You are on page 1of 3

Brede muzikale ontwikkeling bij 5 tot 7-

jarigen: het PI-project aan het Koninklijk


Conservatorium van Den Haag (1)
Constantijn Koopman

Muziekonder wijs: breed èn


instrumentaal
Hoe kunnen we algemene, brede muzikale ontwikkeling optimaal
koppelen aan het vroege onderwijs op het instrument?
Deze vraag was het uitgangspunt van het PI-project dat in
september 2000 van start ging bij het Koninklijk Conservatorium
te Den Haag. Het idee dat instrumentaal onderwijs kan profiteren
van een brede, meer algemene ontwikkeling van muzikale vaar-
digheden bestaat al langer. Veel kinderen volgen zo’n traject van
brede muzikale ontwikkeling alvorens ze zich gaan toeleggen op
een specifiek instrument. Maar heel hecht is de band tussen beide vormen van muziekonderwijs – algemeen en instrumentaal
– meestal niet. Het instrumentaal onderwijs profiteert weliswaar tot op zekere hoogte van de verworvenheden van onderwijs
in algemene muzikale vaardigheden maar een goede afstemming en aansluiting ontbreekt. Docenten in algemene muzikale
vaardigheden hebben weinig zicht op de vaardigheden die vooral nodig zijn in het instrumentale onderwijs. Omgekeerd zijn
instrumentale docenten nauwelijks op de hoogte van wat de kinderen muzikaal gezien al hebben opgestoken in de algemene
muziekles en hoe ze daar in de instrumentale les op kunnen voortbouwen. Vaak beginnen ze bij hun eigen nulpunt. En dat
betekent helaas vaak dat ze beginnen met noten leren lezen in plaats van zo veel mogelijk met muziek aan de gang te gaan.

Het PI-project heeft nadrukkelijk met deze traditie willen breken. Auditief onderwijs, muzikale ontwikkeling op basis van het
gehoor, staat zowel in de brede muzikale ontwikkeling (BMO) als in het instrumentale onderwijs centraal. Kinderen beginnen
niet met noten lezen, maar proberen van meet af aan het muzikale materiaal dat in de BMO-les is ontwikkeld toe te passen op
het instrument. Lessen waarin BMO en instrumentaal onderwijs elkaar afwisselen worden gezamenlijk gepland om beide
aspecten zo goed mogelijk op elkaar af te stemmen.

Het format
Hoe ziet het PI-project er concreet uit? Op zaterdagen komen groepen van 10 tot 20 kinderen bij elkaar voor een muziekles die
in totaal twee uur duurt. Ze beginnen met een lesgedeelte met brede muzikale ontwikkeling die 30 minuten duurt.
Kinderen zingen, luisteren naar kenmerken van klank en muziek, bewegen op muziek en doen – meestal al zingend – meer
toegespitste ritmische en melodische oefeningen: ritmes klappen, een puls meeklappen, een melodische beweging aangeven,
enzovoort. Behalve dat ze met bestaande liedjes en andere gecomponeerde muziek aan de slag gaan, worden kinderen ook
uitgedaagd muziek te variëren en te improviseren. Behalve van hun stem en van hun lichaam maken kinderen ook vaak gebruik
van allerlei soorten slagwerk, van maracas (sambaballen) tot xylofoon, van tamboerijn tot triangel.

Het tweede gedeelte van de les worden kinderen ingedeeld in groepjes van 2 tot 4 kinderen, en krijgen ze 45 minuten les op
een instrument. PI kent op dit moment 4 varianten: piano (PIPO), viool (PIVO), cello (PICO) en, sinds kort, slagwerk (PISO).
De instrumentale les neemt zoveel mogelijk het materiaal dat tijdens de BMO-les is geïntroduceerd op om het verder te ontwik-
kelen. Voor de pianovariant betekent dit dat kinderen al snel eenvoudige, maar volwaardige liedjes uit de BMO kunnen spelen.
Voor viool en cello is dit moeilijker, omdat kinderen eerst het instrument moeten leren hanteren en niet meteen toonladderfrag-
menten op hun viool kunnen spelen. Maar door het werken met aangepaste liedjes (die aanvankelijke alleen gebruik maken van
open snaren) en eenvoudige motieven kan ook hier een goede aansluiting worden bewerkstelligd. Bij de slagwerkvariant, PISO,
ligt de relatie tussen BMO en instrumentale les natuurlijk vooral op het ritmische vlak. De aansluiting tussen BMO-les en instru-
mentale les wordt van les tot les nauwkeurig bewaakt. Na elke les is er een nabespreking waarin BMO-docent en instrumentale
docenten overleggen over het materiaal waarmee de volgende les(sen) zal worden gewerkt. Bovendien zijn de instrumentale
docenten aanwezig tijdens de BMO-les, zodat ze in hun lesgedeelte direct kunnen inhaken op wat de kinderen zo-even hebben
gedaan.

