Professional Documents
Culture Documents
Spoorwegenj
J
• I
. , <'
H et b ev ei l i g i n g oS oS Ys t eem b i j NS
bIz. :
o. Inlelding: de vervanging van de klassieke
bevelliging door moderne systemen •••••••• 2
1• Uitgangspunten van het moderne relaissysteem 4
2.
4.
G e! sol eerd e s ecti e en spoorrela i s
3. Diverse relais ••••••••••••••••••••
De opbouw van de schakelingen •••••
... . ... ... ~
' ~ ~
5
7
9
. . . . .. .. . .. . . . . .. . . ... . .. . . . . . . . . ... .
5. Automatisch blokstelsel: "bedlening" door de
treinen 11
6. Toepassinge n met central e be di ening . . . .... 12
7. De bediening van NX-beveiliging op een station 1 4
8. Automatische beveiligingsinstallaties bij
overwegen . . . • • . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1 5
9. Basisprincipes: Rust-stroom-principe;
"fail-safe" beginsel •••••••••••••••••• 2 1
10. Bedrijfseisen te stellen aan beveiligings-
installaties 23
11. Keuze van componenten ••••••• 26
11.3. relais •••••••••••• 27
11.4. voedingen ••••••••••• 29
1 1 • 5. ve r bin d i nge n ••••• •••••• •• 31
1 2. Relatie tussen systeemtoepassing en mogelijke
storingsfactoren ...•••..•.•.•.•..••.....•. 36
39
1 3. Summiere beschrijving van het ATB-systeem
13. 1.. doel ...................................... .
13.2. basisprincipe, algemene karakteristiek
... 39
39
1 3. 3. baanapparatuur 40
1 3.4. treinapparatuur ...
.. .. 41
41
13.5. omvang toepassing
13.6. slotopmerkingen ... 42
2
0.1.3. Tot zover bleef een ding bij het oude: het gaat om sei-
nen die getoond worden, en die de machinist moet opvol-
gen. De ramp bij Harmelen in 1962 deed echter binnen en
buiten NS het verlangen toenemen naar een systeem dat
ook de fouten van de machinist zou ondervangen: een
systeem dat langs technische weg de opvolging van de
seinopdrachten afdwingt wanneer de machinist in gebreke
blijft. Dit leidde in 1963 tot het plan het gehele net
uit te rusten met ATB: Automatische TreinbeInvloeding.
D1t systeem kon eveneens op de relaistechniek van de
mod erne beveiliging ge~nt worden.
3
7
5
tr ombron vI
spoorstroomlope
4 l--T--..,
.. '+. __.1..,
batt erlJ I
- - -...... L-::
~J r\
roodyroOd '"
y
L ____ ..L _ _ -l
wisselende lichten
afbeelding 10
-- --~
-- - -~
("""\wit
~-, r---'-J---,
~~- I
I rerois I
I I
I
ofbeeldin 1b
6
afbeelding 2
spoorrelais
B2-relais (Vane)
2.3. Het resultaat is: als het spoor bezet is (of ala er sto-
ring is, zie 9.2.2.), is het spoorrelais af, als het
spoor onbezet is (en er is geen storing), dan is het
spoorrelais OPe
3. Diverse relais
3.1. Behalve van het sub 2.2. genoemde spoorrelais maakt het
systeem voorts gebruik van veiligheidsrelais (B-relais)
(zie 3.2.) en stuurrelais (J-relais).
