Professional Documents
Culture Documents
Rond het einde van 1675 beantwoordde Spinoza met enige tegenzin de
agressieve brief van Albert Burgh, naar verluidt geschreven vanuit Firenze op 11
september 1675. Onder de verschillende argumenten die Spinoza aanvoert om
de pas bekeerde en dus overijverige jonge katholiek weer bij zijn zinnen te
brengen, vinden we de klassieke rationele weerstand tegen het uiterst
belangrijke maar verbluffend mysterieuze dogma van de transsubstantiatie. Hoe
is het mogelijk dat iemand kan geloven dat God, of Christus, werkelijk lichamelijk
aanwezig is in de heilige hosties (realis presentia)? Als dat echt mogelijk zou zijn,
dan was Burghs God te vreten gegeven aan de paarden van de Franse en
Nederlandse geallieerde troepen die de Vlaamse stad Tienen verwoestten tijdens
de oorlogscampagne van 1635, toen zij probeerden de Spaanse Nederlanden
onder de voet te lopen en die te verdelen onder Frankrijke en de noordelijke
Nederlanden.
We vertalen aldus:
1 Met dank aan Hasana Sharp en Frank Mertens voor het nalezen van onze tekst
en voor waardevolle suggesties, en aan Paul Claes, die ook medeauteur is van de
vertaling van het gedicht van Van den Enden.
Shirley neemt de noten van Steven Barbone en Lee Rice over en stelt dat dit
waarschijnlijk ([sic] verwijst naar een gebeurtenis in mei 1635 en identificeert de
schuldige Franse generaal als Gaspard de Coligny, een hugenoot. 4
Rovere verstrekt wat meer details. 8 Hij identificeert de schuldige als Gaspard III
de Coligny, marchal de Chtillon [sic]. Enigszins verwonderlijk voegt hij eraan
toe dat Spinoza dat verhaal gehoord zou kunnen hebben van de Franse troepen
waarmee hij in contact kwam in 1673, daarmee verwijzend naar het nogal
vreemde verhaal over Spinozas ontmoeting met de vijand, dat we terugvinden in
verscheidene bronnen (Colerus, Morales, Buissire, Stouppe, Leibniz). Men kan
zich echter afvragen waarom de gebeurtenissen in Tienen in 1635 te berde
gebracht zouden zijn met Spinoza ter gelegenheid van zijn vermeende,
onverklaarbare en hoe dan ook onbevredigende ontmoeting met de Franse
bezetter in Utrecht. Rovere voegt er echter aan toe dat Spinoza misschien het
gedicht kende dat Van de Enden in 1637 geschreven had over de verwoesting
van Tienen, en vermeldt als zijn bron de uitstekende website van de voornaamste
5 Edwin Curley, The Collected Works of Spinoza, Vol. II, Princeton UP, 2016, n.
217, p. 475.
Frank Mertens vermeldt Cornelius Jansenius Mars Gallicus (1635) als de meest
vooraanstaande van de talrijke publicaties uit die tijd die deze ontstellende
gebeurtenis aanklaagden. De Phoenix Thenensis (de Tiense Feniks) uit 1637
beschrijft hoofdzakelijk de inspanningen om de schade te herstellen aan de
religieuze voorwerpen in Tienen, inzonderheid het vervangen van het beeld van
de Heilige Maagd.
Een andere, veel latere studie van deze gebeurtenissen is te vinden in Brabant in
t verweer van de Vlaamse auteur Maurits Sabbe, die daarin uitvoerig citeert uit
verscheidene katholieke publicaties uit die tijd en uit andere bronnen over de
gebeurtenissen in Tienen.10
9 http://users.telenet.be/fvde/index.htm?Works1
Wat in Spinozas antwoord op de aantijgingen van de jonge Burgh niet meer is
dan een niet al te zwaar wegend argument, en door de vertalers behandeld wordt
als zomaar een gerucht waarvoor betrouwbare bronnen ontbreken, verwijst in
feite naar een goed gedocumenteerde infame episode uit de verschrikkelijke
godsdienstoorlogen van de 17de eeuw.
