You are on page 1of 54

Deelkwalificatie Tekenen/Construeren MOW

Docentenhandleiding behorende bij

Construeren

werkboek 2

F. Hersche
J.G. Verhaar

redactie
R.F.A. Sars
NijghVersluys
Ericastraat 18
3742 SG Baarn
Correspondentieadres:
Postbus 225
3740 AE Baarn
Customer Contact Center
Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie
Telefoon: 035 - 548 22 22
Fax: 035 - 541 82 21
E-mail: bve@nijghversluys.nl
Internet: www.nijghversluys.nl
www.transferw.nl

Lay-out en zetwerk: Els Backer, Rijssen


Tekeningen: Denta Engineering, Soest

Derde druk
1 2 3 4 5 / 08 07 06 05 04
ISBN 90 425 2574 6 / NUR 174
© 2004 Uitgeverij NijghVersluys B.V., Baarn, The Netherlands
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in
een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze,
hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier, zonder
voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B
Auteurswet 1912 jo het Besluit van 20 juni 1974, Stb. 351, zoals gewijzigd bij het Besluit van
23 augustus 1985, Stb. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk
verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 3060, 2130 KB
Hoofddorp). Voor het overnemen van (een) gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen,
readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) dient men zich tot de
uitgever te wenden.
III

Ten geleide

Geachte docent,
Voor u ligt de docentenhandleiding die behoort bij de tweede druk van de uitgave
Construeren, werkboek 2 uit de serie tr@nsferW, bestemd voor de deelkwalificatie
Tekenen/Construeren MOW van de kwalificatie Werktuigbouwkunde op niveau 4. De
tweede druk van het werkboek voldoet aan de huidige inhoud van de kavels.
Bovendien zijn opmerkingen van docenten naar aanleiding van de eerste druk
verwerkt.
Deze docentenhandleiding bevat de antwoorden van de vragen, opdrachten en
zelftoetsen uit het werkboek.
Indeling serie Construeren
De serie tr@nsferW is opgebouwd uit kernboeken en bijbehorende werkboeken. Per
deelkwalificatie zijn er twee kernboeken. Dat betekent dat de uitgave Construeren
kernboek 1 (ISBN 90 425 2572 X) de leerstof voor de eerste drie semesters bevat.
De werkboeken sluiten aan op de praktische indeling in examenonderdelen. In
principe heeft elk examenonderdeel een eigen werkboek. In de uitgave Construeren,
werkboek 2 (ISBN 90 425 2562 2) zijn echter de onderwerpen voor de examen-
onderdelen Tekenen Constructies en Apparaten 1 en Mechanica en Sterkteleer 1
geïntegreerd. Het werkboek bevat derhalve de onderwerpen voor beide
examenonderdelen, tweede semester.
Uitgangspunten tr@nsfer W
De serie tr@nsferW volgt de bekende semesterserie van NijghVersluys op.
Uitgangspunt bij het ontwikkelen van tr@nsferW was dat vanzelfsprekend de nieuwe
eindtermen uit de kwalificatiestructuur nauwgezet moesten worden gevolgd. Kon u bij
de laatste generatie eindtermen in principe nog afwijken van de voorschriften, bij de
kwalificatiestructuur is dit door de externe legitimering onmogelijk geworden.
Bij de ontwikkeling van tr@nsferW hebben we veel energie gestoken in de didactiek.
De nieuwe structuur maakt immers duidelijk dat voor het klassikaal behandelen van
de leerstof minder tijd beschikbaar is dan voorheen. Om toch alles aan bod te laten
komen wat voorgeschreven is, dient de deelnemer/leerling meer zelfstandig de leerstof
door te werken.
Gebruik in de les
De serie tr@nsferW beoogt ook aan te sluiten bij de didactische vernieuwingen die op
alle onderwijsinstituten worden doorgevoerd. Iedere school maakt daarbij eigen,
specifieke keuzes. Uw rol als docent zal echter veranderen. In het werkboek treft u
vele verschillende didactische elementen aan die de leerling zullen sturen. U kunt
ervan uitgaan dat als een leerling de hier geboden vragen en opdrachten voldoende
weet te beantwoorden, hij de corresponderende theorie uit het kernboek beheerst.
Afhankelijk van uw eigen inzichten kunt u bepaalde onderdelen van de leerstof bij de
beantwoording van vragen en opdrachten klassikaal aan de orde stellen. Het is echter
ook het overwegen waard om deze leerstofonderdelen door de leerlingen zelf
onderling te laten oplossen in groepjes van minimaal twee personen. Onderzoek dat
aan de serie ten grondslag heeft gelegen, heeft uitgewezen dat een dergelijke
werkwijze tot verrassende resultaten leidt. Een leerling die geen moeite heeft met een
bepaald onderdeel van de leerstof, zal aan zijn medeleerling die daar wel moeite mee
IV

heeft, moeten uitleggen hoe de kwestie in elkaar steekt. De kans is daarbij groot dat
ook de leerling die dacht het allemaal al te weten, van zijn eigen uitleg en door vragen
van zijn medeleerling zelf meer begrip krijgt.
De opeenvolgende werkboeken uit de serie tr@nsferW zijn in toenemende mate
gericht op het zelfstandig werken door leerlingen, dat wil zeggen dat leerlingen geacht
worden problemen in samenwerking met medeleerlingen op te lossen. Dat betekent
dat een werkboek voor het derde semester iets anders is opgebouwd dan een
werkboek voor het eerste semester, en dat een werkboek voor het zesde semester
hierin nog verder gaat. Dit is voor uw leerlingen overigens niet geheel nieuw; van hun
vooropleiding zijn zij dat voor een deel reeds gewend. Bovendien zijn leerlingen die
tijdens hun opleiding geleerd hebben zelfstandig of samen met anderen problemen op
te lossen beter voorbereid op het bedrijfsleven. Eventuele doorstroom naar een HBO-
opleiding zal dan waarschijnlijk evenzeer minder moeilijk zijn.
Een dergelijke organisatie van de les ontlast voor een deel uw werkdruk. De
voormalige semesterserie heeft laten zien dat niet alle delen tijdig afgerond konden
worden. De grote hoeveelheid theorie daaruit bleek dikwijls te omvangrijk voor de
beschikbare uren. De kernboeken tr@nsferW bevatten daarom uitsluitend de
noodzakelijke leerstof. In combinatie met de huidige didactische opbouw van de
werkboeken hopen wij dat dit probleem nu wordt ondervangen.
De boeken voor de deelkwalificatie Tekenen/Construeren MOW zijn met de grootst
mogelijke zorg samengesteld. De opzet van het werkboek is in conceptuele vorm
uitvoerig getest en aangepast. Gebleken is dat de hierin samengebrachte werkvormen
tot goede resulaten leiden. Wij hopen dat ook uw leerlingen dat zullen ervaren.
Uw opmerkingen
NijghVersluys wil graag werk maken van uw reacties. Niemand kan ooit pretenderen
geheel foutloos of ideaal te zijn. Ook in boeken staan dus fouten. Zeker in een tijd
waarin het onderwijs sterk in beweging is, willen wij graag al uw reacties vernemen.
Uitsluitend de gebruikers van de uitgaven bepalen of in een boek of serie wijzigingen
noodzakelijk zijn. En ook uw wensen voor aanvullend materiaal horen wij graag.
Wij nodigen u van harte uit dan contact met ons op te nemen.
Uw reacties kunt u via verscheidene kanalen aan ons doorgeven.
Ons postadres is:
NijghVersluys
Postbus 225
3740 AE Baarn
Via e-mail kunt u contact opnemen met de redactie via
<adenhollander@nijghversluys.nl> of <avdminkelis@nijghversluys.nl>
Per telefoon bereikt u ons via 035-5482488 (A. den Hollander) of
035-5482479 (A. van de Minkelis)
Faxen kan via 035-5425123.
Wij horen graag van u!
Met vriendelijke groet,
NijghVersluys
De redactie
V

Verantwoording

Hieronder vindt u een overzicht van de theoriekavel voor semester 2 (deelkwalificatie


Tekenen/Construeren MOW, examenonderdelen Tekenen Constructies en Apparaten
1 en Tekenen Machinebouw 1), vergeleken met de uitgave Construeren werkboek 2 en
de uitgave Construeren kernboek 1 uit de serie tr@nsferW.
Hoofdgebied 1 Voorkomende belastingen binnen eenvoudige
werktuigbouwkundige constructies herkennen
werkboek hoofdstuk 1 (Belasting en spanning)
kernboek hoofdstuk 5 (Belasting en spanning)
Hoofdgebied 2 Krachtenspel van eenvoudige constructies omschrijven
werkboek hoofdstuk 1 (Belasting en spanning)
kernboek hoofdstuk 5 (Belasting en spanning)
Hoofdgebied 3 Constructie en het gebruik van drukvaten en pijpleidingen
werkboek hoofdstuk 3 (Drukvaten en pijpleidingen)
kernboek hoofdstuk 7 (Drukvaten en pijpleidingen)
Hoofdgebied 4 Eenvoudige berekeningen uitvoeren aan werktuigbouwkundige
verbindingselementen
werkboek hoofdstuk 4 (Boutverbindingen)
kernboek hoofdstuk 8 (Berekening boutverbindingen)

