You are on page 1of 2

KALIBRATIE, VALIDATIE EN CONSISTENTIE-

BEPROEVING VAN LASAPPARATUUR


NIEUWE INTERNATIONALE NORM IEC 60974-14 VERVANGT EUROPESE NORM EN 50504

E ind augustus werd in alle lidstaten in Europa de nieuwe norm voor kalibratie,
validatie en consistentiebeproeving van lasapparatuur IEC 60974-14 gepubli-
ceerd. De nieuwe norm vervangt de EN 50504 ‘Validatie van uitrusting voor boog-
lassen’ die sinds 2008 in voege was. Waar de vorige norm een louter Europese
norm was, geldt de nieuwe norm internationaal. Ze werd opgemaakt door de
internationale elektrotechnische commissie. We vergelijken beide normen en
sommen de belangrijkste verschillen op die voor u van tel zijn.
ing. Benny Droesbeke, IWE (Belgisch Instituut voor de Lastechniek)

DEFINITIES EN TOEPASSINGSGEBIED KALIBRATIE, VALIDATIE OF veel strengere eisen wat betreft nauwkeurig-
CONSISTENTIEBEPROEVING? heid. Voor de meeste toepassingen zal de
Terwijl in de vorige norm de focus lag op vali- standard grade evenwel volstaan.
datiemethodes voor booglasapparatuur, speci- Afhankelijk van de lasuitrusting die geveri-
fieert de nieuwe norm de eisen voor de verifi- fieerd moet worden, spreken we over kali- Voor lasapparatuur die de stroom, spanning
catie van booglas- en externe bewakings- bratie, validatie of consistentiebeproeving. De en/of draadaanvoersnelheid meet en weer-
apparatuur. Belangrijk om weten is welke defi- norm is voorzien van een handige flowchart geeft, moeten voor de tests de kalibratienauw-
nities hierbij gebruikt worden in de norm. die je vertelt welke verificaties je kan uitvoeren keurigheden uit tabel 1 gebruikt worden. Wat
• Verificatie: handelingen met als doel aan te (zie figuur 1). opvalt, is de toevoeging van de draadsnel-
tonen dat een onderdeel van de lasappara- heid in de tabel. De vereiste nauwkeurig-
tuur of een lassysteem conform de gebruiks- De norm vermeldt dat voor lasbronnen die heden voor spanning en stroom zijn nage-
parameters voor die lasapparatuur of het zowel over een AC- als DC-mode beschikken, noeg gelijk gebleven ten opzichte van de
lassysteem is; het voldoende is om enkel de DC-mode te vorige norm. In het geval van een digitale
• Kalibratie: handelingen die onder specifieke verifiëren, tenzij de lasmethodebeschrijving aflezing is er een bijkomende methode
condities – met referentie naar de stan- (LMB) vereist dat ook een verificatie van de beschreven, namelijk dat je respectievelijk
daarden – de relatie bepalen tussen een AC-mode noodzakelijk is. Afhankelijk van de ± 1,5 V (standard grade) of ± 0,6 V (precision
weergegeven waarde (= displayed value) toepassing van de lasbron zal het nodig zijn grade) mag hanteren als nauwkeurigheids-
en een referentiewaarde; om een of beide polariteiten te verifiëren. grens over het volledige bereik.
• Validatie: handelingen met als doel aan te Voor lasapparatuur die setwaarden gebruikt
tonen dat een setwaarde binnen specifieke VERIFICATIE NAUWKEURIGHEDEN voor stroom, spanning en/of draadaanvoer-
grenzen voldoet aan de referentiewaarde; snelheid, moeten voor de tests de kalibratie-
• Consistentiebeproeving: test om de herhaal- Net als in de oude norm maakt men ook in de nauwkeurigheden uit tabel 2 gebruikt worden.
baarheid te bepalen van de output van de nieuwe norm een onderscheid tussen standard Ook hier is de draadsnelheid bijkomend in de
apparatuur binnen een bepaalde periode. grade en precision grade. Die laatste heeft tabel opgenomen.

