You are on page 1of 75

Deel 1: De bron, bouwstof voor de kennis van het verleden

Hoofdstuk 1: De notie bron


 Bron = artefact uit het verleden/getuigenissen over het verleden
o Overblijfsel: voorwerp dat alleen door zijn bestaan een spoor oplevert
de bibliotheek van leuven
o Overlevering: mondelinge/geschreven getuigenissen die een eenvoudige/complexe
gebeurtenis beschrijven/verhalen/becommentariëren

1.1 Bronnen: bewuste creaties

 Bronnen over wat/hoe/waarom


o Komen niet altijd voor in de bron
 Reden:
 Duidelijke/specifieke functie voor de tijdgenoten
 Intentie van bronnen
o Functie in dagelijks leven -> later pas bron
o Per ongeluk of onbewust ontstaan -> onschuldig, geen intentie om bron te zijn
o Met bepaalde intentie gemaakt maar totaal andere functie -> unwitting testimony
typologie in functie van de intentie: militaire coup spanje 1981, Zapruder-film
o Gewilde getuigenissen -> opzettelijk gecreëerd om doel te bereiken
o Tussen gewild en ongewild -> door explosie van media
 Zorgen voor evolutie in publieke opinie
Youtube, wikileaks, Abu-Ghraib, Sarkozy in ‘salon d’agriculture’, Gordon Brown
 Bronnen kunnen
o Objectief zijn
o Subjectief zijn
 Ook waardevol: opinie en mentaliteit rond feiten
 Maar: kritisch kijken naar ontstaanscontext

1.2 De vormeigenschappen: geschreven en ongeschreven bronnen

Geschreven bronnen
 Soorten
o Verhalende = literaire bronnen
 Motieven
 Inlichten, visie/opinie opdringen, deelgenoot maken van eigen
inzichten, puur ontspanning
 Egodocumenten
 Jacques Presser: documenten waarin een ego zich opzettelijk of
onopzettelijk onthult of verbergt
 Jaren ’50: beschouwd als zeer onbetrouwbaar -> enkel voor
ideeën/cultuurgeschiedenis
 1750 – 1850: enorme bloei door Rousseau/Goethe
 Dichtung-Wahrheit is ook historische waarheid maar anders dan
harde feiten
 geen waarborg voor accurate weergave van subjectief ervaren
realiteit
o zelfbedrog + narcisme
o rekening houden met kans op ontdekking
o teleologisering + rationalisatie post factum: toekomst van
verleden is gekend
postume mémoires van Leopold III
o Diplomatische teksten
 Teksten die een rechtssituatie vaststellen of een nieuwe rechtssituatie
scheppen
 Oorkonde -> waarmerk
 Doel: getuigenis afleggen over een vooraf voltrokken rechtshandeling of
bestaan van rechtsfeit => bewijsstuk in rechte
 Vorm: strikte vorm eigenschappen
 Protocol: naam auteur/bestemmeling, begroeting, aanroepen
opperwezen
 Context: narratief deel met motieven en beslissing
 Eschatol: validatietekens, getuigen, datering
o Bronnen van sociale boekhouding
 Schriftelijke neerslag van de uitvoerende macht of het beheer van
openbare/private administraties/ondernemingen/verenigingen
 Verslag over opdracht/vergadering/zakenbeleid/bezitsstructuur/
fiscale structuur/sociale structuur/politieke structuur

1.2 Ongeschreven bronnen


 Materiële voorwerpen
o Archeologische sporen
 Alle materiële voorwerpen die een spoor zijn van menselijke activiteit in het
verleden
 Deels onder aardoppervlak
 Info over cultuurgroep, leefpatroon, artistieke ambities, commerciële en
culturele verbindingswegen
Palast der republik
o munten
o afbeeldingen (handmatig & mechanisch)
 orale tradities
o zuiver en exclusief oraal
o nu meer vastgelegd in geschreven vorm of op geluidsband/digitale drager
Hans Eisler
Hoofdstuk 2: Onderscheid tussen bron en historisch werk
 Bron = voorwerp/getuigenis over/uit het verleden waarop de historicus steunt om een beeld
te scheppen
 Historisch werk = resultaat van die scheppingsdaad
 Informatie
o Primair: directe mededeling
o Secundair: indirecte mededeling -> deductie
 Minder zekerheid
 Aerts en Te Velde -> privé-persoon van politicus komt naar voor vanaf jaren ‘60
o persoon meer in belangstelling dan politicus
Herodotos, Thucydides, Eusebius van Caesarea: hun bronnen verloren
 kritisch apparaat: citaten van bronnen: historicus draagt geen verantwoordelijkheid voor
inhoud, wel voor interpretatie

Hoofdstuk 3: Van gesproken naar geschreven woord en terug?


Evolutie van de bronnentypes en hun complementariteit
3.1 Schrift en alfabet

 Prehistorie: geen schrift, louter orale traditie


 Vanaf Grieks-Romeinse beschaving: schrift = communicatie middel bij uitstek > genuanceerd
en impact
o Kerk neemt dit over -> globale verspreiding
o W-Eu M’eeuwen: herneming orale tradities

3.2 De drukpers: schaalvergroting en uitdieping

 15de eeuw: Johann Gutenberg uitvinding boekdrukkunst -> overlevingskans boodschappen


stijgt want vele identieke exemplaren
 Grondstof
o Papier: relatief goedkoop (in vgl met papyrus en perkament) en makkelijk te
vervaardigen
 Gemaakt van lompen
o Begin 19de eeuw -> prijs halveert
 machine + houtpulp
 gezette tekst in drukplaat, metalen persen (ipv houten), metalen cilinder (ipv
verticale pers), letterzettermachine
 leidde tot ontwikkeling schrijfmachines (Remington, 1874)
 Mogelijkheid oude antieke teksten uit te geven op meerdere exemplaren -> veel correctie
van typfouten
 Luther: verspreiding van denkbeelden in volkstaal, pamfletten, spotprenten
o Caraffa (heroprichter inquisitie, paus Paulus IV) -> index (1559 – 1966)
voordien ook wereldleiders
 Republiek der Verenigde Provinciën: losse controle -> grote winst door druk van verboden
boeken voor heel Europa
 Jan Luiten van Zanden (2005)
o 15de eeuw: ontstaan kenniseconomie door geringe kosten van boekdrukkunst ->
grote verspreiding
 Succes westers economisch/politiek model => Sonderweg van West-Europa

3.3 Woord en Beeld

 20ste eeuw: massacommunicatie -> foto, cinema, radio


o Werken bronvernietigend -> informatie meestal niet geregistreerd (rechtstreekse
uitzendingen) of niet bewaard (ofwel geen systematische inventaris)
o 1940 – 1970: Celluloidfilm -> meer bewaard gebleven
o Voor 1940 en na 1970: op uitwisbare tape
o Computeropslag
 Verstrooidheid, technische kortsluiting
 Nieuwe dragers -> onleesbaarheid oudere
 Degradatie van drager

3.4 Mondelinge bronnen: orale overlevering, orale geschiedenis

 Jan Vansina -> valorisatie van orale bronnen door interesse in Afrikaans verleden
o Historische waarde = even groot als kronieken/egodocumenten
o Mondelinge communicatie ≠ anarchie/willekeur
o Ook complex sociaal-politiek verkeer
o Interne (tekstkritiek) en externe (gecontroleerd door groep, sociale instelling,
gesloten kaste?) test
 Verschillende lagen van informatie bij interviews
o Fatische laag = cognitieve informatie: feitelijke uitgesproken tekst
o Muzische laag = intonatie, rustpauzes, gemoedsgesteldheid,…
o Paralinguale laag = mimiek, bodylanguage,…
o Extra-linguale laag = randomstandigheden (persoon die binnenkomt, telefoon,
achtergrond geluiden, versieringen)
Maurice De Wilde

Hoofdstuk 4: impact van communicatie- en informatie-technologie op


de productie van bronnen
4.1 snelheid en kwaliteit van overdracht
Eerste fase: te voet, voor het gebruik van het paard
 5 à 10 km/h
 Media = mens zelf (bode) of auditieve/visuele signalen (tamtam)
 Geringe nauwkeurigheid
o Mondeling + onduidelijkheid van tekens

Tweede fase: gebruik van het paard


 Vanaf 2000 v.o.t. in Centraal-Azië (Achemenidische koningen Perzië)
 20 à 25 km/h
 Grotere nauwkeurigheid door schrift
 13de eeuw: vaste verbindingen handelfirma’s Toscane- jaarmarkt Champagne
 Eind 15de eeuw: eerste net postverbindingen door Thurn en Taxis (Milaan)
 > 19de eeuw: grote afstandswegen -> verdubbeling snelheid
 Vanaf 16de eeuw: avvisi/Zeitungen (= supplementen bij brieven met handelsdoeleinden)
o Vanaf 17de eeuw echte kranten: Duitsland en Antwerpen, VOC: steeds band
financiële wereld

Derde fase: mechanische media


 Snelheid 50 à 60 km/h door trein (1830)
 Gelijktijdig vanaf de telegraaf (1844)
 Persagentschappen -> unificatie en nivellering van het internationale nieuws + geen toetsing
op objectieve waarde + controle op vrijgegeven informatie

4.2 Functie van de communicatiemedia

 Avvissi -> informatie enkel voor specifieke doelgroep (Italiaanse zakenlui)


 Vanaf 16de eeuw: octrooi/licentie nodig van stad voor uitgave van kranten = preventieve
censuur
o Jurgen Habermas: rol van Italiaans tijdschrift ‘Il Caffé’ in publieke openbare cultuur
 Vanaf 17de eeuw: eerste echte nieuwsbladen + gespecialiseerde tijdschriften
o Persvrijheid beperkt door censuur -> na Franse Rev. in Frankrijk plots wel persvrijheid
 Vanaf 19de eeuw: ingevoerde taks (dagbladzegel) -> censuur (afgeschaft in de 2de helft 19de E)
 Tot ’80: kranten eigendom van politieke systemen
o Hersenspoeling, verborgen verleidingen, propaganda
Gleichschaltung: Leni Riefenstahl
o Hoe: selectie van de feiten
o Nu: in handen van multinationale, financiële groepen
 Le Monde: onafhankelijke redacteurs hebben aanzienlijk deel
eigendomsrechten
 Times: conservatief + onafhankelijk
 USA: volledige commercialisering
Washington Post & New York Times: toch kritische opstelling tov
politieke/sociale groepen, pro liberaal
 CNN (1980) door Ted Turner
o 24/7 nieuws
o Breaking news = direct overschakelen naar spectaculair gebeuren dat rauw op het
scherm komt zonder redactionele begeleiding of verwerking
o 1988: Arabische variant Al Jazeerah (vanuit Qatar)
 Vanaf 9/11 als doorgeefluik voor boodschappen leiders -> controle verloren
o 1993: Europese variant Euronews, BBC World
o 1996: Fox news, Rupert Murdoch
 Gelijktijdige verslaggeving (interferentie) kan effect hebben op de feiten (= contaminatie)
o Verbod (= moratorium) op opiniepeilingen tijdens sperperiode bij verkiezingen
 Vb: Ségolène Royal vs Nicolas Sarkozy => derde kandidaat Bayrou wordt
doodgezwegen

4.3 Impact van de communicatie in de huidige samenleving

De wereld van de communicatie: a global village?


 Global village: meer mensen krijgen zelfde nieuws te horen/zien => identiek
handelen/denken
o Varkensbaai in Cuba (1961): directe politieke besluitvorming
o 16de en 17de eeuw: elk bevel uit Madrid over Zuidelijke Nederlanden komt te laat
(onderzoek van René Vermeir)
=> time is money
 The medium is the message (McLuhan; technologisch determinist): de vorm is belangrijker
dan de inhoud, opdeling van taken?

De impact van de communicatiemedia: naar een collectief geheugen en de verleiding van de


manipulatie
 Collectief geheugen berust op reële basis en op gedeelde ervaringen, meestal op gedeelde
beelden Getuigenis Robert Fisk
o Beelden zouden objectief moeten zijn, maar technische aspecten introduceren
subjectiviteit
Nick Ut; 2009 Neda Soltan; My Lai: “And babies?”-“And babies.”; embedded
journalists
o Spindoctors: verantwoordelijken van communicatie bij politieke campagnes -> meer
inhoud voor beelden dan voor inhoudelijke kern
manipulatie van foto’s: 1920 Stalin en Trotski, 2004 Kerry en Bush, 2003 Bagdad en
Saddam Hoessein
o Oneliners (vnl tussen Giscard en Mitterand en tussen Mitterand en Chirac -> vous
n’avez pas le monopole du coeur)
o “beelden liegen niet” klopt niet
 Media zorgt voor creatie van perceptie en nieuwe werkelijkheid

4.4 Kortsluiting in de informatiestroom

 Communicatiemodel van Shannon en Weaver


o Noise (= verstoring) + hermetische karakter obv pragmatische problemen
 Welke impact op diverse individuen?
o Noise + hermetisch karakter obv semantisch-semiotische problemen
 Geeft de tekst de inhoud goed weer?
o Bijzondere vorm van noise = geheimtaal/legercode
 Redundantie: lage informatiegraad, voorspelbare boodschap
 Entropie: hoge informatiegraad, weinig voorspelbare boodschap maar zeldzaamst en
moeilijks om te decoderen

Deel 2: Technische analyse van de bron

Hoofdstuk 1: De vele vormen van vervalsing


1.1 Totaal onbetwiste bronnen

 Inhoudelijk waar en formeel echt

1.2 Intellectueel falsum

 Bedriegt met inhoud


o Motief: destinaris bedriegen of met medeweten van destinaris lezers bedriegen
 Vormelijk echt

1.3 Materieel falsum

 Document gaat niet uit van instantie waarvan het beweert af te stammen
o Fraude -> doel = winst maken, leugens opdringen
o Pseudo-origineel met al dan niet bestaan van echt origineel
Konrad Kujau: Hitlerdagboeken

1.4 Pastiche

 Document/voorwerp vervaardigd via het nabootsen/combineren van kenmerken van een of


meerdere originelen waarbij het nieuwe product in een aantal (maar niet in alle) opzichten
overeenstemt met de modellen.
o Motief
 Oneerlijk: geldzucht: Han Van Meegeren vs. Vermeer, John Myatt en John
Drewe
 Spielerei of kunstzin: Picasso vs. Velasquez
grens parodie en plagiaat: Ole Ahlberg vs. Kuifje
o Bewust/onbewust
o Jean d’Ormesson ‘La gloire de l’empire’ -> geschiedenis van onbekend rijk uit de
Oudheid => waarschuwing tegen geposeerde geleerddoenerij
o Vaak gebruikt als tonen van technische kunde
 In Renaissance: positieve waardering voor grote kundigheid
 Humanisme: aanvulling van klassieke auteurs
o Neostijlen
o Restauraties: complementerend of omkeerbaar?
Joseph-Marie Van der Veken (19-20): rechtvaardige rechters

1.5 Kopie

 Oorkonden -> authentieke kopieën door bevoegd oorkonder om als bewijs in rechte te
dienen, als attest zonder dat het oorspronkelijk moet worden gegeven + beveiliging tegen
verlies
 Zuiver informatieve bedoeling
o Pastiche -> als het te exact is is het een pseudo-origineel (handtekening kopiëren)
 Vals/onecht karakter zit in intentie van artiest
o Voorwerp is altijd echt en uniek
o Bedrog: voor iets anders laten doorgaan terwijl je weet dat het niet zo is
Lijkwade van Turijn, Han van Meegeren

Hoofdstuk 2: ontmaskeren van de falsaris


 Zwakke plekken waardoor een falsum ontmaskerd kan worden
o Anachronismen ivm taal en terminologie
o Anachronisme ivm materiaal -> chemische analyses
o Anachronisme ivm schrift
o Onbewaakte momenten -> details!
het oorlelletje van Morelli
 Zwakke plekken omzeilen door
o Grote vertrouwdheid met veel modellen + subtiele combinatie met eigen vinding
o Gerecupereerde materialen
o Pseudo-kopie maken ipv pseudo-origineel (dus enkel conform met
vormeigenschappen)
o Databank van pictologische elementen van de nagebootste schilder
o Toeschrijven aan ‘de school van …’
 Falsa en pastiches -> nuttige bronnen voor interesses van kunstenaars + publieke smaak op
een bepaald moment + manoeuvres van de falsaris
John Myatt en John Drewe
kritiek van een voorwerp: De kist van Oxford

Hoofdstuk 3 Clio’s laboratorium


3.1 Paleografie
 Functie
o Ontcijferen van alfabetten en letterbeelden die gebruikt worden om gesproken talen
in schrift vast te leggen
 Invloed van mode, esthetica, efficiëntie
 Onderscheid kalligrafie (geposeerd) en snelschrift (cursief)
 Mooi: capitalis elegans, unicaal, carolina
Dagelijks gebruik: Romeins nieuwcursief
Allerpersoonlijkste varianten: gothisch cursief
 Factoren: cursiviteit, modulus (formaat), ductus (aantal en volgorde van
letteronderdelen), verkortingssystemen, versieringen
o Dateren en lokaliseren van ongedateerde teksten
 Methode: vergelijking met gedateerde teksten (databanken)-> altijd
benaderend
o Echtheidsproces
 Door op ‘oorlelletjes van Morelli’ te letten
 Ook slecht leesbare teksten/overschreven woorden, herbruikt perkament
(palimpsest) ontcijferd door UV-stralen van een Woodlamp of door image-
processing
Dagboek van Anne Frank

3.2 Diplomatiek

 = studie van de stijlkenmerken van de oorkonden


 Jean Mabillon, 17de eeuw
 Functie
o Datum en geografische herkomst bepalen
o Onechte stukken ontdekken
 Externe diplomatische kenmerken
o Beschrijfstof
o Inktsoort
o Type pen
o Wijze van waarmerken (zegel, ondertekening,…)
Dagboek Anne Frank
Onderzoek R. Hilberg
Vrain-Lucas: valse briefwisseling

3.3 Archeologie: ontrouwe minnares van Clio?

De geschiedenis van de archeologie: van antiquarische interesse tot wetenschap


 Renaissance: groeiende belangstelling objecten uit de oudheid
 18de eeuw: blootlegging archeologische sites
o Pompeï en Herculaneum
o Motief:
 Culturele en kunsthistorische interesse
 Politieke en militaire veroveringsdrang van MZ-gebied
 Schliemann: opgravingen oude Troje
 Evans: opgravingen op Knossos
 Lord Elgin: friezen van Parthenon
 Napoleon: Egypte in Louvre, hiërogliefen
de
 16 : Nationalisme ontstaan uit antiquarisme (romantische belangstelling
eigen verleden)
 Begin 18de: oprichting van ‘Society of antiquaries’ -> onderzoek
Stonehenge
 de
19 eeuw: verwetenschappelijking + professionalisering
o Christian Jens Thomsen -> drieperioden indeling (steentijd, bronstijd, ijzertijd) ->
artefacten op basis v vorm, productietechniek te classificeren
o Geologie: wet van lagen: stratigrafie + context
o Charles Darwin en Malthus -> visie op mens
 ste
20 : grote interpretatieve theorieën
 Aanvankelijk doel = over geschiedenis schrijven obv materiële relicten
 Vraagstelling = oorsprong Europese beschavingen
=> Cultuurhistorische / evenementiële archeologie
o Wat zijn culturen? (artefacten)
o Hoe verspreiding culturele veranderingen? (diffusionisme)
 Determinisme binnen prehistorie
 Verspreiding van superieure naar minder ontwikkelde beschavingen
 Oorsprong Europese beschaving in Nabije Oosten
 Na WO II: diffusionisme wordt in vraag gesteld
o Nieuwe dateringsmethoden -> autonome ontwikkeling mogelijk
o New Archeology -> sterk geïnspireerd op antropologie
=> Processueel paradigma
 Lewis Binford
 Archeologie moet verklarend en deductief zijn
 Culturele ontwikkelingen verlopen via processen
 Project gericht, veel belang aan kwantitieve verwerking, depositionele en
postdepositionele processen, etnografisch onderzoek, observatie
o Kritiek op New Archeology -> ontstaan van contextuele aanpak
 Fr: ’60-’70: Evolutie van menselijke samenleving is te complex om als
natuurkundig feit beschreven/bestudeerd te worden
 Ian Hodder
 Herwaardering van menselijk optreden als creatief en actief element
 Context = cruciaal maar niet alles determinerend
 Ondersteuning maatschappelijke debatten
Bv: Midden-Oosten, Franco-regime in Spanje: Emilio Silva

De archeoloog aan het werk: de prospectie


 Ontdekking van archeologische sites en waardevolle relicten
o Bij toeval
Ötzi
o Prospectie -> actief detecteren
 Systematisch
 concentraties van scherven: sporen en resten menselijke activiteit
 Bestuderen van oude kaarten en toponiemen
 Anomalieën op luchtfotografie: na WOII
o slagschaduwen (shadowmarks)
o verkleuringen van de bodem wegens dempen van putten
(soilmarks)
o plantengroei (cropmarks) (bv weelderige groei = humus =
gevulde gracht)
o smeltproces van de sneeuw (snowmarks)
o overschot aan grond- en regenwater (watermarks)
 geofysische en geochemische methodes
o metaaldetector
o elektrische weerstandsmeting (neemt af bij vochtige
ondergrond)
o elektromagnetische prospectie (veranderingen in
aardmagnetisme -> menselijke ingrepen)
o fosfaatgehalte (hoger waar mensen en vee leefden)

