Professional Documents
Culture Documents
19
Page: 3
INHOUDSOPGAVE Page
·;•,
.)
9.10 Het testen van het bewakingscircuit voor de motortemperatuur 6
-~
..
9.11 Het testen van de akoestische signalering . . . . . . . . . . . . 7
9.12 Het testen van het uitschakelen van de lift bij het wegvallen van de kooilichtspanning . 7
·--:;--;
9.13 Het beproeven van het remsysteem . 8
10 AFSTELINSTRUCTIES ..
10.1 De reminstallatie ..
10.2 De vanginstallatie . 4
10.3 Het meten van de benodigde kracht voor het activeren van de vanginstallatie . 4
l 0.4 Het afstellen van de koois1offen bij vervanging van de voeringen . . . . . . . 4
10.4.1 De tegengewichtsloffen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5
10.5 Het controleren en afstellen van de juiste kabelspanning met behulp van een kabelspanningsmeter. 6
10.5.1 Het gebruik van de FUUJER kabelspanningsmeter 6
10.6 Het afstellen van de lastweeginrichting (L WD). 7
I 0. 7 Het instellen van de V3f -16s . . . . . . . . . . . . . 10
13 HET IN BEDRIJF STELLEN NA VER VANGING VAN DE ECODISC™ AANDRIJFMACHINE, DE V3F -16S
OF DE TMS SOS C.Q. SOEPELE KABELS ..
13.1 Het instellen van de V3F -16s . . . . . 2
13.2 Het overschake1en op norrnaal bedrijf. 2
14 AANWIJZINGEN VOOR HET TRACEREN VAN STORINGEN WAARBIJ IN HET BIJZONDER TEN
AANZIEN VAN DE ECODISCTM AANDRIJFMACHINE .
14.1 De wijze van storing zoeken. . . . . . . . . . . . . I
14.2 Tachopo1ariteit, instellingen en mogelijke storingen 2
14.2.1 Tachostoringen door onjuiste frictie of roestvorming. 3
14.2.2 Overige voorkomende tachostoringen. . . . . . . . . :1
14.3 Het bepa1en van een defect aan de EcoDisc™ aandrijfmachine 3
14.3.1 Het meten aan de motoraansluitingen . . 4
14.3.2 Aardsluiting . . . . . . . . . . . . ... 4
14.4 Kooitrillingen door een exteme oorzaak 4
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19
Page: 4
INHOUDSOPGA VE Page
BIJLAGE 10.2 .......................................................
10.2 De vanginstallatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
10.2.1 Het afstellen van de vangwiggen (met slofgeleiding) . . . . . . . . . . . . . 2
10.2.2 Het afstellen van de vangwiggen (met geleiderollen). . . . . . . . . . . . . 3
BIJLAGE 10.3 • 0 • • • • • • 0 • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • 0 • • • • •
I 0.3 Het meten van de benodigde kracht voor het activeren van de vanginstallatie . . . .
GreenSTAR
INHOUDSOPGA VE Page
INLEIDING . . . .
4 DE ECODISCTM AANDRIJFMACHINE . . . . . . . . . . . .
4.1 Het bijzondere van de EcoDisc™ aandrijfmachine . . .
4.2 De globale werking van de EcoDisc™ aandrijfmachine 2
4.3 De dynamische remming van de EcoDisc™ machine tijdens het gebruik van de remhandel J
4.4 De elektrische werking van de tomsnelheid bij gebruik van een noodbedieningskast . 4
4.5 Het omgaan met de EcoDisc™ aandrijfmachine . . . 5
4.5.1 Demagnetisering van de permanente rotormagneten . 5
4.5.2 De generatorspanning . . . . . . . . . . . . . . . . . 6
4.5.3 Het wegvallen van de dynamische remming . . . . . 6
4.5.4 Een 1angzame ongewenste toename van de sne1heid bij een niet goede balancering tussen kooi en
tegengewicht bij gebruik van de remhandel. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6
4.5.5 Akoestische signalering bij het aannemen van een hogere snelheid dan 0,4 m/s bij gebruik van de
remhandel . . . . . . . . . . . . . . . . 7
4.5.6 De bewaking van de motortemperatuur. 7
5 TOELICHTING STROOMKRINGSCHEMA'S .
5.1 De V3F-16s . . . . . . . . . . . . . . .
5.2 Het vanendiagram met de vertragings- en noodeindschakelaars 6
5.3 Het verloop van een rit .. 9
5.3.1 De startafronding (fase l) . . . . . . 9
5.3.2 De versnelling (fase 2). . . . . .. . 10
5.3.3 De nomina1e snelheid (fase 3 en 4) . .10
5.3.4 De vertraging (fase 5 en 6) . . . . . . 11
5.3.5 De afronding naar het stopniveau (fase 7). . 11
5.3.6 Het elektrisch omkeren van de draairichting . 11
5.4 De instellingen van de DIP- en draaischakelaars van de TMS 50s . . 12
5.5 Lijst van a!le voorkomende componenten in de schemabladen . . . . IS
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19
Page: 2
INHOUDSOPGA VE Page
1 INLEIDING
De GreenST AR liftinstallatie is qua ontwerp en technologie, in vergelijking met liften die over
dezelfde rij-eigenschappen beschikken, sterk afwijkend en derhalve uniek te noemen.
In het oog springend is een ontbrekende machinekamer, hetgeen de installatie op zich al uniek
maakt vanwege de grote bouwkundige voordelen en een meer efficiente en onderhoudsarme
werkwijze. Denk maar aan de soms moeilijke bereikbaarheid van een machinekamer, dan wel
het niet (op de juiste plaats) aanwezig zijn van de machinekamersleutel.
