Professional Documents
Culture Documents
tr@nsferW
Docentenhandleiding bij
W
CONSTRUEREN
E
R
K
Werkboek 3
T
U
I
G
B
O
U
W
K
U
N
D
E
N
I
V
E
F. Hersche
A
J.G. Verhaar
U
redactie
4
R.F.A. Sars
NijghVersluys
Ericastraat 18
3742 SG Baarn
Correspondentieadres:
Postbus 225
3740 AE Baarn
Derde druk
1 2 3 4 5 / 09 08 07 06 05
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in
een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze,
hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier, zonder
voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B
Auteurswet 1912 jo het Besluit van 20 juni 1974, St.b. 351, zoals gewijzigd bij het Besluit van
23 augustus 1985, St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk
verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 3060, 2130 KB
Hoofddorp). Voor het overnemen van (een) gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen,
readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) dient men zich tot de
uitgever te wenden.
III
T e n g e l e i d e
Geachte docent,
Voor u ligt de docentenhandleiding die behoort bij de derde druk van de uitgave
Construeren, werkboek 3 uit de serie tr@nsfer , bestemd voor de deelkwalificatie
W
kernboek 1 (ISBN 90 425 2572 X) de leerstof voor de eerste drie semesters bevat.
De werkboeken sluiten aan op de praktische indeling in examenonderdelen. In
principe heeft elk examenonderdeel een eigen werkboek. De uitgave Construeren,
De nieuwe structuur maakt immers duidelijk dat voor het klassikaal behandelen van
de leerstof minder tijd beschikbaar is dan voorheen. Om toch alles aan bod te laten
komen wat voorgeschreven is, dient de deelnemer/leerling meer zelfstandig de
leerstof door te werken.
Gebruik in de les
De serie tr@nsfer beoogt ook aan te sluiten bij de didactische vernieuwingen die
W
gericht op het zelfstandig werken door leerlingen, dat wil zeggen dat leerlingen
geacht worden problemen in samenwerking met medeleerlingen op te lossen. Dat
betekent dat een werkboek voor het derde semester iets anders is opgebouwd dan
een werkboek voor het eerste semester, en dat een werkboek voor het zesde semester
hierin nog verder gaat. Dit is voor uw leerlingen overigens niet geheel nieuw; van
hun vooropleiding zijn zij dat voor een deel reeds gewend. Bovendien zijn leerlingen
die tijdens hun opleiding geleerd hebben zelfstandig of samen met anderen
problemen op te lossen beter voorbereid op het bedrijfsleven. Eventuele doorstroom
naar een HBO-opleiding zal dan waarschijnlijk evenzeer minder moeilijk zijn.
Een dergelijke organisatie van de les ontlast voor een deel uw werkdruk. De
voormalige semesterserie heeft laten zien dat niet alle delen tijdig afgerond konden
worden. De grote hoeveelheid theorie daaruit bleek dikwijls te omvangrijk voor de
beschikbare uren. De kernboeken tr@nsfer bevatten daarom uitsluitend de
W
Postbus 225
3740 AE Baarn
Via e-mail kunt u contact opnemen met de redactie via
<adenhollander@nijghversluys.nl> of <avdminkelis@nijghversluys.nl>
Per telefoon bereikt u ons via 035-5482488 (A. den Hollander) of
035-5482479 (A. van de Minkelis)
Faxen kan via 035-5425123.
Wij horen graag van u!
