Professional Documents
Culture Documents
1 1
2 Woordenboek 2
3 3
Latijn/Nederlands
4 4
5 5
6 6
7 7
8 8
9 Hoofdredacteur 9
10 10
11
12
prof. dr Harm Pinkster 11
12
13 13
14 hoogleraar aan de 14
15 15
16 Universiteit van Amsterdam 16
17 17
18 18
19 19
20 20
21 21
22 22
23 23
24 24
25 25
26 26
27 27
28 28
29 Tweede herziene druk 29
30 30
31 31
32 32
33 33
34 34
35 35
36 36
37 37
38 38
39 39
40 40
41 41
42 42
43 43
44 44
45 45
46 46
47 47
48 48
49 49
50 50
51 51
52 amsterdam university press 52
53 53
0 0
1 a cer, a cris, a cre . bij adjectieven met drie uitgangen de uit- 1
2 gang of vorm van het vrouwelijke (femin.) 2
3 en onzijdige (neutr.) geslacht ; 3
4 brevis, e . bij adjectieven met twee uitgangen de no- 4
5 minativus singularisvorm van het onzijdige 5
6 geslacht ; 6
7 ferox, gen. ocis . bij adjectieven van ëën uitgang de genitivus 7
8 in-ops, gen. opis singularis. 8
9 9
10 bonus, a, um (comp. melior, ius, superl. Verder zijn onregelmatige adverbia, compa- 10
11 optimus, a, um ; adv. bene) rativus- en superlativusvormen opgenomen. 11
12 bene, adv. v. bonus Deze zijn ook nog eens apart alfabetisch op- 12
13 melior, ius comp. v. bonus genomen. 13
14 optimus, superl. v. bonus 14
15 15
16 ........................................................................................................................ 16
17 17
18 Structuur van de betekenisomschrijvingen 18
19 19
20 In de omschrijvingen van de betekenis van het 20
21 woord wordt naast de Nederlandse vertalin- 21
22 gen ook allerlei aanvullende informatie op- 22
23 genomen. 23
24 hostis, is m, zelden f Wat bedoeld is als Nederlands equivalent van 24
25 1. vijand (a) staatsvijand, vijand in de oorlog het Latijnse woord of van de onderscheiden 25
26 [ socii atque hostes vriend en vijand ] ; (coll.) betekenis is in normaal lettertype gezet. Alle 26
27 de vijand [ externus ] ; (b) openlijke vijand, andere informatie is typografisch afwijkend. 27
28 tegenstander, opponent [ bonorum van de 28
29 conservatieven ; patriae landverrader ; veri- Wanneer bij een woord verschillende beteke- 29
30 tatis ; (ook m. dat.) dis hominibusque ] ; nissen of toepassingen kunnen worden on- 30
31 (c) (poe« t.) (in de liefde) rivaal, mededinger ; derscheiden, zijn deze met (vette) Arabische 31
32 2. vreemdeling, buitenlander ; c cives atque cijfers, steeds op een nieuwe regel, aangeduid. 32
33 hostes ; Daarbinnen wordt waar nodig weer een on- 33
34 3. (Laatl.) duivel. derscheid gemaakt met (vette) kleine letters. 34
35 35
36 | n-sue sco, sue scere, sue v| , sue tum Met vette Romeinse cijfers worden meer fun- 36
37 I. intr. zich gewennen aan, gewend raken aan damentele onderscheidingen, bv. van gram- 37
38 (m. ad ; dat. ; inf.) [ ad disciplinam ; impe- maticale aard, zichtbaar gemaakt. 38
39 rare ] ; 39
40 II. tr. gewennen aan (m. ut ; inf.) ; c insuevit 40
41 pater hoc me ut (Hor.). 41
42 gemellus (demin. v. geminus) (poe« t. ; postklass.) 42
43 I. adj. a, um 43
44 1. tweeling- [ fratres ] ; 44
45 2. dubbel [ vites ; legio dubbellegioen ] ; 45
46 3. (als tweelingen) gelijkend, helemaal ge- 46
47 lijk ; 47
48 II. subst. | m tweeling, tweelingbroer. 48
49 49
50 ........................................................................................................................ 50
51 51
52 52
53 53
0 ........................................................................................................................ 0
