You are on page 1of 10

ONREGELMATIGE WERKWOORDEN

Tegenwoordig Verleden Participium


Infinitief Vertaling ik u/hij/zij/uw jullie/ze ik/u/uw/hij/zij jullie/ze participium auxiliary
aanbieden to ofer bied aan biedt aan bieden aan bood aan boden aan aangeboden heeft
aandoen to put on doe aan doet aan doen aan deed aan deden aan aangedaan heeft
aandrijven drive, incite, urge (on) drijf aan drijft aan drijven aan dreef aan dreven aan aangedreven heeft
aangeven to hand/indicate geef aan geeft aan geven aan gaf aan gaven aan aangegeven heeft
aanhebben have on/be wearing heb aan heeft aan hebben aan had aan haden aan aangehad heeft
aanhouden keep / go on, continue houd aan houdt aan houden aan hield aan hielden aan aangehouden heeft
aankijken look at kijk aan kijkt aan kijken aan keek aan keken aan aangekeken heeft
aankomen to arrive kom aan komt aan komen aan kwam aan kwamen aan aangekomen is
aannemen to accept neem aan neemt aan nemen aan nam aan namen aan aangenomen heeft
aansluiten connect, join, to fit sluit aan sluit aan sluiten aan sloot aan sloten aan aangesloten heeft
aansnijden cut (into) snijd aan snijdt aan snijden aan sneed aan sneden aan aangesneden heeft
aanspreken talk to spreek aan spreekt aan spreken aan sprak aan spraken aan aangesproken heeft
aanstaan please/satisfy/kleding staat aan staat aan staan aan stond aan stonden aan aangestaan heeft
aansteken infect, contamine, light steek aan steekt aan steken aan stak aan staken aan aangestoken heeft
aantrekken attract trek aan trekt aan trekken aan trok aan trokken aan aangetrokken heeft
aanvallen attack val aan valt aan vallen aan viel aan vielen aan aangevalen heeft
aanvangen begin, start, commence vang aan vangt aan vangen aan ving aan vingen aan aangevangen is
aanvragen apply for, request vraag aan vraagt aan vragen aan vroeg aan vroegen aan aangevraagd heeft
aanwijzen point to / out, indicate, designate wijs aan wijst aan wijzen aan wees aan wezen aan aangewezen heeft
aanzien look at, to witness, to watch zie aan ziet aan zien aan zag aan zagen aan aangezien heeft
achterblijven stay behind blijf achter blijft achter blijven achter bleef achter bleven achter achtergebleven is
achterlaten leave behind/dump laat achter laat achter laten achter liet achter lieten achter achtergelaten heeft
achteruitgaan go backwards/decline ga achteruit gaat achteruit gaan achteruit ging achteruit gingen achteruit achteruitgegaan is
afdragen carry down, wear out draag af draagt af dragen af droeg af droegen af afgedragen heeft
afgaan go down ga af gaat af gaan af ging af gingen af afgegaan is
afhangen hang down, depend (on) hang af hangt af hangen af hing af hingen af afgehangen heeft
afkijken copy, look down kijk af kijkt af kijken af keek af kenen af afgekeken heeft
afkomen come off / away (from) kom af komt af komen af kwam af kwamen af afgekomen is
aflopen leave/finish loop af loopt af lopen af liep af liepen af afgelopen is
afnemen take off / away, decrease neem af neemt af nemen af nam af namen af afgenomen heeft
afsluiten close/lock/cut off sluit af sluit af sluiten af sloot af sloten af afgesloten heeft
afspreken agree/make an appoinment spreek af spreekt af spraken af sprak af apraken af afgesproken heeft
afstaan give up sta af staat af staan af stond af stonden af afgestaan heeft
afvragen (zich) wonder/ask oneself vraag af vraagt af vragen af vroeg zich af vrogen zich af afgevraagd heeft
afwassen wash/doe de dishes was af wast af wassen af waste af wasten af afgewassen heeft
afwijken deviate (from), differ wijk af wijkt af wijken af week af weken af afgeweken is
bakken bake bak bakt bakken bakte bakten gebakken heeft
bedenken think (about) bedenk bedenkt bedenken bedacht bedachten bedacht heeft
bederven spoil bederf bederft bederveb bedierf bedierven bedorven is
bedragen amount to bedraag bedraagt bedragen bedroeg bedroegen bedragen heeft

Page 1 of 10
ONREGELMATIGE WERKWOORDEN
Tegenwoordig Verleden Participium
Infinitief Vertaling ik u/hij/zij/uw jullie/ze ik/u/uw/hij/zij jullie/ze participium auxiliary
bedriegen be deceptive, deceive bedrieg bedriegt bedriegen bedroog bedrogen bedrogen heeft
