You are on page 1of 42

Historische kritiek: lesnotities

Algemene info:
 Blauwe kaders zijn niet te kennen, dit is achtergrondinfo
 Examen:
o Multiple choice (uit handboek)
o Casusvraag (uit lesnotities)
o Denkvraag toepassen op ongeziene tekst (zie proefexamen in december)

DEEL 1: De bron, bouwstof voor de kennis van het verleden


1. De notie bron
 Overblijfsel (gebruiksvoorwerpen) <-> overlevering (geschreven of oraal)
 CASUS: Berlijn, Palast der Republik
o Architect: Graffunder (1973-1976)
o Stadtschloss (Hohenzollernpaleis, 1706-1845) gaat terug op een gebouw uit de 15 de
eeuw dat een belangrijke symboolfunctie had. In 1945 werd het verwoest en in 2
gedeeld door de Berlijnse muur.
o Het nieuwe symbool voor de DDR werd Palast der Republik met aansluitend een
plein voor manifestaties. Hier bevonden zich de zetel van het parlement, een zaal
voor feesten,… Na de val van de muur vond hier de 1ste vrije volksverkiezing plaats.
Maar aangezien het gebouw vol asbest zat doordat het gebouwd was in de jaren ’70
werd het afgesloten. Men wil de Stadtschloss terug in eer herstellen en
heropbouwen.
o Is dit gebouw dan architectonisch getuige of een slachtoffer van de Duitse
hereniging? Welk deel van de geschiedenis wil men herinneren? (Ze zijn allebei
verschillende symbolen.
o 1950: Walter Ulbricht
o 1971: Erich Honecker
o 1989: Egon Krenz

1.1 Bronnen: bewuste creaties?


Andere voorbeelden van indelen:
 Typologie in functie van de intentie
o Artefacten: onbewust ontstaan, onthullen ‘onbewuste realiteit’
(bijvoorbeeld scherven in een afvalput).
o Audiovisuele bronnen: In theorie zijn ze bewust gemaakt, maar ook
“unwitting testimony” is mogelijk (ongewilde getuigenis).
o CASUS: De Zapruder-film. Dallas, 22-11-1963, de moord op Kennedy.
Abraham Zapruder filmt bij het uittesten van zijn nieuwe 8mm camera
als enige de moord op president Kennedy. In het filmpje is duidelijk te
zien dat hij 2 maal beschoten is en dat het 2de schot fataal was. Dit
filmpje is pas publiek gemaakt in de jaren ’70.
o CASUS: Staatsgreep van kolonel Tejero gefilmd in Spanje op 23-02-1981.
o De moderne media zorgen voor een explosie van ongewilde beelden en
opnames.
o CASUS: Foto’s van naakte gevangenen in de gevangenis van Abu Graib in
Bagdad.
o CASUS: Het “casse-toi” incident. Nicolas Sarkozy zegt tegen een
voorbijganger die hem ambeteerde op het Salon de l’Agriculture in 2008
“casse-toi, pauvre con!”

1.2 De vormeigenschappen: geschreven en ongeschreven bronnen


 Geschreven bronnen
o Verhalende of literaire teksten, tussen “Dichtung und Wahrheit” (J.W. von
Goethe) – egodocumenten
o Verhalende of literaire teksten, de term ‘egodocumenten’ is uitgevonden
door J. Presser.
o 1750-1850: Bloeiperiode voor egodocumenten (Rousseau, Goethe)
o CASUS: Virginie Loveling (1836-1923), “In Oorlogsnood. Dagboek 1914-
1918”, Gent, 1999. Haar dagboek is te confronteren met de
oorlogsmemoires van C. Verschaeve (Hij was kapelaan te Veurne. Zijn
boek is meer een politiek essay) en Stijn Streuvels (Lokaal, blijft in de
dorpssfeer, in het begin toont hij begrip voor de bezetter, erna
kritischer): bron voor de persoonlijke, emotionele waarheid, in
tegenstelling tot de officiële documenten.
o Nu “autofiction” of “faction”: op raakvlak fictie/egodocumenten.

1.2.2.2 Diplomatische teksten


= Oorkonden; formele, wettelijke teksten. Bvb: teksten bij een notaris

1.2.2.3 Bronnen van de sociale boekhouding


= Burgerlijke stand, kiezerslijsten, ledenlijsten van verenigingen

 Ongeschreven bronnen
o Materiële voorwerpen
Archeologische bronnen, overblijfselen, munten, manueel vervaardigde
afbeeldingen (kunst: P. Picasso, 1881-1973), mechanisch vervaardigde
afbeeldingen (foto en film).
 Pablo Picasso: Picasso was de exhibitionist van zijn tijd. Zo heeft hij
veel egodocumenten nagelaten die bepalend waren voor de
artistieke wegen na hem. In zijn eigen werk is een merkwaardige
evolutie te zien.
o Rond 1950: Hij beeldt zichzelf af als een man in volle glorie:
macho, adonis
o Jaren ’50: Hetzelfde thema, maar dan wat verouderd.
o Na de jaren ’50: De man is veranderd in een aap (vermoeid,
met uitgebluste mannelijkheid).

o Orale tradities
o Interviews (cf. infra), liederen, politiek lied
o CASUS: Hanns Eisler (1898-1962), Der heimlichen Aufmarsch, politiek
lied, de uitvoerder was Ernst Busch (1900-1980). Eisler was een
modernistisch componist tijdens de Weimarrepubliek, hij werkte samen
met Berthold Brecht maar vluchtte in 1933 naar de VS. Hij maakt
filmmuziek in Hollywood maar wordt in 1948 in volle McCarthy
heksenjacht uit de VS gezet en keert terug naar de DDR.

2. Onderscheid tussen bron en historisch werk


 Galbert van Brugge (1127-1128) was klerk van de grafelijke administratie en hield
een dagboek bij. Dit dient als bron, studie aan de hand van Galbert door Van
Caenegem, Dhondt om onder andere de het 12de-eeuwse rechtssysteem te
analyseren en om uitspraken te doen over de mentaliteit en het wereldbeeld van
Galbert.
 Primaire vs. secundaire info: direct/indirect informeren
 Een historische studie kan ook een bron worden (bij grote schaarste): ze geven
een beeld van wat ze zien gebeuren (soort journalistiek). Bijvoorbeeld
Herodotos, Thucydides, Eusebius van Caesarea (christelijke geschiedschrijver). Zij
kunnen geschiedschrijvers genoemd worden.
 Getuigenissen en egodocumenten liggen in een grensgebied. Bijvoorbeeld
memoires en getuigenissen van politici
 Aspect deontologie van een historicus (citeren, kritisch apparaat), gelaagdheid
en verschillende stemmen in beeld brengen

3. Van gesproken naar geschreven woord en terug? Evolutie van de bronnentypes en hun
complementariteit
3.1 Schrift en alfabet
3.2 De drukpers: schaalvergroting en uitdieping
 Papier, drukpapier, machinaal papier
 Eind 15de-begin 16de eeuw
 Eerste Europese “kenniseconomie” (J.L. Van Zanden)
 Men ging kritischer om met teksten
3.3 Woord en beeld
 Late 18de-19de eeuw
3.4 Mondelinge bronnen: orale overlevering, orale geschiedenis
 Vooral mondelinge tradities zijn een aanvulling op de geschreven bronnen
 Theorie: Jan Vansina (1961-1985), Afrikaanse samenleving (eigen kritische tests,
intern en extern)
 Momenten van zwakheid voor mondelinge tradities:
o Subjectief
o Ondervraagde wil zich een mooiere rol toebedelen
o Traditioneel misprijzen voor interview als historische bron
 Momenten van sterkte voor mondelinge tradities
o Toch nuttig voor bepaalde sectoren
o De techniek van de handige interviewer
o Interferentie tussen ondervrager en ondervraagde
 CASUS: Interviewtechniek toegepast door productiekern WO I van BRT. Maurice
De Wilde (de Pitbull van de VRT) maakte een reeks “De bezetting” (Lou de Jong),
die in Frankrijk de naam ‘Le chagrin et la pitié” meekreeg. Later werd Maurice De
Wilde zelf onderwerp van een studie door V. Vanden Daele over zijn
interviewtechniek die op de grens van de deontologie lag. Vb: M. Naessens, K.
Degrelle (laatste werd later verboden om geïnterviewd te worden). De Wilde
deed altijd veel stof opwaaien (zelfs Leopold III reageerde), zijn reeks heeft dan
ook consequenties gehad.
 Interview wordt historische bron in verschillende lagen:
o Fatische laag/basislaag: transcript (kan gewoon geschreven worden), pure
cognitieve info, de feiten
o Muzische laag: toonband (pauzes inlassen, gesprek kleur geven)
o Paralinguale laag: body language, houding van de persoon
o Extra-linguale laag: achtergrond, setting
4. Impact van communicatie- en informatietechnologie op de productie van bronnen
4.1 Snelheid en kwaliteit van de overdracht
 Belangrijk voor koningen, sterftes,…
 Vroeger duurde het soms 5 dagen voor de Franse rivaal van Karel (de Stoute?)
van zijn dood ingelicht werd. Nog een aantal dagen eer Maria van Bourgondië op
de hoogte is om die op te volgen. De Franse koning kan op die 2 weken de
hertogdommen inpalmen (omdat hij het al weet).
 Karel de 5e ziet het potentiële belang van Tour en Taxis (?), een Noord-Italiaans
postbedrijf. En zal er snel een monopolie op trachten uit te oefenen.
 Commercialiseren van nieuws leidt tot persagentschappen: Nu: Belga, Reuters,...

4.2 Functies van de communicatiemedia


 Bestemd voor een doelgroep (avvisi), gesteund door en in dienst van
belangengroepen.
 Habermas: Debatteren in publieke openbare cultuur, gevoed door toegang tot de
media. Contestatie van autoriteit, status-quo, intellectueel staande krachten.
Neemt als breekpunt de Verlichting.
 In tegenstelling tot Van Zandt die we eerder zagen, die stelt dat in de
Nederlanden (dus ook in de katholieke iets meer gesloten delen - waarschijnlijk
hier) bij verstedelijking reeds het uitbouwen van een unieke overlegcultuur
gebeurde.
 Zowel positieve effecten (vorming van publieke openbare cultuur (Habermas, zie
p281-282) als negatieve, want er is ook kans op manipulatie. Zie Gleichschaltung
(gelijkschakeling, iedereen dezelfde informatie, en dus ook meningen) van
Joseph Goebbels.
 CASUS: Nazi-Duitsland: Leni Riefenstahl (1902-2003) was eerst bekend geworden
als actrice in bergfilms, maar later maakte ze de films “Sieg des Glaubens”
(1933), die een grote flop werd (Goebbels probeerde haar eerder in bed te
krijgen dan van de film een succes te maken) en “Triumph des Willens” (1934).
Deze laatste is een propagandafilm van de Nazi-partijdag in Nürenberg. Ze werd
gevangengezet, maar bleef erbij dat haar film kunst was (vgl. met Marlène
Dietrich: zij was wel tijdig Duitsland ontvlucht). Later maakte ze films in Afrika,
ook natuurdocumentaires. Zie het interview met Leni.
 Media: van toeschouwers tot participanten, zowel geschreven pers als moderne
communicatiemedia (TV, internet)
o CNN (1980, Ted Turner): Voor 'global village', niet enkel voor een volk.
o Fox News (1996, Rupert Murdoch): “fair and balanced”: rechts religieus
Amerika.
o Al Jazeera (1988): deze tv-zender was een doorbraak voor het verspreiden
van moderne communicatiemedia in de Arabische wereld. Af en toe zijn ze
spreekbuis van Al Qaeda.
 Van weergave naar creatie van nieuws en opvattingen: “breaking news” op 9-11
 Contaminatie van gebeurtenissen en van verslaggeving over de gebeurtenissen,
risico van “opiniepeilingen”
 Zie video 9-11: splitscreen met Talibanvertegenwoordiger en Twin Towers

4.3 Impact van de communicatie in de huidige samenleving


 Impact “the medium is the message” (M. McLuhan) en censuur. Voorbeelden:
media construeren “collectief geheugen”: 9-11, getuigenis van Robert Fisk (2006,
VRT interview), “De grote beschavingsoorlog. De verovering van het Midden-
Oosten” (2005) -> zie video
o Robert Fisk was ter plekke bij een bombardement op een markt in Bagdad.
Er zijn beelden van opengereten lijken. Generaal Brooks gaf ontwijkende
antwoorden op de vragen van de journalisten (hij is hierop getraind door
mediatrainers, zodat de publieke opinie zich niet tegen de oorlog in Irak zou
keren (<=> Vietnam)). Brooks zegt dat de bom van de Irakezen zelf kwam en
dat het Amerikaanse leger er niets aan kon doen.
o Fisk gaat de confrontatie met Brooks aan. Niet veel later was er nog een
bombardement op een markt, waar men kon bewijzen dat het om een
Amerikaanse bom ging (serienummer van de bom), toch blijft de VSA
ontkennen.
o M. Wolf (NY Magazine) vraagt dan aan Brooks in een persconferentie: "Wat
is dan nu nog de bedoeling van deze persconferentie?" (Brooks houdt vol:
Enkel de officiële versie is te geloven! / It's your choice!). M. Wolf komt in
confrontatie met een paramilitaire spindoctor (Wilkinson), die niet tegen de
kritische stem van Wolf kan en zijn betoog eindigt met "Why don't you just
go home!".
o Besluit:
- Technische innovaties kunnen de censuur makkelijk ontwijken.
- In conflicten sneuvelt de waarheid als eerste.
 Foto’s / beelden: manipulatie en vervalsen. Vb: Trotski en Lenin (1920), John
Kerry en Jane Fonda (2004)
o Lenin tijdens de bolsjewistische revolutie, Trotski en Kaminew(?) zijn uit de
foto geretoucheerd. 7 jaar later, Lenin ligt in Mausoleum, Stalin herschrijft de
geschiedenis.
Affiche jaren '30: Politbureau (?) (Stalin): Uitgekrast: Arrogantie van de
macht: Cynische manier om de almacht van Stalin te demonstreren: degene
die er na een zuivering uit is, valt op dat die er uit is geveegd. Degene die de
affiche zo maakte werd later trouwens ook 'uitgezuiverd'.
o John Kerry naast Jane Fonda op de foto in een antioorlog rally. Foto is pure
trucage. Jane Fonda bekend bij rechts-traditioneel Amerika als
onpatriottisch. Poseerde bij Noord-Vietnamees afweergeschut, vandaar
bijnaam 'Hanoi Jane'. Kerry, oud-strijder, na terugkomst ook kritisch.
Techniek:'Gooi maar met modder, er blijft altijd wat plakken'.
(foto werd snel ontmaskerd, heel 'spel' in Amerika)
 Impact der media: creatie van perceptie en “nieuwe werkelijkheid”
 CASUS: De 2 golfoorlogen / Hoe een oorlog slijten aan het grote publiek?
o 2de golfoorlog (1990-1991): generaal Norman Schwarzkopf Jr. en operatie
“Desert Storm”
o 3de golfoorlog (2003): omverwerping regime Sadam Hoessein (neerhalen
standbeeld in Bagdad). In de nadagen van 9/11 bleek dat Sadam hier niets
mee te maken had, maar de publieke opinie was wel beïnvloed. Resultaat:
men was in het algemeen tegen de islam.
o Generaals zijn getraind om oorlogen verkocht te krijgen (zoals Schwarzkopf),
maar de journalisten die in Bagdad gaan filmen ook. Ook embedded: tussen
de soldaten, in dagelijkse leven ingeplant tijdens de oorlog. Amerika wil het
beeld van een bevrijdingsoorlog scheppen.
o Ze haalden veel inspiratie uit videogames, zo worden soldaten ook getraind.
 CASUS: Bush over oorlog (video), de film met de waarheid werd nooit getoond,
hij was verboden.
 CASUS: foto Napalm (Kim Pouk). Er was een luchtaanval, maar door het slechte
weer vertrok de meeste pers, Uk bleef. Hij verzorgde het meisje en later
publiceerde Associated Press de foto.
 CASUS: Iraans meisje (Neda) wordt tijdens een protest neergeschoten door een
paramilitair.
 CASUS: Robert Doisneau (1912-1994), Le baiser de l’hôtel de ville (1950). Deze
foto verscheen op posters en postkaarten. Het bleek een actrice en haar
toenmalige vriend te zijn, de originele foto werd voor veel geld verkocht.

