Professional Documents
Culture Documents
2
AMV Theorie voor volwassenen
1.1. BEGRIPPEN
Ritme: de steeds wisselende opeenvolging van kortere en langere tonen.
Metrum of maat: verdeling van de tijd in gelijke eenheden (tellen), op basis van het accent.
Noot: een geschreven symbool dat de uitvoerder vertelt hoe lang een bepaalde toonhoogte
moet worden aangehouden.
1.2. NOTENWAARDEN
Er zijn verschillende notenwaarden. Vergelijk bijvoorbeeld de hele noot met een taart. Om
kwartnoten te krijgen, snijd je de taart in vier gelijke stukken. Voor achtste noten snijd je ze
in achten, enzovoort.
3
Noten kunnen bestaan uit drie onderdelen: een kop, een stok en een vlagje. De achtste noot
heeft alle drie deze onderdelen.
Het stokje kan omhoog (aan de rechterkant van de noot) of omlaag (aan de linkerkant van
de noot) wijzen, afhankelijk van de plaats op de notenbalk (het maakt dus niets uit voor de
waarde van de noot).
In plaats van vlagjes kunnen achtste noten en kleinere notenwaarden verbonden worden
door een streep. Dit gebeurt om het geheel overzichtelijker te maken.
1.3. RUSTEN
Als je een rust ziet in een muziekstuk, hoef je niets te doen, behalve te blijven tellen. Dat
laatste is heel belangrijk, want anders geraak je uit de maat.
4
1.4. PUNT en KOPPELTEKEN
Soms wil je de duur van een noot verlengen. Er zijn twee manieren om een noot langer te
maken: een koppelteken gebruiken of punteren.
- Een koppelteken verbindt opeenvolgende noten met dezelfde toonhoogte tot één
noot, in plaats van twee aparte. De waarde van die noot is dus de optelsom van die
twee noten.
- Als er achter een noot een punt staat, dan geeft dat punt aan dat de waarde van de
noot wordt vermeerderd met de helft ervan.
5
1.5. OVERZICHT
Hieronder vind je een overzicht van de meest gebruikte ritmische figuren in onze AMV-
cursus.
6
7
AMV Theorie voor volwassenen
8
AMV Theorie voor volwassenen
Een maat is een gedeelte dat tussen twee maatstrepen staat. Maatstrepen zijn verticale
strepen die lopen van de bovenste tot de onderste lijn van de notenbalk.
Maten volgen elkaar op, het hele muziekstuk lang, en iedere maat bevat zoveel tellen als
aangegeven door het bovenste getal van het maatcijfer.
Om muziek te laten klinken heb je tijd nodig. Zonder tijd geen muziek. Zoals je een uur kunt
verdelen in minuten, zo kun je muziek verdelen in maten. Dat doe je met behulp van het
accent. De eerste tel van een maat heeft altijd het accent. Zo kun je horen wanneer een
nieuwe maat begint.
Een maat ontstaat doordat de ene tel wel accent heeft en de volgende tel of tellen niet. Een
maat bevat dus altijd tenminste twee tellen. Bij meer dan 3 tellen is er vaak nog een
nevenaccent halverwege.
We spreken van zware ( v ) en lichte ( ı ) tellen – bij meer dan 3 tellen zijn er ook halfzware
(υ) tellen.
In het begin van een muziekstuk staan, vlak na de sleutel, twee getallen boven elkaar. Die
twee getallen geven de maatsoort aan. Dit is het maatcijfer.
VB: 2/4 v ı
AMV Theorie voor volwassenen
EEN twee
3/4 v ı ı
EEN twee drie
4/4 v ı ı (υ) ı
EEN twee DRIE vier
6/8 v ı
EEN twee
9
Het maatcijfer geeft twee dingen aan:
- het bovenste getal = het aantal tellen per maat
- het onderste getal = de waarde van één tel (4 = 4de noot, 8 = 8
ste
noot, enz.)
OVERZICHT
AMV Theorie voor volwassenen
1
0
3.1. SYNCOPE
Accenten in een melodie klinken normaal gesproken op dezelfde plek als de bijbehorende
maataccenten. In de vierkwartsmaat is dat de 1ste (en de 3de) tel. Een accent in de melodie
kan echter ook op een heel andere plaats terecht komen. Als een accent in een melodie op
een andere plaats klinkt dan zou moeten, dan spreek je van “syncope”.
