You are on page 1of 16

‘Finite infinity’

Jan Gulmans
Time feels so vast (802) sa altyd oanjaan, inkeld
mei it nûmer; hjir fuort in noat by sette dat der
ferwiisd wurdt nei de edysje Johnson

Time feels so vast that were it not


For an Eternity —
I fear me this Circumference
Engross my Finity —

Over de ‘Belle van Amherst’

Emily Dickinson (1830-1886), -- volgens Cynthia Griffin ‘the poet of dread, wrestling with
silence1’ gjin komma, op mear plakken-- zonder twijfel één van de grootste lyrische dichters
uit de geschiedenis, is in een aantal opzichten een excentrieke figuur. Eindigheid tegen
oneindigheid uitspelen (‘finite infinity’), dat was haar blijvende obsessie. Zoals – onder meer
– uit de biografie van Griffin blijkt, gebruikte ze vanaf haar kinderjaren tot haar twintigste de
kinderlijke spelling van haar naam, te weten ‘Emilie’ en haar brieven laten zien, dat ze een
kind wenste te blijven. Zij kon op haar 15e jaar nog niet zeggen wat voor tijd het was, omdat
ze, in haar visie, als kind de verklaring van haar vader aangaande de tijd niet had begrepen en
per se niet wilde dat haar vader dat te weten zou komen. Ze droeg, althans een groot deel van
haar volwassen leven, slechts witte kleding. Ze werd, gaande haar levensloop, steeds meer
teruggetrokken, zeker na haar dertigste jaar. Tenslotte verliet ze het huis niet meer. Haar
gedrag tijdens bijeenkomsten in het huis van de Dickinsons was opvallend. Soms vroeg ze een
gast, of deze liever een glas wijn dronk dan wel een roos wilde aannemen. Over deze toch wel
bizarre dichteres gaat deze bijdrage; het betoog bestaat uit vijf stappen: (a) inleiding: over de
‘Belle van Amherst’, (b) karakteristieken van haar poëzie, (c) thema ‘s, (d) interpretaties van
haar poëzie en (e) de mystiek van haar zgn. doodsgedichten.

In de loop der tijd hebben verscheidene interpretatoren van Emily Dickinson geprobeerd de
culturele en historische achtergrond, waarbinnen deze eenzelvige vrouw schreef, te
reconstrueren. Men moet daarbij denken aan stromingen zoals het calvinisme, het
transcendentalisme, het puritanisme en nog meer verschijnselen, die kenmerkend waren voor
het culturele klimaat van New England in de 19e eeuw. Een samenvatting van de bevindingen
treft men aan in het enkele jaren geleden verschenen (2004) boek ‘A Historical Guide to
Emily Dickinson2’. Alvorens op die aspecten iets verder in te gaan, wordt in het volgende
eerst aangegeven, wat de onderscheidende kenmerken zijn van haar gedichten, wat voor stijl
eruit naar voren komt en wat de belangrijkste thema’s zijn.weilitte: krekt ek al sein We zien
ervan af om, zoals psychologisch-georiënteerde interpreten wel doen, haar gedichten te
interpreteren in termen van psycho-analytische diagnoses (‘a helpless agoraphobic trapped in
her father’s house’). Ook wordt ervan afgezien om in te gaan op de vraag, of, samen met de

1
Cynthia Griffin Wolff, Emily Dickinson, Alfred.A.Knopf, New York, 1986 , p. 260, e.v. yn
noaten ferkoarte opjefte dwaan en bibliografy meitsje (Bij Gulmans) mei opjefte fan folsleine
titels; tink der ek om dat boektitels kursyf moatte, ek yn de noaten
2
Onder redactie van Vivian R. Pollack. Oxford: Oxford University Press, 2004. 312 pp.
uniformiteit oanbringe yn opjefte plak en útjouwer (cf. noat 1)
feministen, haar oeuvre opgevat kan worden als het werk van een slachtoffer van de
patriarchale cultuur van New England uit die tijd.

Karakteristieken van haar poëzie

In het volgende gedicht – nummer 7703 – komen de meest frequent voorkomende


karakteristieken wat betreft interpunctie, staccato-karakter en beeldenrijkdom goed naar
voren:

I lived on Dread –
To Those who know
The Stimulus there is
In Danger -- Other impetus
Is numb and Vitalless -

As 'twere a Spur -- upon the Soul --


A Fear will urge it where
To go without the Spectre's aid
Were Challenging Despair.wêrom hjir gjin fertaling by en by oaren al? Jildt mear

Opvallend aan haar gedichten is, dat zij veel gedichten onafgemaakt achterliet; veel gedichten
verkeerden om zo te zeggen nog in de ontwerpfase. Meer dan één versie bestaat er van een
aantal gedichten. Als gevolg van het feit, dat ze geen gedichten publiceerde, nam ze ook geen
beslissingen over de vraag, welk woord, welke regel en welke strofe ze de voorkeur gaf. In
haar brieven schrijft ze soms gedichten als proza en omgekeerd. Opvallend is haar
eigengereide spelling en woordkeuze. Ze weigerde haar gedichten titels mee te geven.
Ondanks of dankzij deze manco’s is de evocatieve kracht van deze gepassioneerde dichteres
groot. Over haar leven schreef zij: ‘I find ecstasy in living, the mere sense of living is joy
enough’. Dickinson was geobsedeerd door het vergankelijke en het onvergankelijke, door
sterfelijkheid en onsterfelijkheid. Ze probeerde de kwintessens van het leven op het spoor te
komen en elimineerde al het toevallige en bijkomende; dit was de manier om het absolute te
bereiken.

Dickinson neemt in haar gedichten verscheidene schijngestalten aan; ze gebruikt persona’s


zoals ‘a little girl, a queen, a bride, a bridegroom, a wife, a dying woman, a nun, a boy, and a
bee’. De ‘ik’, waarmee veel gedichten beginnen, is meestal fictioneel: ‘When I state myself,
as the Representative of the Verse, it does not mean--me--but a supposed person’. mar dat kin
harsels dêrom ek noch wol wêze!; schijngestalten, datst ek brûkst, fyn ik better