Al suggereren de benamingen van de lesdelen anders, in principe is de instrumentale les muzikaal net zo breed als de BMO-les.

42 De Pyramide 60 / 04 September 2006

3\UDPLGHLQGG 
DE M UZI K ALE ONT WI KKELI NG B I J 5 TOT 7-JAR IGEN

Kinderen spelen niet alleen liedjes en ander materiaal uit de BMO-les, maar variëren er ook op: snel-langzaam; staccato-legato,
majeur-mineur, tweedelig-driedelig. Pianistjes gaan al snel op zoek naar een eenvoudige begeleiding bij liedjes die ze kunnen
spelen. Improvisatie en compositie door de kinderen worden gestimuleerd, wat bij sommige kinderen leidt tot aansprekende
resultaten. BMO en instrumentale les zijn bovendien niet strikt gescheiden in het soort activiteiten. Instrumentale docenten
nemen vaak zang en ritmische oefeningen op ter voorbereiding van het pianospel.
PI kiest ervoor niet alleen de BMO-les maar ook de instrumentale les in groepen te geven. Hoewel individueel onderwijs op het
instrument nog steeds (zij het steeds minder) de norm is, zijn de voordelen van instrumentaal groepsonderwijs vergelijkbaar
met die van brede muzikale ontwikkeling in groepsverband. Samen musiceren motiveert kinderen. Door samen te werken trek-
ken kinderen zich aan elkaar op en bereiken velen van hen een
hoger musiceerniveau dan wanneer ze alleen opereren.
Samen musiceren doet ook recht aan het sociale karakter van
muziek: musiceren, ook instrumentaal musiceren, is vooral iets
dat je samen doet. Samen spelen stimuleert ook de muzikale
groei. Samenspel bevordert actief luisteren naar elkaar, nauw-
keurige timing, aanpassing aan onregelmatigheden in het spel
van medemuzikanten en het gevoel voor de structuur van de
muziek. Daar staat tegenover dat kinderen soms individuele pro-
blemen met het instrument hebben, die zich niet collectief laten
oplossen en dat niveauverschillen niet altijd volledig zijn te over-
bruggen door differentiatie. Soms moeten kinderen gewoon even
apart worden genomen.

Nadat de kinderen een kwartier pauze hebben gehad, eindigt de les met een half uur BMO. De docent kan voortgaan op de lijn
van het eerste gedeelte BMO maar vaak is er ook ruimte voor andere activiteiten. Dit kan een verhaal zijn of een concertje van
een talentvolle tiener, maar kinderen krijgen meestal ook de gelegenheid zelf iets dat ze net onder de knie hebben gekregen
voor te spelen op hun instrument. De meeste kinderen doen dit met zichtbaar groot plezier. Opmerkelijk genoeg zijn de meeste
kinderen veel minder verlegen wanneer ze iets voorspelen dan wanneer ze zich verbaal tot een groep moeten richten.

Voor wie en waarom?


PI is muzikaal gezien zeker geen eliteproject. De meeste kinderen die tot PI worden toegelaten geven vooralsnog geen blijk van
een bijzonder muzikaal talent. Kinderen met een gemiddelde muzikaliteit zijn welkom mits ze blijk geven van enthousiasme
voor muziek. De test die voorafgaat aan PI is er vooral voor bedoeld om kinderen die weinig affiniteit hebben met muziek te
scheiden van kinderen voor wie het PI project echt veel kan opleveren. Dit betekent natuurlijk wel dat het niveau van de kinde-
ren die aan PI meedoen duidelijk hoger ligt dan bij een gemiddelde groep van kinderen. Kinderen die amper iets met muziek
kunnen beginnen komen bij PI amper voor.