Een syncope wordt vaak veroorzaakt door een verschuiving van de eigenlijke accenten naar
een vroeger tijdstip. Zo kan een toon ruim vóór de tel beginnen en krijgt daardoor extra
nadruk, valt op.
Bijvoorbeeld: een toon die eigenlijk op de 1e tel hoort te beginnen, klinkt al op de 4e tel,
dat is dus een hele tel eerder. Dit soort syncopes zijn in notenschrift makkelijk te noteren.
2. Notatie
Hieronder zie je twee ritmes. In het eerste ritme staan geen syncopes, in het tweede ritme
wel. Deze tonen ervaar je daar als syncopes, omdat accenten een hele tel eerder klinken dan
volgens het maatschema zou moeten. In het tweede voorbeeld vind je de 1ste syncope in de
1e maat op de 4e tel; de 2e syncope in de 2e maat op de 2e tel.
Hieronder staan in het eerste ritme geen syncopes, in het tweede wel. De tonen ervaar je in
het onderste voorbeeld als syncopes, omdat accenten een halve tel eerder klinken dan
AMV Theorie voor volwassenen
1
1
3.2. OPMAAT
Een OPMAAT is een onvolledige maat bij het begin van een muziekstuk.
De opmaat vormt samen met de laatste maat van het muziekstuk een volledige maat.
VB:
Normaal gezien zitten er in een vierkwartsmaat 4 tellen in elke maat. Maar een opmaat
breekt met die regel. De eerste maat in het voorbeeld heeft maar één tel, waar het er vier
zouden moeten zijn. Alle volgende maten hebben netjes vier tellen per maat, zoals je in de
vierkwartsmaat mag verwachten, tot we aan het einde komen, waar je plots weer een maat
ziet verschijnen die niet volledig is.
De laatste maat is het complement van de opmaat: de laatste drie tellen zijn te beschouwen
als de restant van die eerste maat. De laatste maat repareert wat er mis leek te zijn in de
eerste maat, waardoor de regel van vier tellen blijft gehandhaafd.
Een triool is een set van drie noten die samen even lang duren als normaal gezien twee van
die noten. Dus om een kwartnoot in drie gelijke delen te verdelen, schrijf je een triool van
achtste noten.
Een andere antimetrische figuur is de duool. Een duool wordt gebruikt als de componist
AMV Theorie voor volwassenen
1
2
Tempo en dynamiek zijn als muzikale leestekens: ze geven aan of je je bij het spelen van een
muzikale zin boos of blij of droevig zou moeten voelen. Ze helpen je als uitvoerder om het
verhaal van de componist aan het publiek over te brengen.
4.1. TEMPO
Tempo betekent letterlijk ‘tijd’. Als er over het tempo van een muziekstuk gesproken wordt,
gaat het over de snelheid waarmee het stuk gespeeld wordt.
Oefenen met een metronoom is de beste manier om een strak metrum te leren vasthouden
tijdens het spelen van een stuk. Een componist kan met behulp van een
metronoomaanduiding precies aangeven hoe snel een stuk gespeeld moet worden.
Bijvoorbeeld: ♩= 96, betekent dat er 96 kwartnoten per minuut moeten worden gespeeld.
Naast een exact metronoomcijfer, zijn er Italiaanse woorden die gebruikt worden om een
minder precieze tempoaanduiding te formuleren. Deze staan meestal bij het begin van een
muziekstuk (zie Italiaanse woordenlijst).
4.2. DYNAMIEK
Dynamische aanduidingen hebben betrekking op de geluidssterkte van een stuk. Net als
tempoaanduidingen worden dynamische aanduidingen door componisten gebruikt om aan
te geven hoe ze willen dat hun muziek aanvoelt: rustig of luid, vrolijk of droevig … (zie
Italiaanse woordenlijst).
1
3
5.1. NOTENBALK
De notenbalk bestaat uit vijf lijnen, met vier tussenruimten. Noten en rusten worden
geschreven op en tussen de lijnen. Welke toonhoogten precies worden bedoeld met iedere
lijn en tussenruimte, hangt af van de sleutel die aan het begin van elke notenbalk staat.
5.2. SLEUTELS
In het begin van de notenbalk staat telkens een sleutel. Iedere sleutel is verbonden met een
bereik van toonhoogten die met noten op en tussen de lijnen van de notenbalk worden
aangeduid.
VB:
notenbalken worden verbonden met een accolade). Het resultaat wordt dan ook wel de
elflijnige notenbalk genoemd.