Wanneer wij op zoek gaan naar de bronnen van Spinozas kennis van deze feiten,
moeten we bedenken dat Spinoza in 1635 slechts een kleuter was. Het is niet
heel waarschijnlijk dat hij later het verhaal van de heiligschennis vernomen heeft
van zijn Hollandse medeburgers, die ongetwijfeld liever niet herinnerd werden
aan de wreedheden die toen begaan zijn tegen een weerloze Vlaamse stad, noch
door middel van de talrijke katholieke publicaties die deze wreedheden en de
ontheiliging van de hosties veroordeelden; dergelijke publicaties waren misschien
wel beschikbaar onder de groeiende katholieke minderheid in Amsterdam, maar
allicht grotendeels onbekend in Protestantse middens, evenals onder
vrijdenkende personen zoals Spinoza en zijn vrienden. Hoewel het niet uit te
sluiten valt dat die vreselijke gebeurtenissen algemeen bekend waren in
Spinozas tijd, zelfs in de protestantse Nederlanden, waar berichten over de
Franse wreedheden dagelijks de ronde deden, is het desondanks meer
waarschijnlijk dat de herinnering aan dat specifiek incident in de tachtigjarige
Oorlog levendiger is gebleven in Vlaanderen, en dan in het bijzonder in de streek
van Tienen.
Jean Orcibal meent dat Spinoza ongetwijfeld kennis kreeg van de wreedheden
begaan door de Franse troepen in Tienen in 1635, rechtstreeks of onrechtstreeks,
door de Mars Gallicus waarin Jansenius onmiddellijk de verwoesting van de
Brabantse stad had aangeklaagd voor heel Europa. 11
Er bestaat evenwel maar weinig twijfel dat Spinoza in nauw contact stond met
Franciscus Van den Enden rond 1660. En hoewel Van den Enden zijn gedicht over
de gebeurtenissen in Tienen veel eerder schreef, toen hij nog de katholieke zijde
in het religieus conflict steunde, is het meer dan waarschijnlijk van hem dat
Spinoza het verhaal over die gebeurtenis vernam, dat hij later zou gebruiken in
een brief die hij vermoedelijk schreef aan het einde van zijn leven, rond het begin
1676, om openlijk de transsubstantiatie of de realis praesentia, de werkelijke
aanwezigheid van Christus in de eucharistische hosties in vraag te stellen, wat
tot op de dag van vandaag een van de meest heilige dogmas is van de
katholieke Kerk.
10 Maurits Sabbe, Brabant in 't verweer. Bijdrage tot de studie der Zuid-
Nederlandsche strijdliteratuur in de eerste helft der 17e eeuw, Antwerpen/ s
Gravenhage, 1933, XIII De Veldtocht van 1635-36 De Plundering van Thienen, p.
231 vv.
http://www.dbnl.org/tekst/sabb002brab01_01/sabb002brab01_01_0013.php
Karel Dhuyvetters
Appendix: Franciscus Van den Endens gedicht uit de Phoenix Thenensis van 1637
Als iemand dacht dat uit het hellediep een nog gruwelijkere en vreselijkere pest
op aarde is verschenen dan een ketterij die onder het mom van godsvrucht
overal onder de hemelboog en in de streken van de wijde wereld haar furie
ontbindt, moet hij zijn blik richten op Tienen en het bloedige (o smart!), al te
beschamende (schande!) en veel te wrede schouwtoneel bekijken dat Tienen
biedt.
Tienen, in uw as, uw onschuldige as, moest het aanschijn van dit razende
monster zich aftekenen. Ik jammer niet opdat men niet zou denken dat dit het
enige onheil onder zoveel andere is waarvoor de rouw zulke woorden, of de smart
zulke tranen kan vinden. Liever kijk ik uit de diepste afgrond op naar de hemelen
en smeek ik met bedroefd gemoed tot God en haar die de wil van de hemel een
vruchtbare moederschoot schonk, om eindelijk Redding te bieden (want dat kan
Hij) tegen zo grote en zo talrijke kwalen.
In dergelijk groot kwaad zal de Redding niet ontbreken. Aanvaard dit geschenk
dat even eervol is als de gunst die ik u aanbied; aanvaard het en groei opnieuw
door nieuwe aanwas. In Tienen ligt het oude Tienen begraven: dat, toekomstige
inwoners van de stad, mag de Vroomheid schrijven met woorden die eeuwig in
uw hart beklijven. Deze ene totale ondergang moest tonen wat de Ketterij onder
haar verleidelijke mom verborgen houdt en wanneer ze de gelegenheid heeft, als
gif verspreidt. Maar in Tienen wordt een nieuw Tienen geboren, de gedenktekens
zijn van mijn hulp verzekerd, en een dankbaar nageslacht mag weten dat ik wie
erom smeekt een grotere REDDING bied dan de wonden die een vijandige furie
kan toebrengen.
FRANCISCUS VANDEN ENDEN ten teken van zijn devotie tot de Maagd en van zijn
eerbied voor de allerhoogste Vader.