Deze bijzondere opbouw vraagt echter wel om een geheel andere benadering ten aanzien van
servicewerk, reparatie en in het bijzonder de veiligheid.
Vandaar dit manual, dat gericht is op het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden en op de
daarbij getroffen c.q. voorgeschreven veiligheidsmaatregelen.
Het onderhoudsschema bevat naast de specifieke GreenST AR gegevens nog een bron van alge-
mene informatie die gezien kan warden als leidraad voor het uitvoeren van onderhoudswerk-
zaamheden aan KONE installaties anders dan de GreenST AR.
Met daaraan toegevoegd een aantal gegevens aangaande instellingen en metingen van en aan
algemeen voorkomende KONE liftinstallaties, kunnen we het manual tevens zien als een bij-
drage aan de kennis over hedendaagse normen omtrent preventief onderhoud binnen KONE
Starlift.
Het bijzondere van deze tractie installatie is gelegen in het feit dat de aandrijfmachine (zonder
overbrenging =GEARLESS) zich boven in de schacht bevindt en de regeling (V3F-16s), de
besturing (TMS 50s) en de remhandel zich in de besturingskast achter de muurkap van de
bovenste deur bevinden, zie afb. 2.1.
GreenSTAR:
• 630 kg en 1000 kg
• I m/s IX be1asting wordt
• 16 stopplaatsen gemeten a.an de
• Geen machinekamer kabdbevestiging
TACHO OP MACHINE:
• Uitgaande spanning 100 V
DUBBELE REM:
• Remspanning 200 V
• Afzonderlijke remstroom 0,4 A
RITCOMFORT:
* Geluidsniveau in de kooi 50 dB A
* Verticale trilling max. 85 dB A
* Snelheidsverandering: 2 m!s 3
• Stopnauwkeurigheid: 5 mm
Tcvens gceft deze tekening aan dat de machine op een van de kooileiders is gernonteerd en de
ophanging is uitgevoerd als 1:2 ofwel takelophanging. Hiennee is bereikt dat de totaal beno-
digde ruimte voor een GreenST AR liftinstallatie niet rneer bedraagt dan de nonnale schachtaf-
metingen van een conventionele tractielift.
Door het niet meer aanwezig zijn van een machinekarner en het ontbreken van een remhandel
en tornwiel op de machine, dienen meerdere werkzaamheden bij een GreenSTAR installatie
anders te warden uitgevoerd.
Hieronder warden de meest kenmerkende verschillen opgesomd en in de verdere hoofdstuk.ken
toegelicht:
1. Het bedienen van de reminstallatie met de remhandel voor het verplaatsen van de kooi
en de daarbij aanwczige dynamische remming van de motor.
2. Visuele controle op de kooipositie en het in beweging zijn van de machine.
3. Het (elektrisch) tornen van de kooi.
4. Het verrichten van werkzaamheden aan de machine vanaf een vaste werkvloer.
5. Het in werking stellen van de snelheidsbegrenzer.
6. Het beproeven van de vanginstallatie.
7. Het uit de vang halen van de kooi.
8. Het testen van de kabelslip.
9. Het testen van de noodeindschakelaars.
10. Het testen van de akoestische signalering bij onder-
breking van de dynamische rernming.
11. Het testen van het temperatuurcircuit van de motor.
12. Het bcprocvcn van het remsysteem.
I
I
.... ,,,
12
REM·
306
WEERSTAND
I SCHAKELAARS BEDIENING SNELHEIDSBEGRENZER
275 ........ Schakelaar voor de snelheidsbegrenzer
KJJK.
275: I ....... Bcdienings (rit) knop van de snelheidsbegrenzer
VENSTER
220 ........ Hoofdschakelaar
Ll U L3
SCHAKELAARS BEDIENING TORNBESTURING
270 ........ Schakelaar tornbesturing
270:U ...... Bedieningsknop 'op' tombesturing
PE
270:N ...... Bedieningsknop 'neer' tombesturing
V
~ 270:RB ..... Bedienings (rit) knop tornbesturing
385
VJF16s
D
w u
279:L ...... Indicatielampje ontgrendelzone 24 V/2 W
281 ........ Hoofdzekering 400 V AC/16 A
290: I ....... Kooiverlichting zekering 230 V AC/6 A
AANORINING
290:2 ....... Schachtverlichting zekering 230 V AC/6 A
340 ........ Adapter lastweeginrichting (LW A)
UVW ...... Motorconnector
XB+IXB- ... Remconnector
OSG ....... Connector van de snelheidsbegrenzer
DE AANDRIJVING
201: I ....... Hoofdstroommagneetschakelaar
20 I :2 ....... Hoofdstroommagneetschakelaar
~
209 ........ Remmagneetschakelaar
286:1/213 .... Stuurstroomzekeringen voor primaire wikkeling
287:1/2 ..... Stuurstroomzekeringen voor secundaire wikkeling
385 ........ Invertermoduul bestaande uit
DE BESTURING
375 ........ TMS 50s moduul
371: 112 ..... Uitbreidingsmodulen
........... Noodaccu
3.1 Het bcdicnen van de reminstallatie en controle op de beweging en positie van de kooi
Vanwege het feit dat de rcmhandel bij de GreenSTAR zich in een besturingskast op de stop-
plaatsvloer bevindt, zijn uit veiligheidsoverweging twee gelijktijdige handelingen nodig voor
het lichten van de rem. Dit wil zeggen dat, om de rem te lichten, eerst een zwarte veiligheids-
knop aan de zijkant van de remhandel moet worden ingedrukt om de blokkcring van de rock
r~mhandcl op tc hciTcn; zic al11. 3.1.
stntc!ies.