VB:
1
4
De centrale do van de piano bevindt zich precies tussen viool- en bassleutel in, niet op één
van de notenbalken, wel op een hulplijn. Hulplijnen zijn lijntjes die boven of onder een
notenbalk worden getekend om noten buiten het directe bereik van de notenbalk te kunnen
schrijven.
Voor sommige instrumenten is het noodzakelijk dat je nog andere sleutels ontcijferd krijgt,
bv. de utsleutel of dosleutel. Deze sleutel is verplaatsbaar en kan op iedere lijn van de
notenbalk geschreven worden. De centrale do bevindt zich bij deze sleutel op de lijn die
midden door de sleutel loopt. Afhankelijk van de plaats van de utsleutel wordt deze sleutel
bv. altsleutel of tenorsleutel genoemd.
VB:
1
5
6.1. STAMTONEN
De noten do, re, mi, fa, sol, la en si zijn de stamtonen. Dit zijn de tonen die corresponderen
met de witte toetsen van de piano. Oorspronkelijk waren dit de enige tonen waarmee
muziek werd gemaakt. De tonen die bij de zwarte toetsen horen, werden pas later ‘ontdekt’.
De witte toetsen van het toetsenbord kregen de namen van de stamtonen, en dit zijn precies
de noten van de toonladder van do groot, die begint op do. Veel later werd ontdekt dat met
vijf extra tonen het octaaf in twaalf gelijke delen kon verdeeld worden, volgens de theorieën
van Pythagoras. Deze 5 tonen komen overeen met de zwarte toetsen.
Bij moderne pianoklavieren is het verschil in toonhoogte tussen twee naast elkaar liggende
toetsen, zwart of wit, overal gelijk, namelijk een halve toon. Ook bij een gitaar zitten de
fretten (dwarsstaafjes) op de hals op zodanige afstand van elkaar dat het verschil in
AMV Theorie voor volwassenen
In de westerse muziek is de halve toon het kleinste verschil tussen twee toonhoogten,
tenminste wat de notatie betreft (de toonhoogte wordt immers bepaald door de frequentie van de trilling en
kan continu variëren, daarom zijn er binnen de halve toon nog vele microtonale stappen mogelijk).
De westerse muzieknotatie kent alleen een verdeling van het octaaf in twaalf gelijke
stappen. In oosterse muziek daarentegen worden ook kwarttonen gebruikt.
1
6
Een hele toon is logischerwijs het toonhoogteverschil tussen twee toetsen die van elkaar
worden gescheiden door één tussenliggende toets, of op gitaar twee fretten met één fret
ertussen.
Hele en halve tonen zijn de bouwstenen van de intervallen of toonafstanden. Het is heel
belangrijk om het verschil tussen hele en halve tonen te kennen om goed met toonladders
en akkoorden overweg te kunnen.
6.3. WIJZIGINGSTEKENS
Om de tonen aan te duiden die bij de zwarte toetsen horen, de afgeleide tonen, worden
wijzigingstekens gebruikt. Wijzigingstekens verhogen of verlagen een stamtoon met een
halve toon. Ze worden vóór de noot geplaatst, op dezelfde hoogte als de noot.
Er zijn drie soorten:
- kruis #
- mol b
- herstellingsteken
VB:
Een kruis verhoogt de noot met een halve toon, een mol verlaagt de noot met een halve
toon.
Af en toe kom je een dubbelkruis (X) of een dubbelmol (bb) tegen. Een dubbelkruis verhoogt
een stamtoon met 2x een halve toon, een dubbelmol verlaagt een stamtoon met 2x een
halve toon.
AMV Theorie voor volwassenen
VB:
1
7
Toepassingsregels :
1. Het wijzigingsteken staat vlak voor de noot : het geldt voor die toonhoogte voor heel de maat.
2. Het wijzigingsteken staat achter de sleutel : het geldt voor die toonhoogte voor heel de
notenbalk.
6.4. ENHARMONIE
Elke zwarte toets op de piano heeft twee namen. Je kunt hem benoemen als de verhoogde
versie van zijn linker buurman, of als de verlaagde versie van zijn rechter buurman. Mi b en
re # zijn in feite dezelfde toon.
re#/mi b fa#/sol b
do re mi fa sol la si do
fa b mi #
Ook witte toetsen krijgen soms een andere naam. De fa-toets wordt soms aangeduid als een
AMV Theorie voor volwassenen
6.5. LETTERBENAMINGEN
1
8
Onderstaande benamingen worden nog vaak gebruikt in de klassieke muziekliteratuur :
la si do re mi fa sol
A B C D E F G
la # si # do # re # mi # fa # sol #
Ais Bis Cis Dis Eis Fis Gis
la b si b do b re b mi b fa b sol b
As Bes Ces Des Es Fes Ges
la si do re mi fa sol
A B C D E F G
la # si # do # re # mi # fa # sol #
A# B# C# D# E# F# G#
la b si b do b re b mi b fa b sol b
Ab Bb Cb Db Eb Fb Gb
Hoe noteren?