4.4 Kortsluitingen in de informatiestroom


 Noise: verbastering van de informatiestroom
 Noties noise en het hermetisch karakter van de boodschap (Shannon en Weaver)
o In het communicatiemodel van Shannon en Weaver kunnen de verstoring
(de noise) en het hermetisch karakter zich voordoen op basis van
pragmatische problemen, maar ook van technische en semantisch-
semiotische problemen. De lezer kan worden misleid omdat hij de
taalkundige of culturele codes waarbinnen de tekst werd opgesteld niet
begrijpt.
o Daarmee bedoelen ze dat communicatie over gespecialiseerde onderwerpen
voor iemand uit een ander vakgebied / cultuurhistorische context / periode
moeilijk begrijpbaar is omdat die personen minder vertrouwd zijn met de
gebruikte taal.
o Het kan ook betekenen dat de mensen andere associaties leggen bij
gebruikte woorden naargelang hun persoonlijke ervaringen (vb. als men
spreekt over een boom denkt de ene aan een loofboom, iemand anders aan
een naaldboom enz.) Hierdoor heeft hetgeen de informatiebron zegt/schrijft
een deels gesloten karakter voor de ontvanger.
 Redundantie en entropie (hoge en lage graad van voorspelbaarheid): bij entropie
is de informatiegraad het hoogst want de boodschap is weinig voorspelbaar.

5. Stockeren en produceren van informatie


5.1 Waarom bronnen bewaren?
 Levend (geschiedenis in algemeen, produceert nog steeds nieuw archief) en
dood archief (produceert geen archief meer)
 Zie ook Franse Revolutie

5.2 Waarom gingen zovele bronnen verloren?


 Banale gebeurtenissen raken niet in bron
 Niet bewaard want onbelangrijk
 Verloren door rampspoed (bestanden werden bvb vernietigd omdat ze als
buskruit dienden)
 Verloren door afwezigheid van archiefdwang
 Technische oorzaken
 Doelbewust vernietigen van de bron

5.3 Toename van het bronnenbestand


 CASUS: KGB-archieven. KGB (Sovjet-Unie) hield bronnen bij waarvan men dacht
dat ze verloren waren.

5.4 Consulteerbaarheid van de bronnen


 CASUS: KGB-archieven. Vassili Mitrochin, MI6. Mitrochin werkte in de archieven
van de KGB, maar hij was zijn geloof in het communisme verloren. Hij keerde zich
tegen het regime en maakte een schaduwarchief aan van de KGB-archieven. Hij
klopte aan bij de Amerikanen, maar die geloofden hem niet daarna ging hij naar
MI6 die wel interesse hadden. Op basis van de gekopieerde gegevens kreeg men
nieuwe inzichten in bepaalde zaken; mysteries werden opgehelderd en spionnen
geïdentificeerd.
 Christopher Andrew (kopieerde KGB-archieven), echte bron of
desinformatiecampagne? De bronnen kunnen moeilijk geverifieerd worden
omdat het niet de originelen waren maar kopies.

5.5 Waar worden bronnen bewaard? Het archief als zingevende instelling
 Archieven – de Centrale der Archieven: fantasie van de 19de-eeuwse positivisten
(Charles-Victor Langlois), bibliotheken als historisch panopticon
 Droom van het ultieme archief (Napoleon kwam als eerste met dit idee, nu
vergelijkbaar met internet)
 Van document tot archief: classificatie creëert mee historische werkelijkheid

5.6 De bewaarplaats van archivalia is niet onschuldig


 Herkomstbeginsel: bestanden die bij elkaar hoorden of dezelfde afkomst
hadden, houdt men bij elkaar
 CASUS: Archief van joods getto in Warschau:
o In 1940 werd besloten om over te gaan tot de centralisatie van de joden in
Warschau. Het gevolg hiervan is het joodse getto, waar 140 000 joden (40%
van de stadsbevolking) in één buurt (8% van de stadsoppervlakte)
samengeperst werden.
o In 1941 en 1942 werd overgegaan tot het systematisch deporteren van
joden, dus ook de joden van het getto van Warschau. Dit gebeurde in de
context van de Endlösung. Collectief “Oneg Sjabbat” (genoegens van de
sabbat, Hebreeuws).
o Vanaf 1942-43 kwam er verzet. Verschillende groeperingen gingen zich
organiseren, waaronder Oneg Sjabbat, opgericht door historicus Emanuel
Ringelblum (1900-1944). Hij was een historicus van Poolse traditie, over
heem schreef Samuel D Kassow het boek “Wie schrijft onze geschiedenis?
Het dramatische verhaal van het verborgen archief uit het getto van
Warschau” (2009).
o Bij wijze van geweldloos verzet legt hij een archief aan, waaraan hij
systematisch kleine toevoegingen doet, vooral over het dagelijkse leven in
het getto. Zo werden er ca. 6000 documenten begraven op 3 augustus 1942,
begin maar 1943 en 19 april 1943. Hierbij ook het testament van de jonge
student David Graber; hij was lid van Ringelblums organisatie.
o De archieven werden om 18 september 1946 en in december 1950
opgegraven, maar bleven tot begin de jaren '90 ontoegankelijk, aangezien
Polen indertijd een satellietstaat was van de Sovjet Unie. In 1999 werd het
archief deel van het wereldgeheugen.
o Het archief bevat ca. 6000 documenten, begraven op 03-08-1942, begin
maart 1943 en 19-04-43 (voor opstand). Ze werden opgegraven op 18-09-46
en in december 1950. In 1999 verklaart Unesco dit onderdeel van het
wereldgeheugen. Tot het archief behoorde het testament (Jiddish) van David
Graber, een 19-jarige student en lid van Oyneg Shabbes. Hij begroef mede
het archief.
5.7 Het drukken van historische bronnen
 17de eeuw: Bollandisten (orde van de Jezuïeten), Acta Sanctorum, Mauristen
(Saint-Maure, Saint-Germain-des-Prés, Parijs, lid: dom Jean Mabillon)
 Nationale bronnenedities der 19de eeuw: romantiek en positivisme: Monumenta
Germaniae Historia (1819), Koninklijke Commissie voor Geschiedenis (1834). Nu:
elektronische databanken, zoals ING (Instituut voor Nederlandse geschiedenis)
DEEL 2: Technische analyse van de bron
 Drie aspecten: filteren van de bron (waar/vals, echt/onecht), situeren van de bron (in tijd
en ruimte), decoderen en ontcijferen van de bron. Authenticiteit: waarheid (inhoud) en
echtheid (vorm)
 CASUS: dagboek Anne Frank (gestorven in maart 1945 in het concentratiekamp van
Bergen-Belsen na 2 jaar ondergedoken geleefd te hebben in het Achterhuis aan de
Prinsengracht 263 in Amsterdam). Hierover is veel politiek gedebatteerd, o.a. door
historici en nazi-ontkenners.
o D. Bernauw, H. Paape, G. van der Stroom – “De dagboeken van Anne Frank”,
Nederlands instituut voor oorlogsdocumentaire (NIOD), Amsterdam, 2001
o Ze sterft kort voor de bevrijding in Bergen-Belsen, enkel haar vader overleeft.
Miep(huisvriendin) brengt losse papieren bij elkaar, de vader geeft het uit.
o Is het boek echt van een meisje dat Anne Frank heet? Is het echt uit die tijd?
o De dagboeken geven een zeer persoonlijk beeld over o.a. haar moeder,
seksualiteit,… Er zijn ook toevoegingen gedaan in balpen om er een uitgeefbare
versie van te maken.
o In augustus 1998 duiken onbekende pagina’s op, een man had ze gekregen van
de vader kort voor zijn dood -> authenticiteit komt niet in gedrang.
o Eerst waren de passages over seksualiteit en de harde uitspraken over de
moeder en het huwelijk van de ouders weggelaten.
o “Dagboek” van Anne Frank is echt en waar:
o Echt want de vormeigenschappen (papier en inkt) zijn conform de tijd
waaruit de tekst afkomstig is
o Waar want geloofwaardige spiegel van de psyche van een pubermeisje in
oorlogsomstandigheden, ook ander personages zijn conform aan de inhoud.
o Toch wordt er getwijfeld… Robert Faurisson (negationist, linguïst uit Lyon) zaait
twijfel over o.a. de balpenpassages (die door de vader gemaakt zijn blijkt
achteraf). Hij schreef “Le journal d’Anne Frank est-il authentique?” (1980), in
oktober 2006 andermaal veroordeeld, in 2007 zelf aanklager (proces wegens
smaad tegen Robert Badinter), december 2006: spreker op internationaal
congres voor negationisten in Teheran (Mahmoud Ahmadinejad “International
conference to review the global vision of the Holocaust”).

1. De vele vormen van vervalsing


1.1. Totaal onbetwiste bronnen

1.2. Intellectueel falsum

1.3. Materieel falsum


 CASUS: Valse dagboeken van Hitler in Der Stern (1983). Ze zouden al jarenlang in een
Zwitserse kluis gezeten hebben nadat ze gevonden waren in een neergestort vliegtuig
met andere waardevolle documenten. Historici (waaronder Hugh Trever-Roper)
dachten dat het echt was, maar later bleek dat de inkt slechts 3 jaar oud was. Ook
kwam het geschrift niet overeen met dat van Hitler (er werd altijd dezelfde r gebruikt ->
geen spontaan schrift). Na 2 weken geeft Der Stern toe dat ze bedrogen zijn. In de
dagboeken stond dat Hitler zogezegd bijna niets zou afweten van de Jodenvervolging,
dat hij verbouwereerd was over Kristalnacht. Hitler werd zeer positief voorgesteld. Ze
hielden het verhaal van Hitler naast dat van een bekend werk van Max Domarus. Het
motief voor het maken van dit falsum was financieel gewin. Zie ook filmpje.
1.4. Pastiche
 = voorwerp waarbij men kenmerken van het origineel nabootst.
 CASUS: Diego Velasquez (1656) en Pablo Picasso (1957) met “Las Meninas”. De schilder
was in beeld, het koningspaar was zichtbaar in de spiegel.
 Succes in atavistische periodes
o Han van Meegeren (Nederlander, 1889-1947): Vermeer
o Reputatie van Van Meegeren maskeert werk van anderen.
o “De koppelaarster” door Dirck van Baburen (1662) in Courtauld Institute in
Londen (zie filmpje). Toont een bordeelscène. Het museum wou een kopie door
Van Meegeren hebben om naast het origineel te hangen.

1.5. Kopie
 CASUS: De lijkwade van Turijn
o 1357: graaf van Charny schenkt doek aan de kerk van Lirey (bij Troyes, in de
Champagnestreek).
o Midden 15de eeuw was het in het bezit van de hertogen van Savoie (Chambéry).
Toen was er een brand in 1532 en bevond het doek zich vanaf 1578 in Turijn.
o 1983: Umberto van Savoie schenkt het doek aan het Vaticaan
o 1987: De aartsbisschop Ballestro van Turijn laat een C14-analyse uitvoeren (zie
infra – archeologie).
o Het was een linnen doek, dus bevatte hij ook plantaardige onderdelen.
o Analyse C14 plaatst het doek in 1290-1370. De analyse werd uitgevoerd in Zürich,
Oxford en Tucson. Dit gebeurde op 3 verschillende plaatsen voor de accuraatheid.
o Pollenanalyse: sporen van planten uit Palestina gevonden
o Chemische analyse: bloed (wordt afgescheiden bij grote angst) en bilirubine
(wordt afgescheiden bij de laatste momenten)
o Schilderij of fototechniek, eerste foto in 1898: negatiefbeeld
o Recent falsum: maar geschreven traditie sinds 1357
o Doek uit het Midden-Oosten
o Aard van de wonden toont dat een echte persoon in het doek gelegen heeft.
o Het gezicht van Christus is conform aan de traditie.
 Origineel – kopie
o Origineel en pseudo-origineel
o Kopie en pseudo-kopie

2. Het ontmaskeren van de falsaris


 Onbewaakt ogenblik van de falsaris
 CASUS: Oorlelletje van Morelli (Lermolieff – zijn Russische schuilnaam, 1874). Men moet niet
op de meest opvallende kenmerken letten, maar op details als de nagels, oorlelletjes en
dergelijke.
o Edgar Wind “Art and anarchy” (1963)
o Van Dantzig, pictologische databank. In het origineel is er veel meer spontaniteit, bij
het valse is er meer strakheid. Bijvoorbeeld de streken op een mossel (breder naar eind
of vierkantjes op eind), nadoen geschrift (na een tijd wordt het bibberiger door alles te
controleren en vergelijken).
o Arthur Conan Doyle past het oorlelletje van Morelli toe (Sherlock Holmes)
o Freud
o Carlo Ginzburg (ook p185 e.v.), “paradigma indiziario”
o Toepassing: forensische geneeskunde (vb. Saddam Hoessein, onderzoek van dokter
Dieter Buhmann, Duits patholoog)

3. Clio’s laboratorium
3.1. Paleografie
 3 functies: ontcijferen, dateren, echtheidsproces
 Geposeerd = cursief
 Capitalis elegans, unciaal (krullerig, zie voorbeeld), carolina (Carolijnse minuskel,
bijvoorbeeld Vergiliustekst, in Renaissance herontdekt, vrij geposeerd, ligt aan de basis
van veel visuele schrifttypes, schrijftechniek en schrijfstof (papyrus). Individuele
schrijftechniek: sierlijk, hard)
 CASUS: Dagboek Anne Frank. 1 deel cursief, eronder geposeerd. Ze hebben dit
geanalyseerd alsof het een zeldzaam middeleeuws handschrift was. Belangrijke
personen hierbij: Robert Faurisson, Jan Romein, Bernauw, Paape.

3.2. Diplomatiek
 Kanselarij: elementen van aandacht: formules, waarmerken (zegels, versieringen,
monogrammen en dergelijke).
 Denis Vrain-Lucas (1818-1880): zaak Michel Chasles (1830), verkoop van 27345 valse
stukken correspondentie, o.a. brieven van Cleopatra naar Caesar, Maria, Pontius
Pilatus,…
 R. Hilberg, Sources of Holocaust research, New York, 2001. Hoe moet men diplomatiek
toepassen op nazidocumenten?

3.3. Archeologie: ontrouwe minnares van Clio?


 Clio is een van de 9 muzen, namelijk de muze van de geschiedschrijving. Met
deze titel stelt professor Boone de betrouwbaarheid van de archeologie met
betrekking tot geschiedenis in vraag. In deze metafoor is archeologie ontrouw
omdat ze zich heeft ontplooid tot een volwaardige wetenschap die nu los staat
van de geschiedenis en nu eerder een minnares van de exacte wetenschappen
is.
1.1.1.Geschiedenis van de archeologie: van antiquarische interesse tot wetenschap
 Wisselend paradigma: van antiquarische belangstelling naar wetenschap
 Cultuurhistorische of evenementiële archeologie. Diffusionisme: Vere Gordon
Childe. Gebaseerd op technologische evolutievoorwaarden.
 New Archeology (Lewis Binford): proberen verklaren,deductief, van algemene
dingen zaken benaderen, structuristisch. De mens herleiden tot speelbal van
grotere processen.
 Contextuele aanpak (Jan Hodder): de mens is deel van zijn geschiedenis.