beginnen begin/start begin begint beginnen begon begonnen begonnen is
begraven bury/buried begraaf begraaft begraven begroef begroeven begraven heeft
begrijpen understand begrijp begrijpt begrijpen begreep begrepen begrepen heeft
behouden save, preserve behoud behoudt behouden behield behielden behouden heeft
bekijken examine/look at bekijk bekijkt bekijken bekeek bekeken bekeken heeft
beschrijven describe beschrijf beschrijft beschrijven beschreef beschreven beschreven heeft
besluiten to decide besluit besluit besluiten besloot besloten besloten heeft
bespreken to discuss bespreek bespreekt bespreken besprak bespraken besproken heeft
bestaan to exist besta bestaan bestaan bestond bestonden bestaan heeft
betreffen concern, relate to betref betreft betreffen betrof betroffen betroffen heeft
betrekken involve, obtain betrek betrekt betrekken betrok betrokken betroken heeft
bevallen give birth (to), please beval bevalt bevallen beviel bevielen bevallen is
bevinden find, be (situated / located) bevind bevindt bevinden bevond bevonden bevonden heeft
bewegen move beweeg beweegt bewegen bewoog bewogen bewogen heeft
bewegen (zich) to move beweeg beweegt bewegen bewoog bewogen bewogen heeft
bewijzen prove, demonstrate, show bewijs bewijst bewijzen bewees bewezen bewezen heeft
bezitten posses, own, have bezit bezit beziten bezat bezaten bezeten heeft
bezoeken to visit bezoek bezoekt bezoeken bezocht bezochten bezocht heeft
bezwijken give (way / out), succumb, go under bezwijk bezwijkt bezwijken bezweek bezweken bezweken is
bidden to pray bid bidt bidden bad baden gebedeb heeft
bieden to offer bied biedt bieden bood boden geboden heeft
bijhouden hold out / up to, keep up (with) houd bij houdt bij bijhouden hield bij hielden bij bijgehouden heeft
bijten bite bijt bijt bijten beet beten gebeten heeft
binden to tie bind bindt binden bond bonden gebonden heeft
binnengegaan
binnengaan to enter ga binnen gaat binnen gaan binnen ging beinnen gingen binnen binnengeweest heeft/is
binnenkomen come in/arrive kom binnen komt binnen komen binnen kwam binnen kwamen binnen binnengekomen is
binnenlaten let in /admit laat binnen laat binnen laten binnen liet binnen lieten binnen binnengelaten heeft
binnenlopen go/walk in loop binnen loopt binnen lopen binnen liep binnen liepen binnen binnengelopen is
binnenrijden drive in / ride in rijd binnen rijdt binnen rijden binnen reed binnen reden binnen binnengereden heeft/is
binnenroepen call in (to) roep binnen roept binnen roepen binnen riep binnen riepen binnen binnengeroepen heeft
blijken to appear blijk blijkt blijken bleek bleken gebleken is
blijven to stay blijf blijft blijven bleef bleven gebleven is
breken to break breek breekt breken brak braken gebroken heeft
brengen to bring, take breng brengt brengen bracht brachten gebracht heeft
buigen to bow/bend buig buigt buigen boog bogen gebogen heeft
buitengegaan
buitengaan to go out ga buiten gaat buiten gaan buiten ging buiten gingen buiten buitengeweest is
buitenkomen to come uitside kom buiten komt buiten komen buiten kwam buiten kwamen buiten binnengekomen is

Page 2 of 10
ONREGELMATIGE WERKWOORDEN
Tegenwoordig Verleden Participium
Infinitief Vertaling ik u/hij/zij/uw jullie/ze ik/u/uw/hij/zij jullie/ze participium auxiliary
buitenrijden to exit (from a garage or parking) rijd buiten rijdt buiten rijden buiten reed buiten reden buiten buitengereden heeft/is
deelnemen participate (in), take part (in) neem deel neemt deel nemen deel nam deel namen deel deelgenomen heeft
delven dig, extract, mine, work delf delft delven dolf/delfde dolven/delfden gedolven heeft
denken to think denk denkt denken dacht dachten gedacht heeft
dichtdoen to close doe dicht doet dicht doen dicht deed dicht deden dicht dichtgedaan heeft
doen to do doe doet doen deed deden gedaan heeft
doordringen1 penetrate, persuade doordring doordringt doordringen doordrong doordrongen doordrongen heeft
doordringen2 penetrate, persuade dring door dringt door dringen door drong door drongen door doorgedrongen heeft
doorgaan go / walk on, continue ga door gaat door gaan door ging door gingen door doorgegaan is