Uitgaande van de toegepaste GEARLESS machine zal de kooi direct na het openen van de rem,
met de remhandel, in beweging komen. We kunnen nu via het kijkvenster en het groene indica-
tielampje respectievelijk het in beweging zijn van de machine en de eerstvolgende ontgrendcl-
zone (stopplaats) onder controle houden om desgewenst de kooi te la ten stoppen.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-03
Page: 2
Opmerking 1: De richting die de kooi op gaat bij het lichten van de rem met de remhandel, is
vanzelfsprekend afhankelijk van de zich in de kooi bevindende belasting.
Opmerking 2: Ondanks de GEARLESS uitvoering van de machine zal, bij uitgeschakelde span-
ning en het lichten van de rem met de remhandel, de kooi geen hogere snelheid aannemen dan
0,3 m/s. De reden is te vinden in de uitvoering van de aandrijfmachine.
Zoals gestcld, zal de kooi bij het lichtcn van de rem met de remhandel een bepaaldc richling
opgaan, afhankelijk van de kooibelasting. De motor zal hierbij, vanwege zijn uitvoering (syn-
chrone motor), energie opwekken. Deze energie wordt door een drie-fase gelijk.richtbrug
begrensd en wel zodanig dat de kooi geen hogere snelheid kan aannemen dan de gestelde
0,3 m/s. Deze drie-fase gelijk.richtbrug 385:V6 bevindt zich op de grondplaat boven de aandrijf-
moduul.
Opmerking: Voor het elektrische schema van de gelijkrichtbrug en de toelichting daarop, zie
hoofdstuk 4.3.
3.2 Het vervallen van de visuele controle op de kooipositie door middel van strepen op de
kabels
Nu we beschikken over een indicatielampje dat aangeeft of de kooi zich op een stopplaats (ont-
grendelzone) bevindt, komen de strepen op de kabcls te vervallen. Hierbij spelen ook veilig-
heidsoverwegingen een rol.
Het aanbrengen zou vanaf de bovenste verdiepingsvloer moeten plaats vinden, hetgeen niet van
gevaar ontbloot is, zeker als we te doen krijgen met een 1000 kg installatie waarbij de kabels
nog verder uit het bereik komen van de verdiepingsvloer. Tevens zou het de controle op de
kooipositie via het kijkvenster bij tomen met de remhandel door derden niet vereenvoudigen.
Het kijkvenster heeft dus de functie om na te gaan of de kooi wel of niet en in welkc richting in
beweging komt, alsmede om onder controle te houden dat de kooi geen hogere snelheid aan-
neemt dan 0,3 m/s.
Over het onder controle houden van de nominale handtornsnelheid bij gebruik van de remhan-
del, zie tominstructies voor derden, hoofdstuk 7.4.
Het zal inmiddels duidelijk zijn dat het tornen met de remhandel eenvoudiger is en daardoor
bedieningsvriendelijker dan het tomen bij een liftmachine met een overbrenging. We behoeven
slechts de rem te lichten en de kooi komt met een beperkte snelheid (0,3 m/s) in beweging. Dit
in tegenstelling tot een machine met een overbrenging, waar naast het lichten van de rem door-
gaans ook nog met de hand getornd moet worden, en dikwijls met twee personen.
Naast het grate voordeel van het (bijna) altijd in beweging kornen door slechts het lichten van
de remhandel, zijn er ook situaties waarbij de kooi niet zonder mcer in beweging zal komen of
te verplaatsen is. Deze situaties kunnen zijn:
l. De kooi met 50% belasting en onderbreking van de veiligheidslijn.
2. De kooi met 50% belasting en ontbrekende voedingsspanning.
3. De kooi in de vang met (volle) belasting.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-03
Page: 3
D D D D
270 270:U 270:N 270:RB
270 Inschakelen tombesturing
270:U/N 'Op' en 'neer' knop
270:RB RUN knop
Hierbij kan in eerste instantie gebruik warden gemaakt van de elektrische tombesturing. Komt
de kooi hierbij niet in beweging, dan kan men gebruik maken van de noodbedieningskast. zie
situatie 2.
Noodbedieningskast
TOELICHTING SITUATIE 3
De kooi in de vang met (volle) be1asting:
Met de tombesturing is het doorgaans mogelijk om een volbelaste kooi uit de vang te halen.
Echter, er kunnen zich situaties voordoen, waarbij het elektrisch tomen niet afdoende is. In een
dergelijk geval dienen we dan alsnog gebruik te maken van een band- of kettingtakel, zie :J.
hoofdstuk 11.
TOELICHTING SITUATIE4
De kooi in de vang met het tegengewicht op zijn buffer.
Hoewe1 deze situatie zich oak kan voordoen bij een installatie met een boven of naast
geplaatste machinekamer, waarbij het tomen ook niet meer mogelijk is, zal dit niettcmin war-
den toegelicht, zie hoofdstuk 11.
TOELICHTING SITUATIE 5
Ingeval de kooi op de bovenste stopplaats met (geopende) deur gestoord staat, is het bijvoor-
beeld met het indrukken van de hoofdstroommagneetschakelaars niet mogelijk de kooi tc vcr-
plaatsen. Hoe dan onder verschillende omstandigheden gehandeld moet warden, zie
hoofdstuk 11.
In het bovenstaande is, met uitzondering van situatie 4 en 5, aangegeven welke de mogelijkhe-
den zijn am de kooi onder bepaalde omstandigheden te verplaatsen. Echter de wijze waarop is,
mede gezien de mogelijk bijkomende omstandigheden, omschreven in hoofdstuk 11: het op bij-
zondere wijze verplaatsen van de kooi.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-03
Page: 5
3.4 Het vcrrichtcn van wcrkzaamhcden aan de machine vanaf ccn vaste werkvlocr
.
