You are on page 1of 43

VOORBEREIDINGSSESSIES

IN

TOELATINGSEXAMEN
ARTS/TANDARTS
K

Editie 2016
IJ
K
E
X
E
M
P
LA

Biologie
Fysica
A

Wiskunde
R

I.V.V.
IN
K
IJ
K
E
X
E
M
P
LA
A
R

Dit handboek valt onder copyright. Er mag uit dit handboek niets gekopieerd en/of openbaar ge-
maakt worden zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de Faculteit Geneeskunde via
voorbereidingssessies@kuleuven.be
Leuven, 10 maart 2016

Beste vriend,
Beste toekomstige student,
IN

Beste arts of tandarts in spe,

De docenten en medewerkers van de Faculteit Geneeskunde weten dat de voorbereiding op het


K

toelatingsexamen arts en tandarts van de Vlaamse Overheid heel wat inzet en motivatie vergt,
vaak ook met extra steun en toewijding van jullie ouders, vrienden en familie.
IJ

Met dit cursusboek – en de daarbijhorende voorbereidingssessies – helpen we je graag bij de


voorbereiding op het toelatingsexamen arts en tandarts 2016. Dit cursusboek biedt ondersteun-
ing bij de voorbereiding op het examengedeelte Informatie Verwerven en Verwerken (IVV), alsook
K

het examengedeelte Kennis en Inzicht in de Wetenschappen (KIW), met name de vakken biologie,
fysica en wiskunde.
E

Voor het onderdeel chemie binnen het examengedeelte KIW lanceerden we in september 2015
een online cursus, een Small Private Online Course (SPOC). Indien je de SPOC nog niet kent,
X

vind je meer informatie op http://med.kuleuven.be/nl/spocs. We geloven sterk in deze online


formule waarbij je aan je eigen tempo de leerstof verwerkt en via extra oefenmateriaal en quizzen
kan peilen of je de leerstof beheerst. Je krijgt zo de nodige ondersteuning van onze docenten. We
E

hopen in de toekomst meer SPOCs te kunnen aanbieden.


M

Dit cursusboek wordt jaarlijks door onze gemotiveerde docenten herwerkt en aangepast aan het
toelatingsexamen van het betrokken jaar. Indien je het examen na 2016 aflegt of vrienden hebt die
het examen na 2016 ambiëren, kijk dan zeker op http://med.kuleuven.be/toelatingsexamen.
P

Rest ons enkel je veel succes toe te wensen zodat je aan de slag kan gaan aan een Vlaamse
medische faculteit naar keuze. We geven je op de volgende pagina’s alvast een schema van de
LA

opleidingen tandheelkunde en geneeskunde aan onze faculteit.

Hopelijk tot binnenkort,


A

Jan Goffin
R

Decaan Faculteit Geneeskunde

-3-
Opleiding Geneeskunde - KU Leuven
Onderstaand schema schetst je studietraject van beginnende bachelor tot afgestudeerde master.
IN
K
IJ
K
E

Opbouw van de opleiding


X
E
M
P
LA
A
R

-4-
Studieprogramma
bacheloropleiding
IN
K
IJ
K
E
X
E
M
P
LA
A
R

-5-
Opleiding Tandheelkunde - KU Leuven
Onderstaand schema schetst je studietraject van beginnende bachelor tot afgestudeerde master.
IN
K
IJ
K
E
X
E
M
P
LA
A
R

-6-
Studieprogramma
bacheloropleiding
IN
K
IJ
K
E
X
E
M
P
LA
A
R

-7-
Voorbereidingssessies toelatingsproef arts/tandarts
IN
K
IJ

SESSIE BIOLOGIE
K
E
X
E
M
P
LA

Jonathan Brecko
Valerie Van Emelen
A

Nora Van Tilborgh


R

Niets uit dit handboek mag verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden zonder voorafgaande
schriftelijke toestemming via voorbereidingssessies@kuleuven.be
-9-
voorbereidende sessies toelatingsexamen arts / tandarts
BIOLOGIE

1. De cel
1. De cel
2. Stofwisseling en energetische omzettingen
1.1 Prokaryote cel
IN

3. Homeostase en afweer
1.2 Eukaryote cel (plantaardige cel / dierlijke cel)
4. Erfelijke informatie in de eukaryote cel
LM
5. Voortplanting
EM
6. Erfelijkheidsleer
1.3 Uitwisseling tussen cel en milieu
7. Biotechnologie
K

8. Evolutieleer

Valerie Van Emelen, Monitoraat Geneeskunde


BIOLOGIE 2016 BIOLOGIE 2016
IJ
K

1.1 Prokaryote cel 1.2 Eukaryote cel


E

plantaardige cel (LM) dierlijke cel (LM)


DNA plasmamembraan
X

plasmide celwand

cytoplasma (plasmamembraan)
• •
• •
• • • •
celkern
• • • • • • • vacuool cytoplasma

• •• • • •
• • • celkern
E

flagel
celwand
ribosomen
v.vanemelen v.vanemelen
M

v.vanemelen

BIOLOGIE 2016 BIOLOGIE 2016


P
LA

plantaardige cel dierlijke cel


1 2
1.3 Uitwisseling tussen cel en milieu
8
• •
• •• •• • 9
2 • ••••••• •• • • •• •• •• • •• •
•• • • • ••
3 • 7 passief transport
••
••
A

••
5 •••
••
• diffusie
••
• 4
• ••
•• osmose
6
12
7 actief transport
R

3 endocytose, exocytose
9
5
10
6
11

v.vanemelen

BIOLOGIE 2016 BIOLOGIE 2016

- 11 -
2. Stofwisseling en energetische omzettingen 2.1 Chemische samenstelling van organismen

2.1 Chemische samenstelling van organismen  Water en anorganische zouten (mineralen)


IN

2.2 Energetische omzettingen  Biomoleculen


 Celmetabolisme
K

BIOLOGIE 2016 BIOLOGIE 2016


IJ
K

 Biomoleculen
E

o Sachariden (suikers)
X

o Proteïnen (eiwitten)
o Lipiden (vetten)
o Nucleïnezuren (DNA, RNA)
E
M

BIOLOGIE 2016 BIOLOGIE 2016


P
LA

Sachariden (suikers) Proteïnen (eiwitten)


OH
O
monosachariden O HO OH aminozuur
H O H O H O
OH
OH OH OH OH H O
H2N C C OH H2N C C OH H2N C C OH
OH OH methionine CH2
α-glucose H2N C C OH H CH3
β-fructose glycine alanine
CH2

S
R
A

OH
disachariden O
O OH CH3
O
OH
OH OH OH peptide
OH
OH
sacharose (α-glucose en β-fructose) H O H O
R

polysachariden H2N C C N C C OH
OH OH OH OH
O O O O
… O O O O O CH2 H H
OH OH OH OH …
OH OH OH OH
peptidebinding
SH
cellulose (β-glucose-eenheden)

BIOLOGIE 2016 BIOLOGIE 2016

- 12 -
OEFENINGEN LES 1

1. In een onderstaande tekening is een afbeelding van een cel van een traanklier van een mens
weergegeven. Het afgescheiden traankliervocht bevat een enzym dat bacteriën doodt.
De weg die dit enzym door de cel volgt vanaf de productieplaats tot de afgifte via blaasjes is
aangegeven met pijlen. Hierbij speelt organel Q een rol.
Welk organel wordt met Q aangegeven.
a. Endoplasmatisch reticulum Q
IN

b. Golgi-complex
c. Mitochondrion
d. Ribosoom

2. Welke structuur is aanwezig bij zowel eukaryoten als prokaryoten


K

a. Mitochondrion
b. Chloroplast
c. Kernmembraan
d. Ribosoom
IJ

3. Dit zijn een aantal gegevens over een nucleïnezuur.


1. het is een enkelvoudige keten.
2. het bevat als basen: G-A-C-T
K

3. het varieert naargelang de soort cel binnen één organisme.