Relais zijn in feite electromagnetisch bediende sc,}v~.ke
laars met meerdere contact en die, al naar gelang di be-
krach tigi ngs spoel en al of ni et door s troom word en door-
lopen, twee standen kunnen innemen; te weten: aangetrok-
ken/bekrachtigd/op, resp. afgevallen/onbekrachtigd/af (om
de meest gebruikelijke synoniemen voor elke stand te noe-
men) •
afbeelding 3
B, -relais
8
afbeelding 4
J-relais
4.2. Daartoe wordt het vervuld zijn van elke voorwaarde hetzij
ge con trol eerd door e en con tac t d at, zod ra aan de voor-
waarden is voldaan, een apart stroomcircuit sluit dat een
controlerelais doet aantrekken, hetzij rechtstreeks afge-
leid van de aangetrokken of afgevallen stand van een an-
der relais. Contacten van deze relais tezamen zijn zoda-
nig geschakeld dat wanneer zij alle in de vereiste stand
gekomen zijn een "verzamelcircuit" onder stroom komt,
(afb. 5) dat de bekrachtiging veroorzaakt van een relais
(het (sein-)bedieningsrelais), dat in aangetrokken stand
het groene sein (of het witte knipperlicht bij een over-
weg) en in afgevallen stand het rode sein (of · de rode
knipperlichten bij een overweg) doet branden. Zodra aan
een der voorwaarden niet voldaan is, valt het desbetref-
fende controlerelais af, raakt het verzamelcircuit ver-
broken en valt het seinbedieningsrelais af, waardoor in
het betreffende sein het groene licht dooft en het rode
gaat branden.
10
. , ?'
voeding
veilige toe stand
.--------------------------------~
+ +
afbeeldin 9 5a
,-------,
~~- I
I
I
I
I
I
L _ _ _ _ _ _ _ _ _ ....I
af beelding 5b
11
4.3.2. het sein dat toegang geeft tot de volgende seet'ie " of
het volgende blok toont geel of groen;
5.3.1. het blok (blok 1) bezet is door een trein: het toegang-
gevende sein toont dan rood of
'2
5 • 3 • 2 • he top b 1 0 k
1 vol g end e b 1 0 k (b 1 0 k 2) be z e t i s door e e n
trein en blok 1 n1et (meer):
het toegangssein tot blok 1 toont dan ~ en het toe-
gangssein tot blok 2 toont dan rood.
1.5. Ingeval van herroeping van een sein (hetgeen wil zeggen
dat het veilig staande sein dat toegang geeft tot de in-
gestelde rijweg door een afzonderlijke bedieningshande-
ling alsnog op rood wordt gezet) kunnen met de nu verval-
len rijweg strijdige rijweginstellingen pas tot stand
worden gebracht na een bepaald tijdsverloop na de herroe-
ping, dat meestal op 2 min. is bepaald. Soms wordt een
voorziening ingebouwd die de in 7.3.5. bedoelde vasthou-
ding na herroeping aIleen in stand houdt, indien op dat
ogenblik een trein reeds binnen remweg-afstand tot het
herroepen sein,genaderd is.
--<
w e st
± oost
;:;.r
afbeelding 6
17
<
west
1
A t20 C)
GI
~
B
~Y C
4
of
XI
oost
>-
afbeelding 7
In deze situatie moet de overweginstallatie geactiveerd
worden zowel indien de trein oostwaarts rijdt - dan is
sectie A de aankondigingssectie - ala wanneer hij west-
waarts rijdt en sectie C de aankondigingssectie is.
Maar in beide gevallen moet de active ring eindigen zo-
dra de laatste as de middensectie (sectie B) heeft ver-
1 ate n , o n dan k she t f e i t d at dan s ec tie C ( we s t - 0 0 s t )
res p • sec tie A ( 0 0 s t - we s t ) no g d 00 r d e t rei n w0 r d t be-
reden (kortge sloten).
8 • 4 • 2 • Di two r d t a l d us be rei k t :
De rijrichting is ingesteld voor een trein naar oost,
zie 6.2.1.
18
Tijdstip 1:
Tijdstip 2:
tegelijkertijd:
- XR af blijft
- COR aangetrokken blijft
- T spanningloos blijft
J
seetie B) afvalt. BR is zodanig gesehakeld dat hierdoor
ze 1 f s a l Z 0 u d e t rei n
(bv. een losse loeomo-
tief)sectie A inmiddels
al verlaten hebben.
Tijdstip 3:
Tijdstip 4:
;
De laatste as passeert las 3, wa~rdoor BR weer opkomt.
Omdat COR aangetrokken blijft (zie tijdstip 3) kan nu
ondanks het nog bezet zijn van setie C toeh XR weer
opkomen, waardoor de active ring eindigt.
- T komt onder spanning.