1 1
2 Verdere informatie bij het lemma 2
3 3
4 ia nitr| x, | cis f (ianitor) ( pre- en postklass.) por- õ Bij woorden of betekenisonderscheidingen die 4
5 tierster. hoofdzakelijk of alleen maar voorkomen 5
6 im-munio, mun| re (Tac.) aanleggen [ prae- . in (een) bepaalde periode(s) (bv. preklas- 6
7 sidium ]. siek), of vanaf een bepaalde periode (bv. 7
8 ha c-tenus adv. (ook gesplitst) postklassiek). De volgende aanduidingen 8
9 1. (v. plaats) ( poe« t. ; postklass.) tot hier, tot daar, worden gebruikt : 9
10 zover ; c hac Troiana tenus fuerit Fortuna secu- klassiek : het Latijn van de auteurs Cicero 10
11 ta ; en Caesar ; 11
12 2. (v. tijd ) tot nu toe ; preklassiek : het Latijn van auteurs gebo- 12
13 3. (afsluitend in redevoering en geschrift ) tot ren of werkend voor Cicero en Caesar, bv. 13
14 hier, tot aan dit punt, zover ; c * de amicitia Cato en Varro ; daarbinnen worden met ar- 14
15 dixi ; cha|« sch de auteurs en teksten uit de 15
16 4. in zoverre, in die mate. vroegste periode aangeduid ; 16
17 ab-d| co,2 d| cere, d| x| , dictum postklassiek : het Latijn van auteurs gebo- 17
18 1. afwijzen, afzweren, verbieden ; (v. voorte- ren of werkend na Cicero en Caesar, van 18
19 kens) niet toelaten, weigeren, verwerpen (itt. Nepos tot Suetonius ; 19
20 addico) ; c aves abdicunt (alqd ) de voorspel- Laatlatijn : het Latijn van auteurs als Gel- 20
21 lende vogels laten (iets) niet toe ; lius en Apuleius en lateren ; daarbinnen 21
22 2. ( jur.) (bij vonnis) ontzeggen, betwisten. worden met ecclesiastisch de christelijke 22
23 auteurs en teksten aangeduid. 23
24 . bij een bepaalde auteur (bv. Tac.) ; 24
25 . in een bepaald genre (bv. poe« t.) 25
26 is in afgekorte vorm tussen haakjes relevante 26
27 informatie gegeven. Ook is vermeld of een 27
28 woord behoort tot het jargon van een bepaald 28
29 beroepsveld (bv. jur.). 29
30 Voor afkortingen raadplege men de afkortin- 30
31 genlijst. 31
32 ab-iungo, iungere, iunx| , iunctum Tenslotte wordt het metaforische en meto- 32
33 1. ( poe« t.) uitspannen [ iuvencum ] ; nymische gebruik van woorden aangeduid. 33
34 2. (metaf.) scheiden, verwijderen. Bij opeenvolgende metaforische betekenissen 34
35 wordt als regel de aanduiding `metaf.' niet 35
36 herhaald. 36
37 37
38 im-pendo, pendere, pend| , pe nsum õ Wanneer uit de Nederlandse vertaling niet 38
39 1. (geld) besteden, gebruiken, uitgeven gemakkelijk kan worden geconcludeerd in 39
40 [ sumptum ; pecuniam ; (aan, voor : in m. welke constructies een woord voorkomt 40
41 acc. ) in res vanas ; nummos in navem ] ; is tussen haakjes syntactische informatie 41
42 2. (metaf.) (moeite, tijd e.d.) besteden, opoffe- toegevoegd. 42
43 ren, gebruiken (aan, voor : in m. acc. ; ad ; dat. ; 43
44 in m. abl.) [ operam ; sanguinem in socios ; 44
45 vitam vero ]. 45
46 46
47 homi-c| da, ae m en f (homo en caedo) õ Informatie over de etymologie is toegevoegd 47
48 1. moordenaar, moordenares ; bij samengestelde woorden (voorzover be- 48
49 2. (Hor.) mannendoder [Hector ]. kend). Achter woorden die aan het Grieks 49
50 hodie adv. (, ho [ c ] die ) ontleend zijn, staat (Gr. leenw.) met soms de 50
51 hydra, ae f (Gr. leenw.) letterlijke betekenis van dat Griekse woord 51
52 tussen enkele aanhalingstekens. 52
53 53
........................................................................................................................
