You are on page 1of 2

AMSTELODAMUM

73

Van een uitspraak dezer laatsten wordt nog niet gerept. Maar de overige fabrikeurs
trekken met de beleedigde firma een lijn, en op den duur zal de zaak voor Roeters,
hoe hoog ook in het zadel gezeten, spaak loopen. Dit wordt hem althans door
Danil de Neufville Jansz., germain-neef en gemachtigde van Pieter de Neufville,
onder het oog gebracht. Na eenige tegenwerpingen is Roeters onder invloed van
zijn vader verstandig genoeg, een modus vivendi te zoeken. Ofschoon van geen
kwaad bewust, stelt hij voor het geschil aan de arbitrage van drie voorname en
n kleinen fabrikeur te onderwerpen.
Of dit voorstel is aangenomen, is niet bekend, noch hoe de eventueele uitspraak
heeft geluid. Er is echter meer licht gevallen op enkele punten uit een eigenaardige bron.
De makelaar-dichter Robert Hennebo (geb. te Leiden, oorspronkelijk cadet,
vervolgens herbergier, acteur, beunhaas, makelaar, sterft in 1737 te Amsterdam),
heeft aan dit geschil parodien ontleend op gedeelten uit de treurspelen Polyxena
(de Fransche tragedie nagevolgd door M. Bode) en Andromache (vertaling van
Racine). De namen der helden worden in Hennebos hier en daar woordelijk
overgenomen verzen, zoo doorzichtig in de noten door initialen verklaard, dat
het ook thans niet moeilijk valt deze Amsterdamsche cause clbre zich voor den
geest te roepen.
Dr. van Nierop heeft de noodige bijzonderheden bijeengebracht over de partijen,
die beide behooren tot de derde generatie dier Amsterdamsche, Doopsgezinde
zijdeweversgeslachten.
GIETMODELLEN VAN GILDE- EN BRANDSPUITPENNINGEN
De heer D. Kouwenaar deelde mij mede, dat hij bij zijn bezoek aan het huis
hoek Leidschegracht en Raamdwarsstraat (zie dit maandblad 1932 blz. 62 e.v.)
aldaar tal van gietmodellen had gezien cn spoorde mij aan om een onderzoek in
te stellen en de resultaten daarvan
mede te deelen.
De heer W. G. E. Zimmer stelde
mij met de meeste welwillendheid tot
dit onderzoek in staat, waarbij bleek,
dat het hier betrof gietmodellen in
een harde metaalkompositie, grijs van
kleur, waarvan de heer Zimmer de
samenstelling niet kende. Zij dienden
om de gietvormen te maken, waarin
de penningen in geel koper werden
gegoten. Er bleken 12 van deze gietmodellen te zijn, van elk waren verschillende exemplaren aanwezig, t.w. :
1. Begrafenispenning van het St.
Lucasgild, waartoe behoorden de
schilders, de grofschilders (ververs), de glazenmakers, de beeldhouwers, de speelkaartenmakers
en de kunst- of prentwinkeliers.
(Mr. Jacob Dirks, Noord-nederlandsche gildepenningen, Plaat
1X, no. 102, Amsterdam)
De voormalige Stadsmetseltuin
2. Gildepenning der passement- en
Leidschegracht 108 *)
lintwerkersknegts. (Dirks, Pl. VI,
no. 65, Amsterdam)
~~
*) De photo danken we aan de vriendelijkheid van een medelid, den heer H. Rutters.