- Noot: letter (+ # of b)
- Toonladder/toonaard: groot: letter (+ # of b)
Toonaard: klein: letter (+ # of b) + m(in)
Akkoord:
1
9
Je wilt een lied zingen, maar het lukt niet omdat je er niet bij kunt. Het lied gaat te laag of te
hoog. Dan is de oplossing het lied in zijn geheel hoger of lager te zetten. Dit heet
transponeren.
Een voorbeeld: de omvang van een melodie beperkt zich van do tot sol. Je wilt echter een
hoogte van fa tot do. De hele melodie moet je in dat geval een kwart hoger zetten.
notenbalk. Het gaat slechts om een kortdurende afwijking. Blijf daarom bij deze toevallige
wijzigingstekens altijd uitgaan van de oorspronkelijke ladder. Stel de afwijking van daar uit
vast.
Een voorbeeld:
In do groot is de vierde toon van de ladder een fa. Komt er toch een fa # voor, dan is dit een
toevallig verhoogde vierde toon (½ hoger dan fa) .
Transponeer je nu de melodie naar fa groot, dan hoort de vierde toon van de ladder een si b
te zijn. Dat betekent dat de toevallig verhoogde vierde toon een si moet worden (½ hoger
dan si b) en niet een si #!
2
0
In het voorbeeld hierboven kan je het verschil zien tussen het toevallige wijzigingsteken in
do groot en in fa groot: een kruis wordt een herstellingsteken. Opnieuw een kruis schrijven
zou de toon nog eens een keer verhogen van si tot si #. Toevallige wijzigingstekens eisen
altijd je speciale aandacht!
2
1
Een interval is de onderlinge afstand tussen twee tonen (= toonhoogteverschil). Klinken deze
tonen gelijktijdig, dan spreken we van een harmonisch interval. In dat geval worden ze
boven elkaar genoteerd. Klinken ze na elkaar, dan noemen we het interval melodisch. Ieder
interval kan zowel harmonisch als melodisch voorkomen.
VB:
De naam van een interval is altijd gebaseerd op het interval tussen de stamtonen van beide
AMV Theorie voor volwassenen
tonen. Twee verschillende intervallen kunnen dus enharmonisch gelijk aan elkaar zijn
(bijvoorbeeld de kleine terts fa – la b en de vergrote secunde fa – sol # ), maar omdat ze niet
dezelfde stamtonen hebben worden beide intervallen nooit met dezelfde naam aangeduid.
2
2
8.2. NAAM
Naast de naam van de toonafstand, moeten we ook de inhoud ervan vinden. Dit is het
totaal van alle hele en halve tonen die erin zitten.
De afstand tussen 2 opeenvolgende noten is niet altijd gelijk: Er zijn hele tonen en halve
tonen.
De halve tonen liggen tussen mi-fa en si-do. De hele tonen liggen tussen de andere noten.
2
3
Tenslotte bepaalt de inhoud van de toonafstand of deze klein, rein of groot (en bij
uitbreiding: vergroot of verkleind) is. We spreken dan van de hoedanigheid van de
toonafstand.
groot 1 t. groot 4 ½ t.
groot 2 t. groot 5 ½ t.
2. Werkwijze
2
4
8.4. OPMERKINGEN
vb.
2) Als beide noten hetzelfde wijzigingsteken dragen, blijft de afstand dezelfde als bij de niet
gewijzigde noten.
VB:
VB:
2
5
8.4. CONSONANTIE EN DISSONANTIE
Hierbij dient te worden opgemerkt dat wat 'consonant' is en wat 'dissonant' is in de loop der
eeuwen nogal gewijzigd is, en dat de perceptie van 'welluidendheid' of consonantie in
diverse culturen verschillend ervaren wordt. Zo was bijvoorbeeld de grote terts in vroeger
tijden een dissonant ervaren interval. Tegenwoordig worden ook de 'dissonante' intervallen
niet altijd meer als zodanig ervaren. In de jazz bijvoorbeeld wordt ook veelvuldig gebruik
gemaakt van de dissonante intervallen zonder dat men deze als dissonant ervaart.