doorgeven pass (on / round), hand on geef door geeft door geven door gaf door gaven door doorgegeven heeft
doorkijken to look through kijk door kijkt door kijken door keek door keken door doorgekeken heeft
doorlopen1 to walk / go / pass through loop door loopt door lopen door liep door liepen door doorgelopen heeft/is
doorlopen2 to walk / go / pass through doorloop doorloopt doorlopen doorliep doorliepen doorlopen heeft
doorslaan go on hitting / beating, come through sla door slaat door slaan door sloeg door sloegen door doorgeslagen is
doorstaan endure, bear, weather, go / come through doorsta doorstaat doorstaan doorstond doorstonden doorstaan heeft
doortrekken impregnate, permeate, travel through trek door trekt door trekken door trok door trokken door doorgetrokken heeft
dragen to wear /suppor, carry draag draagt dragen droeg droegen gedragen heeft
drijven drive drijf drijft drijven dreef dreven gedreven heeft
dringen puch, press, urge dring dringt dringen drong drongen gedrongen heeft
drinken to drink drink drinkt drinken dronk dronken gedronken heeft
duiken duck (down / behind), submerge duik duikt duiken dook doken gedoken heeft
dwingen force, oblige dwing dwingt dwingen dwong dwongen gedwongen heeft
eruitzien to look like zie eruit ziet eruit zien eruit zag eruit zagen eruit eruitgezien heeft
ervaren experience ervaar ervaart ervaren ervoer ervoeren ervaren heeft
eten to eat eet eet eten at aten gegeten heeft
fluiten whistle fluit fluit fluiten floot floten gefloten heeft
gaan to go ga gaat gaan ging gingen gegaan / geweest is
gedragen behave draag draagt gedragen droeg droegen gedragen heeft
gelden count geld geldt gelden gold golden gedolden heeft
genezen to recover/cure genees geneest genezen genas genazen genazen heeft/is
genieten to enjoy geniet geniet genieten genoot genoten genoten heeft
geven to give geef geeft geven gaf gaven gegeven heeft
gieten to pour giet giet gieten goot goten gegoten heeft
glijden slide, slip glijd glijdt glijden gleed gleden gegleden heeft/is
glimmen glow, shine glim glimt glimmen glom glommen geglommen heeft
goedvinden approve (of), think proper, like, please vind goed vindt goed vinden goed vond goed vonden goed goedgevonden heeft
gooien throw gooi gooit gooien gooide gooiden gegooid heeft
grijpen grab (hold of), seize, grasp, grip, clasp grijp grijpt grijpen greep grepen gegrepen heeft
hangen to hang hang hangt hangen hing hingen gehangen heeft
hebben to have heb heeft hebben had hadden gehad heeft

Page 3 of 10
ONREGELMATIGE WERKWOORDEN
Tegenwoordig Verleden Participium
Infinitief Vertaling ik u/hij/zij/uw jullie/ze ik/u/uw/hij/zij jullie/ze participium auxiliary
helpen to help help helpt helpen hielp hielpen geholpen heeft
herdenken to commemorate/to remember herdenk herdenkt herdenken herdacht herdachten herdacht heeft
heten to call/be called heet heet heten hette heetten geheten heeft
hoeven need (to), have to hoef hoeft hoeven hoefde hoefden gehoefd heeft
houden to love/to like/to hold houd houdt houden hield hielden gehouden heeft
inbreken break in(to) (a house) breek in breekt in breken in brak in braken in ingebroken heeft
ingaan go in (to), examine ga in gaat in gaan in ging in gingen in ingegaan is
inhouden control oneself, restrain, contain houd in houdt in houden in hield in hielden in ingehouden heeft
innemen to take neem in neemt in nemen in nam in namen in ingenomen heeft
inrijden to ride /drive in (to) rijd in rijdt in rijden in reed in reden in ingereden heeft/is
inschrijven subscribe schrijf in schrijft in schrijven in schreef in schreven in ingeschreven heeft
insluiten to enclose/sorround sluit in sluit in sluiten in sloot in sloten in ingesloten heeft
inzien have a look at, see in, look in zie in ziet in zien in zag in zagen in ingezien heeft
jagen hunt, purse jaag jaagt jagen jaagde/joeg jaagden/joegen gejaagd heeft
kiezen to choose kiez kiest kiezen koos kozen gekozen heeft
kijken to look at kijk kijkt kijken keek keken gekeken heeft
kijven scold (at) kijf kijft kijven keef keven gekeven heeft
klaarliggen to be ready lig klaar ligt klaar liggen klaar lag klaar lagen klaar klaargeleggen heeft