De archeoloog aan het werk: opgravingen van sites en interpretatie van vondsten en bevindingen
 systematische opgraving: originele site + evolutie reconstrueren
o stratigrafie: chronologisch boven elkaar
o opgraving = eenmalig en destructief
 grondige voorbereiding
 beantwoorden aan vraagstelling
 technieken: opgravingsarchief:
 grondmonsters: laboratoria
 artefacten: typologieën
 mensen- en dierenresten: fysische demografie, paleopathologie

datering van de gegevens


 relatief dateren
o stratigrafie
o typologie en seriatie
 voorwerpen uit bepaalde periode en plaats hebben gelijke kenmerken en
deze veranderen maar geleidelijk
o gesloten vondst en synchronisme
 sporen die ooit samenkwamen -> gidsfossielen
 absolute datering
o koolstof 14 methode
 William Libby (1949)
 Halveringstijd 5730 jaar
 Tot 70 000 jaar terug
o Kalium-argon methode
 Halveringstijd 1,3 miljard jaar oud
 Dateringen vanaf 100 000 jaar oud
o Thermoluminiscentie
 Aarde en kleiwerk dateren
 Kristallen verliezen energie in de vorm van licht bij bakken -> komen na
afkoeling volgens bepaald ritme terug
 Datering tot 350 000 jaar geleden
o Archeomagnetisme
 Richting aardmagnetische veld is tijdsgebonden
o Pollenanalyse
 Jaarlijkse neerslag van stuifmeelkorrels en pollen
o Fission Track
 Splijting van atoomnucleus in kristalglas en kwartsen
o Dendrochronologie
 Precisie tot op 1 jaar
 Concentrische cirkels in boom onderhevig aan klimatologische
omstandigheden
 Enkel vergelijking tussen structuren uit zelfde klimaatzones
o Biochronologie
 Studie van bloed en genen -> afstand tussen 2 diersoorten

3.4 Statistiek

Doel
 Streven om de geschiedenis te verwetenschappelijken
 Doorbraak van de kwantitatieve geschiedenis + aanwenden van de historische statistiek
nadat de geschiedenis de sociale wetenschap als bron had ontdekt
o Door de tweede Annales school (na WO II)
o Doel: historische evolutie duidelijk maken en minder impressionistisch weergeven
o Weergeven wat niet direct uit de bronnen af te leiden was en voor tijdsgenoten
ongrijpbare/onzichtbare elementen uit het dagelijkse leven waren
=> nieuwe interpretaties door nieuwe verbanden

Methode
 Alleen homogene gegevens mogen tot één tabel of grafiek worden verwerkt
 Gegevens moeten doorlopend beschikbaar zijn (of mits vermelding)
 Basis van de telling van de bron opsporen en kritisch afwegen
o Voor 19de eeuw: prestatistische periode -> bronnen dienden niet voor statistisch
onderzoek
o Vanaf 19de eeuw: statistische periode
 Adolphe Quetelet (1846) maakte de oudste statistieken adhv l’homme
moyen over de bevolkingstellingen
 Walter Prevenier: adhv lijsten met vergoedingen aan 14de eeuwse
ambachtslieden die militaire dienst deden -> betekenis van ambachten,
omvang stedelijke militie, omvang stadsbevolking
= extrapolatie: zekerder in Italiaanse steden
 Representatieve steekproef
 Verschillende factoren betrekken: bv: Evolutie koopkracht: niet enkel loon- en prijsgegevens,
ook precieze doorweging van de elementen op voedsel- en levensonderhoudpakket
 Jaarlijkse gegevens verwerkt tot 5 à 10 jaarlijkse gemiddelden
 Opletten met conclusies trekken
o Vb: Malthus (eind 18de) -> MR en RR => fout want tussen voedsel en bevolking is er
een dialectische relatie ipv dwingende mechanische relatie

Enkele resultaten en problemen


 Demografische evoluties
o Malthus: late huwelijken rem overbevolking (preventive check)
 Onderzoek Vlaams platteland: AR voor 1750: huwelijksleeftijd meisjes 25-26
jaar > gemiddeld 2 à 3 kinderen minder dan tijdgenotes in andere gebieden
 Ook invloed kennis contraceptietechnieken
 Jean-Louis Flandrin: laat-huwende jongeren vinden uitklaapklep voor
seksualiteitsbeleving in prostitutie en flirts
Het Vichy-regime: sterke staat door bevolkingsgroei
 Crimineel gedrag
o TR Gurr: aantal moorden 20ste vijf tot tienmaal lager dan 16de; dubbel zo laag 13de
 Norbert Elias: fundamenteel cultureel verschijnsel: groeiende affects-
beheersing en staatscontrole
 J. Sharpe: misdaadstatistieken verbergen realiteit, zijn meer spiegel
van evoluerende repressie dan van verschuivende misdaad
-> Arlette Farge: criminalité de sang > criminalité anti-propriété
Frankrijk 16de-18de, opvatting politie en gerecht
 Dark numbers
 Religieuze geschiedenis
o Jacques Tousseart, le sentiment religieux en Flandre à la fin du moyen-âge
o Chiffoleau, la comptabilité de l’au-delà: investeringen uiterlijke tekenen reliogiositeit
in late m’eeuwen, mortaliteitscrisissen
o Jan Art, bisdom Gent in 19de

Cliometrie van de New-Economic History


 1960 New economic History
o Radicale statistische invalshoek
o Historische gebeurtenis = abstracte formules zonder kwalitatief element,
mechanische verwerking buiten subject historicus
o Geloof in integratie van alle componenten -> historische realiteiten maar niet
waargenomen door tijdgenoten
o Tweede Annales school olv Braudel
 Comparatieve geschiedenis
o Leunt dicht aan bij New Economic history
o Jan Luiten van Zanden en Adam Smith
 Verklaring economische succesvolle Sonderweg van West-Europa
(institutionele ontwikkelingen, aanleidingen sociale ongelijkheid?)
 New institutional economics
o Douglass North

3.5 Andere hulpwetenschappen en technieken

 Zegelkunde, chronologie, codicologie, papyrologie, epigrafie (inscripties op harde metalen),


heraldiek (afgebeelde wapens als daterings/herkenningsteken), numismatiek (munten),
taalkunde (etymologie, toponymie, antroponomie, semantiek en semiologie), genealogie,
prosopografie (biografische elementen bij sociale groepen), foto/film/videofilmtechniek

Hoofdstuk 4: Kritische diagnose van de individuele bron


 Externe kritiek
o Tekst als voorwerp
 Herstellingskritiek (= tekstkritiek)
 Oorsprongskritiek
 Ontleningkritiek (= oorspronkelijkheidkritiek)
 Interne kritiek
o Inhoudelijk
 Interpretatiekritiek
 Gezagskritiek
 Bevoegdheidskritiek
 Rechtzinnigheidskritiek
 de
19 : historisch dogma volgens E. Bernheim, Langlois en Seignobos
o Voorafgegaan door Leopold von Ranke, afgewezen want ontoereikend door Annales

4.1 Herstellingskritiek = tekstkritiek

Diverse vormen van teksttraditie


 Origineel
o Autograaf (door auteur zelf opgetekend) & apograaf (op zijn bevel)
o Pseudo-origineel: falsum
 Kopie/afschrift
o Oorkonde: substituut in geval van verlies, rechtskrachtig karakter door authentieke
verklaring door bevoegde instantie; ingeleid door ‘vidimus’; werd ook overgenomen
in bekrachtigingsoorkonde voor het naar de destinataris ging (liet het optekenen in
een oorkondeboek: cartularium)
o Literaire teksten: meer lezers bevoorraden, handschriften na drukpers enkel voor
geschriften in kleine oplagen
o Niet-literaire bronnen
=> altijd fouten bij het kopiëren! -> steunen op origineel of beste teksttraditie

Techniek van de herstellingskritiek


1) het origineel is beschikbaar
 Paleografie
 Mogelijke fouten door auteur door onkunde of verstrooidheid
 Bij gedrukte boeken: 1 editie = volwaardige originelen, ook bij sommige handgeschreven
bronnen, bv internatioanal traktaat

2) één enkel afschrift is beschikbaar => correctie enkel obv gissingen (conjectuur) en hypothese

 Onbewuste fouten (= uit slordigheid)


o Dittografie (herhalen van woorden), Metathese (verspringen van letters), Verwarren
van gelijkluidende woorden, Verkeerd splitsen/samenvoegen, Haplografie (weglaten
van woord of zin, bv: homoioteleuton), Slecht begrijpen van model door
moeilijkheidsgraad van inhoud of schrift
 Bewuste fouten te kwader trouw => interpolaties (paleografisch niet op te merken)
o Vervangen van woorden/zinnen door andere
o Inschuiven van zinnen
o Rechten toe-eigenen/ideologie verdedigen
 Bewuste fouten te goeder trouw
o Niet begrijpen -> zelf wijzigen voor de begrijpbaarheid

3) Meerdere afschriften zijn voorhanden

 Beste kopie als basis


 Archetype = kopie die rechtstreeks naar origineel werd gemaakt
 Maken van stemma codicum (stamboom) om filiatie duidelijk te maken
(afstamming/verhouding) obv gemeenschappelijke fouten
 Methode-Lachmann met letter in dalende orde van kwaliteit
o gemeenschappelijke tekorten > gemeenschappelijke stamvader
o Datum speelt geen rol maar jongere kopie kan geen model van oudere zijn
o Emendatie (= verbetering): niet van wat er het meest zijn is het beste
o Kritiek:
 Bédier: niet toepasbaar bij open en aangepaste afschriften (geschreven naar
meerdere modellen)
 Quentin:
 fouten bepalen moet pas op einde gebeuren.
 Herstellingskritiek moet het archetype construeren ipv het origineel
 Bruikbare varianten moeten in verschillende hs voorkomen
 Varianten van bekende personen tellen niet mee
 Vergelijkingswerk in schema: abscis reeks vd teksten, ordinaat:
varianten
 Snijpunt: 1 of 0: waarde bij foutenrelaties -> geen onderling verband
 Bloch en Pasquali
 Open kopiëren (model niet slaafs navolgen)
 Diverse auteursversies als model
 Moeilijkste lezing is de beste: bij twijfel maakt kopiist sowieso de
tekst eenvoudiger dan moeilijker
 Fouten kunnen resultaat zijn van gemeenschappelijk taalgevoel/
mentaliteit

Correctie en haar grenzen en de toekomst


 Moeilijk te zien wat echt fout is
 Phylogenetische analyse = ‘DNA’-analyse van teksten om ze een boom te maken met in het
midden het origineel
o Afstand tov middelpunt = mate van verwijdering van origineel

Kritisch apparaat
 Regest = informatie over teksttraditie
 Voetnoten = identificatie van personen en plaatsen + vermelden correcties en varianten
Video’s van Dutroux

4.2 Oorsprongskritiek

 Bron deelt zelf alles mee


o Opletten voor Falsa (pseudo-origineel of apocrief)
 Interpolatie (plaatselijk aangepast, echte getuigen overleden)
 Testen ten gunste en testen ten laste
 Hyperkritiek: rekening houden met non-conformisten
 Bron deelt niets/onvolledig mee
o Intellectuele/materiële/juridische auteur?
 Vergelijken met ander werk
 Datering adhv schriftkenmerk/drager/filigraan (= watermerk),..
=> terminus ante quem en/of terminus post quem

4.3 Ontleningskritiek of oorspronkelijkheidskritiek

 Doel
o Is auteur getuige of ontleent hij de getuigenis aan een vroegere auteur?
o Ontlening of plagiaat?
 Geen model -> getuige is eerste getuige of model is verloren/verzwegen
 Wel een model
o Partiële ontlening: citeren, parafraseren
 In klein gedrukt in tekstuitgave
 Oorkonden: letterlijke ontlening
 Literaire werken: meestal parafrase
 Vaak gebaseerd op geheugen (= zwak en deformerend)
 Kan ook in vormgeving
 Einhard (9de eeuw) Vita Caroli -> levensbeschrijving van Karel de
Grote naar model van Suetonius’ beschrijving van Caesars leven
o Derrida: elke tekst verwijst niet naar een werkelijkheid maar naar andere teksten =>
intertekstualiteit
o Postulaat gemeenschappelijke fouten
4.4 interpretatiekritiek

 19de eeuw: dmv klassieke historische kritiek is het mogelijk objectief de realiteit van het
verleden te bekijken -> ‘wie es gewesen ist’(Ranke)
o Historisch realisme gebaseerd op ontologie (woorden verwijzen naar begrippen,
begrippen verwijzen naar reëel bestaande werkelijkheid -> voor menselijke geest
toegankelijk)
 Postmodernisme: elke voorstelling van de werkelijkheid verwijst naar een tijdelijke
constructie gekoppeld aan een individuele lezer
o Wetenschapper: constructie ontmaskeren en deconstrueren
o Verschillende betekenislagen
o Taalkunde en semiotiek > linguistic turn
Semiotiek: ensor vs verhass
Semantiek: grève, grava, Frankrijk
Filmtaal: The Graduate, bewustzijnsgraad

4.5 Gezagskritiek

 Spreekt auteur met gezag van ooggetuige? Is auteur tijdgenoot?


o Kennis over levensloop van de auteur
o Oog voor details die verraden dat hij geen ooggetuige was
 Navertellen -> vervormingen
o Hoe meer tussenschakels, hoe onjuister de informatie
o Belang ooggetuige overdreven door positivisme -> idealisering ooggetuige door
belang observatie als enige aanvaardbare methode
o Paradox hedendaagse ooggetuige (global village, meer inzicht?)
o Invloed media
onderzoek 1997 van de ‘National Science Foundation’ (ook: Joe van Holsbeek)

4.6 bevoegdheidskritiek

Nauwkeurigheid en waarneming: valkuilen


 Psychologische en karakterologische vooringenomenheid van de auteur
 Selectie bij observatie obv interesse
 Vooringenomenheid -> sympathie/antipathie, wishful-thinking
 Emotionele omstandigheden -> troebele sfeer = groter geloof
 Invloed van gezag van officiële en andere informatiemedia
bv Moord op JFK
 Optekenen na verloop van tijd
o Vergissing, verschraling
o Contaminatie door andere bronnen
 Onmogelijkheid van een secuur overzicht van de feiten
o Onmogelijkheid om dingen nauwkeurig waar te nemen voor gewone getuige
Begrijpen van de feiten
 Verhinderd door
o Gebrekkige kennis/geen kennis
 Technisch karakter
o Louter toegankelijk voor insiders
 Glaubensunwilligkeit (Thomas Mann)
o Omvang gruwel doet onmacht om te geloven toenemen

Bewustzijnsgraad
 Bewust doorleefde >< onbewust ondergane werkelijkheid
The Graduate

4.7 Rechtzinnigheidskritiek

Feiten verdraaien of verzwijgen


 Redenen
o Politiek
o Dwang: materieel en moreel
o Massale impact van media
 Minister buitenlandse zaken Powell: bewijzen voor bestaan programma van
WMD (weapons of mass-destruction) -> uit de context gehaalde informatie +
veronderstellingen
 G8-top in Genua, 20-21 juli 2001
o Vooroordelen
 Alpertus van Metz, 11De eeuw: kritiek kooplieden van Tiel die met winstbejag
regels van het kerkelijk recht overtreden
o Sympathie-antipathie

Opzettelijke en onopzettelijke getuigenissen


 Opzettelijk -> engagement
 Onopzettelijk -> onbewaakt, oprecht

Ontmaskering van de verdraaiing


 Blootleggen van inconsequenties
o Toename veelheid aan informatie: vloek en zegen

Deel 3: De historische bewijsvoering: van klassiek historisme naar


interdisciplinariteit

Hoofdstuk 1: Kritische juxtapositie van de bronnen


1.1 Confrontatie van de getuigenissen
Naam Bernheim, Langlois en Seignobos
Datering 1898
Wat Reeks principes over afwegen van getuigenissen
 Alle getuigenissen stemmen overeen -> verhaalde feit is bewezen
 Versie die het best de kritieken weerstaat haalt het boven de
meerderheid
 Bron die betrouwbaar is op controleerbare plaatsen -> verondersteld ook
betrouwbaar te zijn op niet-controleerbare plaatsen
 Twee bronnen spreken mekaar tegen -> bron met meeste
waarborgen/gezag haalt het
 Getuigenissen zijn nauwkeuriger naarmate ze meer algemeen bekend
waren in de tijd zelf
 Twee onafhankelijke getuigenissen zijn identiek -> geloofwaardigheid
wordt verstevigd
 Twee bronnen spreken elkaar tegen -> toetsen aan algemene logica in
menselijk handelen

Hard bewijs:
 DNA-analyse en ontrafeling van genetische code (Human Genome Project) (nieuw
positivistisch)
 Heterdaad-observaties en –filmopnames
 Ooggetuigenissen zeer ‘kwetsbaar’
 Vermoedens National Science Foundation (gezagskritiek)

1.2 Redeneringen in het positieve


 Analoge inductie
o Door vergelijking met bronnen over analoge feiten die explicieter zijn
o Steunt op overtuiging dat mens in analoge omstandigheden op identieke wijze
reageert
 Redenering met hypothesen
o Cl. Bernard (1865): redenering in 4 fasen op dialectische wijze
 Observatie
 Hypothese (=poging tot verklaring)
 Analyse van consequenties van de hypothese
 Verificatie van de hypothese met andere feiten
o Belang van bereidheid veronderstellingen te laten vallen want oorspronkelijke
probleem wordt vervormd/gekleurd door lectuur van bronnen
o Belang van kleine details
 Falsificatietechniek (poging tot weerlegging)
o Oorzakelijke verklaring dient te steunen op vastgestelde feiten, universele wetten en
gedragsmechanismen
=> twijfel over universele geldigheid bij Karl Popper:
 Beperkt aantal observaties -> geen kans tot verificatie
 Falsificaties = nuttig -> verisimilitudo of veriproximitas (= benadering van de
werkelijkheid)
=> Max Weber: benaderende causaliteit = causale adequaatheid
 Waarschijnlijkheidsredenering
o 2 hypothesen (A en B) met beiden argumenten voor en tegen => analogieredenering
-> dmv zoeken naar soortgelijke situatie in het verleden waarin zowel A als B
mogelijk was een succescurve opstellen die beide hypothesen doorheen de jaren
maken. De hypothese waarbij het een stijgende succescurve is, is de meest
waarschijnlijke.
 Tegenfeitelijke redenering (=counterfactual reasoning)
o Formulering van een theoretisch antwoord op ‘Wat,indien…?’ -> tegenfeitelijke
redenering opstellen van zaken die zich niet in werkelijkheid voorgedaan hebben
maar mogelijk waren geweest
o Nut: relatieve belangrijkheid van wel reële feiten in te schatten + impact van een
persoon/gebeurtenis/situatie beter in een context te kunnen situeren
o Moeilijkheid: zeer grote vertrouwdheid met periode en problematiek nodig

1.3 Redeneringen in het negatieve: het zwijgen van de bron


 Argumentum ex silentio: bepaald feit wordt door een aantal getuigen/bronnen verzwegen
o Vermoeden tot opzettelijkheid => motief?
o Slechts geldig als zwijgende auteur in staat was het feit te kennen/de intentie had
alle elementen op te sommen/niet materieel of moreel geremd was
 Argumentum ex silentio: totale afwezigheid van informatie en documenten rond een feit dat
vermoedelijk heeft plaatsgevonden
o Als het zeer essentieel was, was het wellicht vermeld
o Hoe groter de kans dat het verloren is, hoe kleiner de kans dat het een argumentum
ex silentio is (Langlois en Seignobos) -> imperfecte teksttraditie: toevallig of bewust
o Te evident om te vermelden/te irrelevant om te vermelden

Casus Watergate affaire


Datering 1972 – 1974
Plaats USA
Hoofdrolspelers  Woodward en Bernstein: onderzoeksjournalisten van de Washington Post
 Mark Felt: FBI-agent “deep throat”
 James McCord: inbreker die sleutel van naburige flat op zak heeft +
adresboekje
 Howard Hunt: medewerker van juridisch adviseur van Nixon
 John Wesley Dean: ontslagnemend adviseur en eerste getuige tegen
Nixon
 Alexander Butterfield: getuige die zijn mond voorbij praat over de tapes
 Ehrlichman en Halderman: twee topmedewerker van Nixon
Inhoud  Juni 1972: 5 inbrekers worden op heterdaad betrapt in flat van de
Democratische Partij in het Watergate-gebouw (gehuurd voor
verkiezingen van november)
 Verkiezingen gingen over al dan niet de herverkiezing van de republikein
Richard Nixon
 Doel inbraak: documenten stelen & afluisterapparatuur herstellen
 Door Woodward en Bernstein en een onderzoekscommissie van de
Amerikaanse senaat komt de betrokkenheid van Nixon en diens
entourage aan het licht
 Nixon beweert nergens van op de hoogte te zijn en wint ruim de
verkiezingen
 Onderzoek wijst uit dat 1 van de inbrekers James McCord de sleutel van
een naburige flat op zak heeft en dat er in zijn adresboekje vermeld staat
H.H., W.H. (Howard Hunt, White House) -> eerste spoor betrokkenheid
van Nixon
 Op 30 april 1973 worden John Ehrlichman en H. Haldeman ontslagen en
uitvoerig bedankt, de derde ontslagene John Wesley Dean wordt niet
bedankt
 Dean getuigt over de doofpotoperatie en de organisatie in opdracht van
Nixon.
 Op 13 en 16 juli 1973 praat Alexander Butterfield zijn mond voorbij over
tapes met opnames van privégesprekken in het bureau van Nixon
 30 april 1974: Nixon laat selectieve consultatie van de tapes toe
 27 juli 1974 start de afzettingsprocedure van Nixon obv een gesprek
tussen Nixon en Haldeman van 23 juni 1972
 9 augustus 1974: Nixon treedt af als president