4. het komt voor onder drie vormen
5. het blijft voor alle cellen binnen één organisme constant.
Welke van onderstaande reeks gegevens komt overeen met de eigenschappen van RNA?
E

a. 2 – 3 – 4
b. 1 – 3 – 4
c. 2 – 4 – 5
X

d. 1 – 2 – 3

4. We vergelijken mitochondriën en chloroplasten. Welke uitspraak is correct?


a. Ze komen beide voor in alle eukaryoten cellen
E

b. Ze zijn beide omgeven door een dubbel membraan


c. Ze maken beide glucose aan
d. Ze komen beide voor in dierlijke cellen
M

5. In welke soort menselijke cel is het Golgi-apparaat het sterkst ontwikkeld?


a. in een willekeurige spiercel
b. een rode bloedcel
P

c. een kliercel
d. een onbevruchte eicel
LA

6. Welke combinatie tussen celorganel en zijn functie is juist?


a. kern en celademhaling
b. ribosoom en synthese van vetten
c. mitchondrion en fotosynthese
d. lysosoom en vertering

7. De glycolyse kan plaatsgrijpen in


A

a. eukaryoten cellen enkel


b. anaërobe bacteriën enkel
c. spiercellen
R

d. alle cellen

8. De concentratie van een neutrale stof in een bepaald type bloedcel is veel hoger dan de
concentratie in het omgevende bloedplasma. Toch blijft de stof zich naar binnen, in de cel bewegen.
Het proces waardoor de stof zich beweegt heet:
a. Osmose
b. Diffusie
c. Passief transport
d. Actief transport

- 17 -
mRNA Initiatie
5’ 3’
5’ 3’
AUG GGC GAA CGA UCC UAA
AUG GGC GAA CGA UCC UAA
codon anticodon anticodon UAC

CCG
IN

5’ 3’
met
AUG GGC CAU CGA UCC UAA
UAC
P A
az

3’
K

az
ribosoom (rRNA) met
5’
tRNA v.vanemelen v.vanemelen

BIOLOGIE 2016 BIOLOGIE 2016


IJ
K

Elongatie Elongatie
E

5’ 3’ 5’ 3’

AUG GGC CAU CGA UCC UAA AUG GGC CAU CGA UCC UAA
UAC CCG

CCG
UAC
X

5’ 3’ 5’ 3’

met AUG GGC CAU CGA UCC UAA gly met AUG GGC CAU CGA UCC UAA
UAC CCG CCG
gly
GUA
E

met gly gly met

his
M

v.vanemelen v.vanemelen

BIOLOGIE 2016 BIOLOGIE 2016


P
LA

Terminatie
5’ 3’
5’ 3’
AUG GGC CAU CGA UCC UAA
A G G STOP
AUG UCG G AA CGA UCC UAA
A

5’ 3’
ser
arg his AUG GGC CAU CGA UCC UAA
gly
met

Met – Ser – Glu – Arg – Ser


R

ser
arg his
gly
met
v.vanemelen

BIOLOGIE 2016 BIOLOGIE 2016

- 22 -
EERSTE TWEEDE BASE DERDE
BASE BASE
U C A G
Phe Ser Tyr Cys U

U
Phe Ser Tyr Cys C  Celcyclus
Leu Ser Stop Stop A
Leu Ser Stop Try G

Leu Pro His Arg U delingsfase – interfase


IN

Leu Pro His Arg C


C
Leu Pro Gln Arg A mitose G1 fase
Leu Pro Gln Arg G
meiose S fase
Ile Thr Asn Ser U

A
Ile Thr Asn Ser C G2 fase
Ile Thr Lys Arg A
Met Thr Lys Arg G
K

Val Ala Asp Gly U


Val Ala Asp Gly C
G
Val Ala Glu Gly A
Val Ala Glu Gly G

BIOLOGIE 2016 BIOLOGIE 2016


IJ
K

replicatie
• S fase DNA-polymerase
E

3’

5’ 3’ 3’

Cel wil gaan delen, DNA verdubbelen


helicase
X

replicatie
3’ 5’ 3’ 5’ 5’ 5’
ligase

5’
E

DNA-polymerase
Okazaki
fragment
M

v.vanemelen

BIOLOGIE 2016 BIOLOGIE 2016


P
LA

replicatie
3’
 Celcyclus
5’
leidende streng 5’

3’
3’
achterblijvende streng 3’ delingsfase – interfase
3’
A

5’ mitose G1 fase
meiose S fase
3’

5’
G2 fase
R

5’

5’ 3’
5’ 3’ 3’
5’ 3’
3’

5’ v.vanemelen

BIOLOGIE 2016 BIOLOGIE 2016

- 23 -
OEFENINGEN LES 2

1. Bij een bepaalde organisme zijn in een molecuul m-RNA de codons UAA en UAG stopcodons.
Aangenomen wordt dat alle andere codons voor een bepaald aminozuur coderen. De basenvolgorde
in een deel van de DNA-streng waarop complementair m-RNA wordt gevormd is als volgt:
DNA :
C A G T A T T C A A T G A
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13
IN

de afleesvolgorde is van links naar rechts ; hierbij vormt 1 2 3 een triplet, evenals 4 5 6 enz.
bij welke mutatie zal de aminozuurketen korter worden dan normaal? Indien
a. base 2 verandert in C
b. base 6 verandert in A
c. base 9 verandert in G
K

d. base 12 verandert in T

2. De haploïde DNA-hoeveelheid in de kern van een zaadcel van een muis bedraagt 2.5 .10-12 g.
Hoeveel DNA bevindt zich in een muis-zygote, die zich in de metafase van de eerste klievingsdeling
IJ

bevindt?
a. 2.5.10-12g
b. 5.10-12g
c. 1.10-11g
d. 5.10-11g
K

3. Hoe is binnen één organisme de verhouding tussen de hoeveelheid DNA van een cel in de profase
van de mitose en een nieuw gevormde cel vlak na de deling.
a. 1/1
E

b. 2/1
c. 4/1
d. 8/1
X

4. Volgende schematisch tekeningen stellen stadia van mitose en/of meiose (meiose I en/of meiose II)
in cellen van een mug voor. Deze stadia kunnen in één en dezelfde mug voorkomen. Welk stadium
E

komt of welke stadia komen bij de meiose in deze mug voor?


M
P

1. 2. 3.

a. alleen stadium 1
LA

b. alleen stadium 2
c. alleen de stadia 1 en 2
d. de stadia 1, 2 en 3

5. Welke van volgende beweringen met betrekking tot de mitose en de meiose is correct?
A

a. Bij de mitose worden de homologe chromosomen gepaard, bij de meiose niet. Bij de meiose
zijn de dochtercellen identiek aan de moedercel, bij de mitose niet.
b. Bij de meiose worden de homologe chromosomen gepaard, bij de mitose niet. Bij de meiose
R

zijn de dochtercellen identiek aan de moedercel, bij de mitose niet.


c. Bij de mitose worden de homologe chromosomen gepaard, bij de meiose niet. Bij de mitose
zijn de dochtercellen identiek aan de moedercel, bij de meiose niet.
d. Bij de meiose worden de homologe chromosomen gepaard, bij de mitose niet. Bij de mitose
zijn de dochtercellen identiek aan de moedercel, bij de meiose niet.

- 26 -
Voorbereidingssessies toelatingsproef arts/tandarts
IN
K

SESSIE FYSICA
IJ
K
E
X
E
M
P
LA

Kobe De Knijf
Jozefien Goossens
A

Veerle Vanhoof
Liesbeth Volckaert
R

Niets uit dit handboek mag verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden zonder voorafgaande
schriftelijke toestemming via voorbereidingssessies@kuleuven.be
- 67 -
Voorbereidende sessies Fysica Scalaire en vectoriële grootheden
Toelatingsexamen arts en tandarts 2016
Scalaire grootheid maatgetal + eenheid
(bv. massa m, lengte l, tijd t, temperatuur T,…)
Vectoriële grootheid grootte (maatgetal + eenheid)
richting
zin
IN

F
Voorbereidende sessies Fysica (bv. snelheid
magnetisch veld B ,…)
v , kracht , elektrisch veld E ,

Deel 1: Mechanica (en meer…) y b
(met dank aan Dr. Sophie Raedts)
ax  a cos
a
ay a y  a sin 
K

Kobe De Knijf a
a a2  a2 a b
Monitoraat Wetenschappen ey x y
kobe.deknijf@wet.kuleuven.be 
 
ex
ax x a a e a e
x x y y
IJ
K

Kinematica Beweging in 1 dimensie

Positie als functie van de tijd


E

= beschrijving van de beweging van een object


zonder de oorzaak van het verloop van de  verplaatsing x2  x1
x
beweging in de beschrijving op te nemen  afgelegde weg
X

 gemiddelde snelheid
Beweging van een puntmassa: positie, snelheid en versnelling x2 x x2  x1
v g,x  
t t 2  t1
• Beweging in 1 dimensie (Rechtlijnige beweging)
E

P m
eenheid
s

x1 x x1
0 t
• Beweging in 2 dimensies (kromlijnige beweging) t1 t2
M
P
LA

Ogenblikkelijke snelheid Gemiddelde versnelling


x x(t  t)  x(t) dx vx vx (t2 )  vx (t1 )
v x  lim of: v x (t)  lim   x'(t)
t0 t t0 t dt a g,x  
t t2 t1
m
x eenheid s 2
x(t+t)
A

Ogenblikkelijke versnelling
vx
a x  lim
x(t) t0 t
v (t  t)  vx (t) dvx
R

a x (t)  lim x   v x '(t)


t0 t dt
t t+t t
t t t

x  x0   vx (t) dt of x  x0   vx (t) dt vx (t)  v0,x   a x (t) dt


t0 t0 t0

- 69 -
Een hockeypuck glijdt op ijs met een constante snelheid.
Hoeveel bedraagt de nettokracht die op de puck inwerkt?
KRACHTEN

a) Een kracht gelijk aan het gewicht van de puck


• Zwaartekracht F  mg, vertikaal naar beneden
b) Een kracht kleiner dan het gewicht maar groter
IN

m1m2
dan nul. • Gravitatiekracht Fg  G0
r122
c) Hangt af van de snelheid van de puck.
d) Nul.
• Coulombkracht
• Lorentz-kracht
De snelheid is constant, dus is er geen versnelling. Dat • Normaalkracht, draagkracht Fn loodrecht op oppervlak
K

betekent dat de nettokracht nul is.