klaarstaan to be ready/to be standing sta klaar staat klaar staan klaar stond klaar stonden klaar klaargestaan heeft
klimmen to climb klim klimt klimmen klom klommen geklommen heeft/is
klinken to sound klink klinkt klinken klonk klonken geklonken heeft
knijpen pinch, squeeze knijp knijpt knijpen kneep knepen geknepen heeft
komen to come kom komt komen kwam kwamen gekomen is
kopen to buy kop kopt kocht kopen kochten gekocht heeft
krijgen to get/to obtain krijg krijgt krijgen kreeg kregen gekregen heeft
kruipen creep, crawl kruip kruipt kruipen kroop kropen gekropen heeft/is
kunnen can kan kan kunnen kon konen gekund heeft
lachen to smile lach lacht lachen lachte lachten gelachten heeft
langsgegaan
langsgaan pass by/go around ga langs gaat langs gaan langs ging langs gingen langs langsgeweest is
langskomen come around kom langs komt langs komen langs kwam langs kwamen langs langsgekomen is
langslopen walk past loop langs loopt langs lopen langs liep langs liepen langs langsgelopen is
laten to let laat laat laten liet lieten gelaten heeft
leegdrinken to empty drink leeg drinkt leeg drinken leeg dronk leeg dronken leeg leeggedronken heeft
lesgeven to teach geef les geeft lees geven les gaf les gaven les lesgegeven heeft
lezen to read lees leest lezen las lazen gelezen heeft
liegen to lie (tell a lie) lieg liegt liegen loog logen gelogen heeft
liggen to lie (lie in bed) lig ligt liggen lag lagen gelegen heeft
lijden suffer lijd lijdt lijden leed leden geleden heeft
lijken be/look like lijk lijkt lijken leek leken geleken heeft

Page 4 of 10
ONREGELMATIGE WERKWOORDEN
Tegenwoordig Verleden Participium
Infinitief Vertaling ik u/hij/zij/uw jullie/ze ik/u/uw/hij/zij jullie/ze participium auxiliary
lopen to walk loop loopt lopen liep liepen gelopen heeft/is
loslaten release/set free laat los laat los laten los liet los lieten los losgelaten heeft
meebrengen to bring with one breng mee brengt mee brengen mee bracht mee brachten mee meegebracht heeft
meedoen join (in) doe mee doet mee doen mee deed me deden mee meegedaan heeft
meegegaan
meegaan go along with/accompany ga mee gaat mee gaan mee ging mee gingen mee meegeweest is
meekomen come (along / with / also) kom mee komt mee komen mee kwam mee kwamen mee meegekomen is
meenemen take(bring) along / with / off / out neem mee neemt mee nemen mee nam mee namen mee meegenomen heeft
meerijden come / ride (along) with rijd mee rijdt mee rijden mee reed mee reden mee meegereden is/heeft
meevallen better than (was) expected / anticipated val mee valt mee vallen mee viel mee vielen mee meegevallen is
meten measure (up to) meet meet meten mat maten gemeten heeft
mislopen1 miss (out on) misloop misloopt mislopen misliep misliepen mislopen is
mislopen2 go wrong, get lost loop mis loopt mis lopen mis liep mis liepen mis misgelopen is
moeten must/have to moet moet moeten moest moesten gemoeten heeft
mogen can/should mag mag mogen mocht mochten gemogen heeft
nadenken think, reflect ((up)on), consider denk na denkt na denken na dacht na dachten na nagedacht heeft
nagaan watch, check, verify ga na gaat na gaan na ging na gingen na nagegaan is
nakijken watch, check, examine kijk na kijkt na kijken na keek na keken na nagekeken heeft
nemen to take neem neemt nemen nam namen genomen heeft
omgaan go around, pass(by) ga om gaat om gaan om ging om gingen om omgegaan is
omkopen bribe, buy (over), corrupt koop om koopt om kopen om kocht om kochten om omgekocht heeft
onderbreken interrupt onderbreek onderbreekt onderbreken onderbrak onderbraken onderbroken heeft
onderduiken go into hiding, dive (in) duik onder duikt onder duiken onder dook onder doken onder ondergedoken is
onderhouden1 keep under, lecture, maintain onderhoud onderhoudt onderhouden onderhield onderhielden onderhouden heeft
onderhouden2 keep under, lecture, maintain houd onder houdt onder houden onder hield onder hielden onder ondergehouden heeft
ondervroegen
ondervragen interrogate, question ondervraag ondervraagt ondervragen ondervroeg/ondervraadge ondervraagden ondervraagd heeft
onderwerpen to subject, to submit onderwerp onderwerpt onderwerpen onderwierp onderwierpen onderworpen heeft