Voorts treft u aan een overzicht van de theoriekavel voor semester 2 (deelkwalificatie
Tekenen/Construeren MOW, examenonderdeel Mechanica en Sterkteleer 1),
vergeleken met de uitgave Construeren werkboek 2 en de uitgave Construeren
kernboek 1 uit de serie tr@nsferW.
Kenmerk MSL.C3
Hoofdgebied 1 Enkelvoudige belastinggevallen binnen werktuigbouwkundige
constructies herkennen en berekenen
werkboek hoofdstuk 1 (Belasting en spanning)
kernboek hoofdstuk 5 (Belasting en spanning)
Hoofdgebied 2 Normaalspanning berekenen
werkboek hoofdstuk 1 (Belasting en spanning)
kernboek hoofdstuk 5 (Belasting en spanning)
Hoofdgebied 3 Trek- en drukspanning berekenen
werkboek hoofdstuk 1 (Belasting en spanning)
kernboek hoofdstuk 5 (Belasting en spanning)
VI

Hoofdgebied 4 Toepassingsprogramma’s voor werktuigbouwkundige


constructies gebruiken
Er zijn geen eenduidige computerprogramma’s voor
werktuigbouwkundige constructies die op veel scholen gebruikt
zouden kunnen worden. In het werkboek zijn daarom geen
opdrachten over het gebruik van toepassingsprogramma’s
opgenomen.
Kenmerk MSL.C4
Hoofdgebied 1 Optredende schuifspanning berekenen
werkboek hoofdstuk 1 (Belasting en spanning)
kernboek hoofdstuk 6 (Enkelvoudige belastingen)
Hoofdgebied 2 Stuikspanning berekenen
werkboek hoofdstuk 1 (Belasting en spanning)
kernboek hoofdstuk 6 (Enkelvoudige belastingen)
Hoofdgebied 3 Eenvoudige berekeningen uitvoeren ten aanzien van elastische
vervorming
werkboek hoofdstuk 1 (Belasting en spanning)
hoofdstuk 2 (Wet van Hooke)
kernboek hoofdstuk 6 (Enkelvoudige belastingen)
Hoofdgebied 4 Op basis van berekeningen beoordelen of een onderdeel stijf
genoeg is voor een gegeven belasting
werkboek hoofdstuk 1 (Belasting en spanning)
kernboek hoofdstuk 6 (Enkelvoudige belastingen)
Hoofdgebied 5 Toepassingsprogramma’s voor werktuigbouwkundige
constructies gebruiken
Zie opmerking bij hoofdgebied 4 van kenmerk MSL.C3.
VII

Inhoud

1 Belasting en spanning 1
Inleiding 1
Belastingen en berekeningen 2
Zelftoets 1 10
Afschuifbelasting 12
Verdiepende opdracht 13
Stuikbelasting 14
Belasting bij oplegvlakken 17
Zelftoets 2 19

2 Wet van Hooke 21


Verlenging dan wel spanning 21
Zelftoets 24

3 Drukvaten en pijpleidingen 27
Procesinstallaties 27
Selectie van leidingmateriaal 28
Samenstellen van leidingsystemen 29
Plaatsen van leidingsystemen 31
Kranen en afsluiters 31
Zelftoets 34

4 Boutverbindingen 37
Klassenaanduiding van bouten en moeren 37
Montage van boutverbindingen 39
Boutmiddellijn en aandraaimoment 40
Inwendig losdraaimoment en breukdiagnose 43
Zelftoets 44
1 Belasting en spanning

Inleiding

1 De uitwendige kracht wordt opgevangen door een evenwicht makende kracht


ook wel reactiekracht F genoemd.
r

2 Onder spanning verstaan we een kracht, uitgeoefend op de eenheid van


oppervlakte. Daarbij is de eenheid van kracht Newton en de eenheid van
oppervlakte de mm².
3 a De kracht in de lengterichting noemen we de normaal kracht.
b De kracht loodrecht op de doorsnede noemen we de dwarskracht.
4 a spanningen ten gevolge van; trek, druk, knik, vlaktedruk, stuik, afschuiving,
buiging en wringing.
b normaalkracht; trek, druk, knik, vlaktedruk, stuik.
dwarskracht; doorbuiging, afschuiving, wringing.
c Om duidelijk te maken met welke spanning je te maken hebt, wordt een
kleine letter als index toegevoegd.
5 Een vlaktedruk- of stuikspanning ontstaat tussen twee oppervlakten onder
invloed van een kracht.
Een trek- of een buigspanning is een spanning die in het materiaal zelf ontstaat.
6 Optredende spanning is de spanning die in een constructiedeel optreedt bij een
bepaalde belasting en een daarbij behorend oppervlakte.
Toelaatbare spanning is de maximale spanning in een constructiedeel waarbij je
zeker weet dat er géén blijvende vervorming optreedt.
7 a De toelaatbare trekspanning neem je over het algemeen 70% van de
rekgrens van het materiaal.
b Rekgrens is de grens waarbij de spanning in het materiaal een blijvende
verlenging van 0,2% geeft ten opzichte van de oorspronkelijke staaflengte.
8 Volgens tabellen in je tabellenboek is R = 285 N/mm².
eH

Dus F = 0,7 × 285 N/mm² = 199,5 N/mm².


t
2 CONSTRUEREN 2

9 F = 0,7 R
t
@ eH

248 N/mm = 0,7 R 2


@ eH

R =
248 N/mm = 354,3 N/mm 2
2
eH
0,7
Volgens de tabel kies je dus voor materiaal E360.
10 F t
= 0,6 R @ eH

F t
= 0,6 × 265 N/mm 2

F t
= 159 N/mm 2

Belastingen en berekeningen

11 a De twee hoofdgroepen belastingen zijn:


– statische belasting
– dynamische belasting
- wisselende belasting
- sprongbelasting
- zwelbelasting
b – Statische belasting; een ophangbeugel zie figuur 5.1 uit het kernboek.
– Wisselende belasting, een drijfstang van een motor of compressor.
– Sprongbelasting, opneemorganen van hijswerktuigen.
– Zwelbelasting, tapbouten van een cilinderkop van een motor.
12 Een dynamische belasting geeft een extra belasting van het materiaal, waardoor
vermoeidheid een rol gaat spelen. Om dit te compenseren voert men een extra
veiligheidsfactor in, de belastingfactor f.
Door deze factor wordt de toelaatbare spanning kleiner en dus bij dezelfde
belasting het benodigde oppervlak groter.
13 a F = 0,7 @ R @ f = 0,7 × 225 N/mm² × 1 = 157,5 N/mm²
e

b = 0,7 R @ f = 0,7 × 225 N/mm² × / = 105 N/mm²


t

F @ e
2
3

c = 0,7 @ R @ f = 0,7 × 225 N/mm² × / = 52,5 N/mm²


t

F t e
1
3

14 De toelaatbare trekspanning is gelijk aan:


F = 0,7 R @ eH

112 N/mm² = 0,7 R


t

@ eH

R = 160 N/mm²
eH

Uit de tabel blijkt dat het toe te passen materiaal S185 moet zijn, met een
R = 175 N/mm².
eH
1 BELASTING EN SPANNING 3

15 Van materiaal S275 is R = 265 N/mm². eH

F
F = t
A
F =
22 000 N
t
B × 10 mm 2 2

4
F = 280,3 N/mm²
t

De maximale toelaatbare trekspanning mag zijn 0,7 @ R eH


, dus:
F = 0,7 × 265 N/mm² = 185,5 N/mm²
t

Mogelijkheden om te wijzigen zijn:


a belasting en middellijn constant; ander materiaal kiezen
b middellijn en materiaal constant; kracht verkleinen
c kracht en materiaal constant; middellijn vergroten
16 a Bij een controleberekening berekenen we de optredende spanning, als de
belasting en het oppervlak van de normaaldoorsnede bekend zijn.
Bij een ontwerpberekening berekenen we de benodigde normaaldoorsnede,
als de maximaal toelaatbare spanning van het materiaal en de optredende
belasting bekend zijn.
b We passen een controleberekenig toe, omdat dit profiel al is toegepast in de
constructie. Je gaat aan de hand van de extra belasting na of de toelaatbare
spanning in de normaaldoorsnede van het profiel niet wordt overschreden.
17 a Een staafas is de hartlijn van het profiel waarlangs de kracht zich verplaatst.
b De spanning is variabel als de normaaldoorsnede van een profiel niet overal
gelijk is.
18 Dit heeft tot gevolg dat ter plaatse van dit gat de normaaldoorsnede kleiner
wordt, waardoor daar bij gelijkblijvendebelasting de spanning in het materiaal
toeneemt.
19 a =F A
F @

