You are on page 1of 5

Omgaan met hoogsensitieve kinderen in

de klas
Wie zijn hoogsensitieve kinderen
 10% tot 20% van de kinderen is hoogsensitief. Ze worden ook wel eens ‘anders’,
‘hooggevoelig’, ‘overgevoelig’, ‘intuïtief’, of ok wel ‘nieuwetijdskinderen’ genoemd.
 Hoogsensitieve kinderen
 Beleven alles rondom hen intensiever
 Schrikken sneller
 Sneller geïrriteerd
 Extreem druk maken in details die een ander kind niet eens zou opmerken
 Ze winden zich op als iets niet gaat zoals ze hadden gedacht
 Reageren sneller overprikkeld op verschillende prikkels
 Sensiviteit is voor een groot deel erfelijk
 Heeft altijd bestaan maar heeft nu een naam en krijgt meer bekendheid

Korte en lange voelsprieten


 Kinderen met een hogere gevoeligheid
 Deze kinderen beleven alles meer en sterker dan kinderen met korte voelsprieten.
 Ieder kind ervaart dit op zijn eigen manier. Sommige kinderen worden druk en
anderen juist stil. Andere kinderen kunnen niet meer goed denken omdat hun
hoofd vol zit. Ze kunnen zich niet meer concentreren.
Ze hebben allemaal een gevoelig zenuwstelsel. De hersenen en zenuwen zien alles,
proeven alles, horen alles, ruiken alles. Dit in veel fellere maten dan bij andere kinderen
die er vaak helemaal geen last van hebben.

4 vormen
1. Fysiek – lichamelijk
 Goed zien van details
 Observeren graag
 Zien hoe het met iemand gaat
 Gevoelig voor licht, geluid, geuren, truitjes…
 Veel behoefte aan buiten zijn
 Gevoelig voor kleren die kriebelen, naden in sokken
 Willen propere kleren als ze nat of vuil zijn
 Houdt niet van verrassingen
 Willen eerst zekerheid voor ze achter ondernemen  pauze – actie

Mijn ogen zien zoveel


 Ze zien veel meer en merken kleine dingen op
 Observeren graag
 Mogelijk kunnen ze goed tekenen
 Zijn vaak heel precies, tekenen de kleinste details
 Zien meteen als er iets veranderd is in de ruimte
 Merken op als iets/iemand iets nodig heeft.

Hulplijnen voor de ogen


 Last van fel licht = draag zonnebril
 Nare beelden die lang blijven hangen = selectief TV kijken
 Nare beelden een ander kleurtje geven
 Schermtijd beperken wegens overdaad aan prikkels

1
Mijn oren horen zoveel
 Ze kunnen heel goed luisteren
 Misschien kunnen ze daardoor goed muziek maken, zingen/dansen
 Echt genieten van muziek
 Horen vaak details
 Door goed te luisteren ‘horen’ ze ook vaak de boodschap die erachter zit
 Geluiden kunnen hen ook irriteren zodat ze niet meer kunnen focussen
 Geluiden kunnen hard binnenkomen waardoor het echt pijn doet

Hulplijnen voor de oren


 Kinderen die in de klas last hebben van de geluiden kunnen een koptelefoon
opzetten
 Op een feestje met luide muziek = oordopjes dragen
 Praten met een vertrouwd persoon over wat ze allemaal horen kan opluchten

Ik proef zoveel
 Ze kunnen meer genieten van het eten
 Het zijn een echte fijnproever. Koks zijn echt goede proevers
 Het kan ook heel lastig zijn. De smaakpapillen werken zo goed dat ze kieskeurig
worden in wat ze wel en niet lekker vinden
 Sommige merken vinden ze echt vies en dan eten ze het echt niet op.
 Smaakvoelsprieten kunnen goed gaan werken als ze zich niet goed voelen. Je
krijgt dan van verdriet bv. een vieze smaak in de mond
 Een blij gevoel kan een prettige smaak geven.