1.1.2.De archeoloog aan het werk (I): prospectie


 Prospectie berust soms op toeval (zie 1991, Ötzi, Balzano), maar er is meestal ook
gerichte prospectie (luchtfotografie,…)
 CASUS: Ötzi. Deze ijsman is gevonden door een echtpaar tijdens een wandeling in
de Alpen. Hij is opgegraven zoals het absoluut niet moet (zie filmpje). Hij leefde
tussen 3350 en 3100 voor Christus. Het mummificatieproces heeft
plaatsgevonden doordat hij in ijs lag. Zelfs zijn laatste maaltijd kan men zien door
endoscopie, zijn nagels vertoonden sporen van stress, hij had een huidtattoo, was
ongeveer 40 jaar, er heeft een bijl in zijn schouder gezeten, hij is gestorven in de
lente of zomer (zichtbaar door pollenanalyse).
 Detailprospectie van een reeds ontdekte site
1.1.3.De archeoloog aan het werk (II): opgraving van de sites en interpretatie van vondsten
en bevindingen
 Archeologisch opgraven is ook destructief. Een bijl kan maar 1 keer opgegraven
worden. Ook rekening houden met grondlagen, paalgaten, en blootstellen aan
zonlicht (dit kan bronnen vernietigen).

1.1.4.Datering van de gegevens


 Opgraving (stratigrafie) – interpretatie – datering
o Carboon-14-methode (William Libby, 1949)
o Dendrochronologie: studie van houten voorwerpen (vb. jaarringen))
o Pollenanalyse

3.4. Statistiek
1.1.1.Doel
 Relatief:
o Cartoon extreem-rechts
o Slachtoffers bij ongeval
o Klimaatverandering
 Aan de hand van het verbruik van hosties kan men de kerkelijkheid in een
bepaalde periode lezen. Bij ziektepieken, hongersnood,… ging men meer naar de
kerk.

1.1.2.Methode
 Clio met de computer. Statistische en prestatistische fase (Adolphe Quetelet
voerde in 93 het begrip l’homme moyen in). Hiervan vaak toepassingen in
historisch onderzoek (cf. supra: J.L. Van Zanden, 1ste kenniseconomie parallel met
boekdrukkunst)
 CASUS: Gent “ville tombeau” in de 19de eeuw? Onderzoek door Jeroen Bachs
(2003) naar de mortaliteit in Gent.
o Traditionele visie betere voeding leidt tot langer leven. M. Livi-Bacci (1991)
constateert dat de adel uit Engeland tijdens het Ancien Regime ongeveer
even oud werd als de gewone bevolking ondanks het opmerkelijke verschil
in dieet. Hiermee weerlegt hij dat een betere voeding automatisch leidt tot
een langer leven.
o Backs bewees dat de voeding wel degelijk een rol speelde bij
levensverwachting en kindersterfte. Zuigelingen kregen geen borstvoeding
maar soort van pap, dit hield een grotere kans op besmetting in. Hoge
sterfte bij volledige bevolking ligt deels bij voeding (te eenzijdig) maar ook
aan andere exogene factoren zoals huisvesting, hygiëne,...
o Er was een hoge zuigelingensterfte in Gent in de 19de eeuw: 280 promille
(over heel België gemiddeld 160 à 180 promille). Parallelle evolutie in
Manchester, Liverpool, Birmingham. Vrouwen werden ook makkelijker
zwanger.
o Betere registratie van sterftes o.i.v. Quetelet. Motieven van de dood,
geslachtsspecifieke sterftes,… werden toegevoegd. Maar er waren wel
taboes: ziektes werden soms niet vermeld. Sommige ziektes waren
daardoor oververtegenwoordigd. Cholera werd nog vermeld maar bestond
bijna niet meer, kanker wel maar dit werd niet vermeld. Zie video!
o Bronnen van sociale boekhouding en burgerlijke stand.
o Gent was het centrum van de vroege industrialisatie. Was je geboren in
Gent, dan had je tussen 1850-1860 een levensverwachting van 33 jaar,
tussen 1860-1870 28 jaar en vanaf 1890 werd dit 41 jaar.
o Grootste oorzaak van sterftes: slechte huisvesting, hygiëne, voeding,
darmaandoeningen, chronische diarree, longaandoeningen.
o Toch stijgt de bevolking: immigratie plattelandbewoners naar Gent, ook
nationale bevolkingsgroei. Men zou kunnen zeggen dat men naar Gent
kwam om te sterven.
o Er kwamen veranderingen door schrik voor epidemies:
mentaliteitsaanpassing (kwaliteit boven kwantiteit: kinderen niet meer om
te werken, maar ze krijgen ook een opleiding), betere voedingsgewoontes
(meer gediversifieerd) en hygiëne (niet zozeer de evolutie van de
geneeskunde). Hier was discussie over. De medische wereld deed soms
meer kwaad dan goed, de medische vooruitgang speelt een beperkte rol).
o Sociale differentiatie: eerst daling sterfte in de middengroepen.
 Vanaf 1886 was er een meer betrouwbare statistiek.
 Malthus: politiek misbruikt. Voedsel stijgt met rekenkundige reeks, bevolking
stijgt met een meetkundige reeks.
 CASUS: Het Vichyregime. Men wou van bovenaf nieuw gedrag invoeren met een
aantal gerichte politieke stellingen. Ze voerden propaganda voor grote gezinnen
met 3 à 4 kinderen. Ook voerden ze Moederdag in. Het verleden was zogezegd de
ideale samenleving, daar wouden ze terug naartoe. Ze wouden macht uitoefenen
door controle over de seksualiteit van de bevolking.

1.1.3.Enkele resultaten en problemen

1.1.4.Cliometrie van de New-Economic History


 Anonieme factoren spel laten spelen
 Counterfactual history

3.5. Andere hulpwetenschappen en technieken

4. Kritische diagnose van de individuele bron


 Externe (tekst als voorwerp, 3) en interne (inhoudelijke betekenis, 4) factoren.

4.1. Herstellingskritiek of tekstkritiek


1.1.1.Diverse vormen van de teksttraditie
 Teksttraditie: origineel (autograaf (=origineel tot handen gekomen) en apograaf
(=gedicteerd, ook origineel)) en kopie (vidimus). Klopt kopie met origineel? Zijn er
fouten gemaakt? Deze moeten dan hersteld worden.). Ook voor niet-literaire
bronnen, zoals videobanden.
o Videobanden van Dutroux worden aangeslagen bij huiszoeking, ze worden
onderzocht maar er wordt zogezegd niets belangrijks gevonden bij de
rijkswacht. Later blijkt de band een tekenfilm en andere passages met
verkrachtingen te bevatten (ook verbouwingen en foto’s van het koninklijk
paleis van Dutroux). De banden werden op basis van kopieën bekeken. Men
moet altijd de vraag stellen of we voor een origineel of een kopie staan. R.
Michaux.

1.1.2.Techniek van de herstellingskritiek


 Herstellen van de originele tekst, bewuste en onbewuste fouten.
o Origineel voorhanden: kunnen grammaticale fouten of lapsussen in staan.
o Een kopie bewaard: conjectuur (verbetering op basis van gissingen). Kopiist
kan ook fouten maken, hij is misschien niet vertrouwd met de manier van
schrijven van 400 jaar geleden.
o Meerdere afschriften bewaard (B, C,D. A is voor het origineel): methode
Lachmann, queeste naar de beste kopie, archetype (bruikbare kopie van een
niet-bewaarde kopie), men gaat een stemma codicum (stamboom)
opstellen (wat is een archetype en wat niet). Een kopie van een kopie is veel
minder betrouwbaar aangezien men de fouten overneemt en zelf nieuwe
fouten kan maken. Emendatie op basis van kwaliteit (non sunt numerandi
sed ponderandi). Het eindresultaat is een assemblage. Uit de
gemeenschappelijkheid van fouten kan men verwantschap tussen teksten
aantonen.

1.1.3.Kritiek op de methode Lachmann


 Notie fout: Dom Quentin (geestelijke) meent dat je beter vertrekt van begrip
variant aangezien je niet zeker bent of het een fout is.
 Fataal naar tweetak: J. Bédier. 2 aan 2 vergelijken tot 1 van de 2 winnaar is en de
andere lager wordt ondergebracht.
 Open of slaafs kopiëren: M. Bloch, G. Pasquali (lectio difficilior, lectio melior ->
vaak is de moeilijkste tekst de betere. Kopiisten neigen teksten te versimpelen):
zelf teksten beter maken of selectief te werk gaan en verschillende modellen
vergelijken? Ruimte voor eigen creativiteit of gewoon overschrijven?

1.1.4.Correctie en haar grenzen en toekomst


 Phylogenetische analyse: het DNA van teksten

1.1.5.Kritisch apparaat
 Regest en voetnoten
o Regest: info over de teksttraditie
o Voetnoten: identificeren van personen en plaatsen, en vermelden van
correcties en varianten

4.2. Oorsprongskritiek
 Waar, wanneer en door wie? Intellectuele, materiële en juridische auteur.
 Falsa, interpolatie
 Niet-gedateerde stukken
 Inscripties, graffiti
 Schriftkenmerken, watermerken (filigraan)

4.3. Ontleningskritiek of oorspronkelijkheidskritiek


 J. Derrida: intertekstualiteit (zie verder deel 3: taal, tekst en tekens)

4.4. Interpretatiekritiek
 Taal als wapen en spel: dubbele betekenis, ironie, metataal (grève=staking –
grava=kiezel) -> Op Place des Grèves in Frankrijk (veel kiezels) was er altijd veel oproer
en vonden veel stakingen plaats.
 Decoderen iconografie: straatscènes in de 19de-eeuwse kunst
o Jan Verhas “La revue des écoles en 1878” (Brussel, Koninklijk museum voor
schone kunsten) – gekoppeld aan de figuur van Isabelle Gatti de Gamond. Zij was
de voorloopster van het feminisme, ze was vrijzinnig en socialistisch, ze zorgde
voor de ontvoogding van de vrouw door onderricht.
 Fotografische weergave, symbolische waarde
 Toont ontwikkeling van België in die jaren
 Heeft de schilder rijkdom gebracht
o Zie ook schilderij van Ensor in 1884, nu in LA
 Harde kleuren, confronterend
 Stichter van “Les vingts”: vooruitstrevende kunstenaarsbeweging
 Gebruikt vormentaal van carnaval
 Groot economisch succes in België, grote tegenstellingen, pauperisme,
ontluiken van het socialisme
 Rechts onderaan ziet men een portret van Voltaire, de Markies de Sade.
 Doek is nooit zichtbaar gemaakt, niet getoond in de tentoonstelling van “Les
vingts”, hij toont het pas in 1929 aan het grote publiek.
 Zie ook schilderij van Jezus in Brussel
 De inscripties zijn overschilderd
 Angry Young Men rebelleren tegen het Belgische establishment
 Decoderen van filmtaal: “The Graduate” (M. Nichols, 1967), zie p123: bewustzijnsgraad.
De onhandigheid van de man wordt getoond in tegenstelling tot de stoere mannen in
andere films van die tijd.

4.5. Gezagskritiek
 Ooggetuige of niet? National Science Foundation (USA), onderzoek in 1997. In een line-
up werden 24 verkeerden aangeduid, meestal op basis van de etnische achtergrond
‘self-fulfilling prophecy’: men ziet wat men wilt zien.

4.6. Bevoegdheidskritiek
1.1.1.Nauwkeurigheid van de waarneming
 Heeft de getuige goed geselecteerd, zonder vooroordelen?

1.1.2.Begrijpen van de feiten

1.1.3.Glaubensunwilligkeit
 Glaubensunwilligkeit is een term van Thomas Mann en het slaat hier op het feit
dat de Duitsers niet kunnen/willen begrijpen dat een man dat door hen is
verkozen zoveel doden teweeg kon brengen. Algemeen betekent het dat
gebeurtenissen zo afschrikwekkend wreed en bijgevolg ongeloofwaardig zijn, dat
het publiek weigert ze voor echt te nemen.
 CASUS: kennis over Holocaust in WO II
o De Wannsee-conferentie (20-01-1942) vernietiging van Joden op grote
school: hoe goedkoop en efficiënt mogelijk de Joden doden ( zo snel
mogelijk en zoveel mogelijk Joden vervoeren en doden). Hier werd de
Endlösung uitgewerkt. Ook een lijst van joden in Europa (o.a. 43 000 in
België.
o Er is ook sprake van Glaubensunwilligkeit bij de geallieerden omdat ze
wisten wat Wannssee inhield omdat ze beschikten over enkele documenten
van deze conferentie, maar ze dachten dat het een Jodencomplot was zodat
de geallieerden hun oorlogsstrategie in Polen zouden heroriënteren en
gingen er dus niet verder op in.
o In 43 is het plan van Wannsee in uitvoering, de geallieerden onderscheppen
hier enkele berichten van, maar negeren deze door ervaringen uit WO I. In
WO I circuleerde er ook al bepaalde info over slechte Duitse praktijken,
maar deze bleken niet te kloppen. De info zou gemanipuleerd zijn door
joodse/Poolse organisaties.
o De Royal Air Force heeft luchtfoto’s vrijgegeven waarop men de
vernietigingskampen van Auschwitz-Birkenau met de treinen en crematoria
duidelijk zag, maar men heeft er niets mee gedaan.

1.1.4.Bewustzijnsgraad

4.7. Rechtzinnigheidskritiek
1.1.1.Feiten verdraaien of verzwijgen
1.1.2.Opzettelijke en onopzettelijke getuigenissen
1.1.3.Ontmaskering van de verdraaiing
DEEL 3: De historische bewijsvoering: van klassiek historisme naar
interdisciplinariteit
1. Kritische juxtapositie van de bronnen
1.1. Confrontatie van de getuigenissen: relativiteit van de formele regels, de casus Watergate
 1 werkelijkheid, vele waarheden: de logica van de leugen.
 Zie filmpje G8 in Genua: dood van een student

 Mythe van de unanimiteit


 De meerderheid krijgt ongelijk; woord tegen woord: een onoplosbare patstelling?
 Hard bewijs
 CASUS: Watergate (1972-1974), Richard Nixon
 Belangrijke rol van de Washington Post (Bob Woodward en Carl Bernstein -> zij
gaven aanleiding tot een belangrijke politieke film: “All The President’s Men”
 De tapes waren gemanipuleerd (knippen en plakken), argumentum ex silentio,
pas vrijgegeven onder grote politieke druk.
 17-06-1972: In dit jaar werden presidentsverkiezingen gehouden, Nixon was al
lang aan de macht en werd nog eens verkozen met landslide victory. Inbraak in
het Watergate-gebouw (gebouw van de democraten, inbraak door
republikeinen?) in Washington.
 25-06-1973: Getuigenis van John Dean. Hij verklaart in een horing dat de
president van alles wist en zelf achter de doofpotoperatie zat. Hij is 1 getuige
tegen al de rest (de meerderheid loog in dezelfde richting).
 13-07-1973: Getuigenis Alexander Butterfield: hard bewijs! Hij versprak zich bij
een relatief sluw gestelde vraag. Hij zei dat de transcripties van vergaderingen
altijd kunnen beluisterd worden aangezien er zich micro’s in de vergaderzalen
bevinden en alles wordt opgenomen. Nu wordt de toegang tot de bandjes het
belangrijkste. Later is nog geprobeerd om de tapes te manipuleren. Het werd
wachten op een publieke confrontatie met Nixon.
 De bandjes komen boven water: smoking gun!
 08-08-1974: Nixon neemt ontslag, hij is de eerste president die dit doet. Zie
filmpje.
 Washington Post neemt eerst het verhaal op, de andere minder
 Er werd een speciale onderzoekscommissie ingesteld, ze screenen de omgeving
van de president.
 Unanimiteit is een mythe.
 Later kwam ook Irangate, Monicagate, Irakgate, Fortisgate,…

1.2. Redeneringen in het positieve


 Analogische inductie

 Redenering met hypothesen


 Vermoeden – hypothese. Feiten: hard bewijs voor hypothese. Verificatie

 Falsificatietechniek
 K. Popper
 Verisimilitudo of causale adequaatheid (Weber), dialectisch proces van de
vooruitgang van kennis: waarschijnlijkheidsredenering en Tegenfeitelijke
redenering
 Waarschijnlijkheidsredenering

 Tegenfeitelijke redenering (Counterfactual reasoning)


 De “What if”-vraag

1.3. Redeneringen in het negatieve: het zwijgen van de bron


 Argumenten uit de stilte (argumentum ex silentio)
 Niet vermeld -> negatieve bron van informatie, zwijgen onthult een motief, waarom
vermeldt men dit niet?
 Maar het kan ook eerst een banaal feit lijken en daarom niet opgetekend worden.

