You are on page 1of 48

D E E L K W A L I F I C A T I E T E K E N E N / C O N S T R U E R E N M O W

tr@nsferW
Docentenhandleiding bij

W
CONSTRUEREN

E
R
K
Werkboek 3

T
U
I
G
B
O
U
W
K
U
N
D
E
N
I
V
E

F. Hersche
A

J.G. Verhaar
U

redactie
4

R.F.A. Sars
NijghVersluys
Ericastraat 18
3742 SG Baarn

Correspondentieadres:
Postbus 225
3740 AE Baarn

Customer Contact Center


Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie
Telefoon: 035-548 22 22
Fax: 035-541 82 21
E-mail: bve@nijghversluys.nl
Internet: www.nijghversluys.nl
www.transferw.nl

Lay-out en zetwerk: (MW)², Doorwerth


Tekeningen: Denta Engineering, Soest

Derde druk

1 2 3 4 5 / 09 08 07 06 05

ISBN 90 425 2564 9 / NUR 174

© 2005 Uitgeverij NijghVersluys B.V., Baarn, The Netherlands

Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in
een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze,
hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier, zonder
voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B
Auteurswet 1912 jo het Besluit van 20 juni 1974, St.b. 351, zoals gewijzigd bij het Besluit van
23 augustus 1985, St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk
verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 3060, 2130 KB
Hoofddorp). Voor het overnemen van (een) gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen,
readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) dient men zich tot de
uitgever te wenden.
III

T e n g e l e i d e

Geachte docent,
Voor u ligt de docentenhandleiding die behoort bij de derde druk van de uitgave
Construeren, werkboek 3 uit de serie tr@nsfer , bestemd voor de deelkwalificatie
W

Tekenen/Construeren MOW van de kwalificatie Werktuigbouwkunde op niveau 4.


De derde druk van het werkboek voldoet aan de huidige inhoud van de kavels.
Bovendien zijn opmerkingen van docenten naar aanleiding van de eerste druk
verwerkt.
Deze docentenhandleiding bevat de antwoorden van de vragen, opdrachten en
zelftoetsen uit het werkboek.
Indeling serie Construeren
De serie tr@nsfer is opgebouwd uit kernboeken en bijbehorende werkboeken. Per
W

deelkwalificatie zijn er twee kernboeken. Dat betekent dat de uitgave Construeren

kernboek 1 (ISBN 90 425 2572 X) de leerstof voor de eerste drie semesters bevat.
De werkboeken sluiten aan op de praktische indeling in examenonderdelen. In
principe heeft elk examenonderdeel een eigen werkboek. De uitgave Construeren,

werkboek 3 (ISBN 90 425 2563 0) bevat derhalve de onderwerpen voor het


examenonderdeel Tekenen Constructies en Apparaten 1, derde semester.
Uitgangspunten tr@nsferW
De serie tr@nsfer volgt de bekende semesterserie van Nijgh
W Versluys op.
Uitgangspunt bij het ontwikkelen van tr@nsfer was dat vanzelfsprekend de nieuwe
W

eindtermen uit de kwalificatiestructuur nauwgezet moesten worden gevolgd. Kon u


bij de laatste generatie eindtermen in principe nog afwijken van de voorschriften, bij
de kwalificatiestructuur is dit door de externe legitimering onmogelijk geworden.
Bij de ontwikkeling van tr@nsfer hebben we veel energie gestoken in de didactiek.
W

De nieuwe structuur maakt immers duidelijk dat voor het klassikaal behandelen van
de leerstof minder tijd beschikbaar is dan voorheen. Om toch alles aan bod te laten
komen wat voorgeschreven is, dient de deelnemer/leerling meer zelfstandig de
leerstof door te werken.
Gebruik in de les
De serie tr@nsfer beoogt ook aan te sluiten bij de didactische vernieuwingen die
W

op alle onderwijsinstituten worden doorgevoerd. Iedere school maakt daarbij eigen,


specifieke keuzes. Uw rol als docent zal echter veranderen. In het werkboek treft u
vele verschillende didactische elementen aan die de leerling zullen sturen. U kunt
ervan uitgaan dat als een leerling de hier geboden vragen en opdrachten voldoende
weet te beantwoorden, hij de corresponderende theorie uit het kernboek beheerst.
Afhankelijk van uw eigen inzichten kunt u bepaalde onderdelen van de leerstof bij de
beantwoording van vragen en opdrachten klassikaal aan de orde stellen. Het is echter
ook het overwegen waard om deze leerstofonderdelen door de leerlingen zelf
onderling te laten oplossen in groepjes van minimaal twee personen. Onderzoek dat
aan de serie ten grondslag heeft gelegen, heeft uitgewezen dat een dergelijke
werkwijze tot verrassende resultaten leidt. Een leerling die geen moeite heeft met een
bepaald onderdeel van de leerstof, zal aan zijn medeleerling die daar wel moeite mee
heeft, moeten uitleggen hoe de kwestie in elkaar steekt. De kans is daarbij groot dat
ook de leerling die dacht het allemaal al te weten, van zijn eigen uitleg en door
vragen van zijn medeleerling zelf meer begrip krijgt.
IV

De opeenvolgende werkboeken uit de serie tr@nsfer zijn in toenemende mate


W

gericht op het zelfstandig werken door leerlingen, dat wil zeggen dat leerlingen
geacht worden problemen in samenwerking met medeleerlingen op te lossen. Dat
betekent dat een werkboek voor het derde semester iets anders is opgebouwd dan
een werkboek voor het eerste semester, en dat een werkboek voor het zesde semester
hierin nog verder gaat. Dit is voor uw leerlingen overigens niet geheel nieuw; van
hun vooropleiding zijn zij dat voor een deel reeds gewend. Bovendien zijn leerlingen
die tijdens hun opleiding geleerd hebben zelfstandig of samen met anderen
problemen op te lossen beter voorbereid op het bedrijfsleven. Eventuele doorstroom
naar een HBO-opleiding zal dan waarschijnlijk evenzeer minder moeilijk zijn.
Een dergelijke organisatie van de les ontlast voor een deel uw werkdruk. De
voormalige semesterserie heeft laten zien dat niet alle delen tijdig afgerond konden
worden. De grote hoeveelheid theorie daaruit bleek dikwijls te omvangrijk voor de
beschikbare uren. De kernboeken tr@nsfer bevatten daarom uitsluitend de
W

noodzakelijke leerstof. In combinatie met de huidige didactische opbouw van de


werkboeken hopen wij dat dit probleem nu wordt ondervangen.
De boeken voor de deelkwalificatie Tekenen/Construeren MOW zijn met de grootst
mogelijke zorg samengesteld. De opzet van het werkboek is in conceptuele vorm
uitvoerig getest en aangepast. Gebleken is dat de hierin samengebrachte werkvormen
tot goede resulaten leiden. Wij hopen dat ook uw leerlingen dat zullen ervaren.
Uw opmerkingen
NijghVersluys wil graag werk maken van uw reacties. Niemand kan ooit pretenderen
geheel foutloos of ideaal te zijn. Ook in boeken staan dus fouten. Zeker in een tijd
waarin het onderwijs sterk in beweging is, willen wij graag al uw reacties vernemen.
Uitsluitend de gebruikers van de uitgaven bepalen of in een boek of serie wijzigingen
noodzakelijk zijn. En ook uw wensen voor aanvullend materiaal horen wij graag.
Wij nodigen u van harte uit dan contact met ons op te nemen.
Uw reacties kunt u via verscheidene kanalen aan ons doorgeven.
Ons postadres is:
NijghVersluys

Postbus 225
3740 AE Baarn
Via e-mail kunt u contact opnemen met de redactie via
<adenhollander@nijghversluys.nl> of <avdminkelis@nijghversluys.nl>
Per telefoon bereikt u ons via 035-5482488 (A. den Hollander) of
035-5482479 (A. van de Minkelis)
Faxen kan via 035-5425123.
Wij horen graag van u!
Met vriendelijke groet,
NijghVersluys

De redactie
V

V e r a n t w o o r d i n g

Hieronder vindt u een overzicht van de theoriekavel voor semester 3 (deelkwalificatie


Tekenen/Construeren MOW, examenonderdelen Tekenen Constructies en Apparaten 1
en Tekenen Machinebouw 1), vergeleken met de uitgave Construeren werkboek 3 en
de uitgave Construeren kernboek 1 uit de serie tr@nsferW.
Hoofdgebied 1 Veel voorkomende werktuigbouwkundige constructies of
onderdelen daarvan onderscheiden, benoemen en beschrijven
werkboek hoofdstuk 1 (Assen)
hoofdstuk 2 (Glijlagers)
hoofdstuk 3 (Wentellagers)
hoofdstuk 5 (Riem- en kettingaandrijvingen)
hoofdstuk 6 (Askoppelingen)
kernboek hoofdstuk 9 (Assen)
hoofdstuk 10 (Glijlagers)
hoofdstuk 11 (Wentellagers)
hoofdstuk 13 (Riem- en kettingaandrijvingen)
hoofdstuk 14 (Askoppelingen)
Hoofdgebied 2 Eenvoudige berekeningen uitvoeren op veel voorkomende
werktuigbouwkundige constructies
werkboek hoofdstuk 2 (Glijlagers)
hoofdstuk 3 (Wentellagers)
hoofdstuk 4 (As-naafverbindingen)
hoofdstuk 6 (Askoppelingen)
kernboek hoofdstuk 10 (Glijlagers)
hoofdstuk 11 (Wentellagers)
hoofdstuk 12 (As-naafverbindingen)
hoofdstuk 14 (Askoppelingen)
VII