Nije alinea Dickinsons stijl is de resultante van haar pogen de kern van de ervaring – de
kiemcel, om met Simon Vestdijk te spreken4-- op het spoor te komen. Ze gooide alle
overbodige taal – hulpwerkwoorden en verbindende woorden-- uit haar gedichten weg. Vaak
is het onduidelijk waar de zelfstandige naamwoorden in haar gedichten naar verwijzen.
Voortdurend concentreert of comprimeert ze de taal. Soms is deze compressie zo groot, dat de
verstaanbaarheid van het gedicht een probleem wordt. Het gedicht wordt dan een raadsel. Ze
3
Th. H. Johnson (ed.), The Complete Poems of Emily Dickinson, Little, Brown and
Company, Boston/Toronto, 1960.
4
Zie: H. Bekkering, Veroverde traditie, de poëticale opvattingen van S. Vestdijk, De Bezige
Bij, Amsterdam 1989, p. 377 e.v.
was altijd bezig met woorden; dikwijls las ze in Webster's Dictionary (1844), op zoek naar
definities. Sommige gedichten zijn definities: ‘Pain has an element of blank’, ‘Renunciation is
a piercing virtue’, of ‘Hope is the thing with feathers’. Ze gebruikt de enkele komma (‘) om
de nadruk op iets te leggen of om een ontbrekend woord aan te geven; bijvoeglijke
naamwoorden en werkwoorden worden soms als een zelfstandig naamwoord aangewend
germanisme: ‘We talk in careless--and in loss’. Het lijkt alsof ze het rijm niet vaak gebruikt;
het blijkt echter, dat ze experimenteerde met rijm: sane, insane; though, through; see, buy;
time, thin; thing, along.

Thema’s

Ook al zijn Dickinsons gedachten diepgaand, qua thematiek zijn ze beperkt. De centrale
thema’s zijn natuur, identiteit, extase, de innerlijke wereld, de dood, pijn, scheiding, God,
religie en rebellie. Voor sociale en politieke onderwerpen heeft ze geen interesse. ‘... there
was only one event, herself’. De vraag naar haar identiteit loopt als een rode draad door haar
oeuvre: herhaaldelijk gebruikt ze woorden als ‘queen’, ‘royal’, ‘imperial’ en ‘lowly’. Wat de
innerlijke wereld aangaat, had ze een sterk bewustzijn van het mogelijke gevaar van die
innerlijke wereld: ‘the depths in every consciousness from which we cannot rescue
ourselves--to which none can go with us’ (Brief, 1878). In gedichten als ‘I felt a funeral in my
brain’, ‘It was not death, for I stood up’ en ‘I felt a cleaving in my mind’ komt dit duidelijk
naar voren. De dood – de grenservaring bij uitstek-- is voor Dickinson de uiterste toetssteen.
De dood onthult de uiteindelijke waarheid. Wat God is en wat de ziel is, wordt dan
transparant. De opaciteit wordt doorbroken, zoals uit het volgende gedicht – nummer 1445 –
blijkt::

Death is the supple Suitor


That wins at last --
It is a stealthy Wooing
Conducted first
By pallid innuendoes
And dim approach
But brave at last with Bugles
And a bisected Coach
It bears away in triumph
To Troth unknown
And Kindred as responsive
As Porcelain. fertaling?

Met de puriteinen deelt ze de opvatting, dat iemand die vredig sterft de genade van God
deelachtig wordt. ‘Please Sir, to tell me if he was willing to die, and if you think him at Home,
I should love so much to know certainly that he was today in heaven’. De dood wordt
gepersonifieerd in vele gestalten of vermommingen. Gedichten als ‘I died for Beauty, but was
scarce’ (nummer 449) en ‘Safe in their Alabaster Chambers’ (nummer 216) leggen daar
getuigenis van af. Nauw verbonden met de dood is de pijn, zoals duidelijk is uit gedichten als
‘Pain – tink om streepke has an Element of Blank’ (nummer 650) en ‘After great pain, a
formal feeling comes -’ (nummer 441 moat 341 wêze). Scheiding, extase en liefde hebben
alles met elkaar te maken, zoals duidelijk wordt uit ‘I cannot live with You -’ (nummer 640)
en het bekende ‘Wild Nights -- Wild Nights -’ (nummer 249).

Religie en rebellie hebben bij Dickinson alles met elkaar te maken krekt hjirfoar ek brûkt. Er
schijnt sprake te zijn geweest van een bijna-bekering, maar de strekking van haar oeuvre is
toch anders; ze heeft God’s roepstem nooit vernomen. ‘Tis a dangerous moment for any one
when the meaning goes out of things and Life stands straight--and punctual--and yet no signal
[from God] comes’. wat nûmer? Haar gevoelens op religieus vlak variëren van vriendelijkheid
tot kwaadheid, zoals in de gedichten ‘He fumbles at your spirit moat Soul wêze’ (nummer
315) en ‘The Heart asks Pleasure – first -’ (nummer 536). De natuur, tenslotte, is bij
Dickinson de bron van vreugde en schoonheid; de natuur heeft ook het aspect vernietiging en
ook het aspect vernieuwing. Vaak is de natuur de instantie, die onverschillig is tegenover het
humanum.Van deze drie aspecten wordt getuigenis afgelegd in de gedichten ‘A narrow
Fellow in the Grass’ (nummer 986) en ‘I like to see it lap the Miles -’ (nummer 585).

Interpretaties

Sommige interpretatoren – in het Nederlandse taalgebied onder meer Gerard Rothuizen5--


hebben gesteld, dat het de calvinistische God is, met wie Dickinson heeft geworsteld. Daar is
ook veel voor te zeggen. Magdalena Zapedowska6 echter heeft dit perspectief
genuanceerd.folget – te lang - sitaat; leaver pregnant gearfetsje yn eigen wurden Zij zegt:
‘Some scholars have made a case for Dickinson’s agnosticism or atheism. David Porter puts
forth the strong but one-sided claim that she is a poet of utter negativity whose desolation as
an artist lies at the terrifying depth of thought ... where the final No is reached. In a recent
study Nina Baym convincingly demonstrates how Dickinson deployed scientific discourse ‘to
unsettle [Amherst] religion’ and quotes a series of ‘scientifically anti-theological’ poems
which argue the impossibility of knowledge about an afterlife (148-49). However , Dickinson
could also conceive of belief as unproblematic, childlike in its simplicity, as in ‘I never saw a
Moor’ (nummer number? 1052- Johnson) or ‘Some keep the Sabbath going to Church’
(nummer number? 324- Johnson), and while such unreservedly optimistic statements are rare
and tend to belong to the earlier period, they reflect the diversity and fluidity of her religious
attitudes. Whereas Dickinson relentlessly examines and dismantles her Calvinist legacy, she
hardly ever addresses the question of God's existence but even in moments of disbelief is
ready to stipulate that God is. She presents uncertainty as a prerequisite of faith, conceding
that certainty, were it possible, would make faith redundant . She also acknowledges that
however disturbing the uncertainty can become, to abandon faith is even more difficult than to
uphold it: ‘The abdication of Belief / Makes the Behavior small--/Better an ignis fatuus / Than
no illume at all--’. Op dit laatste gedicht, dat zinspeelt of uitdrukking is van? op een mystieke
houding, wordt in het volgende teruggekomen.