Met vriendelijke groet,
NijghVersluys
De redactie
V
V e r a n t w o o r d i n g
I n h o u d
1 Assen 1
Draagassen en overbrengingsassen 1
2 Glijlagers 3
Constructie van glijlagers 3
Smering van glijlagers 4
Glijlagermaterialen 5
Zelftoets assen en glijlagers 7
3 Wentellagers 9
Leermiddelen over wentellagers 9
Opbouw van wentellagers; voor- en nadelen 10
Typen, keuzecriteria, passingen en codering bij wentellagers 11
Bevestiging, smering en afdichting van wentellagers 13
Zelftoets 16
4 As-naafverbindingen 17
Krachtverbindingen 17
Vormverbindingen 18
Berekeningen vlakke inlegspieën 19
Vaste verbindingen 20
Berekeningen aan de krimp- en persmaat 21
Zelftoets 22
5 Riem- en kettingaandrijvingen 25
Vlakke-riemaandrijving 25
V-riemaandrijving 26
Tandriemaandrijving 27
Kettingaandrijving 28
Zelftoets 1 29
Discontinu en continu transport 30
Zelftoets 2 32
6 Askoppelingen 33
Vaste, flexibele en elastisch-flexibele koppelingen 33
Schakelbare, mechanisch passende en wrijvingskoppelingen 35
Schakeling van koppelingen 35
Zelftoets 37
1 Assen
D r a a g a s s e n e n o v e r b r e n g i n g s a s s e n
5 a De omtrek van de as moet glad gedraaid worden. De tekenaar kan dit met
behulp van ruwheidstekens in de tekening aangeven.
b De tekenaar moet zoveel mogelijk afrondingen gebruiken met een grote
straal.
c De constructeur moet zo mogelijk constructieve kerven aanbrengen.
6 Door de constructieve kerven worden de spanningslijnen in het materiaal wel
afgebogen, maar minder abrupt dan zonder deze constructieve kerven.
Hierdoor wordt de spanningsconcentratie lager dan bij ‘normale’ kerven.
2 Glijlagers
10 glijlagerconstructies toepassingen
a ongedeeld glijlagerblok voor eenvoudige asondersteuningen
b gedeeld glijlagerblok op elke plaats te monteren zonder een as te
hoeven demonteren
c zelfinstellend glijlager gebruikt voor lange assen om kleine
doorbuigingen op te kunnen vangen
d axiaal glijlager voor het opnemen van axiale krachten, zoals bij
verticaal geplaatste dompelpompen
Glijlagermaterialen
18 Een goed warmtegeleidingsvermogen is nodig om de ontstane warmte in het
lager snel af te kunnen voeren. Anders kunnen de as en het lager door de
uitzetting vastlopen.
19 Vier verder noodzakelijke lagereigenschappen zijn:
a Het lager moet goede glij-eigenschappen hebben.
b Het lager moet een lage uitzettingscoëfficiënt bezitten.
c Het lager moet een goed inbeddend vermogen hebben.
d Het lager mag niet vervormen onder belasting (moet maatvast zijn).
20 Nog drie verdere noodzakelijke lagereigenschappen zijn:
a Het lager moet corrosiebestendig zijn.
b Het lager moet goede smeereigenschappen bezitten.
c Het lagermateriaal moet goed bewerkbaar zijn.
21 De indeling van glijlagermaterialen op basis van hun smering is:
a glijlagermaterialen voor droogloop;
b glijlagermaterialen voor beperkte smering;
c glijlagermaterialen voor volledige smering.
22 Vier toepassingsgebieden zijn:
a voedings-en levensmiddelenindustrie;
b medische apparaten en uitrusting;
c kantoormachines;
d huishoudelijke apparaten.
23 a Bij onvoldoende smering zal het lager te warm worden. In dat geval zullen,
door contact tussen de materialen, metaaldeeltjes van beide onderdelen aan
elkaar vast gaan smelten en door de draaiende beweging direct weer van
elkaar losscheuren. De vrijgekomen materiaaldeeltjes veroorzaken grote
schade aan de as en het lager. Dit verschijnsel noemt men ‘vreten’.
b ‘Vreten’ bij droogloop kun je voorkomen:
– door niet-metalen lagers toe te passen;
– door lage omtreksnelheden toe te passen.
24 Bij deze temperatuur kun je glijlagermateriaal van polyamide (nylon) of
polyacetaat toepassen.
25 De toelaatbare bedrijfstemperatuur is de som van de omgevingstemperatuur
en de temperatuurstijging van het lager. In ons geval is dit 220 C.