., f3ij ecn convcntioncle
···~
machinckamcr hcbbcn we
donrgaans ccn vastc wcrk-
vloer en moct de hoogtc
van de machinekamer
minimaal I ,RO m hcdra-
gen. Om aan beide voor- _, . '•
de GreenSTAR liftinstalla-
tie de kooi (met het dak als
werkvloer) boven in de
schacht op bepaalde punten '•. ·.· ·.
. ..
met een handel, die zich op .... : ~: ~
Bij de vastzetinrichting
bevindt zich een instructie-
opschrift.
Onder de handel is een contact (63) aangebracht, dat het veiligheidscircuit onderbreekt zodra de
pen in het gleufgat wordt geplaatst. Hiermee is dus een min of meer fictieve machinekamer-
vloer gecreeerd. Men kan zich voorstellen dat, als de kooi met de handel geblokkeerd wordt en
de kooi zich toch nog, door welke reden dan ook, iets zou verplaatsen, de pen zich onder of
boven in het gleufgat zal vastzetten en derhalve de handel niet meer terug te verplaatsen is.
Daat·om is in de bovenbalk van de kooi een drukknop 63:1 gemonteerd (zie alb. 3.2). Door nu
de knop 63:1 (die contact 63 overbrugt), gelijktijdig met de 'neer' of 'op' knop van de inspec-
tiebestming in te drukken, kan men de kooi alsnog iets verplaaLo;;en om de pen weer vrij te krij-
gen als de blokketing moet worden opgeheven.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-03
Page: 6
De snelheidsbegrenzer is boven in de schacht aangebracht en wordt voor het testen van de vang,
bediend vanuit de besturingskast. De snelheidsbegrenzer is uitgevoerd met een motortje (zie M
op afb. 3.3) De motor heeft een tweeledige functie:
I~
r
i-'
:o
...
.:. :.__
r
,....,
~~
T
!)-'
.. ..:.·•·.
:
·... -'
verend pi aaljc
.....
-
Zorg en1oor, ter voorkoming dat de snelheidsbegrenzer per abuis wordt aangespro-
ken, dat de schakelaar 275 altijd in de bovenste stand staat.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-03
Page: 7
Bijzonderheden:
* Bij het herstellen van het snelheidsbegrenzercontact moet het motortje van rich-
ting worden omgekeerd. Dit wordt tot stand gebracht door schakelaar 275 in de
bovenste stand te zetten. Voor de schematische werking zie hoofdstuk 5; Toe-
lichting stroomkringschema' s.
* Om de snelheidsbegrenzer in werking te laten treden dan wel het contact te her-
stellen, moet het motortje minimaal twee seconden en maximaal drie seconden
bekrachtigd worden.
* Ingeval van het ongewenst in werking treden van de snelheidsbegrenzer door
een defect, dient deze te worden vervangen.
* De op de snelheidsbegrenzer aanwezige stalen standaard kast is voor de Ser-
Trans installatie en er is derhalve voor de GreenSTAR installatie geen appara-
tuur in opgenomen.
Technische gegevens:
* Motorspanning: 24 V DC
* Motorstroom: 1,2 Ampere
* De snelheidsbegrenzer mag niet gesmeerd worden.
3.6 Het afvallen van de rem, anders dan onder normaal bedrijf
Onder normaal bedrijf zal het stoppen van de kooi niet voelbaar zijn en het vallen van de rem-
veering op de schijf nauwelijks hoorbaar. Dit in tegenstelling met een noodstop, of het tot stil-
stand brengen van de kooi, tijdens nominale snelheid om bijvoorbeeld het kooidak te betreden.
In dergelijke gevallen is de remweg relatief kort en derhalve het stoppen stug. Dit is onder
andere gedaan om bij het eventueel in werking treden van de noodeindschakelaar te voorko-
men, dat het tegengewicht (te hard) op de buffer kom t.
·.-.. Om onnodige krachten en het daarbij optredende geluid bij het stoppen van de kooi anders dan
normaal, zoveel mogelijk te voorkomen, dienen we dit indien mogelijk, op inspectiesnelheid uit
te voeren.
Dit houdt in dat als we het kooidak willen betreden, we de kooi met de tornbesturing moeten
verplaatsen. Voor werkzaamheden in de put of aan de onderkant van de kooi, dienen we dit ver-
plaatsen uit te voeren met de inspectiebesturing die zich op de kooi bevindt. Als dit punt
bepaald is, breng dan een kenmerk aan op de schachtwand of leiders dat relateert met een
bepaald punt op de kooi. Bij een volgende keer kan dan de kooi in een keer op de juiste hoogte
geplaatst worden om de put te kunnen betreden.
Voor het betreden van het kooidak kan men ook de kooi op normaal bedrijf naar een stoppla~ts
sturen en vanaf de daarboven liggende stopplaats het kooidak betreden.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-04
Page: 1
Compiled by: TNLIP. Vriens Date: 12.03.1996 Issue: 03.12.1996
.
;~
Changed by: TNLIP. Vriens © KONE Elevator GmbH No of Pages: 8
}
Checked by: TNL/R. Wezepoel Drawing no: Language: nl
Approved by: TNL/K. Butschek Product code: GreenSTAR SW: FM5.0, CD5.0 Win
4 DE ECODISC™ AANDRIJFMACHINE
·.~
. ,,
•.
geschikt maakt voor montage or
de kooilcidcr zondcr dat hicrhij
conce.ssies gcdaan tiehocven tc
wordcn aan de schachtafmctin-
~--- gen.
De EcoDiscTM aandrijfmachine
wordt aangcduid met de afkorting
MX, hetgccn staal voor rcspcctiL'-
velijk:
Motor en aXiaal.