Verband met 3 fasen van demystificatieproces:


leerstof  17 juni 1972 tot 25 juni 1973
Langlois en - Nixon ontkent alle betrokkenheid en voorkennis
Seignobos - Dit wordt bevestigd door alle getuigenissen = collectieve leugen
 Sterke bewijsvoering: onafhankelijke getuigenissen
 Zwakke bewijsvoering: alle getuigenissen hebben informatie van
zelfde bron (namelijk Nixon)
 25 juni 1973 tot 13 juli 1973
- getuigenis van Dean over betrokkenheid Nixon: organisatie en
doofpotoperatie, de andere medewerkers ontkennen
 Sterke bewijsvoering: Deans getuigenis doorstaat beter kritische
toetsing
 Zwakke bewijsvoering: getuigenissen van even bevoegde
personen spreken elkaar tegen
 13 juli 1973 tot augustus 1974
- hard bewijs tegen Nixon: de tapes
 Sterke getuigenis: 2 onafhankelijke getuigenissen bevestigen
elkaar (Dean & de tapes)

Verband met De ‘Pentagonpapers’-zaak:


leerstof  1971: journalist Daniel Ellsberg neemt uit het Pentagon geheime dossiers
redeneringen in mee over de Vietnamoorlog
het positieve  1973: proces tegen Ellsberg -> blijkt dat in 1971 bij Ellsberg zelf en zijn
door psychiater is ingebroken door dezelfde inbrekers als in het
analogische Watergategebouw + Ehrlichman is betrokken
inductie  Woodward en Bernstein merken analogie met Watergate affaire
Verband met  Door contentanalyse van de tapes bleek dat op 1075 plaatsen Nixons stem en
leerstof op 595 plaatsen de gesprekspartners stem niet te ontcijferen was
redeneringen in  Ritmestoornissen in de frequentiecurve van de ruis
het negatieve  Tapes waren selectief verknipt
Resultaat  Watergate = model voor situaties waarin ‘big government’ greep
probeert te krijgen op de informatiestroom & collectief geheugen van
natie
 Irangate: Reagans problemen om financiële transfers tussen het
Iran van de Ayatollahs en de contrarevolutionaire milities in
nicaragua uit te leggen (1986 – 1987)
 Monicagate (=Zippergate): politieke implicaties van affaire van
president Clinton met stagaire Monica Lewinsky (1996 – 1998)

Casus Ter dood veroordeelden & gevangenen


Datering 1996 -1997
Plaats USA
Wie G.Wells: voerde een onderzoek uit voor de Amerikaanse National Science
Foundation
Verband met  Van de 28 gevangen die in 1996 zijn vrijgelaten, waren er 24 die in de cel
leerstof over waren beland door foutieve ‘herkenning’ obv falend geheugen of
hard bewijs vooroordelen
 DNA-analyse bewees dat ze onschuldig waren

Casus Milosevic
Datering Eind jaren 90
Plaats Joegoslavië
Hoofdrolspelers Milosevic: Joegoslavische leider
Verband met  Wijze waarop Milosevic voor conflicten op Joegoslavisch territorium
leerstof ontketende obv historische argumenten oorlog tussen Servië en
Redenering Kroatië in Bosnië en Kosovo
naar analogie  Rol van Nato interventie: bewust spel van kosovaren
 Houding van westerse mogendheden: morele opstelling in
Kosovo tov afwachtende houding in Bosnië
 Redeneren naar analogie kan gevaarlijk zijn

Casus Anthony Porter


Datering Februari 1999
Plaats Chicago
Wie  David Protess: hoogleraar onderzoeksjournalistiek aan de Medill
University
 Studenten
Inhoud  Studenten trekken afgehandelde moordzaken na ter toetsing van aard en
kwaliteit van de werkmethodes
 Protess’ leerlingen bewijzen de onschuld van Anthony Porter die al 16
jaar op Death Row zit
=> kroongetuige zei dat de moordenaar met linkerhand vuurde terwijl
Porter rechtshandig is
Verband met  Politie ging uit van 1 hypothese en lette niet op klein detail
leerstof -> waren niet bereid hun hypothese aan de kant te zetten obv nieuwe
redenering met bevindingen
hypothesen

Casus Koning Lodewijk XVI


Datering 2000
Wie Cassiman: KUL-medicus
Inhoud  Franse koning Lodewijk XVI (terechtgesteld in 1793) bleek vader te zijn
van kind dat op 12 juni 1795 overleed na vergelijking van DNA van het
hart van het kind en een haarlok van koninging Marie-Antoinette
=> vernietigend voor alle valse Lodewijks
Verband met Alle valse familiebanden werden weerlegd
leerstof over
falsificatie-
techniek

Casus The causes of war – G.Blainey


Datering 1973
Inhoud  Tussen 1678 en 1878 vonden er tussen Rusland en Turkije 10 oorlogen
plaats zonder beslissende winnaar.
 Hypothese: dit kwam door verkeerd inschatten van militair potentieel van
de tegenstander
 In 1878 wint Rusland beslissend
Verband met WO I duurde nodeloos lang door foute informatie van de Engelsen over de Duitse
leerstof over vloot
waarschijnlijk- => Blainey gaat ervan uit dat het tussen Rusland en Turkije hetzelfde was
heidsredenerin
g

Casus Militaire reactie van Engeland en Frankrijk tegen Duitsland


Datering 1967
Wie Geoffrey Barraclough (brits historicus)
Verband met  Onderzoek naar de impact van een gespierde militaire reactie van
leerstof over Engeland en Frankrijk in 1936 tegen de militarisering van Rijnland door
tegenfeitelijke Duitsland (tegen verdrag van Versailles)
redenering  Reden: welke impact zou het gehad hebben op WO II
 Waarschijnlijk slecht vertraging, in het beste geval verhinderen
 Waarschijnlijk zelfs averechts effect gehad hebben: versterking
van nationale trots van Duitsland

Hoofdstuk 2: De feiten: bouwstenen voor de historicus


2.1 Zijn feiten eenmalig of recurrent?
 Theoretisch: feiten zijn eenmalig en uniek
 Door abstractie van bijkomstigheden kunnen situaties zich gelijkaardig herhalen ->
recurrentie
 Veralgemening en relatieve voorspelbaarheid van gedrag: pas als men ontdekt
hoe de mens in analoge situaties op analoge wijze reageert op dezelfde
uitdagingen
=> geschiedenis wordt dan een +/- verklarende gedragswetenschap

2.2 Grote en banale feiten en hun kenbaarheid


 Eenvoudig-evenementiële
o Eenvoudig materiële waarheid: louter vaststellen van feiten
Bv: er was transportatie van joden naar de nazivernietigingskampen
o Statistische waarheid
Bv: hoeveel slachtoffers heeft de Holocaust gemaakt? (gebrekkige/vernietigde
registratie)
o Psychologische en emotionele waarheid: intenties en beleefwereld van de
historische acteurs
Bv: hoe hebben daders en slachtoffers de Holocaust verwerkt?
 Algemeen evenementiële: gewicht toekennen aan ideologische/artistieke realiteit
Bv: wat deed WO II in 1939 uitbarsten?
 Niet-evenementiële: fictie, neerslag van allerpersoonlijkste waarheid, niet voor discussie
vatbaar
Bv: Giorgio Bassani’s “Il Romanzo di Ferrara”: visie op het leven in een italiaanse stad
ten tijde van het fascisme
 Interesse:
o Histoires-batailles: 19de, grote politieke en militaire gebeurtenissen (dominatie)
o Belangstelling voor grote industrieën en handelsvennootschappen
 Succes van 19de eeuwse kapitalisme
o Interesse voor de sociale fenomenen/kortsluitingen en mentaliteiten
 Na 1945 door de doorbraak van de moderne sociale welvaartsstaat
o Aandacht voor de kleine man (‘die im dunkeln’ -> Berthold Brecht), hun banale
handelingen en sociale codes
 Door invloed van (neo-)marxisme (midden 20ste eeuw)
 Norbert Elias’ boek over omgangsvormen in het AR “Uber den Prozess der
Zivilisation” (1939) kende pas in 1968 echt succes
 Het alledaagse (la quotidienneté) is het moeilijkst te vatten voor historici
o Geringe herkenbaarheid
 Slechts waarneembaar op afstand in tijd/ruimte/afwijkend milieu
o Determinerend
o Voor tijdsgenoot niet spectaculair genoeg om in bronnen te vermelden
Bv: voor nazi Adolf Eichman waren de konvooien gedeporteerde joden een banaal
logistiek en boekhoudkundig probleem (boek Jonathan Littell)

2.3 harde feiten en opinies


Van mentaliteitsgeschiedenis naar geschiedenis van de representatie
 Positivisten (o.a. Ranke)
o Interesse in harde feiten, uitwendig waarneembare handelingen
Bv: Langlois en Seignobos: ‘Pas de documents, pas d’histoire’
o Opinies, dromen, fantasmen, ideeën -> weggefilterd als ze niet overeenstemden met
harde feiten
 Sociologisch gericht -> zeer waardevol: feit moet gevolgen hebben en opinies uitlokken om
status van historisch feit te krijgen
o Opiniepeilingen zijn vaak zelf basis voor gedrag en dus nieuwe feiten
o Mentaliteitsstudie van beschavingsgroepen en perioden
o Godsdienstgeschiedenis -> oorzaak van psychologische bereidheid van een massa om
een geloof te accepteren
Vb: lijkwade van Turijn
 Vanaf jaren 60 in Frankrijk: mentaliteitsgeschiedenis (tak van geschiedbeoefening)
o Op seriële wijze indirect materiaal uit bronnen halen
o Reeds in 1919 door Huizinga: “Herfsttij der Middeleeuwen” -> pas echt ‘ontdekt’ na
tweede uitgave in 1975, ingeleid door Jacques Le Goff (Annales-topman)
o Annales met Lucien Febvre en Marc Bloch: hoogtij studie mentaliteiten
 Stof: onbewuste, niet gepersonaliseerde, automatische sociale praktijken ten
koste van het bewuste en het intentionele
 Vernieuwing traditionele cultuurgeschiedenis
 Voornaamste historici: Vovelle, Ariès, Le Goff, Duby, Muchembled
 Succes door kwantitatieve methode op het mentale toe te passen
-> nadruk op evoluties op lange termijn: “longue durée” van de tweede
Annales-school = tijdschaal van mentale evoluties
 Vanaf jaren 90: einde mentaliteitsgeschiedenis door inzicht in zwakheden door linguistic
turn:
o Te vlug en vaag gelijkschakelen van samenleving met een bepaalde mentaliteit
 Simplistische generalisaties en veralgemeningen
 Weinig gevoelig voor individuele variatie en complexe proces van zingeving
 Weinig gevoelig voor variatie in ruimte
 Opkomst van de geschiedenis van de representatie
o Theoreticus = Roger Chartier
o Doel: culturele geschiedenis van het sociale, nl hoe tijdgenoten zich hun samenleving
en hun positie daarbinnen voorstelden
o Hoe: erfenis van mentaliteitsgeschiedenis + kwalitatieve benadering

Opinies, geruchten en legenden


 Opinies en representatie
o Silbermann: aantal factoren bepalen meningsvorming door media
 Latente meningen activeren
 Bestaande meningen versterken
 Bestaande in latente omvormen
Maar ook persoonlijke factoren
 Milieu
 Groepsverhoudingen
 Materiële en geestelijke omstandigheden
 Opvoeding en onderwijs
 Schoolboeken zijn ideaal om opvattingen te achterhalen:
indoctrinatie van normen van de burgerij in de lagere sociale klassse
bv: Antoon De Baets: koloniale ‘derde wereld’
 Kenmerken mentaliteiten:
o Lage bewustzijnsgraad
o Traag evolutieritme
Bv: Le Goff “les hommes se servent des machine qu’ils inventent en gardant les
mentalités d’avant ces machines”
o Collectief karakter
 Fictie is een ideale bron voor mentaliteit
o Functie = existentiële spanning bij consumenten verminderen
o Gaat niet over de sociale klasse van zijn lezerspubliek (willen niet lezen wat ze al
kennen)
 Arbeiders -> ‘stationsromannetjes’ => rozengeur
 Burgers -> rand van samenleving en proletariaat => bevestiging angsten en
vooroordelen
 Laat-ME’se stedeling -> boerden over plattelanders => bevestiging
vooroordelen over gebrek aan beschavings- en omgangsvormen
 Veel onderzoek over verricht door Herman Pleij
o Vlucht in een droomwereld totale ontevredenheid met eigen leefwijze
o Fictie & realiteit => dialectische relatie
 Rol van massamedia:
o Doel: individuen en groepen winnen voor bepaald standpunt door boodschap tot
een intrinsiek deel van cognitieve structuur te maken
o Elementen: bron (zender), ontvanger (publiek), medium, boodschap
o Bron kan eerst negatief werken (tegen overtuiging ingaan) -> overtuiging verandert
(aanpassing aan groep)
o Hoe: cognitieve dissonante theorie
 Beide zijden van geschilpunten presenteren
 Speculeren op emoties, angst en verwachtingen
 Gerucht = communicatievorm rond situaties die voor dubbelzinnige interpretatie vatbaar zijn
o Basis = ontelbare handelingen & reacties, meestal in speculatieve context
o Gevolgen zijn te bestuderen, herkomst niet
o Effectiviteit door verschillende elementen die betrekking hebben op collectief
zelfbeeld en identiteit
 Legende = coherent geheel van geruchten die collectief patrimonium zijn van een volk of
groep

De afstand in tijd tussen historicus en feiten: het spagaat van de eigentijdse geschiedenis
 Historicus van recente verleden (= histoire immédiate/ du temps présent, Zeitgeschichte)
o Voordeel: gegevens verifiëren via interviews (met levende ooggetuigen), situatie op
terrein
o Nadeel: alle archivalia nog niet toegankelijk wegens privacy en veiligheidsmotieven,
moeilijk passieloos opstellen tov feiten
 Noodzaak om afstand te houden & behoefte om aansluiting te vinden
o In rol van rechter/behoeder collectief patrimonium geduwd: duidelijkheid scheppen
omtrent belangrijke maatschappelijke discussies
Vb: Patrice Lumumba, Srebrenica, wet op koloniaal verleden van Frankrijk, …
 Niet enkel slachtofferperspectief belichten
o Daderperspectief: Guy van den Berghe: de ‘hoe?’ is ook belangrijk (schreef over
uitroeiingkampen)
o Schuldvraag: Daniel Goldhagen “Hitler’s willing executioners. Ordinary Germans and
the Holocaust” -> argumentatie dat het Duitse volk historisch voorbestemd was voor
antisemitisme en de Holocaust
=> extreem doortrekken slachtofferperspectief
=> Historikerstreit: debat rond de rol van het Duitse keizerrijk, de 2 WO’en, de nazi-
tijd, omgaan met dit verleden na 1945
 Beïnvloeding beeldvorming
o Kennen de toekomst van feiten -> anders oordelen
Bv: Commune van Parijs: op het moment zelf -> zonder veel gevolgen; lange termijn
-> uitbouw marxistisch gedachtegoed
o We leven permanent in het verleden

+ -

- verifiëren, meer bronnen - consulteerbaarheid, geheimhouding door


actualiteit

-objectiviteit: kennen gevolgen toekomst nog -subjectiviteit: rol rechter


niet

-geen zicht op recurrentie

Casus Luddieten
Inhoud De Luddieten achtten in het begin van de 19de eeuw de nieuwe machines in
Engeland verantwoordelijk voor elk denkbaar onheil. Ze vernielden de machines
op grote schaal
Verband met Wanneer dit gezien wordt in lijn van protest tegen onbeperkte economische groei
leerstof feiten: (Clob van roma, andersglobalisten, Attac,…) krijgt dit betekenis
recurrent of
eenmalig

Casus Extreem rechtse politieke bewegingen


Datering Studie uit 2004
Wie Helmut Gaus (volgens weg van Jan Dhont)
Inhoud Onderzoek naar voorkomen van extreem rechtse politieke bewegingen in
Europese landen obv gemeenschappelijke karaktertrekken:
 Irrationalisme
 Gewelddadigheid
 Extreem nationalisme
 Leidersbeginsel
 Totalitair karakter
= autoritair syndroom
 Kenmerkende collectieve psychologische attitude voor tijden van
regressie
 Reeds beschreven door Freud, Reich, huizinga
Verband met Opstoten van autoritair syndroom in de westerse landen vanaf 1789
leerstof feiten: dieptefasen in Kondratieffcycli (economische cycli van lange duur: 50 à 60 jaar en
recurrent of die voor tijdsgenoten onopgemerkt blijven)
eenmalig

Casus Chemin des Dames


Wie Nicolas Offenstadt (onderzoeker)
Inhoud Onderzoek naar de veldslag bij de ‘Chemin des Dames’ (ten zuiden van Laon) in
1917.
Verband met Door een aaneenkoppeling van militaire feiten, bijkomende confrontaties, …
leerstof vormen een reeks gebeurtenissen samen een groot feit.

Casus De val van de Berlijnse Muur


Datering 9 november 1989
Plaats Berlijn
Inhoud  Maandenlange roep om politieke hervormingen, vluchten van burgers
naar het westen,…
 Zitting van Centraal Comité van de communistische partij op 9 november
1989 onder Egon Krenz =>nieuw reglement voor uitreisvisa van korte
duur (begin tot sterkere liberalisering)
 Foute communicatie -> val van de Muur
Verband met  Nieuws werd voor afgesproken deadline op een officiële persconferentie
leerstof impact vrijgegeven door Schabowski
van de media & => snelle verspreiding door westerse media en DDR-televisie
communicatie => grensovergangen open onder druk van massa zonder enige controle:
het publiek handelde naar de manier waarop ze aanvoelden dat de
evolutie zou verlopen
 onoordeelkundig omgaan met informatie => uit handen geven macht

Casus Danone
Datering Zomer 2005
Inhoud  Franse politieke elite op haar kop omdat een Amerikaanse frisdrankgigant
de Franse zuivelgigant Danone zou overnemen
 Politiek wou hierop ingaan => aanvoelen als vernedering door
Angelsaksische zijde
Verband met Overname was puur speculatief maar zorgde voor sterke stijging van Danone-
leerstof aandelen
geruchten

Casus Valse koningen en vorsten in de ME


Datering Onderzoek uit 2005
Wie Franse mediëvist Gilles Lucuppre
Inhoud  Valse Boudewijn uit graafschap Vlaanderen in 1225 die zich uitgaf voor de
in 1205 verloren geraakte graaf Boudewijn IX (keizer van Latijnse
keizerrijk Byzantium)
 Frederik van Barbarossa: Duitse natie wacht op zijn ontwaken voor een
collectieve heilsverwachting
=> misbruikt door Hitler
Verband met  Concrete omstandigheden waarin men in een bedrieger een
leerstof doodgewaande vorst die van veldtocht/kruistocht terugkeerde, herkende
effectiviteit van  Maatschappelijke structuren om zich met bedrieger te identificeren
geruchten

Casus Collaboratie van arbeitsjuden in Sobibor


Wie Jood E.A.Cohen
Inhoud In Sobibor collaboreerden de arbeitsjuden met de nazi’s
=> efficiëntie van uitroeiing en werden nadien zelf slachtoffer
Verband met  Gangbare logica: collaboratie onbegrijpelijk
leerstof  Zelf meegemaakt: begrijpbaar
betrokkenheid => onderscheid overlevenden en ‘buitenstaanders’

Casus Pentagon Papers


Inhoud 1964: dossiers over oorlog in Vietnam volledig ontoegankelijk
1971: publicatie van geheime dossiers (gestolen uit Pentagon door Elsberg)
=> beslissing Vietnam massaal bombarderen maanden voorbereid (><
voorwendsel dat aanval op vaartuig in golf van Tonkin oorzaak was)
Verband met Kwestie lag nog veel te gevoelig om al openbaar gemaakt te woren
leerstof
consulteerbaarhei
d van actuele
bronnen

Hoofdstuk 3: Het decoderen van de motivaties van de historische


acteurs
L’homme moyen (cfr Quetelet) = methodologisch postulaat dan werkelijk voorkomend gegeven

3.1 Ideologie, godsdienst, klerikalisme, antiklerikalisme


 Griekse, Romeinse en ME’se auteurs:
o Opperwezen grijpt willekeurig in de geschiedenis in
-> mens vrij
o Augustinus (Kerkvader, 354 – 430):
 Leven & geschiedenis = strijd van Gods rijk met aards rijk (-> licht vs
duisternis) -> dualisme
 “Civitas Dei” = zijn basiswerk
o Dualisme = fundamenteel kenmerk van vele religieuze opvattingen
Geen ruimte voor middenweg/nuance
Ook bij bv. New born christian Bush vs terrorisme, heilige oorlogen(god aan zijde)
o Zin van geloof = gunstig statuut na dood verwerven
 19de eeuw: Verlichtingsideeën door weerslag van FR ook in de politiek
o Klerikalisme >< antiklerikalisme: dominante plaats Kerk
o Geschiedenis ontplooit zich als wetenschap
 Ideologische discussie: klerikaal vs antiklerikaal; liberaal vs conservatief,
klemtonen historische legimitatie van de natie
 Vanaf jaren 60: ontkerkelijking en secularisering
o Spanning tussen fundamentalistische en vrijere interpretatie van godsdienst:
inhoudelijke aspecten van godsdienst blijven fundamenteel zingevende factor
Vb: Clash of civilisations door Samuel P. Huntington (1996) -> strijd tussen ‘goed en
kwaad’ (namelijk oorlog Irak-VS)
o Religie blijft motivatie van handelen van individuen en groepen
o Religie => toevlucht voor onvrede met hedendaagse samenleving (decadent,
onzedig, ontaard, identiteitsbedreigend,…)
=> cultuurpessimisme
Vb: Israel, VS, India (hindoeisme)
Vb: “Mijn land in de kering” van Antwerpse Jezuïet Karel van Isacker: religieuze visie
op ontwikkeling van Belgische mij
Presidentsverkiezingen VS