2
6
Zoals de noten, hebben ook de kruisen en de mollen een bepaalde volgorde. Deze volgorde
noemen we de voortekening.
Opmerkingen:
AMV Theorie voor volwassenen
2
7
9.2. DE KWINTENCIRKEL EN VARIANT
1. Definitie
Rechtsom kijkend ligt de volgende hoger gedachte toon steeds een kwint verder. Met
AMV Theorie voor volwassenen
evenveel recht zou het een kwartencirkel kunnen heten als de cirkel linksom doorlopen
wordt en de dan volgende toon hoger gedacht wordt.
2
8
2. Eigenschappen
In de rechtse richting komt er voor iedere volgende toonaard een verhoging bij, dus
een kruis erbij of een mol eraf.
In de linkse richting komt er voor iedere volgende toonaard een verlaging bij, dus een
mol meer of een kruis minder.
3. Gebruik
De cirkel is onder meer handig wanneer iemand een bestaand muziekstuk snel wil omzetten
in een andere toonsoort. Omgekeerd is de kwintencirkel ook handig om, aan de hand van
het aantal mollen of kruisen van een gegeven muziekstuk, vast te stellen in welke toonaard
het stuk staat.
7b 6b 5b 4b 3b 2b 1b 0 1# 2# 3# 4# 5# 6# 7#
2
9
9.3. TOONAARD en VOORTEKENING
VB: 3 b voorlaatste b = mi b,
dus mi b groot
2. De voortekening zoeken
Neem de naam van de toonladder, daal een ½ toon en je vindt het laatste # van de
voortekening.
VB: re groot : daal een ½ toon vanaf re en je komt op do #. Dit is het laatste # van de
voortekening.
3
0
b. grondnoot is een verlaagde noot :
Tel de voortekening tot de naam van de toonladder en voeg er de volgende mol bij.
VB: is de naam la b groot, dan tel je tot la b en voegt er 1 mol bij (si b, mi b, la b en re b)
tertstl.
tertstl.
kening
kleine
gr. ttl.
grote
kl. ttl.
letter
letter
0 Do groot La klein C Am
1b Fa groot Re klein F Dm
2b Si b groot Sol klein Bb Gm
3b Mi b groot Do klein Eb Cm
4b La b groot Fa klein Ab Fm
5b Re b groot Si b klein Db Bbm
6b Sol b groot Mi b klein Gb Ebm
7b Do b groot La b klein Cb Abm
1# Sol groot Mi klein G Em
2# Re groot Si klein D Bm
3# La groot Fa # klein A F#m
4# Mi groot Do # klein E C#m
5# Si groot Sol # klein B G#m
6# Fa # groot Re # klein F# D#m
7# Do # groot La # klein C# A#m
AMV Theorie voor volwassenen
3
1
10.1. TETRACHORDEN
Onder tetrachord wordt verstaan: de helft van een toonladder. Het woord is afkomstig uit
het oudgrieks en betekent: vier tonen. Men verdeelt de toonladder dus in twee groepen van
elk vier tonen, en beide tetrachorden worden door een hele toon gescheiden.
Tetrachorden bestaan dus uit 4 opeenvolgende noten en worden steeds in stijgende richting
geschreven. Ze komen als volgt voor:
1. groot tetrachord
Inhoud: 1 – 1 – ½
VB:
2. klein tetrachord
Inhoud: 1 – ½ – 1
VB:
3. antiek tetrachord
Inhoud: ½ – 1 – 1
AMV Theorie voor volwassenen
VB:
4. harmonisch tetrachord
Inhoud: ½ – 1 ½ – ½
VB:
3
2
2. Tetrachord + tetrachord = toonladder
Gewoonlijk domineert in een muziekstuk één bepaalde toon. In deze toon lossen zich
telkens weer de melodische, harmonische en zelfs ritmische spanningen op. Tevens maken
zich vanuit deze toon telkens weer nieuwe muzikale spanningen los. Zo'n toon is als het ware
de alfa en de omega van het muziekwerk en wordt tonica genoemd: het tooncentrum
waaromheen zich alle muzikale gebeurtenissen afspelen. Vrijwel alle muzikale composities
AMV Theorie voor volwassenen
eindigen in een tonica. Ook in de onmiddellijke nabijheid van het begin van een muziekstuk
kan vrijwel altijd de tonica aangetroffen worden.