= 100 N/mm × B 8 mm = 5026,6 N


max t min

F 2 2 2
max
4
b Ter plaatse van de kleinste normaaldoorsnede zal bij een gelijkblijvende
belasting de optredende spanning het grootst zijn. Op deze doorsnede zal
dus als eerste de breekspanning bereikt worden.
F
20 F =
t
A
We kunnen dus ook schrijven:
A=
F
= 60 000 N
B
2 × × d mm 120 N/mm
2 2
2

4
d = 17,8 mm afgerond d = 18 mm
4 CONSTRUEREN 2

21 Doorsnede A-A
8

F =F @ A A-A
t
A A&

10 000 N = F × B × 8 mm 6
2 2
F = 198,9 N/mm 2
t
A A & 4 t
&
A A

Doorsnede B-B
20
10

10 000 N = F t
B B &
× 10 mm × 20 mm 6 F t
&
B B
= 50 N/mm 2

Doorsnede C-C
20
10

10

10 000 N = × (10 mm × 20 mm ! 10 mm × 10 mm) 6 F t


C C&
= 100 N/mm 2

Doorsnede D-D
10

10 000 N = F × B 102
6 Ft = 127,3 N/mm 2
t
D D & 4 D D &

22 F=F @A
1200 × 10 N = F × B (300 mm ! 150 mm )
d
3 2 2 2 2

F = 22,6 N/mm
d
4 2
d
1 BELASTING EN SPANNING 5

23 In de onderstaande figuur is de normaaldoorsnede van de kolom gegeven.


D
0,8 D

Normaaldoorsnede van een cilindrische kolom

a 800 000 N = 200 N/mm × B × ((2 @ d)


2 2
! d2)
4
2B
= 200 N/mm × × (4 d ! d ) 2 2

4
= 200 N/mm × × 3d
2B 2

4
d = 41,21 mm (neem 42 mm)
D = 2 @ d = 2 × 42 mm = 84 mm

b De formule voor drukbelasting luidt:


F =F @ A
max d

800 000 N = 200 N/mm × B × (D ! (0,8 D) )


2 2 2

4
= 200 N/mm × B × (D ! 0,64 D )
2 2 2

4
= 200 N/mm × B ×0,36 D
2 2

4
D=
800 000 N × 4 = 118,9 mm
200 N/mm × B × 0,36
2

De inwendige middellijn: d = 0,8 × 118,9 mm = 95,2 mm.


Afgerond: D = 119 mm; d = 95 mm
6 CONSTRUEREN 2

F
24 We kunnen ook zeggen; A =
F
t

A=
100 000 N
100 N/mm 2

A = 1000 mm²
Voor het oppervlak van de normaaldoorsnede geldt ook;:
A=b t @

De verhouding is 2 : 1 dus de breedte b is tweemaal zo groot als de dikte t of


b = 2 t.
Het oppervlak A = 2t t = 1000 mm²
@

2t² = 1000 mm²


t² = 500 mm² dus t = 22,4 mm en de breedte b = 2 × 22,4 = 44,8 mm
In de praktijk rond je deze waarden af op hele getallen dus de dikte wordt dan
t =23 mm en de breedte b =46 mm.

25 a B-B en E-E. Op deze plaatsen wordt de doorsnede van de strip verzwakt


door boutgaten.
b
20
b

10

c Fmax = F t
@ Amin
80 000 N = 120 N/mm2 × (b 20 mm) × 10 mm
!

b 20 mm = 66,7 mm 6 b = 86,7 mm
!

Neem stripmateriaal 90 × 10 mm.


1 BELASTING EN SPANNING 7

26

0,8 D

F =F @ A
d

500 000 N = 60 N/mm × B (D ! 0,8 × D )


2 2 2 2

4
500 000 N = 60 N/mm × B (D ! 0,64 × D )
2 2 2

4
500 000 N = 60 N/mm × B × 0,36 D
2 2

4
a D = 171,7 mm
d = 0,8 × 171,7 = 137,3 6 137 mm

1/4 b

1/2 b

F =F @ A
d

500 000 N = 60 N/mm × (b ! 0,5 × b )


2 2 2 2

500 000 N = 60 N/mm × (b ! 0,25 × b )


2 2 2

500 000 N = 60 N/mm × 0,75 × b


2 2

b = 105,4 mm
wanddikte 105,4 mm = 26,4 mm
4
8 CONSTRUEREN 2

27
20

10 40
60

Fmax = Fd @ Amin
Fmax = 120 N/mm2 × ( 602 mm2 ! 402 mm2 ! 2 × 10 mm × 20 mm)
Fmax = 120 N/mm2 × 1600 mm2 = 192 000 N

28 a
Fv Ftrekstang Ftrekstang Fv

30˚ 30˚

F = 900 kN

Fv = 450 kN
Fv 450 kN
Ftrekstang = = = 519,62 kN
cos 30E 0,8660
of grafisch:

00 kN

30
Fstang

30

A
1 BELASTING EN SPANNING 9

b F=F @A t

t =x
A

b = 4x

519 620 N = 80 N/mm × 4x


2 2

x = 40,3
dus: t = 40,3 mm
b = 161,2 mm
10 CONSTRUEREN 2

Zelftoets 1

1 Spanning is een kracht per oppervlakte-eenheid, uitgedrukt in N/mm².


2 a Dynamische belastingen zijn te onderscheiden in;
– wisselend belastingen,
– sprongbelastingen,
– zwelbelastingen.
b Zie figuur 5.7, 5.8 en 5.9 uit het kernboek.
3 a F t
= 0,7 @ R @ f
eH

F t
= 0,7 × 325 N/mm² × 1 = 227,5 N/mm²

b F t
= 0,7 @ R @ f
eH

F t
= 0,7 × 325 N/mm² × = 151,7 N/mm²
2

c F= 0,7 @ R @ f
t eH

F = 0,7 × 325 N/mm² × = 75,8 N/mm²


t
1

d In a: 446,5 kN
In b: 297,7 kN
In c: 148,8 kN
4 Een cilinderkopbout wordt belast met een sprongbelasting.
De belastingfactor f is dus . 2

a F = 0,7 @ R @ f
t eH

150 N/mm² = 0,7 × R × eH


2

R =
150 N/mm = 321,4 N/mm²
2

0,7 ×
eH
2

b Staalsoort S355 (Fe 510) heeft een rekgrens R = 345 N/mm² of


eH

staalsoort E335 (Fe 590) heeft een rekgrens R = 325 N/mm² .


eH

5 a Een oplopende trekspanning betekent een sprongbelasting met een


belastingfactor f van . 2

F = ... @ R @ f
t eH

120 N/mm² = ... × 345 N/mm² × 2

b veiligheidsfactor = 120 N/mm 2

345 N/mm × 2 2

veiligheidsfactor = 0,52 < 0,7 dus toelaatbaar!


1 BELASTING EN SPANNING 11

F
6 a F =
t
A

F
A=
F
t

B × d² mm² = 36 000 N
4 80 N/mm 2

d = 23,94 mm, neem 24 mm.

F
b A=
F
t

(70 mm ! 40 mm) × t mm² = 36 000 N


80 N/mm2

t = 15 mm.
12 CONSTRUEREN 2

Afschuifbelasting

29 In dit geval treedt de afschuiving dus op in het schroefdraadgedeelte. We


moeten hier dus rekening houden met de spanningsdoorsnede van de
schroefdraad op de bout. Volgens de tabel in het tabellenboek is dit voor een
M16 schroefdraad: A = 157 mm²
s

a J = F
A
D

20 000 N
JD =
157 mm 2

J = 127,4 N/mm²
D

b De optredende afschuifspanning is bijna 30% hoger dan die in de situatie


van voorbeeld 12. Dit kan dus tot ongewenste gevolgen leiden, vervorming
of zelfs breuk van de bout.
30 Het oppervlak wat weerstand biedt aan de afschuifbelasting is:
A=2×
B ( 20 mm² ! 16 mm²) = 226 mm²
4
F
J = D
A
dus: F = A × J D

F = 226 mm² × 112 N/mm²


F = 25 312 N

31 Het oppervlak dat wordt afgeschoven is gelijk aan de omtrek van het gat maal
de dikte van de plaat.
A = omtrek × dikte
B
A = ( 40 mm + 100 mm + × 40 mm + 100 mm ) × 5mm
2
A = 1514 mm²

F
J =
D
A
F=A×J D

F = 1514 mm² × 360 N/mm²


F = 545 040 N
1 BELASTING EN SPANNING 13

Verdiepende opdracht

a F = 112 N/mm × 2 × B × 10 mm × 5 mm = 35 186 N


1
2

F = 112 N/mm × 80 mm × 5 mm = 44 800 N


2
2

F = 112 N/mm × 60 mm × 5 mm = 33 600 N


3
2

De maximale ponskracht is dus 44 800 N.