2. In de andere ronde schijf (de stator) zijn in de groeven enige tientallen elektrische wik-
kelingen aangebracht, die vele draaistroomvelden vormen en daarmee tevens als aan-
drijving fungeren. Tussen 2 en 3 bevindt zich de luchtspleet hetgeen rechts afzonderlijk
is geprojecteerd.
De koppeling vindt plaats ·door de aantrekkende werking van de magnetische velden van de
permanente magneten enerzijds en het draaiveld anderzijds (zie afb. 4.3.).
Bij een grotere belasting kunnen de twee schijven zich weliswaar onder een bepaalde hoek ten
opzichte van elkaar, iets verdraaien (waarbij deze worden tegengewerkt door de veerwerking
van de elastische koppeling), maar beide schijven blijven met elkaar in de pas lopen of wel syn-
chroon.
Als nu de motor (stator) bekrachtigd zou worden met een gelijkspanning, dan tracht de rotor in
een positie te blijven staan, waardoor de polen van de rotor en stator onwrikbaar zijn van elkaar.
Zou de rotorpool maar licht willen afwijken van de statorpool, dan zullen krachten optreden om
iedere verandering ongedaan te maken. Het anker wordt volledig geblokkeerd.
Zouden we (voor de duidelijkheid) een synchrone motor op het drie-fase draaistroomnet aan-
sluiten, dan is het voor de rotor onmogelijk om het draaiveld van 50 Hz te volgen en zal de
motor sterk gaan trillen zonder in een bepaalde richting in beweging te komen.
Maar als we de stator van een synchrone motor echter kunnen voeden met een spanning met
een van nul uit geregelde frequentie, dan kan de rotor het statorveld volgen en derhalve in
beweging komen b.etgeen wordt bereikt met de V3F-16s. Voor de werking van de V3F-16s kan
het betreffende trainingsmanual warden geraadpleegd.
4.3 De dynamische remming van de EcoDiscTM machine tijdens het gebruik van de remhan-
del
Omdat een synchrone motor voorzien is van permanente magneten, zal hij bij uitgeschakelde
voedingsspanning als generator gaan functioneren in situaties waarbij hij extern aangedreven
wordt. Dit komt onder andere voor bij het lichten van de remhandel waarbij de kooi (onbelast)
in beweging komt door het zwaardere tegengewicht
Door nu de motoraansluitingen (connector UVW) via de drie-fase gelijkrichter (385:V6) en een
rustcontact van de hoofdstroommagneetschakelaar 201:2 kort te sluiten, zullen de opgewekte
spanningen stromen laten vloeien waardoor er een tegenveld wordt opgewekt Dit tegenveld
werkt de oorzaak van zijn ontstaan tegen. Dit noemen we dynamisch remgedrag, waardoor de
maximale (val) snelheid tot 0,3 m/s beperkt wordt.
' 'I u
I
I I
' '
Afb. 4.4 Het kortsluiten door het rustcontact van hoofdstroommagneetschakelaar 201:2
In extreme situaties zou de dynamische remming kunnen wegvallen. Als dit gebeurt, kan de
snelheid bij het lichten van de remhandel onverantwoord toenemen. Wat hiervan de oorzaken
kunnen zijn wordt toegelicht onder 4.5.3. Hoe een ongewenste toename van de snelheid voor-
komen dan wel voortijdig gesignaleerd kan worden, wordt toegelicht in hoofdstuk 7.4.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-04
Page: 4
4.4 De elektrische werking van de tornsnelheid bij gebruik van een noodbedieningskast
-.·:·
Doet zich een situatie voor waarbij de netvoeding niet meer aanwezig is en de kooi in balans is
met het tegengewicht, dan zal bij gebruik van de remhandel, de kooi niet in beweging komen.
Om de kooi dan toch te kunnen verplaatsen is (als optie) een exteme voeding gecreeerd.
Bij de aanvankelijke uitvoering bestond de opbouw van de noodbedieningskast uit een batterij
met daarop een zes-stappenschakelaar. Met behulp van een connector kon de kast op de motor
aangesloten warden. Voor het verklaren van het principe aangaande de werking gaan we voor
de duidelijkheid uit van de eerste uitvoering.
Bij gebruik van een zes-standen stappenschakelaar is het mogelijk om zes verschillende posi-
ties van het statorveld te creeren of wel: er zijn zes combinaties mogelijk om de drie wikkelin-
gen van de motor te schakelen met de batterijvoeding, zie afb. 4.5.
DE NIEUWE NOODBEDIENINGSKAST
Bij deze uitvoering is de stappenschakelaar vervangen door een 'op' en een 'neer' drukknop
met een Stotz beveiligingsschakelaar. Tevens is er ecn omschakelaar op de noodbedieningskast
aangebracht als vervanging voor de connector om de kast te koppelen aan de motor.
Bij bediening van de 'op' of 'neer' knop, zal de kooi zich nu niet meer met stappen verplaatsen
maar, vanwege een elektronische schakeling die in de noodbedieningskast is opgenomen, in
een min of meer vloeiende beweging.
Opmerking: Als de kast BOT (BATTERY DRIVE IOOL) niet is doorgeschakeld met de motor
worden de batterijen, die zich in de schacht op de bovenste deur bevinden, vanuit het lichtnct
opgeladen.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-04
Page: 5
Zoals bekend mag zijn, kan een synchrone motor niet zonder meer op de netvoeding aangeslo-
ten warden. Vandaar dat enkele motorgegevens een andere waarde hebben dan we gewend zijn.
1. DE MOTORSPANNING
De motorspanning bedraagt 290 V, hierbij dient men echter uit te gaan van de netvoe-
ding want in werkelijkheid staat de hoogte van de motorspanning in relatie met de snel-
heid en de belasting.