Waarom vindt het PI-project op het Koninklijk Conservatorium plaats? Steeds meer kinderen beginnen al op zeer vroege leeftijd
met een instrument. Het ontbreekt echter nog aan kennis en ervaring om kinderen vanaf 5 jaar optimaal te begeleiden. Vanuit
deze behoefte, maar ook vanuit de behoefte het instrumentale onderwijs breder op te zetten, is het PI-project ontstaan. Doel
van het Koninklijk Conservatorium is niet alleen expertise te ontwikkelen ten behoeve van studenten die aan het conservatorium
tot docent worden opgeleid maar deze expertise ook te exporteren. Nu er een schat aan ervaring is opgedaan wil het Koninklijk
Conservatorium de opzet en werkwijze van PI verbreiden naar muziekscholen, zodat breed, auditief georiënteerd en groepsge-
wijs muziekonderwijs met en zonder instrument ook daar naar een hoog niveau wordt getild.

Vooruitblik
Het PI-project heeft een schat aan informatie opgeleverd over hoe kinderen in de leeftijdcategorie van 5 tot 7 zich ontwikkelen
in een rijke muzikale omgeving. In dit tweeluik wordt een aantal belangrijke resultaten gepresenteerd. In deze aflevering kijken
we naar de ritmische ontwikkeling. In de volgende aflevering komen andere aspecten van de muzikale ontwikkeling aan bod en
kom ik tot een aantal aanbevelingen.

Ritme en puls
Ritmisch en expressief op muziek bewegen zijn basisactiviteiten van de BMO-les. Kinderen die tot PI worden toegelaten zijn
daar van meet af aan al bedreven in. Het is onmogelijk in het vrije bewegen fasen van muzikale groei aan te geven maar kinde-
ren reflecteren in hun beweging gaandeweg wel steeds duidelijker specifieke kenmerken van de muziek. Hier richten we ons op
Foto's: Jaap Oldenkamp zulke specifieke aspecten die zowel bij de vrije beweging als het werken met concrete aspecten van liederen naar voren komen.

De Pyramide 60 / 04 September 2006 43

3\UDPLGHLQGG 
DE M UZI K ALE ONT WI KKELI NG B I J 5 TOT 7-JAR IGEN

Aan het begin van PI hebben de kinderen al een aantal basale muzikale vaardigheden. Zo kunnen de meeste kinderen het ritme
van een eenvoudig lied meeklappen, dat wil zeggen een lied in een normaal tempo zonder ritmische moeilijkheden als synco-
pen en zonder snelle achtsten of zestienden. Een duidelijk gevoel voor de puls hebben de kinderen meestal ook al; ze kunnen
een liedje in principe begeleiden met regelmatige kwarten. Waar kinderen het eerste jaar van PI echter nog moeite mee hebben
is de puls en het ritme van het lied duidelijk uit elkaar te houden. Zo kunnen ze aan het begin van een lied een regelmatige
kwartpuls meeklappen, maar als er achtsten in het lied verschijnen gaan ze daarin mee. Bij halve noten klappen ze de kwartpuls
dan weer vaak gewoon door. Het differentiëren tussen ritme en basispuls krijgen vrijwel alle kinderen van PI onder de knie.
De snelsten kunnen dit al na enkele lessen, bij de minder vluggen kan dit tot in het tweede jaar duren. Behalve de basispuls
(meestal de kwart), oefenen kinderen zich ook in een puls van halven en helen. Deze vaardigheid is met name voor pianisten
belangrijk, die later in PI in de linkerhand begeleidingen gaan spelen met een langzame puls. Het oefenen van halven en helen
gebeurt vooral door het ritmisch stappen op muziek. Met name de puls in helen is voor kinderen moeilijk: het lange wachten
tussen twee stappen gaat tegen de motorische drang van de kinderen in.
Foto: Jaap Oldenkamp
Twee- en driedeligheid
Typisch voor PI is de grote aandacht die vanaf de tweede helft van het eerste jaar wordt besteed aan het verschil tussen twee-
deligheid en driedeligheid. Kinderen leren dit verschil eerst te ervaren door liedjes met een maatwisseling in te studeren, maar
vooral ook door liedjes in een tweedelige maat om te zetten in een driedelige maat en omgekeerd. Het verschil tussen een
tweedelig en driedelig ritme wordt tastbaar gemaakt door een verschillende beweging: stappen/marcheren bij een tweedelig
ritme en wiegende bewegingen bij een driedelig liedje. Wanneer deze overgangen en de bijbehorende bewegingen voldoende
worden herhaald, pakken de meeste kinderen dit verschil al snel op. Meebewegen is echter nog iets anders dan vaststellen of
een ritme tweedelig of driedelig is. Bij de vraag of een liedje een ‘loopliedje’ of een ‘wiegeliedje’ is moeten veel kinderen ook in
het tweede jaar vaak nog raden, zelfs als de docente uitdrukkelijk vraagt of je gemakkelijker kunt lopen of wiegen op het lied.
Alleen de kinderen die ritmisch het meest vaardig zijn kunnen op basis van hun ritmische gevoel bepalen wat de beweging van
het stuk is.