I n h o u d

1 Assen 1
Draagassen en overbrengingsassen 1
2 Glijlagers 3
Constructie van glijlagers 3
Smering van glijlagers 4
Glijlagermaterialen 5
Zelftoets assen en glijlagers 7
3 Wentellagers 9
Leermiddelen over wentellagers 9
Opbouw van wentellagers; voor- en nadelen 10
Typen, keuzecriteria, passingen en codering bij wentellagers 11
Bevestiging, smering en afdichting van wentellagers 13
Zelftoets 16
4 As-naafverbindingen 17
Krachtverbindingen 17
Vormverbindingen 18
Berekeningen vlakke inlegspieën 19
Vaste verbindingen 20
Berekeningen aan de krimp- en persmaat 21
Zelftoets 22
5 Riem- en kettingaandrijvingen 25
Vlakke-riemaandrijving 25
V-riemaandrijving 26
Tandriemaandrijving 27
Kettingaandrijving 28
Zelftoets 1 29
Discontinu en continu transport 30
Zelftoets 2 32
6 Askoppelingen 33
Vaste, flexibele en elastisch-flexibele koppelingen 33
Schakelbare, mechanisch passende en wrijvingskoppelingen 35
Schakeling van koppelingen 35
Zelftoets 37
1 Assen

D r a a g a s s e n e n o v e r b r e n g i n g s a s s e n

1 a Een as die bestaat uit schroefvormig gewonden staaldraden noemen we een


buigzame as.
b Als in een as spanningsverhoging optreedt door een groef, dan is er sprake
van kerfwerking.
c Een as die gebruikt wordt in een tandwielkast noemen we een tussenas.
d Een ander woord voor een aandrijfas is een transmissie-as.
e Een as die de draaiing van de motoras overbrengt op de schroef van een
motorboot noemen we een aandrijfas.
f Een as met twee cardankoppelingen aan de uiteinden noemen we een
flexibele as.
g Om op de uiteinden van een as een lager te kunnen passen, maakt men aan
de as een astap.
h Een draagas wordt gebruikt voor de ondersteuning van machine-
onderdelen.
i Om een draaimoment tussen verschillende onderdelen over te kunnen
brengen, gebruiken we een overbrengingsas.
2 Praktijkvoorbeelden zijn bijvoorbeeld:
a draagas: as van voorwiel van fiets
b overbrengingsas: as tussen motor en schroef van motorboot
c flexibele as: cardanas op motorfiets of vrachtwagen
d buigzame as: as van kleine boormachine voor graveerwerk of
modelbouw; as van tandartsboor
3 a Door het aanbrengen van een astap (middellijnverkleining) ontstaat een
soort aanslag waardoor het lager niet verder over de as geschoven kan
worden.
b Het nadeel is dat er een grotere kans op kerfwerking ontstaat.
4 a Een massieve as zou, in tegenstelling tot lagen gewikkeld staaldraad, niet
buigzaam zijn. De lagen staaldraad maken de as sterk en toch buigzaam.
b Doordat de lagen tegengesteld gewikkeld zijn, werken ze elkaar als het
ware tegen. Hierdoor wordt voorkomen dat zich in de as permanente
buiging of draaiing kan ontwikkelen.
2 C O N S T R U E R E N 3

5 a De omtrek van de as moet glad gedraaid worden. De tekenaar kan dit met
behulp van ruwheidstekens in de tekening aangeven.
b De tekenaar moet zoveel mogelijk afrondingen gebruiken met een grote
straal.
c De constructeur moet zo mogelijk constructieve kerven aanbrengen.
6 Door de constructieve kerven worden de spanningslijnen in het materiaal wel
afgebogen, maar minder abrupt dan zonder deze constructieve kerven.
Hierdoor wordt de spanningsconcentratie lager dan bij ‘normale’ kerven.
2 Glijlagers

Constructie van glijlagers


1 De twee hoofdgroepen zijn:
– glijlagers;
– wentellagers.
2 Het kenmerkende verschil tussen beide is dat bij wentellagers gebruik wordt
gemaakt van zogenoemde wentellichamen, bijvoorbeeld kogels.
3 In de volgende situaties:
– op plaatsen met zware en stotende belastingen;
– op plaatsen waar wentellagers moeilijk verwisseld kunnen worden.
4 a grote axiale afmetingen, dit betekent een breed lager
b grote wrijvingskracht, dit betekent een lager rendement
5 Het materiaal van de lagerschaal moet zachter zijn dan dat van de as, omdat
bij beschadiging de lagerschaal eenvoudiger en goedkoper te vervangen is dan
de as.
6 Deze vier voordelen zijn:
a De constructie is eenvoudig.
b De constructie is goedkoop.
c De radiale afmetingen zijn relatief klein.
d Een glijlager is stoot- en trillingdempend.
7 Doordat gebruikgemaakt is van een bolvormig oppervlak aan de buitenzijde
van de schaal, kan dit gedeelte in het lagerhuis kantelen. Zo worden kleine
verplaatsingen door doorbuiging en uitlijnfouten opgevangen.
8 a Een radiaal lager wordt als een bus in een huis of een lagerblok geperst en
neemt in radiale richting (loodrecht op het hart van de as) krachten op, zie
fig. 10.1 en 10.3 in het kernboek.
b Een axiaal lager neemt krachten op in de lengterichting van de as, zie
fig. 10.5 in het kernboek.
9 Het axiale glijlager heeft een binnenbus. Deze binnenbus wordt in radiale
richting ondersteund door op vier plaatsen instelbare glijblokken.
4 CONSTRUEREN 3

10 glijlagerconstructies toepassingen
a ongedeeld glijlagerblok voor eenvoudige asondersteuningen
b gedeeld glijlagerblok op elke plaats te monteren zonder een as te
hoeven demonteren
c zelfinstellend glijlager gebruikt voor lange assen om kleine
doorbuigingen op te kunnen vangen
d axiaal glijlager voor het opnemen van axiale krachten, zoals bij
verticaal geplaatste dompelpompen

Smering van glijlagers


11 Smering van glijlagers is belangrijk omdat dit resulteert in:
– voorkomen van slijtage;
– warmteafvoer;
– verminderen van wrijving.
12 Volledige smering is smering waarbij er geen materiaalcontact is.
Volledige smering ontstaat als na het aanlopen in de bedrijfssituatie een
oliefilm is aangebracht tussen de as en de lagerschaal.
13 We moeten op de volgende drie dingen letten:
a De as en het lager moeten de juiste radiale speling hebben.
b Er moet in de lagerschalen een oliegroef zijn aangebracht in de
lengterichting.
c Het juiste smeermiddel moet worden gebruikt.
14 Beperkte smering is smering waarbij er nog materiaalcontact aanwezig is.
We kunnen dit voorkomen door de volgende maatregelen toe te passen:
– meer smeermiddel aanvoeren;
– dikkere olie gebruiken;
– de rotatiefrequentie verhogen.
15 De wrijvingscoëfficiënt neemt bij een hogere rotatiefrequentie af omdat dan
volledige smering gaat optreden, dus minder weerstand.
16 smeermethoden toelichting
a ringsmering door middel van een oliering wordt olie uit het
onderblok door het draaien van de as
meegevoerd en op de as gesmeerd (zie figuur
10.14 in het kernboek)
b vetsmeerautomaat vet wordt gedoseerd toegevoerd uit een
voorraadpotje dat door een veer wordt bediend
(zie figuur 10.15 in het kernboek)
c centraal smeersysteem door middel van een pomp, een hoofdleiding en
afzonderlijke aftakkingen kunnen meerdere
onderdelen gelijktijdig voorzien worden van een
smeermiddel (zie figuur 10.16 in het kernboek)
2 GLIJLAGERS 5

17 a ongedeeld glijlagerblok beperkte smering


b gedeeld glijlagerblok volledige smering
c zelfinstellend glijlager volledige smering
d axiaal glijlager volledige smering