2. HETTOERENTAL(RPM)
Rpm (Ievolutions Qer minute) is het toerental van de motor. Bij de EcoDiscTM is het toe-
rental anders dan bij een asynchrone motor, en wel omdat er geen slip is.
DEMONTAGE V AN DE MOTOR
Door de permanente rnagneten in de motor zijn er altijd grate magnetische krachten aanwezig
en vereist het demonteren van de rotor speciaal gereedschap. De krachten die bij demontage
vrijkornen, varieren zo rond 9800 N.
REPARATIES
Het zal duidelijk zijn dat er, uit veiligheidsoverweging en om beschadigingen aan de machine te
voorkomen, speciale trainingen gevolgd moeten warden alvorens men reparaties aan de rotor
mag verrichten.
Voorlopig wordt (nog) gesteld dat, metuitzondering van reparaties aan de reminstallatie of de
tachodynamo, ter plaatse of in andere fabrieken van KONE anders dan in Finland, geen re para-
ties mogen warden uitgevoerd waarbij de rotor gedemonteerd moet warden.
Bij een defect aan de motor of machine wordt de complete machine uitgewisseld. Aangezien de
tractieschijf een vast onderdeel vonnt van de rotor, geldt het bovenstaande ook bij beschadiging
of overmatige slijtage van de tractiegroeven.
SLUTAGE EN KABELSPANNING
Om slijtage of beschadiging aan de tractieschijfgroeven tot het uiterste te voorkomen dient men
oak strikt de onderhoudsinstructies omtrent de kabel- en tractieschijfcontrole volgens het
onderhoudsschema in hoofdstuk 8.2 uit te voeren.
Bij twijfel aan de juiste kabelspanning dient de kabelspanning met een speciale meter gecontro-
leerd te warden. Instructies omtrent de wijze van meten zijn te vinden in hoofdstuk 10.5; Het
controleren en afstellen van de juiste kabelspanning met behulp van een kabelspanningsmeter.
Bij een tegengesteld magnetisch veld is het mogelijk dat een deel van het magnetisme van de
pennanente magneten verloren gaat. Weliswaar zijn de magnetische circuits zo ontworpen dat
volledige opheffing niet mogelijk is, maar het is wel mogelijk dat het maximale koppel geredu-
ceerd wordt door een te hoge stroom die ontstaat in geval de motor niet meer synchroon loopt.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-04
Page: 6
Tijdens nom1aal bcdrijf is het overigens niet mogelijk dat er door een te hoge stroom demagne-
tisatie ontstaat, zelfs niet als de motor asynchroon loopt, of als de kooi met de batterijvocding
vcrplaatst moct warden.
Wel is het mogelijk de magneten te demagnetiseren of te beschadigen indien men exteme batte-
rijen gaat koppelen aan de bestaande batterijen in de BDT noodbedieningskast.
Ook is beschadiging mogelijk als men door wijzigingen de spanning verhoogt als blijkt dat een
in de vang staande kooi (belast) met de tombesturing niet omhoog te verplaatsen is.
Indien men in een van beide gevallen wel overgaat tot verhoging zal dit onherroepelijk leiden
tot beschadiging en derhalve het uitwisselen van de machine.
Vandaar het onderstaande:
4.5.2 De generatorspanning
Zoals reeds omschreven, zal bij een afgeschakelde spanning en het lichten van de rem, door de
motor als deze in beweging komt, een spanning warden opgewekt. Bij eventuele testen dient
men hier dus rekening mee te houden.
Zoals we nu weten za1 bij het lichten van de rem de kooi vanwege zijn generatorwerking en de
kortsluitbrug 385:V6 geen hogere snelheid aannemen dan 0,3 m/s. Dit is echter wel mogelijk
als de dynamische remming wegvalt. In een dergelijk geval neemt de kooi (door de GEAR-
LESS uitvoering) een onbeheersbare snelheid aan. '-)
4.5.4 Een langzame ongewenste toename van de snelheid bij een niet goede balancering tussen kooi
en tegengewicht bij gebruik van de remhandel.
Naast een snelle ongewenste toename van de snelheid bij gebruik van de remhandel, kan het
zich ook voordoen dat de snelheid langzaam blijft toenemen. De oorzaak hiervan kan gezocht
worden in een niet goede balancering tussen de kooi en het tegengewicht.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-04
Page: 7
Uiteraard zal het bovengestelde zich opwaarts voor kunnen doen bij een lege kooi en neer-
waarts bij een vol belaste kooi. Voor het vaststellen van de juiste balancering zie (voorlopig)
displaymode 6.
4.5.5 Akoestische signalering bij het aannemen van een hogere snelheid dan 0,4 m/s bij gebruik van
de remhandel
ZEKERING PLAAT
lit---
Afb. 4.6 Printplaat (766) voor akoestische sig-
nalering bij onderbreking van de dynamische
remming
Om deze redenen mag de temperatuurbewaking dan ook nooit getest warden door
bijvoorbeeld het ajkoppelen van de rem.
lngeval het temperatuurbewakingscircuit defect raakt of als het circuit bij l20°C de
lift uitschakelt, zou men gezien de laag aanvoelende temperatuur van de motor
geneigd zijn, het circuit te overbruggen. In beide gevallen mag onder geen voor-
waarde het circuit overbrugd worden!
5.1 De V3F-16s
Gesteld moet warden, dat de toelichting alleen betrekking heeft op de in dit manual opgenomen
schema bladen. Landelijk gezien kunnen de schema's afhankelijk van wat men verlangt of eist
verschillend zijn. Uit het oogpunt van veiligheid, dient men in de praktijk hier rekening mee le
houden.