- De sturing van sein Y blijft onderbroken; toelieh-
ting:
in deze enkelspoorsituatie is het nodig te voorzien
in de mogelijkheid, dat een trein, die normaal west-
00 s t r i j d t , a 1 v 0 r ens s ee tie C t eve rIa ten " ge vol g d "
wordt door een storing in die sectie, waardoor deze
blijvend zou worden overbrugd en dus geen aankondi-
ging zou geven als inmiddels vanuit de andere rich-
ting een trein zou naderen.
Tegen dit gevaar keert zich de blijvende onderbreking
van de sturing van sein Y, waardoor de veronderstelde
tegentrein voor geel en vervolgens rood komt, zolang
althans COR aangetrokken blijft.
19
Tijdstip 5:
21 A2
±
X21-1--O
2'
Ol
"
~
82 C2 2,,4
west oost
-< >-
A1 B1 Cl
•
11
~Y1 14
of
afbeelding 8
Tijdstip 1:
Tijdstip 2:
Tijdstip 3:
Tijdstip 4:
Tijdstip 5:
9.1. Indien een sectie in rust is, d.w.z. dat er geen trein-
verkeer in deze sectie is, dan mag een sein dat toegang
geeft tot deze seetie geel of groen tonen, dit laatste
als het volgende sein ook minstens geel toont.
Moet echter gevaar gesignaleerd worden, c.q. een verbod
tot inrijden van de sectie gegeven worden, omdat
22
9.2. Nu kan men blj het ontwerp van het systeem uitgaan van
twee t ege nge s t eld e ge dach t engange n.
9.2.2. Men kan ook uitgaan van de gedachte dat v~~r de bij een
rusttoestand geoorloofde veilige signalering een
stroomloop nodig is, die afhankelijk is van de continue
controle door andere stroomlopen van het vervuld zijn
van aIle noodzakelijke voorwaarden; m.a.w.: de rust-
toestand houdt constant een aantal circuits onder
stroom, die de veilige signalering in stand houden. Dlt
uitgangspunt wordt genoemd het "rust-stroom-principe".
H e t n a dee 1 hie r van is, d a t s tor i n ge n, 0 0 k a 1 s ze 0 n be -
langrijk zijn, leiden tot stagnatie door signalering
van gevaar dat er niet is.
Maar het voordeel is, dat voar ~e signalering van on-
ve i 1 igheid de enke 1 e afwez igheid 'van des t roomloop vol-
doende is, en dat aIle mankementen en storingen inder-
daad tot onveilige signalering leiden.
1 O. 1 •Inleiding
In voorgaande hoofdstukken is a1 tot uitdrukking ge-
bracht, dat een moderne beveiligingsinrichting is opge-
bouwd uit een samenstel van electrische circuits. Elk
circuit bestaat in feite uit 3 belangrijke onderdelen
n. 1. :
10.1.1. een apparaat in de meeste gevallen een relais
waarbij een of meer voorwaarden in de bekrachtigings-
stroomkring zijn opgenomen en waaraan op die wijze
een bepaalde functie wordt toebedeeld;
10.1.2. een electri~che voeding opdat het apparaat kan wer-
ke n;
24
10.9.1. Overigens is, mede met het oog op andere oorzaken van
gedoofd zijn (uitvallen voeding, kwaadwilligheid),
bij bepaalde seinen voor de machinist de mogelijkheid
gecreeerd tijdig het eventuele gedoofd zijn waar te
nemen in welk geval hij moet stoppen, indien het
voorafgaande sein geel toonde of ook gedoofd was; zie
ook 12.4. punt -1-.
10.9.2. Zie ook art. 102 lid 2 RVV, zoals vastgesteld bij KB
d.d. 15.7.1980 Stbl.400 (1980) voor de oplossing van
dit probleem voor de weggebruikers.
, 1 • 3. R el a i s
11.3.1. G elijkstroomrelais:
11.3.2. Wisselstroomrelais
1 1. 4. Vo ed i ng en
11.4.1. Inleiding
11.4.2.4. frequentieafwijking.
1 1• 4• 4• To eg ep a s t e v 0 ed i ng s s y stem en
11.5. Verbindingen
1 1• 5. 1 • A1 gem e en
11.5.2.1. Onderbreking
I
+
- K1"
I 1
I
.