• Wrijvingskracht (met contactoppervlak) Fw  Fn
• Veerkracht Fv  kx ; x  uitrekking , samendrukking
25
IJ
K

Normaalkracht Fn
Stappenplan dynamicaprobleem (draagkracht, loodrecht op oppervlak) y
E

1. Teken alle krachten OP het object. y


(a) (b)
2. Isoleer het beschouwde object, vervang het object Fn
door een puntmassa waarop alle krachten inwerken.
X

Fzx
Fn
3. Kies een passend x,y-assenstelsel (eenvoudige keuze !) Fzy

4. Projecteer de krachten op de x- en y-as. Fz  x
x
5. Pas de tweede wet van Newton toe in elke
E

Fz
coördinaatrichting en analyseer zo de beweging Fres,y= m ay = 0
Fres,y= m ay = 0 Fn - Fzy = 0
in elke richting apart. Fn - Fz = 0
Fn = Fzy = mg cos 
Fn = Fz = mg
M

Fn = mg cos 
27
Fn = mg 28
P
LA

Normaalkracht Dynamica van de cirkelbeweging


Wat gebeurt er met de bal als het touw breekt of
Fres,y = Fn + Fy - Fz = m ay = 0 wordt losgelaten ? (bv. hamerslingeren)
y OORZAAK ?
Fn = Fz - Fy = mg - Fy KRACHT nodig die bal op cirkelbaan houdt! F
A

Fy F
Fn = mg - Fy
(a) (b) (c)
Fn Fx
x
R

Fz
v

Fres,x = Fx= m ax

29

- 73 -
Dynamica van de cirkelbeweging Dynamica van de cirkelbeweging
Wat levert de centripetaalkracht ?
v2
Centripetale versnelling acp 
R De centripetaalkracht is geen extra kracht, maar de centripetale
component van de resulterende kracht.
IN

Kracht nodig die centripetale versnelling veroorzaakt


Voorbeelden:
-Spankracht in een touw waarmee een voorwerp wordt rondgeslingerd.
Centripetale kracht Fcp  m acp 2de wet van Newton -Gravitatiekracht die een satelliet op een baan rond de aarde houdt .
-Wrijvingskracht op een voorwerp dat zich op een roterende draaitafel
mv2 bevindt.
K

Fcp  -Wrijvingskrachten die een wagen in een bocht op de weg houden.


R -Coulombkracht die elektronen rond een atoomkern houdt.
IJ
K

Oefening Arbeid ‘Arbeid is kracht maal verplaatsing’


Een balletje slingert in een vertikaal vlak.
In welk van de onderstaande figuren is de versnelling correct getekend? arbeid geleverd door een constante kracht op een punt tijdens
E

infinitesimale verplaatsing:
W  F. dr  F.dr.cos
F
 x W  Fxdx  Fy dy  Fz dz
X

Eenheid : 1 kg m2 /s2 = 1 J (Joule)


de arbeid van een kracht op een voorwerp (punt) is gelijk aan de
verplaatsing die dat voorwerp maakt, vermenigvuldigd
E

met de component van de kracht in de richting y F


van de verplaatsing
Totale arbeid bij verplaatsing van 1 naar 2 : 
 
2

r2 dr
W (1 2)  W   F  dr
2
1
M

1

r1
r r2
r1
x
P
LA

Arbeid
Vermogen

P
W
definitie vermogen
dt
A

dimensies en eenheid : [P]  ML2T 3


J
1W  1 (Watt)
R

- 74 -
Energie Arbeid geleverd door de zwaartekracht als een voorwerp zich
F totaal   F  ma i
2de wet van Newton van een punt 1 naar een punt 2 verplaatst. :
 

W (1 2)   G  dr   G dx  G dy  G dz
i r2 r2

versnellingsarbeid   x y z
r1 r1
r2 r2
mv 22 mv 12
 Fi  d r   ma  d r    G dz   (mg)dz  mg(h  h )  mgh  mgh
h2 h2

IN

1 2

r1 i r
2 2 h1
z
h1
2 1
1

mv 2 kinetische energie y y 1
Ek  2
2 h2
h1
r2 G
W    F  dr  E  E
K

12 i k2 k1
i
r1
G
h1 1 h2 2
Wet van arbeid en kinetische energie
x x
IJ
K

Potentiële energie
De arbeid geleverd door een veer op een voorwerp dat zich langs een rechte
Conservatieve krachten :
E

volgens de lengterichting van de veer verplaatst, is
Ep  mgh
- zwaartekracht
 kx  kx 
x2 x2 2 2

W   F dx    kx dx   
12  2 1
Ep  
G0 Mm
 2 2 
vx
x1 x1 - gravitatiekracht r
X

kx²
Ep 
- veerkracht 2
1 q1q2
Ep 
- Coulombkracht 4 0 r
Potentiële energie
E

- Kracht van een homogeen elektrisch veld E  qEd


p

Niet-conservatieve krachten : - wrijvingskracht


M

Arbeid verricht door conservatieve kracht Wc  Ep, i  Ep, f  Ep


P
LA

Behoud van energie


W totaal  E k W  E
c p

0 h X
r
W totaal  W W c nc E  E W k p nc

W  E  E
0 0
nc k p
Fi gn ur 10.3: Polientie.le energie •;an het ]li'iguur 10.4: Pot.entiele energje ·an een
,,eer.
A

zwBlllte\·ekl..

Totale mechanische energie : E  E p  Ek

De arbeid verricht door de niet-conservatieve krachten is gelijk


aan de verandering van de totale mechanische energie.
R

W  E  E  
Figuur 1O.G: tentiele rgiie ·'i'an be t. gr a.vita.t ie'ilelcll .

nc 2 1

Behoud van mechanische energie


Fignur 1 0 . 7 :
s}'Steem
teke.n.
P ot en t e energie \1'm een
-an twee ladillgen m et eenzelfd.e
]Figuur 10. : f'otentiale ener-gie van een
systeem van twee ladin,g en met. tege11.g-e
.sliel.d lie II.
als W12nc  0 dan E  E  0 of
2 1 E2  E1

- 75 -
Elektrische ladingen in macroscopische systemen Elektrische geleiders en isolatoren
Geleider: een deel van de elektronen (vrije elektronen) zijn niet verbonden met
Macroscopisch object elektrisch opladen
de atomen en kunnen vrij bewegen
= elektronen toevoegen of wegnemen
Koper, goud ,
→ netto lading, excess lading zilver, aluminium, …
IN

De elektrische lading van een geïsoleerd


Isolator: alle elektronen zijn verbonden met de atomen en kunnen niet vrij door
systeem blijft behouden Physics for scientists and engineers,
Serway & Jewett, 6th ed.
het materiaal bewegen

Glas, rubber, hout, …


Elektrische lading : 1 Coulomb = 0,6 1019 e

Eenheid: 1 Coulomb = 1 Ampère seconde (1 C = 1 As) Halfgeleider: elektronen zijn minder sterk verbonden met de atomen en kunnen
K

vrij bewegen als ze extra energie krijgen (temperatuur, licht, …)


Geleiding controleerbaar via dopering met andere atomen.
Elektrische lading is gekwantiseerd
Silicium, germanium, …
q  ne n  ...  2,  1, 0, 1, 2, 3, ...
55 56
IJ
K

! Coulombkracht op een puntlading Meerdere puntladingen:


Elektrische krachten tussen geladen objecten  kracht op q* = resultante van de Coulombkrachten van de andere ladingen
E

Experimentele bevindingen (Charles Coulomb, 1736-1806):


  q* qi  qi 
Elektrische kracht ~ 1 F 1
 F   4 er  q* 1 r e
(afstand tussen q1 en q2 ) 2 i
i
i 0 ri
2 i
4 0 i i
2 ri

Elektrische kracht ~ q1  q2
X

Elektrische kracht → aantrekkend als ladingen verschillend teken hebben


→ afstotend als ladingen hetzelfde teken hebben
Continue ladingsverdeling:
De wet van Coulomb
 kracht op q* = integraal van de Coulombkrachten van alle stukjes lading dq
E

Elektrische kracht tussen twee puntladingen q1 en q2

  1 q* 1 e dq
1 q1 q2 e
4 0  r 2 r
F F
4  0 r 2 r

  permittiviteit van het vacuüm


M


Coulomb-constante k C  1  8,99 109 Nm2/C2 F  q*E
4  0 57 58
P
LA

ELEKTRISCHE VELDEN EN ELEKTRISCHE VELDLIJNEN


Toepassingen Coulomb-krachten
Vb. Gebaseerd op aantrekking tussen geladen voorwerpen Krachtveld, krachtwerking op afstand
Cosmetica: incorporeren van materialen die elektrisch Cfr: gravitatiekracht werkt door de ruimte zonder contact tussen de objecten
aangetrokken worden door huid of haren Gravitatiekrachtveld: in elk punt wordt de gravitatiekracht op massa m voorgesteld