2. De feiten: bouwstoffen voor de historicus


2.1. Zijn feiten eenmalig of recurrent?
 Helmut Gaus (focus op extreem-rechts), in navolging van Jan Dhondt gaat hij op zoek
naar recurrent gedrag in politieke of sociale situaties, hij peilt naar een verklaring voor
menselijk co. el. gedrag.
 Hij zoekt links met eerdere gebeurtenissen, zie jaren ’30 (frankisten in Spanje, opkomst
fascisme in Duitsland) -> Kontradieffcyclus. In economische dalpunten is er een
opmerkelijke samengang met het voorkomen van extreem-rechtse bewegingen. Het
autoritaire syndroom krijgt meer kansen bij een negatieve economische context.
 Kenmerken: irrationalisme, gewelddadigheid, nationalisme, aandacht voor een
leidersfiguur, sterk totalitair karakter (conventionalisme).
 Reich en Freud: waarom kennen extreem-rechtse bewegingen zo’n succes? Men gaat
beter terug naar een rollenpatroonsamenleving.
 Huizinga (1936): realiseert dat groot drama op komst is
 Adorno: hoe ziet zo’n actief lid van een extreem-rechtse beweging er uit? Wat zijn zijn
gedragingen?
o Sterk antifeministen (KKK: Kirke, Kindren,…). Vrouwen moeten zich beperken tot
het onderhouden van het gezin.
o Autoritaire onderwerping aan een leidersfiguur
 Klemperer: geleidelijke massapsychose (zie p228)
 Zie filmpje Goebbels

2.2. Grote en banale feiten en hun kenbaarheid


 Eenvoudig-evenementiële
 Materiële waarheid
 Statistische waarheid
 Psychologische waarheid
 Algemeen-evenementiële waarheid
 Niet-evenementiële waarheid
 CASUS: “Le chemin des dames” (1917), in de buurt van Laon (veldslag)
o Le chemin des dames was een gigantische slagpartij (1917) onder leiding van
zowel Nivelle als Pétain. De naam van de slag is afgeleid van de namen van de
wegen waar de lijn van de slag plaatsvond. Maar de naam kan ook komen van het
feit dat de Franse koning (Lodewijk XV) via die weg naar het hof van zijn dochters
reisde.
o Le chemin des dames heeft WO1 bekend gemaakt omdat die zo gigantisch was en
omdat het aspect muiterij voor het eerst opkwam.
o In 1917 vindt er op de weg een groot offensief tegen de Duitse troepen plaats. Ze
proberen doorbraken in het front te forceren. Het wordt één grote slachtpartij.
De Franse bevelhebber Nivelle wordt bekritiseerd en door zijn eigen mannen
'uitgespuwd'. Doordat de troepen zonder uitzicht in de strijd en dus de dood in
worden gestuurd, slaan de soldaten aan het muiten.
o 15 mei 1917: Nivelle werd vervangen door Pétain, deze kan de muiterijen
neerslaan. Hij verzorgt de veldslag beter en zorgt voor een overwinning. Hij had
meer een defensieve aanpak, hij wou geen doorbraak forceren zoals Nivelle.
o Op het eerste gezicht was dit een mislukt offensief, maar later behaalden ze toch
een kleine tactische overwinning. Het zondebokgehalte van Nivelles neemt
evenredig toe.
o Als je de veldslag chronologisch behandelt en je bekijkt alleen Nivelle, zie je alleen
een verlies van de veldslag, zie je het hele proces met de vervanging, zie je dat er
toch een tactische overwinning heeft plaatsgevonden onder Pétain. Dit zet Nivelle
nog in een slechter daglicht.
o Als je het feit militaristisch en statistisch bekijkt, zie je dat er geen verbanden zijn
tussen de muiterij en het offensief van Nivelle te maken heeft: voor 15 mei zijn er
26 gevallen van muiterij, erna 206.
o N. Offenstadt (Fransman),” Le Chemin des Dames, de l’événement à la mémoire”
brengt aspect muiterijen naar voor, het collectieve ongenoegen. Hij toont een
verband met de oorspronkelijke waarden van de republiek, uiting van onvrede,
onoordeelkundig leiden van Nivelles. Maar hij toont ook aan dat er veel
muiterijen waren na 15 mei, onder Pétain.
o Collectieve actierepertoire (belangrijke term!)
o “La chanson de Craonne”: chanson palimpeste (=populaire melodie, maar andere
tekst - van Wervendel, Bonsoir mon amour, komt van palimpsest: de
oorspronkelijke tekst uitkrabben): 1 van de bekendste oorlogsliederen. Het duurt
tot 1963 voor dit lied op de Franse radio mag gespeeld worden.
o Stanley Kubricks “Paths of Glory”, met Kirk Douglas (1957) kreeg veel reacties, hij
haalde zich de woede van Franse militairen op de nek, het was een zeer
omstreden film.
o 1998: Lionel Jospin rehabiliteert “muiters”, de namen werden ook op “monument
des morts” geplaatst.
o M. Bloch (komt terecht bij ongeletterden, kwam uit familie van proffen,
geruchten gaan realiteit mee construeren): als frontsoldaat aanwezig: “les rois
haumaturges” (geneeskrachtige koningen, kerk waarin dit gebeurde daar
vernietigd (koningen moesten bijvoorbeeld huidziekten kunnen genezen)) cultus
van heilige Marcoul in Corbeny (in sector van Chemin des Dames)

2.3. Harde feiten en opinies


 Positivisme: Ranke, Langlois & Seignobos “pas de documents, pas d’histoire”

1.1.1.Van mentaliteitsgeschiedenis naar geschiedenis van de representatie


 De schokgolf van Annales (1929)
 Geschiedenis van de representatie (Chartier): kwalitatief, hermeneutiek
(decoderen / afleiden van betekenissen), constructivisme, meer aandacht voor de
individuele aspecten, zingeving

1.1.2.Opinies, geruchten en legenden


 Media: rol in vorming opinies en geruchten (uitvergroot); fictie: milderen van
existentiële spanningen, onthullend voor collectieve opvattingen
 CASUS: Berlijn, 09-11-89, val van de muur
o Druk van de collectieve actie, motto “Wir sind das Volk”, protesten worden
massaal, men durft niet meer in te grijpen of er zou een bloedbad ontstaan.
Er is een enorme druk om de situatie te veranderen.
o Vergadering: compromis, ze gaan geleidelijk gas lossen en reizen naar het
westen mogelijk maken. Günther Jabowski, lid van het politiebureau SED)
o De communicatie loopt fout, informatie over de vergadering lekt uit
(geruchten matchen met verwachtingspatroon van de mensen, ze stemmen
hun verwachtingen daarop), dit komt direct in de media en de bevolking
begeeft zich naar de grens. De politie heeft het allemaal niet meer onder
controle en de grenzen gaan open. De communicatie met de hogere
machten komt te laat en de muur valt diezelfde avond.

1.1.3.De afstand in tijd tussen historicus en feiten: het spagaat van de eigentijdse
geschiedenis
 E.A. Cohen: Sobibor
 Gie van den Berghe: nut en gevaar van het slachtofferperspectief (visie
slachtoffer: waarom ik? Later: hoe is dit kunnen gebeuren? De realiteit wordt
verengd tot het slachtofferperspectief: zie foto jongetje).
 Daniel Goedhagen, “Hitler’s willing executioners. Ordinary Germans and the
Holocaust”, NY, 1996.
 Illustratie foto’s uit Joods Ghetto van Warschau (1943, Jürgen Stroop).
 In 2008 controverse in Italië wanneer Famiglia Cristiana foto gebruikt om racisme
tegen zigeuners aan te klagen.

3. Het decoderen van de motivaties van de historische acteurs


 Promoten godsdienst (religieus fundamentalisme): Ronald Reagan &
christendom, jodendom in Israël, hindoeïsme in India: falende regering aanvallen.

3.1. Ideologie, godsdienst, klerikalisme, antiklerikalisme


 Definities (godsdienst, geloof, kerk): geloof en politiek in de VS (tv-predikanten). Ze
willen problemen uit het dagelijkse leven religieuze oplossingen geven. Pat Robertson
is 1 van de bekendste tv-predikanten. Maar in het dagelijkse leven doen ze vaak het
omgekeerde van wat ze prediken (homo’s, slippertjes,…): dominee na dominee valt.
 Augustinus, onvrede met de moderniteit (zie ook p259: rechte-lijn theorie; p268:
dichotomie). De geschiedenis is een vooraf geschreven scenario door God. Later is dit
nog een leidraad: vanuit kerkelijke hoek naar de geschiedenis kijken.
 Civitas dei: de ideale samenleving.

3.2. Sociaal-economische situatie


 Elias: Duitse socioloog, gaat op zoek naar de geboorte van de moderne mens.
 Marx

3.3. Rassen en racisme


 “ras”: self-fulfilling prophecy
 CASUS: antisemitisme: Frankrijk ca. 1890, zaak Dreyfus. De visie op de joden in Vichy,
Frankrijk (Ph. Pétain)
o Hij was een Franse officier van joods origine.
o Racistische indoctrinatie, duurt tot 1995 tot schuld erkend wordt. Het idee dat
elke Fransman tegenstander van Duitsland en extremisten was.
o In de jaren ’30 waren er veel opstoten van extreem-rechts. De nederlaag in 1940
was zogezegd door de joden veroorzaakt.
o De joden worden tweederangsburgers, ze worden in kampen onderverdeeld, hun
goederen worden geconfisqueerd, ze zuiveren joden in het medische korps.
o “Institut des questions juifs”:
 Stereotiepen: baard, kledij, pijpenkrullen
 Dit veroorzaakte de eerste aanvallen op synagogen. Het Vichyregime
verleent zijn diensten hieraan (zie filmpje propaganda Vicha, Le Juif et la
France).
 ¼ van de Franse joden wordt uigeleverd. Kille bureaucratische machine om
joden te documenteren op steekkaarten.
 Raffles: bij elkaar drijven en uitleveren.
o Lieven Saerens, “Vreemdelingen in een wereldstad. Een geschiedenis van
Antwerpen en zijn joodse bevolking (1880-1944)”, Tielt, 2000. Hierna volgden ook
de excuses van de Antwerpse burgemeester Patrick Janssens in 2007.
 Sinds 1880 had je steeds meer pogroms (jodenvervolging, bijvoorbeeld in
Rusland). Dit zorgde voor meer uitwijkingen van joden naar het Westen,
waarvan Antwerpen vaak een tussenhaven was naar Amerika. Vele joden
bleven echter in de tussenhaven en werden er economisch actief (en
begonnen hun dus in Antwerpen te settelen). Antisemitisme had je vooral in
katholieke kringen (vb.: Gazet van Antwerpen). Niettemin was het
antisemitisme in 1920 nog niet heel sterk, en kon een Jood zelfs in een
Vlaamse beweging stappen. In WO I steunden de joden de Belgen
bijvoorbeeld.
 Vanaf 1929 echter kreeg je enerzijds de amnestiewet voor collaborateurs
van WO I. Daardoor kwamen vele naar Duitsland (was antisemitistisch)
gevluchte antisemieten terug in Antwerpen, waardoor het antisemitische
gevoel steeg. Anderzijds kwam er een economische crisis (de dirty thirties
stonden voor de deur), die vele ontslagen tot gevolg had. Deze crisis vond
ook plaats in de diamantsector, wat de joden werd verweten. Dit leidt tot
het ontstaan van vele extreem rechtse organisaties (NACO (Karikatuur:
'Sprinkhaanplaag", afbeelding waar joden als sprinkhanen worden
voorgesteld)). Een aantal die hards van de Vlaamse beweging willen de
Vlaamse zaak in versnelling brengen.
 In 1936 was er de benoeming van de Jood "Henry Buch" tot rechter, wat
leidde tot het verzet van de VNV, het ontstaan van "Verbond van Vlaamsch
Volksblok" (samenwerking tussen VNV en katholieken) en de steeds
openlijkere verspreiding van het antisemitisme.
 In 1939 is de oorlog op papier al bezig, ook het Belgisch leger was
gemobiliseerd. De joden werden fysiek lastiggevallen (tijdens de
soldatenmobilisatie kreeg je steeds meer geweld tegen joden). De bezetting
door de Duitsers is niet meer dan een katalysator van een bestaand
fenomeen. Het Antwerps stadsbestuur collaboreert sterk met de Duitsers.
Het bestuur heeft zelfs meegewerkt aan het opleggen van het dragen van
een Davidster (september 1941). Ook werden in dezelfde maand, joden niet
meer in parken toegelaten. In Antwerpen moesten de joden het zelfs op
hun paspoort laten zetten, in Brussel niet. In augustus 1942 waren er
razzia's in Antwerpen (28 augustus 1942: 1100 joden werden opgepakt en
op transport gezet naar de kazerne in Mechelen, door Vlaamse SS'ers,
Antwerpse agenten, ... (Pas op! Niet iedereen collaboreerde!)). In totaal zijn
er ongeveer 9000 Antwerpse joden via Mechelen gedeporteerd.
 Brussel: 37% gedeporteerd
Antwerpen: 65% gedeporteerd
Luik: 35% gedeporteerd
 Factoren die het verschil maken:
Rol van het stadsbestuur (Brussel werkt veel minder samen met de Duitsers
dan Antwerpen)
Houding van de Katholieke kerk (De kerk had toen nog invloed en kon iets
aan de situatie doen; Brussel: 1/2 van de priesters helpt joden onderduiken
<=> Antwerpen: 1/8)
 Conclusie: In de vergelijking van Vichy met Antwerpen (was toen meer
extreem-rechts dan andere steden: de mentaliteit was er anders) en
Brussel:
Racisme is een constructie
Gelijke factoren hebben niet hetzelfde gevolg (Fr. <-> België (Luik - Brussel -
Antwerpen)
Invloed van de instellingen (overheid, katholieke kerk) was ook verschillend.
 In Brussel en Luik waren er noemenswaardige Joodse gemeenschappen.
 Janssens biedt zijn excuses aan, ook al is hij zelf onschuldig, voor de
collaboratie bij de politie, het falen van de stadsdiensten,…

3.4. Ecologie en biologie


 Kwetsbaarheid van de mens als levend wezen tegen krachten waaraan hij niets kan
doen.
 Betere hygiëne, betere voeding (zie casus kindersterfte en mortaliteit).
 Columbian exchange: vlug verlopen, onbekende ziektekiemen verspreiden zich, de
weerbaarheid van o.a. de Inca’s werd ondermijnd en ze werden vatbaarder voor voor
hun onbekende ziekten. Maar onbekende ziekten kwamen van hun ook naar Spanje en
bijgevolg Europa (vb. syfilis). Dit werd bevestigd door de administratie van de
kolonisten.
o Men dacht dat Columbus het had meegebracht, maar er waren al eerdere
verschijningsvormen in Europa.
o Eerste tekenen van syfilis in Europa: Einde 15e eeuw (Spaanse soldaten die tegen
Napels strijden, 1495).
o Griekse nederzettingen in Zuid-Italië: syfilis gevonden bij opgegraven lijken. De
botten waren al besmet. Daterend van rond 600.
o Op beenderen letsels van syfilis in de 3de fase (chronologisch –> nu doodskisten).
o Ook in Noord-Engeland vindt men lijken met sporen van syfilis ion een
kloosterbegraafplaats (Augustijnermonniken) uit de 14e eeuw. De ziekte wordt
gezien als toorn van God, om slechte mensen te straffen (ecologie gekoppeld aan
religie). Ook wordt het gekoppeld aan de politiek: In Italië is syfilis een Franse
ziekte, in Frankrijk een Napolitaanse, in Napels een Duitse en in Duitsland is het
de Spaanse schurft.
o Recent is ontdekt dat morbus gallicus (syfilis uit Amerika) niet dezelfde is, maar
veel breder. Hypothese: Syfilis bestond in verschillende vormen, maar na de
ontdekking verspreidt de Amerikaanse vorm in Europa.
o Dit is een voorbeeld van de rol van de biologische factor in demografische crisis.
 Er kwam een wetenschappelijke mentaliteit: het klinische beschrijven van
ziektebeelden in de plaats van aannemen dat het een straf van God was.
 Longue durée, ecologische en biologische evenwichten: E. Le Roy Ladurie. Is de strijd
tegen parasieten en microben belangrijker dan de klassenstrijd?
3.5. Wetenschap en techniek
 Bijvoorbeeld de invloed van de boekdrukkunst.
 Proces van communicatie: boekdrukkunst, overdracht van kennis en cultuur.
 Wetenschappelijke superioriteit is gekoppeld aan de rassentheorie: Europacentrisme is
wetenschappelijk onderbouwd.