Een sterk afwijkende, maar niet minder intrigerende en uiteindelijk m. i. niet goed houdbare,
interpretatie van de gedichten van Dickinson is die van Camille Paglia7. Zij noemt Emily
Dickinson, genegeerd door haar tijdgenoten en geromantiseerd door haar bewonderaars, de
‘Madame de Sade van Amherst’. Zij is, aldus Paglia, minder melodieus dan Sappho maar haar
ideeëngoed is groter. Volgens deze uiterst polemische auteur is in de receptiegeschiedenis
haar gruwelijke en wrede kant afgezwakt of genegeerd. Camille Paglia zelf ziet Dickinson als
de vrouwelijke markies de Sade en haar gedichten als ‘gevangenisdromen van een
zelfgekerkerde, sadomasochistische fantast’. Haar werk is, in de ogen van Paglia, wreed en
5
G. Th. Rothuizen, R. D. N. van Riessen, A. P. Runia, Aan de Jabbok. Rebellie en religie in
de gedichten van Emily Dickinson, J. H. Kok, Kampen, z. j.
6
Magdalena Zapedowska, Wrestling with silence: Emily Dickinson’s Calvinist God. Bron:
internet.
7
Camille Paglia, Het seksuele masker. Kunst, seksualiteit en decadentie in de westerse
beschaving, Prometheus, Amsterdam, 1992. presys de bledsiden fan de oanhellingen of
parafrases neame; jildt ek yn oare noaten
diabolisch. Haar stijl kenmerkt zich door een grote compactheid en een raadselachtige ellips.
Woorden worden met zo’n kracht tot regels aangestampt, dat de syntaxis uit elkaar spat en
ineenstort. De verhouding van vorm tot inhoud is agressief en draconisch. Als een
bankschroef zet de structuur de woorden vast. De gedichten trillen op hun grondvesten door
een enorme ballende kracht. Dickinson wordt door Paglia gezien als een ‘liefhebster van
sadomasochistisch surrealisme’. Het verbaast dan ook niet, dat Paglia haar met de Sade op
één lijn stelt. Mijns insziens heeft inleg het hier van uitleg gewonnen. Paglia heeft gelijk in
zoverre zij stelt, dat Dickinson haar metaforen vindt in de technische en huishoudelijke sfeer –
smeden, timmeren, koken, naaien. Ze – Dickinson -- geeft de voorkeur aan het woord ‘brein’
boven ‘geest’; het is één van haar Angelsaksische stijlfiguren.

Het brein weegt net zoveel als God –


Want – Til ze – Lood voor Lood –
Zoals Syllabe van Geluid –
Verschillen ze – hooguit –
(nummer 632) fertaling fan?

In gedicht nummer 1046 zegt ze: ‘Ik heb mijn brein laten vallen’. Dickinsons brein heeft een
eigen wil:

Tilt men het deksel van mijn hoofd


Zodat het brein ontsnapt
Dan gaat die gast wel waar hij hoort
Zonder een wenk van mij.
(nummer 1727) fertaling fan?

In Dickinson ontmoeten we, aldus Paglia, een laatromantische opstand van het deel tegen het
geheel. Het brein kan een lege, holle ruimte zijn:

Ik voelde een Uitvaart, in mijn Hoofd


De stoet ging stap voor stap
De Baar langs – tot het leek alsof
Betekenis doorbrak
(nummer 280) fertaling fan?

De bloedzuiger is in het werk van Dickinson een septische binnendringer, een inwendige
parasiet:

Een Kleine Bloedzuiger op de vitale Delen –


De splinter, in de lang –
De stop uit een Slagader –
Worden zelden als Letsel beschouwd.
(nummer 556) fertaling fan?

Mogelijk kan men met Paglia zeggen, dat onder dit gedicht een knagende angst ligt, een
onzichtbare bloedende wond, als een maagzweer. En, ten tweede, dat Dickinson het lichaam
ziet als een lekgeslagen vat, waaruit een rode straal spuit. Daaruit de conclusie te trekken, dat
haar ‘sadomasochistische metaforen’ meestal overgedetermineerd, in Freudiaanse zin’ zijn,
gaat mij te ver. Dat neemt niet weg, dat de meest bizarre beelden langs komen: ‘Het lot…..
Spietste Hem op Haar Krachtigste palen’ (nummer 1031). Dat bizarre karakter overvalt de lezer
ook, als goochelaars langs komen, die dames kietelen; naaisters die zich aan een zaag in plaats
van aan een speld prikken; rovers die reizigers met een zaag bedreigen en vrolijk in
voorarmen prikken. Maar dat is nog geen bewijsbasis om haar gedichten met de Sades Les
120 journées de Sodome gelijk te stellen. Het sadomasochisme is in de ogen van Paglia een
pervers zelfgenot. Het gaat in haar poëzie, aldus Paglia, om gesublimeerde erotiek. Terecht
wijst Paglia erop, dat Dickinsons beelden een verbluffende efficiëntie en rauwe kracht
hebben. De beeldtaal van haar poëzie ziet zij als laat-renaissancistisch. Dickinson, aldus
Paglia, leeft haar voorkeur voor goddelijke openbaringen uit in doordachte allegorieën.
Bijvoorbeeld in één van haar ‘bruid van Christus’-gedichten:

Wijl de Keizer
Met Robijn – bekogelt mij
(nummer 466) wat is it ferbân fan dizze passaazje (ynklusyf dit fragmint) yn it ferbân fan it betooch
hjir?; fertaling fan?

Paglia spreekt over de gedichten van Dickinson als over een catalogus van Sadeaanse
lichaamskwellingen.

Als ogen…. Zijn uitgerukt


Door Decalogen
(nummer 485) fertaling fan?

Tot zover de interpretatie van Paglia, die door haar eenzijdige en extreme karakter minder
plausibel lijkt. Ze staat in ieder geval in scherp contrast met die van, bijvoorbeeld, Judith
Farland8, die ‘contextualizes the poet's work by exploring the resonance between poetry and
flowers. She, Farr, discusses the technological advances that made the cultivation of flowers
indoors possible for Dickinson, as well as the artistic sensibility that transformed flowers from
the woodland, her conservatory, and her imagination into metaphors. [ --] She explores the
many woodland flowers and more exotic blooms that appear in her poems. Furthermore,
Farr's discussion of Dickinson's herbarium provides a fascinating parallel to the poet's
sensibility as an artist, who was selecting, ordering, and arranging flowers in her blank book’.

