Professional Documents
Culture Documents
Augustus 2010
INHOUDSOPGAVE
7. Landschap en identiteit....................................................................................................30
Verschuivende benaderingen 30
De verbeelding van het landschap 32
De mythe en het landschap 33
Een strategie voor een nieuwe ruimtelijke orde 35
Literatuur.......................................................................................................................................41
Het Nederlandse landschap verandert. Het landschap dat mensen kennen uit hun jeugd
verdwijnt in hoog tempo. Steden en dorpen breiden uit met nieuwe woonwijken en
bedrijventerreinen, de toenemende mobiliteit vraagt om nieuwe autowegen en het
ʻoorspronkelijkeʼ agrarische cultuurlandschap verkleurt op veel plekken tot nieuwe natuur.
Veel mensen verliezen de binding met het landschap waarin ze zijn opgegroeid. Sterker nog,
zij hebben het gevoel dat ze als gevolg van de verandering een deel van hun identiteit
verliezen. Dat hier sprake is van de brede spagaat mag duidelijk zijn. Het dagelijks leven van
de meeste mensen en de wijze waarop we samen onze maatschappij inrichten vormt één van
de belangrijkste, zo niet de belangrijkste motor van deze veranderingen. Het gevoel van
identiteitsverlies lijkt eerder samen te hangen met nostalgie naar het landschap uit de jeugd.
Gezien de snelheid van deze veranderingen is dat misschien begrijpelijk, maar is het gevoel
van nostalgie daarmee terecht?
Deze scriptie is een literatuuronderzoek naar de transformatie van het Nederlandse
landschap en de rol die deze veranderingen spelen bij de vorming van de nationale identiteit
van Nederland.
NOODZAAK OF MYTHE
Bakker werkt de filosofie van Heidegger verder uit in zijn beschouwingen over de stad van de
toekomst, de Megapolis. De achterliggende gedachte is als vertrekpunt te gebruiken om de
continue aanpassing van de Nederlandse ruimtelijke orde te beschrijven en in verband te
brengen met onze nationale identiteit. Vanaf de Vroege Middeleeuwen zijn mensen bezig om
de natte en drassige veendelta aan te passen aan de fysieke behoefte van een veilige en
comfortabele woonplek. Eerst werd op kleine schaal en vooral lokaal gewerkt aan het
verbeteren van de natuurlijke omstandigheden, terpen werden opgeworpen en veenrivieren
werden bedijkt. Met het vergroten van de technische mogelijkheden en de toename van de
LEESWIJZER
Om het antwoord op deze vraag te onderzoeken en transformatie van ons landschap in
verband te kunnen brengen met onze nationale identiteit, wordt in het tweede hoofdstuk
allereerst de betekenis en achtergrond van de drie kernbegrippen ʻtransformatieʼ, ʻruimtelijke
ordeʼ en ʻidentiteitʼ beschreven. Aan het begrip ʻnationale identiteitʼ wordt vanwege het belang
voor het betoog en de complexiteit ervan en apart hoofdstuk besteed. In het derde hoofdstuk
wordt vooral ingaan op de herkomst en de achtergronden van de nationale identiteit. Tot een
sluitende definitie zal het echter niet komen, het denken en de meningen hierover lopen
hiervoor te veel uiteen.
In het vierde hoofdstuk wordt het oerlandschap van het gebied dat we nu als Nederland
aanduiden beschreven. Dit landschap is vooral een natuurlandschap waarin de rol van de
mens minimaal is. In de afgelopen 2000 jaar zijn de rollen echter geheel omgedraaid. Het
Nederlandse landschap is in de loop van deze lange periode getransformeerd tot een
complex en allesomvattend waterwerk met grote culturele waarde. De natuur is onder
controle gebracht en het land is maakbaar gebleken. De wijze waarop deze transformatie als
resultaat van het menselijk handelen tot stand is gekomen, wordt in het vijfde en zesde
hoofdstuk beschreven.
Aan het einde van het zesde hoofdstuk is er een beeld geschetst van de door mensen
gemaakte Nederlandse ruimtelijke orde. Dit beeld vormt het vertrekpunt voor een
beschouwing over onze nationale identiteit en wijze waarop deze orde hierin zijn plek heeft.
Door globalisering, economische expansie en immigratie is dit onderwerp het laatste
decennium nadrukkelijk op de agenda van de Nederlandse publieke opinie geplaatst en
uitgewerkt in verschillende canons en zelfs een nog te bouwen Nationaal Historisch Museum.