onderzoeken investigate, examine, inquire into onderzoek onderzoekt onderzoeken onderzocht onderzochten onderzocht heeft
ontbijten (have) breakfast ontbijt ontbijt ontbijten ontbeet ontbeten ontbeten heeft
ontbreken be missing/absent, be lacking (in) ontbreek ontbreekt ontbreken ontbrak ontbraken ontbroken heeft
onthouden remember onthoud onthoudt onthouden onthield onthielden onthouden heeft
ontslaan dismiss/discharge/fire ontsla ontslaat ontslaan ontsloeg ontsloegen ontslagen heeft
ontstaan arise/come into being/originate ontsta ontstaat ontstaan ontstond ontstonden ontstaan is
ontvangen receive ontvang ontvangt ontvangen ontving ontvingen ontvangen heeft
ontwerpen inflammable ontwerp ontwerpt ontwerpen ontwierp ontwierpen ontworpen heeft
opdrinken drink (up) -finish, empty drink op drinkt op drinken op dronk op dronken op opgedronken heeft
openblijven remain open blijf op blijft op blijven op bleef op bleven op opengebleven is
opendoen to open doe open doet open doen open deed open deden open opengedaan heeft
openhouden keep open houd open houdt open houden open hield open hielden open opengehouden heeft

Page 5 of 10
ONREGELMATIGE WERKWOORDEN
Tegenwoordig Verleden Participium
Infinitief Vertaling ik u/hij/zij/uw jullie/ze ik/u/uw/hij/zij jullie/ze participium auxiliary
opeten eat (up/away)/consume eet op eet op eten op at op aten op opgegeten heeft
opgaan go up/come up, be finished ga op gaat op gaan op ging op gingen op opgegaan is
opgeven give up geef op geeft op geven op gaf op gaven op opgegeven heeft
ophebben wear, have on (one's head)/have finished heb op heeft op hebben op had op hadden op opgehad heeft
opheffen raise, remove, cancel (out) hef op heft op heffen op hief op hieven op opgeheven heeft
ophouden hold up/stop(ing) houd op houdt op houden op hield op hielden op opgehouden is
opkijken look up, think much, wonder kijk op kijkt op kijken op keek op keken op opgekeken heeft
opkomen come up, rise, occur kom op komt op komen op kwam op kwamen op opgekomen is
oplopen go / run / walk up loop op loopt op lopen op liep op liepen op opgelopen is
opnemen take on/lift (up) neem op neemt op nemen op nam op namen op opgenomen heeft
oproepen call (up), call on, incite roep op roept op roepen op riep op riepen op opgeroepen heeft
opschieten fire/throw up schiet op scheit op schieten op schoot op schoten op opgeschoten is
opsluiten close (up), shut up, lock up sluit op sluit op sluiten op sloot op sloten op opgesloten heeft
opstaan stand up staa op staat op staan op stond op stonden op opgestaan is
opstijgen ascend, rise, mount stijg op stijgt op stijgen op steeg op stegen op opgestegen is
optreden appear, act (as) treed op treedt op treden op trad op traden op opgetreden heeft/is
optrekken go, move, pull / haul up trek op trekt op treken op trok op troken op opgetrokken heeft/is
opvallen attract attention val op valt op vallen op viel op vielen op opgevallen is
opvangen catch vang op vangt op vangen op ving op vingen op opgevangen heeft
opvliegen fly up, spring / jump vlieg op vliegt op vliegen op vloog op vlogen op opgevlogen is
opwinden wind op, excite wind op windt op winden op wond op wonden op opgewonden heeft
opzoeken look up/seek out/look out for zoek op zoekt op zoeken op zocht op zochten op opgezocht heeft
overblijven be left, remain, stay (behind) blijf over blijft over blijven over bleef over bleven over overgebleven is
overdragen carry (across / over), hand over, transfer draag over draagt over dragen over droeg over droegen over overgedragen heeft
overdrijven blow / pass over, overdo, exaggerate drijf over drijft over drijven over dreef over dreven over overgedreven heeft
overgaan move over / across, change, convert ga over gaat over gaan over ging over gingen over overgegaan is
overgeven hand over, deliver,pass on / over, surrender geef over geeft over geven over gaf over gaven over overgegeven heeft
overlaten leave, let (go) over, hand over laat over laat over laten over liet over lieten over overgelaten heeft
overlijden to die overlijd overlijdt overlijden overleed overleden overleden is
overnemen take over neem over neemt over nemen over nam over namen over overgenomen heeft