74

AMSTELODAMUM

3. Toegangspenning tot den Hortus Medicus te Amsterdam voor de geneesmeesteren, die jaarlijks f 5 voor het onderhoud van den artsenijtuin moesten
betalen. (Dirks, Pl. 1, no. 11)
4. Brandspuitpenning. Magazijnen van de Kamer Amsterdam der Vereenigde
Oost-Indische Compagnie.
5. Idem. Gemeente Diemen. (Dirks, Pl. CXXXVII, 11. 2x)
6. Idem. Gemeente Edam. (Dirks, Pl. CXXXVII, no. 3)
7/8. Idem. Gemeente Koog aan de Zaan. (Dirks, Pl. CXXXVII, no. 8 beeldt alleen
de letterzijde af met gemeentenaam en nr.). Hiervan vond ik twee gietmodellen, Kz. glad en Kz. met afbeelding van een brandspuit.
9. Idem. Gemeente Nieuwer-Amstel. (Dirks, Pl. CXXXVII, no. 11)
10. Idem. Gemeente Oostzaan. (Dirks, Pl. CXXXVIII, no. 14)
ll. Idem. Gemeente Ouder-Amstel. (Dirks, Pl. CXXXVIII, no. 16 e.v.)
12. Idem. Gemeente Purmerend. (Dirks, Pl. CXXXVIII, no. 20)
Het vermoeden ligt voor de hand, dat de stamvader van den Hollandschen tak
der familie Zimmer, die in 1791 het poorterrecht van Amsterdam verkreeg en
kopergieter was, een bestaande kopergieterij heeft overgenomen en daarbij in het
bezit is gekomen der gietmodellen, die van veel ouder tijd zijn. De heer Zimmer
kon mij daaromtrent niet inlichten.
Ten slotte het. looden schildje in het artikel van den heer Kouwenaar afgebeeld
op blz. 65: het is een merkteeken van den leidekker, die het dak heeft gedekt.
Een volkomen gelijk exemplaar komt voor in de verzameling van het Amsterdamsch
Historisch Museum met een dito (pendant) met het wapen van Amsterdam.
W. K. F. ZWIERZINA
DE PORSELEINFABRIEK AAN DEN AMSTEL
Onder dezen titel heeft mr. W. F. H. Oldewelt in ,,Oud-Holland (nr. 5) bijeengebracht wat te vinden was over de opricht,ing, de werkzaamheid en het te niet
gaan van de fabriek waarin het zeer gezochte Amstel-porselein werd vervaardigd.
Bij het onderzoek deden zich velerlei moeilijkheden voor, in het bijzonder omdat
de schaarsche gegevens over drie verschillende gemeente-archieven zijn verspreid.
Daarbij komt de verwarring in de administratieve gegevens ten tijde van de inlijving
bij Frankrijk in 1811. Het was reeds bekend dat ds. Joannes Mol, met de restanten
der eerste Nederlandsche porseleinfabriek te Weesp, omtrent 1774 de fabriek in
Oud-Loosdrecht had opgericht en dat deze na zijn dood op 22 Nov. 1782 werd
geliquideerd door de hoofdparticipanten. Die liquidatie heeft lang geduurd, want
eerst op 1 Mei 1786 werden de onroerende goederen van ds. Mol te Loosdrecht
verkocht. De heer Oldewelt heeft deze feiten kunnen aanvullen uit belangrijke
acten waaruit blijkt, dat reeds een jaar na den dood van ds. Mol, een der participanten in zijne fabriek, mr. Cornelis van der Hoop Gysbertsz., schepen en raad
te Amsterdam, eigenaar is geworden van een complex gebouwen en grond, gelegen
aan den Amstel bij het Zwijnsrak waarbij de katoendrukkerij ,,Het Molentje.
In een acte van 10 Dec. 1787 machtigt Van den Hoop zekeren J. H. Bagman om ook
namens zijn deelgenooten in de oude Loosdrechtsche porceleinfabriek, thans naar
,,Het Molentje aan den Amstel verplaatst, voor hen op treden. De fabriek ging
blijkbaar niet al te best. Van der Hoop liet haar in 1789 ten verkoop aanslaan en
op 3 April 1790 machtigde hij Bagman om aan de beide ,,medegenteresseerden,
mr. J. Rendorp en burgemeester Abraham Dedel, elk een derde part van het geheele
complex te verkoopen voor f 4800. Bedrijfsleider was toen en later Friederich
Daeuber. Na den dood van zijn beide deelgenooten heeft Van der Hoop in 1799
met de weduwe van Rendorp en de uitvoerders van Dedels testament, het geheel
in publieke veiling verkocht aan Hendrik van Wayenburg, die in 1797 reeds den
snuifmolen ,,het Molentje met den daarbij gelegen grond had gekocht. De eigendom
van de eigenlijke fabriek, het zoogenaamde stook- en brandhuis, schijnt dus steeds

You might also like