Deze actuele fenomenen worden in deze scriptie niet tot de laatste komma besproken, maar
hopelijk biedt het wel een kritische blik op de hedendaagse beschouwing van het begrip
nationale identiteit en de rol die ons landschap daarin speelt. Staat in een tijd waarin de
nationale identiteit geïconiceerd wordt en het Nederlandse watererfgoed bijna mythische
proporties aanneemt een noodzakelijk rationeel en logisch denken over de transformatie van
het ʻwaterwerk Nederlandʼ niet in de weg?
DE RUIMTELIJKE ORDE
In deze scriptie is de ruimtelijke orde het onderwerp van de ʻnatuurlijkeʼ en ʻcultuurlijkeʼ
transformatieprocessen. Het Nederlandse landschap is in de loop van eeuwen
getransformeerd van ʻeen natte rivierdeltaʼ tot ʻeen leefbaar laaglandʼ, waarin wij ons veilig
wanen en economisch, sociaal-maatschappelijk en cultureel als deelnemers aan de moderne
wereld kunnen ontplooien. De natuurlijke situatie, de topografie van het land en de krachten
van het water vormen telkens de kern voor dit proces. De gedaanteverandering is een gevolg
van verschillende natuurlijke, sociale, maatschappelijke en economische processen, zij
hebben hun weerslag gehad op het transformatieproces en vormen de context waarbinnen dit
proces heeft plaatsgevonden.
Hoewel een vastomlijnde definitie voor het begrip eigenlijk niet bestaat, wordt in de
literatuur de omschrijving gebruikt die Auke van der Woud geeft in zijn boek Het lege land, de
ruimtelijke orde van Nederland 1798-1848. Hierin beschrijft hij de ruimtelijke orde als een
abstracte en complexe weergave van hoe Nederland er in die periode uitzag. Het ruimtelijke
aspect van het begrip richt zich op geheel van stad en land. Een onderzoek naar de
TRANSFORMATIE
De dynamiek van de transformatie is het belangrijkste kenmerk van de moderne wereld en
speelt in het ontstaan van de hedendaagse Nederlandse topografie een doorslaggevende rol.
De Nederlandse ruimtelijke orde bij uitstek het resultaat van menselijk ingrijpen, met een
sterke samenhang tussen de transformatie van de veendelta en de noodzaak door
beheersing van de krachten van de natuur het hoofd boven water te kunnen houden. Het
vergroten van de algemene veiligheid zorgt ervoor dat de bestaanszekerheid met grote
sprongen is toegenomen en een vanzelfsprekende basisvoorwaarde is voor economische,
culturele en wetenschappelijke ontplooiing van de moderne mens. Door de stroom van
rivieren te leren beheersen en het waterniveau minder afhankelijk te maken van periodieke
regenval of natuurlijke verzanding, konden de rivieren gebruikt worden als zekere
handelsroutes. De exploitatie van die routes bood steden al in de Middeleeuwen de kans zich
een plek te veroveren als marktstad in een uitdijend economisch netwerk. Daarnaast is de
transformatie het resultaat van steeds wijzigende en elkaar beïnvloedende sociale,
bestuurlijke en economische processen, gestuurd door plannen, utopieën of ideologieën. De
macht die de hoge heren van de Hollandse steden uiteindelijk voor zich hebben weten op te
eisen en het kapitaal dat kooplieden met de handel hebben vergaard, hebben een grote rol
gespeeld bij het droogmalen van de Beemster, Schermer en Purmer. Mensen zijn op deze
manier telkens in staat zijn geweest hun gewoonten, technieken en instituties aan te passen
aan de veranderende natuurlijke orde. Andersom kon het directe menselijk ingrijpen is zo
steeds het aanzien van het landschap bepalen. Op deze manier vormt de transformatie van
de ruimtelijke orde de bemiddelende factor in de relatie tussen de ʻnatuurlijkeʼ en ʻcultuurlijkeʼ
structuren van het menselijk denken.
Zo beschouwd is de transformatie te verbinden met de vier windstreken van het
streven naar een waardig menselijk bestaan in de veendelta, waarin een belangrijke rol is
weggelegd voor de balans tussen de mens en het landschap. De hemel en de goden kunnen
letterlijk worden opgevat als de ʻgeschonkenʼ kracht om het landschap te transformeren en in
te richten als een comfortabele en veilige woonplaats. Maar deze letterlijke opvatting is vanuit
ons moderne perspectief echter een eenzijdige en enigszins primitieve benadering van de
transformatiegeschiedenis, die te veel verbonden is met het oorspronkelijke van de
menselijke leefwereld. Hoewel de hemel en de goden zijn te beschouwen als morele termen,
die verwijzen naar het streven de transformatie op duurzame wijze vorm te geven, wordt er
slechts één aspect van de transformatie mee benadrukt: het ʻvermogen van de mens zich aan
deze veranderingen aan te passenʼ. Het duurzame karakter van het menselijk ingrijpen in het
landschap wordt op deze manier slechts verbonden met de constante in de relatie tussen de
ʻnatuurlijkeʼ en ʻcultuurlijkeʼ structuren. Maar zoals we in het vervolg zullen zien is de
transformatie van de ruimtelijke orde bepaald geen duurzame in de ecologische zin van het
5
woord gebleken. De vier windstreken van Heidegger moeten veel meer opgevat worden als
een lovenswaardig doel. Als verklaring voor de verschijningsvorm van de moderne wereld en
het beantwoorden van de vraag wie wij zijn, schiet deze benadering te kort.