Evenals bij andere vormen van aandrijving met een TMS 50 besturing is op blad 1 de TMS 50s
opgenomen onder het (moduul) nummer 375, hetgeen op ieder schemablad terug komt. De aan-
drijfmoduul (ook wel vermogensdeel genoemd) van de V3F-16s wordt aangeduid met 385.
Hoewel op schemablad 1 de aandrijfmoduul 385 (in blokvorm) is weergegeven, is voor een
beter overzicht het vermogensschema lA er aan toegevoegd. Op dat schema is duidelijker le
zien hoe en waaruit het vermogcnsdeel is opgebouwd en gecft tevens ccn ovcrzicht van de
printplaat benamingen en hun onderlinge relatie zoals deze op de aandrijfmoduul 385 voorko-
men.
Yoor de benaming van alle voorkomende componenten in de toe te lichten schemabladen, zie
onder 5.5.
a. De remweerstand 306 bij de V3F-16 met als functie het vernietigen van de
motor energie tijdens het vertragen naar de stopplaats (bij een bepaalde belas-
ting) behoren niet, zoals gewoonlijk, gekoeld te worden. Dit vindt zijn oorzaak.
in het lager benodigde motor vermogen bij de V3F-16s.
h. Het uitgangsfilter 385:L 1, -L2 en -L3 hebben als functie, de eventuele stroom-
pieken te smoren ter bescherming van de rnotorwikkelingen.
d. Blijft als vermogenscomponent van de aandrijving nog over 385:V6. Deze extra 4
aanpassing heeft, zoals gesteld, als functie, het reduceren van de motorsnelheid
bij gebruik van de remhandel.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-05
Page: 2
2) DE ELEKTRISCHE VOEDINGEN
Vervolgens loopt het circuit van XH 1/8 en via de TMS moduul 37 5 en XM 111 naar de
hoofdstroommagneetschakelaars 201:2 en 201: l en de remmagneetschakelaar 209 voor
het schakelen van de rem.
Na het geven van een commando, wordt vanuit de TMS 50s eerst het aansluitpunt 21 of
22 (resp. UP en DOWN start) op de bewegingscontroleprintplaat 385:A 1 aangestuurd.
Hierdoor komt het foutcontrolerelais 559 van de aandrijfmoduul in. Door het inkomcn
van het foutcontrolerelais 559, komt vervolgens de hoofdstroommagneetschakelaar
201:1 in. Via het reeds gesloten contact op de TMS 50s (op het schema aangegeven met
MOTOR CONTACTOR) en het reeds gesloten contact 201:1, wordt de hoofdstroom-
magneetschakelaar 201:2 bekrachtigd.
Ook vanuit de TMS 50s wordt aansluitpunt 19 (NORMAL RUN) aangestuurd, die via
de bewegingscontroleprint 385:Al het ritrelais 531 doet inkomen.
Als laatste wordt dan door het contact van ritrelais 531 de remrnagneetschakelaar 209
voor het bekrachtigen van de rem men geschakeld.
De afgaande draden van de irnpulsgevers 6l:N en 6l:U (zie ook schemablad 411)
komen op de TMS moduul terug als XM 17/5 en XM 17/6 orn op schemablad l er wcer
uit te gaan naar de bewegingscontroleprintplaat 385:Al. Want het is uiteindelijk de aan-
drijving die het vertragingspunt en de afstand naar de stopplaats bepaalt, als de kooi
rnoet gaan vertragen.
Het voorgaande houdt in dat met uitzondering van de voeding voor het veiligheidscir-
"
' cuit, alle zekeringen op de TMS 50s geen functie meer hebben.
* De voeding voor de beide remmen komt nu van de stuurstroomzekering 287:2
op de aandrijfmoduul.
* De voeding voor de impulsgevers en commandodrukknoppen komt nu van de
stuurstroomzekering 287:1.
* Als laatste de voeding 20 V AC komende van de trafo 239. Deze voeding is er in
het geval er een extra (uitbreidings) moduul op de TMS 50s wordt toegepast,
onder andere voor uitbreiding van het aantal stopplaatsen.
Hieronder in volgorde de zekeringen zoals deze op de TMS 50s voorkomen met hun
(vervallen) functie.
Niet in gebruik
Niet in gebruik
Niet in gebruik
SCHEMABLAD 2
Zoals bij iedere vorm van aandrijving met een TMS 50 is op schemab1ad 2 het complete veilig-
heidscircuit weergegeven.
Bij tractieliften kennen we normaal als tornbesturing de schakelaar 27. Nu zijn dit 270
en 270:RB die we in combinatie dienen te zien met de schakeling op schemablad 411
waar zich de afgaande draden bevinden voor de op- en neerwaartse richting.
Zowel de contacten op schemablad 2 als op schemablad 411 worden met dezelfde knop-
pen bediend. Bij het omzetten van schakelaar 270 worden zowel op schemablad 2 als
schemablad 411 contacten omgezet.
Door het nu indrukkcn van de drukknoppen 270:RD en 270:N of 270:U wordl er ccn
richting bcpaald.
Het contact (4-3) van schakelaar 270 op schemablad 2 overbrugt dan het contact op de
snelheidsbegrenzer, de noodeindschakelaar 151 en het vangcontact 52 en wel via de
aansluitingen XM32/2 en XM32/3 en XC 112 op de TMS rnoduul.
3) INSPECTIEBESTURING 42:DS
Deze komt praktisch overeen met de tornbesturing en dient ook gezien te worden in
combinatie met schemablad 4/1. Uiteraard zonder overbrugging van de genoemde vci-
ligheidscontacten bij de tornbesturing.