3.2 Sociaal-economische situatie


 Norbert Elias “Uber den Prozess der Zivilisation” (1939):
o Analyse van sociale codes die mens determineren
o Omgangsvormen ME >< Renaissance; eetgewoonten, lichamelijke verrichtingen
(slapen, wassen, tafelmanieren, neus snuiten,…)
o Druk sociale codes -> kwestie van persoonlijkheid
 Marxisme: handelt mens wel/niet essentieel als lid van zijn klasse?
o Marx: objectieve (obv plaats in productieproces) >< subjectieve klasse (obv
bewustzijn van gelijke positie)
o Lenin: klasse die streeft naar onmiddellijke lotsverbetering >< totale omvorming van
mij op lange termijn
o Lukacs: feitelijk klassenbewustijn >< potentieel klassenbewustzijn

3.3 Rassen en racisme


 Succes van extreem rechtse bewegingen
Bv: Jean-Marie Le Pen, Vlaams Blok,…
o Propaganda voor revisionisme en negationisme
=> repressief optreden in verschillende landen
 Basis menselijk handelen :
o Zelden zuiver biologisch
o Meestal ‘hidden agenda’ van de wil tot politieke overheersing of sociaal-
economische belangen
 Politiek-geconstrueerde notie ‘ras’
o Cruciale factor: sociaal/culturele gedragspatronen -> wederzijds
onbegrip/intolerantie
o Wallerstien & Baibar (1991): irrationeel oordeel wordt realiteit -> self fulfilling
prophecy
o Van Kapper (1965): asociaal gedrag zigeuners = rasfactor
MAAR: onderzoek -> omgeving dwingt hen door stigmatisering
o Vijandbeeld = menselijke behoefte
 ME: obv godsdienst -> islamieten & joden
 Verlichting: arische ras & Griekse cultuur superieur
 Positivisme (Taine) en Romantiek (Carlyle): Angelsaksische superieur
 Romantiek: volksgeist -> nationalisme, irrationalisme, racisme in politiek
 Darwin: wetenschappelijke legitimatie -> ene ras is superieur boven ander
Anti-semitisme in Frankrijk en België
Felix Nussbaum

3.4 Ecologie en biologie


 Ecologische geschiedenis
o Eerste beoefenaars: tweede Annales-school
o Voorloper: Thomas Malthus
 Relatie aantal te voeden monden & evolutie voedselvoorraad
 Voor tijdsgenoten onzichtbare evoluties over lange termijn
 Kwalificerende aanpak
o Emmanuel Le Roy Ladurie
 In AR: mens = gevangene van demografisch & biologisch ecosysteem
 Verhouding bevolking & landbouwproductie
 Externe bacillen en virussen -> pest en syfilis
 Oorlog -> vernielen voedselvoorraden en agrarisch
productiepotentieel
 Biologische factor
o Crosby (“Ecological Imperialism”), Diamond, McNeil
 Menselijke migratie
 Ontdekkings- en handelsreizen
 Biologische uitwisseling op lange afstand
o Biologische globalisatie na 1400
 Columbian exchange
 Europees koloniaal imperialisme (volgens Crosby = ecologisch imperialisme)

3.5 Wetenschap en techniek


 Schrift (3300 v.o.t.)
 Boekdrukkunst (15de eeuw)
o Systematische vgl mogelijk en voortbouwen op bevindingen vorige generaties
o Meer mensen leerden lezen -> emancipatie
o Fundament bloei van Renaissance
 Elizabeth Eisenstein “Printing press as an agent of change”
 Gedrukte antieke auteurs
o Succes reformatie -> pamfletten
o Bloei natuur- en menswetenschappen
o Versnelling van intellectuele overdracht
 Muchembled “cultural transfers, 1400 – 1700”
 A. Pacey: contact tussen continenten -> dynamiek, innovaties,…
Bv: Willem van Rubroek-> buskruit uit Mongolië (1257)
Islam -> papier, uurwerken, antieke auteurs -> wetenschap&filosofie
 de ste
Van 16 tot 20 eeuw: superioriteitsgevoel van Europeanen door technologie en
wetenschap
o M. Adas “Machines as the measure of men” (1989) -> onjuiste beeldvorming om
koloniale overheersing te legimiteren
o Darwin: raciaal verklaringsmodel van blanke übermensch die technologisch superieur
is en de beschaving draagt

3.6 Macht
 Machtsverhoudingen zijn afhankelijk van sociale verhoudingen en zijn dwingend
 Klassieke sociologie
o Max Weber: macht = “waarschijnlijkheid dat iemand zijn/haar wil kan opleggen
niettegenstaande weerstand bij de mede-actor”
 Eenrichtingsverkeer
 Overtreden van regels = overtreding
 Klemtoon op instellingen die verantwoordelijk zijn voor regels en waken over
de naleving
 Nieuwe sociologie
o Tijdschriften “Annales” en “Past and present” -> belangstelling voor macht van
onderen uit
 Macht = maakbaar en beïnvloedbaar door wie haar ondergaat
 Belangstelling voor collectieve bewegingen, opstanden,… (= representatieve
organen)
o Charles Tilly
 Studie over contra-revolutie in Frankrijk (“The vendée”, 1964) en sociale
onrust in Frankrijk sinds de 17de eeuw (“the contentious French”, 1986)
=> impulsen aan studie van staatsvorming en processen waardoor een
centraal staatsgezag beslag wist te leggen op de fiscaliteit en de monopolie
op het uitoefenen van geweld binnen een bepaalde samenleving
 “Big structures, large processes, huge comparisons” (1985) waarin hij 2
onderscheiden maakt naar staatvorming
o Capital intensive path: concentratie van kapitaal via fiscaliteit
o Coercion intensive path: pure dwangmiddelen
 “A sociology meets history” (1981): 5 componenten voor evaluatie van
politieke acties in de veronderstelling dat de actoren rationele overwegingen
en kosten-baten-analyses maken
 Belangen
 Organisatie
 Mobilisatie
 Mogelijkheden
 Collectieve actie
 Invloed op:
 Wim Blockmans en Jean-Philippe Genet: “European science
foundation’ (jaren 90)
 Onderzoek naar oppositionele bewegingen in Gent door Marc Boone
(ME) en Gita Deneckere (19de en 20ste eeuw) => sluit aan bij ‘linguistic
turn’ beweging om teksten op verschillende niveaus te lezen (geen
directe verslaggeving -> hidden transcripts)

Casus Columbian exchange


Datering Eind 15de – begin 16de eeuw
Plaats Amerika – Europa
Inhoud  Snelle verovering van Amerika & uitschakeling Inca’s en Azteken
voornamelijk door Europese epidemieën (pokken)
-> inheemse bevolking immuun
 Bij de koloniale driehoekshandel (va 1500): malaria en gele koorts naar
Amerika (vanuit Afrika)
 Bij terugkeer naar Europa: syfilis -> zeer snelle verspreiding in heel
Europa
 Vanaf 1608 werd de syfilis terug ingevoerd (gemuteerde vorm) in
Amerika
Verband met  Nieuwe biologische analyses -> syfilis al in Europa aanwezig voor
leerstof kolonisatie
biologische o Aanwezig op skeletten uit Griekenland van 600 v.o.t.
factor o Aanwezig op kerkelijke begraafplaats in Engeland uit 14de eeuw
=> pas vanaf de 15de eeuw werd een medische beschrijving van ziektesymptomen
gegeven van de “Morbus Gallicus” (toegeschreven aan vijanden)

Hoofdstuk 4: van verhaal naar structuur en terug naar het verhaal: de


geschiedenis op de golven van de interdisciplinariteit
4.0 Inleiding
 1931: kritiek van Paul Valéry op misbruik van geschiedenis voor politieke en ideologische
doeleinden -> gefaald om WO I te voorzien/verklaren
=> ontstaan Nouvelle histoire
o Zoeken naar politieke, sociale, culturele systemen en diepere oorzaken ->
vertrekkende vanuit vraagstelling, antwoorden vinden op actuele maatschappelijke
vragen
o Overnemen van theorieën/verklaringen uit de sociale wetenschappen (econ., pol.,
soc.) -> mechanismen in samenleving begrijpen
 Kondratieff: bewegingen in de economische long-run
 J.Forester (Club van Rome): oorzaak onzekerheid samenleving&wetenschap
= geografische en chronologische kortzichtige visie op geschiedenis
 dynamiek van industrielanden = gedetermineerd door dynamiek
ontwikkelingslanden en omgekeerd
o Inschakelen van verworvenheden van studie van taal, teksten en tekens
 Valkuilen Nouvelle Histoire
o Anachronisme: elke tijd stelt nieuwe vragen aan zelfde verleden met telkens ander
beeld -> anachronistische termen
o Intellectuele fascinatie van modelmatige en conceptualisering -> voorbarig en fout
generaliseren

4.1 De sociale wetenschappen: de invloed van de grote theoriën


De grote theorieën: Marx, Weber en Drukheim
 Karl Marx (1818 – 1883)
o Veel invloed op alle sociale wetenschappen (ook niet-marxistische)
o Dialectisch paradigma ( Hegel): these – antithese – synthese
 Centraal: wederkerigheid, ook voor relatie theorie & praxis
 Toegepast op historische evolutie -> historisch materialisme:
 Relatie materiële productiekrachten en sociale productieverhoudingen =
basis van sociale mutaties
 Geschiedenis = opeenvolging van maatschappij- en productievormen
 Materiële situatie = motor van handelen; andere determinerende factoren:
 Techniek
 Ideologie
 Spirituele
 Onderbouw = economische structuur
Bovenbouw = ideologische structuur (recht, moraal kunst)
=> dialectische relatie
In klassenloze mij : economische structuur = subsidiair & plaatsmaken voor
ander factoren
o Na WO II in Oostbloklanden -> verstarde doctrinaire vestie
o In westen veel invloed op
 Historici Jan Romein, Karl Wittfogel
 Tweede Annales-school rond Fernand Braudel
 Filosofen Sartre, Althusser, Mandel
o Jaren 70: theoretische vernieuwing van marxisme
 Max Weber (1864 – 1920)
o Sociologie = wetenschap die concepten en empirische regelmaten moet aanreiken
waarmee de geschiedenis tot verantwoorde causale relaties moet komen
o Poging methodenstreit tussen nomothetische (wetmatigheden ontdekken in
geschiedenis en economie) en ideografische (louter beschrijvend) denkers
overbruggen
 Basisidee: nuttige concepten = ideaaltypen abv typologieën (door
abstraheren van observatie van empirische gegevens)
o Causale adequaatheid -> men kan niet verder dan waarschijnlijkheidsuitspraken
o Centraal: rationalisatie van de samenleving
 Zin die actoren aan daden geven = afhankelijk van cultuur & sociale
organisatie
o Nuancering van dogmatische samenhang van marxistische dialectiek tussen
economie en andere menselijke activiteiten
o Kapitalisme = gevolg van religie
o Invloed op
 R.H. Tawney “Religion and the rise of capitalism” (1926)
 A. Fanfani: nuancering-> kapitalisme even sterk opengebloeid in katholieke
landen
 Toch bestaat er een relatie tussen sociale/godsdienstige groepen & ideologie
op economische bezitsvorm/gedragingen
 E.E. Hager “On the theory of social change” (1964) -> behoefte aan prestatie
op sociaal-economisch vlak bij kinderen van minderheidsgroepen =
voedingsbodem kapitalisme
 A. Hepburn “Minorities in History” -> grenssituatie leidt tot inspanningen om
uit de marginaliteit te raken
 Pater Gay (1985): nuancering door psychoanalyse van kapitalist
 Emile Durkheim (1857 – 1917)
o Grondlegger structurele benadering binnen sociologie
o Centraal = sociale feiten ‘faits sociaux’ (= alle producten die voortkomen uit
georganiseerd leven)
 Extern aan individu
 Dwingend
 Gekenmerkt door statistische regelmaat -> bestudeerbaar
 2 soorten: materiële en immateriële (geïnterioriseerde waarden/normen
niet van eigen psyche)
o “Le suicide. Etude de sociologie” (1897) -> dmv collectief bewustzijn mij
vorostellen/ervaren
o Invloed op:
 Annales-school
 François Simiand (1873 – 1935) -> studie arbeiderswereld/lonen
 Marcel Mauss (1872 – 1950) -> mij betrokkenheid v/d intellectueel
“Essai sur le don” (1923 -1924)
 Henri Berr “Revue de synthese” (1900) -> wisselwerking historici &
sociologen

Methodologische vernieuwing
 Statistiek
o Maakt bewegingen op lange termijn zichtbaar (voor tijdgenoot onzichtbaar)
o François Simiand “Les fluctuations économiques et la crise mondial” -> crisis jaren ‘30
o Joseph Schumpeter (1883 – 1950) “Business Cycles” -> 3 types van economische
bewegingen
 Korte cycli (3 jaar)
 Tussencycli (10 jaar)
 Lange termijn cycli (50 à 60 jaar)
o Clément Juglar (1819 – 1905) -> definitie cycli van middelmatige duur, visueel
waarneembare crisissen, opeenvolging van euforie en depressie
=> evenementiële niveau
o Nikolai Kondratieff
 Longrun-bewegingen: opeenvolging prijzen/productie ,
stagnatie/prijzen&productie
 Op conjunctureel niveau
o Seculaire trends op lange termijn: fase met nieuwe factoren die vooruitgang
veroorzaken -> fase waarin de factoren verdwijnen
o Camille-Ernest Labrouse
 “La crise de l’économie Française à la fin de l’Ancien Régime” (1943) -> FR
door politieke, filosofische, economische en conjuncturele bewegingen
gedetermineerd
 Leunt aan bij marxisme en Annales-school
 Model van agrarische crisis van het AR -> richtinggevend voor verschillende
modellen over Franse economische geschiedenis
o Pierre Goubert (1960) -> kwantitatieve analyse van
geboorte-/sterfte-/huwelijksstatistieken van Beauvais
o Emanuel Le Roy Ladurie -> zelfde studie maar over Languedoc (1966)
 De intuïtieve en behavioristische analyse
o Intuïtieve aanpak
 Open mind -> politiek, ideologisch, tactisch andere ideeën
 Oral history & provocatie van de site => hulpmiddelen herinneringen
 Valkuil: redenering obv afloop
 Onderdeel van hermeneutiek (leer van decoderen/begrijpen van tekens)
 Johan Huizinga: “Het aesthetische bestanddeel van geschiedkundige
voorstellingen” -> geschiedenis moet ideografisch zijn
“Herfsttij” (1919)-> esthetisch & literair
o Behavioristische aanpak
 Reactie op intuïtieve
 Robert Berkhofer “Behavioral approach” (1969) -> intuïtieve aanpak
onmogelijk want 1 individu (historicus) kan niet alle andere individuen
psychologisch vatten => verhaspelen niveau historical actor & observer
 Behavioral approach: interne componenten van handelen (onbewus/bewust)
vs extern waarneembare manifestaties (inzicht in externe geeft kennis over
interne)
 Mens&mileu => situational approach waarin actor’s conceptions en de
observer’s constructs gescheiden worden
 Gedrag = bepaald door tijdskader
 Uitdenken van typologieën – de begriffsgeschichte
o mij -types
 Charismatische theocratie -> macht vorst/staatshoofd obv bovennatuurlijke
en persoonlijke elementen
 Patriarchale mij
 Feodale mij
 Polis (stadstaat
 Kapitalistische mij
 Democratisch-liberale staat: vrije concurrentie
 Dirigistische staat: technische kennis beheerst sociale leven en opleiding
 Collectivistische en centralistische staatsalmacht: eenheidspartij en
planeconomie
o Talcott Parsons (1902 – 1979) “De evolutions of societies” - >functionalistische
opvatting
 Sociale mobiliteit en ‘adaptive upgrading’ (=fysieke omgeving te domineren
om minder afh te zijn van de wisselvalligheid van de natuur) => gebaseerd op
sociale differentiatie
 Grote rol in mij voor privé initiatief en vrije markt
o Emmanuel Wallerstein: wereldsysteemanalyse met klemtoon op >< belangen en
conflicten
 Internationale arbeidsverdeling in wereldmarksysteem met kern, periferie en
semiperiferie in dialectische relatie tot uitdrukking via militaire overheersing,
ideologische verbondenheid, taakverdeling kern en semi-periferie
 Periferie in permanente onderontwikkeling
o Max Weber, Pirenne, Espinas
 Ideaaltypes -> generalisatie
 Model: kapitalisten = sociale groep
 These: kapitalisten van een bepaalde generatie komen niet
onmiddellijk voort uit kapitalisten
 Elke fase in economie creëert eigen generatie van ondernemers
 These: ‘trahison de la bourgeoisie’ (stereotiep gedragspatroon van
burgerlijke elites) -> meeste kooplieden willen na 1 generatie al
beleggen en commerciële status opgeven
o Systematisering (algemene begrippen accuraat definiëren)-> veralgemening +
verwaarlozing van historische nuanceringen
=> oplossing: tijdsgebonden begripsomschrijvingen
 Begriffsgeschicht (brug tussen structurele benadering van verleden &
filologie en hermeneutiek)
 Applicatie van econometrische modellen
o Modelbuilding via ‘ceteris paribus’-formule (vooral handig bij counterfactual
reasoning)
o Systematisch kwantitatief analyseren van prosopografische databanken (kenmerken
van bepaalde groep) met als eindresultaat en collectieve biografie
 Psycho-analyse in de psycho-history
o Bevindingen Jung en Freud -> psychoanalytische aanpak
 Deel van handelen verklaren door onderbewuste/frustraties/afreageren van
agressie
 Opstellen inventaris van waarden, ontdekken fundamentele
reflexen/gemeenschappelijke idealen van een groep/psychologische analyse
van leidende figuren

=> ontstaan psycho-history

o Massachusetts Institute of Technology


 Life-history: psychoanalyse van motieven van individu
 Group-history: psychoanalyse van motieven van groep
o Lucien Febvre (1878 – 1956) van de Annales-school
 Mentale kaders waarbinnen mensen werken
 Komaf maken van anachronismen
Vb: “Le problème de l’incroyance au XVIe siècle: la religion de Rabelais”
(1942) -> Rabelais werd als ongelovige, rationalistische vrijdenker beschouwd
uitgaande van attitudes & opvattingen 20ste eeuw (eigenlijk kritische Christen)
 Outillage mental (mentale uitrusting) op individueel vlak -> uitgebreid naar
collectieve
 Historische antropologie
o Vanaf jaren 70 door relativeren superioriteitsgevoel van Europa
o Zeer nuttig voor bronnenarme periodes
o Jacques Le Goff & Jean-Claude Schmitt: methodologische en theoretisch teruggrijpen
naar Claude Lévi-Strauss (“Anthropologie structurale”; 1958)
o Ludo Milis “De Heidense Middeleeuwen”
o Interesse voor thema’s die traditioneel tot de antropologie behoren (mythen,
rituelen, lichamelijkheid, gebaren, verwantschapsrelaties,…)
o Bevindingen:
 Cultuur = aangeleerd en niet erfelijk
 Groot belang van sociale milieu voor sociaal-culturele verschuivingendruk
 Clifford Geertz “The interpretation of cultures” (1993)
 Symbolen in religies -> voorstelling menselijk leven en zingeving
aanreiken voor langdure collectieve gemoedsgesteltenissen
 Commentaar op verklaren van handelen door refereren naar
structuren en concepten
 Clifford Geertz “Negara. The theatre state in 19th century Bali” (1980)
 Politieke dramaturgie aan koninklijke hoven bepaalden karakter van
machtsrelatie vorst & onderdaan
 Sociale orde en politieke hiërarchie = bepaald door de macht die
gelegitimeerd wordt door de opvoering van macht (symbolen,
rituelen)-> spektakelstaat
 Peter Arnade “Realms of ritual” (1996)
 Spektakelstaat van Bourgondische hertogen in vijandige Vlaamse
steden id 15de eeuw door burgerlijke rituelen te ondergraven