TABEL 1: NAUWKEURIGHEDEN VOOR KALIBRATIE VAN DE WEERGEGEVEN WAARDEN


VERIFICATIE MEETINSTRUMENT STANDARD GRADE PRECISION GRADE REFERENTIE
SPANNING (V) Analoog ± 2,5% ± 1% van de bovenste grenswaarde van het toestel
Digitaal ± 2,5% ± 1% met de hoogste nominale waarde voor
lasstroom volgens kenplaat
STROOM (A) Analoog ± 2,5% ± 1% van de bovenste grenswaarde van het toestel
Digitaal ± 1,5 V of ± 2,5% ± 0,6 V of ± 1% voorkeursmethode
of van de nominale nullastspanning (U0)
of volgens de specificaties van de fabrikant
DRAADAANVOERSNELHEID Analoog of digitaal ± 2,5% van de maximale grenswaarde
(M/MIN)
< 25% van de maximale grenswaarde
± 10% van de referentiewaarde
tussen 25-100% van maximale grenswaarde
Analoog of digitaal ± 2,5% van de maximale maximale grenswaarde
< 40% van de maximale grenswaarde
± 6,25% van de referentiewaarde
tussen 40-100% van maximale grenswaarde
Overleg met de gebruiker om de te controleren parameters (bv. WPS) en de nauwkeurigheidsgraad te bepalen.

Test elke vereiste en beschikbare parameter.


Deze zijn algemeen beschouwd: stroom, spanning en draadaanvoersnelheid.

• Meting van de draadaanvoersnelheid met


behulp van een pulsgenerator die op de
Getoonde waarde ja Kalibreer de getoonde waarde
draad vastgeklikt kan worden;
beschikbaar? (tegen de referentiewaarde) 7.3.2 Kalibratie
• Meting van de tijd die nodig is om onge-
veer één meter draad aan te voeren naar
nee het laspistool, waarbij een stopwatch
gebruikt wordt en een meetlat die de lengte
van de toegevoerde draad tot op een milli-
Ingestelde waarde ja Valideer de ingestelde waarde meter nauwkeurig kan meten;
7.3.3 Validatie
in absolute waarden? (tegen de referentiewaarde) • Snelheidsmeting van de motor, die dan
omgerekend kan worden naar draadaan-
voersnelheid en waarbij verzekerd wordt dat
nee
de draad niet slipt tussen de draadaanvoer-
rollen.
Ingestelde waarde ja Controleer consistentie van ingestelde waarde
in willekeurige eenheden? (tegen de referentiewaarde)
7.3.4 Consistentie test In het geval van precision grade komt enkel
de eerste meting met pulsgenerator in aan-
merking. Voor elke gekozen instelling moet de
nee ingestelde waarde of uitlezing van de draad-
aanvoersnelheid geregistreerd worden en
VERIFICATIE DOCUMENTEER nadien geëvalueerd ten opzichte van de refe-
NIET MOGELIJK Figuur 1: Bepaling van de verificatiemethode RESULTAAT rentiewaarden uit tabel 1 of 2 in de norm.

