You are on page 1of 3

DEEL II

1 Woonnood

In dit deel zal ik dieper ingaan op de wooncrisis of woonnood. Wat betekent het
begrip concreet, wat zijn de oorzaken en wat zijn de effecten ervan.

1.1 Begrip
Woonnood is een breed begrip en kan allerlei zaken betekenen zoals: mensen
moeten teveel betalen voor hun huisvesting of ze wonen in erbarmelijke
omstandigheden, of in onzekerheid, of er is sprake van een combinatie van al het
hierboven vernoemde. Concreet komt woonnood erop neer dat mensen hun recht
op degelijke huisvesting is geschonden en ze daardoor geen degelijk leven
kunnen opbouwen (P. De Decker, e.a., 2015).

Daarnaast bestaan er ook de woonvormen uit het grijze circuit zoals wonen in
één kamer of op een camping (Meert, 2005), Pascal De Decker omschrijft deze
waaier aan woonomstandigheden waarin het recht op wonen niet aanwezig is
ook wel als ‘wonen aan de onderkant’. Hieronder vallen ook de problemen binnen
het officiële circuit, namelijk de lange wachtlijsten in de sociale huisvesting en bij
de sociale verhuurkantoren.

Woonnood en wonen aan de onderkant zijn verzamelbegrippen voor alle


woonvormen die zich onderaan de ladder van de maatschappij bevinden, maar
ook verwijzen ze naar de wijze waarop reguliere woonvormen zoals private
verhuring, sociale huisvesting en sociale verhuurkantoren rekening houden met
huishoudens in precaire situaties.

1.2 Oorsprong
Na de industriële revolutie zagen we in de jaren ’50 een stadsvlucht, mensen
trokken tot eind van de 20e eeuw meer en meer de plattelanden in. De bevolking
zocht rust in de buitenwijken van de stad of zelfs verder, waar ze tussen de
natuur een rustiger leven konden opbouwen.
Wanneer we vandaag, zo’n twintigtal jaar later, naar het bevokingsaantal in de
Vlaamse steden gaan kijken zien we dat dat eigenlijk alleen maar toeneemt. We
zouden dus in plaats van een stadsvlucht over een bestorming van de stad
kunnen spreken. Socioloog Stijn Oosterlynck zegt dat de stadsvlucht nog steeds
gebeurt, namelijk mensen die kinderen verwachten of die reeds opgroeiende
kinderen hebben dromen nog steeds van het Vlaamse ideale alleenstaand huis
met een tuin. Die groei van de bevolking is bijna alleen toe te schrijven aan
migratie. Mensen migreren naar de stad om verschillende redenen: zo heeft men
meestal contacten in de stad, zijn er goedkope winkels, is er publieke
dienstverlening, kan men informele arbeid verrichten en is er over het algemeen
makkelijker huisvesting te vinden. Echter, dat laatste bewijst steeds moeilijker te
worden aangezien de vraag naar betaalbare huisvesting zeer hoog ligt in de stad.
En hierdoor komt de woonmarkt steeds meer onder druk te staan. Die is namelijk
niet zo toegankelijk en veranderlijk als de migratie in ons land. Vaak komen
mensen op de private huurmarkt terecht, waar de huizen dikwijls oud en in
erbarmelijke staat zijn, en op de koop toe veel te duur worden verhuurd.

ROL VAN DE OVERHEID

1.2.1 De Belgisch-Vlaamse woonorde

Woonnood is een breed begrip en heeft dus niet altijd precies dezelfde betekenis.
Om woonood te begrijpen moeten we rekening houden met de maatschappelijke
context, of het woonbeleid, waarin die is gesitueerd. In onze samenleving is het
aantal betaalbare woningen van degelijke kwaliteit gering. Er is een te klein
aanbod om aan iedere behoefte tegemoet te komen en dus is er ‘orde’ nodig in
de manier waarop mensen een woningen krijgen. Het geheel van regels die
woningen aan personen toestemmen noemen we de ‘woonorde’.

In België heeft onze woonorde een sterk liberaal economisch karakter. Hieronder
begrijpen we dat de verantwoordelijkheid om kapitaal te vergaren en daarna een
passende woning voor uw noden te vinden op het individu wordt gelegd (Meert &
Bourgois, 2005). En aangezien gezinnen kapitaal verwerven via de arbeidsmarkt
heeft de werking hiervan een sterke invloed op de woonorde. Iemand met een
hoog inkomen, en dus een sterke positie op de arbeidsmarkt, heeft een sterke
positie op de woningmarkt. Binnen dit liberaal economisch karakter van onze
woonorde onderscheiden we twee facetten: het promoten en beschermen van
private eigendom enerzijds, en de ‘gesubsidieerde vrijheid’ of ‘subsidiariteit’
anderzijds.

Promotie private eigendom

België is een land van huiseigenaars; een huis bouwen of kopen is tot op de dag
van vandaag dé norm voor de gemiddelde Vlaming. We kunnen de oorsprong
hiervan reeds vinden in de negentiende en vroege twintigste eeuw, vanaf
wanneer aan de hand van fiscale kortingen en premies werd ingezet op
eigendom. Mechanismen zoals premies, goedkope leningen en fiscale voordelen
zoals de (nu afgeschafte) woonbonus bestaan nog steeds vandaag de dag. Dat
aanhoudende gedachtengoed zorgde voor een enorme stijging in huiseigenaars,
en vooral in Vlaanderen, in Brussel domineert de huurmarkt (Loopmans e.a.,
2014).

Gesubsidieerde vrijheid

In onze Belgische woonorde kunnen we drie grote posities onderscheiden: de


eerste en meerderheidspositie wordt bekleed door kapitaalkrachtige personen
die in de positie zijn een huis te kopen en te verhuren, de woningeigenaar. Op de
tweede positie staat de sociale huurder

zijnde de huiseigenaar, de sociale huurder en als derde de minst gunstige positie,


namelijk diegenen die op de private huurmarkt terechtkomen. Hieronder licht ik
ze alle drie toe in respectievelijke volgorde.
De meerderheidspositie wordt bekleed door kapitaalkrachtige personen die in de
positie zijn een huis te kopen en te verhuren, de woningeigenaar.

Een tweede categorie

om met meestal een goede functie op de arbeidsmarkt en dus de vrijheid


eigendommen te kopen en te verhuren. Etnisch culturele minderheden vindt je
opvallend minder in deze categorie.

You might also like