Contactlenzen: elektrische aantrekking tussen proteïnen in


A

traanvocht en plastic (etafilcon) van contactlenzen


Elektrisch veld

Reinigende poeders voor tapijten: Elektrische ladingsverdeling creëert in de ruimte een elektrisch veld
Elektrostatisch geladen poeders voor betere hechting (andere) lading q* zal op elk punt in de ruimte een zekere Coulomb-kracht
aan stofdeeltjes voelen vanwege het elektrische veld van de ladingsverdeling.
R

Elektrostatische sproeitechnieken:
Elektrisch geladen vloeistofdruppeltjes Coulomb-kracht hangt enkel af van de ladingsverdeling
voor optimale bedekking van en q* die de kracht veroorzaakt en niet van q*
hechting aan de planten
59 60

- 78 -
MAGNETISCH VELD T.G.V. STROOMVOERENDE DRAAD MAGNETISCH VELD T.G.V. STROOMVOERENDE DRAAD

Magnetisch veld:
I
B  0 Magnetisch veld: B 
0 I
2 r 2 r
N
μ is de magnetische permeabiliteit Eenheid magneetveld: 1 Tesla 1 T  1
Am
In vacuüm: μ0=4 10-7 H/m
IN

N
Eenheid magneetveld: 1 Tesla 1T  1
Am

20 A 5A

A B C D
K

5 cm 5 cm
5 cm
Het magnetisch inductieveld is nul in
A
B
Stroom in het vlak Stroom uit het vlak C
85 D 86
IJ
K

Krachtwerking tussen stroomvoerende geleiders


Inzichtsvraagje
E

Een elektrisch geladen kam wordt bij de noordpool van een


staafmagneet gehouden.
X

A De kam wordt aangetrokken door de magneet

B
E

De kam wordt afgestoten door de magneet

C De kam wordt niet beïnvloed door de magneet


  I1 I2 l
M

K μ is de magnetische permeabiliteit
2 d In vacuüm: μ0=4 10-7 H/m
87 88
P
LA

MAGNEETVELD VEROORZAAKT DOOR EEN SPOEL (SOLENOIDE)


Inzichtsvraagje

B
Een elektrisch geladen deeltje beweegt in een magneetveld.
I
De magnetische kracht op het deeltje is maximaal als
de snelheid van het deeltje …
A

A parallel is met het magneetveld.

B loodrecht staat op het magneetveld.


B  0 Ni / l
R

Voor een oneindig lange spoel krijgt men binnen de spoel een homogeen veld.
C nul is. Eenheid van H is Ampere-windingen per meter (A/m).

Indien een ferromagnetische spoelkern wordt toegevoegd, verhoogt de


magnetische inductie met een factor μr.
89 90

- 83 -
MAGNETISCHE KRACHTWERKING OP STROOMVOERENDE Algemene beschrijving
GELEIDERS EN BEWEGENDE LADINGEN
F
De Laplace-kracht

Waarneming: er werkt een kracht op een stroomvoerende geleider die


onderworpen is aan een magnetisch veld
IN

De kracht staat loodrecht op de stroomrichting en op het


magnetisch veld.

F  Bil sin
K

Linkerhandregel: wijsvinger in richting van het veld; middenvinger in richting


van de stroom, dan geeft de duim de richting van de kracht aan.

91 92
IJ
K

MAGNETISCH MOMENT
Wet van Faraday en wet van Lenz
Moment op een stroomvoerend kader
Door de draaiing van de kader in het
E

magneetveld verandert de flux doorheen


de kader. Dit leidt tot een geïnduceerde
spanning (wet van Faraday):
d d(BAcos )
E ind   
dt dt
X

Voor een kader met N windingen:


d
Eind  N
dt
E

M  i S B sin S is het oppervlak van de lus De geïnduceerde spanning doet een geïnduceerde stroom ontstaan:

De stroom die in een gesloten winding


Indien er meerdere (N) draadwindingen zijn op het stroomvoerende kader, Eind   N d geïnduceerd wordt door een fluxverandering loopt
dan wordt het draaimoment: iind 
M

R R dt zodanig dat hij de fluxverandering tegenwerkt


(wet van Lenz)
M  N i S B sin
93 94
P
LA

B Het magnetisch inductieveld is omhoog gericht en


verandert als functie van de tijd, zoals
weergegeven in volgende figuur

B
A

0 1 2 3 t (s)
R

Op de cirkelvormig winding is een positieve richting voor de stroom


gekozen. De geïnduceerde stroom door deze winding verloopt als in figuur

I I I
3 t (s) 1 2 3 t (s) 1 2 3 t (s)
1 2
A B C 95

- 84 -
FYSICA---VOORBEREIDINGSSESSIES TOELATINGSPROEF
1. ELEKTROSTATICA
IN
1. Een deeltje met een lading van 40 µC wordt op de x-as geplaatst op positie x=-20 cm. Een
tweede deeltje, met een lading -50 µC, wordt op x=30 cm geplaatst. Hoe groot is de
elektrostatische kracht op een derde deeltje (met lading -4 µC) dat zich in de oorsprong bevindt?
41 N
K
16 N
56 N
35 N
IJ
72 N

2. Identieke puntladingen Q worden op de vier hoekpunten van een rechthoek (afmetingen 3 m


x 4 m) geplaatst. Als Q=40 µC, wat is dan de grootte van de elektrostatische kracht op elk van de
K

ladingen?
3.0 N
E
2.4 N
1.8 N
3.7 N
X

2.0 N
E
3. Een lading Q wordt op positie x=4.0 m op de x-as geplaatst. Een tweede lading q wordt in de
oorsprong geplaatst. Als Q=75 nC en q=-8 nC, wat is dan de grootte van het elektrisch veld op
de y-as op y=3.0 m?
M

19 N/C
23 N/C
32 N/C
P

35 N/C
21 N/C
LA

4. Welke van onderstaande veldlijnenpatronen komt niet overeen met een mogelijke elektrisch-
veldconfiguratie in een ladingsvrij deel van de ruimte?
A
R

5. Een positief geladen deeltje beweegt in de positieve y-richting en komt in een gebied waar
een homogeen elektrisch veld heerst dat in de positieve x-richting wijst. Welk van onderstaande

- 87 -
5 KINEMATICA
Kinematica gaat over het beschrijven van beweging. We zoeken onder andere het verband tussen
IN
snelheid en plaats en het verband tussen versnelling en snelheid en dus ook het verband tussen
versnelling en plaats.

We maken een onderscheid tussen een rechtlijnige beweging en kromlijnige beweging. De snelheid
geeft altijd de bewegingsrichting aan.
K

Rechtlijnige beweging. De verplaatsing is volgens een rechte. De plaats kunnen we aangeven door een
as evenwijdig aan de rechte te kiezen (bijvoorbeeld een x-as). De ogenblikkelijke snelheid is de afgeleide
IJ

𝑑𝑑𝑑𝑑
van de x-coördinaat naar de tijd: 𝑣𝑣 = . We kunnen daarom eigenschappen van afgeleiden en
𝑑𝑑𝑑𝑑
integralen gebruiken om vragen over beweging langs een rechte te beantwoorden. Als de
snelheidsvector constant is vinden we de uitdrukking voor de eenparige beweging
K

𝑥𝑥 = 𝑥𝑥0 + 𝑣𝑣0 𝑡𝑡
E

v
X

Als de versnelling constant is, spreken we van een eenparige versnelde rechtlijnige beweging. De plaats
en snelheid worden in dit geval gegeven door.
E
𝑣𝑣 = 𝑣𝑣0 + 𝑎𝑎 𝑡𝑡

𝑡𝑡 2
M
𝑥𝑥 = 𝑥𝑥0 + 𝑣𝑣0 𝑡𝑡 + 𝑎𝑎
2
P
v
at
LA

���⃗𝑡𝑡 is de versnellingsvector. Voor een rechtlijnige beweging is deze gelijk gericht of tegengesteld gericht
𝑎𝑎
aan de snelheidsvector. Als de versnellingsvector en de snelheidsvector dezelfde richting hebben,
neemt de grootte van de snelheid toe. Zijn de richtingen van de snelheidsheidvector en de versnellings-
vector tegengesteld, dan neemt de grootte van de snelheid af.
A
R

- 97 -
Vragen.