IDENTITEIT
Als we begrijpen ʻwaarʼ we zijn, op welke plekken we ons dagelijks leven leiden, hoe deze in
loop van eeuwen is ontstaan, pas dan kunnen we begrijpen ʻwieʼ we zijn. Centraal in deze
gedachte staat dat de ontwikkeling van de moderne wereld de voedingsbodem is van het
streven naar een eigen plek. Deze plek wordt afgebakend en bepaald door eigen symbolen,
waarden en structuren. Op deze manier kan de plek en de wijze waarop het tot zijn huidige
voorkomen is getransformeerd deel worden van onze identiteit. Deze identiteit is een middel
om onszelf te definiëren, te bevestigen en te onderscheiden. Dit geldt voor het hele bereik
van het menselijk samenleven, van het individu naar de gemeenschap en de natie; van het
lokale naar het regionale en het nationale. Maar zoals de geschiedenis van de globalisering
van Sloterdijk al liet zien, is onze hang naar een eigen identiteit vooral het product van de
paradox van het moderne leven: ieders wens om geworteld te zijn in een stabiele en
samenhangende geschiedenis en tegelijkertijd de niet te stillen drang naar groei, ontwikkeling
en transformatie. Veranderingen die volgens Marshall Berman in zijn boek All that is solid
melts into air zowel onze fysieke en sociale geschiedenis als onze emotionele banden met
deze al verloren wereld vernietigen en dus ten koste gaat van onze hoop op een stabiele
12
identiteit. Op deze manier is de moderne mens, nadat hij zich heeft bevrijd uit de greep van
de telkens wijzigende natuurlijke omstandigheden, opnieuw ondergeschikt geraakt aan een
autonoom functionerende wereld. Dit vormt de kern van de moderne paradox.
e
Rik Herngreen definieert in zijn essay over regionale identiteit De 8 transformatie, over
planning en regionale identiteit het begrip in algemene termen als een ʻ(...) veranderlijke en
veelduidige wolk van betekenissen, connotaties, herinneringen, verhalen en raadsels uit onze
13
taalruimte, en daarmee uit onze mentale ruimte, (...)ʼ die rond ons hangt. Deze
betekenissen, herinneringen en verhalen vormen de condensatiepunten van de wolk. Een
kleine selectie hiervan vormen de canonieke kenmerken van de wolk, de onmisbare
elementen, de constanten waaruit de identiteit is opgebouwd. Zonder deze canon bestaat een
identiteit in het geheel niet. De meerderheid van de punten zijn echter helemaal geen
onderdeel van de canon, zij vormen de apocriefe en veranderlijke condensatiepunten van de
identiteit. Deze punten bepalen het vloeibare karakter van de wolk en maken dat deze kan
14
vervormen, samenvloeien of uiteenvallen. Identiteit is levend. In deze enigszins neutrale
opvatting kan identiteit de bemiddelaar zijn tussen het canonieke of natuurlijke en het
apocriefe of cultuurlijke. In dit samenspel van de canonieke en apocriefe elementen kan een
antwoord gevonden worden op de tegenstellingen van het moderne leven.
VERDAMPENDE IDENTITEITEN
Eind jaren zestig van de vorige eeuw begint zich een omslag af te tekenen. Secularisering,
stijging van de algemene welvaart en globalisering zorgen ervoor dat de transformatie van de
westerse maatschappij begint naar een individualistische en open maatschappij. In de
verzadiging van het nationale identiteitsbesef tekent zich meer en meer de verdamping af van
de nationale identiteit in de wolk van de constructivistische identiteit van het wereldwijze
individu. Tussen deze individuen zijn lossere verbindingen ontstaan die niet langer louter zijn
gebaseerd op een of conformatie aan een gezamenlijk bestel. Door toename van immigratie
komen deze verschillen ook tot uitdrukking in taal, godsdienst en geschiedenis.