Tonaliteit is het verschijnsel dat de toontrappen van een muziekwerk die niet de tonica zijn,
ten opzichte van elkaar en ten opzichte van de tonica in een vaste relatie staan. Iedere
toontrap heeft zijn eigen functie: spanning verwekken, spanning voorbereiden, de oplossing
van een spanning voorbereiden, de oplossing afwenden enzovoort.
Verreweg de meeste muziek die we kennen is in deze zin tonaal: alle Westerse muziek (met
uitzondering van bepaalde stromingen in de muziek van de twintigste eeuw), Arabische
muziek, muziek uit India en het Verre Oosten enzovoort.
3
3
De reeks noten van de lage do tot en met de hoge do noemt men de toonladder van do.
Elke noot van de toonladder noemt men een toontrap (of graad). Er zijn 8 noten dus ook 8
toontrappen. Ze worden aangeduid met Romeinse cijfers.
Toontrapbenamingen
I grondnoot tonica
II bovengrondnoot
III middelnoot mediant
IV onderbeheersende noot subdominant
V beheersende noot dominant
VI bovenbeheersende noot
VII leidtoon
VIII octaafnoot
GROTE TERTS
AMV Theorie voor volwassenen
3
4
10.4. DE KLEINE TERTSTOONLADDER (MINEUR)
KLEINE TERTS
B. De harmonische wijze
3
5
C. De melodische wijze
KLEINE TERTS
Een chromatische toonladder heeft 12 tonen en bestaat enkel uit halve tonen.
1. Noteer de toonladder van do. Schrijf de hele tonen ver uit elkaar en de halve tonen dicht
bij elkaar.
2. Vul de hele tonen op met chromatische halve tonen. Gebruik klimmend verhogingstekens
en dalend verlagingstekens.
Chromatisch tetrachord op do
1. Noteer het grote tetrachord (∩ ∩ V). Schrijf de hele tonen ver uit elkaar en de halve tonen
dicht bij elkaar.
2. Noteer de chromatische tussennoten.
3
6
10.5. PARALLELTOONAARDEN
Je zoekt de parallelle kleine tertstoonladder ? Daal een kleine terts vanaf de grondnoot
van de grote tertstoonladder.
Je zoekt de parallelle grote tertstoonladder ? Stijg een kleine terts vanaf de grondnoot
van de kleine tertstoonladder.
Een akkoord is, simpel gesteld, een combinatie van drie of meer noten die tegelijk gespeeld
worden.
In onze Westerse muziek zijn akkoorden stapelingen van tertsen: iedere noot in het akkoord
ligt een terts verwijderd van de volgende of de vorige.
VB: 2 tertsenstapelingen,
één van lijnnoten en één
van tussenlijnnoten
11.1. DRIEKLANKEN
De term drieklank wordt gebruikt voor akkoorden die 3 tonen bevatten die op tertsafstand
van elkaar liggen.
De onderste toon van een drieklank wordt grondtoon genoemd. De grondtoon is de basis
van het akkoord en bepaalt de functie van het akkoord in de harmonische samenhang of
toonaard. Een akkoord draagt ook de naam van zijn grondtoon.
VB:
C-akkoord F-akkoord
De tweede toon van een drieklank is de terts. De terts van een akkoord wordt zo genoemd
omdat hij een terts vormt met de grondtoon van het akkoord.
AMV Theorie voor volwassenen
VB:
De terts is een zeer belangrijke toon in het akkoord. De terts, die groot of klein is ten
opzichte van de grondtoon, bepaalt immers of je te maken hebt met een groot of een klein
akkoord.
Een majeur akkoord heeft een grote terts, een mineur akkoord heeft een kleine terts.
3
8
De derde en laatste noot van een drieklank is de kwint. De kwint van een akkoord wordt zo
genoemd omdat hij een kwint vormt met de grondtoon van het akkoord.
VB:
De toonafstanden die een drieklank vormen zijn altijd prime, terts en kwint. Het is de terts
die bepaalt welke hoedanigheid de drieklank heeft.
□ 2. Grote drieklanken
Een grote drieklank bevat een grondtoon, een grote terts (2 tonen) en een reine kwint (3 ½
toon).
De intervalmethode:
Je kan de juiste noten van de drieklank zoeken door de tonen uit te tellen volgens deze
formule:
2 t. 1 ½ t. 2 t. 1 ½ t. 2 t. 1½t
2 t. 1 ½ t. 2 t. 1 ½ t. 2 t. 1½t
AMV Theorie voor volwassenen
De toonladdermethode
Een grote drieklank heeft een grote terts en is daarmee een majeur akkoord. Een andere
methode om een grote drieklank te bouwen is dus door de eerste, de derde en de vijfde trap
van een grote tertstoonladder te nemen.