Glijlagermaterialen
18 Een goed warmtegeleidingsvermogen is nodig om de ontstane warmte in het
lager snel af te kunnen voeren. Anders kunnen de as en het lager door de
uitzetting vastlopen.
19 Vier verder noodzakelijke lagereigenschappen zijn:
a Het lager moet goede glij-eigenschappen hebben.
b Het lager moet een lage uitzettingscoëfficiënt bezitten.
c Het lager moet een goed inbeddend vermogen hebben.
d Het lager mag niet vervormen onder belasting (moet maatvast zijn).
20 Nog drie verdere noodzakelijke lagereigenschappen zijn:
a Het lager moet corrosiebestendig zijn.
b Het lager moet goede smeereigenschappen bezitten.
c Het lagermateriaal moet goed bewerkbaar zijn.
21 De indeling van glijlagermaterialen op basis van hun smering is:
a glijlagermaterialen voor droogloop;
b glijlagermaterialen voor beperkte smering;
c glijlagermaterialen voor volledige smering.
22 Vier toepassingsgebieden zijn:
a voedings-en levensmiddelenindustrie;
b medische apparaten en uitrusting;
c kantoormachines;
d huishoudelijke apparaten.
23 a Bij onvoldoende smering zal het lager te warm worden. In dat geval zullen,
door contact tussen de materialen, metaaldeeltjes van beide onderdelen aan
elkaar vast gaan smelten en door de draaiende beweging direct weer van
elkaar losscheuren. De vrijgekomen materiaaldeeltjes veroorzaken grote
schade aan de as en het lager. Dit verschijnsel noemt men ‘vreten’.
b ‘Vreten’ bij droogloop kun je voorkomen:
– door niet-metalen lagers toe te passen;
– door lage omtreksnelheden toe te passen.
24 Bij deze temperatuur kun je glijlagermateriaal van polyamide (nylon) of
polyacetaat toepassen.
25 De toelaatbare bedrijfstemperatuur is de som van de omgevingstemperatuur
en de temperatuurstijging van het lager. In ons geval is dit 220 C.
E

Het lagermateriaal dat je moet kiezen is met PTFE geïmpregneerd poreus


metaal.
6 CONSTRUEREN 3

26 Bij beperkte smering worden over het algemeen gebruikt:


– brons;
– gietijzer;
– polymeren;
– poreuze lagermetalen;
– gehard staal.
27 Een hoge belasting geeft hogere vlaktedrukken, waardoor de viscositeit van
het geïmpregneerde smeermiddel toeneemt en de glijsnelheid afneemt. Een
hoge poreusheid zal dit verschijnsel alleen maar versterken.
28 Voor volkomen smering worden over het algemeen gebruikt:
– witmetaal;
– gietbrons;
– sinterbrons;
– gietijzer.
29 Materiaalcontact treedt op bij het starten en stoppen van een draaiende as. Zie
ook de Stribeck-curve in figuur 10.12 van het kernboek.
2 GLIJLAGERS 7

Zelftoets assen en glijlagers

1 Een flexibele as wordt toegepast voor het aandrijven van machines of


machine-onderdelen waarvan de drijvende en de gedreven as niet in één lijn
liggen.
2 Zie figuur 9.10 uit het kernboek.
3 a Buigzame assen worden voornamelijk gebruikt voor het aandrijven van
roterende apparatuur op moeilijk bereikbare plaatsen.
b Buigzame assen kunnen maar relatief kleine vermogens overdragen.
4 a Glijlagers worden toegepast bij installatieonderdelen die op zware en
stotende belastingen worden blootgesteld.
b Glijlagers worden toegepast bij installatieonderdelen waar geen
wentellagers kunnen worden toegepast om constructieve redenen.
c Glijlagers worden toegepast bij installatieonderdelen die licht worden
belast en waarvoor een goedkope ondersteuning wordt gezocht.
5 a Het draagvermogen of dragend vermogen is de grootte van het
contactoppervlak tussen as en lagerschaal.
b De grootte van het contactoppervlak wordt het eenvoudigst weergegeven
door het geprojecteerde oppervlak A = d l.
proj
@

6 Bij stilstand rust de as in de onderste lagerschaal. Door de lagerspeling is er


rondom de as een wigvormige ruimte, die bij voldoende olieaanvoer olie
bevat. Als de as gaat draaien, is er even geen smering.
Door de adhesiekrachten en de wrijving in de olielaag neemt de as de olie mee
in de ruimte tussen as en lager. Bij voldoende olieaanvoer draagt de oliefilm de
as, zodat er geen metaalcontact meer is tussen as en lagerschaal.
7 a Bij ringsmering is een oliering om de as aangebracht, die uit twee delen
bestaat. Door het draaien van de as neemt deze ring de olie uit het
onderste deel van het lagerblok mee en smeert hiermee de as.
b Een smeerautomaat pas je toe op moeilijk bereikbare plaatsen.
8 Onder het inbeddend vermogen wordt verstaan: het kunnen opnemen van
vuil en harde slijtagedeeltjes in het lagermateriaal.
9 Een oliegroef is aangebracht om de olie toe en af te voeren die nodig is voor
de smering.
10 a Bij grenssmering is er metallisch contact aanwezig.
b Grenssmering ontstaat in de volgende gevallen:
– te weinig smeermiddel;
– olie met verkeerde viscositeit;
– te lage rotatiefrequentie;
– zeer regelmatig aan- en uitschakelen van machines.
8 CONSTRUEREN 3

11 a Zie figuur 10.12 in het kernboek.


b Bij het starten vanuit stilstand is de smering beperkt, waardoor de
wrijvingscoëfficiënt hoog is. Naarmate de rotatiefrequentie toeneemt, zal
de smering beter worden en de wrijvingscoëfficiënt afnemen tot het punt
van volledige smering is bereikt.
12 a Bij onvoldoende smering zal het lager te warm worden. In dat geval zullen,
door contact tussen de materialen, metaaldeeltjes van beide onderdelen aan
elkaar vast gaan smelten en door de draaiende beweging direct weer van
elkaar losscheuren. De vrijgekomen materiaaldeeltjes veroorzaken grote
schade aan de as en het lager. Dit verschijnsel noemt men ‘vreten’.
b ‘Vreten’ van het lagermateriaal kan voorkomen worden door meer smering
toe te passen en/of door de omtreksnelheid te verminderen. Deze
maatregelen leiden er beide toe dat de warmte-ontwikkeling afneemt.
13 Kunststof lagers worden in het algemeen toegepast bij lage temperaturen en
lage asbelastingen. De warmteontwikkeling is daardoor klein, zodat geen
koeling door middel van smering nodig is.
14 Bij materialen met een lage poreusheid kan het smeermiddel het materiaal
goed impregneren. De viscositeit van dit smeermiddel neemt bij een hoge
vlaktedruk toe, wat goede glij-eigenschappen geeft.
3 Wentellagers

Leermiddelen over wentellagers


Lagerfabrikant SKF Nederland B.V. te Veenendaal levert naast de veelgebruikte
hoofdcatalogus ook veel materiaal voor opleidingen. Zo levert dit bedrijf tegen
kostprijs een uittreksel van hun catalogus onder de naam Leerboek wentellagers. Het
is zeer aan te raden dit door de leerlingen te laten aanschaffen, dan wel één of enkele
exemplaren in de schoolbibliotheek op te nemen. Het boekje bevat naast een uitleg
over werking, toepassing en berekening van wentellagers ook tabellen met de
gegevens van de meest toegepaste wentellagers.
Tevens is bij SKF een cd-rom te bestellen die diezelfde theorie en lagertabellen op
multimediale wijze toegankelijk maakt.
Om de constructie van een wentellager inzichtelijker te maken, is door de uitgever
van deze serie tr@nsferW een 3D-simulatie over wentellagers gemaakt op cd-rom.
Met deze simulatie kan de leerling zelfstandig werken in het studiecentrum en zich
aan de hand van vragen de soorten, typen en uitvoeringen van wentellagers eigen
maken.
Opmerking: Door vragen uit de 3D-simulatie als toetsvragen te gebruiken, kan
gecontroleerd worden of de leerlingen meer inzicht hebben gekregen in het
onderwerp wentellagers.
Ter afwisseling en/of verduidelijking kan bij paragraaf 11.8 uit het kernboek de
videoband Get Smart Too vertoond worden. Deze gaat over de montage en
demontage van wentellagers.
Bij paragraaf 11.9 en 11.10 van het kernboek kan de videoband Keep On Running
worden vertoond. Deze behandelt het onderwerp lagerafdichtingen.
Ook deze beide videobanden zijn te bestellen bij SKF.
Andere wentellagerleveranciers zijn onder andere FAG Nederland B.V. te Rotterdam
en AKN B.V. te Haarlem.
10 CONSTRUEREN 3

Opbouw van wentellagers; voor- en nadelen


1 a Als een as door twee lagers wordt ondersteund, noemen we het vaste lager
ook wel stellager.
b Het onderdeel van een lager dat de plaats van de wentellichamen tussen de
binnen- en de buitenring bepaalt, noemen we kooi.
c De wrijving bij wentellagers is onafhankelijk van de rotatiefrequentie.
d Een nadeel van wentellagers is dat ze stotende belastingen niet goed
kunnen opnemen.
e De binnenmiddellijn van de op de as passende binnenring noemen we de
boring.
f Het belangrijkste voordeel van wentellagers is de lage wrijving.
g In het geval van kogellagers is er bij het dragen van het wentellichaam op
de ring sprake van puntcontact.