Meer plausibel ook lijkt het perspectief van Richard E. Brantley9 resp. James McIntosh, die de
laat-romantische verbeelding van Emily Dickinson het volle pond geven. De eerste – Brantley
—volgt het spoor van de driehoeksverhouding empirisme, evangelicanisme en romanticisme.
In die ambiance leeft en ademt Dickinson. De Scottish Common Sense school en de
empirische positie van John Locke stellen Dickinson in staat ‘to plumb the mystery that
underlies’ haar geloof in de ervaring. Vervolgens suggereert Brantley, dat een Arminiaans-
evangelisch geloof en niet het Calvinisme de basis vormde van Dickinsons accent op vrije wil
en de religie van het hart. Tenslotte komt Brantley met het gezichtspunt, dat het romanticisme
zelf gefundeerd is in evangelische revivals. Vandaar, dat hij kan zeggen, dat Dickinson's ‘faith
in experience strengthens her experience of faith’, daarmee een oplossing biedend voor de
spanningen binnen of van het ‘empirical / evangelical dialectic of Anglo-American
Romanticism’.

Even plausibel lijkt het standpunt van Brantley’s mede-auteur James McIntosh10, die

8
Judith Farland, The Gardens of Emily Dickinson, Cambridge: Harvard University Press,
2004.
9
Richard E. Brantley & James McIntosh, Experience and Faith: The Late-Romantic
Imagination of Emily Dickinson. New York: Palgrave, 2004.
10
Idem, Nimble Believing: Dickinson and the Unknown. Ann Arbor: University of Michigan
Press, 2004.
aannemelijk maakt, dat Dickinson's ‘supple imagination permits the rapid shifts in thought
and tone necessary to support her foray into the unknown. Because of the importance of the
unknown and of process over closure, Dickinson emphasizes spiritual transformation rather
than conversion and, ultimately, effects the transformation of nature, imagination, and belief
by fostering realms of unknowing and only temporary closure’. Het onbekende is de basis van
Dickinson als lyrisch dichter. McIntosh benadrukt, dat het geestelijk leven bij Dickinson in
een permanente stroom is opgenomen. Daardoor wordt de basis gelegd voor "nimble
believing". Hij stelt, dat ‘a tradition of nimble belief, i.e. holding closure at bay, developed in
Dickinson due to the triple influences of a Protestant traditional upbringing, a community of
women writers, and the background of transcendentalism via Emerson, Thoreau, and
Melville’. Ook met die interpretatie kunnen we voorlopig verder.

De mystiek van de dood

Fan hjirôf mist it betooch krêft, it giet ek minder oer de gedichten as oer
ideeën oer dea; myn oandacht ferslappet fan hjir ôf

Fan hjir ôf oar lettertype, teminsten op myn útdraai In het volgende wordt, als aanvulling en
als een soort contrast met de reeds gegeven interpretaties, de poëzie van Emily Dickinson
benaderd vanuit wat genoemd kan worden de mystiek van de dood. Zoals bekend, is een
mysticus iemand, die op een overweldigende wijze de tegenwoordigheid ervaart van iets dat
hem/haar transcendeert.11 Men kan dit met Van Halsema en anderen epifanie noemen.
boarne neame De gewone werkelijkheid wordt transparant voor een andere, uiteindelijke,
werkelijkheid. De mysticus ervaart, dat tijdens zo’n ervaring het individualiteitsprincipe
verdwijnt, althans minder prominent aanwezig is. Er is sprake van doorbreking van de
begrenzing van het subject, in veel gevallen van volledige ontgrenzing. De hypothese,
waarvan in het volgende wordt uitgegaan, luidt nu, dat veel van het dichterlijk oeuvre van
Emily Dickinson gezien kan worden als een corpus van mystieke teksten over de dood,
waarbij de dood gezien kan worden – om met de levensfilosoof Georg Simmel 12 te spreken –
als het vormingsbeginsel of moat it vormbeginsel wêze (watst letter ek in kear brûkst)? van
het leven.

Mystieke teksten worden geschreven door mensen, die zich gedreven voelen om met de
bron van het leven in contact te komen. Het vreemde is, dat dit gedreven worden niet uit
het eigen hart oprijst. Het overkomt hen. Dit kenmerk hebben ze gemeenschappelijk met
dichters. De godsdiensthistoricus Gerardus van der Leeuw,13 die op deze verwantschap wijst
en die de dichter als een mytholoog of woordschepper opvatte, kon dan ook zeggen, dat de
dichter te allen tijd of is it: te allen tijde? meer zegt dan hij bedoelt. Zijn woord draagt verder
dan hij zich bewust is. Het wordt de dichter ingegeven, ingeademd, ingeblazen. Hij raakt aan
een andere dimensie, de Geest. Daarom is dichten in van der Leeuws ogen een heilig spel.
Het is altijd een God, die de mond van de mens ontsluit, zegt hij dan ook. Ook zonder deze
theologische voor-onderstelling te kunnen onderschrijven, kan men instemmen met deze
godsdienst-fenomenoloog, waar deze de verwantschap tussen religieuze en esthetische

11
J. Baers, G. Brinkman, A. Jelsma & O. Steggink, Encyclopedie van de mystiek,
Fundamenten, tradities, perspectieven. Kok, Kampen, 2003.
12
G. Simmel, Lebensanschauung. Vier metaphysische Kapittel., 1918.
13
G. van der Leeuw, Wegen en grenzen, Amsterdam, 1948.
ervaring centraal stelt. Het staccato-achtige karakter van de meeste gedichten van Emily
Dickinson wordt in dat licht begrijpelijk. Mystieke teksten als die van Hadewijch, Hildegard
van Bingen, Angelus Silesius, Jan van Ruusbroec, Jan van het Kruis, Meister Eckhart en dus
ook Emily Dickinson zijn kwetsbaar, want het zijn beschrijvingen van heel persoonlijke
ervaringen. Denk daarbij, om een voorbeeld te noemen, aan het gedicht 1551 van Emily
Dickinson, dat Fokke Sierksma in 1948 als motto voor in zijn verzetsroman Grensconflict
plaatste. Merk daarbij op, dat het in de laatste strofe gaat over een ‘ignis fatuus’, een
gedoofd vuur of een dwaallicht, een niet onbelangrijke aanwijzing aangaande het mystieke
karakter van het gedicht. De vertaling is van wijlen Gerard Rothuizen.