3
9
Als gevraagd wordt de grote drieklank op fa te schrijven, dan schrijf je eerst de voortekening
van fa groot. Vervolgens schrijf je een drieklank met de fa als grondtoon.
C F D G Bb Eb
□ 3. Kleine drieklanken
Een kleine drieklank bevat een grondtoon, een kleine terts (1 ½ toon) en een reine kwint (3
½ toon).
De intervalmethode:
Je kan de juiste noten van de drieklank zoeken door de tonen uit te tellen volgens deze
formule:
1 ½ t. 2 t. 1 ½ t. 2 t. 1 ½ t. 2 t.
1 ½ t. 2 t. 1 ½ t. 2 t. 1 ½ t. 2 t.
De toonladdermethode
Een kleine drieklank heeft een kleine terts en is dus een mineur akkoord. De andere manier
AMV Theorie voor volwassenen
om een kleine drieklank te bouwen is dus door de eerste, de derde en de vijfde trap van de
kleine tertstoonladder te nemen.
Voor de kleine drieklank op fa schrijf je eerst de voortekening van fa klein. Dan schrijf je een
drieklank met de fa als grondtoon.
4
0
□ 4. Vergrote drieklanken
Een vergrote drieklank is een drieklank met een grote terts (2 t.) en een vergrote kwint (4 t.)
Een vergrote drieklank bestaat dus uit twee gestapelde grote tertsen.
Intervalmethode
2 t. 2 t. 2 t. 2 t. 2 t. 2 t.
Toonladdermethode
Een vergrote drieklank heeft een grote terts en is daarom een majeur akkoord.
Om de vergrote drieklank te bouwen begin je met de eerste, derde en vijfde trap uit de
majeurtoonladder te nemen. Vervolgens verhoog je de vijfde trap met een wijzigingsteken.
C+ G+ Eb+
Caug Gaug Ebaug
□ 5. Verkleinde drieklanken
Een verkleinde drieklank is een drieklank met een kleine terts (1 ½ t.) en een verkleinde
kwint (3 t.)
Een verkleinde drieklank bestaat dus uit twee gestapelde kleine tertsen.
Intervalmethode
AMV Theorie voor volwassenen
1 ½ t. 1 ½ t. 1 ½ t. 1 ½ t. 1 ½ t. 1 ½ t.
Toonladdermethode
Een verkleinde drieklank heeft een kleine terts en is daarom een mineur akkoord.
4
1
Om de verkleinde drieklank te bouwen, neem je de eerste, derde en vijfde trap uit de
mineurtoonladder. Vervolgens verlaag je de vijfde trap met een wijzigingsteken.
C° G° F#°
Cdim Gdim F#dim
□ 6. Samenvatting drieklanken
Intervalmethode:
Toonladdermethode:
11.2. SEPTIEMAKKOORDEN
Als je op een drieklank nog een terts stapelt, onstaat er een septiemakkoord. Deze
akkoorden worden zo genoemd omdat de vierde toon een septiem vormt met de
grondtoon.
AMV Theorie voor volwassenen
□ 1. Groot septiemakkoord
Een groot septiemakkoord bestaat uit een grote drieklank en een grote septiem.
Om een groot septiemakkoord op do te bouwen, noteer je eerst de grote drieklank van do.
Vervolgens zet je er nog een grote septiem bovenop. Deze ligt een grote terts boven de
kwint van de grote drieklank.
4
2
De toonladdermethode werkt ook voor septiemakkoorden: voor een groot septiemakkoord
neem je de eerste, derde, vijfde en zevende trap van de majeur toonladder.
□ 2. Klein septiemakkoord
Een klein septiemakkoord bestaat uit een kleine drieklank en een kleine septiem.
Om een kleine septiemakkoord op do te bouwen, noteer je eerst de kleine drieklank van do.
Vervolgens zet je er nog een kleine septiem bovenop. Deze ligt een kleine terts boven de
kwint van de kleine drieklank.
□ 3. Dominant septiemakkoord
Het dominant septiemakkoord bestaat uit een grote drieklank en een kleine septiem.