E
3
radiaal
axiaal
9 Zelfinstellend zijn:
– tweerijig zelfinstellend kogellager
– tweerijig tonlager
– tontaatslager
17 a 22338 CC W33
223: tonlager
38: boring 38 × 5 mm = 190 mm
CC: grotere axiale speling voor montage dan normaal
W33: smeergroef en drie smeergaten in buitenring
b 62307-2RS1
623: eenrijig groefkogellager
07: boring 07 × 5 mm = 35 mm
2RS1: twee slepende afdichtingen van rubber (één aan elke zijde)
3 WENTELLAGERS 13
Zelftoets
1
B
buitenring
kogel
kooi
binnenring
D
zijvlak binnenring
loopbanen B = breedte
D = buitenmiddellijn
manteloppervlak
d = boring
4 Lager 6032 is een groefkogellager met een boring van 160 mm.
Uit de grafiek is op te maken dat het lager na 8000 bedrijfsuren moet worden
nagesmeerd.
Krachtverbindingen
1 De meest voorkomende as-naafverbindingen zijn:
a spanverbindingen;
b spie- en penverbindingen;
c krimp- en persverbindingen.
2 De typen a en b zijn losneembare verbindingen, type c is een vaste verbinding.
3 De steunring gebruiken we om het zachtere materiaal van de as te
beschermen, en verder is door de radius van de askraag af te schermen een
betere verdeling van de uitgeoefende krachten mogelijk.
4 De spankrachten en momenten zijn moeilijk uit te rekenen, en worden dan
ook uit door de leverancier opgestelde tabellen gehaald. De waarden daarin
zijn proefondervindelijk vastgesteld.
5 Door het aandraaien van de bouten wordt de spankracht via de conische
klembus overgebracht op de naaf.
6 De conische vlakken worden ingevet om de wrijving tussen buiten- en
binnenring te verlagen zodat de montage eenvoudiger wordt.
Deze klemringconstructie is bedoeld om door middel van wrijving krachten
over te brengen. Als we nu op het wrijvingsvlak tussen as en naaf smering
zouden aanbrengen, zou deze wrijving afnemen, met als gevolg dat er slip zou
optreden en er dus minder kracht overgebracht zou kunnen worden.
7 Volgens tabel 12.1 uit het kernboek is het maximale draaimoment 9000 Nm.
8 a Volgens tabel 12.1 uit het kernboek is het aandraaimoment van de bouten
29 Nm.
b Er moeten 12 bouten worden aangedraaid.
9 Spanelementen bestaan uit meerdere losse delen en spansets bestaan uit één
geheel.
10 Volgens tabel 12.2 uit het kernboek is het maximale moment dat kan worden
overgebracht: Mw = 11 650 Nm.
18 CONSTRUEREN 3
11 a Het over te brengen moment is bij het toepassen van spansets groter dan
bij het toepassen van klemringen.
b Er moeten zwaardere bouten worden gebruikt, namelijk M12 in plaats van
M8.
12 a In het Leerboek wentellagers van SKF vinden we binnen het hoofdstuk
‘Bijbehorende produkten’ de tabel over trekbussen, waarin de volgende
type-aanduidingen vermeld worden: H 218, H 318 en H 2318.
b De schroefdraad van de borgmoer is M90×2.
Vormverbindingen
13 a Vormverbindingen zijn verbindingen die tot stand komen door gebruik te
maken van spieën, pennen, enzovoort.
b Vormverbindingen zijn onder te verdelen in:
1 voorgespannen verbindingselementen,
2 niet-voorgespannen verbindingselementen.
14 Het volgende gereedschap is nodig:
– een spiegleuffrees voor het maken van een spiegleuf in de as;
– een steekbeitel, een drukfrees of een trekfrees om een spiegleuf te steken of
te frezen in de naaf.
15 a Dit wordt gedaan om eenzijdige belasting van de naaf te voorkomen.
b Er kunnen dan in de spie zogenoemde ‘uitdrukschroeven’ worden
aangebracht, om de spie zonder verdere beschadiging te kunnen
verwijderen uit de spiegleuf van de as.
16 a Een schrijfspie gebruikt men om kleine momenten over te brengen en om
productietechnische redenen.
b Van het gebruik van een schijfspie zijn voordelen:
– een schijfspie is eenvoudig te maken;
– de spie is zelfinstellend.