3.6. Macht
 Mach van bovenuit “top down” (vorst,…) of van onderen uit “bottom up” (volk)
(Charles Tilly, Columbia University): staatsvorming en studie van de politieke conflicten
(capital intensive path (concentratie van het kapitaal, via de fiscaliteit, is
doorslaggevend) = westerse landen, coercion intensive path (opvoeren van de controle,
pure dwangmiddelen zijn doorslaggevend) = oosterse landen).
 Invloed van de Annalesschool. Uitgebreid naar de preparlementaire periode, ook studie
van opstandigheid en weerstanden.
 ESF-project “ontstaan van de moderne staat” in context van Europa na 1989, val van
“de Muur”?
o Repertoire van opstandigheid, voorbeeld: “spatial turn” (ruimte en ruimtegebruik
creëert betekenis): Leipzig 1989, Brugge 1488: auweet van de Brugse ambachten.
o Opstanden in Oost-Europa.
o Belangrijk kantelmoment, maar bouwt voort op ontwikkelingen die al even bezig
waren.
o Opbouwen van de politieke druk, regime met de rug tegen de muur -> val van de
Muur.
o Leipzig: cultuurcentrum, universiteitsstad, betogingen opzetten om politieke
macht te verkrijgen.
o 09-10-1989: Grote betoging, vanuit de Nicolaikirche volgen ze een traject door de
stad.
o “Wir sind das Volk!”
o Het wonder van Leipzig: te voet rond de Ring van Leipzig zonder ongelukken, het
voelt als een overwinning. Een week ervoor werd de betoging uit elkaar
geschoten.
o Hackenberg (Partijleider van de communisten): "Geen confrontatie aangaan!"
o Gebruik van de ruimte, heroveren van de ruimte, contrast, liederen (de
Internationale), leuzen (Wij zijn het volk, jullie niet).
o Die runde Ecke (Stasi-gebouw): gevaarlijk punt, maar er gebeurt niets. Ook al zat
het gebouw vol veiligheidsmensen.
o Breuk in de elite.
 Analoge fenomenen bij ons:
o CASUS: De Brugse opstand van 1488: conflict tussen stad (Gent en Brugge) en
staat. Privébelangen tegenover militaire en dynastieke belangen.
o 31-01 tot 01-02: tumult aan de stadspoorten, Maximiliaan van Oostenrijk wordt
gevangengezet.
o Hij probeerde Brugge militair te bezetten, is de zoon van de koning, de
toekomstige troonsopvolger. Maar toch wordt hij gevangengezet.
o Februari: ambachten verwerven politieke macht, Gentse radicalisatie,
internationale druk.
o 11-03: Onenigheid bij de Brugse ambachten.
o Het Auweet (au quet): optocht van gewapende ambachtsmilitie (zie Nachtwacht
van Rembrandt, Maximiliaan moest er op kijken), muziek, visuele elementen
(marcheren in vaste volgorde), demonstreren wie de machthebbers in de stad
zijn, ze vertrekken bij de Grote Markt, trekken ook voorbij het huis van een
topambtenaar, passeren het Belfort en archief (collectief geheugen).
o Revolutionair: vorst vastzetten, ambtenaren op schavot.
o Politieke spanningslijnen op heel concrete manier zien samenkomen.

4. Van verhaal naar structuur en terug naar het verhaal: de geschiedenis op de golven van de
interdisciplinariteit
 Grote evolutie na WO I voor de geschiedenis. Valéry: "Je kan alles, behalve het
antwoord, vinden in de geschiedenis."
 De “nouvelle histoire”: “Annales” (Frans tijdschrift)(1929): Marc Bloch, Lucien
Febvre
o Marc Bloch stelt zich open voor invloeden van andere sociale
wetenschappen. Het toelaten van sociologie, economie, ... in de studie van
de geschiedenis (synergie)
o Verrijking: vraagstelling, interdisciplinariteit, discours.
o Er wordt vertrokken van vraagstellingen vanaf die periode: Jaren '80
ontstaan van de moderne staten (studie): Gaan we verder met de
natiestaat? (voorbeeld)
o Aandacht voor de taal wordt belangrijk.
o Risico’s: anachronisme (aan tijdgenoten irrelevante vragen stellen),
overconceptualizeren.

4.1. De sociale wetenschappen: de invloed van de grote theorieën


1.1.1.De grote theorieën: Marx, Weber en Durkheim
 “Histoire question” vervangt “Histoire récit”
 These / Antithese => Synthese
 Weber vooral uit geschriften postuum samengesteld.
o Denkt in ideaaltypes van samenlevingen, bureaucratisering, rationalisatie
van de administratie, causale adequaatheid.
o Vraagt voor het eerst aandacht voor verbanden tussen sectoren die niets
met elkaar te maken lijken te hebben (vb. religie en economie).
o Hij kreeg veel kritiek en provoceerde contradictie.
o Hij stierf in 1920.
 de
16 -eeuws kapitalistische succes van de Verenigde Nederlanden (+
protestantisme): Calvinisten hadden een spaarreflex (wanneer de kapitalistische
markt uit de startblokken kwam, werd er ferm geïnvesteerd). Ook was er veel
minder censuur dan in de katholieke landen.
 Economisch-godsdienstig (Weber zet dit onderzoek in gang)

1.1.2.Methodologische vernieuwing
 Statistiek: Simiand, Schumpeter, Juglar, Kondratieff, seculaire trend (Labrousse:
Franse Revolutie, p195).
 Intuïtieve (Huizinga – Methodenstreit: spanning tussen nomothetische en
ideografische opvattingen, en behavioristische aanpak (Berkhofer)).
 Typologieën, Begriffgeschichte, maatschappijvormen en evolutie (T. Parsons vs. E.
Wallerstein).
 Ideaaltypes: H. Pirenne: koopmanondernemer, verraad van de burgerij.
 Econometrie, Clio met de computer (persfotografie).
 Psychoanalyse en psycho-history, “outillage mental” (L. Febvre over Rabelais)
 Antropologie, Claude Lévy-Strauss, J. Le Goff; Clifford Geerts (Negara)
4.2. De interdisciplinariteit aan het werk: een historiografische wandeling I
1.1.1.De Annales en de ‘nieuwe sociale geschiedenis’
 Annales d’histoire économique et sociale
 Annales. Économies, sociétés, civilisations
 Annales: Histoire, sciences sociales.
 Marc Bloch: “Apologie pour l”histoire ou le métier d’historien” (1941).
 Fernand Braudel: oorspronkelijk ging zijn werk over Filip II, erna werd het “la
Méditerranée et le monde méditerranéen à l’époque de Philippe II” (1949)
getiteld door een lezing. Dit werk was zijn doctoraat en telde 1400 pagina’s.
 Annalesschool: eliteschool, levenswerk van Braudel.
 “Civilisation matérielle économie et capitalisme (XVe – XVIIIe siècle)” (1967-1979)
 E. Le Roy Ladurie: “Montaillou” (1975). Dit werk had internationale impact, werd
in veel talen vertaald. Frankrijk was met zijn 2de Annalesschool het gidsland op het
vlak van geschiedenis.
 G. Duby: “Le chevalier, la femme et le prêtre” (1981).
 CASUS: illustratie Annales-aanpak: Emmannuel Le Roy Ladurie, “Montaillou,
village Occitan de 1294 à 1324” (1975)
o Reeks ondervragingen opgetekend door bisschop van Panier, bij de
Pyreneeën, een streek met afwijkend religieus gedrag. Na het neerslaan van
de Katharenbeweging zullen kerkelijke rechtbanken de katharische
opvattingen zoeken en uitroeien.
o 1295: bisdom Pamiers opgericht
o Jacques Fournier: bisschop, later (1334) werd hij paus Benedictus XII
o 1318-1324: 370 zittingen, 578 verhoren, 114 beklaagden, 5 executies. De
rest kreeg boetes en psychologische straffen.
o Zichzelf laten tegenspreken, wie sliep met wie, wie loog tegen wie,…
o Hij vergelijkt Fournier met Maigret: geen geweld maar psychologisch
beïnvloeden tot ze dingen zeggen die ze eigenlijk niet willen zeggen.
o Het boek is een soort van venster dat opengaat bij een middeleeuws dorp,
het werpt een blik op het alledaagse leven en wat er achter de gesloten
deuren gebeurt.
o Het boek is 1 van de uithangborden van de Annalesschool.

1.1.2. ‘Nieuw links’ en ‘new history’


 Past & Present (1952, neomarxistische inspiratie): Brenner-debate (sinds 1976) of
transitiedebat, onderontwikkeling als achtergrondcontext.
 Immanuel Wallerstein: wereldsysteemanalyse “The modern world system” (1974-
1989). Pleidooi voor een herenigde “historical social science”. Hij knoopt aan bij
de oude droom van de Annales: sociale globaliserende wetenschap.
 Emancipatorische kracht van de geschiedbeoefening (vrouwen) en genderstudies;
studie van minderheidsgroepen (homo’s, afro’s,…).
 Binnen de Angelsaksische variant van de Annales, de Civil Rights Movement, was
er een 2de feministische golf, studentenopstanden, studie van vrouwen en
vrouwenrechten (gender studies).

1.1.3.Micro-storia, nieuwe cultuurgeschiedenis en narrativisme


 C. Ginzburg, “De kaas en de wormen” (1976). Dit gaat over de teruggevonden
casus in de archieven. Ze zien er motivaties in. Het gaat over een molenaar uit de
buurt Venetië die voor de Inquisitie (wil mensen bekeren, tot inzicht brengen)
wordt aangeklaagd. Hij wordt veroordeeld en geëxecuteerd, want hij trok de
maagdelijkheid van Maria in twijfel. In kaas kunnen wormpjes komen, zo kan ook
de schepping zomaar ontstaan.
 G. Mah “In Europa. Reizen door de 20ste eeuw” (2004).
o Op reis gestuurd om de geschiedenis van de 20ste eeuw op verschillende
plaatsen te noteren. Microstoria (reeks kleine gebeurtenissen, meer geeft
een globaal beeld van de 20ste eeuw): men kan zijn eigen leesparcours
uitstippelen.
 The return of Martin Gère.
 Nieuwe cultuurgeschiedenis (uitvloeisel Annalesschool, maar wil op longue durée
zaken bekijken): Peter Burke, Simon Schama, Robert Muchembled “Une histoire
du diable” (Parijs, 2000), “Une histoire de la violence. De la fin de Moyen Age à
nos jours” -> geweld in Parijs (2008) kan doen denken aan de situatie in veel
Europese steden (hebben zeer grote publieke weerklank) o.i.v. N. Elias’
civilisatieproces. “Une histoire du diable”: waar komt het beeld van de duivel
vandaan? Zogezegd beeld van de duivel in rookpluimen van het WTC.
o Amerikanen lijken behoefte te hebben aan een beeltenis van het kwaad.
o In Europa wordt dit in het belachelijke getrokken, de duivel verschijnt
eerder in comics, er is minder nood aan een echte beeltenis dan bij de
Amerikanen. Zie ook heksenvervolgingen en filmpje.
o Ook studie van de seksualiteit en de geschiedenis van het orgasme.
 Narrativisme: F. Ankersmit (historische sensatie). Reactie tegen 2de verandering in
de Annalesschool, aandacht voor het nauw verbonden zijn met het verleden,
persoonlijker, bronnen vastnemen, inleven in de denkwereld. Huizinga is de
voorloper hiervan.
 J. Tollebeek & T. Verschaffel “De vreugde van Houssaye. Apologie van de
historische interesse” (1992). Bijvoorbeeld: hoe zag mijn familie er vroeger uit?

4.3. De linguistic turn: taal, tekst en tekens of de geschiedenis en de verlokkingen van het
postmoderne denken
1.1.1.Belang van de linguïstiek, semantiek en semiotiek
 Linguïstiek: functies van de taal
 Semantiek: wisselende betekenissen in taal
 Semiotiek: verklaring van tekens en symbolen.

1.1.2.Traditie en vernieuwing in de filologische methodes


 Filologische analyse als verklikker van vervalsing (Lachmann); content-analyse uit
de communicatiewetenschap: Amerikaanse campagne 2000: Al Gore vs. George
W. Bush.
o Zie filmpje: Bush noemt journalist major league asshole, rats verschijnt in
reclamefilmpje (van democRATS). Zie ook het schema van woordgebruik bij
Obama (links, democraat) en McCain (rechts, republikein).
 Getraind om naar teksten te kijken. Zie V. Klemperer: LTI (lingua tertii imperii).
Altijd dezelfde woorden gebruiken, geleidelijk erin stampen en mensen
brainwashen.
 Taal is een zeer belangrijk middel in de politiek!
 Beelden kunnen verschillend worden geassocieerd.
o Zie reclame Adecco (Laat je niet te snel verleiden): in Vlaanderen werd er
niet veel aandacht aan besteed, in Wallonië ontstond er een grote politieke
rel.
o Zie reclame CDU in de Duitse politiek. Kandidaat werd voorgesteld als een
misdadiger, beschuldigd als iemand die met pensioenen prutst
(Rentenbetrug) en hij werd op dezelfde manier gefotografeerd als
gevangenen in Auschwitz.