C7 G7 Bb7
4
3
□ 6. Samenvatting septiemakkoorden
Intervalmethode:
Toonladdermethode:
11.3. OMKERINGEN
Soms is een drieklank geen stapeling van tertsen! Tot nu toe kwam alleen de grondligging
van akkoorden ter sprake. Bij een grondligging is de laagste toon van het akkoord de
grondtoon. Maar er bestaan ook akkoorden waarvan de laagste toon niet de grondtoon is:
de omkeringen.
Eerste omkering: als niet de grondtoon, maar de terts de laagste toon is, spreken we van de
eerste omkering of de terts-sextligging van de drieklank.
Tweede omkering: als de kwint van de drieklank de laagste toon van het akkoord is, spreken
we van de tweede omkering of kwart-sextligging.
4
4
11.4. AFKORTINGEN EN SYMBOLEN VOOR AKKOORDEN
Drieklanken
Grondligging Eerste omkering Tweede omkering
Als je spreekt over de aanverwante toonaarden van een hoofdtoonaard, dan moet je op
zoek gaan naar de 4 toonaarden die er het meeste op lijken. Deze toonaarden vind je
gemakkelijk terug in de kwintencirkel/-lat.
7b 6b 5b 4b 3b 2b 1b 0 1# 2# 3# 4# 5# 6# 7#
Op de volgende bladzijde vind je terug welke 4 toonaarden het meest verwant zijn met de
hoofdtoonaard.
4
5
1. de toonaard die een kwint hoger ligt
SOL RE
VB: sol groot – re groot
VB: la groot la
-
Rechts: + reine kwint (3 ½ toon) RE LA MI
Links: – reine kwint 2# 3# 4#
Boven: gelijknamige kleine tertstoonaard fa#
Onder: parallelle kleine tertstoonaard 3#
4
6
12.2. MODULATIE
Soms verandert een muziekstuk tijdelijk van toonaard. Dat wordt modulatie genoemd. Het is
zeer gebruikelijk in klassieke muziek. De voortekening blijft gedurende het hele stuk
hetzelfde, maar aan de akkoorden die gebruikt worden, kan je zien dat er feitelijk een
andere toonaard heerst.
Als je dus in een muziekstuk ineens veel akkoorden tegenkomt die je niet kan thuisbrengen
in de toonaard, dan is het stuk gemoduleerd naar een andere toonaard. Veel toevallige
wijzigingstekens zijn signalen dat de muziek is gemoduleerd.
Moduleren gaat gewoonlijk als volgt: de componist wil van de ene toonaard naar de andere,
bvb. van do groot naar re groot. Hij zoekt nu een akkoord, dat zowel in do groot als re groot
voorkomt. Hij componeert nu zijn fragment in do groot zodanig dat hij terechtkomt bij dat
akkoord. Nu behoort dat akkoord nog bij de toonaard van do, maar precies op dat moment
gaat de componist dat akkoord behandelen alsof het in re groot thuishoort, wat het in
wezen ook doen kan en dus nu ook doen gaat. Vanaf dat moment staat de muziek in re
groot.
Het akkoord dat in een modulatie centraal staat - met het ene been in de oorspronkelijke en
met het andere been in de nieuwe toonaard, noemt men het spilakkoord.
4
7
13.1. L1volw
allegro = levendig
allegretto = iets minder levendig
andante = gaande
lento = langzaam
presto = zeer snel
largo = breed
a tempo = terug het begintempo
rallentando, rall. = vertragen
ritenuto = vertragen
moderato = matig
AMV Theorie voor volwassenen
vivo = levendig
vivace = levendig
adagio = rustig
grave = zwaar
4
8
13.2. L2volw
cantabile = zangerig
deciso = beslist
energico = vastberaden
scherzando = schertsend
dolce = zacht, lieflijk
poco a poco = beetje bij beetje
commodo = gemakkelijk
risoluto = beslist, energiek
mesto = droevig
giocoso = vrolijk
tranquillo = rustig
ben ritmico = goed geritmeerd
stringendo = dringend
piu = meer
13.3. L3volw
semplice = eenvoudig
larghetto = iets minder breed
maestoso = statig
pastorale = landelijk
agitato = onrustig
mosso = bewogen
molto = veel
senza = zonder
subito = plots
AMV Theorie voor volwassenen
meno = minder
4
9
1
dubbele maatstreep einde van een muziekstuk.
2
herhalingsteken herhaal alles wat ertussen staat
verbindt 2 noten van dezelfde
3 koppelteken toonhoogte met elkaar
8 fermate
de noot of rust wordt langer
aangehouden
9 staccato
de noot kort zingen of spelen
5
0