You are on page 1of 10

Samenvatting ZMR 6TD

BSR
Hfst 1
Afdeling I
Schip:
zeeschip:

alles wat dient voor vervoer, ook zonder waterverplaatsing


schip dat op ze vaart of hiervoor bedoeld is

binnenschip:schip dat gewoonlijk binnenwateren bevaart


bovenmaats zeeschip: schip dat door lengte of breedte beperkt is
sleepboot:

schip bedoeld voor slepen en assisteren

zeilschip:

schip zuiver voortbewogen door zeil

klein schip: schip < 20m


samenstel: sleep, duwstel, of gekoppeld samenstel
visser:

schip bezig met visserij door met materiaal dat


manoeuvreerbaarheid beperkt

bijzonder transport: drijvend voorwerp waar ernstige kans bestaat voor gevaar
WVV:

schip voortbewogen door machines

Onmanoeuvreerbaar: schip absoluut niet in staat om uit te wijken


Beperkt manoeuvreerbaar: schip dat oor de aard van zijn werk beperkt is
Vaargeul:

betond of bebakend deel van het vaarwater

Varende:

niet ten anker niet gemeerd en niet aan de grond

Assisteren: het bijstaan van een wvv door slepers die verbonden of in aanraking
staan
In zicht van elkaar: waarneming met het oog
Beperkt zicht:
sneeuw

elke omstandigheid waar het zicht beperkt wordt: mist, regen

Opdraaien: een schip dat voor stroom varende is dat draait tot het tegen de
stroom in vaart
Kop voor nemen: een schip dat tegen de stroom vaart dat draait zodat het
meevaart met de stroom

HFST 2
Afdeling I
Uitkijk
Ten alle tijden een goede uitkijk om aanvaring te voorkomen

Veilige vaart
Een schip moet ten alle tijd veilige vaart aanhouden zodat juiste en doeltreffende
maatregelen kunnen worden genomen om aanvaring te vermijden.
Afhankelijk van volgende factoren
Voor alle schepen

Het zicht
Manoeuvreerbaarheid
Verkeersdichtheid
Aanwezigheid van achtergrond licht
Toestand van wind, stroom en nabijheid van gevaren
Diepgang t.o.v. beschikbaar water

Voor schepen met een goede radar:

Eigenschappen en doeltreffendheid van de radar


Beperkingen door radarbereik
Omstandigheden die de radar kunnen benvloeden
De mogelijkheid dat kleinen schepen en ijs pas dichtbij kunnen worden
waargenomen
Aantal en beweging van targets
De mogelijk om het zicht nauwkeurig in te schatten

Schepen met marifoon: verplichting doeltreffend gebruik te maken van info van
wal en andere schepen
Een schip > 12 m in de hoofdvaargeul, tenzij gesleept of geduwd, moet
vortbewegen door een motor die krachtig genoeg is
Een schip < 12 m in de hoofdvaargeul moet minstens 6 km/h door het water
halen
Wvvs moeten tijdig vaart minderen of stoppen voor schepen die in gevaar
komen door golfslag of zuiging
engte, bocht of aanlegplaats met stroom: schip met stroom me heeft voorrang
bocht bij stil water: schip met grote bocht aan SB heeft voorrang

Voorang

Engte bij stil water: schip zonder hindernis aan SB heeft voorrang

voorrang

obstakel
Wvvs ter voortstuwing van een samenstel moeten voldoende vermogen en
manoeuvreerbaarheid hebben en daartoe geschikt zijn
Het is verboden schepen dwarsstrooms te laten drijven behalve voor korte
afstanden

Het is verboden om te ankeren of om iets over de grond te laten slepen 200 m


voor en na een kabel of leiding
Gevaar voor aanvaring
Een schip moet alle beschikbare middelen gebruiken om aanvaring te
voorkomen. Bij twijfel; gevaar!
Een schip met marifoon moet hiervan gebruik maken voor vroegtijdige
waarschuwing
Maatregelen ter vermijding van aanvaring
Alle maatregelen dienen doelmatig, ruim en bijtijds zijn en getuigen van goede
zeemanschap
Indien nodig moet een schip vaart minderen of de vaart eruit halen.
Alle matregelen moeten zodanig zijn dat men op een veilige afstand kan
passeren
Gedrag in en buiten de vaargeul
Een schip in de vaargeul dat de richting volgt moet stuurboord houden, of
stuurboord wal buiten de vaargeul met uitzondering van een schip < 12 m.
Een schip < 12 m dient zich uit de vaargeul te houden
Voor WVVs:

Een schip dat de vaargeul geheel of gedeeltelijk oversteekt mag de


koerslijn van een schip dat de vaargeul volgt niet kruisen als er gevaar
voor aanvaring zou zijn.
Een schip dat de vaargeul wil binnenvaren mag de koerslijn van een schip
dat de vaargeul volgt niet kruisen als er gevaar voor aanvaring zou zijn.
Een schip dat de vaargeul wil verlaten mag de koerslijn van een schip dat
buiten de vaargeul vaar en de richting ervan volgt niet kruisen als er
gevaar voor aanvaring zou zijn.

Indien geen ankerplaats voorzien is moet men ankeren buiten de vaargeul.