De val van de Berlijnse Muur in 1989 heeft deze ontwikkelingen in een
stroomversnelling gebracht. Het Oostblok als vertrouwde vijand verdwijnt van het toneel en
de wereld wordt letterlijk groter. In zijn beroemd geworden boek ʻ The end of history and the
last manʼ beschrijft Francis Fukuyama deze gebeurtenissen niet alleen als een overwinning
van het kapitalistische westen over het communistische oosten, maar ook als het einde van
de strijd tussen de grote ideologieën uit de negentiende eeuw. De liberale democratie en het
22
kapitalisme zijn het enig overgebleven universele politieke streven. Dit model is het meest
gunstige gebleken voor technologische vooruitgang en verhoging van de algemene
23
welvaart. Deze ontideologisering plaatst de maatschappij in een volledig geglobaliseerde en
door universaliteit van democratie en kapitalisme bepaalde synchrone wereld. In deze wereld
lijkt geen plaats meer te zijn voor een op de mythe van de Volksgeist gebaseerd nationaal
identiteitsbesef. Het kapitalisme zegeviert overal, maar wat er mee te doen? Het stellen van
deze vraag toont de zwakte van het idee aan, ʻThe end of historyʼ heeft hierop geen
24
antwoord.
DE VROEGSTE BEWONING
Dit dynamische en vooral door de natuur gemaakte landschap werd al ruim voor het begin
van onze jaartelling min of meer permanent bewoond. Vanuit de vruchtbare lössgebieden in
Zuid-Limburg verdrongen boeren langzamerhand de primitieve jagers en verzamelaars. Pas
vanaf circa 4100 voor Christus dringt de akkerbouw door tot de klei- en veengebieden boven
de rivieren en de kuststrook. Vanaf de hoger gelegen zandgronden van het huidige Drenthe,
Twente en de Achterhoek, Brabant en Limburg werden de strandwallen, rivier- en
9
zeekleigebieden gekoloniseerd. De zandgebieden waren dicht bevolkt geraakt, de bossen
grotendeels gekapt en de grond begon te verschralen. De kolonisten waren op zoek naar
10
nieuwe weidegronden voor hun vee. Rond het begin van de jaartelling hebben de Friezen
en Saksen zich in een brede strook langs de noordelijke kust tot aan de monding van de
Schelde permanent gevestigd. Zij leefden in kleine en op zichzelf gerichte nederzettingen
vooral van de landbouw op de vruchtbare kleigronden. Om zich te beschermen tegen de
steeds verder oprukkende zee wierpen de in de noordelijke kwelders wonende Friezen lage
terpen op. Later, toen de zee bleef komen, regen ze de individuele boerderijterpen aaneen tot
11
dorpsterpen van wel tien meter hoog en met een oppervlakte van wel zestien hectare.
De hoger gelegen strandwallen hebben vanouds een sterke aantrekkingskracht
uitgeoefend op de kolonisten. Archeologische vondsten van stenen werktuigen op Texel
hebben aangetoond dat ook de kuststrook al voor de laatste ijstijd werd bewoond. Sporen van
de Vlaardingencultuur (circa 3500 – 2500 voor Chr.) zijn gevonden tussen de monding van de
Maas en de Rijn. Tijdens de Bronstijd en de IJzertijd lijkt het hele strandwallengebied tussen
Haamstede en Texel bewoond te zijn geweest. Tijdens de Romeinse tijd concentreerde de
bewoning zich rondom enkele centra. Er bevinden zich archeologische vindplaatsen uit deze
periode op Texel, nabij Schoorl en bij de mondingen van het IJ, de Rijn en de Maas. Meer
naar het zuiden, nabij Colijnsplaat en Domburg langs de Schelde zijn de resten gevonden van
DE ROMEINSE HALF-MODERNITEIT
Hoewel de opkomst en ineenstorting van de Romeinse wereld in het noordwesten van
Europa als abrupte historische gebeurtenissen zijn te beschouwen en hun blijvende invloed
op de achterblijvers in eerste instantie gering lijkt te zijn geweest, toonden zij aan dat door
technische vernuft het beheersen van de natuurlijke omstandigheden een werkelijke stap
omhoog op de ontwikkelingsladder kon betekenen. Zij hebben het natuurlijke watersysteem
weten om te bouwen tot het hart van de limes. Hoewel de Romeinen niet in staat waren de
loop van de grote rivieren in de delta te controleren, vormde de beheersing van het
watersysteem de doorslaggevende voorwaarde voor het eeuwenlange bestaan van hun
stedelijke orde. Veranderingen in de natuurlijke situatie vormde één van de aanleidingen voor
het in verval raken van het centrale Romeinse gezag. Door de relatieve stijging van de
zeespiegel stagneerde de waterafvoer van de grote rivieren. Wateroverlast en
overstromingen verkleinden de beheersbaarheid en leefbaarheid van de delta. Door de
verzwakte defensie konden de Friezen en later de Franken steeds verder doordringen in de
noordelijke delen van het Romeinse Rijk. Het Romeinse gezag brokkelde meer en meer af en
20
in 411 werd de limesgrens definitief opgeheven.