3
radiaal

axiaal

4 Temperatuurschommelingen leiden tot lengteveranderingen. Materiaal zet


immers uit bij toenemende temperatuur.
5 In het geval van wentellagers is er sprake van punt- of lijncontact. Daarbij nemen
slechts enkele wentellichamen de belasting op. Als er stotende belasting optreedt
kan de spanning te groot worden en zo kan het lager beschadigd raken.
6 Voordelen:
a weinig slijtage, bedrijfszeker;
b grote uitwisselbaarheid door standaardisatie;
c weinig verbruik van smeermiddel.
7 De optredende wrijving bij wentellagers blijft gelijk als de rotatiefrequentie
toeneemt. Bij glijlagers neemt de wrijving toe als de rotatiefrequentie
toeneemt.
3 WENTELLAGERS 11

Typen, keuzecriteria, passingen en codering bij


wentellagers

9 Zelfinstellend zijn:
– tweerijig zelfinstellend kogellager
– tweerijig tonlager
– tontaatslager

10 Bij zelfinstellende lagers kan de binnenring ‘kantelen’ ten opzichte van de


buitenring. Door deze mogelijkheid tot scheefstelling kunnen deze lagers
gebruikt worden voor niet zuiver uitgelijnde assen, of voor assen die door de
belasting doorbuigen.
11 Taatslagers zijn – in tegenstelling tot ‘normale’ lagers – in eerste instantie
bedoeld voor het opnemen van axiale krachten. Ze bestaan uit een onder- en
een bovenring.
In het laatste gedeelte van de tabel 11.1 uit het kernboek zijn een
kogeltaatslager en een tontaatslager te zien.
12 De volgende passingcombinaties moeten worden gebruikt:
a vaste passing op buitenring, losse passing op binnenring
b losse passing op buitenring, vaste passing op binnenring
13 Een zelfinstellend tweerijig tonlager.
14 Zie tabel 11.2, (passingsituatie 3) uit het kernboek.
15 a Bij een te strakke passing ontstaat er te weinig speling tussen de loopringen
en de wentellichamen. Dit is vaak te herkennen aan een jankend geluid. De
lagertemperatuur en de slijtage nemen toe.
b Bij een te losse passing kan het lager gaan slippen. Hierdoor kan een van
de loopringen gaan invreten en wordt de asondersteuning steeds slechter.
16 a 618: eenrijig kogellager
b 122: tweerijig zelfinstellend kogellager
c 719: eenrijig hoekcontactkogellager
d 510: kogeltaatslager
12 CONSTRUEREN 3

17 a 22338 CC W33
223: tonlager
38: boring 38 × 5 mm = 190 mm
CC: grotere axiale speling voor montage dan normaal
W33: smeergroef en drie smeergaten in buitenring
b 62307-2RS1
623: eenrijig groefkogellager
07: boring 07 × 5 mm = 35 mm
2RS1: twee slepende afdichtingen van rubber (één aan elke zijde)
3 WENTELLAGERS 13

Bevestiging, smering en afdichting van


wentellagers
18 Uitneembaar in meerdere delen zijn:
– eenrijig hoekcontactkogellager (soms)
– eenrijig cilinderlager
– tweerijig cilinderlager
– kegellager
– naaldlager (soms)
– kogeltaatslager
– tontaatslager
19 Een vaste passing monteer je op één van de twee volgende manieren op een
as:
– persen (mechanisch of hydraulisch)
– krimpen (eerst verwarmen, dan de uitgezette ring op de as plaatsen,
waarna deze afkoelt en zo op de as vast krimpt)
Deze methoden zouden niet mogelijk zijn als de andere (losse) passing eerst
was gemonteerd.
20 a Vet zorgt voor een betere afdichting, waardoor het beter beschermt tegen
de inwerking van vocht en vuil.
b Als de toerentallen te hoog zijn voor vetsmering wordt toch olie gebruikt.
21 Bij hogere toerentallen ontstaat meer warmte. Het gebruikte vet moet dan de
kans krijgen om uit te zetten. Bij lagers die voor 100% zijn gevuld is dat niet
mogelijk.
22 Gp = 0,005 @ d @ b = 0,005 × 225 × 49 = 55,1 g
23 per lager: Gk = (0,3...0,5) @ d @ b × 10–4
Gk = 0,4 × 90 × 10 × 10–4 = 0,036 g/h
voor 24 lagers: Gk = 24 × 0,036 g/h = 0,864 g/h
gedurende 8 uur: 8 h × 0,0864 g/h = 6,912 g
gedurende 20 dagen: 20 dagen × 6,912 g = 138,24 g
24 a De lagercode 6212 duidt op een eenrijig groefkogellager.
b De boring is 5 × 12 mm = 60 mm.
c Met figuur 11.11 uit het kernboek ga je als volgt te werk:
– Ga op de horizontale as uit van een toerental n = 4000 min–1.
– Ga hiervandaan omhoog tot de lijn met d = 60 mm.
– Ga vanuit dit snijpunt naar links tot aan de verticale as.
– Gebruik schaal a (radiale kogellagers).
– Hier is af te lezen: het nasmeerinterval is 2,5 @ 103 = 2500 bedrijfsuren.
14 CONSTRUEREN 3

25 a De lagercode 22216 CCK duidt op een tweerijig tonlager (conische


boring).
b De boring is 5 × 16 mm = 80 mm.
c In figuur 11.11 uit het kernboek:
– Ga op de horizontale as uit van een toerental n = 700 min–1.
– Ga hiervandaan omhoog tot de lijn met d = 80 mm.
– Ga vanuit dit snijpunt naar links tot aan de verticale as.
– Gebruik schaal c (tweerijig tonlager).
– Hier is af te lezen: nasmeerinterval = 4 @ 103 = 4000 bedrijfsuren.
De lagertemperatuur is hoger dan 70 EC, dus:
nasmeerinterval = 2000 bedrijfsuren.
d 2000 bedrijfsuren = 2000 dagen = 83,3 dagen
24
Dus na ongeveer 83 dagen moet het lager worden nagesmeerd.
26 a De lagercode 6020 duidt op een eenrijig groefkogellager.
b De boring is 5 × 20 mm = 100 mm.
c In figuur 11.11 uit het kernboek:
– Ga op de horizontale as uit van een toerental n = 600 min–1.
– Ga hiervandaan omhoog tot de lijn met d = 100 mm.
– Ga vanuit dit snijpunt naar links tot aan de verticale as.
– Gebruik schaal a (radiale kogellagers).
– Hier is af te lezen: nasmeerinterval = 1,5 @ 104 = 15 000 bedrijfsuren.
De as is verticaal gemonteerd, dus: nasmeerinterval = 7500 uur.
7500 uur = 7500 dagen = 312,5 dagen
24
Dus na 312 dagen moet het lager worden nagesmeerd.
27 Een statische afdichting is een afdichting die geschikt is voor een statische
(niet-bewegende) situatie.
Een dynamische afdichting is juist wel geschikt voor een bewegende situatie,
zoals voor de afdichting van draaiende delen, bijvoorbeeld een lager op een as.
28
uitvoering materiaal toepassing
O-ring kunststof (PTFE) of rubber groef met zuurvrije vaseline
of vet
V-ring rubber bij !40 EC tot +100 EC
viltring vilt, gedrenkt in olie bij vetsmering
(80 EC)

29 Het doel van de groeven in de spleetafdichting bij vetsmering is om de spleet


langer te maken, waardoor de afdichtende werking beter wordt. De groeven
in de as bij oliesmering dienen ervoor om de lekkende olie weer terug te
brengen naar het lager. (Zie de figuren 11.16 en 11.17 uit het kernboek.)
3 WENTELLAGERS 15

30 Zie figuur 11.18 in het kernboek.


Bij een axiaal labyrint is de opening horizontaal (axiaal, in de lengterichting
van de as) en bij een radiaal labyrint is de opening verticaal (radiaal, dwars op
de lengterichting van de as).
31 Mechanical seals hebben de volgende voordelen:
– ze zijn te gebruiken bij extreem hoge en extreem lage drukken
– ze zijn te gebruiken bij hoge temperaturen
– ze zijn te gebruiken bij hoge glijsnelheden (grote toerentallen)
– ze hebben een lange levensduur
– ze hebben een maximale afdichting
32 Drooglopen houdt in dat de afdichtingsspleet niet met olie wordt gevuld. De
vloeistofdruk houdt dan ook niet de oppervlakken van de glijring en de tegenring
van elkaar. Hierdoor zal wrijving, warmte-ontwikkeling en dus slijtage ontstaan,
en op den duur zal de afdichting niet goed meer werken: lekkage.
33 GLRD DIN 24 960 – KU 072 L1 – SAEEE
GLRD: glijringafdichting
DIN 24 960: DIN-norm volgens welke de afdichting is genormaliseerd
K: korte inbouwlengte
U: niet-ontlaste uitvoering
072: nominale middellijn d1 = 72 mm
L: linksom draaiend
1: met tegenring beveiligd tegen verdraaien
S: glijring van CrMo-staal
A: tegenring van harde kool, geïmpregneerd met antimoon
E: nevenafdichting van EP-rubber
E: veer van chroomstaal
E: overige constructiedelen van chroomstaal
34
dynamisch statisch
draaggetal draaggetal
benaming van lagertype lagernummer C (N) C0 (N)
a eenrijig groefkogellager 6308 41 000 24 000
b cilinderlager type NU NU 308 EC 80 900 78 000
c tweerijig zich instellend 1308 EK 33 800 11 200
kogellager
d tweerijig tonlager 21308 CC 82 800 98 000

35 Door de leerling deze gegevens op te laten zoeken, maakt de leerling kennis


met de technische sites van fabrikanten. De leerling leert zo de voor hem/haar
benodigde gegevens op te zoeken.
16 CONSTRUEREN 3

Zelftoets
1
B
buitenring

kogel
kooi
binnenring
D

zijvlak binnenring

loopbanen B = breedte
D = buitenmiddellijn
manteloppervlak
d = boring

2 Zie figuur 11.6 uit het kernboek.

3 a Zelfinstellend wil zeggen dat een lager geschikt is om scheefstelling van de


as (door verkeerd uitlijnen of als gevolg van doorbuiging) op te vangen.
Hiervoor heeft het lager een (gemeenschappelijke) bolvormige loopbaan
voor de wentellichamen.
b Cilinderlagers van het type NN of N.