overschrijven transfer schrijf over schrijft over schrijven over schreef overr schreven over overgeschreven heeft
oversteken cross (over) steek over steekt over steken over stak over staken over overgestoken is
overvliegen fly over vlieg over vliegt over vliegen over vloog over vlogen over overgevlogen is
overwegen consider overweeg overweegt overwegen overwoog overwogen overwogen heeft
plaatsvinden take place, happen, be, occur vind plaats vindt plaats vinden plaats vond plaats vonden plaats plaatsgevonden heeft
rechtstaan stand up straight sta recht staat recht staan recht stond recht stonden recht rechtgestaan is
rijden to drive /ride rijd rijdt rijden reed reden gereden heeft/is
roepen to call/shout roep roept roepen riep riepen geroepen heeft
rondgaan go around ga rond gaat rond gaan rond ging rond gingen rond rondgegaan is
rondkijken look around kijk rond kijkt rond kijken rond keek rond keken rond rondgekeken heeft

Page 6 of 10
ONREGELMATIGE WERKWOORDEN
Tegenwoordig Verleden Participium
Infinitief Vertaling ik u/hij/zij/uw jullie/ze ik/u/uw/hij/zij jullie/ze participium auxiliary
rondlopen go / walk around loop rond loopt rond lopen rond liep rond liepen rond rondgelopen heeft/is
rondrijden drive around rijd rond rijdt rond rijden rond reed rond reden rond rondgereden heeft/is
ruiken to smell ruik ruikt ruiken rook roken geroken heeft
samenhangen be connected/cohere hang samen hangt samen hangen samen hing samen hingen samen samengehangen heeft
samenkomen come together, meet (together) kom samen komt samen komen samen kwam samen kwamen samen samengekomen is
scheiden divorce/separate, break up scheid scheidt scheiden scheidde scheidden gescheiden is
schenken pour (out), give schenk schenkt schenken schonk schonken geschonken heeft
scheppen create, scoop, catch schep schept scheppen schiep schiepen geschapen heeft
scheren to shave scheer scheert scheren schoor schoren geschoren heeft
schieten shoot schiet schiet schieten schoot schoten geschoten heeft
schijnen to shine schijn schijnt schijnen scheen schenen geschenen heeft
schoonhouden keep clean houd schoon houdt schoon houden schoon hield schoon hielden schoon schoongehouden heeft
schrijven to write schrijf schrijft schrijven schreef schreven geschreven heeft
schrikken be shocked / scared / frightened schrik schrikt schirkken schrok schrokken geschrokken is
schuiven push, slide schuif schuift schuiven schoof schoven geschoven heeft
slaan hit, strike, beat sla slaat slaan sloeg sloegen geslagen heeft
slapen sleep slaap slaapt slapen sliep sliepen geslapen heeft
sluiten to close sluit sluit sluiten sloot sloten gesloten heeft
snijden to cut snijd snijdt snijden sneed sneden gesneden heeft
spijten regret, be sorry spijt spijt spijten speet speten gespeten heeft
splijten split splijt splijt splijten spleet spleten gespleten heeft
spreken to speak spreek spreekt spreken sprak spraken gesproken heeft
springen to jump, leap, spring spring springt springen sprong sprongen gesprongen heeft/is
staan to stand sta staat staan stond stonden gestaan heeft
steken to stab steek steekt steken stak staken gestoken heeft
stelen to steal steel steelt stelen stal stalen gestolen heeft
sterven die sterf sterft sterven stierf stierven gestorven is
stijgen rise, increase stijg stijgt stijgen steeg stegen gestegen is
stinken stink, smell stink stinkt stinken stonk stonken gestonken heeft
strijden struggle, dispute, compete strijd strijdt strijden streed streden gestreden heeft
strijken iron strijk strijkt strijken streek streken gestreken heeft
tegenhouden stop, prevent houd tegen houdt tegen houden tegen hield tegen hielden tegen tegengehouden heeft
tegenvallen to disappoint/fall short val tegen valt tegen vallen tegen viel tegen vilen tegen tegengevallen is
terugdenken think back to denk terug denkt terug denken terug dacht terug dachten terug teruggedacht heeft
teruggegaan
teruggaan go back/return ga terug gaat terug gaan terug ging terug gingen terug teruggeweest is
terugkomen return/come back kom terug komt terug komen terug kwam terug kwamen terug teruggekomen is
terugkrijgen get back, recover krijg terug krijgt terug krijgen terug kreeg terug kregen terug teruggekregen heeft