4.2 de interdisciplinariteit aan het werk: een historiografische wandeling I


Inleiding
 Thomas Kuhn “The structure of scientific revolutions” (1962)
o Paradigma = complex van normen, veralgemeningen, filosofische
uitgangspunten/veronderstellingen die aanvaard worden door een groep
wetenschappers
o Probleem: worden vaak niet geëxpliceerd
De Annales en de ‘nieuwe sociale geschiedenis’
 Annales d’histoire économique et sociale (1929) -> Annales. Economies, sociétés, civilisations
(na WO II) -> Annales. Histoire, sciences sociales (na 1989 en linguistic turn)
 Annales d’histoire économique et sociale => eerste fase
o Initiatiefnemers : Lucien Febvre (modernist, 1878 – 1956) en Marc Bloch (mediëvist,
1886 – 1944)
 Tegen evenementiële van historisme
 Voor interdisciplinariteit met andere menswetenschappen
 Opstellenn van methodologische beschouwingen/teksten over beginselen
van Annales-school
Vb: “Apologie pour l’histoire ou le métier d’historien” (1941) door Bloch
o Redactie
 Historici, geograaf, economist, socioloog, politicoloog
o Centraal
 Ontwikkelingen op lange duur (‘longue durée’)
 Peilen naar economische activiteit, sociale organisatie en collectieve
psychologie
 Febvre: intellectuele klimaten in de 16de eeuw -> basis mentaliteitsgesch
 Bloch: sociale structuren in de ME in hun groei en ondergang (“la société
féodale”, 1936) & genezende eigenschappen van de Fr en Eng monarchie
(“Les rois thaumaturges”, 1923)
 Basis interdisciplinariteit met antropologie
 Annales. Economies, sociétés, civilisations => 2de fase
o Onder leiding van Fernand Braudel
o Centraal : invloed van kwantitatieve
o Drietrapsmotor
 Structuren – conjuncturen – feiten
 Dialectiek van tijd en ruimte -> benadering van verleden (gegevens van
verschillende aard te ordenen + met elkaar in verband te brengen)
 Naar Fernand Braudel (1902 – 1985) “La Méditerranée et le monde
méditerranéen à l’époque de Philippe II”
 Eerste toepassing van volwaardig structureel paradigma
 Geografische samenhang primeert op dynastisch-politieke
constellatie
o Droom = totale geschiedenis schrijven
 Onderste laag = langetermijnverschijnselen, geografische tij
 Eigenschapen: quasi immobiel, voor tijdgenoot onzichtbaar
 Concreet: klimaat, landschap, infrastructuur
 Middenduur/sociale tijd = economische organisatievormen/conjuncturen
 Concreet: handelsvennootschappen, corporaties, prijzen en lonen
 Korte/individuele tijd = politiek-militaire gebeurtenissen
o Institutionaliseren en verankeren van het tijdschrift en school in een universitaire
instelling + band met media
 Nieuwe geschiedenis bij breed publiek
 Annales. Histoire, sciences sociales => derde fase
o Sociale geschiedenis -> commercialisering en popularisering van nouvelle histoire
 Aandacht aan mentaliteitsaspecten
 Phillipe Ariès : het kind
 Michel Vovelle : de dood
 Michel Foucault : seksualiteit en waanzin
 Synthese van socioculturele
 Emmanuel Le Roy Ladurie “Montaillou, village occitan de 1294 à
1324 ” (1975)
 Georges Duby “Le chevalier, la femme et le prêtre. Le mariage dans
la France médiévale ” (1981)
o Structuralisme
 niet tevreden met opsporen van uitwendig waarneembare feiten
 zoeken naar niet-observeerbare samenhang & structuren die diepere
verklaring geven (structuur = duurzaam verband tussen personen en groepen
binnen de mij
 Weerslag buiten Frankrijk: Italië, VK, VS, Nederland, België
o Carlo Ginzburg en Giovanni Levi
 Analyse op school van lokale en globale
o ‘Group for the history of population and social structure’ te Cambridge
 Klemtoon op structurele Annales-invloed -> globale
 Back-projection techniek
 Ook door Robert Schofield en Edward Wrigley (1989): door
demografische kennis van 1871 de bevolkingsstructuur tot 1550
reconstrueren
 Annales-school & EHESS (=institutionele hart van netwerk)
o Typisch = aanpassen aan nieuwe trends en mode en deze verder uit te dragen
Morbiditeit in late m’eeuwen, chiffoleau

Nieuw links en new history


 Neo-marxisme
o Na WO II in Engelstalige Westen
o Ongeorganiseerde groep
o Lot van gewone man in verleden bloot leggen door technieken van sociale
wetenschappen => doorbraak ‘oninteressante’ sociale groepen &
taboeonderwerpen
 Oorzaak: politieke emancipatie door Golden Sixties
Emancipatie van de vrouw
 Ontstaan genderstudies
o Progressief politiek engagement aanwezig in zoeken naar ‘vergeten groepen’ (=
Lumpenproletariaat, term van Marx en Engels)
 Concreet: armen, arbeidersklasse, vrouwen, etnische minderheden, zieken,
ouderen, kinderen
o Past & Present (opgericht in 1952 door aanhangers communistische partij)
 Transitiedebat = overgang van feodale naar kapitalistische samenleving
 Marx & Weber: eerst voltrokken in Noordwest-Europa
 Robert Brenner (1976): sleutel voor probleem = structuur van
klassenverhoudingen
Rechtstreekse producenten >< dominerende klasse van niet-
producenten
 Sociale tegenstelling determineert demografische beweging
& economische trends
=> monocausale interpretatie
 Guy Bois: zoeken naar externe factoren -> rol van agrarische
productiemethode (+ bijbehorende verhoging arbeidsproductiviteit)
 Michael Postar (neo-malthusiaanse criticus) & Herman van der Wee
(economisch historicus) -> demografie als belangrijkste factor
 Immanuel Wallerstein: kapitalisme = grootschalig sociaal
wereldsysteem ontstaan uit crisis van laat-ME’se feodaliteit
Invloed handelskapitalisme & Industriële omwenteling minimaliseren

Micro-storia, nieuwe cultuurgeschiedenis en narrativisme


 ‘nieuwe cultuur geschiedenis’
o Ontstaat: uit frustratie over beschrijvende manier
o Doel: verklaring van evoluties + hoe tijdsgenoot het beleefde
o Calro Ginzburg: Micro-storia
 Paradigma indiziario -> schijnbaar nietszeggend detail = spoor van
onderliggende realiteit
 Navolging van Morelli
 “Il formaggio e i Vermi” (de kaas en de wormen, 1976): over de micro-storia
 “A distance: neuf essais sur le point de vue en histoire” (2001): vanuit
kunstmatig teweeggebrachte afstandelijkheid inzicht krijgen in de aard der
dingen
 Natali Davis “The return of Martin Guerre” (1983)
 Reëel Zuid-Frans familiedrama uit de 16de eeuw: terugkeer van een
boer na de oorlog waar zijn vrouw met een andere man samenleeft
die doet alsof hij hem is.
 Doel: analyse van toenmalige leefwereld
o Interesse voor confrontatie van volks- en elitecultuur
 Robert Muchembled “Culture populaire et culture des élites” (1978) ; “Une
histoire du diable” (2000) over hekserij en collectieve culturele fenomenen in
het Westen
 Peter Burke “Popular culture in early modern Europe” (1979)
 Garlo Ginzburg “De kaas en de wormen”
 Sterke invloed van antropologie en civilisatieproces (Norbert Elias)
Vb: Simon Shama “The embarrassment of riches. An interpretation of Dutch
culture in the Golden Age” (1987)
 Betekenis die door Nederlanders uit de 17de eeuw gegeven werd aan
culturele omgeving (nl schaamte van de elite over hun nieuwe
rijkdom)
o Revival of the narrative -> narrativisme
 Lawrence Stone “Past en Present” (1979)
 Frank Ankersmit (1983):
 goed historicus = goed stilist
 tekst op zich = afspiegeling van historische samenleving (niet
focussen op inhoud)
 aandacht vragen voor: maker & context waarbinnen creatieve daad haar
beslag krijgt (geschiedenis = gemaakt)
 verder bouwen op verwondheden van de ‘nieuwe sociale geschiedenis’ +
onderbouwd door nieuw bronnen materiaal
 “Feit en fictie. Tijdschrift voor de geschiedenis van de representatie” (1993)
 Wetenschappelijk betoog: vlot leesbaar verhaal met literaire
kwaliteiten
 Annales-school (derde generatie)
 Klemtoon op mentaliteitsgeschiedenis & passie voor werken met
bronnen met hoog narratief gehalte
 Hernieuwde aandacht voor taal en discours: linguistic turn
 Jo Tollebeek & Tom Verschaffel “De vreugden van Houssaye” (1992)
-> Geschiedenis = nutteloos maar bevredigd een fundamentele
culturele levensbehoefte (door het narratieve element)

4.3 De linguistic turn: taal, tekst en tekens of de geschiedenis en de


verlokkingen van het postmoderne denken
Inleiding
 Woorden, teksten en discours bevatten tijdgebonden codes
=> interpreteren ifv concrete maar wisselende historische context
o Binnen 1 tijdperk zijn er diverse coderingen van eenzelfde tekst
(inzicht onder invloed van moderne linguïstiek vanaf Ferdinand de Saussure, (post-)
structuralistische taalkunde)
o Elke realiteit = talige realiteit, geen ruimte voor wetmatigheden
o Hayden White “Metahistory. The historical imagination in ninetheenth century
Europe” (1973): geschiedenis = literair genre met niet noodzakelijk een groot
waarheidsgehalte
o Volgens radicale postmodernist: realiteit van verleden = subjectieve creatie van
historicus

Belang van linguïstiek, semantiek en semiotiek


 Linguïstiek = sociale studies van de taal
 Semantiek = studie van wisselende inhoudelijke betekenis van woorden
 Semiotiek = verklaring van tekens en symbolen
 Tekens en woorden zijn tijds- en cultuurgebonden
o fout decoderen (aberrant decoding) -> anachronismen en vergissingen
 massamedia => unificatie van lectuur- en kijkattitudes

Traditie en vernieuwing in de filologische methodes


 filologisch kritische methode vanaf Mabillon (17de eeuw) en Lachman (19de eeuw)
o centraal: kritisch interpreteren van letterlijke en dubbele taalkundige betekenis van
teksten binnen wisselend tijdskader & bepalen van authenticiteit
o anachronisme: aanduiding voor mogelijke vervalsing
o postmodern analytisch geweld = niet vernieuwend voor historici die vertrouwd zijn
met traditionele hulpwetenschappen (vnl diplomatiek)
 inhoudsanalyse (content analysis)
o Berelson (1971) en Budd (1967) -> kwantitatieve opvatting (tellen van woorden)
 Objectief meten van syntactische en semantische gegevens mbv numerieke
of analytische categorieën
o Pure content analysis: analyse van boodschap (niet impact)

Belang van semantiek


 Verschillende betekenissen van een term in tijd, ruimte, sociaal en intellectueel milieu
Vb: Grève
 Vroege middeleeuwen: aanlegplaats, rivieroever met kiezelsteentjes (gravier, graves)
 Late middeleeuwen: dergelijke plaats in Parijs waar arbeiders zich voor werk
aanboden en waar er publieke executies plaatsvonden (place de grève =
aanlegsteiger in het centrum voor het stadhuis)
 19de eeuw: staking -> fenomeen dat startte op die plaats en met gewelduitbarstingen
 Archaïsche of anachronistische woordenschat vertroebelt interpretatietechniek
 Graadmeter voor politieke en geestelijke klimaten
 Vormen van verandering:
o Inhoud
o Verschraling/beperking van betekenis
o Overdracht op affectieve basis (bv: helder -> eerste enkel klank, later ook kleur)
Foto kanselier Schröder 2001

Belang van semiotiek


 Systematische studie van tekens
 Tekens:
o verbale/niet-verbale gegevens die door de lezers/gebruikers worden ontcijferd en
gedecodeerd
 Roland Barthes en Umberto Eco -> belang van niet-verbale tekensystemen
o teken gelijkt op voorwerp, rechtstreekse band tussen voorwerp en teken of
ingeburgerde conventie
o optisch, mechanisch, akoestisch
o Erwin Panofsky (1892 – 1968) “Studies in Iconology” (1939) -> methode voor
decoderen van iconografische bronnen
 Herkennen van realistische gegevens (personages)
 Identificeren van uitgebeelde personen
 Zoeken naar intrinsieke betekenis en boodschap
 Commentaar van Pierre Boudieu: te automatisch en te
beperkt tot standpunt van persoon die interpreteert -> meer
aandacht nodig voor standpunt producent en het artistieke
 Decoderen van beeldmateriaal: valkuilen
o Symboliek en metaforen
 Attributen -> personen thuis brengen
 Voorwerpen -> ideeën en gevoelens
Vb: oogstende vrouw met meer/minder opbrengst -> categorie van vrouwen
Maagd – ongehuwde weduwe – echtgenote (dalende orde)
o Anachronismen
Vb: schilderij uit 15de eeuw beeld 9de eeuwse ridder uit in 15de eeuwse kledij
o Dubbele bodem en ironie
 Clichés van ME’se humor -> ironische tekeningen van erotiek
 Onopvallende kenmerken verscholen in realiteiten (-> Ginzeburg)
Burgers van Calais, moeglin
 Analyse van foto’s en films
o Ingrijpen van cineast op 2 niveaus
 Opname : mis-en-scène, personages, ruimte,…
 Montage : tijd, snelheid,…
o Iconen (tekens waarvan de vorm verwijst naar bekende dingen) en symbolen (tekens
waarvan de vorm niet verwijst naar bekende dingen maar door associatie met
bekende realiteiten begrijpelijk)
 P.Wollen “Signs and meaning in cinema” (1969) -> indexen (tekens die
indirect verwijzen naar een moeilijk uit te beelden realiteit)
o Verschillende benaderingen
 Franse structuralisten -> tekst
 Angelsaksisch contextuele aanpak -> aandacht voor productie, receptie en
ideologische elementen
 K. Fledelius (1980): de ‘klok’ -> model dat alle aspecten benaderd
 Historische films
o Robert Rosenstone (1995) -> soort geschiedschrijving, breed publiek
 Invention: fictionaliseren van historische feiten en verrijken met geheel
fictieve elementen
 True invention: geen schade aan historisch verhaal
 False invention: wel schade aan historisch verhaal
Hannah and her sister

Belang van de hermeneutiek: beschrijven of speuren naar wetmatigheden


 Hermeneutiek = leer van de regels en hulpmiddelen bij uitlegkunde, de theorie van de
exegese, de bijbeluitlegging
o Dilthey (1833 - 1911) en Windelband (1848 – 1915)
 Neo-kantianen
 Klemtoon op ideografische (eenmalige en beschrijvende) in de geschiedenis
o Johan Huizinga
 Verstehenslehre: historicus moet proberen feiten en handelingen verstaan
door aanvoelen, intuïtief, introspectief -> ontstaan van identificatie
 Accent op individuele
 Interpretatie-hermeneutiek
o Hans-Georg Gadamer (1900 – 2002): nood aan tijdsafstand tussen observator en
object
“Wahrheit und Methode” (1960) -> loskoppeling ervaring (als talige constructie
overgeleverd) en waarheid => postmodernistische twijfel
 Paul Ricoeur (1913 – 2005) “La mémoire, l’histoire, l’oubli” (2000) -> onderscheid tussen
herinnering (over recente geschiedenis, door media aangewakkerd) en de geschiedenis
 Ook aanhangers van nomothetische opvatting actief
o Na WO II: zoeken naar wetmatige verklaringen adhv analytische geschiedfilosofie
o Carl Gustav Hempel (1905 – 1997) “The function of general laws in history” (1942)
o Patrick Gardiner “The nature of historical explanation” (1953)
-> covering law model: elke losse handeling uitgelegd binnen bredere
basisstructuur/model

=> kritiek van Collingwood (1889 – 1943): Menswetenschappen moeten zoeken naar
motieven voor menselijk handelen, niet naar uitwendige oorzaken in overeenstemming met
wetmatige verklaringen (natuurwetenschap)

=> meer gematigdheid bij Dray (1964): algemene wetten kunnen niet alle handelingen
uitleggen; wil verstaan & verklaren -> zoeken naar reden waarom handelingen van een
historisch personage rationeel waren met het oog op zijn doel te behalen (steunend op
normatieve handelsbeginselen)

=> analytisch narrativisme van Danto (1965): feiten uiteenzetten in volgorde van gebeuren

Structuralisme, poststructuralisme, postmodernisme: aandacht voor het discours


 Ferdinand de Saussure (1857 – 1913) “Cours de linguistique générale” (1916)
o Taalfeit in relatie met taalsysteem -> 1 geheel
o Taal = systeem met duidelijke relaties tussen de onderdelen
o Signifiant (vormaspect: de woorden) vs signifié (betekenisaspect) -> dialectisch
gekoppeld
o Langue (gesystematiseerde taal synchronisch te bestuderen) vs parole (taalgebruik in
dagelijkse praktijk diachronisch te bestuderen)
 Structuralisme en poststructuralisme
o Iedereen leest het op zijn eigen manier: verschil in taalvermogen -> diverse
taaluitingen
o Jacques Derrida (1930 – 2004) “Marques de la philosophie” (1972)
 Deconstrueren van tekens
 Relatie tussen signifié en signifiant is onzeker en dubbelzinnig
 Mogelijke betekenissen van tekens = onbeperkt (-> dissémination)
 Intertekstualiteit: teksten verwijzen niet naar een werkelijkheid maar naar
andere teksten
o Nelson Goodman “The language of art” (1976)
 Moderne lectuur van iconografie volgens semiotiek
 Probleem van werkelijkheidsgehalte en gelijkenis van afbeelding met
afgebeelde
Vb: schilderij van Vermeer lijkt meer op een Vermeer dan op het afgebeelde
 Aandacht aan realiteitswaarde van teksten door literatuurtheorie
o Roland Barthes -> aandacht op historische discours waarin veronderstellingen
(bewust/onbewust) van de historicus zitten.
 Historische beschrijving van verleden = voorstelling van historicus
o Lyotard (1924 – 1998) “La condition postmoderne. Rapport sur le savoir” (1979) ->
fundamenteel wantrouwen tov de grote verhalen (méta-récits) want worden
benaderd vanuit interpretatiekader
 failliet van de grote verhalen in de 20ste eeuw
 teksten van historici gebeurtenissen in verleden
 Michel Foucault (1926 – 1984)
o Studie van waanzin; studie van seksualiteit
 Centraal: hoe samenleving via instellingen specifieke groepen en individuen
behandelt
o Poststructuralistische culturele theorie “Les mots et les choses: une archéologie des
sciences humaines” (1966) en “Archéologie du savoir” (1969)
o Feiten bestaan nooit onafh van de gedachte wereld die dat feit denkbaar maakt
Vb: homoseksualiteit kon pas ontstaan na het koppelen van seksualiteit aan
identiteit
o Moderniteit = gevangenisachtig universum dat controle uitoefent op sociale leven
en individu
 Michel de Certeau (1925 – 1986) -> pogingen om aan deze controle te
ontsnappen & ondermijnen van de dominante orde
 “L’invention du quotidien” (1980)
 Taal = verklikker & wapen: “La prise de parole” (1968) -> protest is
symbolische daad waarbij de officiële waarheid van wie de macht
heeft, ondermijnd werd door het woord te nemen
 Pierre Bourdieu
o Rechtspraak zoals genaderecht -> discours naast oorspronkelijke veroordeling ook
overwegingen en redenen tot verlenen van gratie
o In traditie van Foucault
o Nathalie Zemon
 “Fiction in the archives: pardon tales and their tellers in sixteenth century
France” (1987)
 Noam Chomsky (1928) -> onderscheid kennisniveau van passief bezit van een taal
(competence) en de handigheid in het effectieve gebruik van die kennis (performance)
o 1 van de scherpste critici en analisten van Amerikaans buitenlands beleid
=> direct politiek engagement onderbouwen
o “Hegemony or survival. America’s quest for global dominance” (2003)

Het kritisch realisme als uitweg?