4 Lager 6032 is een groefkogellager met een boring van 160 mm.
Uit de grafiek is op te maken dat het lager na 8000 bedrijfsuren moet worden
nagesmeerd.

5 Zie figuur 11.18b uit het kernboek.


4 As-naafverbindingen

Krachtverbindingen
1 De meest voorkomende as-naafverbindingen zijn:
a spanverbindingen;
b spie- en penverbindingen;
c krimp- en persverbindingen.
2 De typen a en b zijn losneembare verbindingen, type c is een vaste verbinding.
3 De steunring gebruiken we om het zachtere materiaal van de as te
beschermen, en verder is door de radius van de askraag af te schermen een
betere verdeling van de uitgeoefende krachten mogelijk.
4 De spankrachten en momenten zijn moeilijk uit te rekenen, en worden dan
ook uit door de leverancier opgestelde tabellen gehaald. De waarden daarin
zijn proefondervindelijk vastgesteld.
5 Door het aandraaien van de bouten wordt de spankracht via de conische
klembus overgebracht op de naaf.
6 De conische vlakken worden ingevet om de wrijving tussen buiten- en
binnenring te verlagen zodat de montage eenvoudiger wordt.
Deze klemringconstructie is bedoeld om door middel van wrijving krachten
over te brengen. Als we nu op het wrijvingsvlak tussen as en naaf smering
zouden aanbrengen, zou deze wrijving afnemen, met als gevolg dat er slip zou
optreden en er dus minder kracht overgebracht zou kunnen worden.
7 Volgens tabel 12.1 uit het kernboek is het maximale draaimoment 9000 Nm.
8 a Volgens tabel 12.1 uit het kernboek is het aandraaimoment van de bouten
29 Nm.
b Er moeten 12 bouten worden aangedraaid.
9 Spanelementen bestaan uit meerdere losse delen en spansets bestaan uit één
geheel.
10 Volgens tabel 12.2 uit het kernboek is het maximale moment dat kan worden
overgebracht: Mw = 11 650 Nm.
18 CONSTRUEREN 3

11 a Het over te brengen moment is bij het toepassen van spansets groter dan
bij het toepassen van klemringen.
b Er moeten zwaardere bouten worden gebruikt, namelijk M12 in plaats van
M8.
12 a In het Leerboek wentellagers van SKF vinden we binnen het hoofdstuk
‘Bijbehorende produkten’ de tabel over trekbussen, waarin de volgende
type-aanduidingen vermeld worden: H 218, H 318 en H 2318.
b De schroefdraad van de borgmoer is M90×2.

Vormverbindingen
13 a Vormverbindingen zijn verbindingen die tot stand komen door gebruik te
maken van spieën, pennen, enzovoort.
b Vormverbindingen zijn onder te verdelen in:
1 voorgespannen verbindingselementen,
2 niet-voorgespannen verbindingselementen.
14 Het volgende gereedschap is nodig:
– een spiegleuffrees voor het maken van een spiegleuf in de as;
– een steekbeitel, een drukfrees of een trekfrees om een spiegleuf te steken of
te frezen in de naaf.
15 a Dit wordt gedaan om eenzijdige belasting van de naaf te voorkomen.
b Er kunnen dan in de spie zogenoemde ‘uitdrukschroeven’ worden
aangebracht, om de spie zonder verdere beschadiging te kunnen
verwijderen uit de spiegleuf van de as.
16 a Een schrijfspie gebruikt men om kleine momenten over te brengen en om
productietechnische redenen.
b Van het gebruik van een schijfspie zijn voordelen:
– een schijfspie is eenvoudig te maken;
– de spie is zelfinstellend.
Nadeel: door de grote afmetingen van de spie wordt de as zwakker.
17 a De over te brengen kracht wordt over een groot contactoppervlak verdeeld.
b – Bij de aandrijving van de achteras van een auto; de lengteveranderingen
door het veren van de auto worden opgevangen doordat de delen in de
lengterichting kunnen verschuiven.
– Bij de draaikruk voor het openen van het autoraam.
18 Gat: grootste grensmaat 12,018 mm, kleinste grensmaat 12,000 mm.
As: grootste grensmaat 12,018 mm, kleinste grensmaat 12,007 mm.
De maximale speling is: 12,018 ! 12,007 = 0,011 mm.
De minimale speling is: 12,000 ! 12,018 = !0,018 mm.
4 AS-NAAFVERBINDINGEN 19

19 a – Door de excentrische ligging treedt er een onbalans op, met als gevolg
dat er trillingen optreden in de verbinding.
– Daarnaast levert het feit dat de kop uitsteekt een gevaarlijke situatie op.
b De onbalans kan men opheffen door de verbinding eerst uit te balanceren,
wat wel weer extra kosten met zich meebrengt.
20 Deze verbindingsmiddelen zijn gemaakt van verenstaal en voorzien van een
gleuf. Ze worden met een hamer in de gaten geslagen.

Berekeningen vlakke inlegspieën

21 a Fs = Ft @ D = 30 000 N × 200 mm = 60 000 N


das 100 mm
Fs F
b Fo = Y A = s dus:
A σo
Fs
h a @ la =
σo

7,4 mm @ la = 60000 N 2 Y la = 50,68 mm, afgerond: la = 51 mm


160 N/mm
c Fo = F Y A = F
dus:
A σo
F
h n @ ln =
σo

7,2 mm @ ln = 60000 N 2 Y ln = 41,67 mm


200 N/mm
d lspie = 41,67 mm + 28 mm = 69,67 mm; neem lspie = 70 mm.
Dit klopt, omdat de werkende breedte in de as 51 mm is.
e De genormaliseerde aanduiding van de spie wordt dan:
28 × 16 × 70 – DIN 6885

22 Fs = F @ D = 12 000 N × 200 mm = 30 000 N


das 80 mm
Fs
h a @ la =
σo

6,8 @ la = 30000 N 2 Y la = 22,06 mm, afgerond la = 23 mm


200 N/mm
Controle via de naafbreedte:
h n @ ln = F
σo

5,8 @ ln = 30000 N 2 Y ln = 30,43 mm


170 N/mm

De werkende breedte moet dus minimaal 30,43 mm bedragen.


De lengte van de spie wordt dan: lspie = 30,43 mm + 22 mm = 52,4 mm.
De genormaliseerde aanduiding: 22 × 14 × 56 – DIN 6885.
20 CONSTRUEREN 3

23 a M = Fs @ ½das Y Fs = M = 2000 Nm = 57 143 N


½ das 0,035 m
F 57143 N
σo = s = = 126,8 N/mm2
Anaaf
spie–naaf
(105 ! 20) × 5,3 mm 2

b Aan de hand van tabel 12.6 kiezen we materiaal GG245 voor het tandwiel.

Fs 57143 N
c σo = = = 134,8 N/mm2
spie–as
As (100 ! 20) × 5,3 mm 2

d Aan de hand van tabel 12.6 kiezen we materiaal S235 voor de as.

Vaste verbindingen
24 De soorten vaste verbindingen zijn:
– warmkrimpverbindingen;
– koudkrimpverbindingen;
– persverbindingen.

25 Vaste verbindingen hebben gemeen dat de as een grotere middellijn heeft dan
het gat.

26 We maken gebruik van de natuurkundige eigenschap dat een voorwerp bij


verwarming uitzet en bij afkoeling krimpt.

27 Bij warmkrimpen kan de warmte toegevoerd worden op een van de volgende


manieren:
– in een oven die verwarmd wordt met gas of olie;
– in een oliebad;
– met elektrische verwarmingselementen.

28 Bij koudkrimpen kan de afkoeling op een van de volgende manieren


plaatsvinden:
– gebruikmaken van vloeibare stikstof;
– gebruikmaken van een mengsel van aceton en vast koolzuur.

29 Bij de keuze tussen een persverbinding en een krimpverbinding houden we


rekening met de volgende aspecten:
– besparing op de hoeveelheid materiaal, dus op fabricagekosten;
– besparing op materiaalkosten.

30 Onder de krimp- en persmaat wordt verstaan: het maatverschil tussen de te


krimpen of te persen onderdelen.

31 Een te kleine krimp- en persmaat (dus een te klein maatverschil) geeft een
onbetrouwbare en niet al te vaste verbinding.
4 AS-NAAFVERBINDINGEN 21

32 Een te grote krimp- en persmaat geeft wel een goede vaste verbinding, maar
kan materiaalspanningen met zich meebrengen en een kans op scheuren.

33 Over het algemeen neem je de krimp- en persmaat op 1


650
ste deel van de
nominale middellijn van de as.

