Professional Documents
Culture Documents
Voedselinname en eetstoornissen
Voedselinname stoornissen
1. Pica: het eten van oneetbare dingen, zoals papier en zand. Deze stoornis komt
vaak voor bij mensen met autisme en mentale beperkingen en zelden bij
schizofreniepatiënten en zwangere vrouwen.
2. Ruminatiestoornis: hierbij wordt het voedsel vanuit de maag naar boven
opgewekt en herkauwd. Dit komt voornamelijk voor bij jonge kinderen en mensen
met cognitieve beperkingen.
3. Vermijdende/restrictieve voedselinname stoornis (AFRID)
(avoidant/restrictive food intake disorder): bij deze stoornis wordt er niet in de
voedselbehoefte voorzien, door een gebrek aan interesse in voedsel. Vaak is er
dan ook sprake van gewichtsverlies of het niet kunnen aankomen. Hierdoor is de
persoon soms afhankelijk van een sonde (enteral feeding). Bij dit type stoornis is
er echter geen angst om aan te komen en zijn er geen zorgen over uiterlijke
vormen en gewicht. Vaak zijn deze mensen kieskeurige eters en hebben zij een
specifieke voor- of afkeur voor bepaalde texturen, geuren of smaken van het
eten. Dit type komt vaak voor bij autistische kinderen en kinderen met emotionele
problemen.
Eetstoornissen
1. Anorexia nervosa: deze stoornis wordt gekenmerkt door een aanzienlijke
gewichtsafname en vaak door extreem veel sporten om calorieën te verbranden.
Dit laatste is kenmerkend voor het binge/purge-type, waarbij er ook vaak sprake
is van overgeven en laxeren, of andere manieren om te compenseren voor
voedselinname. De binges in dit type zijn subjectief: ze bevatten vaak minder
eten dan een gemiddelde normale hoeveelheid voedsel, maar de anorexiapatiënt
ervaart dit als heel veel. In het restrictieve type wordt voornamelijk gevast om
gewichtstoename te voorkomen. Verder is er minder energie dan normaal en een
vertekend beeld van het eigen lichaam. Anorexiapatiënten hebben een extreme
angst om dik te worden en doen er vaak alles aan om niet aan te komen.
2. Boulimia nervosa: mensen met deze stoornis hebben terugkerende eetbuien
waarin zij een verlies van controle over het eten ervaren. Als reactie hierop
vertonen boulimiapatiënten compenserend gedrag, zoals overgeven of extreem
veel sporten. Deze eetbuien en het compensatiegedrag zijn minstens drie
maanden minstens één keer per week aanwezig wanneer de diagnose gesteld
wordt. Er wordt veel waarde gehecht aan het gewicht en het uiterlijk van het
lichaam. Een eetbui van een boulimiapatiënt is objectief: de hoeveelheid voedsel
dat genuttigd wordt, is erg veel vergeleken met de gemiddelde voedselinname
van een gemiddeld persoon.
3. Eetbuistoornis (binge eating disorder, BED): hiervan is sprake wanneer iemand
terugkerende eetbuien heeft waarbij een verlies van controle over het eten wordt
ervaren. In tegenstelling tot boulimiapatiënten, vertonen mensen met een
eetbuistoornis geen compensatiegedrag voor hun eetbuien. Wel maken ze zich
druk om hun eetbuien. De binges moeten minstens drie maanden, minstens
éénmaal per week voorkomen, wil deze diagnose gegeven worden.
1
HC 3. Eetstoornissen en psychotische ervaringen Overzicht leerstof Klinische Psychologie 2017-2018
DSM-IV en DSM-V
In de DSM-IV stonden enkele criteria voor de eerdergenoemde voedselinname en
eetstoornissen die voor problemen zorgden. Eén hiervan is het empirische bewijs voor
enkele criteria voor anorexia nervosa en boulimia nervosa. Zo stond het stoppen van de
menstruatie bij vrouwen (amenorroe) als criterium voor anorexia nervosa. Buiten het feit
dat dit criterium niet voor mannen gold, waren er vele vrouwen die aan alle criteria
voldeden, behalve deze. Amenorroe is meer een gevolg dan een oorzaak van de
anorexia. De diagnose boulimia nervosa werd alleen gegeven wanneer de binges en het
compenserende gedrag minstens tweemaal per week voorkwamen. Hierdoor viel een
groot deel van patiënten in de eating disorder not otherwise specified (EDNOS) categorie.
Dit is problematisch aangezien er voor deze categorie, waarin mensen enkele symptomen
van de eetstoornissen of een combinatie van symptomen van verschillende stoornissen
hebben, geen specifieke behandeling of onderzoek is.