b F max
= 113 586 N
14 CONSTRUEREN 2

Stuikbelasting

32 a De bouten worden dubbelsnedig afgeschoven dus;


B
A = 2 × × (12 mm)² × n
4
A = 226,1 × n mm²
F
J =D
A
F
A=
JD

226,1 × n mm² = 60 000 N


150 N/mm 2

226,1 × n mm² = 400mm²


Het aantal bouten n = 400 mm = 1,77
2

226,1 mm 2

We nemen twee bouten M12.


b A = 2 × 2 × 12 mm × 10 mm
A = 480 mm²
F= F
A
s

Fs =
60 000 N
480 mm2

Fs = 125 N/mm²
F = 390 N/mm²
s

Omdat de optredende stuikspanning kleiner is dan de maximaal


toelaatbare stuikspanning mag de belasting toegelaten worden.
c A = 2 × 12 mm × t
A = 24 × t mm²
F
F = s
A
F
A=
F s

24 × t mm² = 60 000 N
390 mm 2

24 × t mm² = 153,8 mm²


Schetsplaatdikte t = 153,8 mm = 6,4 mm
2

24 mm 2

We nemen voor de dikte 7 mm.

d Ft =
60 000 N = 34,5 N/mm 2

2 × (100 mm 13 mm) × 10 mm
!

Deze spanning is kleiner dan wat maximaal toelaatbaar is.


1 BELASTING EN SPANNING 15

33 a F=J D @ A
10 000 N = J B 10 mm 6 J = 127,3 N/mm 2 2 2

4 D
@ @ D

b F= F A
s
max
@
proj
min

10 000 N = F × 4 mm × 10 mm 6 F = 250 N/mm


s
max
s
max
2

c
10

4
25

F= F t
@ A min
max

10 000 N = F × 4 m × (25 mm 10 mm)


t
max
!

F = 166,7 N/mm
t
2

max

F
34 a JD =
A
JD =
35 000 N
B × (16 mm ) mm 2 2

4
JD = 174 N/mm²
F
b Fs =
A
Fs =
35 000 N
16 mm × 10 mm
Fs = 218,8 N/mm²
Omdat de optredende stuikspanning kleiner is dan de maximaal toelaatbare
stuikspanning mag de belasting toegelaten worden.
16 CONSTRUEREN 2

c
17

10
40

A = (40 mm ! 17 mm) × 10 mm
A = 230 mm²
F= F
A
t

Ft =
35 000 N
230 mm 2

F = 152,2 N/mm²
t

F = 0,7 R
t
@ eH

F = 0,7 × 265 N/mm²


t

F = 185,5 N/mm²
t

Omdat de optredende trekspanning kleiner is dan de maximaal toelaatbare


trekspanning mag de belasting toegelaten worden.
35 a F =J D
@ A@n@2

120 000 N = 112 N/mm × B × 16 mm × n × 2 6 n = 2,7


2 2 2

4
Neem 3 × M16
b F =F s
@ A proj @ n
A = 16 × t
proj

120 000 N = 224 N/mm × 16 × t × 3 2

t = 11,2 mm
Neem t = 12 mm.
c F =F 2
t
@ A verzw @

120 000 N = 140 N/mm (b 17 mm) 8 mm × 2 2


!

b = 70,6 mm
Neem b = 75 mm. (Neem handelsbreedte!)
d F=F A n 2 s
@ proj
@ @

120 000 N = F × 16 mm × 8 mm × 3 × 2 F = 156,3 N/mm


s
6 s
2
1 BELASTING EN SPANNING 17

Belasting bij oplegvlakken

F
36 Fo =
A
F=A×F o

F = 300 × 300 mm² × 8 N/mm²


F = 720 000 N

37 Eerst berekenen we de toelaatbare kracht tussen de kolom en de voetplaat.


Volgens de tabel in het tabellenboek is het oppervlak van de buis
A = 1470 mm². Het oppervlak kan ook berekend worden:
A = B (121 113 ) = 1470,3 mm
1
@
2
!
2 2

F
Fo =
A
F=A×F o

F = 1470 mm² × 145 N/mm²


F = 213 150 N

Nu ga je bereken wat de toelaatbare kracht is tussen de voetplaat en de


betonnen fundering.
Het oppervlak van de voetplaat is
B
A = × (310 mm)² = 75 476,8 mm²
4
F
F =
A
o

F=A×F o

F = 75 476,8 mm² × 4 N/mm²


F = 301 907 N

De toelaatbare kracht op de kolom is dus 213 150 N.


38 Uit de tabel van voorbeeld 15 volgt F = 3 N/mm o
2

F =F × A
o
200 N = 3 N/mm × 8 mm × l l = 8,3 mm
prod
6
2
6

Rond dit af op l = 10 mm.


39

F = 80 000 N
0
15

IPE = 300 b = 150 (tabel)


F= F ×Ao
18 CONSTRUEREN 2

80 000 N = 4 N/mm × 150 mm × a 2

Afgerond: a = 135 mm
40
350

6 x ø25
200

F = 220 000 N

2
σ 0 = 4,5 N/mm

2
σ 0 = 0,09 N/mm

l = 3
b 2

a Fo =
F
= 220 000 N
350 mm × 200 mm 6 × B (25 mm)
A 2

4
!

F = 3,3 N/mm < 4,5 N/mm , dit is in orde omdat F = 4,5 N/mm
o
2 2
o
2

b F =F × A o

220 000 N = 0,09 N/mm × l × l l = 1914,9 mm 2 2

3
6

afgerond: l = 1920 mm
b = × 1914,9 = 1276,6, afgerond: 1280 mm.
2

41 Uit de tabel van voorbeeld 15 volgt F = 6 N/mm o


2

F =F × A o
60 000 N = 6 N/mm × d × 1,5d
proj
6
2
6 d = 81,7 mm
neem d = 85 mm
l = 1,5 × 81,6 mm = 122,6 mm
neem l = 125 mm.
1 BELASTING EN SPANNING 19

Zelftoets 2

1 De spanning bij gebogen oppervlakken verloopt. Om toch met deze spanningen


te kunnen rekenen, gebruiken we de gemiddelde spanningen.
2 – kolom op fundatie
– as in lager
– stoelpoot op de vloer
– tussen boutkop en strip
3 Bij langere kolommen moet de kolom ook op knik berekend worden.
F
4 a J =
A
D

A=2×3×
B × (16 mm)² = 1205,8 mm²
4
JD = 150 000 N
1205,8 mm 2

JD = 124,4 N/mm²
b Fs = F
A
A = 2 × 3 × (16 mm × 6 mm) = 576 mm²
Fs =
150 000 N
576 mm 2

Fs = 260,4 N/mm²
c Fs = F
A
A = 3 × (16 mm × 16 mm) = 768 mm²
F = 150000N/768mm²
s

F = 195,3 N/mm²
s

F
d Ft =
A
A = 2 × (1102 mm² ! 17 × 6 mm²) = 2000 mm²
Ft =
150 000 N
2000 mm 2

Ft = 75 N/mm²
20 CONSTRUEREN 2

F
5 a Fo =
A
Fo =
450 000 N
100 mm × 150 mm
Fo = 30 N/mm²
F
b F =
o
A

F
A=
F
o

150 mm × l = 450 000 N


8 N/mm 2

150mm × l = 56 250 mm²


De lengte is 56 250 mm = 375 mm
2

150 mm
2 Wet van Hooke

Verlenging dan wel spanning

1 De wet slaat op het eerste, rechte gedeelte (het evenredige gedeelte) tot aan de
evenredigheidsgrens.
Bij deze grens gaat de rechte lijn (moduluslijn) over in een kromme.
panning

evenredigheidsgrens

moduluslijn
σ (wet van Hooke)

0 ε rek

2 a Als een onderdeel op trek wordt belast, zal dat onderdeel langer worden.

b Als een onderdeel op druk wordt belast, zal dat onderdeel .


korter worden

c Als een onderdeel wordt verwarmd, zal dat onderdeel uitzetten.

d Als een onderdeel wordt afgekoeld, zal dat onderdeel krimpen.

e Als een onderdeel, dat is ingeklemd tussen twee andere onderdelen, wordt
verwarmd, zal in het materiaal ontstaan.
(druk)spanning

3 a Als de kracht op een onderdeel groter wordt, zal de verlenging toenemen.

b Als de staaf dunner is, zal de verlenging toenemen.

c Als het materiaal elastischer is, zal de verlenging toenemen

d Als de beginlengte van de staaf kleiner is, zal de verlenging afnemen.