Berekeningen aan de krimp- en persmaat

34 a krimpmaat = 650
1
× 150 mm = 0,2308 mm
d = D ! krimpmaat = 150 mm ! 0,2308 mm = 149,769 mm
b middellijnverschil = 0,2308 mm + 0,4 mm = 0,6308 mm

)l = l @ " @ )T
0,6308 mm = 149,769 mm × 12 @ 10 mm @ )T Y )T = 351 EC
!6

mm @ EC

temperatuur van de ring: 18 EC + 351 EC = 369 EC

35 a krimpmaat = 750
1
× 800 mm = 1,067 mm
d = D ! krimpmaat = 800 mm ! 1,067 mm = 798,933 mm
b middellijnverschil = 1,067 mm + 1,5 mm = 2,567 mm

)l = l @ " @ )T
2,567 mm = 798,933 mm × 12 @ 10 mm @ )T Y )T = 268 EC
!6

mm @ EC

36 gat:
grootste grensmaat = 100,035 mm
kleinste grensmaat = 100,000 mm

as:
grootste grensmaat = 100,059 mm
kleinste grensmaat = 100,037 mm

a kleinst mogelijke krimp-/persmaat= 100,035 ! 100,037 = !0,002 mm


b grootst mogelijke krimp-/persmaat= 100,000 ! 100,059 = !0,059 mm
22 CONSTRUEREN 3

Zelftoets
1 vormverbindingen voorbeelden

1 voorgespannen – kopspie
– spanbus
– kerfpen
2 niet-voorgespannen – vlakke inlegspie
– schijfspie
– spievertanding
– clindrische pen

2 a type SD 90-72
b asmiddellijn van klemring = 90 mm
c passing H7/f7
d axiale kracht = 193 kN

3 a M = F @ R Y F = M = 1326 Nm = 11 050 N
R 0,12 m

Fs = F @ D = 11 050 N × 240 mm = 44 200 N


das 60 mm

Fs
b h a @ la =
σo

5,3 @ la = 44200 N2 Y la = 83,40 mm, afgerond la = 84 mm


80 N/mm

Controle via de naafbreedte:


h n @ ln = F
σo

4,7 @ ln = 44200 N2 Y ln = 117,55 mm


80 N/mm

De werkende breedte moet dus minimaal 117,55 mm bedragen.


De lengte van de spie moet dan worden: ls = 117,55 mm + 18 mm
= 135,5 mm. De spielengte wordt dus: lspie = 140 mm.

c De genormaliseerde aanduiding van de spie wordt:


18 × 11 × 140 – DIN 6885

4 Voordelen:
– besparing op de hoeveelheid materiaal;
– lagere fabricagekosten;
– de mogelijkheid om verschillende materialen met elkaar te verbinden;
– geen last van onbalans.

5 Lucht bevat een hoeveelheid waterdamp, die neerslaat op het koudgemaakte


deel en bevriest (ijsvorming).
4 AS-NAAFVERBINDINGEN 23

6 Bij krimpverbindingen wordt gebruiktgemaakt van temperatuurverhoging of


-verlaging. Bij persverbindingen worden de delen met een uitwendige kracht
op of in elkaar geperst.

7 a krimpmaat = 650
1
× 800 mm = 1,2308 mm
d = D ! krimpmaat = 800 mm ! 1,2308 mm = 798,769 mm
b middellijnverschil = 1,2308 mm + 1,4 mm = 2,6308 mm

)l = l @ " @ )T
2,6308 mm = 798,769 mm × 12 @ 10 mm @ )T Y )T = 275 EC
!6

mm @ EC

8 minimaal maatverschil:
(kleinste grensmaat gat) ! (grootste grensmaat as) =
60,030 mm ! 60,032 mm = !0,002 mm

maximaal maatverschil:
(grootste grensmaat gat) ! (kleinste grensmaat as) =
60,000 mm ! 60,051 mm = !0,051 mm
.
5 Riem- en ketting-
aandrijvingen

Vlakke-riemaandrijving
1 De omspannen boog is de lengte waarop de riem aanligt op de riemschijf.
2 De nuttige omtrekskracht wordt bepaald door:
– het verschil tussen de beide riemkrachten;
– de grootte van de wrijvingscoëfficiënt;
– de grootte van de omspannen boog.
3 Een spanrol pas je toe:
1 om de riem meer spanning te geven;
2 om de wrijvingscoëfficiënt te vergroten;
3 om de omspannen boog te vergroten.
4 Voordelen:
1 eenvoudige constructie en dus goedkoop;
2 bij overbelasting treedt slip op;
3 de aandrijving absorbeert schokken en trillingen;
4 de overbrengingsverhoudingen zijn in grote mate willekeurig te kiezen.
Nadelen:
1 de lagerbelasting is hoog;
2 het over te brengen vermogen is beperkt;
3 de overbrengingsverhouding voor een enkele overbrenging is klein;
4 de overbrenging vergt regelmatige controle.
5 Het trekkende part staat altijd strak en het slappe part hangt door. Dit
doorhangen heeft het voordeel dat de riem redelijk op spanning gehouden
wordt.
26 CONSTRUEREN 3

6 a
l = 2 × 1500 mm + 1,57 × (300 mm + 800 mm) + (200 mm % 300 mm)
2

4 × 1500 mm
l = 4928,7 mm
b We kiezen 5000 mm omdat de asafstand kan variëren en daardoor deze
riem eenvoudig op maat te maken is.

V-riemaandrijving
7 Voordelen:
1 lichte loop;
2 goede demping;
3 warmtebestendig tot ongeveer 100 C; E

4 bestand tegen minerale oliën en vetten;


5 bestand tegen stof;
6 kleinere lagerbelasting dan bij een vlakke riem, als het vermogen gelijk is;
7 kan grotere vermogens overbrengen, omdat het wrijvingsoppervlak groter
is;
8 kan grotere riemsnelheden aan;
9 kleinere rek van de riem.
Nadelen:
1 De kleinste middellijn van de riemschijven moet relatief groot zijn,
vanwege de buigingskromme van de riem.
2 Het rendement is lager, vanwege het klemmen van de V-riem.
3 De beide riemschijven moeten goed in ‘lijn’ liggen, vanwege het wringen
van de riem in de groeven van de schijven (slijtage).
4 Er worden meer eisen gesteld aan de riemschijven wat betreft kwaliteit en
balanceren.
5 Als er meerdere riemen in gebruik zijn en er treedt breuk op van één riem,
zullen alle riemen moeten worden vervangen.
8 Soorten V-riemen:
– V-riemen met een normaal profiel;
– V-riemen met een smal profiel;
– getande V-riemen;
– krachtbanden;
– ribbenbanden.
9 Bij gebruik van kleine riemwielen moeten V-riemen met een holle zijflank
gebruikt worden.
10 a Het maximale vermogen per riem is 70 kW.
b De maximale riemsnelheid is 30 m s .@
-1

11 Een krachtband is samengesteld uit een aantal V-riemen (maximaal 5) die


onderling verbonden zijn door een deklaag aan de bovenzijde.
5 RIEM- EN KETTINGAANDRIJVINGEN 27

12 De wrijving op de flanken zorgt voor het overbrengen van de krachten. Het is


dus belangrijk dat de flanken optimaal contact hebben met de groef.
Tandriemaandrijving
13 Het belangrijkste voordeel van de tandriem ten opzichte van de vlakke riem
en V-riem is dat er geen slip optreedt.
14 Voordelen:
1 kleine voorspanning;
2 weinig controle en onderhoud;
3 bestand tegen vettige omgeving;
4 beter schok-absorberend.
Nadelen:
1 niet bestand tegen overbelasting;
2 temperatuurgevoelig;
3 niet geschikt in een agressieve omgeving met zuren, logen en dergelijke;
4 rumoerig.
15 a Trekdraden, uit meervoudig gewikkelde glasfiberdraden:
– hoge treksterkte;
– lage rek;
– grote soepelheid.
b Riemlichaam, uit polychloropeen-rubber of neopreen:
– bestand tegen vermoeiing;
– bestand tegen hitte;
– bestand tegen invloeden vanuit de omgeving door agressieve stoffen.
c Tandbekleding, uit geïmpregneerd nylonweefsel:
– zelfsmerend;
– slijtvast;
– vormvast.
16 De codering 420 H 100 betekent:
– De riemlengte is: 420 = 42 inches
10
– Het type tandriem is: H met steek 12 inch
– De tandriembreedte is: 100 = 1 inch
100

17 De voorspanning moet klein zijn, omdat er – anders dan bij een vlakke riem of
een V-riem – geen wrijving hoeft te worden opgewekt.
18 De uitlijning is belangrijk omdat er anders wringing optreedt tussen riem en
riemschijf, wat leidt tot beschadiging van de riem.
28 CONSTRUEREN 3