De komst van de Romeinse legioenen betekende voor de lokale stammen de eerste
kennismaking met een centraal aangestuurde, gedisciplineerde en technologisch zeer
hoogstaande cultuur, die in essentie kenmerken in zich heeft van onze moderne wereld. Door
nieuwe manieren van oorlogsvoering, sociaal-maatschappelijke organisatie en
technologische vernieuwing tot in de uiterste hoeken van hun rijk door te voeren, waren de
Romeinen in staat zich aan te passen aan de lokale omstandigheden. In zekere zin hadden
de Romeinse veroveringen dus moderne trekken, maar van een vroege vorm van de
moderniteit is geen sprake. Hoewel de limeszone een open grens was, functioneerde de
stedelijke Romeinse maatschappij en de agrarische inheemse wereld als twee systemen
naast elkaar. Als nieuwkomers hebben ze nooit de inheemse orde in zijn geheel kunnen
opnemen in hun eigen orde. Dit komt tot uiting in het nagenoeg verdwijnen van het vanuit
Rome geleide bestuurlijke en economische systeem en de stedelijke samenleving na de
ineenstorting van het Rijk. Zij waren niet in staat veranderingen van de natuurlijke
omstandigheden in te passen in de door hun ontworpen orde, waardoor het fundament er
onder werd weggeslagen en dat uiteindelijk zelfs het einde ervan betekende.
In het vorige hoofdstuk is het ontstaan van het prehistorische oerlandschap van Nederland
als voorlopig eindproduct van steeds doorgaande natuurlijke processen beschreven en de
plek van de mens in deze natuurlijke orde. De vestiging van de eerste Romeinse legioenen in
de Lage Landen vlak voor het begin van de jaartelling heeft voor het eerst aangetoond dat
menselijk ingrijpen in deze orde de mogelijkheden voor de leefbaarheid van de moerasdelta
vergroten. De implosie van het Romeinse gezag in de Lage Landen had dan ook grote
gevolgen. Op sociaal-maatschappelijk, economisch en technologisch vlak raakte de
samenleving in een trage, maar vrije val. De grote Romeinse steden langs de rivieren
ontvolkten en verdwenen; het netwerk van doorgaande wegen, dat de verschillende delen
van het oude rijk met elkaar verbond, werd verwaarloosd; geld verdween uit de circulatie en
werd vervangen door de aloude ruilhandel. De Romeinse waterwerken, groot en klein,
vervielen door de veranderende natuurlijke omstandigheden, het ontbreken van kennis en
gebrek aan onderhoud. Kanaaltjes en grachten, die tijdens de Romeinse overheersing de
1
aan- en afvoer van water garandeerden, slibden dicht en raakten voor eeuwen in onbruik.
Wat bleef, waren de kleinschalige en op zich zelf gerichte landbouwnederzettingen van
de Friezen en hun gewoonten hoge terpen op te werpen om de eigen woonplek te
beschermen tegen het steeds verder oprukkende water. En zij bleven dit doen tot diep in de
2
Middeleeuwen. Met het verdwijnen van de stedelijke Romeinse orde verdween niet alleen
veel van de technische kennis over de waterbouw, maar ook de noodzaak om de natuurlijke
orde te beheersen en aan te passen aan de menselijke behoefte viel weg. Het verblijf van de
Romeinen in de Lage Landen lijkt zo niet meer dan een onderbreking te zijn geweest van de
natuurlijke loop van de geschiedenis van de inheemse bevolking.
Maar er bleef nog meer: de herinnering. Langzamerhand namen de Frankische
koningen, als zelfbenoemde opvolgers van het centrale Romeinse gezag, twee elementen uit
de vorige samenleving over. Als eerste streefden zij ernaar de vele kleine Frankische rijkjes
te verenigen onder het gezag van één heerser. Dit lukte uiteindelijk de Frankische aanvoerder
Clovis aan het begin van zesde eeuw. Ruim een eeuw na het ineenstorten van het Romeinse
rijk was in ieder geval noordwest Europa weer verenigd onder één kroon. Daarnaast, dit is
wellicht een belangrijker element dat werd overgenomen uit de laat-Romeinse samenleving,
werden zij christelijk. De kerstening van de Lage Landen in zevende en achtste eeuw
betekende, dat via het door het christendom voortgezette gebruik van het Latijn, de kennis uit
3
de Griekse en Romeinse Oudheid langzamerhand weer beschikbaar kwam.