1. We schieten een kogel loodrecht op een vezelplaat met dikte 3 cm. De kogel vliegt door de
plaat. Juist voor de kogel de plaat raakt, is zijn snelheid 400 m/s . Wanneer de kogel uit de
IN

plaat komt is de snelheid nog 310 m/s. De versnelling die de kogel in de plaat ondervindt, is
A. -3 km/s2
B. -135 km/s2
C. -1065 km/s2
K

D. -2130 km/s2
IJ
2. Op moment t=0 s heeft een deeltje als plaatscoördinaat x=25 m en is zijn snelheid 15 m/s met
een richting volgens de positieve x-as. De versnelling van het deeltje verandert zoals
voorgesteld in de figuur. De snelheid van het deeltje na 5 s is
A. 15 m/s a (m/s2)
K

B. 0 m/s
C. -15 m/s
D. 30 m/s
E
X
E
3. Een proton beweegt langs een x-as. De beginsnelheid is 4,0x106m/s en de constante versnelling
is 1,0x1013 m/s2 volgens de positieve x-as. De snelheid van het proton wanneer het 1 m heeft
afgelegd, is
M

A. 4,0x106 m/s
B. 6,0x106 m/s
C. -6,0x106 m/s
P

D. 2,0x106 m/s
LA

4. Een wagen A rijdt met constante snelheid over een rechte baan. Juist op het moment dat Hij
voorbij wagen B komt, start deze laatste. Het verloop van de snelheid als functie van tijd wordt
weergegeven in onderstaande grafieken. Op welke momenten hebben beide wagens dezelfde
positie?
A

A. 0 s en 2 s
B. 0 s en 4 s
R
C. 2 s en 6 s
D. 4 s en 6 s

- 98 -
6 DYNAMICA

In de dynamica wordt het verband tussen krachten en beweging bestudeerd. Krachten zijn
vectoriële grootheden. Leren werken met vectoren is daarom heel belangrijk. Vectoren zijn
gekenmerkt door een grootte (bv. de sterkte van de kracht) en een richting. Hier volgen enkele
IN

oefeningen over het optellen van krachten. Als een deeltje (punt) in evenwicht is, is de som van
alle krachten op dat deeltje gelijk aan nul.

1. Het verschil 𝐴𝐴⃗ - 𝐵𝐵


�⃗ waarin 𝐴𝐴⃗ en 𝐵𝐵
�⃗ voorgesteld zijn in de rechtse figuur, wordt correct
K

voorgesteld door de hieronder weergegeven vector


A. a
IJ
B. b
C. c
D. d
K
E
X
E

2 Een lamp met massa 3 kg is met twee touwen aan een plafond
M
bevestigd. De spankracht in het touw 1 is (sin 37°=0,60;
cos 37°=0,80; sin 53°=0,80; cos 53°=0,60):
A. 24 N
B. 15 N
P

C. 18 N
D. 30 N
LA
A
R

- 103 -
3 Welke vector uit een van de onderstaande figuren moeten we bij de
IN

som van de vectoren 𝐴𝐴⃗ en 𝐵𝐵


�⃗ in de rechtse figuur voegen om de nulvector
als resultaat te krijgen?
De vector uit figuur:
K
A. a
B. b
C. c
IJ
D. d
K
E
X
E

De wetten van Newton vormen de basis van de dynamica:

 eerste wet: geen krachten↔ geen versnelling (geen snelheidsverandering)


M

 tweede wet: 𝐹𝐹⃗𝑟𝑟𝑟𝑟𝑟𝑟 = 𝑚𝑚𝑎𝑎⃗


ode resulterende kracht en de versnelling hebben dezelfde richting
�������⃗
P
𝐹𝐹
o de versnelling is 𝑟𝑟𝑟𝑟𝑟𝑟�𝑚𝑚 , en we kunnen gebruik maken van de uitdrukkingen van
kinematica om de beweging te beschrijven
LA
o de grootte van de versnelling is F res /m : hoe groter de massa, hoe kleiner de versnelling
bij een gegeven kracht
 derde wet : actie-reactie
A

4 Een voorwerp krijgt onder aan een helling een stoot, zodat het met een bepaalde snelheid
begint omhoog te schuiven. In welke figuur wordt de resulterende kracht juist weergegeven?
R

- 104 -
Voorbereidingssessies toelatingsproef arts/tandarts
IN
K
IJ

SESSIE WISKUNDE
K
E
X
E
M
P
LA
A

Hilde Eggermont
R

Johan Deprez
An Speelman

Niets uit dit handboek mag verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden zonder voorafgaande
schriftelijke toestemming via voorbereidingssessies@kuleuven.be
- 145 -
Algebra
1. Rekenen met procenten en evenredigheden

Enkele eenvoudige basisvoorbeelden


IN

 Bereken 16% van 1400.


0,161400 = 224
Een bepaald percentage nemen komt dus neer op het vermenigvuldigen met het gepaste
decimaal getal.
K

 Hoeveel procent van 20 is 30?


30
x20 = 30  x   1,5
IJ

20
150% van 20 is dus 30.


K

Van welke hoeveelheid is 45% gelijk aan 9?


9 9 100
0,45x = 9  x    20
0, 45 45
E

Dus: 45% van 20 is 9.

 Een hoeveelheid A neemt toe met 18%.


X

De nieuwe hoeveelheid wordt dan: A  0,18 A  1,18 A .


E

Een hoeveelheid A neemt af met 12%.


De nieuwe hoeveelheid wordt dan: A  0,12 A  0,88 A .
M

2. Stelsels
P

Bij het oplossen van vraagstukken komt het er meestal op neer om één of meer vergelijkingen
op te stellen en vervolgens de vergelijking (of het stelsel van vergelijkingen) op te lossen. De
methode van oplossen hangt af van het type van vergelijking of stelsel.
LA

Voorbeeld

 Een labo heeft een zuuroplossing van 15% nodig. Er is echter alleen een 10% en een 30%
A

oplossing voorhanden. Hoeveel liter van deze twee oplossingen moet men mengen om 10
liter van de 15% oplossing te verkrijgen?
R

Oplossing

We maken eerst een keuze voor de onbekenden. Hier wordt dit

x = hoeveelheid in liter van 10%-oplossing


y = hoeveelheid in liter van 30%-oplossing

- 147 -
Uit de opgave halen we nu twee verbanden tussen deze onbekenden.
De eerste geeft de totale hoeveelheid: x  y  10 .
De tweede drukt uit hoeveel zuivere alcohol er in die oplossing zit:
0,10x  0,30 y  0,15 10  1,5 .
De laatste vergelijking kunnen we vereenvoudigen tot: x  3 y  15 .
IN

 x  y  10
We vinden de onbekenden door het stelsel  op te lossen.
 x  3 y  15
Hiertoe lossen we één van beide vergelijkingen op naar bv. y en vullen dit in de andere
K

vergelijking in.

 x  y  10  y  10  x  y  10  x  y  10  x  y  10  x  x  7,5
     
IJ

 x  3 y  15  x  3 y  15  x  3(10  x)  15 2 x  15  x  7,5  y  2,5

We hebben dus 7,5 liter van de 10%-oplossing nodig en 2,5 liter van de 30%-oplossing.
K

Opmerking: Voor het oplossen van stelsels van eerstegraadsvergelijkingen zoals in het
voorbeeld hierboven kan de methode van Gauss(-Jordan) gebruikt worden. Deze methode
maakt gebruik van de matrixschrijfwijze van het stelsel. Bij eenvoudige stelsels werkt
E

combineren en substitueren meestal sneller.


X

3. Veeltermen
E

Nulpunten van veeltermen

Stel dat f(x) een veelterm is en dat a een getal is waarvoor f (a)  0 . Dan noemt men a een
M

nulpunt van de veelterm.

Indien een veelterm f(x) een getal a als nulpunt heeft, dan is deze veelterm deelbaar door
P

x  a en omgekeerd. Dit wil zeggen:

f (a)  0  f ( x)  ( x  a)  g ( x)
LA

met g ( x) ook een veelterm. Deze veelterm g ( x) wordt ook wel het quotiënt genoemd.

Indien a en b met a  b twee nulpunten van de veelterm f ( x) zijn, dan is


f ( x)  ( x  a)( x  b)h( x) .
A

De euclidische deling
R

Indien een veelterm f(x) gedeeld wordt door een andere veelterm g(x) geeft dit in het
algemeen een quotiënt q(x) en een rest r(x). Het verband tussen deze vier veeltermen wordt
gegeven door

f ( x)  q( x)  g ( x)  r ( x)

- 148 -
Reststelling: de rest bij deling van f ( x) door x  a is f (a) .

De rest is dus de getalwaarde die je vindt door a in te vullen in de veelterm.

Rekenschema van Horner

Indien de deler van de vorm x  a is, zijn het quotiënt en de rest ook te bepalen via het
IN

rekenschema van Horner. Dit schema is een verkorte notatie van de euclidische deling.

Voorbeeld
Bepaal het quotiënt en de rest van de deling van f ( x)  6 x 4  3x 2  2 x  5 door g ( x)  x  2 .
K

De deler is van de vorm x  a met a  2 . Hieronder is de deling uitgevoerd volgens het


rekenschema van Horner.
IJ

6 0 3 2 5
2 12 24 42 80
6 12 21 40 75
K

Dan is het quotiënt q( x)  6 x3  12 x 2  21x  40 en de rest r = 75.


E

4. Machten en logaritmen
X

a
log x is als volgt gedefinieerd:
a
log x  y  a y  x
E

Zo is 3 log 81  4 , want 34  81 .
M

Een andere notatie voor a log x is log a x .