1.1.3.Belang van de semantiek

1.1.4.Belang van de semiotiek


 Foto en film: Martin Wilson, Bergen-Belsen.
o 17-20 april 1945. Als filmfragment in “Nuit et Brouillard” (1955) van Alain
Resnais. Zie foto industriële vernietiging.
o Bulldozers van Britse officiers ruimen de lijken op (Anne Frank en haar zus
Margaux waren hier waarschijnlijk bij). Dit werd opgenomen als
bewijsmateriaal voor het proces Nürenberg.
o Het filmpje opent de deur voor verwarring (o.a. door negationisten).
 Filmtaal: “Hannah and her sisters” (Woody Allen, 1986)
o Een man heeft een relatie met een vrouw en haar zus. Zijn geweten praat,
hij voert een toneeltje op aan de telefoon (hij wil er eigenlijk een eind aan
maken, maar de zus zegt dat ze superverliefd is). De vrouw hoort de
telefoon, maar de man liegt erover. -> De actie wordt onderbroken door
tekst.
 CASUS: Tekens, afbeeldingen, film, cartoons, standbeelden: de vele levens van de
Franse heldin Jeanne d’Arc.
o Historische context: burgeroorlog in Frankrijk (Armagnacs tegen
Bourguignons), laatste fase van de 100-jarige oorlog tussen Frankrijk en
Engeland.
o 1422: 2 koningen tegenover elkaar: De Franse dauphin Karel VII en de
Engelse prins Henry VI.
o Jan Zonder Vrees
o Jeanne d’Arc werd ca. 1412 geboren in Lotharingen, in de Vogezen. Dit was
een omstreden gebied.
o Vanaf 1425 kreeg ze regelmatig bezoek van heiligen die zeiden dat ze
Frankrijk moest bevrijden.
o 1429: Met een beperkte legergroep trekt ze naar Orléans, dit wordt een
succes en Karel VII komt op de troon.
o In 1430 wordt ze gevangengenomen en krijgt ze een proces. In 1431 wordt
ze geëxecuteerd in Rouen.
o Er is veel info over de evolutie van haar gevangenname. Ze wordt verkocht
aan de Engelsen en verschijnt voor de Engelse kerkelijke rechtbank voor het
demonische karakter van de stemmen die ze hoort (waren het echte
heiligen of niet?), dragen van mannenkleren, gebrek aan gehoorzaamheid
aan de kerk. De zitting werd voorgezeten door Pierre Cochon. Met sluwe
vragen deed hij haar twijfelen aan zichzelf en in een moment van zwakte
bekent ze dat alles fake was, maar later komt ze hierop terug.
o Jeanne was jong en geletterd.
o Ze sterft op 29-05-1431, haar as werd in de Seine geworpen zodat er geen
cultus rond haar nagedachtenis zou kunnen ontstaan.
o De Engelsen verliezen rond en steunpilaar.
o Begin ’50: Engelse aanspraken op Frans grondgebied gedaan en ook de 100-
jarige oorlog komt ten einde.
o 1455-1456: proces komt tot herziening, ze had effectief goddelijke
inspiratie, alles wat ze gedaan heeft was aanvaardbaar.
o 1755: Voltaire, “La Pucelle”: haar goedgelovigheid, attitude tegenover
heiligen,… Voltaire was hier ironisch over.
o 1841: chartist Quicherat: bronneneditie maakt republikeinse visie mogelijk,
het proces werd in boekdelen genoteerd.
o Er zijn veel schilderijen over haar, met verschillende voorstellingen. Ze
wordt een symbool dat in alle mogelijke betekenissen wordt uitgebeeld.
o Bij vrijzinnige auteurs: typisch slachtoffer kerkelijke onverdraagzaamheid.
o Monseigneur Dupanloup: christelijk offensief (1894: Jeanne gelukzalig; Eug.
Sue: antiklerikale visie) -> enerzijds romantische fascinatie, anderzijds
ideologisch geladen politiek debat.
o 1874: eerste standbeeld in context van Frans nationalisme, gebruikt als een
voorbeeld tegen de buitenlandse bezetter (eerst de Engelsen, erna de
Pruisen)
o 1909: zalig; 1920: heilig.
o Extreem-rechts legt beslag op Jeanne als tegenhanger van Marianne. Voor
hen is ze het symbool van het echte Frankrijk.
o Nawerkingen:
 Geen relieken, analyse van “reliek van Chinon” (2006) wijst uit dat
het een mummie van een Egyptische kat is. Ze zeiden dat haar as er
lag, maar het was dus kattenas.
 Zie cartoon ‘La pucelle de Bruxelles’
 J. in de literatuur: Shakespeare, Voltaire, Shilles,…
 Zie PPT
1.1.5.Belang van de hermeneutiek: beschrijven of speuren naar wetmatigheden?
 = verwerken van teksten en omgaan met getuigenissen
 Theorieën die draaien rond het aannemen van de wetmatigheid van de
geschiedenis of de eenmaligheid van de geschiedenis (laatste: hermeneutiek,
Bijbelteksten uitleggen, gebruik van metaforen).
 Methodenstreit: vb. Huizinga (neocantianen)
 Hermeneuten: W. Dilthey, Verstehenslehre
o H.-G. Gadamer: afstand tussen iemand die het meemaakt en iemand die
een historisch feit bestudeert. Hij scheidt ervaringen van de waarheid.
o P. Ricoeur: Franse filosoof, doet aan Bijbelexegese, hij maakt het
onderscheid tussen zich herinneren en de geschiedenis.
o Geschiedenis = zoektocht naar waarheid. De geschiedenis beschikt over veel
middelen om een onderscheid te maken tussen waarheid en verzinsel.
 Nomothetische aanpak: de geschiedenis leidt tot inzicht. Geschiedenis dient aan
algemene wetten te voldoen.
o G. Hempel
o P. Gardiner: covering law model
 Kritiek en gematigder aanpak
o R. Collingwood
o W. Dray: geen algemene wetten maar marge laten (dit is tegen zijn
opvattingen). Hij is voor puur irrationeel gedrag.
o AC Danto: analytisch narrativisme
o Deze 3 zijn filosofische acteurs, ze passen meer direct historisch onderzoek
toe.

1.1.6.Structuralisme, poststructuralisme en postmodernisme: aandacht voor het discours


 F. de Saussure: structuralistische aanpak benadering taal, ervoor eerder
diachroom.
o Er zijn verschillende niveaus in taal!
o Parole (dagelijkse omgang, de levende taal) en langue.
 J. Derrida
o Signifiant <-> signifié. Dit blijft onzeker.
o Intertekstualiteit, dissémination. Zie “Il n’y a pas de hors-texte”.
Teksten verwijzen altijd naar andere teksten.
o Toepassing op de iconografie: Nelson Goodman. Afbeelding Erasmus,
maar ook duidelijke Holbein.
 Radicaler postmodernisme: R. Barthes, J-F. Lyotard. Wantrouwen tegenover
métaverhalen.
o R. Barthes: teksten beschrijven niet zozeer het verleden, maar eerder
wat historici over het verleden denken.
o J-F. Lyotard: hij was ontgoocheld over de impasse en kreeg daarom
wantrouwen tegenover grote verhalen. Het continu proces van de
vooruitgang dient met … benaderd te worden.
 Narratieve modellen:
o Michel Foucault (Archéologie du savoir, 1969): hij was homo, schreef
onder andere “Histoire de la folie”, “Histoire de la sexualité”. Hij
bekijkt de samenleving waarbij de macht van de media zeer belangrijk
is: steeds bedreigendere controle (camera’s, administratie, denken).
Hij had een zeer pessimistische visie, zag de moderniteit als een
gevangenis.
o Een optimistischere visie kwam van M. de Certeau “Prise de parole”, P.
Bourdieu, N. Chomsky: de maatschappelijke betrokkenheid van het
postmodernistische denken, de deconstructie als ontmaskering, de
manier waarop met steden en dergelijke wordt omgegaan. M. de
Certeau was geïnspireerd door mei ’68.

1.1.1.2. Kritisch realisme als uitweg?


 K. Jenkins: radicaal postmodernisme, geschiedschrijving als “zinvolle fictie”
naast alle andere fictie. “Refiguring history” (2003). Dit leidt niet
noodzakelijk tot inzicht.
 G. Spiegel, C. Steedman: theory of the middle ground.
 U. Ecco, “Limits of interpretation” en R. Bhaskor “Possibility of naturalism”
(1998).
 Debat Ginzburg – Hayden White: de waarde van de waarheid verwerken in
tekst? De zoveelste voorstelling van de mogelijke waarheid.
DEEL 4: De historische synthese of het specifieke van de historische kennis
1. De factor tijd: verandering en continuïteit. Een historiografische wandeling II
1.1. Teleologie of theologie: rechte-lijntheorieën. Geschiedenis en filosofie als tweelingen
 Teleologisch: eschatologie (Augustinus), geschiedenis in Gods heilsplan, Gregorius van
Tours (jood), Marxisme
 Geschiedenis: permanent proces van vooruitgang.
o Rationalisten 18de eeuw: Kant, Lessing, Voltaire
o Idealisten: Hegel, Marx
o Positivisten: Compte
o Laatste fase: triomf van de eigen ideologie (de Condoriet, Hegel)

1.2. De nationale geschiedschrijving: verwetenschappelijkt geloof in de rechte lijn? Van de


natiestaat naar de ‘lieux de mémoire’
 Europacentrisme, nationalisme; kolonisatie en imperiale ambitie
 De Nederlanden: effect van de scheiding der Nederlanden, factor taal? (Van Meteren,
Hooft, de Groot: hollandocentrisme, kritiek door Pieter Geyl)
 Vereist groot geloof in zichzelf -> creëren van een nationale geschiedenis
 Nationalisme van de 19de en 20ste eeuw
o Henri Pirenne: heeft in de gevangenis gezeten voor passief verzet tegen de Duitse
bezetter maar had toch de relatieve vrijheid om met wetenschap bezig te zijn
tijdens zijn verblijf in de gevangenis. Hij was het symbool voor ‘la Belgique
martyre’. Dit legitimeerde het succesverhaal van België in de 19de eeuw. Hij was
afkomstig uit Verviers maar woonde in Gent. Hij verhaalt hoe België geleidelijk tot
stand komt, “le point sensible de l’Europe”.
o Factor “staat"?
 Romantisch bij Jules Michelet “Histoire de France”
 Wetenschappelijk bij Henri Pirenne “Histoire de Belgique”
 Late uitlopers: F. Braudel, P. Nora: Les lieux de mémoire, Deutsche
Erinnerungsorte (H. Schulze, 2001), Plaatsen van herinnering (een parcours
van herinneringen in Nederland en België, 2007-2008). Het geheugen van
de Lage Landen (ed. J. Tollebeek, H. Te Velde, 2009).
 Pierre Nora was een Frans historicus. Het gaat eerst over tastbare plaatsen,
later meer over begrippen. Dit blijkt een succesvolle formule te zijn. Het laat
de lezer de vrijheid er stukjes uit te pikken. Dit model heeft in veel landen
gevolg gekregen.
 J. Tollebeek was een vriend van Pierre Nora, er zijn gelijkenissen en
verschillen.
 “De grootste” Duitser, Engelsman, Nederlander en Belg? Het gevaar van het
presentisme, de hele nationale geschiedenis wordt verengd naar de recente periode.
 Nationalisme als constructie: E. Hobsbaum, B. Anderson
 Reactie tegen nationalisme: universele geschiedenis, reeds in de Verlichting: Vico,
Voltaire, Montesquieu

1.3. Lineair denken en indelingen van de geschiedenis: de evidentie van de historische periode
 Traditionele indeling: oudheid – middeleeuwen - moderne tijden: resultaat van de
Renaissance, moderne tijden is Angelsaksische benaming.
 Dichotomiethese: moderniseringsthesen. Men zoekt contrasten tussen 2 opvattingen
of stellingen. Waarom is Europees model zo succesvol?
 Actueel:
o B. Barber (Amerikaan): Jihad vs. McWorld -> allusie op McDonalds
o Samuel Huntington: Clash of Civilizations
o M. Castells: The Information Age
o “The end of the world as we know it”: men heeft een nieuw vijandbeeld nodig.
o Zie ook actuele discussie over positie van de Islam (hoofddoekendebat en
dergelijke): een reëel probleem of een bliksemafleider voor andere
problematieken? Context: zoektocht naar “identiteit” in een globaliserende
wereld.
o Zie video: language has been hijacked.

1.4. Cyclustheorieën

1.5. L’histoire immobile’: geschiedenis zonder verandering

2. Oorzakelijkheid
2.1. De ondraaglijke onzekerheid van de ongrijpbare oorzaak
 Diverse oorzaken configureren in een kristallisatiepunt. Vb. Machtsovername door
Hitler (1933) met de steun van:
o Middenstanders: grote beurscrash treft onze economieën, ze zijn kwetsbaar voor
propaganda met racistische inslag.
o Industriëlen: De staalindustrie is belangrijk voor de wapenproductie, zij verdienen
goed.
o Monarchisten: heimwee naar de keizertijd, ze zoeken een sterke leidersfiguur, ze
zijn tegen de snel opeen volgende regeringen.
o Militaire kringen: Deze groep is traditioneel heel sterk. Ze hadden de steun van
het thuisfront verloren en kregen overal de schuld van -> ze willen revanche.
o Nationalisten: Pangermanisme, Anschluss Oostenrijk, Sudetengebied, Elzas, delen
van Polen,…
o Kerkelijke kringen: Hitler was het minste kwaad in vergelijking met de linkse
partijen (communisme), ze lieten zich verleiden door de lokroep van ‘de grote
kruistocht’.
o Arbeiders (NSDAP): Hij probeert een simpel antwoord te bieden op de
problemen. 1 mei werd officieel een feestdag, maar op 2 mei schafte hij dan wel
de vakbonden af.
 Natiewijd geëxperimenteerd met een nieuw regime in Duitsland, Hitler wordt
incontournable.
 Zie speech: Een groteske persiflage van een gebed
 Reichstag in brand gestoken, een journalist wordt geëxecuteerd.
 Diverse groepen worden verleid (Sportpaleis Berlijn, 30-01-1933): collectieve angst
wordt aangesproken (zie ook rol van het individu, p 287-292)
 Hitler gaat van 30 naar 43% van de stemmen. Na de dood van … staat niets hem nog in
de weg.

2.2. De zoektochten naar oorzaken van verandering


2.2.1.De oorzaak van de interne dynamiek, het individueel gedrag en publiek optreden
 R. Nisbet: politicoloog, socioloog, Amerikaan. Men moet aandacht hebben voor
de externe factoren die een beleid beïnvloeden. Er zijn zowel interne als externe
factoren.
 P. Bourdieu: soorten kapitaal, notie “habitus”, “structures structurantes”. Actueel
onderzoek van het opleidingssysteem binnen het onderwijs.
 E. Goffman (Canadees): rollenspel (performance/competence). Belang van
teksten die etiquetteregels voorschrijven.
 A. Giddens: structuratietheorie. Hij beïnvloedde Tony Blair en Labour.
 J. Habermas: publieke ruimte (hoe groepen met elkaar in dialoog kunnen treden),
huidige Duitse socioloog.

2.2.2.De uitleg van het conflictmodel


 Karl Marx: economische belangen botsen.

2.2.3.Evolutie of revolutie, het volk of de elite?


 Inspiratie door Amerikaanse (1776) en Franse (1789) Revolutie.
 Het anonieme volk wordt de kracht die de revolutie draagt.
 Romantiek: J. Michelet; rol van het volk.
 C. Brinton: revolutie als “ziektebeeld”, zie Duitsland moet bevrijd worden.
Revolutie is een ziektesymptoom van de maatschappij.
 G. Mosca, V. Pareto: elitetheorieën in conflictsociologie, elites schakelen elkaar
uit
 C.W. Mills: “Power elite” (1956): militair-industrieel complex (neemt
besluitvorming over). Vietnamoorlog, oorlogen in het Midden-Oosten.
 Evolutietheorie van Darwin over Spencer naar Sumner (sociaal Darwinisme):
beste soort zal overleven, groepen hebben meer succes omdat ze beter uit de
concurrentiestrijd komen.

2.2.4.Generatie als uitleg


 J. Ortega y Gasset
 Fluwelen revolutie

2.2.5.Individu en de anonieme massa als verklaring: de massa of de ‘sterke man’?