Those - dying then, Wie-- stierf weleer,


Knew were they wen - nije rigel, Knew mei Wist waar hij ging –
haadletter, streekje Naar Godes Rechterhand –
They went to Gods Right Hand - Die Hand is nu geamputeerd
That Hand is amputated now En geen die God nog vindt –
And God cannot be found -
Dat Geloof de troon afstond is waar
Gedrag zo klein door is –
The abdication of Belief Een dwaallichtje is beter dan
Makes the Behavior small— Complete duisternis --
Better an ignis fatuus
Than no illume at all -

Op 25-11-1988 hield Andreas Burnier een openbaar college over mystiek in de literatuur 14
Zij, Andreas Burnier, zei van de mystici, dat zij de werkelijkheid als onwezenlijk ervaren, dat
zij introvert en verzoenend staan tegenover de psychische structuur van zichzelf en anderen
en dat hun filosofisch basis het monisme is. Als voorbeeld neemt ze Vasalis, wiens dichtwerk
als atheïstische mystiek gekarakteriseerd kan worden. Een mystiek, die er geen
antropomorfe godsvoorstellingen op na houdt, maar gekenmerkt wordt door
eenheidservaringen, een mystiek beleven dat iemand losscheurt van of uit de kerker van het
dagelijks bewustzijn. Burnier had hetzelfde van Dickinson kunnen zeggen. Zij maakte van de
nood een deugd. De prijs daarvoor was een bittere eenzaamheid. Haar mystiek bestond voor
een niet gering deel uit een strijd met God. Al haar leeftijdsgenoten deden op 16-jarige
leeftijd geloofsbelijdenis, maar Emily niet. ‘They are all religious—except me’, schrijft ze aan
haar correspondentie-vriend Higginson. Zij was een product van het puritanisme van haar
tijd en landstreek—het New England van het midden van de 19e eeuw. Gerard Rothuizen 15
meent, dat hetzelfde puritanisme waartegen zij tekeer ging, haar tenminste de munitie
geleverd heeft voor de strijd aan de Jabbok. Sewall16, die twee delen biografie over haar
samenstelde, is van mening dat -- ook al wilde ze zich niet als Christen laten kennen – het
evangelie haar hele leven haar achtervolgd heeft (‘haunted’). Emily Dickinson als iemand die
vanaf het begin van haar leven tot het eind ervan op zoek was naar zekerheden, die ze vanaf
het begin van haar leven tot het einde ervan ook verwierp. Deze paradox treft men ook aan
14
Zie ook: E. Ibsch, A. Kunne & C. Pumplun, ( red), De literaire dood , Assen : Van Gorcum,
1998.
15
G. Th. Rothuizen et al., Aan de Jabbok, Religie en rebellie in de poëzij van Emily
Dickinson.
16
R.B. Sewall, The Life of Emily Dickinson, 2 vols. New York: Farrar, Straus & Giroux,
1974.
in wat ik nu maar noem haar doodsgedichten, waarover direct meer. Rothuizen benadrukt,
dat ze altijd wakker lag van een God, die haar geen rust schonk. Ze lag wakker van het
absolute en die absoluutheid is haar te absoluut geworden. God wordt als een superieure
‘Loerder’ als de blaffende hond, die misschien niet bijt, of als degene die met ons speelt als
de kat met de muis en wiens schepping neerkomt op willekeur. Een God, die het scalperen
niet aan de Indianen overliet en die als een doodshoofd alles beschouwt.17

Abraham: je doodt hem


Klonk het kort en koud –
Isaak was een Jochie –
Abraham was oud –

Geen seconde aarz’ling –


Abraham zei: ik wil –
En gevleid door ’t Antwoord
Viel de tyran stil –

Isaak – bllef leven


Voor ’t verhaal bestaan –
Moraal – met een Blafferd
Weten om te gaan.
(nummer 1317)

Laten we, teneinde de kern van Dickinson’s doodsgedichten te kunnen benaderen, iets zeggen
over het thema denken over de dood. Onontkoombaar is dan de vaststelling, dat, wie zich
denkend inlaat met leven en dood, voor het feit staat, dat er wel wetenschappelijk over het
leven nagedacht kan worden maar niet over de dood. Al de boeken, die onder de titel ‘the
biology of death’ verschijnen, gaan niet over de dood maar over het leven, te weten over
‘aging’, vanuit sociaal, psychisch en fysiek gezichtspunt. Dus thanatologie en ook ‘mortuary
sciences’ zijn strikt genomen niet mogelijk. Dat neemt niet weg, dat het leven onder het
beslag van de dood staat. Hegel spreekt over de dood als de macht van het negatieve en zijn
filosofie is ergens omschreven als ‘une méditation sur cette mort qui est portée par la
conscience’. Hij, Hegel, zegt: ‘Der Tod....ist das Furchtbarste, und das Tote fest zu halten, das
was die gröszte Kraft erfordert.... Nicht das Leben das sich vor dem Tode scheut und vor der
Verwüstung rein bewahrt, sondern das ihn erträgt und in ihm sich erhält, ist das Leben des
Geistes. Er gewinnt seine Wahrheit nur indem er in der absoluten Zerrissenheit sich selbst
findet. Diese Macht ist es nicht als das Positive, welches von dem Negativen wegsieht....
sondern er ist diese Macht nur indem er dem Negativen ins Angesicht schaut, bei ihm
verweilt.18’ Dat gezichtspunt heeft Georg Simmel, wiens werk aan Obe Postma goed bekend
was blijkens de aantekenschriften, geleid tot de opvatting dat de dood het vormingsbeginsel
van het leven is, dat wil zeggen de grondslag van de verenkeling of het individualiteits-
principe is. Helmuth Thielecke noemt de dood dan ook een grenservaring. Deze theoloog19
zegt dan ook krekt hjirfoar ek brûkt:‘Er (sc. der Tod, JG) bildet die Grenze, die Zäsur, die die
Lichtung des Daseins durch das Dunkel begrenzt; durch ein Dunkel, in dem alle gebahnten
Wege aufhören und das unübersehbare beginnt. Mann kann es Mysterium nennen oder auch
Absurdum, wie man eben mag oder sich entscheidet’. ‘Selbstverwirklichung gibt es nur,

17
Rothuizen, pagina 20.
18
G. Hegel, Phänomenologie des Geistes, pagina 22.
19
H. Thielecke, Leben mit der Tod, Mohr Siebeck, 1980, p. 14, resp. 21.
wenn wir unserer Zukunft und der Grenze dieser Zukunft innewerden. Unsere Bestimmung ist
auch immer ein Bestimmtsein durch den Tod’.

Hjir opnij wer oare letter Denken over de dood is voor een niet gering gedeelte denken over
de tijd. Alles heeft zijn tijd. Ook het dier. Echter, het dier kent geen zorgen voor morgen. Het
dier – centrisch als het is, beult zich niet af met de tijd als begrip of als probleem. Wij –
excentrisch als we zijn—denken de tijd te hebben, maar de tijd heeft ons. 20 Aan de tijd, die
wij beheersen, zijn wij tegelijkertijd onderworpen. De mens ondergaat echter de tijd niet
zonder meer, maar organiseert deze. Zoals uit de gedichten van Emily Dickinson blijkt, ligt er
om de tijd een wolk van overdrachtelijkheid en een sfeer van zinnebeelden. Het denken over
de tijd spitst zich toe op het feit, dat de mens het wezen is, dat het meest gearticuleerd
besef heeft dat hij strijd levert tegen de tijd en deze wil overwinnen door het tijdsjuk van
zich af te werpen; door tegen veranderlijkheid en vergankelijkheid tijd en eeuwigheid uit te
spelen. Dat levert paradoksen en contradicties op, die dan ook in het oeuvre fan Dickinson
rijkelijk voorkomen.