22 CONSTRUEREN 2

4 Als alle factoren (van de wet van Hooke) gelijk blijven:


a dan zal de verlenging van staal zijn dan die van
kleiner(E is groter)

aluminium.
b dan zal de verlenging van gietijzer zijn dan die van nylon.
groter(E is kleiner)

Als een staaf van een bepaald materiaal (zonder inklemming) wordt verwarmd:
c dan zal de verlenging van staal " zijn dan van koper.
kleiner( is kleiner)

d dan zal de verlenging van aluminium " zijn dan van tin-
groter( is groter)

legeringen.
Als een ingeklemde staaf van een bepaald materiaal wordt verwarmd:
e dan zal de spanning in een stalen staaf " zijn dan van
groter(E @ is groter)

koper.
5 a mm/mm @ K
b De lineaire uitzettingscoëfficiënt is een materiaalconstante die de uitzetting
(in mm) geeft per millimeter beginlengte per graad temperatuurverhoging
( ). Dus millimeter per millimeter en per Kelvin.
K

6 De specifieke verlenging is de lengteverandering per lengte-eenheid, ook wel


rek genoemd. De eenheid is mm/mm, en dus dimensieloos. g = ) . l

L
o
7 Volgens tabel 6.1 uit het kernboek geldt voor aluminium: = 0,7 @ 10 N/mm² E
5

a )= l
F @ lo
= 35 000 N × 4000 mm
A
o@E 1600 mm 2 × 0,7 @ 105 N/mm 2
)l = 1,25 mm

b Ft = F
= 35 000 N2 = 21,875 N/mm²
A
o 1600 mm

c g = ) = 1,25 mm = 0,31 @ 10
l -3

0 4000 mm
l

8 a UNP 400: = 9149 mm² A

staal: = 2,1 @ 10 N/mm²


E
5

= 1 100 000 N × 5000 mm


@ o
b )=
F l
l

o@ 9149 mm × 2,1 @ 105 N/mm 2


A 2E

) = 2,86 mm
l

c g = ) = 2,86 = 0,6 @ 10
l -3

o 5000
l

d Ft = F
= 1 100 000 N2 = 120,23 N/mm²
A
o 9149 mm
2 WET VAN HOOKE 23

9 Volgens tabel 6.1 uit het kernboek:


Aluminium: " = 24 @ 10! mm @ mm/K 6

) = @ " @ ) = 4000 × 24 @ 10! × 45 = 4,32 mm


l lo T
6

10 Volgens tabel 6.1 uit het kernboek:


Aluminium: = 0,7 @ 10 N/mm² E
5

F = @ " @ ) = 0,7 @ 10 × 24 @ 10 × 45 = 75,6 N/mm²


! 5 6
E T

11 Volgens tabel 6.1 uit het kernboek:


" = 12 @ 10 mm @ mm/K
! 6

E = 2,1 @ 10 N/mm² 5

F= @"@) E T

200 = 2,1 @ 10 × 12 @ 10 × ) 5 -6
T

) = 79,4 K –79,4 °C
T

Dan is de maximale temperatuur:


) = !
T T2 T1

T2= ) + = 79,4 + 20 = 99,4 °C


T T1

12 Volgens tabel 6.1 uit het kernboek:


" = 12 @ 10 mm @ mm/K
! 6

E = 2,1 @ 10 N/mm² 5

F = 2,1 @ 10 × 12 @ 10 × 60 = 151,2 N/mm²


5 -6

13 Volgens tabel 6.1 uit het kernboek:


" = 12.10 mm @ mm/K
-6

E = 2,1 @ 10 N/mm² 5

a ) = @"@) l lo T

6 = 18 000 × 12 @ 10! × )T 6

) = 27,8 KT

Dan liggen de rails dus tegen elkaar bij een temperatuur van (15 EC +
27,8 EC =) 42,8 °C.
b Als de temperatuur oploopt (van 42,8 °C) tot 50 °C is het
temperatuurverschil waardoor spanning optreedt slechts 7,2 °C.
F = E @ " @ )T = 2,1 @ 10 5
× 12 @ 10! × 7,2 = 18,1 N/mm²
6
24 CONSTRUEREN 2

Zelftoets

1 De lengteverandering van een onderdeel is afhankelijk van:


– de kracht ( ) F

– de beginlengte ( ) lo

– de oppervlakte van de normaaldoorsnede ( ) Ao

– de elasticiteitsmodulus van het materiaal ( ) E

2 a De elasticiteitsmodulus ( ) is een materiaalconstante die de elasticiteit (of de


E

stijfheid) van het materiaal aangeeft.


b De eenheid van de elasticiteitsmodulus ( ) is N/mm². E

3 a Er ontstaat een drukspanning in een staaf als we deze verwarmen, terwijl


geen uitzetting mogelijk is (bij een inklemming).
b Spanning in een materiaal kan ontstaan door een belasting of door een
temperatuurverandering.
4 Volgens tabel 6.1 uit het kernboek:
" = 12 @ 10! mm @ mm/K6

E = 2,1 @ 10 N/mm² 5

= B @ ² = B × 20² = 314,2 mm²


4 4
Ao d

a )= l
F @ lo
= 200 000 N × 5000 mm
A
o@E 314,2 mm 2 × 2,1 @ 105 N/mm 2
)l = 15,2 mm

b g = ) 15,2 = 3 @ 10!
l 3

o 5000
l

5 Volgens tabel 6.1 uit het kernboek:


" = 12 @ 10! mm @ mm/K6

E = 2,1 @ 10 N/mm² 5

F = @"@) E T

F = 2,1 @ 10 × 12 @ 10! × 180 = 453,6 N/mm²


5 6
2 WET VAN HOOKE 25

6 Volgens tabel 6.1 uit het kernboek:


" = 12 @ 10 mm @ mm/K
–6

E = 2,1 @ 10 N/mm²
5

De begintemperatuur is 20 °C; de voeg is dan 6 mm.


De voeg mag niet kleiner worden dan 0 mm (dan ontstaat er spanning) en niet
groter dan 10 mm. Bij afkoeling mag de krimping niet groter zijn dan
10 mm ! 6 mm = 4 mm en bij verwarming mag de uitzetting niet groter zijn
dan 6 mm ! 0 mm = 6 mm.
Afkoeling:
) = @"@)
l lo T

4 = 16.000 × 12 @ 10 × )
–6
T

) = 20,83 K
T

Dus de laagst toelaatbare temperatuur is !0,83 °C. (20 ! 20,83)


Verwarming:
) = @"@)
l lo T

6 = 16 000 × 12 @ 10 × )
–6
T

) = 31,25 K
T

Dus de hoogst toelaatbare temperatuur is 51,25 °C. (20 + 31,25)


3 Drukvaten en
pijpleidingen

Procesinstallaties

1 warmwaterboiler
LPG-tank in auto
drukvat in de CV-installatie
fles/tank met campinggas
2 stoomketels: ketel waarin water wordt verhit
dampketels: ketel waarin een andere vloeistof dan water wordt verhit
natte vaten: vat dat geheel of gedeeltelijk gevuld is met vloeistof
droge vaten: vat dat alleen damp bevat
3 a Het p-V-product is de combinatie (het product) van de in een vat heersende
druk en het volume (inhoud) van het vat. Dit product geeft de uiterste
omstandigheid aan waarin het vat mag verkeren om nog een vergunning te
krijgen.
b Bij dampketels wordt een andere vloeistof dan water verhit (bijvoorbeeld
een gevaarlijke stof): de eisen zijn dan ook hoger.
c De eisen voor een dampketel zijn het hoogst. De p-V-waarde is laag, zodat
het product van de druk (p) en het volume (V) en bepaalde waarde niet mag
overstijgen.
d zie onderstaande figuur.

5
10 Pa
8
7
6
5
p
4 p . V = 800
3
2
1

200 400 600 800 1000


V
28 CONSTRUEREN 2

4 Tijdens het gebruik kunnen de omstandigheden toch anders zijn dan vooraf
voorspeld. Onvoorziene zaken kunnen toch nog leiden tot een defect of een
ongeval.
5 waterleiding in huis
gasleiding in huis
CV-leiding in huis
brandstofleiding in de auto
afvoerleiding naar het riool
6 overzichtelijke plaatsing: bij aanpassingen of reparaties is het nodig dat
een leidingsysteem duidelijk en overzichtelijk is.
leidingmiddellijnen: snelheidsveranderingen kunnen tot
drukvariaties en trillingen leiden.
materiaalsoort: pijpen moeten geschikt zijn voor het medium
(druk en temperatuur).
opname lengteveranderingen: temperatuurveranderingen leiden tot
lengteveranderingen die voor spanningen in de
leidingen kunnen zorgen.
plaatsing aftappunten: regelmatige ontluchting is noodzakelijk en deze
punten moeten goed bereikbaar zijn.
verbinding en ondersteuning: de leidingen moeten stabiel en bedrijfszeker
worden geplaatst.
veiligheid: het leidingsysteem mag geen gevaar opleveren
voor de omgeving.