Kettingaandrijving
19 Voordelen:
1 er treedt geen slip op;
2 de asbelasting en lagerbelasting zijn laag, doordat er geen voorspanning
nodig is.
20 Doordat het verschil in omtreksnelheid minder wordt, zal ook de
omtrekskracht (kettingkracht) gelijkmatiger worden. Hierdoor zal het
‘klapperen’ van de ketting verminderen.
21 De onderhoudskosten zijn groter omdat er meer mechanische slijtage optreedt
en er maatregelen getroffen moeten worden om het rekken van de ketting op
te vangen.
22 Om extra slijtage te voorkomen kun je:
a een kettingwiel (rondsel) nemen met een oneven aantal tanden;
b de som van de aantallen tanden van kettingwiel en wiel groter of gelijk
nemen aan 50.
23 Manieren om een ketting te smeren:
a handsmeren met olie of vet;
b druppelsmering;
c oliebadsmering of spatsmering;
d oliepompsmering.
24 Om te smeren als dit niet van buitenaf kan, kunnen we:
– tussen huls en pen kunststof glijlagers toepassen;
– de hulzen uitvoeren met olie-geïmpregneerd sinterstaal.
5 RIEM- EN KETTINGAANDRIJVINGEN 29

Zelftoets 1
1 Voordelen:
1 Er kunnen grotere riemsnelheden toegepast worden.
2 De benodigde voorspanning is kleiner, door meer wrijvingsoppervlak.
3 Er is een grotere overbrengingsverhouding mogelijk.
4 De aandrijving is beter bestand tegen warmte, vuil, olie en vet.
5 De aandrijving kan grotere vermogens overbrengen en heeft een lichtere
loop.
2 De V-riem steekt dan boven de schijf uit, waardoor het wrijvingsoppervlak
kleiner wordt. Dit gaat ten koste van het rendement, omdat de riem kan gaan
slippen.
3 a ze zijn flexibeler
b er zijn grotere overbrengingen mogelijk
4 De voorspanning moet klein zijn, want er hoeft – anders dan bij een vlakke
riem of V-riem – geen wrijvingskracht opgewekt te worden.
5 a het getal 420 staat voor de riemlengte
b de letter L staat voor het type van de riem
c het laatste getal 075 staat voor de tandbreedte
6 Dit komt omdat er geen voorspanning nodig is voor deze overbrenging en er
dus geen extra krachten komen te staan op de as en dus ook op de lagers.
7 Het polygoon-effect veroorzaakt het klapperen van de ketting.
8 Een klein kettingwiel (rondsel) geeft meer slijtage van de ketting. Door een
oneven aantal tanden te gebruiken, is er steeds op een andere plaats contact
tussen de ketting en het rondsel. Hierdoor gaat het ‘inslijten’ minder snel.
9 De stand van de assen is belangrijk voor het goed functioneren van de
aandrijving. Bij een sterk hellende ketting is de kans op trillingen door het
polygoon-effect groot.
30 CONSTRUEREN 3

Discontinu en continu transport


25 Bij discontinu transport (zoals met een heftruck, vijzel of hijskraan) is de
transportstroom onderbroken, terwijl continu transport (bijvoorbeeld via een
pijpleiding of transportbaan) een doorlopende stroom van het te
transporteren product kan leveren.
26 discontinu continu
hijskraan O G
transportband G O
vrachtwagen O G
heftruck O G
autokrik O G
trilgoot G O
27 Te gebruiken zijn:
– JJ 3513: capaciteit 350 kN, hefhoogte 130 mm;
– JJ 5013: capaciteit 500 kN, hefhoogte 130 mm.
28 De vorm is gecompliceerd en dus minder geschikt om met een verspanende
bewerking te realiseren.
29 Het zadel moet enigszins instelbaar zijn omdat het te verplaatsen voorwerp
een goede ondersteuning moet krijgen.
Het zadel moet tijdens het draaien van de draadspil stil blijven staan, omdat
anders de vijzel zijdelings wegdraait onder het voorwerp. Het zadel heeft dan
ook vaak ribbels of nopjes.
30 Toepassingen van trekvijzels:
1 onderdelen in laspositie houden;
2 trekkabels op spanning zetten.
31 Wormvijzels kunnen een veel grotere werkhoogte bereiken dan schroefvijzels.
32 Te gebruiken is de wormvijzel met grootte S 030: maximale druk- of
trekbelasting 300 000 N, reductieverhouding 33 : 1.
33 Een lierwerk bestaat uit de volgende onderdelen:
a een aandrijving, bijvoorbeeld een elektromotor;
b een meervoudige tandwieloverbrenging;
c een trommel.
34 De schalmen van een genormaliseerde ketting zijn om en om liggend en
rechtopstaand. Bij de nestenschijf passen de kettingschalmen precies in de
uitsparingen.
35 Rateltakels zijn kettingtakels waarbij de haalkettingschijf vervangen is door
een ratelmechanisme met een hefboom.
36 Er is een slipkoppeling aanwezig om overbelasting van de elektromotor te
voorkomen.
5 RIEM- EN KETTINGAANDRIJVINGEN 31

37 Deze mogelijkheden zijn: hijsen, dalen, positioneren en verrijden (in twee


snelheden: fijnhijs en grofhijs).
38 V1616b
39 Factoren van belang bij het kiezen van een elektrostaalkabel:
1 hijslast;
2 hijssnelheid;
3 type kabeltrommel (groef of dubbelgroef);
4 bevestigingsmogelijkheden voor de takel.
40 Als de rollengte toeneemt, zal de buigsterkte afnemen en dus ook de mogelijke
belasting. Als de rolmiddellijn toeneemt zal de mogelijke belasting weer
toenemen.
41 Het doel is afdichting tegen stof en vocht ter bescherming van de lagers.
42 De producten zijn horizontaal heel makkelijk in alle richtingen te bewegen.
43 Een schroeftransporteur kan stortgoed verwerken, zoals grind, zand en graan.
44 Als de rollenbaan hellend is geplaatst, zorgt de zwaartekracht voor de
verplaatsing van de producten.
45 Toepassingen van bandtransporteurs:
1 montage van serieproducten (werktafel);
2 transport van bijvoorbeeld ertsen en steenkool;
3 transport van zand en grind.
46 a
belading
β

α = 45

natuurlijke taludhoek " dynamische taludhoek $

b Voor ongeprofileerde banden is de maximale opvoerhoek praktisch gelijk


aan de natuurlijke taludhoek.
c Grotere opvoerhoeken kunnen worden gerealiseerd als de transportbanden
van meenemers worden voorzien.
47 Bij een enkele hangbaan hangen de producten aan de ketting zelf.
Bij een dubbelbaansysteem lopen op de onderste baan (freerail) trolleys (met
daaraan de producten), die op hun beurt weer worden meegevoerd door
meeneempennen van de aangedreven bovenste kettingbaan (powerrail).
32 CONSTRUEREN 3

Zelftoets 2
1

zadel (draaibaar) hefboomstang

draaimechnisme

draadbus

draadspil

huis met voet

2 De hoofdonderdelen van een lier zijn


1 een aandrijving
2 een (tandwiel)overbrenging
3 een trommel.

3 a de transportcapaciteit, deze bepaalt de belasting op de rollen;


b de omstandigheden van de omgeving (bijvoorbeeld het klimaat);
c wel of geen aandrijving.
4 Voordelen van bandtransporteurs:
1 ze kunnen grote hoeveelheden over grote afstanden verplaatsen;
2 ze maken weinig geluid;
3 ze hebben weinig motorvermogen nodig;
4 ze hebben een gunstige levensduur;
5 ze kunnen tussentijds goederen opvoeren of afvoeren.
5 De transportcapaciteit kan opgevoerd worden door gebruik te maken van
meenemers.
6 Voordelen van een hangbaan:
1 deze neemt geen vloeroppervlak in;
2 deze is geschikt voor horizontaal, hellend en verticaal transport;
3 onderweg kunnen nog bewerkingen aan de producten verricht worden.
7 a staalkabelbanen, waarbij aan de kabel de gondels of bakken worden
geklemd;
b kettingbanen met snelheden tot ongeveer 15 m min
@
-1

c elektro-hangbanen met snelheden tot ongeveer 120 m min @


-1
6 Askoppelingen

Vaste, flexibele en elastisch-flexibele koppelingen


1 a Een askoppeling heeft als hoofdfunctie om een draaimoment of wringend
moment over te brengen.
b Mogelijke bijkomende functies:
– elastische vervorming compenseren
– schokken in de belasting opvangen
– in- en uitschakelen van de aseinden
– het toerental begrenzen
– het draaimoment begrenzen
– voor het aanlopen van het aandrijfelement zorgen
– het draaimoment in één richting overdragen
2 Een draaimoment of wringend moment is een rotering of een wringende
kracht die van de ene as op de andere moet worden overgebracht. Dit kan een
draaiing van de tweede as opleveren of (als de weerstand te groot is) een
inwendig wringend moment.
Bij een motorboot bijvoorbeeld moet de draaiing van een motoras worden
overgebracht op de as van de schroef.
3 Voorwaarden voor het toepassen van een vaste koppeling:
– de aseinden moeten exact dezelfde middellijn hebben
– de uitlijning moet zeer nauwkeurig gebeuren
– de doorbuiging van de assen moet minimaal zijn
4 De vlakke inlegspie is alleen voor de veiligheid gemonteerd. De overbrenging
wordt primair door de klemming van de bus tot stand gebracht.
5 Voorwaarde bij een overbrenging door wrijving is dat de flenzen met
voldoende klemkracht tegen elkaar aan worden gedrukt.
6 De centreerrand bij een koppeling met losse flenzen zorgt ervoor dat de assen
exact in elkaars verlengde komen te liggen.
7 1 Een ashoekfout kan ontstaan door een verkeerde uitlijning of door
scheefstand van de machine. Ook kan deze uitlijnafwijking komen door
doorbuiging van de as (bij belasting en onvoldoende ondersteuning).
34 CONSTRUEREN 3