 Keith Jenkins (1943)
o Radicale postmodernist
o “Refiguring history. New thoughts on an old discipline” (2003)
 Kloof heden & verleden kan niet gedicht worden
 Elke historicus heeft eigen verhaal (toeval, invalshoek)
 Verleden = before now
 Neutraliteit, objectiviteit, waarheid doen niet ter zake, louter door
filosofische behoefte aan zekerheid
 Geschiedenis = zinvolle fictie, geconstrueerd verhaal
 Gabrielle Spiegel
o Theory of the middle ground: tussenweg tussen positivistisch geloof & postmoderne
scepsis -> bronnen verwijzen naar werkelijkheid die buiten teksten bestaat
 Caroline Steedman
o Historicus = niet-geïntendeerde lezer
o Verstandige lectuur = intentie van maker + percepties van consumenten erkennen
 Umberto Eco
o “The limits of interpretation” -> aandacht voor geïntendeerde lezer & geïntendeerde
tekst
=> bepaald manier van lezen
o Grens voor interpretatie = gedeelde wijsheid van competente lezeers
o Postmoderne aanpak maakt reactie onmogelijk -> andere discours even valabel
 Vb: negationisme
 Roy Bhaskar
o Wetenschappelijk/kritisch realisme
o “Reclaiming reality” (1989) en “The possibility of naturalism: a philosophical critique
of the contemporary human species” (1998) -> teruggrijpen naar redelijkheid
 Wereld & feiten bestaan onafh van onze kennis van de gebeurtenissen
 Elke observatie van een onderzoeker is theorie geladen
 Mogelijk te onderwerpen aan empirische controle
 Onderzoek van verleden is afh van de context waarin ze gebeurt
 Zelfden definitieve waarheden
 Cynisme van postmodernistische deconstructie schakelt gebruik van
wetenschappelijke analyse voor lotsverbetering van de mensheid uit

Casus Max Weber – Wirtschaft und Gesellschaft


Datering 1922
Inhoud  Relatie 16de eeuws kapitalisme en Calvinisme (Rationele levenswijze:
ascese = levensverzekering voor zielenheil) -> Kapitalbildung durch
asketischen sparzwang
 Protestantisme als voedingsbodem voor modern kapitalisme
Verband met  Calvinisme = noodzakelijke voorwaarde voor ontstaan kapitalisme
leerstof causale => geen monocausale relatie maar causale adequaatheid
adequaatheid

Casus R.W. Fogel – groei economie in de VS


Datering 1964
Inhoud Onderzoek naar groei van de economie in de VS en het aandeel van de aanleg van
spoorwegen van ‘coast to coast’ en het aandeel van de slavenarbeid
Verband met  Uitgangspunt = wat als er geen spoorwegen/slavenarbeid geweest was?
leerstof ceteris
paribus-formule

Casus Alfred Perrenoud


Datering 1979
Verband met Demografisch model (weberiaans) over de relatie tussen protestantse opvoeding
leerstof model en moraal in de 18de eeuw en de vroegtijdige malthusiaanse praktijk (late
building huwelijken, spreiding geboortes, inkorten vruchtbaarheidsfase)

Casus Positivisme
Datering 19de eeuw
Inhoud Positivisten en aanhangers van het historisme uit de 19de en 20ste eeuw:
 Voornaamste figuur: Leopold Ranke (1795 – 1886)
 Doel: verhaal construeren ‘wie es eigenlich gewesen ist’ zonder ingreep
van onderzoeker
Verband met  Rankiaans paradigma: door objectieve houding keuren ze de
leerstof wantoestanden impliciet goed
probleem van  Sterk doorklinken van antiklerikalisme
paradigma’s

Casus Genderstudies
Inhoud  Door emancipatie van vrouw -> ontwikkeling genderstudies (= relatie
tussen biologische vrouwelijkheid, vrouwelijke psyche/rollen, relatie
tussen seks, seksuele begeerte en gender positie)
 Gender 1 geslacht => ontstaan mannenstudies
 Marha C.Howell: huwelijkscontracten van de Vlaamse stad Douai uit de
ME in genderstudie bestudeerd -> nieuwe inzichten
 RUGent
o 1992: Centrum voor Vrouwenstudies
o 1994: Centrum voor Genderstudies
 VS (oiv postmodernisme)
o Onstaan ‘cultural studies’
-> ontstaan nieuwe dogma’s/chichés/stereotiepen/… => discussie
Verband met Ook aandacht voor vrouwenstudies
leerstof
aandacht aan
‘oninteressante’
sociale groepen

Casus Geert Mak – In Europa. Reizen door de twintigste eeuw


Datering 1999
Inhoud  Boek over reeks reizen door het continent Europa iov NRC Handelsblad
 Doel: stand van zaken maken voor 21ste eeuw
 Veel aandacht voor narratief element
 Chronologische ordening van reisimpressie
 Geen duidelijke vraagstelling & synthese
Verband met  Aandacht aan de ‘gewone’ verhalen => overzicht van geschiedenis
leerstof micro-
storia

Casus Past & Present: the making of the English working class
Datering 1963
Inhoud  Onderzoek van Edward. P. Thompson (1924 – 1993)
 Koppelen van marxistische traditie, nieuwe sociale geschiedenis en
actuele trends van cultuurgeschiedenis
 Accent op cultuur: Engelse arbeiders klasse = ontstaan in geschiedenis die
arbeiders zelf hebben gemaakt
met marxisme: ‘sociale klasse’ is geen conditie voortgebracht door
positie in productiesysteem
Thompson: klasse = cultureel product: arbeider zijn in staat controle uit
te oefenen over hun geschiedenis

Verband met Voortbouwen op verworvenheden van nieuwe sociale geschiedenis


leerstof nieuwe
cultuur-
geschiedenis

Casus Amerikaanse presidentsverkiezingen 1959


Inhoud  1959: Woordenanalyse televisiedebat tussen Kennedy en Nixon
o Nixon: war
o Kennedy: treaty
=> Nixon populairder
Reden: betere look, oogcontact en persoonsgebonden kwaliteiten
Verband met  Nixon vs Kennedy: gebrek aan focus op impact bij pure content analysis
leerstof -> boodschapper moet interactie tussen boodschap en bestemmeling
inhoudsanalyse analyseren

Casus Amerikaanse presidentsverkiezingen 2000


Inhoud  2000: Gore vs Bush
o Reclamespot van republikeinse tv-spot waarin de democratische
plannen rond sociale zekerheid bestempeld werden als typisch
bureaucratisch
-> bureaucRATS (met laatste onderdeel langer verschenen)
Verband met  Blind geloof in mechanische effecten van inhoudanalytische benadering:
leerstof => mogelijkheid tot manipulatie
valkuilen
content analysis

Casus Lingua Tertii Imperii (LTI). Notizcuch eines Philologen


Datering 1947
Inhoud  Studie van Duitse filoloog Viktor Klemperer (1881 - 1960) -> Jood van
Duitse filologische school
 Hield dag na dag taalgebruik van naziregime bij en hoe ze zo bezit namen
van opvattingen en geesten
 Veel neologismen: Total blitzkrieg, nervenkrieg, endsieg, volk
Verband met  Woorden worden ongemerkt opgenomen en krijgen na genoeg herhaling
leerstof belang een ‘andere’ betekenis en kunnen zo manipuleren
van semantiek

Casus Pablo Picasso – les demoiselles d’Avignon


Datering 1907
Inhoud  Schilderij
 Carlo Ginzburg: ‘rapports de force’ -> schilderij al vb voor complexe
beïnvloeding van vroegere tradities in de schilderijkunst + inspiratie uit
reeks koloniale foto’s van Afrikaanse vrouwen
o Erotische en etnografische inslag
o Picasso’s kennis van Afrikaanse kunst => door kolonisatie door
Europa (machtsproces)
MAAR: ontstaan dialoog tussen culturen om ze te vormen
Verband met Uitbeelding Afrikaanse vrouwen -> erotiek maar ook dialoog
leerstof belang
van semiotiek

Deel 4: De historische synthese of het specifieke van historische


kennis

Hoofdstuk 1: De factor tijd: veranderingen en continuïteit. Een


historiografische wandeling II
1.1 Teleologie of theologie: rechte-lijntheorieën. Geschiedenis en filosofie
als tweelingen
 Lineaire tijdsopvatting:
o vaststaand begin- en eindpunt
o proces van permanente vooruitgang -> evolutie naar beter bestaan/ideaal eindpunt
 Teleologische (doelgerichte) benadering:
o Overwaardering begin en einde van een historisch proces
o Begin: alles komt hier noodgedwongen voort -> ordenend beginsel
o Einde: triomf van ideologie
o Christelijke eschatologie (heilsverwachting)
 Door God geschreven scenario
 Kerkvader Augustinus:
 Geschiedenis = strijd tussen Gods rijk (Kerk) en aards rijk
(heidendom)
 Succes Kerk = vaststaand & zingevend
 Begin ME’se historiografie: scheppingsverhaal
Vb: Gregorius van Tours “Historie Francorum”
o Marxisme
 Onderscheid 4 periodes
 Oertijd met gemeenschappelijk bezit
 Privé-eigendom met eigen arbeid
 Kapitalistische privaateigendom van productiemiddelen
 Toekomstvisie: gemeenschappelijk bezit van productiemiddelen
o Rationalisme (18de eeuw) en idealisten (zoals Hegel)
 Rede -> steeds meer bewust beleefde vrijheid
 Hegel: Kindsheid (Egypte/China) – jeugd (Griekenland) – Mannenjaren
(Rome) – Rijpheid (Germaanse beschaving)
o Positivisme (19de eeuw) vanaf Auguste Comte (1798 – 1857)
 Grenzeloos vertrouwen in de wetenschap
 FR en nieuwe staten in Europa => nationale geschiedenis

1.2 De nationale geschiedschrijving: verwetenschappelijkt geloof in de


rechte lijn? Van de natiestaat naar de ‘lieux de mémoire’
 Nationale geschiedschrijving
o Hoogtepunt in 19de – 20ste eeuw
o Teleologisch
o Fundamentele gelijkenissen tussen soortgenoten en verschillen (al dan niet
imaginair) met niet)volksgenoten -> sociaal-culturele gelijkschakeling
=> bewust nagestreefd door centralistische, autoritaire en dictatoriale naties
Vb: Hitlers Gleichschaltung
o Stroom tegen nationalisme: massacultuur, massacommunicatie, massatoerisme
o In 19de eeuw aangewakkerd door revoltes, ontstaan van onafh naties (België, Polen,
Griekenland), eenmaking van andere naties (Italië, Duitsland), politieke
hervormingen (monarchie -> republiek: Frankrijk)
 Eurocentrische opvatting
o West-Europa vanaf 16de eeuw tot 20ste eeuw
o Grootste homogeniteit van feiten binnen eigen beschaving
o Superioriteit van het blanke ras bewezen door kolonisatie (+ hogere zending:
civiliseren/christianiseren)
 Globalisering & Europese eenmaking
o Aandacht voor lokale, regionale, nationale geschiedenis
o Vanaf 1980 nieuw type nationalistische geschiedenis
 Fernand Braudel: “Identité de la France” (1986)
 Annales-traditie: nuchtere analyse demografische, sociale en
institutionele componenten
 Pierre Nora: “Les lieux de mémoire” (1984 – 1993, 7 delen)
 Inventaris van plaatsen, symbolen en teksten cruciaal voor nationale
identiteit van Frankrijk
 3 delen: republiek, natie, de Frankrijken
 Doel: bloemlezing voor eigen inzicht uitstippelen
 Postmodern
 Commercieel succesvol
 Nationaal gevoelen = historische constructie
 Eric Hobsbawn “The invention of tradition” (1983)
 Benedict Anderson “Imagined communities. Reflections on the origin and
spread of nationalism” (1983)
o Toch onderhevig aan postmoderne twijfel -> versplinterde kijk
 Vb: De grootste Belg -> via televoting kiezen
=> onderhevig aan presentisme
 Eerste verzet tegen strikt nationalistische visie op geschiedenis
o Verlichting
 Giambittista Vicco (1668 – 1744) “Scienza nuova” -> mensheid = eenheid
want fundamentele begrippen/denkbeelden op identieke wijze ervaren door
alle volkeren
 Voltaire (1694 – 1778) “Essai sur les moeurs et l’esprit des nations” (1756)
Montesquieu (1689 – 1755) “l’esprit des lois” (1748)
=> verlaten eurocentrisme + aandacht voor andere werelddelen = start
universele geschiedenissen van begin 20ste eeuw
 Cyclustheorieën Spengler en Toynbee -> groeiende en kwijnende
beschavingen
o Ineenstorting communisme + verdwijnen vijandbeeld KO => behoefte aan
patriottische verhalen verdwijnt

1.3 Lineair denken en indelingen van de geschiedenis: de evidentie van de


historische periode
 Indeling volgens lineair denken: 4 fasen
o Oudheid
o Middeleeuwen
o Nieuwe Tijden
o Nieuwste tijden
 Principe: ideologisch
o Italiaanse humanisten: bewondering voor Rome -> Renaissance = herleving na
barbaarse tusssenperiode
o Recent onderzoek:
 modern Europa start al in de 12de eeuw
 indeling is euro-centrisch -> geen rekening met ontwikkeling van Afrika en
Azië (kenden geen ME)
 Renaissance:
 1ste: Karolingische Renaissance van de 9de eeuw
 2de: Renaissance van de 12de eeuw
 3de: Klassieke Renaissance van de 15de – 16de eeuw
 Ander mogelijk principe: contrasten tussen politieke en sociale systemen en tussen
maatschappijvormen of periodes
o These van de complementariteit = vooruitgang ontstaat uit aaneenschakelen van
twee componenten in een gezamenlijke activiteit die ze afzonderlijk niet zouden
kunnen vervullen
o Dichotomiethese: to elkaar plaatsen van 2 modellen waarbij de ene primitiever is
dan de andere -> contrastwerking
 Emile Durkheim: statische (gesloten kasten) >< dynamische samenleving
(sociale mobiliteit)
 Fernand Braudel: stedelijke >< landelijke bewoning
 Vanaf 40% in de stad woont -> ander econ./modern karakter
=> ontstaan moderniseringsthesen met moderne West-Europa als ideaal (onbeperkte
econ. groei, netwerken van soc. en pol. Controle

 Deuk door dekolonisatie en authenticiteitbeweging van vrijgevochten


Afrikaanse en Aziatische landen.
 Religieus fundamentalisme in de Islamwereld sinds jaren ‘70
 Benjamin R. Barber (1939 - …) “Jihad vs. McWorld. How globalism and
tribalism are reshaping the World” (1995)
 2 scenario’s voor toekomst:
economische commerciële globalisering >< verkrampt religieuze
reactie => beiden bedreigend voor democratie en verlichtingsdenken

 Samuel Huntington “Clash of civilisation and the remaking of World order”


 Manuel Castells “The information age” (1996 – 1998)
 Moderne communicatiemiddelen & informatienetwerken -> nieuwe
beleving van tijd en ruimte (space of flows) + groei machtsrelaties
 Toegang tot informatie = macht + indruk tot in tijdloos heden te
leven (timeless time)
 3 soorten identiteit:
 legitimizing identity (legitimiteit ontleend aan natie/staat in
de 19de eeuwse traditie)
 resistance identity (identiteit geboren uit religieus
gefundeerde weerstand
 project identity (identiteit geboren uit idealistisch
gefundeerde projecten)

1.4 Cyclus-theorieën
 Essentiële processen herhalen zich (al dan niet met regelmaat) met een zekere wetmatigheid
=> nomothetisch
 Beschavingscycli -> Cultuurpessimisme en catastrofe-idee
o Polybius (2de eeuw v.o.t.): politieke regimes doorlopen steeds dezelfde stadia (jeugd
– rijpheid – decadentie) en het ene wereldrijk schakelt het andere uit
o Ibn Chaldoen (1332 – 1406): verval door politiek, klimaat en geografie
o Oswald Spengler -> na WO I
 “Untergang des Abendlandes. Umrisse einer Morphologie der
Weltgeschichte” (1916 – 1920)
 Instorten Duitse cultuur (nog voor WO II) en verwachtingen tot instorten
heel Europa => onderworpen aan fatale curve van aftakeling en dood
 Visie gekleurd door nihilisme en racisme
 Beschaving = levende organen die moeten verdwijnen –> pseudo-biologisch
proces
o Arnold Toynbee “A stydy of History” (1934 – 1960)
 Meest ambitieuze cyclustheorie
 Niet 1 continue maar veel parallelle beschavingen bestaan/bestonden die
allemaal een analoge evolutie meemaken in 4 stadia
 natuurlijke omgeving vormt voor primitieve gemeenschap een
uitdaging (challenge) waarop ze KAN reageren met een response
 Groei: de primitieve groep wordt een beschaving -> actie verplaatst
zich van het stoffelijke naar het geestelijke
 Ineenstorting (breakdown) door tekort aan creatief vermogen
 Ontbinding
 Beschaving pseudo-biologisch proces maar zal stand houden mits
positieve reactie op uitdagingen van christelijke godsdienst -> theologische
visie (niet integraal houdbaar)
 Beschavingscycli -> Optimisme
o Vico
 Determinisme, volk doorloopt 3 fasen
 Goden
 Helden
 Mensen met wijsheid van de rede voor iedereen
 Andere cyclustheorieën -> steunen op factoren buiten de mens

o Vb: sociaal-economische fenomenen zijn gedetermineerd door natuurverschijnselen


 1ste fase: “Foundation for the study of cycles” -> zoeken naar regelmatige
fluctuaties in biologische en klimatologische sector
Vb: A. Dauvilier (1958): curve van zonnevlekken vertoont elke 11 jaar een
maixma + zelfde bevinding door dendrologie
 2de fase: voorbarige relaties leggen met sociologische verschijnselen
Vb: J.Schove (1955): samenvallen van maximale zonnevlekken met
revolutiejaren
o Voor 1800 was er wel een groot verband tussen klimaat, oogsten en menselijk
gedrag -> agrarische mij
 Emanuel Le Roy Ladurie “L’histoire du climat depui s l’an mil” (1967) ->
correlatie tussen plukdata van druiven en graanprijzen (late pluk = koude
zomer = koude groeitijd => hoge graanprijzen)
=> druivenoogst + dendrologie = verklikker klimatische evoluties

1.5 L’histoire immobile: geschiedenis zonder verandering


 L’histoire immobile
o Menselijk gedrag bevat stereotiepen die steeds terugkeren -> determineren individu
=> voorspelbaarheid
Maar: Kan leiden tot zelfbedrog/cultiveren van vooroordelen/ onderkennen van
fundamentele motoren
o 2de mogelijke betekenis: trage ontwikkeling die in het dagelijkse leven binnen 1
generatie niet merkbaar is
 Structuralisme -> sociaal-economische fenomenen
Vb: doorleven 3 standen structuur als deze als totaal uitgehold is (reeds in de
14de eeuw gereduceerd tot theorie gebruikt door clerus en adel om
voorrechten te legitimeren)
 Mentaliteitsgeschiedenis -> socio-culturele fenomenen
Vb: bevolkingsstabiliteit in ruraal Frankrijk van 1300 tot 1730 (Emanuel Le
Roy Ladurie) door >< factoren die elkaar in evenwicht houden
 Wordt pas merkbaar door stormachtige ontwikkeling die er een eind aan
maakt
Vb: Open-society revolte (1968) legde gezagsmechanismen en seksuele
taboes bloot -> ontstaan geloof dat het ook anders kan
 Schept aandacht voor het reactionaire in een samenleving =>
Conservatisme + schrik voor gevolgen van ideologische/technologische
verandering
Vb: weerstand tegen balpen in Europa na WO II
 Probleem: geschiedenis kan geblokkeerd worden doordat de inertie de
bewustwording verhindert

Casus Scheiding der Nederlanden


Datering 16de eeuw
Verband met  Ontstaan Hollando-centrische geschiedenissen na scheiding der
leerstof Nederlanden:
nationalistische o Emanuel van Meteren (1535 – 1612) “Historie der
geschiedschrijvin Nederlandscher ende haerder naburen oorlogen (1599)
g o Pieter Corneliszoon Hooft (1581 – 1647) “Nederlandsche
Historiën” (1642 – 1654)
o Hugo de Groot (1583 – 1645) “Annales et historiae rerum
Belgicis” (postuum 1657)
 Doel
o Republiek der Verenigde Provinciën nationaal gevoel bijbrengen
 Kritiek van Pieter Geyl (1887 – 1966)
o “Geschiedenis van de Nederlandse stam” (1930-1964 in 4 delen)
o Groot-Nederlandse optiek ipv enkel Hollando-centrisch
o Vlaamse beweging
o MAAR: Geyl is niet overtuigend voor Lage Landen t.e.m. 19de
eeuw -> in “Algemene geschiedenis der Nederlanden” werd de
geschiedenis van Be en Ne ook samen behandeld, maar
genuanceerder dan bij Geyl.
Casus Jules Michelet
Datering Midden 19de eeuw
Inhoud Jules Michelet (1798 – 1874) “Histoire de France” (1833 – 1867)
 Doel: totale geschiedenis schrijven met nationale staat = volk & volksziel
 Kenmerken: antiklerikaal, liberaal, terugkeren naar bronnen, veel
aandacht voor verhaallijn
 Visie op ME veranderd door zijn mij engagement & actualiteit
o Euforisch ophemelen -> betreuren duisterheid/obscurantisme ->
fascinatie hekserij/gotiek -> herontdekken
creatieve/vernieuwende impulsen van ME
 Aandacht voor zaken buiten de ‘officiële’ geschiedschrijving, irrationale
gedrag, dwang van alledaagsheid => voorloper 20ste eeuwse stromingen
Verband met Romantisch werk dat nationale gemeenschap opgehemelt
leerstof
nationalisme

Casus Henri Pirenne


Datering Begin 20ste eeuw
Inhoud  “Histoire de Belgique” (1900 – 1932, 7 delen)
 Oprichting België (1830) zo vroeg mogelijk -> onbewust naar elkaar
groeien door soc.-econ. Krachten van ME’se vorstendommen onder de
Bourgondische hertogen (1384)
Verband met Gedeeltelijk verder bouwen op traditie om nationale gevoelens aan te wakkeren
leerstof
nationalistische
geschiedschrijvin
g

Casus Nathan Wachtel “La vison des vaincus. Les indiens du Pérou devant la conquête
espagnole, 1530 – 1571” (1971)
Inhoud Notie “breuk” bevat >< elementen:
 Visie van etnograaf >< historicus op Spaanse conquistadores door de ogen
van de Inca’s
Verband met  Komst conquistadores = voor de Inca’s breuk van immobiliteit =>
leerstof acculturatie + weerstand
immobiliteit Histoire immobile die verdwijnt
van de  Verderleven folklore om trauma’s te verwerken
geschiedenis Histoire immobile die verderleeft
Hoofdstuk 2: Oorzakelijkheid
2.1 De ondraaglijke onzekerheid van de ongrijpbare oorzaak
 Definities van aanleiding & oorzaak
o Vroegere vage definities
 Oorzaak is een gebeurtenis waardoor de loop van de gebeurtenissen die
erop volgen er anders zouden uitzien zonder F
 Om oorzaken op te sporen moet er gezocht worden in feiten die
meespeelden om het gebeuren te realiseren
 Oorzaak ligt dus in alle voorafgaande gebeurtenissen.
Probleem = cruciale gebeurtenis afzonderen
o Motief = oorzaak waaruit geen noodzakelijk vervolg komt
Vb: motieven voor Hitler te verkiezen in 1933: vrees, angst, nostalgie, werkloosheid,
armoede, propaganda,… => Wel dezelfde vluchtheuvel, verschillende motieven
o Noodzakelijke vs voldoende voorwaarden
o Oorzaak -> 3 wegen:
 Daden van een bewust en verantwoordelijk handelende persoon -> vrijheid
van handelen impliceert dat er motief is en daarop uit persoonlijk belang of
uit morele overwegingen positief/negatief kan reageren
=> klemtoon op eenmalige en evenementiële van geschiedenis
 Oorzaak = som van alle factoren die in relatie staan tot het feit -> diepere
tendensen dan concreet waarneembare accidentele gebeurtenissen
 Analytische wijsbegeerte: vertrekken van historische cases en daarin de
gebruikte criteria opsporen om een oorzakelijkheidsverband op te sporen/te
affirmeren (Leo Apostel)
Inductie is aangewezen