terugrijden drive back/ride back rijd terug rijdt terug rijden terug reed terug reden terug teruggereden is
terugvinden find again vind terug vindt terug vinden terug vond terug vonden terug teruggevonden heeft

Page 7 of 10
ONREGELMATIGE WERKWOORDEN
Tegenwoordig Verleden Participium
Infinitief Vertaling ik u/hij/zij/uw jullie/ze ik/u/uw/hij/zij jullie/ze participium auxiliary
terugzien see again/see back zie terug ziet terug zien terug zag terug zagen terug teruggezien heeft
thuisblijven stay at home blijf thuis blijft thuis blijven thuis bleef thuis bleven thuis thuisgebleven is
thuiskomen come home kom thuis komt thuis komen thuis kwam thuis kwamen thuis thuisgekomen is
toegeven admit geef toe geeft toe geven toe gaf toe gaven toe toegegeven heeft
toenemen increase neem toe neemt toe nemen toe nam toe namen toe toegenomen is
toestaan allow, permit sta toe staat toe staan toe stond toe stonden toe toegestaan heeft
toewijzen assign wijs toe wijst toe wijzen toe wees toe wezen toe toegewezen heeft
treden step/walk treed treedt treden trad traden getreden is
treffen hit, strike, concern tref treft treffen trof troffen getroffen heeft
trekken pull trek trekt treken trok trokken getrokken heeft
uitdoen take off/turn off/do out doe uit doet uit doen uit deed uit deden uit uitgedaan heeft
uitgaan go / get out ga uit gaat uit gaan uit ging uit gingen uit uitgeweest/uitgegaan is
uitgeven spend, pay/issue, publish, edit geef uit geeft uit geven uit gaf uit gaven uit uitgegeven heeft
uitkijken careful, look at, watch for kijk uit kijkt uit kijken uit keek uit keken uit uitgekeken heeft
uitkomen end up, arrive up, come out kom uit komt uit komen uit kwam uit kwamen uit uitgekomen is
uitrijden drive/ride to the end rijd uit rijdt uit rijden uit reed uit reden uit uitgereden heeft/is
uitschelden abuse, call names scheld uit scheldt uit schelden uit schold uit scholden uit uitgescholden heeft
uitspreken to pronounce spreek uit spreekt uit spreken uit sprak uit spraken uit uitgesproken heeft
uitstaan stand, stick staat uit staat uit staan uit stond uit stonden uit uitgestaan heeft
uitsteken hold / put /reach out steek uit steekt uit steken uit stak uit staken uit uitgestoken heeft
uittrekken take off, go / march out trek uit trekt uit trekken uit trok uit trokken uit uitgetrokken heeft
uitzenden serve (up), dish out / up zend uit zendt uit zenden uit zond uit zonden uit uitgezonden heeft
uitzien look. Watch zie uit ziet uit zien uit zag uti zagen uit uitgezien heeft
uitzoeken choose zoek uit zoekt uit zoeken uit zocht uit zochten uit uitgezocht heeft
vallen to fall val valt vallen viel vielen gevallen is
vangen catch, capture vang vangt vangen ving vingen gevangen heeft
varen sail, get on (well), carry vaar vaart varen voer voeren gevaren heeft/is
vastbinden tie, bind, fix, fasten bind vast bindt vast binden vast bond vast bonden vast vastgebonden heeft
vechten to fight vecht vecht vechten vocht vochten gevochten heeft
verbergen hide, conceal verberg verbergt verbergen verborg verborgen verborgen heeft
verbieden to forbid verbied verbiedt verbieden verbood verboden verboden heeft
verbinden join, connect, link, combine verbind verbindt verbinden verbond verbonden verbonden heeft
verdwijnen disappear verdwijn verdwijnt verdwijnen verdween verdwenen verdwenen is
vergelijken to compare (with / to) vergelijk vergelijkt vergelijken vergeleek vergeleken vergeleken heeft
vergeten to forget vergeet vergeet vergeten vergat vergaten vergeten heeft/is
verkopen to sell verkoop verkoopt verkopen verkocht verkochten verkocht heeft
verkrijgen receive, get, obtain verkrijg verkrijgt verkrijgen verkreeg verkregen verkregen heeft
verlaten deserted, abandon, leave verlaat verlaat verlaten verliet verlieten verlaten heeft
verliezen to lose verlies verliest verliezen verloor verloren verloren heeft
vernemen hear, learn, be informed verneem verneemt vernemen vernam vernamen vernomen heeft

Page 8 of 10
ONREGELMATIGE WERKWOORDEN
Tegenwoordig Verleden Participium
Infinitief Vertaling ik u/hij/zij/uw jullie/ze ik/u/uw/hij/zij jullie/ze participium auxiliary