Selectie van leidingmateriaal

7
materiaal voordelen nadelen
staal (ongelegeerd en – bestand tegen hoge – corrosiegevoelig
gelegeerd) temperaturen en (ongelegeerd)
werkdrukken – relatief groter gewicht
– door lassen te verbinden (hoge dichtheid
niet-ijzermetaal – goed geleidings vermogen – treksterkte neemt af bij
(koper en messing) – vrij gemakkelijk buigbaar hogere temperaturen
– bestand tegen tempera-
tuurwisselingen
– geen aantasting door
vocht en lucht
kunststof – lage dichtheid – lage toelaatbare
– weerstand tegen temperatuur en
chemische aantasting werkdruk
– gemakkelijke verwerking
(o.a. lijmen)
– gunstige kostprijs
3 DRUKVATEN EN PIJPLEIDINGEN 29

8 In de procesindustrie werkt men vaak met tamelijk hoge druk en temperatuur.


Naadloze pijp is (doordat er geen verzwakking is door de las) beter bestand
tegen hogere drukken. In gevallen waar de druk lager is, wordt soms gelaste
pijp gebruikt, omdat dit goedkoper is.
9 a Druktrappen zijn de afgesproken drukintervallen die een bepaalde waarde
hebben gekregen en daarbij behorende toe te passen proefdrukken en
mediumtemperaturen
b Om de toelaatbare werkdrukken bij verschillende drukintervallen en
verschillende temperaturen op te zoeken.
10 a 400 EC bij een druk van 200 @ 105 Pa (druktap 400)
b Bij druktap 400 is te zien dat bij 350 EC het materiaal 13CrMo44 en GS-
17CrMo55 een druk kan hebben van 380 @ 105 Pa.
11 a treksterkte: de maximale (trek)spanning die op een bepaald materiaal
kan worden uitgeoefend voordat het materiaal zijn
samenhang verliest.
rekgrens: de maximale (trek)spanning die op een bepaald materiaal
kan worden uitgeoefend waarbij nog elastische rek
optreedt. (Dat wil zeggen dat bij opheffing van de
spanning het materiaal in zijn uitgangstoestand
terugkeert)
kruipgrens: de maximale (trek)spanning die op een bepaald materiaal
kan worden uitgeoefend voordat het materiaal door
kruip wordt vervormd.
corrosievastheid: de mate waarin materiaal bestendig is tegen corrosie
(roest).
b Afhankelijk van de toepassing (welk medium, welke omgeving) worden aan
bepaalde pijpleidingen eisen gesteld. Vooraf bepalen van deze
toepassingseisen is belangrijk en heeft direct te maken met de keuze voor
een bepaalde materiaaleigenschap.

Samenstellen van leidingsystemen

12 a – werkdruk in de leiding
– temperatuur in de leiding
– geldende voorschriften voor flensverbindingen
b voorlasflenzen: hogedrukleidingen, stoomleidingen
overschuifflenzen leidingen van koper of corrosievast staal
vlakke lasflenzen leidingen met lage werkdrukken
draadflenzen leidingen met schroefdraad (draadpijpen
30 CONSTRUEREN 2

13 Bij een koppeling met conische dichtingsvlakken wordt door het aandraaien
van een moer de afdichting tot stand gebracht doordat de wigwerking van de
schuine vlakken zorgt voor een goede afdichting (zie figuur 7.11a uit het
kernboek).
Bij een koppeling met snijringen wordt de afdichting tot stand gebracht door
snijringen die na het aandraaien van een moer in het materiaal snijden (zie
figuur 7.11b uit het kernboek).
14 Stalen draadbuizen zijn stalen leidingen die voorzien zijn van
bevestigingspijpschroefdraad (gasdraad). Hierop zijn onderdelen die eveneens
dit schroefdraad hebben te bevestigen (flenzen, appendages)
15 – Een gefitte pijpinstallatie is opgebouwd uit standaardonderdelen die op
eenvoudige wijze met elkaar zijn te verbinden.
– Een gefitte pijpinstallatie is demontabel, zodat in een later stadium
wijzigingen in het systeem kunnen worden aangebracht of appendages
worden aangebracht.
16 Lassen is een eenvoudige manier van verbinden. Nadeel is dat de verbinding
niet meer losneembaar is voor demontage of plaatsing van appendages.
17 a Een compensator is een onderdeel in een leidingsysteem dat
lengteveranderingen en trillingen in een leiding kan opvangen.
b Er kunnen trillingen ontstraan die storende geluiden kunnen veroorzaken en
er kan materiaalspanning in de leiding ontztaan, die kan zorgen voor:
– sterke vervorming van de leidingen;
– beschadiging bij de aansluitpunten van machines of apparaten;
– beschadigingen aan de gebouwconstructies.

18
compensator voordeel nadeel
stalen balgcompensator – lekdicht – voornamelijk geschikt
– corrosievast en voor axiale beweging
onderhoudsvrij
rubber compensator – korte, gemakkelijk te – beperkt
monteren temperatuurbestendig
compensator met een – aan veroudering
lage weerstand onderhevig
– goede trillingsisolatie
kunststof compensator – geschikt voor toepas- – beperkt temperatuur
singen in de petro- bestendig
chemische industrie – tot een beperkte druk
toepasbaar.
3 DRUKVATEN EN PIJPLEIDINGEN 31

Plaatsen van leidingsystemen

19 a Bij een vast punt mag de leiding absoluut niet bewegen. De compensator
wordt dus zo dicht mogelijk bij een vast punt gemonteerd om
leidingbewegingen op te vangen. Tussen het tweede en derde geleidepunt
zou de compensator minder effect hebben.
b Ja, dat is in principe mogelijk als de compensator maar bij een vast punt
wordt gemonteerd.
c Nee, want dan zouden de leidinggedeelten tussen de vaste punten geen
compensatie hebben bij (temperatuur)uitzetting of andere bewegingen, er
zou dan spanning optreden in het materiaal, wat beschadigingen kan
opleveren.
d Het eerste geleidepunt moet worden geplaatst op viermaal de
leidingsmiddellijn vanaf de compensator, dus op 4 × 420 mm = 1680 mm.
De tweede compensator zou daar weer 14 × 420 mm = 5880 mm vandaan
moeten worden geplaatst. De plaats van de overige geleidepunten is ook
afhankelijk van de werkdruk.
20 a De vaste punten voor kleine middellijnen zijn demontabel, terwijl de vaste
punten voor grote middellijnen dat niet zijn (deze zijn aan de leiding
vastgelast). Zie figuur 7.23 uit het kernboek.
b De bandgeleidepunten met de holgevormde rollen zorgen voor de minste
slijtage, omdat bij lengteverandering van de leiding de rol de beweging
geleidt en de holte van de rol enigszins aan de leiding is aangepast.
21 a Als de leidingmiddellijn groter is moet de onderlinge afstand van de
geleidepunten groter zijn. In de grafiek van figuur 7.25 uit het kernboek is
dit af te lezen.
b Als de werkdruk in de leidingen hoger is, moet de onderlinge afstand van de
geleidepunten kleiner zijn. Ook dit is in de grafiek af te lezen.

Kranen en afsluiters

22 a Appendages zijn onderdelen die aan leidingen kunnen worden bevestigd om


het leidingsysteem te completeren, bijvoorbeeld afsluiters, kranen en
meetapparatuur.
b waterkraan temperatuurmeter regelknop van cv-radiator
gaskraan drukmeter op cv-ketel
32

23

naam principe materiaal toepassing voordelen

5
plugkraan afsluiten van leiding door verplaatsen bronzen of gietijzeren huis met werkdruk tot 10 . 10 Pa
van tapse plug bronzen of stalen plug
CONSTRUEREN 2

kogelkraan draaibare kogel zorgt voor afsluiten smeedstaal, corrosievast staal, chemische industrie lage stromingsweerstand
leiding gietijzer of bronzen huis met een
hardverchroomde stalen kogel

klepafsluiter handwiel draait klep in het huis bronzen klepafsluiter met teflon alle media temperatuurbestendig
zodat de leiding wordt afgedicht afdichtingsringen

schuifafsluiter schuif wordt door middel van lagedrukstoomleidingen, gas- lage stromingsweerstand, korte
een moer en een draaispil en waterleidingen inbouwlengte, snelle sluitting
verplaatst

membraanafsluiters kunststof of rubber membraan gietijzer, brons, corrosievast staal chemische en voedingsmiddelen- geschikt voor corrosieve vloeistoffen
zorgt voor afsluiting industrie en voedingsmiddelen

naaldafsluiter kleine afsluiting me dunne metalen koper-tinlegering, staal of gassen en vloeistoffen in dunne perfecte afsluiting en nauwkeurig
naald die voor afsluiting zorgt corrosievast staal leidingen regelbaar

vlinderklep cilindervormige doorlaat met een industrie en scheepsbouw op verschillende manieren te


platte ronde klep zorgt voor de bedienen
afsluiting
3 DRUKVATEN EN PIJPLEIDINGEN 33