Door deze veranderingen zijn er een aantal wijzigingen in de DSM-V doorgevoerd. Ten
eerste zijn er andere gespecificeerde eetstoornissen bijgekomen, zoals de night eating
disorder. Daarnaast is de eetbuistoornis omschreven als aparte eetstoornis, waarbij er
geen compensatiegedrag vertoond wordt. Deze eetbuistoornis verschilt van anorexia
nervosa en boulimia nervosa in het gewicht van de patiënt dat vaak hoger is en de meer
gelijke verdeling van de prevalentie tussen mannen en vrouwen. Tenslotte zijn een
aantal specifieke criteria versoepeld. Voor anorexia nervosa is de focus verschoven van
intenties naar gedragingen, zodat het makkelijker te meten is. Verder is de exacte
gewichtsgrens versoepeld omdat deze in de DSM-IV willekeurig gekozen was. Als laatste
is amenorroe als criterium verwijderd in de DSM-V. Voor boulimia nervosa is het
frequentiecriterium aangepast van twee naar één keer per week een eetbui hebben of
compensatiegedrag vertonen. Verder is het onderscheid in subtypen (de purging type:
bijvoorbeeld overgeven en de non-purging type: bijvoorbeeld diëten en sporten)
verwijderd.
De Generatie R studie
De Generatie R studie is een cohort studie die in 2002 is begonnen en 9788 Rotterdamse
moeders en hun kinderen omvat, vanaf de zwangerschap van de moeders. Het hoofddoel
van de studie is om sociale, biologische en omgevingsfactoren van ontwikkeling, groei en
gezondheid te bepalen.
2
HC 3. Eetstoornissen en psychotische ervaringen Overzicht leerstof Klinische Psychologie 2017-2018
Een onderzoeksvraag was of jonge kinderen wiens moeder een eetstoornis had gehad,
een groter risico hebben voor emotie-eten, gedragsproblemen en emotionele problemen.
Ongeveer 400 moeders gaven aan ooit een eetstoornis gehad te hebben. Dit komt
overeen met 8,5% van de steekproef, een hoger percentage dan wat in de populatie
gevonden is. Dit kan komen doordat niet iedereen die aangaf een eetstoornis gehad te
hebben, hier klinisch voor gediagnostiseerd is. Ook kan het zijn dat er in de bevolking
minder mensen een behandeling zoeken dan dat er een stoornis hebben, waardoor de
prevalentiecijfers lager zijn.
De conclusie van dit onderzoek is dus dat kinderen van moeders die een eetstoornis
gehad hebben, een groter risico hebben om emotionele problemen te ontwikkelen, maar
niet om gedragsproblemen te krijgen. Ze kunnen risico lopen om emotie-eten te
ontwikkelen. Het is daarom van belang dat deze kinderen in de gaten gehouden worden.
Een beperking van deze studie is dat dezelfde moeders die een eetstoornis gehad
hebben, de gegevens over het eetgedrag van hun kinderen aangeleverd hebben. Deze
gegevens kunnen dus verdraaid zijn. Een manier om deze reporter bias te voorkomen is
om ook andere personen deze gegevens te laten aanleveren. Hieruit bleken echter
overeenkomende gegevens te komen.
3
HC 3. Eetstoornissen en psychotische ervaringen Overzicht leerstof Klinische Psychologie 2017-2018
Het is voor andere mensen vaak moeilijk om de persoon in een staat van paranoia
aan te treffen, omdat zij hem niet goed begrijpen.
• Patronen zien in alledaagse dingen en objecten die niet door anderen
waargenomen worden.
• Sociale terugtrekking: schizofreniepatiënten ervaren een gebrek aan interesse in
wat anderen denken en trekken zich terug.
• (Afwezigheid van) inzicht: patiënten hebben het vaak moeilijk wanneer zij zich
realiseren dat alles dat zij gezien en gehoord hebben, niet echt was.
DSM-V
In de DSM-V worden onder andere de volgende criteria gesteld om met schizofrenie
gediagnostiseerd te worden:
• Het functioneren op één of meerdere gebieden is aanzienlijk verslechterd
vergeleken met het functioneren voordat de stoornis zich ontwikkelde.
• De persoon ervaart hallucinaties, wanen, ongeorganiseerd of catatonisch gedrag,
ongeorganiseerde spraak en/of negatieve symptomen.
• De klachten hebben zich voor minstens zes maanden voorgedaan.
• De klachten kunnen niet verklaard worden door andere stoornissen of door
gebruik van substanties zoals drugs en medicatie.
4
HC 3. Eetstoornissen en psychotische ervaringen Overzicht leerstof Klinische Psychologie 2017-2018
De conclusies van het onderzoek zijn dat psychotische ervaringen vaak voorkomen in de
kindertijd. Sterke associaties met problemen in de kindertijd kunnen deels verklaard
worden door comorbide psychiatrische symptomen. Psychotische ervaringen zijn
gerelateerd aan emotionele en gedragsproblemen in de vroege kindertijd.