Hulplijnen voor de smaak


 Wanneer het eten vies smaakt, tussendoor spoelen met water
 Eten zo klein mogelijk maken
 Kleine hapjes kauwt makkelijker en maalt makkelijker fijn
 Als je een vieze smaak krijgt in je mond, kan je een muntje eten. Dit geeft een
frisse smaak
 Proevertjes aanbieden stimuleren  niet forceren
 Voedsel apart aanbieden, niet door elkaar
 Rustige omgeving om te eten
 Structuur: respecteer eettijden en tussendoortjes

Ik ruik zoveel
 Ze ruiken heel veel
 Kan prettig zijn: een lekker geurtje maakt hen blij
 Lastig: minder lekkere geuren irriteren of hen misselijkheid bezorgen
 Het kan zijn dat het eten er lekker uitziet, maar niet lekker ruikt en dan eten ze er
niet van.

Hulplijnen voor de neus


 Leg uit aan huisgenoten, de juf wat er juist stoort en vraag of er iets aan gedaan
kan worden
 Heb steeds een handcrème bij met een lekker geurtje. Ruikt er iets niet lekker,
kan je altijd ruiken aan je handcrème op je hand.

2
Ik voel zoveel via mijn huid
 Ze kunnen goed voelen. Dat kan (niet) fijn zijn.
 Bepaalde prikkels voelen zacht aan (massage)
 Andere prikkels voelen niet fijn aan (schuren)
 Een etiketje kunnen ze heel erg voelen
 Haren laten knippen kan een ramp zijn
 Truien of stofjes kunnen kriebelen
 Een sjaal kan verstikkend gevoel geven
 Hebben niet graag dat er zand in/aan kleren zit
 Zeer gevoelig voor pijn

Hulplijnen voor gevoelige huid


 Kaartjes verwijderen uit kledij
 Een muziekje bij de kapper kan je afleiden
 Ga op zoek naar lekkere stofjes
 Regelmatig een massage geven of ontvangen is heel fijn
 Onderlinge kindermassage

2. Emotioneel
 Voelen stemmingen en sferen aan
 Maken zich snel zorgen
 Eerlijk zijn
 Op hun niveau
 Serieus nemen
 Last van veranderingen
 Nood aan structuur en voorspelbaarheid
 Rijke innerlijke belevingswereld
 Heel behulpzaam
 Kwetsbaarheid zien en aanvoelen
 Leren zorgen voor zichzelf
 Problemen met conflicten en ruzie
 Moeilijk met aangeven van grenzen

3. Mentaal/geestelijk
 Uitmuntend lang termijn geheugen
 Goed in oorzaak en gevolg
 Kort kortetermijngeheugen: moeite met meervoudige opdrachten
 Goede en grote woordenschat maar willen dit selectief delen. Ze horen voelen
dingen, maar is niet altijd gemakkelijk om uit te spreken
 Kunnen lichaamstaal goed lezen
 Leerproblemen
 Belevend leren
 Hekel aan herhaling
 Selectief TV kijken
 Ruimtelijk visueel ingesteld (eerst geheel, dan stapjes)
 Presteren beter wanneer er geen vreemden in de buurt zijn
 Groot rechtvaardigheidsgevoel
 Waarom moeten ze iets doen?
 Groot verantwoordelijkheidsgevoel
 Zeer gevoelig voor pijn
 Lage pijngrens
 Gaan beter om met vriendelijke terechtwijzing dan een straf
 Gebruikt moeilijke woorden voor de leeftijd: ze zijn verbaal sterk
 Mogelijkheid tot overschatting door leerkrachten
 Stelt veel vragen, vaak ook diepzinnig

3
 Raken moeilijk in slaap na een prikkelvolle dag
 Vol hoofd
 Erg perfectionistisch/faalangstig

4. Spiritueel
 Eigen weg durven gaan
 Doet niets waar ze het nut niet van inzien
 Vaak zelfbepalend
 Hechten veel waarde aan de betekenis van een woord
 Hebben graag diepgaande gesprekken en vriendschappen
 Sociale contacten en vriendschappen zijn vaak complex
 Liever één op één contacten
 Wil er graag bijhoren, zoals andere kinderen
 Tijd en ruimte nodig om alleen te zijn om alle prikkels te verwerken
 Heel sterke intuïtie: je mag erop vertrouwen
 Voelen dingen vaak sterker aan dan ze zijn, en blijven er ook langer over
nadenken
 Staan niet graag in de belangstelling
 Kunnen het moeilijk hebben met het loslaten van de ouders

Wat kunnen we doen om deze kinderen te begeleiden?