24 a De toelaatbare werkdruk is 80 @ 10 5 Pa.


b De toelaatbare werkdruk is 250 @ 10 5 Pa.
c De toelaatbare werkdruk is 40 @ 10 5 Pa.
25 a 4 × Dn = 4 × 200 = 800 mm
b 14 × Dn = 14 × 200 = 2800 mm
c Volgens de grafiek van figuur 7.22 uit het kernboek is de onderlinge
geleidepuntafstand bij de gegeven druk een leidingdoorlaat van 12 m.
26 a Er is sprake van een temperatuurvermindering van 20 EC. Volgens de
grafiek van figuur 7.25 uit het kernboek is de uitzetting van dit materiaal
dan 0,2 mm/m. De totale krimp van de leiding is dan 50 × 0,2 = 10 mm.
b Volgens de grafiek van figuur 7.25 uit het kernboek is bij een
temperatuursverandering van 230 EC (250 EC ! 20 EC) de uitzetting
2,8 mm/m. De totale uitzetting is dan 50 × 2,8 = 140 mm.
c De totale lengteverandering is dan 140 mm + 10 mm = 150 mm.
Opmerking
Op het moment dat aan de hand van de lengteverandering van de leiding
een compensator moet worden gekozen, moet rekening worden gehouden
met 10% veiligheidsmarge, dus 150 mm + 15 mm = 165 mm.
34 CONSTRUEREN 2

Zelftoets

1 a In stoomketels wordt water verhit, terwijl in dampketels een andere


vloeistof wordt verhit.
b Beide worden door een externe hittebron verhit.
2 a Het p @ V-product is de combinatie (het product) van de in een vat heersende
druk en het volume (inhoud). Dit product geeft de uiterste omstandigheid
aan waarin het vat mag verkeren om nog een vergunning te krijgen.
b

3 Voordelen: lage dichtheid


weerstand tegen chemische aantasting
gemakkelijke verwerking
gunstige kostprijs
Nadeel: lage toelaatbare druk en temperatuur
4 Zie figuur 7.18 uit het kernboek.
5 Het temperatuurverschil is 15 + 36 = 51 EC. Volgens de grafiek is de
uitzetting dan 0,5 mm/m. Het totale lengteverschil is dan 65 × 0,5 = 32,5 mm.
Opmerking
Op het moment dat aan de hand van de lengteverandering van de leiding een
compensator moet worden gekozen, moet rekening worden gehouden met 10%
veiligheidsmarge.
6 Zie figuur 7.8 uit het kernboek
3 DRUKVATEN EN PIJPLEIDINGEN 35

7 Links in de grafiek is af te lezen dat de geleidepuntafstand bij 500 mm en


7 @ 105 Pa gelijk is aan 33 meter.
122
107
91
1800
Dn 1500
76 Dn
16 0 0 00
Dn 1400 D n 12
Dn
61
1000 900
Dn Dn
55 Dn
800
49
43 600
Dn
500
Dn
37
45 0 400
Dn Dn
30 350
Dn
300
27 Dn
250
24 Dn

21
onderlinge geleidepuntafstand in m

200
Dn
18
150 125
Dn Dn
15 100
Dn

12
80
Dn
9

3
28 25 20 17,5 14 10 7 3,5
5
maximale leidingdruk in 10 Pa

8 a Zie figuur 7.30b uit het kernboek


b (Petro)chemische en voedingsmiddelenindustrie.
4 Boutverbindingen

Klassenaanduiding van bouten en moeren


1
spanning

Rm

breekpunt

Re
treksterkte

σ
rekgrens

0 ε rek

2 Bij een boutverbinding (en ook bij andere verbindingen) is de rekgrens


belangrijker dan de treksterkte. Hoewel de treksterkte de maximale spanning
die een materiaal kan hebben weergeeft, is het belangrijk onder de rekgrens te
blijven. Belasting boven de rekgrens geeft blijvende vervorming aan de
constructie of het machine-onderdeel.
Zie ook de trekkromme van opdracht 1.
38 CONSTRUEREN 2

3 Van een bout met sterkte-klasse 10.9 is:


a de nominale rekgrens: 10 × 9 × 10 = 900 N/mm²
b de nominale treksterkte: 10 × 100 = 1000 N/mm²
c De rekgrens is de maximaal toelaatbare trekspanning voordat blijvende
vervorming optreedt, terwijl de treksterkte de maximaal toelaatbare
spanning aangeeft voordat breuk optreedt. De rekgrens ligt lager dan de
treksterkte van een materiaal, maar de verhouding daartussen verschilt per
materiaal. De treksterkte zegt iets over de sterkte (of zwakte) van het
materiaal, terwijl de rekgrens bepalend is voor de stugheid van het
materiaal.
4 a De spanningsdoorsnede van een bout is de oppervlakte van de
normaaldoorsnede van het schroefdraad, gemeten op de
spanningsmiddellijn. Deze spanningsmiddellijn ligt tussen de
buitenmiddellijn en de kernmiddellijn van het schroefdraad (zie figuur). Het
schroefdraad is in principe sterker dan een cilinder met dezelfde maat als de
kernmiddellijn.

d = buitenmiddellijn
lank d1 = kernmiddellijn
profielhoek d2 = flankmiddellijn
d % d1
lanklijnen d2 =
flankhoeken
2
lankpunten d1 % d2
ds =
2
p =spoed
p

d1

ds

d2

b In het tabellenboek is van schroefdraad M20 te vinden:


d = buitenmiddellijn = 20 mm
d = flankmiddellijn = 18,38 mm
1

d = kernmiddellijn = 16,93 mm
2

De spanningsmiddellijn is te berekenen met:


d = 0,5 (d + d )
s
@ 1 2

d = 0,5 × (18,38 + 16,93) = 17,66 mm


s

De spanningsdoorsnede is nu te berekenen met:


A =
B d² @
s
4 s

As =
B × 17,66² = 244,8 mm²
4
De tabel in het kernboek geeft dus een juiste (hetzij afgeronde) waarde van
de spanningsdoorsnede van schroefdraad M20.
4 BOUTVERBINDINGEN 39

5 a Naast de kwaliteit van het materiaal (6.8 of 10.9) is ook de dikte


(spanningsmiddellijn) van de schroefdraad van belang. In figuur 8.2 uit het
kernboek is de belastbaarheid van de twee bouten met verschillende sterktes
af te lezen.
M20 - 6.8 belastbaarheid: 118 000 N
M14 - 10.9 belastbaarheid: 108 000 N

b Als de spanningsdoorsnede van de bout groter is, kan een bout met een
lagere kwaliteit soms toch meer belasting opnemen.

6 De klasse-aanduiding van moeren (één cijfer) komt overeen met de klasse-


aanduiding van bouten (het eerste getal). Moeren van een hogere klasse mogen
wel gebruikt worden op bouten van een lagere klasse, maar niet andersom. Een
moer klasse 8 mag dus wel gebruikt worden op een bout klasse 6.8, het is alleen
overbodig om een ‘te sterke’ moer te nemen.

M o n t a g e v a n b o u t v e r b i n d i n g e n

7 a Voorspanning ontstaat door een bout of moer (met een momentsleutel) zo


aan te draaien dat in het boutmateriaal trekspanning ontstaat.
b Vermoeiing komt voor bij onderdelen (bouten) die wisselend belast worden
door relatief grote krachten.

8 a De boutverbinding van een drijfstang van een dieselmotor heeft veel


voorspanning nodig, door de wisselende belasting. Zonder voorspanbouten
zou er speling ontstaan in het glijlager.
b Bijvoorbeeld een boutverbinding van een flens met een pakking heeft geen
hoge voorspanning in de bout nodig. Dit omdat de pakking haar veerkracht
niet mag verliezen.

9 Het aandraaimoment (de mate waarin de bout wordt aangedraaid) is direct


bepalend voor de voorspankracht, omdat deze voorspankracht het directe
gevolg is van hoe stevig de bout in de moer wordt gedraaid. Dit wordt bepaald
door de grootte van het moment waarmee de bout aangehaald wordt.

10 De werkelijke voorspankracht in een bout is altijd lager dan de berekende


voorspankracht, doordat de verbinding iets gaat ‘zetten’. Dit ontstaat omdat bij
het aandraaien van de moer de toenemende voorspankracht eerst alle
oneffenheden uit het materiaal van bout en constructiedelen drukt.

11 De veerconstante geeft de hoeveelheid rek van de bout en de indrukking van de


omgeving aan. Bij korte dikke bouten is de veerconstante groot en bij lange
dunne bouten is de veerconstante klein. Dit noemt men respectievelijk stijve en
slappe bouten.