Nadeel: door de grote afmetingen van de spie wordt de as zwakker.
17 a De over te brengen kracht wordt over een groot contactoppervlak verdeeld.
b – Bij de aandrijving van de achteras van een auto; de lengteveranderingen
door het veren van de auto worden opgevangen doordat de delen in de
lengterichting kunnen verschuiven.
– Bij de draaikruk voor het openen van het autoraam.
18 Gat: grootste grensmaat 12,018 mm, kleinste grensmaat 12,000 mm.
As: grootste grensmaat 12,018 mm, kleinste grensmaat 12,007 mm.
De maximale speling is: 12,018 ! 12,007 = 0,011 mm.
De minimale speling is: 12,000 ! 12,018 = !0,018 mm.
4 AS-NAAFVERBINDINGEN 19
19 a – Door de excentrische ligging treedt er een onbalans op, met als gevolg
dat er trillingen optreden in de verbinding.
– Daarnaast levert het feit dat de kop uitsteekt een gevaarlijke situatie op.
b De onbalans kan men opheffen door de verbinding eerst uit te balanceren,
wat wel weer extra kosten met zich meebrengt.
20 Deze verbindingsmiddelen zijn gemaakt van verenstaal en voorzien van een
gleuf. Ze worden met een hamer in de gaten geslagen.
b Aan de hand van tabel 12.6 kiezen we materiaal GG245 voor het tandwiel.
Fs 57143 N
c σo = = = 134,8 N/mm2
spie–as
As (100 ! 20) × 5,3 mm 2
d Aan de hand van tabel 12.6 kiezen we materiaal S235 voor de as.
Vaste verbindingen
24 De soorten vaste verbindingen zijn:
– warmkrimpverbindingen;
– koudkrimpverbindingen;
– persverbindingen.
25 Vaste verbindingen hebben gemeen dat de as een grotere middellijn heeft dan
het gat.
31 Een te kleine krimp- en persmaat (dus een te klein maatverschil) geeft een
onbetrouwbare en niet al te vaste verbinding.
4 AS-NAAFVERBINDINGEN 21
32 Een te grote krimp- en persmaat geeft wel een goede vaste verbinding, maar
kan materiaalspanningen met zich meebrengen en een kans op scheuren.
34 a krimpmaat = 650
1
× 150 mm = 0,2308 mm
d = D ! krimpmaat = 150 mm ! 0,2308 mm = 149,769 mm
b middellijnverschil = 0,2308 mm + 0,4 mm = 0,6308 mm
)l = l @ " @ )T
0,6308 mm = 149,769 mm × 12 @ 10 mm @ )T Y )T = 351 EC
!6
mm @ EC
35 a krimpmaat = 750
1
× 800 mm = 1,067 mm
d = D ! krimpmaat = 800 mm ! 1,067 mm = 798,933 mm
b middellijnverschil = 1,067 mm + 1,5 mm = 2,567 mm
)l = l @ " @ )T
2,567 mm = 798,933 mm × 12 @ 10 mm @ )T Y )T = 268 EC
!6
mm @ EC
36 gat:
grootste grensmaat = 100,035 mm
kleinste grensmaat = 100,000 mm
as:
grootste grensmaat = 100,059 mm
kleinste grensmaat = 100,037 mm
Zelftoets
1 vormverbindingen voorbeelden
1 voorgespannen – kopspie
– spanbus
– kerfpen
2 niet-voorgespannen – vlakke inlegspie
– schijfspie
– spievertanding
– clindrische pen
2 a type SD 90-72
b asmiddellijn van klemring = 90 mm
c passing H7/f7
d axiale kracht = 193 kN
3 a M = F @ R Y F = M = 1326 Nm = 11 050 N
R 0,12 m
Fs
b h a @ la =
σo
4 Voordelen:
– besparing op de hoeveelheid materiaal;
– lagere fabricagekosten;
– de mogelijkheid om verschillende materialen met elkaar te verbinden;
– geen last van onbalans.