Rust creëren
 Tijd en ruimte aanbieden om stil te worden. Een rustige hoek in de klas met
mogelijkheid tot afzondering (snoezelhoek)
 Ademhalingsoefeningen
 Rustige, instrumentale muziek
 Meditatieverhaaltjes – visualisatieverhaaltje
 Werken met kinetisch zand

Hoofd leegmaken
 Werken met zorgenvriendje
 Maken van een zorgendoosje
 Werken met een dagboekje
 Kinderyoga
 Kindermassage

Invoeren van ontladingsmomenten


 Bewegingstussendoortjes inlassen
 Tangle aanreiken
 Kleine ‘boodschappen’ laten doen
 Gevoelens bespreekbaar maken
 Vertrouwensdoosje
 Extra hulpjes in de klas
 Hulpkaartje: leren om hulp vragen.
 Studybuddy: minder prikkels, beter focussen.

Plaats in de klas
 Dit is voor ieder kind anders
 Graag dicht bij vertrouwenspersoon
 Liefst niet te vaak wisselen van plaats
 Overzien graag de hele klas in 1 blik

Zorg voor structuur en voorspelbaarheid


 Kondig veranderen vooraf aan
 Zorg voor dagelijkse routine (daglijn)
 Samen nieuwe dingen voorbereiden
 Zorg voor een gekende ‘hulplijn’ die kan geraadpleegd worden indien het nodig is.

4
Steeds in staat van paraatheid
 Werken graag op eigen tempo
 Soms hebben ze nood aan een pauze
 Vooraleer ze tot actie overgaan

Gevoelige kinderen zijn vaak perfectionistisch en/of faalangstig


 Voelen zich vaak ‘anders’. Dit kan leiden tot minderwaardigheidsgevoel.
 Hebben vaak verborgen talenten, die ze niet inzetten en kansen ontnemen

Communiceren met een gevoelig kind


 Alle kinderen hebben nood aan duidelijke en respectvolle communicatie, maar
gevoelige kinderen nog meer
 Behoefte aan goede sfeer en harmonie
 Nemen wat ze horen persoonlijk
Bij wie ligt het probleem (Gordonmethode)
 Gedrag dat geen probleem is omdat anderen er geen last van hebben en het kind
het ook niet als probleem ervaart
 Gedrag dat een probleem is voor jou omdat het andere kinderen benadeelt of de
orde in de klas verstoort
 Gedrag dat een uiting is van een probleem van een ander, maar wel acceptabel
gedrag

Hoe communiceren?
 Welke gevoeligheid gaat er schuil?
 Van wie is het probleem?
 Bevestiging geven
 Grenzen stellen
 Naar een opleiding toe communiceren
 Huilen = signaal, geen zwakheid
 Geen bescherming maar begeleiding
 Spreek het kind persoonlijk aan

Perfectionisme en faalangst
 Geef duidelijke opdrachten, positief geformuleerd
 Iedereen mag zijn zoals hij is
 Kies een ‘buddy’ om te ondersteunen
 Probleemoplossende vragen stellen
 Kleine stapjes benoemen
 Geef tijd om te groeien in vaardigheden
Geef complimentjes
 Beschrijf gewenst gedrag wanneer het zich voordoet
 Geef aan dat je ziet dat het kind moeite doet. Benoem de intentie
 Complimenteer zonder woorden
 Spreek geen oordeel uit

Tot slot: als begeleider kan je


 Hooggevoeligheid bespreekbaar maken in de klas en met ouders
 Evenwicht tussen rust en werken
 Kijken naar kinderen vanuit wat er wel goed gaat
 Handvaten aanreiken om met hun gevoeligheid om te gaan
 Blijf in verbinding
 Zorg voor een veilige omgeving

You might also like