0 0
1
2
Verklaring van tekens en lettertypen 1
2
3 3
4 4
5 5
6 [] voorbeelden van typerende constructies , afgeleid van 6
7 7
8 c vaste uitdrukkingen en citaten . wordt 8
9 9
10 * tilde, gebruikt als vervanging voor : ,- . in tegenstelling tot 10
11 - de infinitivus van het werkwoord 11
12 - de nominativus van het substantief * niet geattesteerd woord 12
13 - het betreffende adjectief, adverbium ? woord dat niet geheel zeker is 13
14 of de prepositie overgeleverd of waarvan de bete- 14
15 kenis niet vaststaat 15
16 1. bij stamtijden : betreffende vorm / aan het eind van een lemma, of 16
17 ´ 17
ontbreekt voor een apart onderdeel van een
18 2. binnen een lemma : De volgende in- lemma of een toelichting : Wat 18
19 formatie is alleen maar geldig binnen het volgt heeft betrekking op het hele 19
20 cijfer waarbinnen het teken voorkomt lemma of op meerdere vooraf- 20
21 gaande cijfers van het lemma. 21
22 :: sprekerswisseling in een dialoog 22
23 23
24 Vet lemma of onderdelen daarvan 24
25 Halfvet karakteristieke combinaties 25
26 Cursief Latijnse voorbeelden na een c , 26
27 grammaticale termen en allerlei 27
28 toelichtingen 28
29 Normaal betekenissen en vertalingen in het 29
30 Nederlands 30
31 31
32 ........................................................................................................................ 32
33 33
34 34
35 35
36 36
37 37
38 38
39 39
40 40
41 41
42 42
43 43
44 44
45 45
46 46
47 47
48 48
49 49
50 50
51 51
52 52
53 53
0 0
1
2
Lijst van afkortingen 1
2
3 3
4 4
5 5
6 aand. aanduiding comp. comparativus (vergrotende trap) 6
7 abl. ablativus concr. concreet 7
8 abl. abs. ablativus absolutus conj. conjunctivus (aanvoegende 8
9 abs. absoluut gebruikt wijs) 9
10 abstr. abstract(um/a) cons. consonant(isch) 10
11 acc. accusativus constr. constructie 11
12 aci. accusativus cum infinitivo 12
13 act. actief 13
14 adj. adjectief (bijvoeglijk naam- dat. dativus 14
15 woord)/adjectivisch decl. declinatie (verbuiging) 15
16 adv. adverbium (bijwoord)/adver- defect. defectivum (verbum -, `onvol- 16
17 bia(a)l(e) ledig' ww.) 17
18 afh. vr. afhankelijke vraagzin demin. deminutivum (verkleinwoord) 18
19 afk. afkorting dep. deponens 19
20 agr. agrarisch(e) dir. direct(e) 20
21 alci alicui dir. vr. directe vraagzin 21
22 alcis alicuius dubb. dubbel(e) 22
23 alg. algemeen 23
24 alqa(m) aliqua(m) 24
25 alqd aliquid eccl. ecclesiastica (werken van ker- 25
26 alqm aliquem kelijke schrijvers) 26
27 alqo(s) aliquo(s) Egypt. Egyptisch(e) 27
28 alqs aliquis encl. enclitisch 28
29 Apul. Apuleius Enn. Ennius 29
30 arch. archa|« sch(e) epith. epitheton 30
31 archit. architectonisch(e) Etr. Etruskisch(e) 31
32 Att. Attisch(e) 32
33 attrib. attribuut/attributief 33
34 Aug. Augustus f femininum (vrouwelijk) 34
35 August. Augustinus fem. femininum (vrouwelijk) 35
