Professional Documents
Culture Documents
Herhaling immunologie 1
Tweede linie
Phagocytosis (H5)
• Type of endocytosis. Some leukocytes are capable (Neutrophils and macrophages)
Innate immunity (H5)
• Lysozyme (hydrolytic enzym in tears) cleaves bacterial cell wall
• Interferon induces an antiviral state
• Complement, inactive serum components that upon activation damage membranes of
pathogens
• Toll like receptors (TLR, a PRR). Membrane bound receptors that recognize structurally
conserved molecules derived from microbes (PAMP)
Derde linie
the adaptive immune system
• Specific defence
• Takes 5 to 6 days
• Memory effect (reacts faster to second infection by same pathogen) • Conducted by
lymfocytes and the antibodies that they produce
• The innate immune system and the adaptive immune system collaborate
Adaptive immunity
- Only present in jawed vertebrates (Gnathostomata)
- Four characteristics:
• Antigenic specificity
- Kleine verandering, soms 1 aminozuur
• Diversity
- Vele Ag op 1 organisme, versus PAMPs/PRRs
• Immunologic memory
• Self-nonself recognition
ligand: Signaal molecuul dat kan binden aan een specifieke receptor (non-covalent), hoeft
niet lichaamsvreemd te zijn.
Antigeen: Een stof of molecuul die bindt aan de immunoglobuline receptor van een B cel of
een T cel (T cel via het MHC).
Immunogenicity: ability of a molecule to induce a humoral and/or cell mediated immune
response
Elke immunogene stof is antigeen; maar niet elke antigene stof is immunogeen!
1 Foreignness
• De mate van immunogeniciteit van een stof hangt af van de mate van lichaamsvreemdheid
van die stof
Evolutionaire afstand (phylogenetic distance)
Albumine van een kip zal dus eerder een respons opwekken in de mens dan albumine van
een chimpansee
• Self / non-self recognition
In welk orgaan bevinden zich de meeste (self) antigenen?
Tolerantie
B (bone marrow) and T (thymus) cell maturation involves negative selection against
strong self-recognizing cells
Waar gebeurt de herkenning lichaamseigen-vreemd en hoe ging dat ook alweer?
2 Molecular size
• Active immunogens >100 kD or >100.000 g/mol
• <5-10 kD is meestal niet immunogeen
3 Chemical complexity
• Grote maar “saaie/eentonige” macromoleculen zijn niet immunogeen. Bv. polymeren van
suikers of 1 enkel aminozuur
• Eiwitten hebben een complexe structuur, dus zijn in principe immunogeen
- Wanneer zijn eiwitten niet immunogeen? Lichaamseigen
- Welke 4 eiwitstructuren zijn er te onderscheiden? Primair, secundair, tertiar en
quarternair
Chemical composition
• Polysacchariden; vooral de branch points kunnen immunogeen zijn
• Lipiden kunnen een B cell respons geven. Toepassingen:
- Immuniseren met lipiden-conjugaten met als gevolg: specifieke antilichamen tegen
lipiden
- Antilichamen tegen lipiden worden gebruikt in testen voor kwantificeren van
bijvoorbeeld prednison (immunosuppressief corticosteroid dat van cholesterol gemaakt
wordt, onderdrukt ontsteking, kwantificatie voor juiste behandeling)
4 MHC presentatie
• Grote onoplosbare of geaggregeerde stoffen zijn vaak meer immunogeen omdat ze beter
gefagocyteerd worden
- Welke cellen kunnen fagocyteren?
- Welke cellen zijn APC?
• Niet afbreekbare macromoleculen zijn zwak immunogeen omdat ze niet gepresenteerd
kunnen worden op MHC (bijvoorbeeld polymeren van D-aminozuren)
Epitopen
• Epitoop (of antigene determinanten): specifiek stuk van een antigen dat door een
antilichaam/BCR of TCR wordt herkend en gebonden
• Immuun (B of T) cellen binden maar een deel van een antigen: het epitoop
• Een antigen is complex en kan meer dan 1 verschillende epitopen hebben
- Wekt een heterogene mix van antilichamen op=polyclonaal (1 B cel=monoclonaal)
B-cel epitopen
Epitopen die B cellen herkennen
• Eiwit in natieve staat (tertaire/quaternaire structuur)
- Toegankelijke epitopen, zijn dus hydrofiel
- Kunnen hydrofobe aminozuren dienen als epitoop? Alleen na denaturatie
2 soorten:
Sequential epitopes lineaire aaneengesloten aa-sequenties
Nonsequential epitopes (=conformational epitope) na vouwing pas de juiste conformatie
voor herkenning
Sequentieel of niet-sequentieel
Experiment:
• Immunizeer muis met kippen-ei lysozyme
• Extraheer antiserum van muis
• In blauw een van de mogelijke epitopen van lysozyme
Is dit epitoop sequentieel of niet?
De binding van een antilichaam (Ab) aan een antigen (Ag) dat meerdere gelijke epitopen
heeft, is dan ook sterker dan met maar 1 binding (monovalent).