Het getal a noemt men het grondtal. Er zijn twee bijzondere grondtallen, namelijk 10 en e. De
bijbehorende logaritmische functies worden genoteerd als log x ( 10 log x) en ln x ( e log x) .
P

Eigenschappen en rekenregels voor logaritmen


LA

a
log( x  y)  a log x  a log y
x
a
log    a log x  a log y
 y
a
log( x n )  n  a log x
A

a
log x
b
log x  a
(verandering van grondtal)
log b
R

a
log a  1
a
log1  0
a
log a x  x
x
a
log x
a

- 150 -
Voorbeelden
83  32 2 1 5 17
 2 log  log83  2 log 32  2 log 4  3 2 log 23   2 log 25  2  9   2  
4 2 2 2

 e5ln(2) 1  e5ln(2)  e1  eln(2 )  e  25  e  32e


5
IN

5. Oefeningen
K

1. In de afdeling voedingssupplementen beschikt men over twee basismengsels:


mengsel 1 bevat 20 % proteïne en 1 % vet;
mengsel 2 bevat 15 % proteïne en 7 % vet.
Na het samenvoegen van de twee mengsels heeft men 52g mengsel, waarvan 10 g
IJ

proteïnen. Welke massa vet bevindt zich in het mengsel?

A 0,64 g
B 0,84 g
K

C 1,00 g
D 1,12 g
E

2. Hoeveel liter van een 70% alcoholoplossing moet bij 50 liter van een 40%
alcoholoplossing gemengd worden om een 50% alcoholoplossing te krijgen?
X

3. Hoeveel liter van een 20% alcoholoplossing en van een 50% alcoholoplossing moeten bij
elkaar gemengd worden om 9 liter van een 30% alcoholoplossing te krijgen?
E

4. Men beschikt over twee oplossingen van hetzelfde zuur: een 7%-oplossing en een 15%-
oplossing. Hoeveel liter van de 7%-oplossing en hoeveel liter van de 15%-oplossing
M

moeten bij elkaar gemengd worden om 20 liter van een 13% oplossing te verkrijgen?

5. 10 gram suiker wordt toegevoegd aan 40 gram ontbijtgranen die zelf al 30% suiker
bevatten. Bereken het percentage suiker in de resulterende mengeling.
P

6. Hoeveel gram zuiver water moet er toegevoegd worden aan 50 gram van een
LA

zoutoplossing van 15% om een zoutoplossing van 10% te verkrijgen?

7. Veronderstel dat de concentraties in het bloed van stof A en van stof B omgekeerd
evenredig zijn en positief. Als de concentratie van stof A met p% toeneemt, dan zal de
concentratie van stof B afnemen met
A p%
A

B p/(1+p) %
C 100p/(100+p) %
D p/(100+p) %
R

8. Een patiënt had vorig jaar een cholesterol van 160 mg/dl. Een jaar later is zijn cholesterol
met 15% toegenomen. Wat is zijn cholesterol nu?

9. Een patiënt heeft 95 mg/dl glucose in zijn bloed. Na een jaar is zijn glucose toegenomen
tot 114 mg/dl. Met hoeveel procent is zijn glucose toegenomen?

- 151 -
10. Een andere patiënt heeft nuchter 114 mg/dl glucose in het bloed. Door medicatie is zijn
glucose afgenomen tot 95 mg/dl. Met hoeveel procent is zijn glucose afgenomen?

11. Je vriendin gaat op dieet en haar gewicht daalt van 62,5 kg tot 55 kg. Hoeveel procent
gewicht heeft zij verloren?

12. Een patiënt krijgt zuurstof toegediend. Daarvoor wordt een mengeling gemaakt van 1 liter
IN

zuiver zuurstof en 2 liter gewone lucht die zelf al 21% zuurstof bevat. Hoeveel procent
zuurstof bevat de mengeling die de patiënt krijgt toegediend?

13. Het bloedalcoholgehalte van een persoon is de verhouding van de hoeveelheid alcohol (in
gram) per hoeveelheid lichaamsvocht (in liter). Dit bloedalcoholgehalte wordt uitgedrukt
K

in promille. Een man van 70 kg met een totaal lichaamsvocht van 51 liter drinkt op korte
tijd 4 glazen van 250 ml bier. Het bier heeft een alcoholgehalte van 5%. Het soortelijk
gewicht van alcohol is 0,8 g/ml. Bereken het bloedalcoholgehalte van deze man.
IJ

14. Hoeveel ml van een oplossing met een concentratie van 42% moet men toevoegen aan 60
ml van een andere oplossing met een concentratie van 30% om een oplossing met een
concentratie van 33% te verkrijgen?
K

A 12 ml
B 20 ml
C 22,5 ml
E

D 30 ml

15. Beschouw de veelterm f ( x)  x 4  3x3  px 2  qx  r . Deze veelterm is deelbaar door


X

x  1 en x2  2 x  2 . Dan is ( p  q)  r gelijk aan


A 16
E

B 4
C 0
D 16
M

16. Beschouw de veelterm f ( x)  x3  px 2  px . Deze veelterm heeft precies één nulpunt.


Welke waarden kan de parameter p dan hebben?
P

A p  0 of p  4
B p  0 of p  4
LA

C 0 p4
D 0 p4

17. Als x 4  7 x3  px 2  qx  r deelbaar is door x3  5x2  3x  4 , dan is p  (q  r ) 


A 78
A

B 70
C 26
R

D 42

- 152 -
Meetkunde en analytische meetkunde
Vergelijking van een rechte
IN
K
IJ

Stel dat r de rechte is door de punten P ( x1 , y1 ) en Q( x2 , y2 ) , dan is

y2  y1
K

y  y1   ( x  x1 )
x2  x1

een vergelijking van de rechte r (op voorwaarde dat x1  x2 ).


E

y y
Het getal m  2 1 noemt men de richtingscoëfficiënt (of de helling) van de rechte r.
x2  x1
X

De hellingshoek  is de hoek tussen de positieve x-as en de rechte r. Er geldt: m  tan α .


E

Indien x1  x2 , dan is de rechte evenwijdig met de y-as. Zo een rechte heeft geen
richtingscoëfficiënt.
M

Twee rechten zijn evenwijdig als en slechts als ze eenzelfde richtingscoëfficiënt hebben.

Indien y1  y2 , dan is de rechte evenwijdig met de x-as. Zo een rechte heeft


P

richtingscoëfficiënt 0.
LA

Cirkel

Een vergelijking van de cirkel met middelpunt


M ( xm , ym ) en straal r wordt gegeven door
A

( x  xm ) 2  ( y  ym ) 2  r 2 .
R

Uitgewerkt is deze vergelijking van de volgende


vorm:

x 2  y 2  2ax  2by  c  0 .

- 157 -
Om deze uitgewerkte vorm terug te brengen tot de eerste vorm (waarin we gemakkelijk de
coördinaten van het middelpunt en de straal kunnen aflezen) gebruiken we de techniek van
het ‘aanvullen tot volkomen kwadraten’:

x 2
 2ax  ...   y 2  2by  ...  c  0  ...  ...
IN

We vullen aan met termen die nodig zijn te zorgen dat de uitdrukkingen tussen de haakjes
kwadraten zijn van sommen of verschillen. Om een gelijkwaardige uitdrukking te krijgen,
tellen we die termen ook in het tweede lid bij.

x 2
 2ax  a 2    y 2  2by  b2   c  0  a 2  b2
K

Dit geeft:
IJ

( x  a ) 2  ( y  b) 2  a 2  b 2  c

Op voorwaarde dat a2  b2  c  0 stelt deze vergelijking een cirkel met middelpunt (a, b)
K

en straal a 2  b2  c .
E

Voor de oppervlakte en de omtrek van een cirkel met straal r hebben we de volgende
formules:
oppervlakte:  r 2
X

omtrek: 2 r

Cirkelsegment en cirkelsector
E

Het ingekleurde deel van de cirkel hiernaast noemt men een


cirkelsector bepaald door de middelpuntshoek α.
M

De oppervlakte A van de cirkelsector is een deel van de


oppervlakte van de cirkel, evenredig met de grootte van de
middelpuntshoek α (in graden):
P


A  r 2 .
LA

360

In de figuur eronder noemt men het ingekleurde deel een


cirkelsegment.
De oppervlakte van een cirkelsegment kan men berekenen als
A

het verschil van de oppervlakte van de cirkelsector en de


driehoek ABC.
R

Parabool

Een parabool met symmetrieas evenwijdig met de y-as heeft als vergelijking y  ax 2  bx  c .
Het is de grafiek van een tweedegraadsfunctie f ( x)  ax 2  bx  c .
Indien de discriminant D  b2  4ac  0 , dan heeft de functie f nulpunten, namelijk

- 158 -
b  b 2  4ac
x1,2 
2a
Als D = 0, dan is x1  x2 . In dat geval heeft de tweedegraadsfunctie maar één nulpunt en raakt
de parabool aan de x-as.
 b  b 
De top T van de parabool heeft als coördinaten T   , f     .
 2a  2a  
IN

b
De symmetrie-as heeft als vergelijking: x   .
2a
Indien a > 0, is de parabool een dalparabool en indien a < 0, een bergparabool.
De tweedegraadsfunctie f ( x)  ax 2  bx  c bereikt een minimum (resp. een maximum) voor
K

b
x indien a  0 (resp. a  0 ).
2a
IJ

Opmerking
De volgende formules kunnen van pas komen:
Als 𝑥1 en 𝑥2 de oplossingen zijn van de vierkantsvergelijking 𝑎𝑥 2 + 𝑏𝑥 + 𝑐 = 0, dan is
K