36 Fen. Fenicisch(e) 36
37 frequ. frequentativum 37
38 beh. behalve filos. filosofisch(e) 38
39 bew. bewoner fut. futurum 39
40 biol. biologisch(e) 40
41 botan. botanisch(e) 41
42 bz. bijzin Gall. Gallisch(e) 42
43 geestel. geestelijk 43
44 Gell. Gellius 44
45 Caes. Caesar gen. genitivus 45
46 Catull. Catullus geom. geometrisch(e) 46
47 christ. christelijk(e) gerechtel. gerechtelijk 47
48 Cic. Cicero geringsch. geringschattend 48
49 cj. conjunctie (voegwoord) Germ. Germaans(e) 49
50 cogn. cognomen gew. gewoonlijk 50
51 coll. collectivum/collectief Gr. Grieks(e) 51
52 comb. combinatie gramm. grammaticaal 52
53 53
0 0
1 Hebr. Hebreeuws(e) metaf. metaforisch (overdrachtelijk) 1
2 Hor. Horatius meton. metonymisch 2
3 metr. metrisch(e) 3
4 milit. militair(e) 4
5 iem. iemand Min. Fel. Minucius Felix 5
6 iems. iemands, van iemand missch. misschien 6
7 imp. imperativus mnl. mannelijk(e) 7
8 impf. imperfectum mondel. mondeling 8
9 incoh. incohativum mor. moreel 9
10 indecl. indeclinabel (onverbuigbaar) muz. muzika(a)l(e) 10
11 indic. indicativus (aantonende wijs) myth. mythisch(e) 11
12 inf. infinitivus (onbepaalde wijs) mythol. mythologie/mythologisch(e) 12
13 inscr. inscriptie(s) 13
14 instr. instrumentalis (abl. instrum.) 14
15 intens. intensivum n neutrum (onzijdig) 15
16 interj. interjectie (tussenwerpsel) nakom. nakomeling(en) 16
17 intr. intransitief (onovergankelijk) naut. nautisch(e) 17
18 inw. inwoner(s) nci. nominativus cum infinitivo 18
19 iron. ironisch neg. negatief (-ieve) 19
20 Ital. Italisch(e) Nep. Nepos 20
21 neutr. neutrum (onzijdig) 21
22 niet-lev. niet-levend 22
23 jur. juridisch(e) niet-klass. niet-klassiek 23
24 Juv. Juvenalis niet-refl. niet-reflexief 24
25 niet.-Rom. niet-Romeins(e) 25
26 nom. nominativus 26
27 Kelt. Keltisch(e) NT Nieuwe Testament 27
28 Kl.-Azie« Klein-Azie« nv. nevenvorm 28
29 klass. klassiek 29
30 kom. komedie 30
31 kwal. kwalitatief obj. object (lijdend voorwerp) 31
32 kwant. kwantitatief onomatop. onomatopee|« sch 32
33 onpers. onpersoonlijk(e) 33
34 oorspr. oorspronkelijk(e) 34
35 Laatl. Laatlatijn openb. openba(a)r(e) 35
36 Lat. Latijn/Latijns(e) OT Oude Testament 36
37 leenw. leenwoord oudchr. oudchristelijk(e) 37
38 lich. lichamelijk Oudital. Ouditalisch(e) 38
39 Liv. Livius Oudrom. Oudromeins(e) 39
40 loc. locativus Ov. Ovidius 40
41 log. logisch 41
42 Lucr. Lucretius 42
43 p. adj. van participium afgeleid 43
44 adjectief 44
45 m masculinum (mannelijk) partit. partitivus 45
46 m. met pass. passief 46
47 Macedon. Macedonisch(e) patric. patricisch(e) 47
48 Mart. Martialis patron. patronymicum 48
49 masc. masculinum (mannelijk) pejor. pejoratief 49
50 math. mathematisch(e) pers. persoon 50
51 med. medisch(e) Pers. Persius 51
52 Mel. Middeleeuws Latijn persoonl. persoonlijk(e) 52
53 53