ONZEKERE MODERNITEIT
In het begin van ʻaardse faseʼ is de waterproblematiek vooral een zaak van degenen die het
land bezitten en bewerken. Wanneer de cisterciënzer monniken voor de kustverdediging
samenwerkingsverbanden opzetten, bestaan deze waterschappen of polders hoofdzakelijk uit
ingelanden, lokale grondbezitters en grootgrondbezitters uit de adel of de geestelijkheid.
Mocht er al sprake zijn van een stedelijke samenleving, dan wordt deze bovenal beheerst
door de wereldlijke macht van de graaf, hertog of bisschop. De economie van de stad wordt
bepaald door de landbouwproductie van het graafschap, hertogdom of bisdom, de aard van
de opbrengst is bepalend voor de ambachtelijke productie en de hoeveelheden bepalen het
commerciële succes van de handel. In Vlaanderen zijn de eerste tekenen van verandering in
deze feodale orde vanaf de dertiende eeuw merkbaar. Door de oplevende handel neemt de
VERZADIGDE MODERNITEIT
Hoewel de droogmaking van het Haarlemmermeer een bestuurlijke en technische mijlpaal
vormde in de waterstaatsgeschiedenis van de Republiek en het Koninkrijk is het, vooral
achteraf bezien, een halfslachtige onderneming geweest om de problematiek van de
waterstaat tussen Leiden, Haarlem en Amsterdam op te lossen en nieuw economisch
vruchtbaar land te scheppen. Onder de strakke leiding van koning Willem I werd, ondanks de
In het derde hoofdstuk is het ontstaan en de ontwikkeling van het nationale identiteitsbesef
beschreven. Het hoofdstuk is geëindigd met de constatering dat er momenteel sprake is van
onzekerheid over onze nationale identiteit en dat de moderne westerse maatschappij op een
splitsing van wegen staat. Enerzijds de weg richting het universele internationalisme, waarin
het Engels, internet en een geglobaliseerde elite de boventoon voeren en anderzijds de weg
van de terugtrekkende beweging van de middenklasse binnen de grenzen van de eigen
nationale staat.
De onzekerheid heeft het afgelopen decennium geleid tot het benadrukken en
vastleggen van de aan ons overgeleverde waarden en tradities. Zo is in 2007 onder leiding
van de historicus prof. dr. F.P. van Opstorm de Canon van Nederland tot stand gekomen en
wordt er momenteel gewerkt aan het oprichten van een Nationaal Historisch Museum. Het is
hier niet de goede plek om het over nut en noodzaak van beide initiatieven te hebben, maar
zowel de canon als het museum zijn het product van een politieke wens en een populistische
behoefte naar een vastomlijnd beeld van de identiteit van Nederland. Deze behoefte is
nadrukkelijk gegrondvest in de het negentiende eeuwse nationalisme, maar dit is zoals we in
de beschrijving van de globaliserings- en transformatiegeschiedenis al hebben gezien geen
reële optie voor de eenentwintigste eeuw. Dit hoofdstuk vormt het slot van het onderzoek
naar de relatie tussen de continue transformatie van de ruimtelijke orde en onze nationale
identiteit. Het hoofdstuk eindigt met de aanzet voor een nieuwe aanpassingsstrategie, die ons
kan helpen om te gaan met toekomstige transformaties van de ruimtelijke orde.
VERSCHUIVENDE BENADERINGEN
De transformatiegeschiedenis heeft de toeëigening van de natuurlijke orde en de identificatie
van de Nederlander met het water herkenbaar gemaakt. Deze veranderingen lopen in zekere
zin parallel met de ontwikkelingsfasen van de geglobaliserende wereld van Sloterdijk en
hangen sterk samen met de opkomst van de moderne stedelijke maatschappij. Het grootste
deel van de beschreven periode kan het best worden gekarakteriseerd met het begrip
ʻacceptatieʼ. Het water was de stuwende kracht achter de verschijningsvorm van de
ruimtelijke orde, de menselijke leefwereld werd hieraan aangepast en functioneerde in balans
met deze kracht. Zo nu en dan viel de balans positief uit en leverden de vruchtbare
kleigronden rijke oogsten op, op andere momenten vormde het water de meest dodelijke
bedreiging voor het menselijke bestaan in de Lage Landen. De identificatie met het water was
zeer basaal, men had geleerd om te gaan met de grillen van het landschap en was zich
bewust van de plaats in de ruimtelijke orde. Religie en mythologie speelden hierin een
belangrijke rol, zij bepaalden de wijze waarop de maatschappij en de ruimte diende te worden
ingericht tot een veilige woonplek. Op lokale schaal ontstonden verspreid over delta kleine
kosmologische orden, waar gemeenschappen in evenwicht met de natuurlijke
omstandigheden konden overleven.