EISEN AAN DE MEETTOESTELLEN om een stabiele boog te gebruiken als belas- FREQUENTIE VAN VERIFICATIE
ting, op voorwaarde dat de toorts mechanisch
Het spreekt voor zich dat de gebruikte meet- vastgeklemd wordt. De norm adviseert om jaarlijks een verificatie
instrumenten tijdens de verificatie eerst en uit te voeren. In het geval van een consistentie-
vooral gekalibreerd moeten zijn en ook TESTPROCEDURE VOOR LASBRONNEN beproeving is het aanbevolen om de eerste
traceerbaar naar nationale standaarden. De verificatie al na drie maanden uit te voeren.
nauwkeurigheid moet daarbij minstens 2,5 Men heeft, net zoals vroeger, de mogelijkheid Het kan echter noodzakelijk zijn om kortere
keer beter zijn dan wat vereist is als verificatie- om de lasbron over het volledige werkgebied intervallen te hanteren, afhankelijk van de
nauwkeurigheid. te verifiëren, ofwel slechts over een deel van aanbevelingen van de fabrikant, gebruikers-
het werkgebied. Hierbij worden steeds de eisen of wanneer de prestatie van de lasuitrus-
De spanningsmeting in het geval van een laagste en hoogste instelling getest, met daar- ting in vraag gesteld wordt. In elk geval moet
invertorlasbron moet gebeuren met behulp van tussen drie andere instellingen die evenredig een verificatie uitgevoerd worden na elke
een laagdoorlaatfilter (max. 10 kHz, of verdeeld zijn over de range. herstelling of andere ingreep die mogelijk
aanbeveling van de fabrikant), met als doel invloed heeft op de waarden die weerge-
het meetsignaal stabieler te maken. Annex B In het geval van een kalibratie met uitlezing geven worden op het scherm van de lasbron.
uit de norm geeft informatie over hoe de moeten bij elke instelling de referentiewaarde
gemeten waarde tot stand moet komen: en waarde op de uitlezing genoteerd worden MARKEREN EN RAPPORTEREN
• Als de spanning en stroom geen nuldoor- en nadien worden geëvalueerd t.o.v. de maxi-
gang vertonen, moet het rekenkundige male toegelaten afwijking (tabel 1). Indien een lasbron goed bevonden is na de
gemiddelde bepaald worden; verificatie, dient men een identificatie aan te
• Als de spanning en stroom wél nuldoorgang In het geval van een validatie van een set- brengen op de lasbron, die volgende zaken
vertonen, moet het rekenkundige gemid- waarde dien je telkens de setwaarde en de aangeeft: passed, precision grade of standard
delde bepaald worden van de gelijkgerichte waarde op de uitlezing te noteren en nadien grade, datum van de test of vervaldatum,
waarde; te evalueren ten opzichte van de maximale naam van de organisatie die de identificatie
• In het geval van wisselstroom moet men de toegelaten afwijking (zie tabel 2 in de norm). uitgeeft en unieke identificatie van de lasuitrus-
RMS-waarde (= root mean square) bepalen. ting. Na de verificatie moet een rapport opge-
In het geval van een consistentietest zal het maakt worden waarbij een oordeel geveld
Om een juist meetresultaat te verkrijgen, is het noodzakelijk zijn om de eerste keer een karak- moet worden of de verificatie van de lasuitrus-
met andere woorden noodzakelijk om terisatie te doen van de verschillende standen ting geslaagd of mislukt is. De norm geeft in
gepaste meetapparatuur te gebruiken die in van de schakelaar(s). Belangrijk is om, naast annex E een voorbeeldrapport van een kali-
staat is om de juiste signaalverwerking toe te de spanning en stroom, bij de verschillende bratie, validatie en consistentiebeproeving.
passen, teneinde een juist resultaat weer te standen zeker ook de belasting te noteren.
geven. Tijdens de testen die nadien volgen, zal nage- CONCLUSIE
gaan worden welke afwijkingen er zijn ten
BELASTING opzichte van de initiële waarden bij elke De nieuwe norm maakt duidelijk een onder-
instelling. De aangelegde belasting moet scheid tussen kalibratie, validatie of consisten-
De lasbron moet afhankelijk van het lasproces hierbij dezelfde zijn als tijdens de initiële test. tiebeproeving en stelt dat de draadaanvoer-
belast worden met een conventionele belas- De vastgestelde afwijkingen moeten nadien snelheid geverifieerd moet worden indien dit
ting conform IEC 60974-1 (bv. weerstands- geëvalueerd worden ten opzichte van de mogelijk is.
bank). Via formules geeft de norm voor de maximale toegelaten afwijking (tabel 2).
verschillende lasbronnen de spanning op die De voorbeeldrapporten in de norm geven nu
je bij een bepaalde stroom zou moeten TESTPROCEDURE VOOR duidelijk weer wat er verwacht wordt van een
bekomen. Zo is voor een MAG-lasbron U2 = DRAADAANVOERSNELHEID verificatie van de lasapparatuur. Tot slot nog
(14 + 0,05 x I2) V, voor stroomsterktes lager even benadrukken dat het voor een correcte
dan 600 A. De norm beveelt aan om voor De nieuwe norm stelt dat de draadaanvoer- verificatie van een lasbron uitermate belangrijk
elke instelling binnen 10% van deze waarden snelheid geverifieerd moet worden indien dit is om een gepaste belasting te hanteren en
voor stroom en spanning te blijven. In het mogelijk is. Er worden drie mogelijkheden meetapparatuur te gebruiken die in staat is om
geval van een TIG-lasbron is het toegelaten omschreven: de juiste signaalverwerking toe te passen. 

You might also like