7 a krimpmaat = 650
1
× 800 mm = 1,2308 mm
d = D ! krimpmaat = 800 mm ! 1,2308 mm = 798,769 mm
b middellijnverschil = 1,2308 mm + 1,4 mm = 2,6308 mm
)l = l @ " @ )T
2,6308 mm = 798,769 mm × 12 @ 10 mm @ )T Y )T = 275 EC
!6
mm @ EC
8 minimaal maatverschil:
(kleinste grensmaat gat) ! (grootste grensmaat as) =
60,030 mm ! 60,032 mm = !0,002 mm
maximaal maatverschil:
(grootste grensmaat gat) ! (kleinste grensmaat as) =
60,000 mm ! 60,051 mm = !0,051 mm
.
5 Riem- en ketting-
aandrijvingen
Vlakke-riemaandrijving
1 De omspannen boog is de lengte waarop de riem aanligt op de riemschijf.
2 De nuttige omtrekskracht wordt bepaald door:
– het verschil tussen de beide riemkrachten;
– de grootte van de wrijvingscoëfficiënt;
– de grootte van de omspannen boog.
3 Een spanrol pas je toe:
1 om de riem meer spanning te geven;
2 om de wrijvingscoëfficiënt te vergroten;
3 om de omspannen boog te vergroten.
4 Voordelen:
1 eenvoudige constructie en dus goedkoop;
2 bij overbelasting treedt slip op;
3 de aandrijving absorbeert schokken en trillingen;
4 de overbrengingsverhoudingen zijn in grote mate willekeurig te kiezen.
Nadelen:
1 de lagerbelasting is hoog;
2 het over te brengen vermogen is beperkt;
3 de overbrengingsverhouding voor een enkele overbrenging is klein;
4 de overbrenging vergt regelmatige controle.
5 Het trekkende part staat altijd strak en het slappe part hangt door. Dit
doorhangen heeft het voordeel dat de riem redelijk op spanning gehouden
wordt.
26 CONSTRUEREN 3
6 a
l = 2 × 1500 mm + 1,57 × (300 mm + 800 mm) + (200 mm % 300 mm)
2
4 × 1500 mm
l = 4928,7 mm
b We kiezen 5000 mm omdat de asafstand kan variëren en daardoor deze
riem eenvoudig op maat te maken is.
V-riemaandrijving
7 Voordelen:
1 lichte loop;
2 goede demping;
3 warmtebestendig tot ongeveer 100 C; E
17 De voorspanning moet klein zijn, omdat er – anders dan bij een vlakke riem of
een V-riem – geen wrijving hoeft te worden opgewekt.
18 De uitlijning is belangrijk omdat er anders wringing optreedt tussen riem en
riemschijf, wat leidt tot beschadiging van de riem.
28 CONSTRUEREN 3
Kettingaandrijving
19 Voordelen:
1 er treedt geen slip op;
2 de asbelasting en lagerbelasting zijn laag, doordat er geen voorspanning
nodig is.
20 Doordat het verschil in omtreksnelheid minder wordt, zal ook de
omtrekskracht (kettingkracht) gelijkmatiger worden. Hierdoor zal het
‘klapperen’ van de ketting verminderen.
21 De onderhoudskosten zijn groter omdat er meer mechanische slijtage optreedt
en er maatregelen getroffen moeten worden om het rekken van de ketting op
te vangen.
22 Om extra slijtage te voorkomen kun je:
a een kettingwiel (rondsel) nemen met een oneven aantal tanden;
b de som van de aantallen tanden van kettingwiel en wiel groter of gelijk
nemen aan 50.
23 Manieren om een ketting te smeren:
a handsmeren met olie of vet;
b druppelsmering;
c oliebadsmering of spatsmering;
d oliepompsmering.
24 Om te smeren als dit niet van buitenaf kan, kunnen we:
– tussen huls en pen kunststof glijlagers toepassen;
– de hulzen uitvoeren met olie-geïmpregneerd sinterstaal.
5 RIEM- EN KETTINGAANDRIJVINGEN 29
Zelftoets 1
1 Voordelen:
1 Er kunnen grotere riemsnelheden toegepast worden.
2 De benodigde voorspanning is kleiner, door meer wrijvingsoppervlak.
3 Er is een grotere overbrengingsverhouding mogelijk.
4 De aandrijving is beter bestand tegen warmte, vuil, olie en vet.
5 De aandrijving kan grotere vermogens overbrengen en heeft een lichtere
loop.