2.2 De zoektocht naar oorzaken van verandering


De oorzaak van de interne dynamiek, het individueel gedrag en publiek optreden
 Robert A. Nisbet (1913 – 1996) “The social bond. An introduction to the study of society”
(1970)
o Crisis ontstaat ook door externe factoren (niet-binnenlandse spanningen)
Vb: uitschakeling van de KB en de SU (1991) is het gevolg van spanningen rond
voedselproblematiek, opstoot van nationalisme, frustraties maar ook door mislukte
Afghanistan oorlog, ontwapeningsgesprekken met VS en domino-effect van
ineenstortingen Oostblok landen (1989 – 1990)
o Historische mutaties continu/gradueel
= schoksgewijs en onvoorspelbaar
 Verband individueel gedrag & manier van publiek optreden van hetzelfde individu in
collectief verband
o Pierre Bourdieu (1930 – 2002):
 onderscheid tussen economisch kapitaal (eigendomsverhoudingen), sociale
kapitaal (sociale netwerken), cultureel kapitaal (status) en symbolisch
kapitaal
 Habitus: Geïnterioriseerde schema’s/ingesteldheden door opvoeding
opgesteld, op die toelaten op verschillende situaties te reageren binnen de
mij aanvaarde gedragspatronen.
=> product van geschiedenis
 Mij ruimte = verdeeld in velden met competitie
 Sociale wereld: structuren die structurerend gaan werken na verloop van tijd
(structures structurantes)
o Erving Goffman (1922 – 1982) Van de Chicago School
 Klemtoon op dramaturgische kant van leven
 Performance: spelen van een rol
 Competence: hebben van een rol
 “The presentation of self in everyday life” (1959) en “Relations in public”
(1971) -> vertoonswijze van individu in mij en beheersen van indruk die men
wenst na te laten
 Nuttig voor inschatten collectief gedrag
o Antony Giddens (1938 - )
 ‘Third way’ -> tussen Tatcheriaans neoliberalisme en oude welfare socialisme
van traditionele labour) nu New Labour
 “The constitution of society: outline of the theory of structuralisation”:
structuren kunnen zowel oorzaak als gevolg zijn van acties -> dialectische
relatie
 Relatieve vrijheid van handelen, beperkt door sociaal veld
 Gedrag van individu = gevolg van praktisch bewustzijn, gegroeid uit
knowhow (sociaal gedrag imiteren) -> mening dat het
aangepast/getolereerd is
o Jürgen Habermas (1929 - )
 Invloed van marxisme & Frankfurter Schule (Horkheimer, Adorno, Marcuse)
 Originele synthese van opvattingen Marx en Weber om zin te geven aan
proces van reconstructie van mij in West-Duitsland na WO II
 “Strukturwandel der Öffentlichkeit: Untersuchnungen zu einer Kategorie
derbürgerlichen Gesellschaft” (1962): waar burgers obv collectieve en
rationele keuzes gestalte kunnen geven aan mij en met hun project over het
de mij best georganiseerd wordt naar buiten komen

De uitleg van het conflictmodel


 Karl Marx
o Klassenstrijd: spanningen binnen sociaal systeem zijn motor en oorzaak van
veranderingen
 Kloof tussen materiële productie en bezitsverhoudingen te groot -> geen
sociaal evenwicht + ontstaan sociale revolutie
= basis historische dynamiek in de mij
 Geloof in evolutie naar superieure communistische klasseloze mij met
gemeenschappelijk bezit van productiemiddelen
o Neo-marxisme
 Invloeden uit sociale wetenschappen
 Ralf Dahrendorf “Class and class conflict in industrial society” (1959)
o Niet-linear
o Botsende groepen hebben economische en psychologische >< belangen en
onderscheiden zich door autoriteit -> groeien van quasi-groeten en belangengroepen
 Latent id 1ste fase, manifest in de 2de fase
 Groep aan de macht wil geen verandering, overheerste groep wel door
machtsmiddelen te veroveren om het bestaande heerschappijsysteem te
wijzigen
 David Nirenberg
o Onderzoek (1996) naar vervolgen van joodse en islamitische minderheden in laat
ME’s Catalonië
 Strategisch aangewende reeks sociale gedragingen
 Periodes van geweluitbarstingen gevolgd door vreedzaam samenleving
 Geweld en tolerantie
=> obv tijdelijke conflicten worden posities ingenomen en aan communicatie
gedaan.

Evolutie of revolutie, het volk of de elite


 Revoluties = belangrijke keerpunten in de samenleving met herijking van relatie overhied &
burger
 Amerikaanse Revolutie (1776)
 Franse revolutie (1789)
o Jules Michelet: anonieme massa gedreven door vrijheidslievend idee (volksziel)
o Camille-Ernest Labrousse: resultante van economische cycli
o Theda Skocpol (neo-marxist): revoluties = geheel van sociale processen waarbij het
gaan om politieke conflicten en veranderingen in de verhouding tussen sociale
klassen. Deze resulteren in een snelle, fundamentele en gewelddadige omschakeling
van dominante waarden en mythen in een samenleving en van instellingen, leiding
en sociale structuur
o Crane Brinton (1898 – 1968; conservatief) “The anatomy of Revolution” (1938)
 Vergelijkende studie van Franse, Engelse, Russische en Amerikaanse revolutie
 Fatale kringlopen met fasen als ‘voortekens en verstoring’,
‘ziekteverschijnselen’, ‘revolutiekoorts’,… -> revolutie = ziekteproces
o Vilfredo Pareto (1848 – 1923) en Gaetano Mosca (1858 – 1941)
 Ontwikkeling van elitetheorieën binnen conflictsociologie: drijvende kracht =
vervangen van elites en rekruteren van nieuwe leden voor deze elites
 Context van intellectuele ontreddering na WO I en opkomst nieuwe-orde-
regimes in Duitsland en Italië
o Charles Wright Mills (1916 – 1962)
 “The power of elite” (1956) -> vervlechting van economische, politieke en
militaire elites => industrieel-militair complex (naar Dwight D. Eisenhouwer in
zijn afscheidsspeech in 1916)
 Evolutietheorieën
o Codorcet: geschiedenis = lineair proces naar een eindfase van rationaliteit
o Darwin “On the origin of species” (1859): alle dieren en planten komen van
voorafgaande vormen voort met als motor de natuurlijke selectie (survival of the
fittest) die zich uit in het determinisme van milieu en erfelijkheid (struggle for life)
o Herbert Spencer (1820 – 1903): sociaal evolutieschema van eenvoudige naar
complexe samenlevingen
 Natuur zorgt voor selectie van de ‘fit’ en eliminatie van de ‘unfit’
 Overheid mag dus niet tussenkomen door sociale/mij diensten of onderwijs
 Gaat terug op Malthus (1798)
o William Graham Sumner (1840 – 1910): sociaal Darwinisme
 Omgekeerde klassenstrijd: privileges van de hogere sociale lagen worden
gelegitimeerd obv succes in selectiestrijd

Generatie als uitleg


 Generatietheorieën zonder globalisatie per eeuw
 Scheidingspunt = sociale generaties -> door zelfde omstandigheden
beïnvloed en analoge reacties
 Generatietheorieën met globalisatie per eeuw
o Scheidingspunt = vooropgezet, niet-gedefinieerde inhoud
o Historische periodiciteit obv biologische periodiciteit (niet gelijklopend in tijd/ruimte)
o Beginpunt = willekeurig of ifv een grote gebeurtenis
 Valkuilen
o Idee analoge reacties impliceert recurrent gedrag
o Anachronistisch gebruik om overtuiging te rechtvaardigen
 José Ortega y Gasset en Karl Mannheim
o In elke samenleving zijn 2 generaties actief
 Zij die de macht hebben (45 tot 60 jaar)
 Zij die de macht willen (30 tot 45 jaar)
o Generatie mag niet isochronisch gebundeld worden, wel mogelijk dat iets in
collectief geheugen zit

Individu en de anonieme massa als verklaring: de massa of de ‘sterke man’


 Rol dominante persoonlijkheden
o Concrete bewijsvoering, breed toegankelijk
o Zelfs in parlementaire democratie ligt politieke besluitvorming niet bij massa
o Personalistische en voluntaristische interpretatie legt nadruk op psychologie van
historische personages
 Thucyclides (5de eeuw v.o.t.) -> homo mensura + oorlog verklaren adhv
dominante persoonlijkheden
 Philippe de Commynes (15de eeuw) -> Lodewijk XI vs Karel de Stoute vanuit
psychische structuur
 Johan Huizinga (1919, Herfsttij) -> verklaring evolutie in schouwspel van
vorsten en hovelingen maar met nadruk op levens- en gedachtevormen
o Romantiek
 Volksgeist: collectief geheugen en cultuur dat elk volk als geheel in zich heeft
en dat tot handelen drijft en waarin de idee van de nationale zelfstandigheid
centraal staat.
 Edward Gibbon (1737 – 1794)
 Vooropstellen collectieve anonieme krachten
 “The decline and fall of the Roman empire” -> verklaring
door kortsluiting tussen beschavingen en groepen ipv bewust
uitgeschreven politiek scenario
 Mythevorming rond helden => overschatting van hun invloed
 Thomas Carlyle“On heroes, hero worschip and heroic history” (1841)
 misprijzen van rol van anonieme kleine mensen
 fascinatie voor Cromwell, Frederik de Grote,…
 Held maakt het volk
 Typisch romantisch individualisme -> superioriteit van de
held: held niet gedetermineerd door banale
sociale/economische factoren
 Impact van individu en massa
o Intrinsieke kwaliteit
o Demagogische kwaliteiten (=volksmennerij)
o Technische en materiële omstandigheden
Vb: ideeën Franse encyclopedisten uit de late 18de eeuw -> grote verspreiding
mogelijk
o Geschiktheid van voedingsbodem en bereidheid tot perceptie van revolutionaire
ideeën
 Sneller in gewesten die al begonnen zijn aan vernieuwing
 Sterkst in grote stedelijke centra
 Non-conformistische, kosmopolitische, creatieve
kunstenaars/ideologen/geleerden in beperkte ruimte (wereldstad)
 Jan Romein (1893 – 1962) “Op het breukvlak van twee eeuwen” (1967) -> op
momenten waarin de interactie tussen sectoren/figuren groter is
 Rond 1900: typisch moment van omslag door einde Europese
wereldhegemonie en burgerlijke cultuur door ontstaan van anti-
Europese gevoelens in andere continenten en verguizen van
zekerheden van de 19de eeuw
 Wetenschappelijke aflijning van de rol van grote persoonlijkheden
o Herbert A. Simon (1916 – 2001)
 Behavioristische aanpak
 Kwantitatieve formule: macht ve persoonlijkheid adhv aantal personen dat
gebonden is of zich materieel/moreel gebonden acht door een beslissing van
die persoon
 Moeilijkheid: louter kennen van fictieve auteur en niet van
juridische/intellectuele auteur
 Individu gedetermineerd wezen of vrije vogel
o Carlyle
 Accent op impulsief handelen van het individu
 Heldenfiguren die aan alle wetten ontsnappen
o Positivisten
 Menselijk gedrag = analyseerbaar en voorspelbaar
o Henri Pirenne
 Afwisseling in de economie zorgt voor periodes van vrijheid en strenge
reglementering ( niet gezien als wetmatigheid maar als feitelijkheid)
o 19de eeuwse historisme
 Geschiedenis is eenmalig, continu en onomkeerbaar; enkel het unieke is
reëel -> ideografisch, individualiserend
 Nadruk op toeval
o Marxisme en structuralisme
 Toeval = subjectief/relatief => mens = gedetermineerd => handelen =
wetmatig/voorspelbaar
 Nomothetisch en generaliserend
 Wetmatig determinisme van mens door economische context (Marx)
o Hempel: overkoepelende-wettenthesis
 Elke losse handeling moet uitgelegd worden binnen een bredere
basisstructuur/model

Casus Els Witte “Politieke machtstrijd in en om de voornaamste Belgische steden 1830 –


1848” (1973)
Inhoud  Studie over machtswissel van contrarevolutionaire naar revolutionaire
meerderheid tussen 1830 en 1848 adhv partijorganisatie/interne
aantasting van gevestigd gezag/infiltratie van overheidsinstellingen/aan-
of afwezigheid van legerkorpsen
Verband met  Om de politieke situatie te doen veranderen moeten enkele voorwaarden
leerstof oorzaak aanwezig zijn
volgens o Kiemen van ontbinding
analytische o Machtskernen buiten de overheid
wijsbegeerte => als deze factoren aanwezig waren EN er was een wissel dan werden dit
oorzaken

Casus Karel Van Isacker “Mijn land in de kering” (1983)


Inhoud  Twee eeuwen Belgische (en Vlaamse) geschiedenis
Verband met  Hantering generatiebegrip om Vlaamse idealisten die tijdens het
leerstof valkuil interbellum reageerden tegen mij verloedering te karakteriseren:
van generatie ‘een generatie die door haar levenskracht wellicht de schoonste uit onze
geschiedenis was’
 Van Isacker hoort zelf bij de Vlaamse idealisten
-> vergoelijken handelingen (zelfs collaboratie WO II)

Casus Val van Berlijnse Muur


Datering November 1989
Inhoud  Communicatieblunder door leiding van DDR
o Volksbeweging al maanden actief in Leipzig onder het motto ‘Wir
sind das Volk’ -> afdwingen hervormingen
o Nacht van 9 op 10 november grensovergangen open
Verband met  Hele beweging werd achteraf afgeschreven als actie van een aantal
leerstof wereldleiders
o Wereldleiders legden de basis
o Volk droeg de beweging (de nacht van 9 november)

Casus Onderzoek van Jean Steners (1984) en Thomas Lacqueur (2005) naar onanisme
Inhoud  Charlatan uit 18de eeuw (ws John Marten) karakteriseerd masturbatie als
ziekteverschijnsel -> ‘onanisme’
 Gedachte wordt overgenomen door geneesheren en filosoof-pedagogen
uit de Verlichting en in de 19de eeuw door het dominante religieuze
discours
 Wereldwijde obsessie met masturbatie
 Pas na WO II (Kinsey) zorgde voor einde
Verband met  Behoefte aan propageren van schuldig bewustzijn -> individu (Marten)
leerstofimpact heeft invloed op hele massa
van individu en
massa

Hoofdstuk 3: De geschiedenis: nuttig en nodig?


3.1 Manipulatie van het verleden
De geschiedenis gemanipuleerd: Clio als hoer
 Geschiedenis = gedeeld patrimonium van de mensheid
o Elke historicus weerspiegelt interesses van eigen tijd/groep
 Oudheid & Vroege ME: Adel en Clerus
 Militaire en genealogische feiten
 Kerk- en godsdienstgeschiedenis
 Late Middeleeuwen: Burgerij
 19de eeuw:
 eerste burgerlijke geschiedschrijving
 politieke en parlementaire geschiedenissen
 grote politieke leiders
 opkomende klasse van arbeiders proletariaat
 sociale en economische verschijnselen
=> elke eeuw verkiest andere sectoren en elke eeuw vormt een ander beeld van die
sectoren
 nieuwe bronnen
 oude bronnen met nieuw ogen bekijken
 Politiek misbruik/gebruik van geschiedschrijving
o Paul Valéry “Regards sur le monde actuel” (1931) => sterke kritiek
 Tijdsgebonden: waanzin van WO I + fundamentele crisis over geloof
 Ontgoocheling over geringe bruikbaarheid geschiedwetenschap -> falen van
positivisme & histoire événementielle
=> verwachtte meer: operationeel, verklaren van mechanisme van menselijk
handelen
o Camus
 Ontgoocheling => zelfde verwachtingen als Valéry
o Spengler
o Huizinga “Schaduwen van morgen” (1935)
 Kritiek op misbruik van geschiedschrijving
 Profetische waarschuwing voor misbruik als pseudo-historische
argumentatie in nazi-Duitsland, Stalins SU en bij de negationisten
o Gérard Noiriel (1966): studie aan de crisis van de geschiedenis hoewel het m ij
aanzien = blijft
 Ander misbruik
o Als exempla dienen -> morele lessen trekken
o Godsdiensten en ideologieën becommentariëren/goedkeuren
 Heilsgeschiedenis
o Christelijke heilsgeschiedenis: Augustinus (5de eeuw)
o Christelijk: Onderbouw van 16de eeuwse twist tussen katholieken en protestanten
Toynbee: heil voor West-Europa = enkel mogelijk bij trouw aan christendom
o Pogingen tot historisch funderen van geloof (zowel in Christendom als Jodendom
aanwezig) -> onderdeel van een door god gepland zinvol proces
o Overgenomen door Renaissance en Verlichting via Hegel naar Marx
 Geschiedenis is ook bij Marx een ononderbroken lotsverbetering van de
condition humaine
 Geschiedenis om rationalistische mij visie te ondersteunen
o Niccolo Machiavelli (1496 – 1528) “Il Principe” (1513)
 Verlegging van zwaartepunt voor handelen van god naar renaissancistische
cynische politicus
o Giovanni Battista Vico: meest coherente geseculariseerde vooruitgangsvisie
 Impact van politieke elites en ridderidealen op geschiedschrijving

Geschiedenis en engagement: Clio als bevrijdster


 Wisselende antwoorden in zoektocht naar essentiële drijfveren en verklaringen zijn afh van
wisselende impact van godsdienst/ideologie en van de kritische behoefte aan kennis van de
werkelijkheid
 Fundamentele bronnen: Grieks-Romeinse cultuur, Joodse en christelijke tradities,
Islamitische beschaving
o Ontwikkeling gesystematiseerde wetenschappelijke analyse van fenomenen in de
natuur en in de mens
o Formuleren van vaktaal
o Opbouwen van kritische denkwijzen/methodes vertrekkend van kritisch afwegen van
teksten
=> positieve punten
o Negeren van rationele evidenties
o Slaafs onderschikken van kennis aan ideologie en dogma
o Vervolgen van ideologische tegenstrevers met heilige oorlogen
=> negatieve punten
 Renaissance
o Wetenschappelijk model van universiteit
o Bewondering voor kennis van antieken
 Ook nog in ME aanwezig
 Maiomonides (1135 – 1204) -> introductie Aristoteles in
islamwetenschap
 de ste
19 en 20 eeuw: romantiek, positivisme, marxisme, historisme, relativisme, nouvelle
histoire,…
o Variaties op Europees humanisme
o Geïnspireerd op vernieuwingen uit het Verre Oosten
o Invloed van kolonisatie
 ste
20 eeuw
o Dienstbaarheid van geschiedenis aan politieke groepen en belangengroepen
o Verzet tegen totalitaire regimes
o Op systematische en industriële wijze georganiseerde ontkenning van elementaire
rechten/waarden van de menselijke persoon
o Supranationale instanties (Volkerenbond, VN)
o Burgerbewegingen, NGO -> ijveren voor individuele rechten en mensenrechten
o Antoon De Baets (1955 - )
 ‘network of concerned historians’ -> soort Amnesty International voor
historici: databank van vervolgen historici + optreden tegen totalitarisme in
de 20ste eeuw
 Pleidooi voor ethisch bewustzijn bij historici -> ‘declaration of the
responsibilities of present generations towards past generations’: waarheid
over verleden moet alle kansen krijgen om op een zo wetenschappelijk
mogelijke historische methode ondersteund te worden
o Historische situaties/problemen worden vaak gebruikt als dekmantel om over eigen
problemen te schrijven
o Signaal van weerstand en kritische weerbarstigheid geven aan de buitenwereld
o Ontlenen van zekerheden en motivatie aan wetenschappelijke activiteit als historicus
door militanten voor mensenrechten
Henri Pirenne en Jozef Huizinga

