You are on page 1of 5

Tweede toneel

Romeo komt te voorschijn Romeo Wie nooit een wonde voelde, lacht om pijn.

Julia op, boven Maar stil, welk licht breekt door dat venster ginds? Het is het oosten en Julia is de zon. Kom, zonnestraal, dood de jaloerse maan, al bleek en ziek van afgunst omdat jij, haar meisje, zoveel mooier bent dan zij. Wees niet haar maagd, nu zij afgunstig is, want haar Vestaals gewaad is ziek en groen, zo'n kleur dragen de narren. Werp het af. Het is mijn vrouwe, O het is mijn lief! O, als zij dat eens wist! Zij spreekt, maar zegt toch niets. Hoe moet dat nu? Haar ogen spreken; ik zeg iets terug. Maar ik durf niet. Zij spreekt niet tegen mij. Twee sterren, de helderste aan het firmament, smeken haar ogen om, tot zij terug zijn, voor hen te schitteren, elk in een sfeer. Haar ogen daar, dan staken die daar hier in haar hoofd maar bleek af bij haar gelaat, zoals overdag een lamp. Haar ogen ginds doorvloeiden heel de lucht met zulk een schijn, de vogels zongen dat 't geen nacht kon zijn. Hoe zij haar wang doet rusten op haar hand. O, was ik toch de zijde aan haar hand, dat ik haar wang mocht raken. Julia Romeo O. Zij spreekt. Nog eens, lichtende engel, want jij straalt zo heerlijk in de nacht, boven mijn hoofd, zoals een gewiekte hemelbode glanst voor de verbaasde ogen - open wijd van stervelingen van schrik op hun rug, als hij de trage zwelwolkjes bestijgt en voort zeilt op de boezem van de lucht. O Romeo, Romeo, waarom ben jij Romeo? Verwerp je vader, en verzaak je naam. Wil je dat niet, zweer dat je van mij houdt, dan heet ik hierna nooit meer Capulet. Luister ik verder, of zeg ik nu iets. Het is jouw naam maar, die mijn vijand is. Jij bent jezelf, en dus geen Montague. Wat is Montague? Dat is geen hand, geen voet, geen arm, gezicht of enig ander deel

Julia

Romeo Julia

dat bij een man hoort. Noem je anders dan. Wat zegt een naam. Een roos blijft zoet van geur, al geven wij haar nog zo'n vreemde naam. Zo ook Romeo; zonder dat Romeo zou hij even volmaakt blijven als nu, mij even lief. Romeo, weg, die naam, hij hoort niet bij jou, werp hem af, en neem mij in de plaats. Romeo Ik neem je op je woord. Geef mij dan 'Lief' als nieuwe doopnaam mee. Vanaf vandaag heet ik geen Romeo. Wie ben jij, die verborgen in de nacht komt afluisteren wat ik hier zeg. Een naam, ik weet niet hoe ik zeggen moet hoe ik heet; een naam, mijn engel, die ik zelf zo haat, omdat hij voor jou als een vijand is. Was hij geschreven, ik scheurde het woord in twee. Geen honderd woorden hoor ik van jou tong, en toch weet ik al wie die klanken uit. Ben jij niet Romeo, een Montague? Als je het niet wilt, meisje, dan geen van twee. Hoe ben jij hier gekomen, en waarom? De muur is hoog, en klimmen valt niet mee, en, wetend wie je bent, is het je dood, als een van mijn verwanten je hier vindt. Met liefdes lichte vleugels vloog ik hier, geen stenen grens die ooit mijn liefde stopt; en al wat liefde kan, dat zet zij door. Daarom vrees ik ook je verwanten niet. Als zij je zien, dan wordt je hier vermoord. Helaas, jouw ogen bergen meer gevaar dan twintig van hun zwaarden. Als jij straalt, ben ik onkwetsbaar voor vijandigheid. Ik hoop bij God, dat ze je hier niet zien. Het kleed der nacht onttrekt mij aan hun oog. Laat ze me vinden hier, als jij nee zegt. Mijn leven eindigt beter met hun haat dan dat ik langzaam wegkwijn zonder jou. Wie heeft verteld hoe je hier komen kon. De liefde, die mij steeds tot zoeken dwong. Ik gaf haar ogen, en zij gaf mij raad. Ik ben geen zeeman, maar, al woonde jij aan brede stranden bij de verste zee, dan waagde ik toch een reis voor zulk een buit. 't Is goed dat nacht nu mijn gezicht verbergt, een meisjesblos kleurde anders vast mijn wang om dat wat jij gehoord heb wat ik zei.