12 In sommige situaties worden bouten verjongd. dat wil zeggen dat de diameter
van de bout over een bepaalde lengte van de boutsteel wordt verkleind.
Hierdoor wordt de bout ‘slapper’; wat in sommige gevallen (bijvoorbeeld als
geen stijve afdichting gewenst is) gunstiger is. In figuur 8.9 van het kernboek is
een afbeelding van een verjongde bout te zien.
40 CONSTRUEREN 2

13
25% verlies t.g.v. "zetten"

Ft
0 kN werkelijke voorspankracht
15 kN

L b 3 mm L f 1 mm

14 Bij het monteren van een kritische verbinding is de belangrijkste voorwaarde


dat de voorspankracht FA op de juiste manier en binnen bepaalde toleranties
wordt aangebracht. Hiervoor is nauwkeurig gereedschap nodig om het juiste
aandraaimoment precies aan te geven.

15 Bij de hoekverdraaiings-bestuurde montage is er een direct verband tussen


hoekverdraaiing en verlenging. De wrijving heeft dus geen invloed.

16 Bij de rekgrens-bestuurde montage bereikt de aandraaikracht precies de grens


van het elastische gebied.

Boutmiddellijn en aandraaimoment
17 Statische belasting is een belasting met een constante vaste waarde, terwijl een
dynamische belasting een veranderlijke waarde heeft. Dynamische belasting is
te verdelen in drie groepen: wisselende belasting, sprongbelasting en
zwelbelasting. Zie hoofdstuk 5 uit het kernboek. Voorbeelden van dynamische
belastingen zijn: de drijfstang van een compressor of een verbrandingsmotor,
hijswerktuigen, tap-einden waarmee een cilinderkop op een motor is
gemonteerd.

18 stap 1: In kolom 1 van tabel 8.4 is de eerstvolgende grotere kracht van


12 000 N: 16 000 N.
stap 2: Een cilinderkop van een zuigercompressor wordt dynamisch belast;
terwijl de bouten excentrisch worden belast. Hierdoor moet twee
stappen (tabel 8.5) in de tabel worden opgeschoven: 40.000 N.
stap 3: De aandraaimethode is met een momentsleutel, waardoor één stap
(tabel 8.6) moet worden opgeschoven: 63.000 N.
stap 4: De bout heeft sterkteklasse 10.9, waarmee uit tabel 8.4 schroefdraad
M14 kan worden afgelezen.

19 stap 1: 24.000 N wordt 25.000 N


stap 2: dynamisch excentrisch: 2 stappen, dus 63.000 N
stap 3: precisieschroefapparaat met dynamische meting: 1 stap, dus
100 000 N
stap 4: bout 12.9, dus M16
4 BOUTVERBINDINGEN 41

20 Bij een hoogwaardige boutverbinding is de voorspankracht en dus het


aandraaimoment van groot belang en deze moet dan binnen bepaalde
toleranties worden gehouden. met eenzware ring- of dopsleutel is geen exacte
aflezing mogelijk, waardoor een grote kans bestaat dat niet aan de eisen wordt
voldaan.

21
boutkop kopwrijving

borgring
kopwrijving

chroefdraad-
moer
wrijving

22 Deze factoren hebben alle invloed op de wrijvingscoëfficiënt, terwijl het


aandraaimoment afhankelijk is van de wrijvingscoëfficiënt.

23 fK = 0,12, fG = 0,12
bout M20
sterkteklasse 12.9
Uit tabel 8.7 uit het kernboek is nu te vinden dat:
montagevoorspankracht FM = 202 000 N
aandraaimoment MA = 650 Nm

24 a Bout en moer zijn galvanisch verzinkt (Zn6) en ongesmeerd. Dit levert in


tabel 8.8 op dat: fG = 0,12 (vet gedrukt).
Het wordt ongesmeerd op een blank stalen onderdeel gemonteerd welk
oppervlak gefreesd is. Dit levert in tabel 8.8 op dat fK = 0,10 (vet gedrukt)
b In tabel 8.7 is nu te vinden dat met bout M16 (klasse 8.8):
montagevoorspankracht FM = 75.000 N
aandraaimoment MA = 170 Nm
42 CONSTRUEREN 2

25 a

36 x
M20-10.9

d
inw =
1,2
m

gedraaide
pasranden

b tabel 8.7: F = 173 000 N


M

c Met behulp van de stappenmethode wordt de axiale kracht bepaald.


Nu moet alleen uitgegaan worden van de in b gevonden maximale
voorspankracht F en teruggerekend worden naar de axiale bedrijfskracht
M

F . Hierdoor moeten in tabel 8.4 geen stappen vooruit maar stappen terug
A

worden genomen.

Tabel 7.4: M20 - 10.9 uitgaan van F = 160 000 N


Tabel 7.5: statisch centrischdus 0 stappen terug
Tabel 7.6: momentsleutel dus 1 stap terug F = 100 000 N
A

d De kracht op het deksel is maximaal 36 maal de maximale kracht op een


bout.
F = n @ F = 36 × 100 000 = 3 600 000 N = 3600 kN
deksel A

FA 3
p= = 3600 @ 10 = 3183 @ 10 N/m² = 31,8 @ 10 Pa
3 5

A B × 1,22
4
e Tabel 8.7: M = 670 Nm
A
4 BOUTVERBINDINGEN 43

I n w e n d i g l o s d r a a i m o m e n t e n b r e u k d i a g n o s e

26 Het is belangrijk om bij hoogwaardige boutverbindingen de opgewekte


voorspanning te handhaven tijdens bedrijfsbelasting. Het inwendig
losdraaimoment zorgt voor een neiging tot automatisch losdraaien. Dit moet te
allen tijde voorkomen worden, bijvoorbeeld met behulp van borgmiddelen.

27 Als we vanaf de horizontale as vanaf de waarde M20 een verticale lijn trekken
tot de kromme van boutsterkte 8.8, en daarna horizontaal naar links gaan,
komen we op een waarde van het inwendig losdraaimoment van 45 Nm.

28 Een overbelastingsbreuk ontstaat direct bij montage of inbedrijfstelling. Hierbij


is een te grote spanning op het boutmateriaal uitgeoefend.
Een vermoeiingsbreuk ontstaat na een tijdje ten gevolge van vermoeiing. Dit
komt met name voor bij onderdelen die wisselend belast worden door relatief
grote krachten. Verschillende oorzaken zijn hierbij mogelijk.
44 CONSTRUEREN 2

Zelftoets

1 Een bout (ongeacht welk schroefdraad) met klassenaanduiding 12.9 heeft:


treksterkte 1200 N/mm²
rekgrens 1080 N/mm²

2 Bout M16 × 100 (klasse 8.8).


Klasse 8.8 wil zeggen een rekgrens (Re) van 640 N/mm².
Volgens hoofdstuk 8 uit het kernboek is de toelaatbare spanning als volgt te
berekenen:
Ft = 0,7 @ Re = 0,7 × 640 = 448 N/mm².
Een M16 bout heeft een spanningsdoorsnede van As = 157 mm².
Nu is de maximale belastbaarheid te berekenen:
Fmax = Ft @ As = 448 × 157 = 70 336 N

3 Onder het ‘zetten’ van een boutverbinding verstaan we dat bij het aandraaien
van de moer de toenemende voorspankracht eerst alle oneffenheden uit het
materiaal van de bout en de constructiedelen drukt. Hierdoor is de werkelijke
voorspankracht in een bout altijd lager dan de berekende voorspankracht.

4 Als een te grote voorspankracht wordt toegepast is het mogelijk dat het
materiaal voorbij de evenredigheidsgrens komt en het materiaal plastisch wordt
vervormd. Hierdoor wordt de bout blijvend verlengd en de kracht waarmee de
constructiedelen op elkaar worden gedrukt wordt opgeheven. Ook is het
mogelijk dat de toelaatbare vlaktedruk van het in te klemmen materiaal wordt
overschreden.

5
boutkop kopwrijving

borgring
kopwrijving

chroefdraad-
moer
wrijving
4 BOUTVERBINDINGEN 45

6 a – foute materiaalkeuze
– foutieve berekening
– ondeskundige montage
– verkeerd inschatten van omgevingsfactoren (bijvoorbeeld corrosie)
b vermoeiingsbreuk door onvoldoende voorspanning

7 stap 1: uitgangspunt kracht 12 000 N, dus 16 000 N


stap 2: statisch, excentrisch, dus 1 stap vooruit: 25 000 N
stap 3: aandraaien met momentsleutel, 1 stap: 40 000 N
stap 4: tabel 8.4, klasse 10.9, dus schroefdraad M12

8 a tabel 8.8: fK = 0,10 en fG = 0,10


b tabel 8.7: FM = 140 000 N
c tabel 8.7: MA = 350 Nm

9 a schroefdraadwrijving
b vermoeiing
c zetten
d treksterkte
e veerconstante
f verjongen
g voorspanning
h rekgrens
i kopwrijving
j inwendig losdraaimoment

You might also like