𝑏 𝑐
𝑠 = 𝑥1 + 𝑥2 = − 𝑎 en 𝑝 = 𝑥1 ∙ 𝑥2 = 𝑎 .
E

Gespiegelde parabool

Indien we een parabool met vergelijking y  ax 2  bx  c spiegelen om de rechte y = x,


X

krijgen we een ‘liggende’ parabool. Door de spiegeling om de rechte y = x, worden de rollen


van x en y omgewisseld. De vergelijking van de parabool wordt dan x  ay 2  by  c .
E

y  ax 2  bx  c
x  ay 2  by  c
M
P
LA

yx
A

Voor deze parabool geldt verder:


b
symmetrieas: y  
R

2a
  b  b 
top: T  f    ,   met f ( y )  ay 2  by  c
  2a  2a 
 b  b 2  4ac 
snijpunten met de y-as:  0,  indien b2  4ac  0
 2 a 
 

- 159 -
Analyse

1 Functies
IN

Een functie wordt gegeven in de vorm y = f (x) = . . ., bijvoorbeeld f (x) = x3 +4x2 −5x−1.
Van deze functie zie je de grafiek in onderstaande figuur.
K
IJ
K
E

We onderscheiden enkele types van functies:


X

• Veeltermfuncties zijn zijn functies zoals f hierboven, zonder x in de noemer of in


een vierkantswortel. De graad van een veelterm is de hoogste macht die voorkomt.
E

• Rationale functies bestaan uit een veelterm in de teller, gedeeld door een veelterm
in de noemer.
M

• Irrationale functies bevatten x onder een vierkantswortel.

• Verderop zullen we ook nog de goniometrische en logaritmische functies bekijken.


P

We kunnen een aantal zaken bekijken die ons meer inzicht geven in het verloop van een
gegeven functie:
LA

• Het domein is de verzameling van alle x-waarden die we in de functie kunnen in-
vullen. Bij de voorbeeldfunctie f hierboven is het domein de volledige getallenver-
zameling (genoteerd R), want we kunnen eender welke x invullen.

Dat is niet altijd het geval, denk bijvoorbeeld aan g(x) = x2 − 5x + 6. We kunnen
A

enkel de vierkantswortel nemen van een getal dat groter of gelijk is aan nul. Dus we
moeten kijken wanneer x2 − 5x + 6 ≥ 0. Dat doen we door eerst te kijken wanneer
x2 − 5x + 6 = 0, met de discriminantformule weten we dat dit gebeurt wanneer
R

x = 2 of x = 3. En x2 − 5x + 6 is het voorschrift van een dalparabool, dus die is


negatief tussen de nulpunten en positief erbuiten. Zo komen we tot het domein van
de functie g: alle punten zijn toegelaten, behalve die tussen 2 en 3. We noteren het
domein als R \ ] 2, 3 [ .
Andere zaken om op te letten als je het domein bepaalt: je mag niet delen door nul,
dus als er ergens een noemer aanwezig is, dan mag die niet nul worden. Ook bij de
logaritmische functie moet je opletten: je kan alleen de log nemen van een positief
getal.
- 167 -
• Een nulpunt is een x-waarde waarvoor f (x) = 0. Op de grafiek herkennen we het
als een snijpunt met de horizontale as. Voor kwadratische functies zagen we al hoe
je de nulpunten kan vinden (discriminant). Voor functies van hogere graad bestaat
er geen makkelijke algemene formule. Wel bestaat het volgende resultaat:
IN

Als de coëfficiënten van een veelterm gehele getallen zijn, dan zijn eventuele gehele
nulpunten altijd delers van de constante term. Bijvoorbeeld, als we zoeken naar
gehele nulpunten van f (x) = x4 − 3x3 + 6x2 − 2x − 12, dan moeten we enkel de
delers van de constante term −12 controleren, dat zijn 1, −1, 2, −2, 3, −3, 4, −4, 6,
K

−6, 12, −12. x = 1 is geen nulpunt, want 14 − 3 ∗ 13 + 6 ∗ 12 − 2 ∗ 1 + 12 = −10 6= 0.


Maar x = 2 geeft 24 − 3 ∗ 23 + 6 ∗ 22 − 2 ∗ 2 + 12 = 0, dus 2 is een nulpunt. Ook
x = −1 is een nulpunt, zoals je zelf kan controleren.
IJ

Ook asymptoten zijn van belang. We onderscheiden drie situaties:

– Een verticale asymptoot komt voor wanneer de noemer nul wordt. Bijvoor-
K

2 +1
beeld, de functie f (x) = xx−3 heeft een verticale asymptoot bij x = 3.
– Horizontale en schuine asymptoten zijn rechten die een goede benadering zijn
voor een functie, wanneer de variabele x naar oneindig gaat, zie figuur.
E
X
E
M
P
LA

Figuur 1: Een functie met een schuine asymptoot (links) en één met een horizontale
asymptoot (rechts)
A

– Een horizontale asymptoot komt bij rationale functies waarbij de graad van de
R

teller kleiner is dan de graad van de noemer (dan is de horizontale asymptoot


de horizontale as met vergelijking y = 0); of wanneer de graad van de teller
gelijk is aan de graad van de noemer. In dat geval vinden we de asymptoot door
2
de hoogstegraadscoëfficiënten door elkaar te delen: de functie f (x) = 3x 8x+7x−10
2 −1

heeft als horizontale asymptoot y = 3/8.


– Een schuine asymptoot komt voor wanneer de graad van de teller juist één
3 2 +1
groter is dan de graad van de noemer, bijvoorbeeld bij f (x) = 3x7x−4x
2 −x−3 . De

vergelijking van zo een schuine asymptoot moet je niet kunnen opstellen.


- 168 -
Oefeningen
1. Om een nieuw geneesmiddel te testen moet men uit een groep van 38 proefpersonen (20
mannen en 18 vrouwen) twee mannen en twee vrouwen kiezen. Op hoeveel manieren kan
dit gebeuren?
A 343
B 116280
C 73815
IN

D 29070

2. In een urne zitten 12 genummerde ballen, 4 rode en 8 witte. Hoeveel mogelijke trekkingen
van 5 ballen uit de urne (zonder teruglegging) zijn er waarbij er 2 rode en 3 witte ballen
K

moeten zijn?
A 62
B 336
IJ

C 4032
D 792

3. Op een feestje schudt iedereen de hand van iedere andere aanwezige. Niemand begroet
K

tweemaal dezelfde persoon. Er worden in totaal 210 paar handen geschud. Hoeveel
mensen waren er op dat feestje?
A 14
E

B 15
C 20
D 21
X

4. In een studie naar ABO bloedgroepen werden 6000 mensen getest. Bij 1846 werd noch
antigen A noch antigen B gevonden; 2527 personen waren positief voor antigen A; 2234
E

personen waren positief voor antigen B. Hoeveel personen waren positief voor beide
antigenen?
M

A 1,0 %
B 5,0 %
C 7,5 %
D 10,0 %
P

5. In een klas zitten 20 leerlingen waarvan er 5 linkshandig zijn. Er worden door lottrekking
LA

twee leerlingen aangeduid om de klas te vertegenwoordigen in de leerlingenraad. Wat is


de kans dat er minstens één linkshandige bij is?
1
A
4
1
B
A

19
3
C
38
R

17
D
38

- 190 -
Oplossingen
Algebra Analyse Kansrekenen en
1. C 1. B statistiek
2. 25 liter 2. C 1. D
3. 6 liter 20%-oplossing 3. D 2. B
en 3 liter 50%- 4. C 3. D
oplossing 5. C 4. D
IN

4. 5 liter 7%-oplossing 6. B 5. D
en 15 liter 15%- 7. C 6. B
oplossing 8. C 7. B
5. 44% 9. C 8. C
K

6. 25 gram 10. B 9. B
7. C 11. C 10. C
8. 184 12. B 11. B
IJ

9. 20% 13. B 12. C


10. 17% 14. C 13. C
11. 12% 15. B 14. A
12. 47,3% 16. D 15. C
K

13. 0,78 promille 17. B 16. D


14. B 18. B 17. C
15. A 19. A 18. C
E

16. C 20. B 19. A


17. D 21. B 20. C
18. B 22. C 21. D
X

19. B 23. A 22. A


20. D 24. B 23. C
21. 2 tabletten Vitamax, 1 25. D 24. B
E

tablet Vitron en 2 26. C


tabletten VitaPlus 27. A
M

22. C 28. A
23. B 29. D
24. B 30. C
25. D 31. B
P

26. A 32. D
LA

Analytische meetkunde
1. B
2. C
3. C
4. B
5. B
A

6. A
7. D
8. D
R

9. B
10. C
11. C
12. C
13. D
14. A

- 199 -
Voorbereidingssessies toelatingsproef arts/tandarts
IN
K
IJ

SESSIE IVV
K
E
X
E
M
P
LA
A

Jo Goedhuys
R

Marc Van Nuland

Niets uit dit handboek mag verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden zonder voorafgaande
schriftelijke toestemming via voorbereidingssessies@kuleuven.be
- 201 -
Principes die in de toelatingsproef “arts-patient communicatie”aan bod komen