Julia Romeo

Julia

Romeo Julia

Romeo

Julia Romeo

Julia Romeo

Julia Romeo

Julia

Het liefst bleef ik formeel; ontkende het liefst wat ik net zei. Vaarwel 'Zoals het hoort'. Hou jij van mij? Ik weet, je zegt vast 'Ja', en ik neem je op je woord. Maar, als je zweert, en je blijkt ontrouw, later? Zeus, die lacht om meineden van minnaars. Romeo, zeg het me eerlijk, als je van mij houdt. Of, als ik me te snel laat winnen, soms, dan kijk ik stuurs, verstoord, en zeg ik 'Nee', dat jij mij het hof kunt maken. Nee, toch niet, mijn Montague, mijn liefde is te groot, je denkt vast dat ik te lichtzinnig ben, maar geloof me, ridder, ik blijk veel meer trouw dan allen die zo knap terughoudend zijn. Ik had natuurlijk ook zo moeten zijn, maar voor ik het wist, hoorde jij wat ik zei, hoe diep ik je bemin. Vergeef het mij, en noem dit niet een al te lichte val, wat duistere nacht zo aan jou heeft onthuld. Romeo Julia Vrouwe, Ik zweer bij de heilige maan daarginds, die alle bomentoppen zilver kleurt O, zweer niet bij de maan, die wisselt zo, verandert maandelijks langs haar cirkelbol; straks heeft jouw liefde net zo'n grilligheid. Waar moet ik dan bij zweren? Helemaal niet. of, als je al zweert, dan bij je lieve zelf, - jij die ik verafgood als mijn hoogste goed -, en ik zal je geloven. Als mijn liefde Zweer toch maar niet. Jij maakt mij eeuwig blij, maar niet met eden nu al deze nacht: dit is te snel, te schielijk, plotseling, te veel als bliksem, die weer donker is, voor men kan zeggen: 'Het flitst'. Welterusten, lief. Dit knopje liefde rijpt op zomerwind, en bloeit vast prachtig als we elkaar weer zien. Welterusten, nu. Moge met vrede en rust jouw hart, zoals het mijne, zijn gekust. Laat jij mij nu zonder voldoening gaan? Wat wil je dan? Wat laat je onvoldaan? Jouw woord van trouw in ruil voor dat van mij. Ik gaf het mijne voor je er om vroeg, maar had ik dat toch maar nog niet gedaan. Zou je het weigeren? Waarom dan, lief? Ik zou het je geven, en met heel mijn hart. En toch had ik zo graag dat wat ik heb. Mijn geven kent geen einde, als de zee, mijn liefde is even diep; hoe meer ik je geef,

Romeo Julia

Romeo Julia

Romeo Julia Romeo Julia Romeo Julia

hoe meer ik over heb: 't is eindeloos. Voedster roept haar Men roept mij binnen. O, tot ziens, mijn lief. Ja, zo, voedster. Blijf eventjes nog hier; ik kom gelijk. Julia af Romeo O zalige, zalige nacht. Het is vast niet waar; het is nacht, dit alles is gewoon een droom, en veel te fijn om echt te zijn.

Julia op Julia Drie woordjes, Romeo, en dan naar bed. Wanneer jouw liefdeblijken eerzaam zijn, mt huwelijksplannen, stuur mij morgen dan bericht door iemand die ik komen laat, waar en wanneer je de echt voltrekken wilt, en al wat ik bezit schenk ik aan jou, en ik zal je overal volgen als mijn heer. [Achter] Mevrouw. Ik kom, gelijk- Maar als je het anders meent, dan smeek ik je [Achter]Mevrouw. Ja, even nog dring dan niet aan, en laat mij aan mijn smart. Dan stuur ik haar morgen. Bij mijn zaligheid. Wel duizend maal slaap zacht.

Voedster Julia Voedster Julia

Romeo Julia Af Romeo

Zonder jouw licht, duizend maal slechte nacht. Liefde zoekt lief, zoals schooljeugd 't vrije uur. Liefde laat lief, naar school zonder veel vuur.

Julia, boven, weer op Julia Tjuit! Romeo! O was mijn stem toch zacht zoals de valkenier zijn vogel roept. Ik ben gebonden tot een zachte roep, anders scheurde ik de grot waar Echo ligt en maakte haar stem heser dan die van mij van 't steeds maar roepen van mijn Romeo. Het is mijn ziel die ik mij roepen hoor. Hoe zilverzoet klinkt 's nachts de minnaarstong, als voor het oplettend oor zachte muziek. Romeo. Jonge valk. Hoe laat zal ik je morgen iemand sturen?

Romeo

Julia Romeo Julia

Romeo Julia Romeo Julia Romeo Julia

Negen uur. Het zal gebeuren. Twintig jaar, tot dan. Ik ben vergeten, waarom ik je riep. Dan blijf ik hier, totdat je het weer weet. Ik zal het weer vergeten, dat je steeds hier blijft, want zo graag wil ik dat je bij mij bent. En ik blijf steeds, tot jij het steeds vergeet, en ik vergeet elk ander thuis dan dit. 't Is bijna ochtend, je moet echt nu gaan; maar net als het musje van zo'n pesterig jong dat even uit zijn hand weghippen mag - maar als een arm gevangene aan kluisters vast maar met een zijden draad wordt teruggeplukt, bang dat het gretig toch zijn vrijheid kiest. Was ik je musje toch. O, lief, ik ook. Maar al mijn strelen drukte je nog dood. Slaap zacht, slaap zacht. Scheiden brengt zo'n zoete pijn, dat ik 'Slaap zacht' zeg tot de ochtendschijn. Julia af Dat slaap je oog, vrede je hart nu kust. Vond ik, als slaap en vree, zo'n zoete rust. De nacht fronst, als het koude ochtendlicht het oostelijk zwerk doorsnijdt met zilveren schicht. Als dronken zwalkt het vlekkerig duister af van het pad, dat Helios met zijn wielen gaf. Nu spoed ik mij naar mijn biechtvaders cel. Die helpt mij, als ik hem mijn geluk vertel.

Romeo Julia

Romeo

You might also like