De Romeinse verovering van de delta is te beschouwen als een parallel hieraan
lopende periode in de transformatiegeschiedenis. Zij waren waarschijnlijk de eerste mensen,
die het landschap wist te ʻbeheersenʼ en in zekere zin wisten aan te passen aan de eisen van
hun eigen maatschappelijke orde. Door organisatiekracht en technische vermogen, die waren
gebaseerd op de Griekse filosofie en wiskunde uit de Oudheid, namen zij een grote
voorsprong op de lokale Friese stammen. Hierdoor waren ze in staat gedurende vijf eeuwen
de eigenschappen van de natuurlijke orde van de Lage Landen in hun voordeel te gebruiken
en hun orde, die zich uitstrekte van het Midden-Oosten, het Iberisch schiereiland tot de
zuidelijke oevers van de Rijn en de Donau, over de bestaande lokale orde te plaatsen.
De globale Romeinse orde had in de Lage Landen in ruimtelijk opzicht een beperkte
duurzaamheid. Na vijf eeuwen was ze niet meer in staat zich aan te passen aan de continu
veranderende natuurlijke omstandigheden. De stijgende zeespiegel, stagnerende waterafvoer
en vernietigende overstromingen zorgden, samen met wijzigende militaire en economische
verhoudingen elders, voor een implosie van de Romeinse macht in de noordelijke delen van
het rijk. De lokale kosmologische orden herwonnen hun oorspronkelijke gewicht, maar
Hoofdstuk 1
1. Schama 2001, pag. 263-294, Van Der Woud 2006, pag. 115-117;
2 Bakker 2008, pag. 52;
3. Bakker 2008, pag. 52-53;
4 Bakker 2008, pag. 57-58;
5. Bakker 2008, pag. 58;
6. Bakker 2008, pag. 59;
7. Bakker 2008, pag. 63.
Hoofdstuk 2
1. Lévi-Strauss 1962, pag. 94-138, het vierde deel van het boek doet Lévi-Strauss verslag
van zijn rondreizen door de binnenlanden van Brazilie en het overbevolkte India. Op
onderzoek bij de primitieve indianenstammen van de Amazone merkt hij op hoe de
stammen na het vertrek van de eerste pioniers weer ʻterugvallenʼ in hun natuurlijke
leefstijl die aansluit bij hun woongebied. In India ziet hij het tegenovergestelde en
beschrijft hoe het werk van lokale arbeiders bepaald wordt door het wereldwijde
aanbod van materiaal, kapitaal en arbeid, met als gevolg dat hun ʻ (...) toch al
belachelijk laag inkomen tot op een honderste verminderd.ʼ pag. 135-136
2. De Ruijter 1979, pag. 3-20, het eerste hoofdstuk behandelt de hoofdlijnen en
achtergronden van het structuralisme van Lévi-Strauss en zijn bedoeld als inleiding op
zijn werk;
3. Berman 1988, pag. 15, de tegenstelling wordt op deze manier geformuleerd door
Marshall Berman,;
4. Van Der Woud 2004, pag. 14-19;
5. Bakker 2008, pag. 32-33, Bakker legt duurzaamheid op twee manieren uit: in
ecologische zin als ʻinterventies in het ecosysteem die in principe eindeloos kunnen
worden herhaald, zonder dat de milieukwaliteit daardoor daaltʼ en in culturele zin als
het contact houden met de bronnen van de beschaving. Cultuur en daarmee ook het
menselijk ingrijpen speelt dan veel meer een beherende in plaats van een
beheersende rol ten aanzien van het bestaande zonder er radicaal mee te breken;
6. Sloterdijk 2006, pag. 15;
7. Sloterdijk 2006, pag. 16;
8. Sloterdijk 2006, pag. 16;
9. Sloterdijk 2006, pag. 17;
10. Sloterdijk 2006, pag. 18;
11. Sloterdijk 2006, pag. 18;
12. Berman 1988, pag. 35;
13. Herngreen 2002, pag. 12;
14. Herngreen 2002, pag. 32;
Hoofdstuk 3
1. Knapen 2009a, pag. 2. Deze constatering wordt gedeeld door andere auteurs, met
name Gray, Pels en Verbrugge en verder uitgewerkt in de onderzoeksrapportages van
de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR);