PATIENT CENTERED MEDICINE

Arts-patiënt communicatie 1. Contact leggen (uitnodigend, empathisch, tijd geven, cocon in nood, eigen taak)

2. Inventariseren van klachten bij aanvang consult (tijd plannen, geen assumpties)
N

Sessie IVV 3. Exploratie in leefwereld van patient (ICE = Ideas, Concerns, Expectations)
Informatie Verwerven en Verwerken 4. Open bevraging ipv gesloten (laat patiënt relevante terminologie kiezen)

5. Emoties benoemen en exploreren ipv negeren, ontkennen, vergulden


K

Jo Goedhuys 6. Begrijpelijke uitleg en ruimte voor overleg of weerstand (bepalen therapietrouw)


Marc Van Nuland

7. Coöperatief ipv defensief (professionele waardigheid, interdisciplinair, fouten)

Capita selecta: kind, oudere, slecht nieuws, partner, …


IJ
K

www.ond.vlaanderen/toelatingsexamen
E

De volgende dimensies worden getoetst: * devaardigheid om gedrag en emoties correct te interpreteren,


waarbij je verschillende interpretaties kan onderkennen en de
bruikbaarheid ervan voor bepaalde doeleinden kan beoordelen;
X

• goede luisterhouding, de mogelijkheid om persoonlijke


aandacht te geven aan de ander, respectvol met elkaar omgaan;
• een constructieve houding aannemen in conflictsituaties en in
• empathie of het vermogen om je in te leven in de situatie en in individuele of collectieve situaties met hevige emoties of
de belevingswereld van de ander; uitzichtloosheid;
E

• (familie)relaties begrijpen en een open en constructief gesprek • zelfreflectie of het kunnen inschatten van de gevolgen van je
aangaan waarin loyaliteit en waardigheid bewaard blijven en je eigen gedrag in een relationele situatie met kwetsbare burgers,
collega’s en andere betrokkenen
M

samen de beste keuze maakt;


P
LA

mens sana in corpore sano Casus 1:


Een jonge vrouw die lid is van een spirituele beweging consulteert met buikpijn. Na
onderzoek blijkt het te gaan om een maagontsteking. Om de genezing te
bespoedigen schrijft de arts een maagzuurremmer en een middel tegen de
misselijkheid voor. Mevrouw zegt dat binnen de spirituele beweging alleen
natuurgeneeskunde gebruikt wordt en dat ze de medicatie niet zal nemen.

Welke reactie geeft de meeste kans tot dialoog?


A

1. ‘Vind je je gezondheid dan niet belangrijk?’

2. ‘Ik kan je natuurlijk tot niets verplichten.’

3. ‘Geloof is belangrijk maar het mag je gezondheid niet schaden.’


R

4. ‘Welke suggestie heb je zelf om dit probleem op te lossen?’

- 203 -
Casus 2: Casus 3:
Je bent assistent-neurologie en volgt een jonge sportvrouw op die door een Je bent leider van een scoutsgroep. Met de leiding hebben jullie afgesproken dat
ongelukkig hoofdletsel halfzijdig verlamd is geraakt. Ze vertelt je: ‘Soms denk ik je wat extra aandacht zal geven aan een bepaalde jongen die dat blijkbaar nodig
dat het allemaal geen zin meer heeft. Het wordt maar niet beter. Mijn linkerzijde is heeft. Tijdens een trektocht vertelt de twaalfjarige jongen je het volgende: ‘Meteen
als die van een lappenpop en regelmatig krijg ik er pijnlijke steken in. Gemiddeld van de eerste dag op school heeft mijn juffrouw een pik op mij. Ik maak niet meer
slaap ik slechts 3 uur per nacht door de pijn’. drukte in de klas dan anderen, maar ze neemt mij altijd te pakken wanneer ik iets
uithaal. Ik denk dat ze mij eruit pikt omdat ze mij niet mag. Tegen Jos Hermans
Hoe kan je het beste aansluiting zoeken bij de gevoelens van deze gaat ze niet te keer en die doet gekker dan ik.’
mevrouw?
N

Met welke tussenkomst geef je het best de gevoelens van de jongen weer?

1. ‘Kunt u mij de pijn die u voelt precies omschrijven?’ 1. ‘Het is een beetje verwarrend en je vraagt je af waarom ze jou eruit haalt.’

2. ‘Wat bedoelt u met het heeft allemaal geen zin?’ 2. ‘Is er geen parallelklas? Misschien kan je van klas proberen te veranderen?’
K

3. ‘Denkt u dat het leven u niets meer te bieden heeft?’ 3. ‘Heb je hierover al eens met je ouders gepraat? Die kunnen dan met je juf gaan

4. ‘Ik neem aan dat u graag terug zou sporten?’ praten.’

4. ‘Je bent kwaad en je vindt dat ze je op een oneerlijke manier behandelt?’


IJ
K

Casus 4: Casus 5:
Je werkt als verzorgende bij een thuiszorgdienst die zorgbehoevende mensen een De toestand van een dementerende bejaarde verblijvende in een woon- en
aantal medische en niet-medische zorgen komt brengen. Je komt aan bij Mevrouw zorgcentrum gaat achteruit. Er wordt er een overleg georganiseerd om de verdere
E

Janssen die voor het ochtendtoilet hulp nodig heeft bij het wassen en aankleden. behandelingsopties te bespreken. Op dit overleg zijn alle betrokken hulpverleners
Maar vandaag ben je meer dan een uur te laat omdat een persoon die je vroeger aanwezig en de beide kinderen van de bewoner. De dochter wil dat hun moeder in
in de ochtend ging helpen, ernstig ziek geworden was en dringende hulp het woon- en zorgcentrum blijft ook al houdt dat in dat sommige medische
nodig had. Je hebt daar de tijd genomen om het nodige te doen zoals handelingen niet kunnen gebeuren. De zoon vindt echter dat alles nog gedaan
Spoeddiensten oproepen, familie verwittigen, de poes eten geven, het huis moet worden om hun moeder te behandelen, ook als hier ziekenhuisopname voor
afsluiten enz. nodig is.
X

Mevrouw Janssen is zeer boos en beschuldigt u ervan dat u nooit op tijd komt. Welke aanpak houdt het meest rekening met de verschillende
Welke reactie houdt het meest rekening met de gevoelens van mevrouw perspectieven?
Jansens?
1. Voor hierover een beslissing kan worden genomen, moeten de zoon en dochter
1. ‘Het is waar, ik ben te laat en als ik in uw schoenen zou staan, zou ik ook boos overeenkomen. Je vraagt hen om het eerst onderling uit te praten, en
organiseert nadien een nieuw overleg.
E

zijn.’ 2. Alle meningen worden gehoord. Men probeert tot een consensus te komen
waar het comfort van de bewoner op de eerste plaats komt.
2. ‘Ik ben alleen vandaag te laat en ik heb daar echt een goede reden voor.’ 3. De mening van de dochter sluit het dichtst aan bij het beleid van het
woonzorgcentrum en bij de eigen mening van het team, dus dit wordt genoteerd
3. ‘Het is voor niemand leuk om te moeten wachten, maar u wou toch niet als behandelingsdoel.
M

4. De huisarts is de best geplaatste persoon om op basis van alle informatie en


buitengaan?’ standpunten de meest verantwoorde optie te bepalen. Hij of zij heeft het laatste
woord.
4. ‘Vertel me eens waarom u daar zo boos over bent?’
P
LA

Casus 6: Casus 7:
Er werd suikerziekte vastgesteld bij een meisje van 16 jaar. Dit heeft als gevolg dat Een man van 28 jaar komt binnen in je praktijk met de symptomen van SOA
ze haar levensstijl drastisch moet veranderen. Je legt haar dit allemaal uit, maar (gonorroe). Het is in deze situatie ook belangrijk dat de seksuele partners worden
merkt dat ze niet reageert. ingelicht. Dit moet dus duidelijk gemaakt worden aan deze patiënt.

Vraag: Wat doe je? Vraag: Hoe begin je hierover een gesprek?
A

1. Heeft u het begrepen? Kan u het mij navertellen? 1. Mag ik je enkele persoonlijke vragen stellen over je seksleven?
2. Vertel me eens wat over uw seksleven?
2. Hoe voelt u zich bij het horen van dit nieuws?
3. Wilt u mij iets vertellen over uw seksleven?
3. Dit waren al de aanpassingen in het eetgedrag. Nu moeten we het nog even 4. Hoeveel seksuele partners heeft u de laatste tijd gehad?
R

hebben over sporten.

4. Je moet beter luisteren want het is heel belangrijk voor je toekomst wat ik je nu

aan het vertellen ben.

- 204 -

You might also like