Schepen die enkel in de vaargeul kunnen varen dienen zo dicht mogelijk bij de
kan te liggen zodat ander verkeer niet belemmert wordt.
Schepen mogen zich niet ophouden in bochten en lichtenlijnen en niet voor of
nabij havenmonden.
Tenzij toestemming, is het verboden te laden, lossen of bunkeren als men niet
gemeerd is.

Opdraaien en kop voor nemen


Een schip dat voor stroom vaart en wil opdraaien moet dit tijdig melden door
volgende geluidsseinen:
over SB: _.
over BB: _..
Elk schip tegen stroom varend moet gaande houden en elk schip in de buurt
vaart minderen totdat het opdraaiend schip geen hinder meer vormt
Een schip dat wil opdraaien over stil water dient volgende seinen te geven: over
SB: _. Over BB: _..
schepen in de buurt dienen ruimte te geven.
Een schip mag slechts kop voor nemen als het andere schepen niet hindert. Als
het vertrekt (van meer- of ankerplaats) met als doel kop voor te nemen dient dit
kenbaar gemaakt e worden door dezelfde sein als voor opdraaien.
Het is verboden om voor een havenmond kop voor te nemen of op te draaien als
anderen de haven aanlopen of verlaten.

Afdeling II
Oplopen en verbod om op gelijke hoogte te varen
Oploper wijkt uit
Oplopen: een ander schip naderen uit meer dan 22.5 achterlijker dan dwars,
m.a.w. s nachts enkel heklicht zichtbaar.
Bij twijfel: oploopsituatie.
Oplopen over BB. Wanneer he enkel mogelijk is als het opgelopen schip
maatregelen neemt moet de oploper tijdig zijn voornemen melden door .
Het opgelopen schip wijk naar SB en geeft .
Uit noodzaak mag men oplopen over SB. Indien dit enkel kan als het opgelopen
schip maatregelen neemt moet de oploper tijdig zijn voornemen melden door
. Het opgelopen schip wijk naar BB en geeft .
Als het opgelopen schip twijfels heeft:
Het opgelopen schip is verplicht het oplopen te vergemakkelijken door tijdig vaart
te minderen.
Schepen mogen niet op dezelfde hoogte blijven varen als dit hinder vormt.
Bovenstaande geld niet als een schip in de vaargeul een schip buiten de vaargeul
oploopt of omgekeerd.
Recht tegen elkaar in
Schepen op tegengestelde koersen moeten beiden naar SB wijken. Dit ziet men s
nachts als de toplichten in een lijn zijn of als men beide boordlichten ziet.
Koers kruisen
Het vaartuig dat het ander aan SB heeft moet uitwijken en vermijden voor de
ander te lopen.
Maatregelen van schip dat moet uitwijken
Moet ruim en bijtijds wijken

Maatregelen van schip dat koers moet houden


Waneer een van beide schepen verplicht is van uit te wijken moet het andere
koers houden tenzij anders vermeld
Het schip dat koers moet houden mag zelf manoeuvreren als de ander dit niet of
onvoldoende doet.
Als de situatie hierom vraagt mogen beide schepen maatregelen nemen.
Dit ontheft het uitwijk plichtige schip niet
Voorangsregels
WVV moet wijken voor:

Onmanoeuvreerbaar
Bovenmaats
Beperkt manoeuvreerbaar
Schip bezig met visserij buiten de vaargeul

Zeilschip moet wijken voor: bovenstaande + WVV


Schip bezig met visserij in de vaargeul moet wijken voor:

Onmanoeuvreerbaar
Bovenmaats
Beperkt manoeuvreerbaar
WVV
Zeilschip

Schip bezig met visserij buiten de vaargeul moet wijken voor:

Onmanoeuvreerbaar
Bovenmaats
Beperkt manoeuvreerbaar

Bovenmaats zeeschip moet wijken voor onmanoeuvreerbaar


Een bovenmaats zeeschip dat wordt gehinderd door een beperkt
manoeuvreerbaar bezig met werkzaamheden in de geul en ten anker is, geeft om
voorbij te varen het sein: . Het beperkt manoeuvreerbaar moet zo snel
mogelijk naar de kant.
Een bovenmaats zeeschip mag de geul niet volledig of geheel oversteken of
verlaten of binnenvaren als dit niet zonder gevaar zou zijn of als andere schepen
zouden moeten wijken.
Beperkt manoeuvreerbaar moet wijken voor onmanoeuvreerbaar en voor
bovenmaats
Een beperkt manoeuvreerbaar mag de geul niet volledig of geheel oversteken of
verlaten of binnenvaren als dit niet zonder gevaar zou zijn of als andere schepen
zouden moeten wijken.

onma
noeu
vreer
baar
schip
bovenmaats zeeschip

beperkt manoeuvreerbaar schip

visser buiten de vaargeul

WVV

zeilschip

visser binner vaarrgeul

Afdeling III
Gedrag bij beperkt zicht
Elk schip moet veilige vaart houden aangepast aan de situatie.
Als men enkel op de radar een ander schip ziet, bepaal of er aanvaringsgevaar is.
Zo ja, bijtijds maatregelen nemen
Behalve als men zeker weet dat er geen gevaar is voor aanvaring is, moet elk
schip dat het mistsein van een ander schip voorlijker dan dwars hoort of een
schip dat te dicht komt niet kan vermijden; vaart minderen of stoppen

Hfst 3 lichten en dagmerken

Addendum: overzicht geluidsseinen

You might also like