I -
K2Q
I 3
I I· ofbeelding gO
I
+ -I
I
" 1
~
I KI1
I
2
I • r
I
I
Q
I. 3
Kf
1\7
+4 ·
I 10fbeeidingg b
I
+ -----..:~~I 1-----
~. =-__•
6
----.1--.: 2
• ofbeelding gC
34
,
11.5.3. Mog elijk e voorzi ening en t eg en g evolg en van slui ting
tuss en v erbinding en (g el eid ers)
11.5.3.4. Het scheiden van circuits met hoge spanning van die
met lage spanning.
Een hoge spanning zal bij een minder goede isolatie
tussen aders onderling of tussen een ader en aarde
sneller tot doorslag leiden (veroorzaken van een
sluitingsplaats) dan een lage spanning.
De veiligheidscircuits werken over het algemeen met
lage spanning en om ze zo lang mogelijk tegen bo-
venstaand risico te vrijwaren, worden in dezelfde
kabel geen circuits met hoge spanning opgenomen.
1 2. 1 • Inleiding
-1- Lampspanningsbewaking
In bijzondere gevallen wordt de lampstroom van het rode
seinlicht bewaakt. Dit vindt n.l. paats indien 2 sei-
nen, elk geld end voor een ander spoor zodanig zijn ge-
situeerd, dat een machinist op afstand moeilijk kan
onderkennen welk sein nog brandt als het andere sein
(b.v. door een defekte lamp) gedoofd is (vgl. 10.9.).
De bewaking houdt in, dat ind i en een del" seinen rood
moet tonen en de lamp d a arvan Qefekt is, het andere
sein niet meer uit de stand stop kan komen (rood blijft
tonen).
C I Geisoleerde sporen X X X X X X X X 5 X X 6 X X X X
~ . a Relais IStuurclrcUits X X X X X X X X X X
~ 1 techniek 1r.'V~e~iI~iQ~'h~e~id~s~c7ir~c-u~it~s------+x~x~+-~r+~x~r+-r~x~T.x~~x~x~~~X~X~3~4T.X~~3+4~X~XT-~7.
x~x~x~x~~~
~
II SelnaevmQ X X X X X 1 X X X 3 4 3 4 X X X 7 X
I ~ Autom.Trelnbetnvloeding
Gi (A .T.B . l X X X X X X X X X X X
"C E 'Sl Aki _ Ahob x X X X X X X X 2 X X 3 X X 3 X X X X X 7 X 8
'0 ~ lZl Wisselbediening (+beweegb. a1sluit.)
0.....
X
.
X X X
~
X X X X X X X X X
::c ~
'--....!!L
,----- . .
::::
~_.o0
~
0
> - I~
0
0.
~ -:J~
~
N
Cjrcuits
via kobels
c"C
c:'gi g "C
0
~,c:J ~
GLOBAAL RELATIEOVERZICHT TUSSEN ~ ~ ~ ~. .2 ~ ~ . t:'1~ ~ tT > L. 0 c:
HOOFD en SUBSYSTEEMELEMENTEN c c > > -'" 101 Ig... ... ~ .;; u ~ E ~ c ~ ~ f'i:
ALSMEDE TUSSEN DEZE EN DE STO- ~ QI L. L. 0 C ~ C C -'" C '" L. i5 0 '::' a. c QI QI
RINGSFACTO REN BIJ MODERNE C ~ QI ~ ~
QI 01 '" - QI - ~ QI II?
> I"" 0 QI
1c· ~ 15
~.,.; ~ c -'" U
0 ~ C C GI ~ _
:J u Qj 0:11.1 : : r-..2
L. 1~ ~ QI 0 iT
-g g
BEVEILIGINGEN. E =~~L. 1=.0 .=~ tT '~Qla. §C~~GI"'~ ""'~o~ Gi .... ·;;;
~'O+c++ ·~~ L.c CQlo.oE EooQl-"'~"C ~o g
:ll!!!~
~ ~: ~ oltT ~o:~o~l~o Oa.a.~,gI~C",~~QI..: ._ ... :::
~ = C L. 0 E .- L. QI C U U E E .c: u 0 0 Gi!!! 0.8 ... ~
X -_relat'le tussen hoofd en subsystemen
o =voorziening tegen storingsfactoren
• =geringe storingsbeinvloed}OP grond ~ L.