Het leven is een onverbiddelijke voorrangsweg met een even onverbiddelijk


éénrichtingsverkeer, zoals Beerling het stelt in een fraaie metafoor. Met de dood kunnen wij
ons alleen inlaten omdat en voorzover wij leven. Alles wat wij aan gedachten, voorstellingen
of verwachtingen aangaande de dood vormen, wordt ons ingegeven door het leven. De
levensweg is een doodlopende weg. The rest is silence. Uit die stilte wordt een antwoord
gegeven op de vraag naar de zin van het leven. Binnen die horizon kan de dood worden
opgevat als (a) finis/einde, (b) transitie/overgang of (c) transfiguratie/omzetting. Die drie
basale houdingen tegenover de dood maken de inventaris uit van wat mensen over de dood
denken. Emily Dickinson neigt naar de laatste modaliteit.

Krachtens het individualiteitsbeginsel – ‘principium individuationis’ -- komt het leven pas tot
gearticuleerd spreken en verheft het zich boven de stomme ongedifferentieerdheid van het
al. Door datzelfde beginsel wordt de werkelijkheid tot verbijzondering gebracht –
prismatisch gebroken – en uit het geheel losgescheurd. Het leven is dus wezenlijk stukwerk,
fragmentair. Op dichters en mystici heeft de negatieve interpretatie van het
individualiteitsbeginsel altijd een grote aantrekkingskracht gehad. Dat is ook zo bij Dickinson,
bij wie vereniging, verzoening, oplossing en vereenzelviging fungeren als de termen voor de
uiteindelijke ontgrenzing van haar individualiteit, die de belemmering van de wereld van
ruimte en tijd niet verdraagt.

Georg Simmel21, evenals Friedrich Nietzsche moat dat derby? een vertegenwoordiger van de
zgn. levensfilosofie, omschreef wat het betekent de dood als vorm- of vormingsbeginsel van
het leven aan te duiden. Hij zegt onder meer: ‘Wie wir das Leben auffassen und wie wir den
Tod auffassen - das sind nur zwei Aspekte eines einheitlichen Grundverhaltens’. Dat de dood
het vormbeginsel van het leven is verwoordt Simmel als volgt: ‘Dadurch, dass das Lebendige
stirbt, dass das Sterben mit seiner Natur selbst (---) gesetzt ist, bekommt sein Leben eine
Form - in der freilich der quantitative und der qualitative Sinn sich anders mischt als in der

20
Aldus R. F. Beerling, De tijd, ons een zorg, De Gids, 9/10, 1974.
21
G. Simmel, Metaphysik des Todes, In: LOGOS. Internationale Zeitschrift für Philosophie
der Kultur, herausgegeben von Georg Mehlis, Band I, 1910/ II, I. Heft (April), S. 57-70,
Tübingen.
räumlichen’. Dus, zo gaat hij verder: ‘In Wirklichkeit aber ist der Tod von vornherein und von
innen her dem Leben verbunden’. Dan leit it ek yn de rede om te sizzen net fertaald: ‘So
wenig wir in dem Augenblick unserer Geburt schon da sind, fortwährend vielmehr irgend
etwas von uns geboren wird, so wenig sterben wir erst in unserem letzten Augenblicke. Dies
erst macht die formgebende Bedeutung des Todes klar’. Als men zulke zinnen leest, dan is
het voor de lezers van dit boek niet zonder belang te weten, dat Obe Postma zich intensief
met Simmel ingelaten heeft. Bijvoorbeeld dochs net mei mear? met diens
Lebensanschauung.Vier metaphysische Kapitel (1918). Daarin komt een hoofdstuk voor met
de titel Die Transzendenz des Lebens, een stuk dat door Postma minutieus sels seit er
vluchtig werd geëxerpeerd. ferwize nei Philippus Breuker (ed.), Obe Postma en
Lebensanschauung van Georg Simmel, op wwww.obepostma.nl De dood, aldus Simmel, ‘
begrenzt, d.h. er formt unser Leben nicht erst in der Todesstunde, sondern er ist ein
formales Moment unseres Lebens, das alle seine Inhalte färbt: die Begrenztheit des
Lebensganzen durch den Tod wirkt auf jeden seiner Inhalte und Augenblicke vor; die
Qualität und Form eines jeden wäre eine andere, wenn er sich über diese immanente Grenze
hinauserstrecken könnte’. Het leven ‘das wir dazu verbrauchen, uns um? dem Tode zu
nähern, verbrauchen wir dazu, ihn zu fliehen’. Bekend is de metafoor, die Simmel graag
gebruikte: ‘Wir sind wie Menschen, die auf einem Schiff in der seinem Lauf
entgegengesetzten Richtung schreiten: indem sie nach Süden gehen, wird der Boden, auf
dem sie es tun, mit ihnen selbst nach Norden getragen’. Nietzsche, een aan Simmel
verwante denker, kon vanuit deze kontekst zijn beroemde adagium zeggen ‘Drücken wir das
Abbild der Ewigkeit auf unser Leben’! Emily Dickinson luisterde, bij wijze van spreken, naar
die imperatief. Daarom mag zij met recht de dochter van Nietzsche genoemd worden. Hoe
sit dat, hat sy Nietzsche lêzen? Sa net, dan is sy âlder as Nietzsche en is it wat in gesochte
gedachte; boppedat is it ferbân net eksklusyf; en is dizze formulearring net fan Eeltsje
Hettinga (dêr’t ik him ek gesocht fyn?)

Na deze korte excursie terug naar Emily Dickinson’s doodsgedichten: Emily Dickinson leefde
in haar vaders huis en tuin te Amherst, aan de rand van de Adirondaks (New England). Zij
leefde het grootste deel van haar leven in deze min of meer afgesloten wereld. Haar
romantische visioenen, haar mystieke inslag en haar emotionele intensiteit resulteerden erin,
dat ze eigenlijk geen of slechts enkele vrienden had. Zij is het prototype van wat Simon
Vestdijk de paradoxale verenkeling noemde. Haar gedichten wer oare letter ‘reveal an unusual
awareness of herself and her world, a shy but determined mind’, zoals één van haar biografen
schrijft. Ieder gedicht is een kleine afgrond, die of dat? (my tinkt dat, want it slacht dochs op
gedicht en net op afgrond werom?) getuigenis aflegt van het leven in de verenkeling. De wijze
waarop zij met de dood – en met de metafysika—omgaat is deel van de aard van haar
genialiteit.