Bij tweedeligheid en driedeligheid kunnen kinderen dus al motorisch iets realiseren wat ze nog niet expliciet kunnen benoemen.
Soms zit de motoriek echter ook in de weg en zijn kinderen juist verder dan hun bewegingen laten zien. Als kinderen moeten
stampen of twee bewegingen moeten combineren (bijv. om de beurt klappen en op de dijen kletsen) lijkt het alsof ze bepaalde
ritmes niet kunnen weergeven. Diezelfde ritmes blijken echter goed te gaan als ze die vervolgens mogen klappen. Bij moeilijkere
ritmische oefeningen is het dus van belang een bewegingsvorm uit te kiezen die voor kinderen gemakkelijk is. Ritme zit overi-
gens niet alleen in het luisteren en de lijfelijke ervaring, ook de visuele waarneming is belangrijk. Kinderen pakken moeilijkere
ritmes vaak pas op als ze gezien hebben hoe de juf of andere kinderen dat aanpakken.

Ritmes combineren
De BMO-les beperkt zich niet tot het weergeven van enkelvoudige ritmes of een specifieke puls. Als de kinderen hiermee ver-
trouwd zijn worden er combinaties gemaakt van ritmes en pulssoorten. Verschillende combinaties zijn mogelijk: ritme van een
lied samen met puls, ritme van een lied gecombineerd met een ostinato-ritme, combinatie van verschillende basisritmes, com-
binatie van verschillende pulssoorten (bijv. kwart en hele). Vaak wordt bij dit soort combinaties de groep onderverdeeld, waarbij
elke groep een ander ritmisch gegeven uitvoert. Soms moeten kinderen twee gegevens tegelijk realiseren, bijv. het ritme van het
lied klappen en zingen, de puls lopen. Deze oefeningen met twee, soms ook drie of zelfs vier gegevens laten grote verschillen
zien in de muzikale vaardigheid van kinderen. Sommige kinderen laten zich
heel gemakkelijk van de wijs brengen door andere kinderen en slagen er
niet in twee dingen tegelijk te combineren. Andere kinderen hebben in het
Voor meer informatie kunt u begin veel moeite maar met voldoende inzet en herhaling valt het kwartje
terecht bij: bij hen op een gegeven ogenblik. Zulke oefeningen blijven hen wel veel
Constantijn Koopman is docent moeite kosten. Weer andere kinderen hebben gecombineerde ritmische
en onderzoeker aan het gegevens zo onder de knie en voeren ze met veel gemak en plezier uit.
Koninklijk Conservatorium te
Den Haag. Hij doet al vanaf het In het volgende artikel komen enkele andere aspecten van de muzikale
begin in 2000 observatieonder- ontwikkeling aan de orde, gevolgd door een aantal conclusies en
zoek naar het PI-project. aanbevelingen van de auteur/onderzoeker.
Postadres: Willem Schiffstraat Foto: Jaap Oldenkamp
67; 6525 BT Nijmegen
E-mail: c.koopman@consunet.nl Constantijn Koopman doet onderzoek naar de brede muzikale ontwikkeling aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag.

44 De Pyramide 60 / 04 September 2006

3\UDPLGHLQGG 

You might also like