E >
QI E.~
~ g:
n
0
QI 0 QI C.c: 0
:
.Qj .... 'O C ~ r::T ~ 0 0 U '" ~ ~ .0 QI Z
~Ig ~ ~ ~ ~
e
~: ~:3 ~ E ~ ~ ~ ~ ~ g.~ C .~ U U .;I~ 0 ~.g :J ~ E :~ ~ U -:;;
eE~ g ~ ] ~ t ~ ~ '6 ~ C S ~ ~ ~ ~
U QI:O
;
~ :: ,cL.-
.....
._:J 0
* ~ ~~ ~
.=matige "van.er_.o~ > :Jcu"5!:; .'!2-:;;I1> .... "'QI>:JQi~"'~~~_~.~:J.c~ I~u-"'E
vartngs - :J ~ N N ~ C -;:; .... QI .... '" "C a. 0. Qj '0 '" -'" I QI.o ~ - '" '" :J U . _ . : 0 QI ....
e=bovenmatige II gegevens If) - I
1--_ _ _ _ __ _ _ __ _ __ -=--=-_ _ -+_--tGi - 0 -
::C ... 0 ~. 0
10 L. a. 0
U.o '" -'" I.. E a..:.t. L. .... ~
U ~ I.. :J'= 0 0 C c: QI .!!! ~
-=0 -",.o.c:
C :J U
C "'.0 "'.~
:J S! 0 \1.1 L.
.....i:
11.1 III 5L. CQI
~ 10 ~~lf)Qlf)w~~m~~~w>Zlf)~WQlf) ~~~m~ ~a.~u
Storingsfactoren 1 234 5678 91011 121314151E171S19Ia::212223!2tl .d: '32~ ~.x.x~nx:
Onweer a •• • • • • • • • • • •
Vocht b • 9
Pekel
Mech. kwetsboarheid
Baldadigheld
Corrosie I vuil
·c
d
e
f • •
:.• 41
••
••
9
• •• • •
Slijtage 9
Defecte voeding
Afw ijken de voedinqsfrequen t i e
h
i
•• •
11
12
Induktieve beinvloedinQ J
•
• • 11 10
Ontreqeling (mech. of electr. )
Geleiders - onderbreking.
k
I •• •• •• ••••••
• ••
•
" - slultlng onderllng m •• •• • • ••••• •
•• •• • • • ••••
I.•
" - " tegen aarde n
" - H
• •
Doorbronden (b.v: motorwikkeling) r
Defek te I amp s 2
t
u
38
13. 1. Do el
1 3. 2. 1 • G ek 0 ze n i a v 0
0 r
13.2.1.1. een continu aysteem, hetgeen wil zeggen dat het
rijden van treinen met een hogere snelheid dan 40
km/uur afhankelijk is van een contlnu in de baan
aanwezige code die toestemming geeft voor een der
hogere snelheidstrappen, terwijl bij gebreke van
die code/toestemming slechts met lagere snelheld
dan 40 km/uur gereden kan worden mits de machinist
elke 20 seconden een "kw1teerhandeling" verricht:
ook het nalaten hiervan leidt tot een snelremming.
13.2.1.2. Het tegenovergestelde is een intermitterend (punt-
belnvloedings-) systeem, waarbij het ontbreken van
code toestemming tot rijden inhoudt; wanneer een
restrictief bedoelde code tengevolge van storing
zou wegvallen, zou dit systeem tot een onveillg
resultaat leiden, vgl 9.2.
40
13.3. Baanapparatuur
13.4. Treinapparatuu~
..
..!.l!.~ Slotopmerkingen
-
niet van ATB voorzien
ATB in Dienst
o ,
--.
'"
~ - :" .. '
"
:' .
.. '.
:......
:... .... : . :X.,
;:.:;;........ .
. ... ,
.. ,:..... ...... 0 0
..[g ...:.:......... .
Stand 1-9-1981