Deze bindingssterkte heet avidity
Affinity en Avidity
Affinity (Ka): Sterkte van een bepaalde binding tussen een antigen en antilichaam
Avidity (totale bindingssterkte): Totale som van affinity Abs zijn vaak multivalent en
binden meerdere gelijke epitopen op een Ag
[oefeningen dia 4 tm 7]
B-cel epitopen
Epitopen die B-cellen herkennen
Sequential (continuous) epitopes lineaire aaneengesloten AA-sequenties
Nonsequential (discontinuous/conformational) epitopes na vouwing pas de juiste
conformatie voor herkenning
Heavy chain bestaat uit variabel VH deel en meerdere constante CH delen (afhankelijk welk
isotype)
5 klassen heavy chain:
- mu μ
- gamma
- alpha
- Delta δ
- epsilon
μ, g, a, δ, e zijn verschillende isotypes
Elk isotype bepaalt in welke
klasse (IgM/G/A/D/E) het antilichaam behoort
Variabele regio bevat hypervariabele regionen complementary-determining regions
(CDRs) Present on heavy and light chains
Eiwitstructuren
Secundaire structuur:
Aminozuren verbonden d.m.v. covalente peptide binding
β-strand/sheets en α-helices
β-strand/sheets
Structuur
antilichaam in
detail
CH2 (of CH3) domeinen worden gescheiden door koolhydraten (CHO). Dit zorgt voor een
betere toegankelijkheid van de CH domeinen voor o.a. complement activatie
Variability: Number of different amino acids at a given position / Frequency of the most
common amino acid at given position
IgM 09:49 27
IgG
• g2k2 of g2l2
• Meest aanwezige Ab in serum!
• 4 subklassen met elk een andere functie
• 3 typen placenta passeren
Waarom belangrijk?
• 2 typen complement fixatie/ADCC
• Belangrijk in kankertherapie (les 7)
• Alle IgGs stimuleren opsonisatie
IgE
• e2k2 of e2l2
• Bind Fc receptoren op mest cellen, basofielen en
eosinofielen secretie van granules = degranulatie
• Betrokken bij allergische reacties
• Belangrijk in bescherming tegen wormen en
protozoa (parasieten)
IgD
• d2k2 of d2l2
• Membraangebonden (co-expressed met IgM)
• Kleine hoeveelheden (0,2% totale Ig in serum)
• Functie ???
Waarschijnlijk betrokken bij B cel activatie
IgA
• (a2k2)n of (a2l2)n, n=1, 2, 3 of 4
• Bevat een J chain (Joining chain)
• Meest aanwezige Ab in secreties:
- Mucuslaag darmen
- Speeksel
- Tranen
- Moedermelk
• Uitgescheiden IgA = dimeer/polymeer (IgA in circulatie = monomeer)
• Excretie via transcytosis:
- Poly-Ig receptoren binden aan J-chain, dus IgA dimeren (maar ook IgM)
- Endocytose
- Transport via vesicles naar lumen
- Poly-Ig receptor laat IgA los in lumen
• Voorkomt hechting en kolonisatie van (pathogene)
darmbacteriën
• Geen complement activatie geen ontstekingsbeeld
• Wel ADCC (via FcR op NKs) en degranulatie
• Lange halfwaardetijd: Fc ongevoelig voor proteases
• Meest geproduceerde antibody (~5-15g per dag)!
Fc receptoren
• komen voor op verschillende cellen
• Bind Fc regio van een antilichaam
Poly-Ig receptor: transfer IgA (and IgM) across epithelial surfaces
Neonatal Fc receptor (FcRN): transfer IgGs from mother to fetus
Gamma: IgG, epsilon: IgE, alpha: IgA binding
Zie dia 41
Les 5
Anti-allotype antilichamen
Allotype: (alternatief isotype) epitoop op een zware of lichte constante keten van de
alternatieve vorm (allel) van een specifieke Ig
Anti-idiotype antilichamen
Idiotype: epitoop op een zware of lichte variabele keten (antigenbindingsite) binnen één
specifieke Ig (sub)klasse
Anti-idiotype: antilichaam gericht tegen idiotype epitoop Muis injecteren met Mab (zelfde
bindingsite, dus zelfde idiotype)
Polyklonaal mix van antilichamen gericht tegen verschillende epitopen van een antigen
Monoklonaal 1 type antilichamen gericht tegen 1 epitoop van een antigen
Te verkrijgen door;
Polyklonale antilichamen
Gebruikt in; agglutinatie en immunoprecipitatie reacties
Nadeel; kruisreactiviteit
Monoklonale antilichamen zijn niet geschikt in deze reacties omdat..
Monoklonale antilichamen
• Antilichamen geproduceerd uit 1 B-cel (1 kloon)
• Antilichamen gericht tegen 1 epitoop (zelfde affiniteit)
Toepassing:
Diagnostiek en research-laboratoria (Welke experimenten? ELISA, immunofluorescentie)
Immunotherapie
bv bij bestrijding van kanker (Waarom niet met polyklonaal? Vaak kruisreacties)
Immunotherapie
Behandeling met medicijnen die immuunsysteem versterken
• Toediening van cytokinen
aansporing eigen B en T cellen tot immuunrespons
• Toediening van vaccins
stimulatie aanmaak tumorspecifieke lymfocyten/antilichamen.
alleen nog onderzoeksgerelateerd
• Toediening monoklonale antilichamen (p420-421 en 644-645)
in vitro gemaakt
rechtstreekse aanval op tumorcellen
heel specifiek
Monoklonale antilichamen
Te verkrijgen door;
Les 7