 Wie is de motor achter veel belangrijke gebeurtenissen?
 Zie “Wir sind das Volk”. Een anonieme massa kan de controle overnemen.
 Zie Euclides: psychologische drijfveren van dominante personen
 Th. Carlyle: “On heroes”: grote figuur als drijvende kracht in de geschiedenis
voorstellen.
 E. Gibbon: “decline and fall of the Roman empire”.
 J. Stengers: “Histoire d’une grande peur: la masturbation” (1984). Tot 30 jaar
geleden was het een slechte bezigheid, er waren negatieve gevolgen aan
verbonden, je kreeg er ziektes van, er werden schuldgevoelens bijgebracht, maar
tegen het einde van de 20ste eeuw was dit totaal verdwenen.
o De kerk was er sterk tegen.
o Stengers vraagt zich af waar dit schuldgevoel vandaan komt.
o Alles gaat terug tot “Onania” (Becker, 1710). De auteur was een arts en
charlatan.
o Samuel Tissot was een befaamd Zwitsers arts. Hij schreef “De l’onanisme”
(1760) in een wetenschappelijk klinkende stijl, aangevuld met eigen
ervaringen (horlogemaker die fervent masturbeerde).
o Stengers ziet dat geen enkel van de citaten authentiek is, of ze zijn uit de
context gerukt.
o Er heerste een angstklimaat dat door de theologen werd overgenomen, het
ging van een kleine zonde naar een hoofdzonde. In een internaat werden
handen vastgebonden aan de spijlen van het bed, ze fabriceerden speciale
stoelen zodat men er niet aan zou kunnen.
o Zie reclame kuisheidsgordel, “Appliances for the treatment of
masturbation”.
o Hoe is de angst verdwenen? Zie Kinsey rapport (1984). Er kwam een
ommekeer dankzij het onderzoek van deze seksuologe.
 92% heeft het ooit gedaan.
 50% binnen het huwelijk.
 Niemand hield er letsels aan over.
o De publieke opinie past zich aan.
 CASUS: oorzakelijkheid: 11-09-2001 en creatie van een vijandsbeeld.
o Zie splitscreen met woordvoerder van de Taliban.
o Kruistocht versus Jihad.
o 11-09-2001: “breaking news”: CNN: link met Talibanregime.
o Terrorisme: sociaal verschijnsel dat bestudeerd en geanalyseerd kan
worden. Definities? Verschijningsvorm?
o Toepassing op Bin Laden en Al Qaeda: geheimhouding? Persconferentie
februari 1998 van Osama Bin Laden met Al Zawahiri (Egyptische jihad) naast
hem. Ze zouden een islamfront tegen de joden en de kruisvaarders vormen.
John Miller sprak met Bin Laden, 2 maand later worden 2 Amerikaanse
ambassadeurs in Afrika opgeblazen. Er volgen vergeldingsacties in Soedan
en Afghanistan. Hierdoor ontstaat er nog meer een gepolariseerde situatie.
o Ofwel geeft men vooraf een signaal voor een aanslag, maar doorgaans
wordt dit in het geheim voorbereid door een groepje of een individu
(zelfmoordenaar). Achteraf is er meestal wel een opeising, maar men moet
zich afvragen of die altijd wel klopt.
o Rechtvaardiging oorlog in Irak door 9/11, zogezegd harde bewijzen.
o Situatie islam in conflict tussen grootmachten (USSR in Afghanistan),
commerciële belangen (beheersen oliereserves). Situatie in VS:
belangenvermenging VS elite en oliemaatschappijen (familie Bush, Cheney,
firma Carlyle Group).
o Zie filmpje Bin Laden: ging naar Afghanistan om jihad te beleven, “evil
empire” (Sovjet-Unie). Men toont de 2 kanten van Bin Laden.
o Zie ook putsch in Chili -> Augusto Pinochet grijpt de macht.
o De wereld wordt opgedeeld in verschillende invloedszones.
o Men wil een deal sluiten om Bin Laden uit te leveren, er volgen
onderhandelingen maar die springen af. Vervolgens militaire afstraffing, de
Taliban schoot zelf in actie.
o Bronnen uit interne Bushadministratie. Wie manipuleert wie? Niets is wat
het lijkt. Bush heeft een sterke relatie met belangrijke families in Saudi-
Arabië.
o Zie filmpje met getuigenissen (Bin Laden en Bush, de Carlyle Group). Vader
en zoon Bush richtten allebei oliebedrijfjes op, de halfbroer van Bin Laden
moest aandelen kopen van bedrijf George W Bush om een failliet te
vermijden. De familie Bush onderhoudt contact met criminelen.
o De Carlyle Group produceert wapens, Bush sr. zit in het beleid, erna komt er
een contract met Bush jr. Er is geen toezicht, er zijn geen aandeelhouders.
Zo is er helemaal geen controle op wat er daar gebeurt.
o De andere kant van de medaille: J. Stiglits, C. Blimes “De oorlog van 3 biljoen
$ - De echte prijs van de oorlog in Irak” (Houten,2008). Materieel en
menselijk leed.
o Mensen die meespelen in oorlogen/conflicten hebben altijd adviseurs.
3. De geschiedenis: nuttig en nodig?
3.1. Manipulatie van het verleden
3.1.1.De geschiedenis gemanipuleerd: Clio als hoer
 Bron van weerstand en kritiek.
 P. Valéry (1931): ontgoocheling over politiek misbruik en gebrek aan “slagkracht”
van de geschiedenis. Hij is niet de eerste die zich vragen stelt bij de betekenis van
de geschiedenis. Ook Nietzsche deed dit al. De Annalesschool reageerde hierop.
 Godsdienstige en ideologische apologie. Evolutie naar rationalisme: 1440, Lorenzo
Valla ontmaskert “Donatio Constantini”.
 Patriotisme: legitimatie van politieke regimes.
 Machiavelli: rationele kijk op hoe macht gefundeerd wordt.
 De geschiedenis zal gelegitimeerd worden voor nieuwe staatsvormen/politieke
regimes.
 De historicus, tijdgenoot en participant tegen wil en dank: H. Pirenne en J.
Huizinga.
o Huizinga (1872-1945): cultuurgeschiedenis, geschiedenis op intuïtieve wijze
benaderen.
 “Herfsttij der Middeleeuwen” (1919): neologisme.
 “In de schaduw van morgen. Een diagnose van het geestelijk lijden van
onze tijd”: cultboek van die tijd. Het had een zeer grote oplage en is
ook vertaald in het Duits. Het wijst op de schaduwen van het fascisme.
 Was rector van de universiteit van Leiden, de belangrijkste universiteit
in Nederland. Hij was een leidinggevend figuur.
 Bij een publicatie van hem kwam een naschrift, hij kreeg veel
negatieve reacties.
 Hij heeft een speech gegeven in Berlijn op dezelfde dag als Hitler.
 “Homo Ludens. Proeve eener bepaling van het spelelement in de
cultuur” (1938): de verwondering van de mens over zijn creativiteit.
 Hij maakt de oorlog mee, krijgt spreek- en lesverbod omdat ze hem te
gevaarlijk vinden. Hij wordt afgevoerd naar Nederlandse kampen en
overlijdt daar net voor de bevrijding.
 “Geschonden wereld. Een beschouwing over de kansen op herstel van
onze beschaving.” (1943-1945).
o Pirenne (1862-1935): Luikenaar, studeert in Duitsland, gaat later naar Gent.
Duitsland was het gidsland van de wetenschappen,… Hij studeert ook in
Parijs (École des chartes), geeft belangrijke impuls aan het onderwijs van
geschiedenis (bronnenedities,…). Hij is links-liberaal, concipieert “Histoire de
Belgique”, een magnum opus. Hij heeft een 17-tal eredoctoraten, Huizinga
komt naar hem toe om te zien hoe het moet.
 In deze tijd lijkt de Belgische staat een mooie toekomst te hebben, ze
hebben kolonies. Maar er zijn ook sociale ongelijkheden.
 “Le pangermanisme et la Belgique” (1919)
 1914: breuk en drama voor Pirenne (zoon sneuvelt in november 1914),
Duitsland is plots agressor (ze staken bvb de bibliotheek in Leuven in
brand), hij stuurt zijn Duitse eredoctoraten terug.
 Het duurt tot na de oorlog voor hij kan terugkeren.
 Pirenne wordt rector van de universiteit van Gent en schrijft het werk
“Ce que nous devons désapprendre de l’Allemagne”. Een discours dat
jaarlijks door de rector geschreven wordt, gebeurt nu ook nog.
“Rapport sur le situation de l’Université pendant l’année 1920-1921”.
o Ze blijven allebei hun ideeën aanhouden, ook al maken ze persoonlijke
drama’s mee en kost dit hen hun vrijheid.

3.1.2.Geschiedenis en engagement: Clio als bevrijdster


 L. Corluy, een Gentse student, schreef voor zijn licentiaatthesis “De strijd om het
geheugen van Israël. De New Historians en het Israëlisch-Palestijns conflict”
(2003).
 Benny Morris, Ilan Pappé, Avi Schlaim: 3 revisionistische historici.
 Historisch onderzoek naar identiteit en legitimatie van de staat Israël, opgericht in
1947 (oorlog in 1948). Op het moment van de oprichting leefden er echter al
andere bevolkingsgroepen.
 Het bedreigen van de joodse staat is het bedreigen van het joodse volk op zich.
 Vanaf de jaren ’90 kwam er een beweging van New Historians die de mythes
doorprikken.
 Een heilzaam positivisme: reconstructie van wat echt gebeurd is. Te doorprikken
mythes:
o Het dramatische ontstaan van Israël. Het kleine Israël tegenover de grote
Arabische overmacht.
o Het ontstaan van het Palestijnse vluchtelingenprobleem. De traditionele
visie: Arabische leiders riepen het volk op om hun huizen te verlaten. Maar
eigenlijk ging het over een gewelddadig optreden.
o Israël moreel superieur? Ze zijn in conflict met de Arabische wereld. Het
imago van Israël als vredelievende natie komt onder druk te staan (geen
academische discussie). Op tv was er ook een belangrijke reeks rond de
gebeurtenissen in 1948. Momenteel is er een steeds verder gepolariseerde
Israëlische samenleving. “Deconstructie van het zionistisch project (Th.
Herzl, 1897)
o De realiteit over de onafhankelijkheidsoorlog in 1948
 Nu is er de eerste generatie die de Holocaust niet persoonlijk heeft meegemaakt.
 Na het vrijgeven van de bronnen publiceerde Benny Morris “Birth of … refugee
problem” en Ilan Pappé “Britain and the Arab-Israelian conflict”.

3.2. De wortels van de West-Europese geschiedschrijving, een historiografische wandeling III


3.2.1.Religie en staat: in den beginnen waren de grote verhalen
 De grote verhalen over oudheid en middeleeuwen
 Renaissance gaat zich spiegelen aan de oudheid
 In de oudheid legde men de basis voor een latere, meer gelaïciseerde
ontwikkeling.
 Antieke geschiedschrijving: oorsprong van de kritische houding.
 Grieken:
o Herodotos: Trekt als eerste het onderscheid tussen realiteit en verbeelding.
Hij legt vele samenhangen, vooral geografisch en etnografisch. Hij
differentieert het essentiële van het bijkomstige en speurt naar samenhang
en dus oorzaken.
o Thucydides: hij legde het accent op het belang van de psychische dramatiek.
Hij heeft de vorm en benaderingswijze van zijn historisch werk over de
Peloponnesische oorlogen vooral ontleend aan de fictieliteratuur. Hij is de
eerste om zich om kritische distantie en methode te bekommeren.
o Polybius: Hij bedacht een schema dat in elke beschaving een evolutie
onderkent van groei, rijpheid en decadentie dat later veel overgenomen
werd.
 Romeinen: Caesar, Sallustius, Livius, Tacitus.
o Macht, uitbouw van de staat.
o Sallustius: klaagde het zedenverval van de Romeinse aristocratie aan en de
politieke crisis van de Romeinse Republiek. Menselijke motivaties vanuit een
politiek standpunt bekijken.
o Anderen hadden een meer algemene beschouwing.
o Caesar: verheerlijkte de militaire trefkracht en zijn eigen talenten.
o Titus Livius: Streelde het Romeinse chauvinisme met een groot werk over de
geschiedenis van Rome, “ab urbe condita”.
o Tacitus: zeer psychologisch geraffineerde portretten van keizers, schreef
veel oneliners, had ook belangstelling voor de groepen buiten de grenzen
van het imperium (zie “Germania”).
 Joods-christelijke geschiedschrijving: rol van het opperwezen was nadrukkelijk
aanwezig. Hiervan zijn evidente, naïeve imitaties van aanwezig in de
middeleeuwse geschiedschrijving.
 Augustinus (de mens loopt 6 aetates door in zijn leven, die vooraf door God zijn
bepaald, naar analogie van de 6 scheppingsdagen), “de Civitate Dei” (Godsrijk),
ogenschijnlijke naïviteit:
o Flodoard van Reims: raadpleegt wel bronnen maar laat heiligenlevens en
geschiedenis zomaar in elkaar overvloeien.
o Guibert van Nogent: kerkelijk bestuurscentrum, tekst over de traditionele
middeleeuwse opvattingen over de kruistochten, hij produceerde
egodocumenten en had twijfels over de politieke periode toen.
o Galbert van Brugge: Hij werd geconfronteerd met de politieke crisis, zat in
de grafelijke administratie. Zijn wereldbeeld werd overhoop gehaald, hij
twijfelde aan de voorgehouden waarden. Dit maakt zijn teksten interessant
(wreed en brutaal machtsproces). De opkomende nieuwe krachten zijn de
steden.
 Late middeleeuwen: laïcisering, opkomst van de steden, volkstalen
o Froissart: grote reporter bij de koningen van Frankrijk in de 14de eeuw,
vertelde over stedelijke opstanden in de stijl van een glossy magazine.
o Jacob van Maerlant: was actief aan het Hollandse hof, schreef een
wereldgeschiedenis in het Nederlands, “Spiegel historiael”, voor de
stedelijke burgerij.
o Jan van Boendale: Invloed van de pest en dergelijke. Hij had de reflex om te
verwijzen naar de deugdelijkheid van burgerlijke waarden, doorspekt met
morele raadgevingen.
o Philippe de Commynes: Vlaming, eind 15de eeuw, auteur van memoires,
geeft een inside beeld van politiek op topniveau uit eigen ervaring (hij
werkte als hofambtenaar bij Karel de Stoute). Later loopt hij over naar
Frankrijk en Lodewijk XI. Hij biedt een indringende kijk op hofintriges,
politieke machtsspelletjes en psychologische confrontaties aan de hoven
van Bourgondië, Frankrijk en van de grote Italiaanse stadstaten Firenze,
Milaan en Venetië. Een heel andere kijk dan anderen toen gaven.
o Ibn Chaldoen: Arabisch geschiedschrijver. Hij zag de geschiedenis als een
cyclisch proces van beschavingen gedomineerd door geografie en klimaat.
M.a.w. de factoren buiten de mens. De inbreng van het goddelijke wordt
ook fel ingeperkt.
 In de middeleeuwen was er een dominantie van de christelijke ideologie. Later
kwam er ruimte voor andere dan religieuze motieven om de gang van zaken te
verklaren.
3.2.2.De mens centraal in Renaissance en Verlichting
 De mens en zijn verlangens staan centraal.
 2 nieuwe tendensen: reformatie en ontdekkingen.
o Reformatie en contrareformatie
 Verfijnen van de bronnenkritiek.
 Lorenzo Valla: 15de-eeuwse humanist, Donatio Constantini (de
schenking van Constantijn = de eerste christelijk bekeerde keizer, 4de
eeuw. Het was een falsum uit de Karolingische periode) waarin deze
een grote schenking van de keizerlijke bezittingen (grond) aan de paus
in Rome deed. Maar Lorenzo Valla trekt dit in twijfel en ontmaskert
het als een vervalsing op basis van een filologische analyse.
 De Bollandisten (in Brussel gestationeerde Jezuïeten) spelen een grote
rol bij het onderzoek naar de vorm van de bron om deze vals te
verklaren. Zij schreven het “Acta Sanctorum”.
 Bij de mauristen publiceerde Dom Jean Mabillon “De re dimplomatica”
dat lang de kritische regels vastlegde van de historische
hulpwetenschappen.
 Contradictie: ze zijn tegen de kerk maar toch zijn ze er geobsedeerd
door.
 Dit leidt tot politieke partijen die elkaar uitschakelen (apologetische
structuren)
 Belangrijk is ook de orthodoxie van de kerkelijke opvattingen.
o Ontdekkingen, weg van het Europacentrisme
 Het werd duidelijk hoe verschillende beschavingen ontwikkelingen op
andere manier ingevuld hebben, de confrontatie tussen de
verschillende culturen werd duidelijker; de historici besteden
aandacht aan de aparte trajecten van deze beschavingen;
kosmopolitisch georiënteerd.
 Voltaire, Essai sur les moeurs et l’esprit des nations
 De rede vervangt de voorzienigheid: zie PPT
 Breuk gedragen door het aansluiten bij een nieuwe identiteit (Duitse Rijk)