Vermolmen Mensen allemaal, Do People moulder equally,


Wanneer ze zijn begraven ? They bury, in the Grave?
Ik geloof er is een soort I do believe a Species
Dat leeft zo waar As positively live

Als ik, die dit beweer As I, who testify it


Mijn eigen dood ontken Deny that I – am dead –
En ten Bewijs mijn Longen vul – And fill my Lungs, for Witness –
Uit bovengrondse bekkens – From Tanks – above my Head –

Ik zeg tot U, zei Jezus – I say to you, said Jesus –


Er zijn hier onder ons That there be standing here –
Die van de Dood niet zullen proeven – A Sort, that shall not taste of Death –
Als ’t Jezus menens was – If Jesus was sincere –

Is mijn Betoog geëindigd – I need no further Argue –


Wat Jezus heeft beloofd That statement of the Lord
Is geen weerlegbaarrheid – Is not a controvertible –
Hij zei, de Dood is dood – fertaling fan? He told me, Death was dead --
(nummer 432) wêrom stiet hjir de Ingelske
tekst net links?

Dickinson’s eenvoudige taal bevat rijke betekenissen. De beeldenrijkdom en de metaforen


van haar poëzie komen uit haar observaties van de natuur en uit haar verbeelding;
verbeelding opgevat als het vermogen het afwezige tegenwoordig te stellen. Zij benaderde
haar poëzie inductief; daarbij woorden combinerend teneinde een conclusie te bereiken die
al door het patroon van de woorden gesuggereerd werd. ferbân? weilitte?Emily Dickinson
was in haar paradoxale verenkeling geobsedeerd door de dood en de idee van de
eeuwigheid – de totale ontgrenzing van de tijd. ‘Does not Eternity appear dreadful to you… I
often get thinking of it and it seems so dark to me that I almost wish there was no Eternity.
To think that we must forever live and never cease to be. It seems as if death which all so
dread because it launches us upon an unknown world would be a relief to so endless a state
of existence’. út gedicht nûmer?

Zij geloofde er vast in, dat het van het grootste belang is de kracht van het bewustzijn ook ná
het leven te behouden. De dreigende contingentie van de dood, opgevat als de uiteindelijke
bron van ontzag, was voor haar het distinctieve van het leven. mei wol wat oars sein wurde
Zij daagt de dood dan ook uit door deze beurtelings te ontwijken, door eraan te wanhopen,
door nieuwsgierig naar de dood te zijn en te hopen op een eeuwig leven. De constante bij al
deze variabele uitingen is, dat de dood de laatste, onontwijkbare verandering is. Uit haar
gedichten blijkt ampel de nieuwsgierigheid aangaande de dood en haar bereidheid te leren
van ervaringen van mensen, die stervende zijn. Ze bestudeert het effect van het verdwijnen
van de doden op de wereld der volwassen mensen om zodoende op het spoor te komen wat
doden ervaren ná de dood. Het volgende gedicht – nummer 622-- drukt haar opvatting uit
aangaande de ervaring van doodgaan en haar perplexiteit over wat er tijdens het doodgaan
gebeurt. Merk op, dat zij suggereert, dat de starende blik fan de stervende persoon gericht is
op het paradijs.

To know just how He suffered --would be dear --


To know if any Human eyes were near
To whom He could entrust His wavering gaze –-
Until it settled broad –- on Paradise -

To know if He was patient -- part content –


Was Dying as He thought -- or different –
Was it a pleasant Day to die –
And did the Sunshine face His way –-

What was His furthest mind -- Of Home -- or God –-


Or what the Distant say –-
At news that He ceased Human Nature
Such a Day –

And Wishes -- Had He Any –


Just His Sigh -- Accented –-
Had been legible -- to Me –
And was He Confident until
Ill fluttered out -- in Everlasting Well –-

And if He spoke -- What name was Best –


What last
What One broke off with
At the Drowsiest –

Was He afraid -- or tranquil –


Might He know
How Conscious Consciousness -- could grow –-
Till Love that was -- and Love too best to be –
Meet -- and the Junction be Eternity
(nummer 622) wêrom hjir gjin fertaling by?

Zij onderzoekt de implicaties van het verlaten van het leven: zij zoekt naar de
aantrekkingskracht van de dood en ze is perplex over de verbinding tussen liefde tijdens én na
het leven. Kwesties aangaande de hechtingen van de stervende aan het leven meer dan
inzichten aangaande het hiernamaals komen aan de orde. In het gedicht Safe in their
Alabaster Chambers (216, versie 1859) slaat de albasten kamer op het graf van de dode, niet
aangedaan door de opkomst of ondergang van de zon. De scheiding van de levenden kan niet
scherper getekend worden. Maar Dickinson weet of schijnt te weten dat de doden alleen maar
slapen en dat ze terugkeren als ze weer opstaan. Dus toch transitie en geen transformatie ?

Safe in their Alabaster Chambers –- In hun Albasten Kamers geborgen –


Untouched my Morning –- Veilig voor ochtend
And untouched by Noon –- En veilig voor noen –
Sleep the meek members of the Resurrection Slapen zachtmoedig wie straks
– Wederopstaan – heart by foarige rigel
Rafter of satin, Spanten van glanszij,
And Roof of stone! En Dak van steen.
rigel oerslaan
Light laughs the breeze Licht lacht de bries
In her Castle above them –- In haar Burchtzaal daarboven –
Babbles the Bee in a stolid Ear, Babbelt de Bij in een onberoerd Oor,
Pipe the Sweet Birds in ignorant cadence –- Pijpen de vogels – in onschoolse toonval –
Ah, what sagacity perished here! Hoeveel begaving ging hier teloor!
(nummer 216) (vertaling Peter Verstegen)
Because I could not stop for Death, kursyf? een variëteit veelheid? van Friese vertalingen
waaraan het Obe Postma Selskip middels een bibliofiel boekje speciale aandacht heeft
gegeven, yn noat boekje neame gaat uit van een imaginair persoon, dus niet van Dickinson
zelf; een imaginair persoon dus, wêrom seist dat hjir allinnich en net by al dy oare gedichten
mei I? it idee liket my trouwens net sa nuttich, want seist it sa, dan bliuwt it dochs Dickinson
dy’t it seit; in doaske yn in doaske; do bejoust dy hjir sûnder eksplisitaasje op gefaarlik
terrein; ik hâld net fan dit soarte ferdwyntruc; dy is yn bepaalde, autonomistyske c.q.
postmoderne litertuerbeskôging populêr, mar hy lost neat; sjoch ek myn opmerking by
’fictioneel’ earder die over alles heen schouwt tot in het dodenrijk. Vanuit het dodenrijk kijkt
de dichteres dichteres, net de imaginêre persoan? Dy oantsjutting mei ik oars leaver lije terug
naar het rijk van de levenden, waaruit ze verdwenen is. Het rijtuig bevat alleen jezelf dat is
wol konsekwint by imaginair, mar wol wat te en de onsterfelijkheid. Algemene activiteiten
worden in het gedicht Death sets a thing significant gerepresenteerd als ijdele handen van een
dode:

Death sets a Thing significant De Dood maakt Iets belangrijk


Rigel oerslaan Rigel oerslaan
Death sets a Thing significant De Dood maakt Iets belangrijk waar
The Eye had hurried by Het Oog was langs gespoed
Except a perished Creature Als een bezweken Schepsel niet
Entreat us tenderly Een tedere bede deed

To ponder little Workmanships Om’t kleine werkstuk te gaan zien


In Crayon, or in wool – In Kleurkrijt – of in wol –
With ‘This was last Her fingers did’ – ‘Het laatste wat Haar Hand deed’—
Industrious until – Flink tot de laatste tel –

The Thimble weighed too heavy – De Vingerhoed werd haar te zwaar –


The stitches stopped -- themselves – De naald stopte – zichzelf –
And then 'twas put among the Dust Toen werd het in het Stof van
Upon the Closet shelves – Een Kastplank weggelegd –

A Book I have -- a friend gave – Ik kreeg ooit – van een vriend een Boek –
Whose Pencil -- here and there – Met Potlood zette hij
Had notched the place that pleased Him – Streepjes bij wat Hij mooi vond –
At Rest – His fingers are – Zijn vingers – Rusten nu –

Now -- when I read -- I read not – Als ik het lees – dan lees ik niet –
For interrupting Tears – Omdat de Traan die valt –
Obliterate the Etchings Het Etswerk uit zou wissen
Too Costly for Repairs -- Te Kostbaar voor Herstel –
(nummer 360) (vertaling Peter Verstegen)

Hoewel deze activiteiten onbelangrijk zijn na de dood, zijn ze van waarde in de wereld van
de levenden. Het noemen van de dagelijksheden van het leven is voor Dickinson de manier
om de nietigheid en eenvoud van het leven, zoals gecontrasteerd met haar visie op de dood
als openbaring van de geest, aan te geven. Ze probeert zo aan te tonen, hoe na het sterven
dingen betekenisvol worden, die dat tijdens het leven niet waren.
Wer oare letter Dickinson benadert de doodsproblematiek vanuit het zgn. ‘circumference’-
perspectief22. ‘Circumference’ is synoniem met oneindigheid, grenzeloosheid,
alomvattendheid of met dat wat voorbij ieder begrip ligt. In plaats van zich een cirkeldiagram
voor te stellen, van waaruit Dickinson de dood onderzoekt, is het beter zich Dickinson voor te
stellen, die iets dat ogenschijnlijk betekenisloos is ( a bee, a mouse, a fly) aanwendt als
vertrekpunt om in een spirituele of mystieke toestand te geraken waar ze om zo te zeggen
speelt met een goddelijke Waarheid (a bee, a mouse, a fly) speelt. Haar contemplatie van de
natuur is het platform voor de grenzeloze transcendentie buiten de cirkel. In plaats van
‘circumference’ op te vatten als alles dat door de grenzen van de cirkel wordt omvat, bedoelt
Dickinson met ‘circumference’ alles, dat niet omvat wordt door de cirkel. Het is van belang
zich te herinneren, dat R.W. Emerson, een transcendentalist die door Dickinson gelezen werd,
placht te zeggen dat ‘the moral law lies at the center of nature and radiates to the
circumference’. De zgn.‘My Business is Circumference’-brief van Dickinson aan T.W.
Higginson zou wel eens de sleutel tot haar poëzie kunnen zijn. Gedicht 378 – ‘I saw no Way’
is in dit verband van belang:
I touched the Universe –

And back it slid – and I alone –


A Speck upon a Ball –
Went out upon Circumference –
Beyond the Dip of Bell – fertaling?

Afsluitend kan worden gezegd, dat het uitspelen van het leven tegen de dood als vormbeginsel
van dat leven, de centrale strekking van haar dichtwerk uitmaakt. Die preoccupatie verklaart
ook de verwantschap van Obe Postma met haar; Rainer Maria Rilke, van wie Postma een
groot aantal gedichten vertaalde, maakte een onderscheid tussen de kleine dood en de grote
dood; de laatste is de ‘ausgereifte’, eigen dood. De doodsgedichten van Dickinson23 zijn een
monument voor of van de grote dood, in de Rilkeaanse zin van het woord. De kleine dood
daarentegen is die van de anonimiteit fan het men. De mens, aldus Rilke, wordt binnen de
collectiviteit tot een onpersoonlijke, hem/haar vreemde en alleen door een (fysiek te
verklaren) ziekte gekarakteriseerde dood gedwongen. Deze mens, die dus de kleine dood
sterft, beklaagt Rilke in zijn ‘Stundenbuch’:

Denn dieses macht das Sterben fremd und schwer,


Dasz es nicht unser Tod ist, einer, der
Uns endlich nimmt, nur weil wir keinen reifen;
Drum geht ein Sturm, uns alle abzustreifen.

O Herr, gib jedem seinen eig’nen Tod.

W. R. Sherwood, Circumference and Circumstance, Stages in The Mind and Art of Emily
22

Dickinson, Columbia Univerity Press, New York/London, 1968, passim.


23
In het bestek van deze bijdrage is het niet mogelijk de doodsgedichten van Emily
Dickinson ook maar enigszins recht te doen. Dat sil ek net ien ferwachtsje; wat oars is ofst de
kearn troffen hast, dat sil wol ferwachte wurde. En dat betwivelje ik: it is my tefolle in
oanienriging fan losse foarbylden mei tefolle sitaten Zie verder: Th. W. Ford, Heaven
beguiles the tired. Death in the poetry of Emily Dickinson. Dissertation, University of
Alabama Press, 1966.
Das Sterben, das aus jenem Leben geht
Darin er Liebe hatte, Sinn und Not. Soe ik weilitte, is hiel oar ûnderwerp (dy lytse en dy
grutte dea moastst hjir ek net oan ophingje ast dy al oan de oarder stelle wolle soest); it stik
giet wat as in nachtkears út: do soest bygelyks beslute kinne mei in stikje wêryn’t dúdlik
wurdt wêrom’st it stik dizze titel jûn hast

You might also like