2. Scheffer 2009, pag. 4;
3. Van Der Donk c.s. 2007, pag. 41, Von Der Dunk 1992, pag. 33;
4. Verbrugge 2004, pag. 169;
5. Von Der Dunk 1992, pag. 34;
6. Hobsbawm 1990, pag. 7-8;
7. Anderson 1995, pag. 17-19;
8. Frijhof 2007, pag. 24;
9. Castells 2004, pag. 6;
10. Van Der Donk c.s. 2007, pag. 41;
Hoofdstuk 4
1. De Boer 1997, pag. 9-10;
2. Barends c.s. 2005, pag. 41;
3. Barends c.s. 2005, pag. 93;
4. Atten c.s. 2005, pag. 41;
5. Barends c.s. 2005, pag. 93;
6. Barends c.s. 2005, pag. 15;
7. Barends c.s. 2005, pag. 7;
8. Barends c.s. 2005, pag. 30;
9. Van Der Horst 2009, pag. 13-14;
10. Barends c.s. 2005, pag. 15;
11. Rooijendijk 2009, pag. 20;
12. Barends c.s. 2005, pag. 43;
13. Rooijendijk 2009, pag. 11;
14. Colenbrander (red) 2005, pag. 23 en pag. 87;
15. Colenbrander (red) 2005, pag. 87, Rooijendijk 2009, pag. 16-17;
16. Rooijendijk 2009, pag. 16;
17. Colenbrander (red) 2005, pag. 22-23;
18. Colenbrander (red) 2005, pag. 86;
19. Rooijendijk 2009, pag. 15;
20. Colenbrander (red) 2005, pag. 25.
Hoofdstuk 5
1. Van Der Horst 2009, pag. 32-33;
2. Rooijendijk 2009, pag. 23;
3. Van Der Horst 2009, pag. 37;
4. Barends c.s. 2005, pag. 15, Rooijendijk 2009, pag. 13;
5. Hooimeijer (red.) 2005, pag. 22-23, Van Der Horst 2009, pag. 68-69, Rooijendijk 2009,
pag. 30-35;
6. Rooijendijk 2009, pag. 29;
7. Hooimeijer (red.) 2005, pag. 25, Rooijendijk 2009, hoofdstuk 3 gaat geheel over het
leven en werk van Andries Vieglingh, pag. 58-108, Van De Ven (red.) 1993, pag. 111-
114;
Hoofdstuk 6
1. Van Der Woud 2006, pag. 12;
2. Van Der Woud 2006, pag. 117-118;
3. Van Der Woud 2006, pag. 13;
4. Van Der Woud 2004, pag. 282;
5. Van Der Woud 2004, pag. 291;
6. Van Der Woud 2004, pag. 296;
7. Rooijendijk 2009, pag. 282, Van Der Ham 2007, pag. 56-59;
8. Rooijendijk 2009, pag. 285-289, Van Der Ham 2007, pag. 145, 148-149, Van Der Wal
1997, pag. 25-26;
9. Hemel 1994, pag. 37;
10. Van Der Wal 1997, pag. 87-88;
11. Van De Ven (red.) 1993, pag. 262;
12. Rooijendijk 2009, pag. 344, Van De Ven (red.) 1993, pag. 262;
13. Rooijendijk 2009, pag. 346;
14. Rooijendijk 2009, pag. 346-347, Van De Ven (red.) 1993, pag. 263-264;
15. Van Der Woud 2004, pag. 294;
16. Hemel 1994, pag. 40;
17. Van De Ven (red.) 1993, pag. 271;
Hoofdstuk 7
1. Schama 2001, pag. 36-63, 138-159 en 561-613, onder de veelzeggende titel
Overvloed en onbehagen heeft de Schama deze paradox van het de vroeg-moderne
Republiek in vele facetten van de Hollandse burgelijke maatschappij uitgewerkt. In
relatie tot de houding van Hollanders tot het water zijn vooral de eerste hoofdstukken
van deel 1 en 3 en het hele deel 4 van belang;
1. Atten c.s. 2005, pag. 35-39;
2. Atten c.s. 2005, pag. 36;
3. Anderson 1995, pag. 150-153;
4. Blauw 2003, pag. 20;
5. Blauw 2003, pag. 21;
6. Blauw 2003, pag. 21, Rooijendijk, pag. 167;
7. Van Der Ham 2009, pag. 98;
8. Blauw 2003, pag. 23;
9. Glaudermans 2000, pag. 18;
10. Schama 2007, pag. 25;
11. Schama 2007, pag. 26;
12. Schama 2007, pag. 89;
13. Schama 2007, pag. 95;
14. Schama 2007, pag. 82-84;
15. Atten c.s. 2005, pag. 39;
16. Atten c.s. 2005, pag. 26, Taverne 1993, pag. 52-53, in 1600 werd op verzoek van Prins
Maurits een opleiding in de ʻDuytsche Matematiqueʼ gevestigd aan de Leidse
universiteit naar idee van Simon Stevin. Hij had in zijn boek Vita Politica of Borgherlick
Leven al in 1590 gepleit voor een academische opleiding niet alleen voor juristen,