2 De V-riem steekt dan boven de schijf uit, waardoor het wrijvingsoppervlak
kleiner wordt. Dit gaat ten koste van het rendement, omdat de riem kan gaan
slippen.
3 a ze zijn flexibeler
b er zijn grotere overbrengingen mogelijk
4 De voorspanning moet klein zijn, want er hoeft – anders dan bij een vlakke
riem of V-riem – geen wrijvingskracht opgewekt te worden.
5 a het getal 420 staat voor de riemlengte
b de letter L staat voor het type van de riem
c het laatste getal 075 staat voor de tandbreedte
6 Dit komt omdat er geen voorspanning nodig is voor deze overbrenging en er
dus geen extra krachten komen te staan op de as en dus ook op de lagers.
7 Het polygoon-effect veroorzaakt het klapperen van de ketting.
8 Een klein kettingwiel (rondsel) geeft meer slijtage van de ketting. Door een
oneven aantal tanden te gebruiken, is er steeds op een andere plaats contact
tussen de ketting en het rondsel. Hierdoor gaat het ‘inslijten’ minder snel.
9 De stand van de assen is belangrijk voor het goed functioneren van de
aandrijving. Bij een sterk hellende ketting is de kans op trillingen door het
polygoon-effect groot.
30 CONSTRUEREN 3
α = 45
Zelftoets 2
1
draaimechnisme
draadbus
draadspil
2 Een radiale fout ontstaat als de assen ten opzichte van elkaar zijn
verschoven; dit kan gebeuren als de fundaties van de werktuigen een
verschillende maat hebben.
8 Bij flexibele koppelingen zijn wel uitlijnfouten toegestaan, maar doordat er
sprake is van een vormvaste verbinding tussen de verschillende onderdelen
– van rubber, kunststof of metaal – die in elkaar grijpen, is hoekverdraaiing
niet mogelijk.
9
afwijkingen
as 1 as 2
Fn
Zelftoets
1 Een vaste koppeling legt een starre verbinding tussen twee aseinden. Een
flexibele koppeling kan kleine uitlijnafwijkingen opvangen.
2 Bij een grote klembuskoppeling is het moment groter en is voor de veiligheid
(naast de klemkracht van de bushelften) een spie aangebracht.
3 Een flexibele koppeling kan uitlijnfouten opnemen maar geen
hoekverdraaiing. Een elastische koppeling laat naast uitlijnfouten ook een
kleine hoekverdraaiing tussen de aseinden toe.
4 Een mechanisch bekrachtigde schakelbare koppeling moet met een
mechanisme daadwerkelijk ingeschakeld worden via een hefboom. Hierdoor is
afstandsbediening of inbouw erg moeilijk.
5 Bij een vaste flenskoppeling kan het draaimoment worden overgebracht:
– door afschuiving in de (pas)bouten
– door wrijving tussen de flenzen (de bouten zorgen voor de klemkracht)
Dit noemen we respectievelijk een vormgesloten en een krachtgesloten
overbrenging.
6 Een vloeistofkoppeling kan geen enkele uitlijnfout opvangen en de assen
moeten exact op elkaar zijn afgestemd. In de praktijk is er altijd wel enige
mate van afwijking, waardoor een flexibele of een flexibel-elastische koppeling
nodig is.
7 Zie figuur 14.1 uit het kernboek. (ashoekfout en radiale fout)
8 De wrijvingsring moet in diameter toenemen om de klemkracht over te
brengen. Als de ring uit één geheel bestaat is dit onmogelijk.
9 Vrijloopkoppelingen worden toegepast in situaties waarbij het over te brengen
draaimoment slechts in één draairichting mag worden overgebracht.
10 Tandkoppelingen worden gebruikt op plaatsen waar hoekafwijkingen ontstaan
doordat de assen doorbuigen (zoals bij walswerktuigen).
38 CONSTRUEREN 3
11
onbelast
belast