verschijnen appear verschijn verschijnt verschijnen verscheen verschenen verschenen is
verslijten wear out, go through verslijt verslijt verslijten versleet versleten versleten heeft
verstaan understand versta verstaat verstaan verstond verstonden verstaan heeft
vertrekken leave, depart vertrek vertrekt vertrekken vertrok vertrokken vertrokken is
vervangen replace, substiute vervang vervangt vervangen verving vervingen vervangen heeft
verwijzen refer verwijs verwijst verwijzen verwees verwezen verwezen heeft
verzinnen invent verzin verzint verzinnen verzon verzonnen verzonnen heeft
verzoeken invite, tempt, request verzoek verzoekt verzoeken verzocht verzochten verzocht heeft
vinden to find vind vindt vinden vond vonden gevonden heeft
vliegen to fly vlieg vliegt vliegen vloog vlogen gevlogen heeft/is
voldoen pay, receipt, satisfy voldoe voldoet voldoen voldeed voldeden voldaan heeft
volhouden maintain houd vol houdt vol houden vol hield vol hielden vol volgehouden heeft
voorbijgaan pass / go by ga voorbij gaat voorbij gaan voorbij ging voorbij gingen voorbij voorbijgegaan is
voorbijkomen come past / by, pass (by) kom voorbij komt voorbij komen voorbij kwam voorbij kwamen voorbij voorbijgekomen is
voorkomen prevent, happened voorkom voorkomt voorkomen voorkwam voorkwamen voorkomen heeft
voorkomen 2 seems, look to, appear kom voor komt voor komen voor kwam voor kwamen voor voorgekomen heeft
voorschrijven to prescribe schrijf voor schrijft voor schrijven voor schreef voor schreven voor voorgeschreven heeft
voortkomen stem, spring, emanate kom voort komt voort komen voort kwam voort kwamen voort voortgekomen is
voortrekken favour, give preference to trek voor trekt voor trekken voor trok voor trokken voor voorgetrokken heeft
voorzien provide, anticipate voorzie voorziet voorzien voorzag voorzagen voorzien heeft
voorzitten sit in front, chair, preside zit voor zit voor zitten voor zat voor zaten voor voorgezeten heeft
vragen to ask vraag vraagt vragen vroeg vroegen gevraagd heeft
vriezen freeze vriest vriest vriezen vroor vroren gevroren heeft
wassen to wash, to wax was wast wassen waste wasten gewassen heeft
wegdenken think away denk weg denkt weg denken weg dacht weg dachten weg weggedacht heeft
wegen to weigh weeg weegt wegen woog wogen gewogen heeft
weggaan go away, to leave ga weg gaat weg gaan weg ging weg gingen weg weggegaan is
weggeven give away, perform geef weg geeft weg geven weg gaf weg gaven weg weggegeven heeft
weglopen walk away / off, run away loop weg loopt weg lopen weg liep weg liepen weg weggelopen is
wegrijden carry off / away, drive off / away rijd web rijdt weg rijden weg reed weg reden weg weggereden is
werpen throw, pitch werp werpt werpen wierp wierpen geworpen heeft
weten to know weet weet weten wist wisten geweten heeft
wijzen to point (to), indicate wijs wijst wijzen wees wezen gewezen heeft
willen want, shall, should, will wil wilt willen wilde/wou wilden/wouden gewild heeft
winnen to win win wint winnen won wonnen gewonnen heeft
worden to become, be, get word wordt worden werd werden geworden is
wrijven rub, polish wrijf wrijft wrijven wreef wreven gewreven heeft
zeggen to say, to tell zeg zegt zegen zei zeiden gezegd heeft
zenden send, transmit zend zendt zenden zond zonden gezonden heeft
zien to see zie ziet zien zag zagen gezien heeft

Page 9 of 10
ONREGELMATIGE WERKWOORDEN
Tegenwoordig Verleden Participium
Infinitief Vertaling ik u/hij/zij/uw jullie/ze ik/u/uw/hij/zij jullie/ze participium auxiliary
zijn to be ben is zijn was waren geweest is
zingen to sing zing zingt zingen zong zongen gezongen heeft
zitten to sit zit zit zitten zat zaten gezeten heeft
zoeken look for, search for zoek zoekt zoeken zocht zochten gezocht heeft
zuigen zuck, vacuum, absorb zuig zuigt zuigen zoog zogen gezogen heeft
zullen shall, wil zal zal zullen zou zouden gezuld heeft
zwemmen swim zwem zwemt zwemmen zwom zwommen gezwommen heeft/is
zwerven wander, lie about, vagus zwerf zwerft zwerven zwierf zwierven gezworven heeft
zwijgen be silent, keep silent / still zwijg zwijgt zwijgen zweeg zwegen gezwegen heeft

Page 10 of 10

You might also like