3.2 De wortels van de West-Europese geschiedschrijving, een


historiografische wandeling III
Religie en staat: in den beginnen waren de grote verhalen
 Antieke geschiedschrijving
o Vaak tijdsgenoot/ooggetuige
o Vaak geen onderscheid tussen realiteit en verbeelding
o Herodotos (480 – 425 v.o.t.)
 WEL onderscheid tussen realiteit en verbeelding
 Etnografische en geografische samenhangen
 Scheiding van het essentiële van het bijkomstige
 Zoektocht naar samenhang en oorzaken
=> grote synthesen over heden en verleden
 Thucydides (460 – 400 v.o.t.): Peloponnesische oorlog
 Vorm en benaderingswijze -> fictieliteratuur (naar Euripides)
 Psychologische analyse van historische acteurs door
dialectisch werken met contrasterende persoonlijkheden
 Polybius (2de eeuw v.o.t.)
 Elke beschaving: evolutie van groei – rijpheid – decadentie
 Romeinen
o Nationalistische geschiedschrijving -> politiek dienstbaar aan natie en staat
 Julius Caesar (100 – 44 v.o.t.)
 Verheerlijking van militaire trefkracht van het leger+ eigen talenten
als politicus en veldheer
 Augustus “res gestae” (13 o.t.)
 Wil van Rome om bekende wereld te
veroveren/beschrijven/inventariseren/beheersen
 Sallustius (86 – 35 v.o.t.) klaagt over:
 Samenzwering Catilina
 Oorlog tegen Jugurtha
 Zedenverval van de Romeinse aristocratie
 Politieke crisis van de Romeinse Republiek
 Titus Livius (59 v.o.t. – 17 o.t.)
 Romeins chauvinisme met “Ab urbe condita”
 Tacitus (56 – 120 o.t.)
 “de origine et situ Germanorum”, “Annales”, “Historiae”
 Voornemen tot sine ira et studio en met objectieve onpartijdigheid
 Joodse en Christelijke godsdiensten
o Nadrukkelijke zin voor historische dimensie, obsessionele fixatie op het geschreven
woord, behoefte om vereerde opperwezen zo dicht mogelijk bij de mens te brengen
+ met menselijke trekken
 Augustinus
 Civitas Dei (5de eeuw o.t.)
 Christelijke geschiedschrijvers (vanaf Eusebius van Caesarea; 4de
eeuw) trachten elk feit en personage uit O.T. en N.T. chronologisch
vast te haken in Romeinse geschiedenis
o Geschiedenis = dienstmaagd van religie: ophemelen van God en heilige mirakels =>
naïef/kritiekloos verhalen van wonderbaarlijke fabels
Doel: massa overbluffen + christelijke mythologie met alle middelen ondersteunen
 Flodoard van Reims (893 – 966): geschiedenis van aartsbisschoppelijke zetel
van Reims
 Raadpleegt bronnen, maar laat heiligenlevens in elkaar vloeien
o Geschiedenis = narratief instrument om kerkelijke ambities te onderstuenen
 Bewuste zwart-wit tekeningen
 Guibert van Nogent (1053 – 1125) “Gesta Dei per Francos”
 Verslag over de eerste kruistocht
 Mohammed = compleet slecht, geen rationele analyse van
politiek/religieus optreden
 Opkomen van niet religieuze overwegingen en menselijke motivaties in het Westen
o Galbert van Brugge (grafelijke kerk)
 Dagboek over opvolgingscrisis in het graafschap Vlaanderen in de jaren 1127
– 1128 door de moordaanslag op Karel de Goede
 Galbert ziet zekerheden verdwijnen door de gruwelijkheid
 kanselarijen -> plaatsen die geheugen van samenleving vasthouden + visie op
tijd geven (geleidelijke laïcisering)
o Einde ME
 Georges Chastellain en Olivier de la Marche: vormelijke en demonstreren
van uiterlijke status domineert alles
 Philippe de Commynes (1447 – 1511) “Mémoires”: over politieke intriges en
psychologische confrontaties aan de hoven van Bourgondië, Frankrijk,
Firenze, Milaan en Venetië
 Late Middeleeuwen
o Gebruik volkstalen -> nieuw stedelijk publiek als producent/consument
o Toonaangevend: Noord- en Midden-Italië en de Zuidelijke Nederlanden
 Italië: officiële stadsgeschiedenissen & ricordanze (= herinnering; familiale
geschiedenissen) -> anders omgaan met tijd/ruimte
 Holland: rond 1300 door Jakob van Maerlant (1230 – 1300) een
wereldgeschiedenis “Spiegel Historiael” in het Nederlands; later voortgezet
door Jan van Boendale (1280 – 1360) in “Brabantse Yeesten”
 Joodse wetenschap en geschiedschrijving
o Bloei in ME in West-Europa en invloed buiten eigen milieu
 Maimonides
 Islamitische beschaving
o Even volwaardige cultuur
o Spanje = doorgeefluik van antieke & Oosterse wetenschap
 Ibn Chaldoen (1332 – 1406): geschiedenis = cyclisch proces van beschavingen
gedomineerd door klimaat en geografie; sterke inperking van goddelijke
(succes en verval van beschaving = grotendeels mensenwerk)

De mens centraal in Renaissance en Verlichting


 Renaissance: Italië 14de eeuw; Europa 16de eeuw
o Terugkeer naar antieke cultuur met grondigere ontlening + van blijvende aard
o Loskomen van enge nationale en Europese horizont (door kolonisatie)
o Loskomen van monopoliserende ideologie en kerk (door reformatie)

=> paradoxen
 Geschiedschrijving is geëmancipeerd van kerk, toch nog nooit zo hard in
dienst gestaan van kerk als in 16de eeuw
 Wel in dienst van 2 >< stromingen
 Protestants: Matthias Flacius Illyricus (1520 – 1607)
 “Historia ecclesiastica” (1559 – 1574)
 Katholiek: Cesar Baronius (1538 – 1607)
 “Annales Ecclesiastici (1588 – 1607)
 In lijn van Concilie van Trente
 Kritischere aanpak om argumenten van tegenpartij te ontkrachten >< minder
kritisch tegenover eigen argumenten
 Protestants: kritiek op naïeve ME’s bgeloof
 Lorenzo Valla (1406 – 1457) -> Donatio Constantini als falsum
ontmaskerd
 Romeinse keizer Constantijn (4de eeuw)schenkt aan paus
Sylvester belangrijk deel van de keizerlijke bezittingen
 Obv filologische analyse + kritiek met logische opbouw
=> verdere ontwikkeling voor bronnenkritiek: niet louter op
inhoud maar ook obv vorm falsa ontmaskeren (17de eeuw)
 Verder ontwikkeling bronnenkritiek vanaf de 17 de eeuw -> ook op vorm
o Ontstaan: Lorenzo Valla
o Bollandisten (Brusselse Jezuïeten)
 Acta Sanctorum (1643): hagiografische bronnen kritisch uitgeven
o Mauristen (Parijse benedictijnen)
 Dom Jean Mabillon (1632 – 1707) “De re diplomatica” (1681)
 Vastleggen kritische regels voor historische hulpwetenschappen
 de
Verlichting (18 eeuw)
o Toevoeging moderne dimensie -> komsopolitisme (Niet langer Europa-centrisch)
 Voltaire (François-Marie Arouet; 1694 – 1778) “Essais sur les moeurs et
l’esprit des nations” (1756)
o Optimistisch geloof in positieve creativiteit van individu
o Vervangen van christelijke voorzienigheid door rede en natuurwetten
 Vico “Scienza nuova” (1725)
 Cyclische 3 fasen-beweging in culturen: theocratisch-heroïsch-
rationele
 Montesquieu (Charles Louis de Secondat, baron van Montesquieu, 1689 –
1755) "Considérations sur les causes de la grandeur et de la décadence des
Romains” (1734)
 Pessimistische cyclustheorie (à la Polybius)
 Bewondering voor Romeinse beschaving + realisatie van
kwetsbaarheid
 Edward Gibbon
 Val van Rome = resultaat van botsing tussen 2 beschavingen: Rome
en het christendom
 Hedendaagse overtuiging
o Cultuurpessimisme blijft
 Spengler en Toynbee
 “Clash of civilisations” van Samuel Huntington uit 1996

De 19de en 20ste eeuw: vaktechtniek, professionalisering en atomisering


 19de eeuw
o Grote ideologieën
 Christendom
 Liberalisme
 Socialisme

=> politieke partijen + specifieke wetenschapsbeoefening:

 Christelijke historiografie: meer geraffineerd, minder defensief,


apologetische lijn van ME en Renaissance verderzetten
 Liberale en sociale historiografie: aandacht voor groepen die
onbelicht bleven (burgerij en volksklasse) => personalisme en
positivisme bij de liberalen en dialektiek bij de socialisten
o Liberale en socialistische geschiedschrijving
 Romantiek (als reactie op rationalisme en universalisme van Verlichting)
 Accent op nationalisme en irrationalisme
 Johann Gottfriend von Herder (1744 – 1791) “Ideen zur philosofie
der geschichte der menschheit” (1784 – 1791)
 Schakel tussen Aufklärungs-verlichting en romantiek
 Ontwikkeling van elk volk wordt gedomineerd door de
Volksgeist (genie verschillend bij elke natie/conglomeraat
van culturele, politieke, economische en godsdienstige
elementen)
 Rol van gevoelens en affecties in het handelen van
historische figuren -> personalistische invalhoek
 Thomas Carlyle “On heroes” (1841)
 Fundamentele rol van individu als motor
voor historische evoluties
 Lofzang op macht van leider
 Verheerlijking van Franse revolutie
 Jules Michelet “Histoire de France)
 Geëngageerde schildering van de inname van de Bastille
(1789) door anonieme massa = vleesgeworden volksziel
 Positivistische erudiete historiografie
 Grondlegger = Leopold von Ranke (1795 – 1886) “Die Römischen
Päpste in die letzten 4 Jahrhunderten” (1834 – 1836)
 ‘Was nicht in den Akten, hat nicht gelebt’
 Fel liberaal anti-klerikalisme
 Verheerlijking van staat en dienstbaarheid aan staat
(Pruisische Lutheraanse staat)
 Auguste Comte (1798 – 1857) “Cours de philosophie positive” (1830
– 1842)
 Culturen worden bepaald door sociologische wetten
 Determinisme -> optimistisch geloof in verklaarbaarheid van
menselijk handelen
 Hippolyte Taine (1828 – 1893)
 Karl Marx
 Positivistisch -> geschiedenis = gedetermineerd
 Door economische structuur
 Optimistisch vertrouwen dat mensheid evolueert naar beter
toekomst
 Neo-marxisme
 Historisme (historicisme)
 Leopold von Ranke
 Onderzoeker kan alle ideologische vooroordelen en waardeoordelen
achterwege laten
 Geloof in sociaal-economisch determinisme
 Karel Lamprecht (1856 – 1915)
 Invloed economische bewegingen op sociale groepen
 Henri Pirenne
 Introductie Duitse seminarie onderwijs in Gent
 “Histoire économique et sociale du moyen âge” (1933) over
historische demografie en economische geschiedenis vd ME
 Integratie van sociaal-economische in politieke en culturele
revolutie
 Liberaal sterk onder invloed van marxisme
 “Les étapes de l’histoire sociale du capitalisme” (1914) ->
these over kapitalisme: verklaring economische evolutie
door opeenvolgende generaties van kapitalistische families
en hun interne dynamiek
 Wetenschap voor het pure ‘weten’ zelf, perfectioneren van
archiefwezen, beter universitaire vorming
 Oprichting hogere archiefscholen
 École des Chartes (1821, Parijs)
 Institut für Oesterreichische Geschichtsforschung
(1854, Wenen)
 Seminarie onderwijs aan de universiteiten met
practica obv bronnen door Ranke (1833, Berlijn),
Godefroid Kurth/Henri Pirenne/Léon Vanderkindere
(eind 19de eeuw, België), Petrus Johannes Blok/Otto
Opperman (eind 19de eeuw, Nederland)
=> institutionalisering & professionalisering
3.3 Objectiviteit; a noble dream?
Inleiding
 Objectiviteit
o Verdienen door pijnlijk kritisch wetenschappelijke observatie (peter novick)
o Perceptie neutraal -> voor iedere persoon uniek
 Structurele verschillen tussen individuen door verschil in fysiek en
neurologische kenmerken
 Functionele en conjuncturele verschillen (bv: stemming, humeur, geheugen)
 Verschil in opleiding, taal, cultuurpijl
=> iedere mens creëert eigen referentiekader voor feiten

Subjectiviteit, bewust of onbewust


 Bewuste subjectiviteit
o Meestal door bewuste censuur
 Volledig -> totalitaire regimes door brutale macht & onderdrukking
 Selectief/verhullend -> parlementaire democratieën door
persconcentratie/risico op proces door eerroof
o Door ideologie (=systematische en bewust opgebouwd complex van waarden en
oordelen vanuit het belang van een groep en gericht op het verdedigen of continu
actief zijn van die groep en haar visie) van onderzoeker
o Sympathie, antipathie, eigengereidheid, zelfoverschatting
 Onbewuste subjectiviteit
o Ideologie -> attitudes (ontelbare opvattingen/uitspraken rond waarden die
voortvloeien uit ideologieën en aanleiding geven tot handelingen. Het is niet
aangeboren maar aangeleerd via opvoeding/onderwijs)
o Pure ideologie:
 Nationale fierheid/globale schaamte -> waarden worden zo evident
aangevoeld dat ze niet subjectief aanvoelen

De historicus als rechter


 Rol van objectieve, wetenschappelijke observatoren van het verleden
o Advies aan politieke/juridische autoriteiten ivm inschatten van feiten/gebeurtenissen
uit recent verleden
o Luc Huyse “Alles gaat voorbij behalve het verleden”
 Grote gevoeligheid over recente gebeurtenissen

Is objectiviteit dan toch bereikbaar?


 Geheel objectief
o Nood aan bindende wetten (à la Hempel)
 Afwijzen wetmatigheden -> louter mogelijk enkele noodzakelijke oorzaken te noemen
o Keuze = afh van waardeoordeel -> subjectief
o Selectie van feiten = standpunt innemen
 Gematigde perspectieftheorie
o Tussen scepticisme en hoop dat absoluut objectieve kennis bereikt zal zijn wanneer 1
standpunt alg aanvaard wordt
o Neerleggen bij bestaan standpunten
o Historicus probeert objectiviteit te bereiken door feitenselectie obv studieobject +
accurate beschrijving in harmonie met specifiek standpunt en met respect voor
formele regels van historische kritiek
o Lezer maximale kans geven tot kritische verificatie
o Geen onverschilligheid maar interesse -> minimum aan intuïtief aanvoelen +
verplaatsen in andere gedachtewerelden
 Jan Romein
o Historicus moet maatschappelijk geëngageerd zijn
 Marxistisch denker om dialectisch proces van klassenstrijd op te merken
 Niet beperken tot passieve geschiedenis van kleine mensen -> grote
momenten van vroeger zijn nodig als steun voor hedendaagse acties
 Klassenbewustzijn = ook gedetermineerd door historische bagage
 In gebeurtenissen van vroeger -> zoeken naar zekerheden van vandaag en
morgen

Casus Ali Shariati (1933 – 1977)


Inhoud  Iraanse historicus en socioloog
 Ideoloog van Iraanse revolutie
 Lessenreeks over Egypte van Farao’s
o Dekmantel voor kritiek op regime van de sjah in de jaren 70
=> Onderwijsverbod, opsluiting, doodstraf (voorkomen door
internationaal protest)
Verband met Gebruik van geschiedschrijving als dekmantel voor kritiek te uiten op eigen situatie
leerstof

Casus Ludwig Quidde (1858 – 1941)


Inhoud  1927: Nobelprijs voor vrede voor erkenning van activiteiten in
vredesbeweging
 1894: studie over Romeinse keizer Caligula -> keizerlijke waanzin
=> allusie op Duitse keizer Wilhelm II (1859 – 1941)
=> gevangenisstraf + vrijwillig ballingschap in 1933 als Hitler aan de macht
komt
Verband met Ontlenen van zekerheden en motivatie aan wetenschappelijke activiteit als
leerstof historicus door militanten van vredesbeweging

Casus Henri Grégoire (1881 – 1964)


Inhoud  Verplicht land verlaten na publiek maken van een kritisch rapport
(opgesteld door commissie waarvan hij aan het hoofd stond) over Leopold
II in Kongo
 1909: keerde terug en was actief in het verzet tijdens WO I
 WO II: gaf werk aan Belgische en Franse vluchtelingen in ‘New school for
social research’ in New York
Verband met Ontlenen van zekerheden en motivatie aan wetenschappelijke activiteit als
leerstof historicus door militanten van vredesbeweging
Casus New Historicians
Inhoud  1978: vrijkomen van archivalia in Israël, VS en GB over ontstaan van
joodse staat Israël (1948)
 Kritisch onderzoek over conflictueus ontstaansmoment door New
Historians (Israëlische historici)
 New Historians:
o Nooit echt een ‘school’ want te veel interne discussies
o Belangrijkste figuren
 Benny Morris
 Ilan Pappé
 Avi Shlaim
 Ondergraven van stichtingsmythe & pose van ‘superieure’ Israël tov
Arbaische buren
 1998: tijdens herdenking worden hun bevindingen in de media bekend
gemaakt -> hele discussie
 2000: Teddy Katz wordt zijn doctorstitel ontnomen omdat zijn
bevindingen over slachtpartij in mei 1948 in Tantura (Palestijns dorp) door
Israëlische brigade gebaseerd was op mondelinge Palestijnse bronnen
 Ilan Pappé verdedigde Katz => bedreigd met verwijdering van Universiteit
(niet gebeurd door internationaal protest)
=> ondergraven valse legitimiteit van Israël + vrede van Midden-Oosten is ook zaak
van met recente verleden in het reine te komen
Verband met Motivatie van daden zoeken in historische gebeurtenissen
leerstof

Casus Otto Gerhard Oexle (1939 - )


Inhoud  De opvatting dat geschiedenis voor alles een uitleg diende te geven aan de
vitale expressie van de volkswil en recht diende te doen aan grote figuren
=> ondergraven van democratische staatsorganisatie in Duitsland
=> nazi-regime
 Voorbeeld: Ernst Kantorowicz (1895 – 1963) (joods slachtoffer WO II)
o “ Kaiser Friedrich der Zweite” -> onderzoek over Duitse Keizer
Frederik II
 Geliefd werk van nazi’s (Himmler, Göring, Hitler)
o “The king’s two bodies” (1957) -> afstand van politieke mystiek
die in Frederik II zijn rede en kritisch zicht had belemmerd

Casus Norman G. Finkelstein (1953 - )


Inhoud  Joodse politicoloog
 Stellingen over ‘holocaust-industrie’ (2000)
o Commercieel exploiteren van Joods lijden tijdens WO II
=> enorme controverse
 Voorgangers
o Guy van den Berghe “De uitbuiting van de Holocaust” (1990) maar
Engelstalig werk heeft grotere impact
o Peter Novick (1999) -> problematisch functioneren van Holocaust
herdenkingen in de Amerikaanse samenleving
 “De drogreden van het antisemitisme. Israël, de VS en het misbruik van de
geschiedenis” (2006)
o Kritiek omdat zijn werk negationistisch zou zijn
 Negationisme
o David Irving (Engelse negationist) wordt veroordeeld (2006) -> had
zelf historica Debora Lipstadt voor de rechtbank gedaagd wegens
eerroof
o Negationist Faurisson klaagt oud minister van justitie van Frankrijk
Robert Badinter aan
Verband met => is Finkelstein ook negationist voor kritiek op Holocaust-industrie?
leerstof  Irving liegt over onweerlegbare feiten
subjectiviteit  Finkelstein geeft kritiek op attitudes

Casus De moord op Lumumba


Inhoud  Patrice Lumumba = eerste premier van onafh Congo
 17 januari 1961: Lumumba raakt in handen van afgescheiden autoriteiten
van provincie Katanga en wordt standrechterlijk geëxecuteerd
 Lumumba was beeld van jonge talentvolle radicale leider -> veel
verontwaardiging
 Belgische staat en belangentroepen worden als medeverantwoordelijken
aangewezen + rol van VS, CIA en dubieuze rol van UNO
 1990: doctoraat van ooggetuige Jacques Brassine (1990) pleit Belgische
staat vrij van directe betrokkenheid/verantwoordelijkheid
 Ludo De Witte bewijst het tegenovergestelde
o Machtswisel van Mobutu naar Kabila en in België paars-groene
coalitie aan de macht => oprichten parlementaire
onderzoekscommissie
o 2002: onderzoekscommissie is klaar -> Louis Michel biedt excuses
aan aan het Kongolese volk en de nabestaanden van Lumumba
o Belangrijke bronnen zijn opengesteld, Belgische betrokkenheid is
vastgesteld en verwerkt -> morele schuld is ingelost
o Toch blijven er vragen omtrent internationale betrokkenheid
o 2004: publicatie van 700 pagina’s met reconstructie van
gebeurtenissen -> heilzaam positivisme
Verband met  Onderzoekscommissie van historici moeten oordelen over de
leerstof betrokkenheid en schuld van Belgische staat
historicus als
rechter

Casus Srebrenica
Inhoud  2002 in de Bosnische enclave van Srebrenica -> ‘Safe Area’ (VN)
o Enclave overgelaten aan zorgen van Nederlandse blauwhelmen
o Slachting in dagen volgend op de val van de enclave op 11 juli
1995 van duizenden moslimmannen door de troepen van de
Servische generaal Mladic
o Blauwhelmen konden dit niet verhinderen
Verband met  Schuldcomplex van Nederland
leerstof o Onderzoeksinstituut moet militaire falen in beeld brengen
Historicus als o 7 jaar na de feiten: NIOD (Nederlands Instituut voor
rechter Oorlogsdocumentatie) heeft meer dan 3300 pagina’s tellend
rapport
o Parlementaire enquêtecommissie beoordeeld en bekrachtigd het
=> kritiek op Srebrenicarapport
 Te dicht bij de feiten
 Onderzoekscommissie kon documenten inzien die nog
niet toegankelijk zijn voor de rest
=> onmogelijk tot toetsen op falsificatie

You might also like