3.2.3.De 19de en 20ste eeuw: vaktechniek, professionalisering en atomisering


 Elk heeft een eigen visie op de geschiedenis.
 1ste helft van de 19de eeuw: romantiek (liberaal)
o Volksgeist (een soort genie dat verschillend is bij elke natie, een
conglomeraat van culturele, politieke, economische en godsdienstige
elementen): De nationale geschiedenis komt sterk naar voor, er is een
sterke nationale beweging. Johann Gottfried Herder bracht dit idee van
Volksgeist naar voor.
o Michelet: analyse van de Franse Revolutie; de kracht van het anonieme volk.
L’âme du peuple. Pure romantiek.
o Carlyle: “On Heroes”. Hij beklemtoont de rol van het sterke individu, de
drijvende kracht van de historische evolutie.
o Ranke: brugfiguur, grondlegger van de positivistische, erudiete
historiografie, hij gelooft in de Lutheraanse Pruisische staat,
antiklerikalisme, conflicten tussen paus en keizer (19de eeuw), romantisch,
belangrijke vernieuwingen in Duitsland (wetenschap in het onderwijs). In
zijn werk zien we de geschiedenis loskomen van de beschouwende filosofie
om via het literaire naar het wetenschappelijke te gaan. Hij wil de
geschiedenis reconstrueren “wie es gewesen ist”.
o Napoleon
 2de helft van de 19de eeuw: positivisme (liberaal) (Auguste Comte, Hippolyte Taine)
o Auguste Comte: Culturen worden bepaald door sociologische wetten. Dit
idee beheerst het wetenschappelijk denken van de 2de helft van de 19de
eeuw. Voor Comte is de vrije wil een fictie.
o Hippolyte Taine: Hij werkte in de logica van het positivisme. Positivisme
hield vast aan determinisme en dit bracht een optimistisch geloof in de
verklaarbaarheid van het menselijk handelen en in wetmatigheden in de
geschiedenis.
o Ontwikkeling technische scholen, laboratoria, studie van de samenleving
(sociologie komt als wetenschap naar voren).
 Van leszaal naar labo: introductie van het seminarie (kritische analyse
van bronnen)
 Ook in Frankrijk: École des Chartes, 1821 (nu in het gebouw van de
Sorbonne).
 Men wil antwoorden vinden in de geschiedenis op wetenschappelijke
wijze. Men gaat ook de maatschappelijke problemen diagnosticeren.
 Ook in andere landen zijn er professionele archivarissen.
o Marxisme (radicalere wijze, drager van de positivistische visie): invloed op
het historisme van K. Lamprecht en H. Pirenne. Marx gelooft in wetten,
volgens hem is de geschiedenis gedetermineerd door de economische
infrastructuur en het optimistische vertrouwen dat de mensheid evolueert
naar een betere toekomst.
o De geschiedenis komt geleidelijk los van ideologisch sterk geladen debatten
(romantisme: debat over de kerk: klerikaal of antiklerikaal?) om de ware
geschiedenis te bestuderen. Men zet de feiten op een rij en zo krijgt men
een objectief relaas over wat er gebeurd is.
o Professionalisme (zie ook École des Chartes): geschiedenis wordt een zaak
van hoogleraren en archivarissen.
 Eind 19de, begin 20ste eeuw
o Methodenstreit / Lamprechtstreit: aan vaarden van de terugkerende
geschiedenis of is de geschiedenis eenmalig? Is de geschiedenis nu
nomothetisch (door wetmatigheden gekenmerkt) of is ze ideografisch? Karl
Lamprecht accentueerde de invloed van de economische bewegingen op de
sociale groepen. Hij heeft een nomothetische opvatting over de
geschiedenis.
o Vele discussies over historisch onderzoek en historici.

3.3. Objectiviteit; a noble dream?


3.3.1.Subjectiviteit, bewust of onbewust
 Attitude, opvoeding, persoonlijkheidskenmerken, toegang tot bronnen, perceptie
van de realiteit, omgaan met hypothesen,… hebben allemaal een invloed op de
objectiviteit.
 Negationisme: David Irving. Hij is een bekend negationist (ontkent Holocaust).
Tegenwoordig gaan negationisten zelf in de aanval, dit is een mediastrategie, zo
krijgen ze meer aandacht. Hij spande een rechtszaak aan tegen de historica
Deborah Lipstadt in 2000 omdat ze hem als meest gevaarlijke en invloedrijkste
negationist bestempelt. Het proces krijgt veel aandacht (o.a. in The Guardian).
 … : logistieke problemen oplossen, vlucht naar Latijns-Amerika, hij wordt ondekt
en opgepakt, later wordt hij berecht en geëxecutioneerd.
 In ’60 schrijft hij (Irving?) een werk over het bombardement op Dresden, in ’75
bekijkt hij de oorlog vanuit het standpunt van Hitler.
 Tijdens het proces wordt hij geconfronteerd met getuigen van de Holocaust, die
het zelf nog hebben meegemaakt. Irving wordt echter gesteund door een club
van Holocaustontkenners, ze noemen zich revisionisten (deze term wordt onheus
gebruikt).
 Comittee for open debate for Holocaust. Tegenwoordig zijn er ook
Holocaustinstellingen, er wordt over geleerd in het onderwijs,...
 Nu zijn er wetten gekomen waarmee het ontkennen van de Holocaust strafbaar
is. De Holocaust is 1 van de best gedocumenteerde genociden, dus is het
bijzonder ongeloofwaardig om te gaan ontkennen dat hij ooit heeft
plaatsgevonden. Het was een bijzonder traumatische ervaring voor wie het heeft
meegemaakt.
 Norman Finkelstein (jood) maakte een analyse van de Holocaust industrie waarin
de Holocaust wordt gebruikt / misbruikt voor politieke doeleinden, het
exploiteren van het joodse lijden tijdens WO II. Sommigen beweren dat hij in het
kamp van de negationisten zit, maar zelf heeft hij nooit de Holocaust ontkend, hij
reconstrueert gewoon hoe het voor politieke doeleinden gebruikt werd.
o Is die industrie er altijd al geweest? Er kwam een keerpunt met de 6-daagse
oorlog in Israël. Israël was een bedreigd land, het stond alleen en was een
cruciale factor in de machtsuitbouw van Amerika in het Midden-Oosten. Het
werd overbewapend door de VS en was zo de westerse waakhond.
o “De uitbuiting van de Holocaust”, 1990, Guy Van den Berghe. Hij schreef al
dezelfde dingen als Finkelstein, maar een jood uit New York heeft
automatisch meer weerklank.
o “De drogredenen van het antisemitisme. Israël, de VS en het misbruik van
de geschiedenis”, Amsterdam 2006. Dit boek is nog explicieter.
 Leuchter-rapport (Zyklon B-gas): Leuchter werd door Faurisson naar Auschwitz
gestuurd om te zoeken naar de aanwezigheid van Zyklon B-gas. Volgens Leuchter
is er niets van te vinden.
 Beiden zijn subjectief op een ideologische manier, maar toch kan je Irving en
Finkelstein niet vergelijken. Irving liegt over evidente onweerlegbare feiten.
 De Franse academicus en tevens een der oudste en meest veroordeelde
negationisten kloeg in 2007 oud minister van justitie van Frankrijk Robert
Badinter aan.
 De geschiedenis wordt terug operationeel, men kan vergelijkingen maken met
andere genociden.

3.3.2.De historicus als rechter


 CASUS: De moord op Patrice Lumumba
o De politieke moord op de 1ste minister wordt op verschillende manieren
bekeken, er zijn kleine doorbraken op cruciale momenten maar men moet
objectief blijven bij het toepassen van de regels van de historische kritiek.
o In 1960 zijn er veel politieke spanningen. In Afrika komt er een
dekolonisatiebeweging op gang. Lumumba is een charismatische leider die
een onafhankelijke koers wil gaan varen. Zie de link met de
bevrijdingsideologie en de antikolonisatie.
o Hij vindt nergens anders steun en begint meer naar links te neigen, naar de
kant van de Sovjet-Unie.
o In België realiseert men dat de beweging naar onafhankelijkheid niet te
stoppen is. Net op dat moment zijn er verkiezingen in Kongo en Lumumba
wint, hij wordt 1ste minister.
o President Kasavubu is pro-westers, hij wil dan ook bij België blijven.
o Moïse Tsjombé: Katanga, regionalist, tegenstander van Lumumba
o 30-06-1960: feest voor de onafhankelijkheid in Leopoldstad (nu Kinshasa).
Boudewijn geeft een speech tijdens de ceremonie. Hij steekt een loftrompet
af over de daden die België en Leopold II in Kongo hebben gedaan (ook al
was er een genocide tijdens Leopold II). Lumumba reageert hierop met een
ongeplande speech over de jarenlange achterstelling van de zwarten, de
vernedering. Hij krijgt dan al persoonlijk de schuld dat het slecht met hem
zal aflopen. (zie video)
o Hierna volgde de diabolisering van Lumumba in de Belgische pers, hij wordt
afgeschilderd als een halve wilde. 27-07 verschijnt er ook een artikel over
hem in La Libre Belgique. Hij werd ook vermeld in de memoires van Gaston
Eyskens, die toen 1ste minister was en aanwezig bij de speech.
o Ook in eigen land (bij Tsjombé) volgde de satanisering van Lumumba.
o Amerikaanse onrust: telegram Allen Dulles, CIA topman, 26-08-1960:
spreekt over “removal” van Lumumba, later werd dit bericht bevestigd door
de Senaatscommissie Church (1975). De toenmalige president Eisenhower
had de CIA toestemming gegeven voor deze removal. Ze hadden
bijvoorbeeld een spion naar daar gestuurd met vergiftigde tandpasta, maar
deze is in een rivier terechtgekomen.
 In de Washington Post verschijnt de getuigenis van R. Johnson op 08-
08-2000. Hij was lid van de national secretary council. Hij bevestigt dat
Dwight Eisenhower op 18-08-1960 spreekt van “elimination”, dit wijst
op het geleidelijk verglijden van de betekenis.
 Ook de VN moeide zich ermee (Dag Hammarskjöld, VN secretaris-
generaal). In Kongo was er veel uranium, plutonium en dergelijke sterk
aanwezig, dit land was dus zeer belangrijk. Maar hoe pleegde men een
politieke moord zonder zelf de handen vuil te moeten maken? Hun
oplossing bestond erin dat ze interne chaos gingen stimuleren en zijn
rivalen ophitsen zodat die hem zouden liquideren. Maar de eigenlijke
moord was dus geen opwelling van spontane woede.
 De VS ziet in hem een 2de Fidel Castro, ze wouden geen marionet van
de Sovjet-Unie aan de macht.
o 03-09-1960: De Sovjet-Unie biedt luchtsteun aan Lumumba.
o 05-09-1960: Lumumba wordt door Kasavubu afgezet, na slechts enkele
weken dienst.
o 06-09-1960: Lumumba zet in het parlement Kasavubu af, er volgt chaos in
Kongo, onrusten, legeropstand, er werd gevochten en geschoten.
o 14-09-1960: Mobutu (stafchef van het leger) krijgt de macht. Zijn adviseur is
een Belg: Louis Marlière. Lumumba krijgt huisarrest.
o 27-11-1960: Lumumba heeft nog altijd huisarrest, maar ontsnapt met
Mpolo en Okito. Ze rijden naar Stanleystad waar hij nog veel aanhangers
heeft.
o 01-12-1960: Hij wordt weer aangehouden, de UNO (Ghanese blauwhelmen)
is aanwezig maar ze krijgen het expliciete bevel om niet tussen te komen
ook al wouden ze dit wel. Lumumba wordt dan terug naar Leopoldstad
gebracht, daar wordt hij opgesloten en hardhandig mishandeld door
Mobutu. Hij heeft hier echter ook aanhangers en men vreest voor
opstanden. Er zijn 2 oplossingen, ofwel wordt hij naar Kasaï gebracht, ofwel
naar Katanga. Uiteindelijk gaat hij naar Katanga (dus naar Tsjombé), dit
gebeurt door middel van Belgische vliegtuigen.
o 15-01-1961: Telegram van d’Aspremont naar Tsjombé (“tu veux recevoir le
Satan?”)
o 17-01-1961: Tsjombé geeft kapitein Gat de opdracht tot de executie van
Lumumba, dit slechts 5 uur na zijn aankomst.
o Aan het hoofd van het executiepeloton stond een Belg. Men stuurde het
bericht de wereld in dat Lumumba ontsnapt was en in de brousse
omgebracht door zijn rivalen. De bewijzen werden zorgvuldig vernietigd en
de lijken werden in zuur gezet.
o België geeft zijn kolonie de onafhankelijkheid, maar toch hebben ze nog een
minister van Afrikaanse zaken: graaf Harold d’Aspremont Lynden.
o Na de bekendmaking van de moord zijn Belgische ambassades aangevallen
over de hele wereld, omdat men ervan overtuigd was van de Belgische
schuld. Lumumba had ook een grote symboolwaarde, een beetje te
vergelijken met Che Guevara.
o 1991: Jacques Brassinet, “Enquête sur la mort de Patrice Lumumba”
o 1999: Ludo De Witte, “De moord op Lumumba”, op de cover staat de foto
van de mishandeling van Lumumba, hij legt de schuld bij de Belgen. Het is
een zeer tendentieuze lezing.
o 2000-2002: Er komt een parlementaire onderzoekscommissie, bestaande uit
een groep historici (Luc de Vos, Emmanuel Gerard, Jules-Gérard Libois,
Philippe Raxhon). Ze publiceren “Lumumba. De complotten? De moord.”
(Leuven, 2004). Dit onderzoek kwam er doordat de christendemocraten
geen deel meer uitmaakten van de regering (zij waren betrokken, nu was er
een paars-groene regering), de weg lag nu vrij.
 Ze mochten getuigen onder ede ondervragen, ook mochten ze de
Koninklijke archieven bekijken.
 Uit het onderzoek bleek dat de Belgische politiek nauw betrokken was,
ze geven veel medewerking aan de tegenstanders van Lumumba.
 De toenmalige minister van buitenlandse zaken biedt zijn officiële
excuses aan aan het Congolese volk en aan de nabestaanden van
Lumumba.
 Een doorbraak werd gerealiseerd.
 CASUS: Srebrenica. Zijn Nederlandse UNO-Blauwhelmen verantwoordelijk voor de
massamoord uit 1995 in ex-Joegoslavië? Deze vraag staat centraal in het
uitgebreide Srebrenica-Rapport van 3393 pagina’s dat het NIOD in 2002 uitgeeft
(J.C. Blom, P. Romijn, ‘Srebrenica, een veilig gebied. Reconstructie,
achtergronden, gevolgen en analyses van de val van een Safe Area’). Dit rapport is
een minutieuze reconstructie van alle feiten, opdat men achteraf makkelijker de
verantwoordelijken zou kunnen aanduiden. Enkele vaststellingen uit het rapport:
o Als het zo ver is kunnen komen, dan schort er iets aan de beleving van de
geschiedenis (en het leren eruit) in de Balkanlanden. Deze landen hebben
gefaald in hun gevoerde beleid.
o Ook de Europese politiek heeft in deze zaak zwaar gefaald!
Het rapport is een mooi voorbeeld van het gebruik van technische
mogelijkheden en vaardigheden van onderzoekscentra, en van het gebruiken van
‘gevoelige’ (lees: recente en dus eigenlijk niet toegankelijke) archieven.
o Een eerste verdachte wordt voor het gerecht gebracht in Den Haag, een 2de
wordt nog altijd gezocht.
o Men moet precies nagaan wat er op 01-07-1995 is gebeurd. In het werk van Blom
en Romijn wordt minuut na minuut gereconstrueerd wat er gebeurd is.
o Een gevolg van Srebrenica is dat de Nederlandse regering valt. De regering
Balkenende komt in de plaats.
o L. Huyse, “Alles gaat voorbij, behalve het verleden”, Leuven, 2006. Men moet
leren omgaan met het verleden. Zie ook de waarheidscommissies in Zuid-Afrika,
de rechtbanken in Rwanda, het grote zwijgen gedurende 60 jaar in Spanje en…
zie PPT!

3.3.3.Is objectiviteit dan toch bereikbaar?


 Gematigde perspectieftheorie: deze theorie legt zich neer bij het bestaan van
verschillende standpunten bij elkaar.

You might also like