2 Een radiale fout ontstaat als de assen ten opzichte van elkaar zijn
verschoven; dit kan gebeuren als de fundaties van de werktuigen een
verschillende maat hebben.
8 Bij flexibele koppelingen zijn wel uitlijnfouten toegestaan, maar doordat er
sprake is van een vormvaste verbinding tussen de verschillende onderdelen
– van rubber, kunststof of metaal – die in elkaar grijpen, is hoekverdraaiing
niet mogelijk.
9
afwijkingen

ashoek- radiale hoek- axiale

koppeling fout fout verdraaiing verschuiving

klembuskoppeling nee nee nee nee


vaste flenskoppeling nee nee nee nee
vaste koppeling met nee nee nee ja
losse flenzen
buskoppeling nee nee nee ja
tandkoppeling ja ja nee nee
pennenkoppeling ja nee ja ja
elastische koppeling ja nee ja ja
met stalen veren
hoogelastische ja ja ja ja
koppeling

10 Een eenvoudige bus is door middel van inlegspieën met de as verbonden.


11 Tandkoppelingen kunnen worden gebruikt waar ashoekafwijkingen ontstaan.
Bij walswerktuigen staan er grote krachten op de as en is doorbuiging het
resultaat. Een tandkoppeling kan deze scheefstelling opnemen.
12 Een elastische koppeling laat ook hoekverdraaiing toe, terwijl een flexibele
koppeling alleen langsverschuiving, dwarsverschuiving of scheefstand van de
assen toelaat. De meeste elastische koppelingen zijn tevens flexibel, maar
flexibele koppelingen zijn niet elastisch.
13 Elastisch-flexibele koppelingen zijn trillingdempend omdat de overbrenging
tot stand wordt gebracht door verende elementen (rubberen hulzen, banden of
metalen veren).
14 Voor de elasticiteit zorgen respectievelijk:
a bij een pennenkoppeling (Pencoflex): rubber geribde hulzen
b bij een Cardiflex-koppeling: cilindrische drukveren
c bij een Periflex-koppeling: een rubber band
6 ASKOPPELINGEN 35

Schakelbare, mechanisch passende en


wrijvingskoppelingen
15 1 mechanisch – nader besproken in paragraaf 14.9.1 uit het kernboek
2 hydraulisch – nader besproken in paragraaf 14.9.2 uit het kernboek
3 pneumatisch – nader besproken in paragraaf 14.9.2 uit het kernboek
4 elektromagnetisch – nader besproken in paragraaf 14.9.2 uit het kernboek
5 zelfschakelend – nader besproken in paragraaf 14.8 uit het kernboek
16 Bij een mechanische koppeling wordt de overbrenging tot stand gebracht door
onderdelen die daadwerkelijk in elkaar grijpen. We noemen dit ook wel een
vormgesloten overbrenging.
Bij een wrijvingskoppeling wordt de overbrenging tot stand gebracht doordat
twee onderdelen met kracht tegen elkaar worden gedrukt. De wrijving die nu
ontstaat zorgt voor de koppeling tussen de twee asdelen. Dit noemen we een
krachtgesloten overbrenging.
17 Omdat mechanisch passende koppelingen onderdelen hebben die slechts op
een bepaalde manier in elkaar passen – zoals pennen, nokken of tanden –
moeten de assen vóór inschakeling exact ten opzichte van elkaar worden
gepositioneerd. Hoekverdraaiing is niet mogelijk.
18 Een Conax-koppeling bestaat uit een cilindrische trommel met daarin twee
conische drukschijven en een gesegmenteerde wrijvingsring (de ring bestaat uit
zes onderdelen). Als de koppeling wordt ingeschakeld, worden de twee
ringschijven tegen elkaar gedrukt en wordt de wrijvingsring tegen de
binnenkant van de trommel gedrukt. Hierdoor komt de overbrenging tot
stand tussen de binnenkant van de trommel (verbonden met de ene as) en de
buitenkant van de trommel (verbonden met de andere as). Zie figuur 14.5 uit
het kernboek.
19 a De centrifugaalpomp wordt aangedreven door de motor en pompt de
vloeistof (onder druk) door het systeem, naar de turbine.
b Door het onder druk rondpompen van de vloeistof en de wrijving in het
pomphuis wordt de vloeistof verwarmd. De oliekoeler zorgt ervoor dat de
temperatuur onder controle blijft.
20 Bij een Jolly-hydromechanische koppeling moeten de asdelen exact op elkaar
zijn uitgelijnd, omdat de twee koppelingshelften op elkaar moeten aansluiten.
De helften vormen samen het turbinehuis.

Schakeling van koppelingen


21 a Bij een maximaalkoppeling zal de overbrenging gaan slippen als een
bepaald ingesteld moment wordt overschreden.
b Door de voorspanning van de instelbare drukveren kan het draaimoment
worden ingesteld.
36 CONSTRUEREN 3

22 De kantelelementen in dit type koppeling klemmen zich vast in één


draairichting, terwijl ze in de andere draairichting vrijlopen.
23 De kleine veren belasten de rollen met een kleine aandrukkracht. Door de
wigvormige ruimte tussen de binnen- en buitenring wordt nu in één richting
de klemkracht aangebracht en dus de overbrenging tot stand gebracht.
24 Door een langere hefboom te kiezen kan een groter inschakelkracht worden
verkregen: inschakelmoment = uitgeoefende kracht × arm.
25 1 Hydraulisch, pneumatisch en elektromagnetisch bekrachtigde koppelingen
zijn geschikt voor afstandsbediening, in tegenstelling tot mechanisch
bediende koppelingen waarbij een hefboom moet worden overgehaald.
2 Ze zijn om dezelfde reden goed in te bouwen op moeilijk toegankelijke
plaatsen.
Om deze redenen worden ze veel gebruikt in geautomatiseerde processen.
26 a
Fn

as 1 as 2

Fn

Door een op het lamellenpakket aangebrachte normaalkracht (Fn) worden


de lamellen tegen elkaar gedrukt. Doordat de lamellen om en om
verbonden zijn met de binnen- of buitenring (en dus om en om met as 1 en
as 2), wordt de overbrenging tot stand gebracht.
b De veren trekken de zuiger terug als de oliedruk wegvalt. Dit zorgt voor
een soepelere ontkoppeling.
27 Een elektromagnetisch bekrachtigde koppeling wordt bekrachtigd door een
elektromagneet die bij bekrachtiging de koppeling tot stand brengt of juist
ontkoppelt. Dit principe is gebaseerd op inductie.
28 Er is in figuur 14.17 sprake van een lamellenkoppeling die elektromagnetisch
wordt bekrachtigd. Bij bekrachtiging (het tegen elkaar aandrukken van de
lamellen) wordt ook het tandwiel aangedreven.
6 ASKOPPELINGEN 37

Zelftoets
1 Een vaste koppeling legt een starre verbinding tussen twee aseinden. Een
flexibele koppeling kan kleine uitlijnafwijkingen opvangen.
2 Bij een grote klembuskoppeling is het moment groter en is voor de veiligheid
(naast de klemkracht van de bushelften) een spie aangebracht.
3 Een flexibele koppeling kan uitlijnfouten opnemen maar geen
hoekverdraaiing. Een elastische koppeling laat naast uitlijnfouten ook een
kleine hoekverdraaiing tussen de aseinden toe.
4 Een mechanisch bekrachtigde schakelbare koppeling moet met een
mechanisme daadwerkelijk ingeschakeld worden via een hefboom. Hierdoor is
afstandsbediening of inbouw erg moeilijk.
5 Bij een vaste flenskoppeling kan het draaimoment worden overgebracht:
– door afschuiving in de (pas)bouten
– door wrijving tussen de flenzen (de bouten zorgen voor de klemkracht)
Dit noemen we respectievelijk een vormgesloten en een krachtgesloten
overbrenging.
6 Een vloeistofkoppeling kan geen enkele uitlijnfout opvangen en de assen
moeten exact op elkaar zijn afgestemd. In de praktijk is er altijd wel enige
mate van afwijking, waardoor een flexibele of een flexibel-elastische koppeling
nodig is.
7 Zie figuur 14.1 uit het kernboek. (ashoekfout en radiale fout)
8 De wrijvingsring moet in diameter toenemen om de klemkracht over te
brengen. Als de ring uit één geheel bestaat is dit onmogelijk.
9 Vrijloopkoppelingen worden toegepast in situaties waarbij het over te brengen
draaimoment slechts in één draairichting mag worden overgebracht.
10 Tandkoppelingen worden gebruikt op plaatsen waar hoekafwijkingen ontstaan
doordat de assen doorbuigen (zoals bij walswerktuigen).
38 CONSTRUEREN 3

11

onbelast

belast

Door de indrukbare rubber omhulsels rond de metalen pennen wordt de


nodige elasticiteit bereikt.
12
.
.
ISBN 90-425-2968-9

You might also like