4) BEDIENINGSSCHAKELAARS V AN DE SNELHEIDSBEGRENZER
Door schakelaar 275 weer in de bovenste stand te zetten, wordt de polariteit van het
motortje omgekeerd en kunnen we vervolgens met de bedieningsknop 275:1, het con-
tact op de snelheidsbegrenzer weer herstellen. Componenlnummer 127 is het snelheids-
begrenzercontact in de schacht.
SCHEMABLAD 4/1
Bij de standaard TMS 50 kennen we nog schemablad 3 met de zich daarop bevindende hoofd-
stroommagneetschakelaars 201:1 en 201:2 en de remmagneetschakelaar 209.
Deze magneetschakelaars bevinden zich evenals de starttoestemmingslijn en het kaltleitercir-
cuit op schemablad 1 en is derhalve het schemablad 3 vervallen.
1) DE LASTWEEGINRICHTING (LWD)
Schemablad 411 kunnen we dan ook qua functies vergelijken met schemablad 11 van de
standaard TMS 50. Wat hier als component is bijgekomen, is de adapter voor de last-
weeginrichting ~OAD WEIGHING ADAPTER).
De sensor bevindt zich aan de verende kant van de kabelophanging. Vandaar gaat de
bedrading rechtstreeks naar de besturingskast op de bovenste stopplaats en komt uit op
de LW A printplaat, om van daaruit door te gaan naar bewegingscontroleprintplaat
385:Al voor het mede bepalen van het benodigde motorkoppel.
De aansluitingen 14 en 15 van de LWA gaan naar de TMS 50s als informatie aangaande
de vollasuneting c.q. overbelasting. Hiervan dient de vollastmeting gezien te warden als
een optie. Rest nog de impulsgever 30, voor het openen van de deur op de stopplaats.
* Bij de TMS 50s is het eindstopplaats relais 516 in serie met het contact van de
vertragingsschakelaars 136:.
* Bij de TMS 50e zijn deze schakelaars rechtstreeks en al/een op de ingang van de
220 V AC van de TMS aangesloten.
Bij de V3F-16s heeft ook de aandrijfmoduul een functie bij het synchroniseren. Aange-
zien de bewegingscontroleprintplaat 385:A 1 ingangen heefl van 24 V DC en we dus te
doen hebben met een dubbele functie van de vertragingsschakelaars 136:, zijn de eind-
stopplaats relais 516 toegepast.
SCHEMABLAD 4/2
Hier wordt met de impulsgevers 30 en B30 aangegeven dat het een doorgaand toegankelij~e
kooi uitvoering betreft (TIC). De diodes A en B op de relais 543:0 zijn symbolisch opgeno-
men, om mee aan te geven dat die warden toegepast als een kooideurvergrende1ing wordt ver-
eist, bij een doorgaand toegankelijke kooi, zie schemab1aden 11/2 en 11/3.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-05
Page: 6
SCHEMABLAD ll/1
Van dit schemablad zijn drie verschillende bladcn opgenomen. Dit is gedaan om het verschil en
bijzonderheden in de schakeling aan te geven, als de lift is uitgevoerd met een kooideutvergren-
deling. Dit kan zijn bij een of twee kooitoegangen dan wel met verschillende stopplaatsniveaus.
LET OP! In tegenstelling met schemablad 2 zijn de cantacten van de schakelaars 67:£ gesla-
ten. In schemablad 2 dienen deze cantacten gezien te warden als het kaaideurgren.delcantact,
tem'Ijl het blj de schemabladen 11 gezien dient te warden als TEGENGRENDELCONTACT
van de kaaideur.
SCHEMABLAD 23
Hierin is opgenomen:
Het ontgrendelzone indicatielampje 279:L.
De kooi- en besturingskastverlichting.
De alanninrichting.
Voor de GreenSTAR wordt bovenin de schacht een noodverlichting geeist om bij plotselinge
lichtuitval verantwoord de schacht te kunnen verlaten. Tevens wordt in de besturingskast een
lichtpunt aangebracht.
DE IMPULSGEVERS
Er bevinden zich drie impulsgevers (oscillatoren) op het kooidak:
* 30 voor de deurzone.
* 61: U voor de opwaartse richting.
* 61 :N voor de neerwaartse richting.
De LED op de oscillator gaat branden als de vaan zich binnen de oscillator bcvindt.
DEVANEN
De stopplaatsvanen (150 mm) en de dcurzonevanen (300 mm) warden ge"installeerd overeen-
komstig het vanendiagram op afb. 5.2. De aangegeven maat van l 0 mm dient hierbij strikt Le
warden aangehouden. Hierbij gaat men uit van het hart van de deurzonevaan, die op zijn beurt
in het hart van de impulsgever 30 dient te staan, als de kooi precies gelijk staat met de bctref-
fende verdiepingsvloer.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-05
Page: 7
DE 1-METERVAAN
'·: In de schacht bevindt zich slechts een 1-
metervaan (150 mm). De aangegeven maat
dient eveneens strikt te worden aangehou- ----· 4e stopplaats
den. De vaan dient te worden aangebracht
onder de middelste verdiepingsvloer (zo
······'·········
laag als mogelijk) en in lijn te staan met de
impulsgever 6l:U. De 1-metervaan maakt
deel uit van de leerrit (setup), die nodig is, 1000 mm
als de lift bijvoorbeeld in bedrijf wordt
gesteld. Na een leerrit 'weet' de kooi !50 mm
(V3F-16s) precies wanneer er vertraagd
,
moet worden.
!50 mm
Vandaar de noodzaak van het exact afstellen van de vanen zoals aangegeven in het vanendia-
gram. Bij stopverschillen heeft dus het verplaatsen van de stopplaatsvanen op zich geen enkel
effect. Doen zich stopverschillen voor, dan kan dat alleen gewijzigd worden met de parameters,
of na een correctie van een impulsvaan met daarna een leerrit.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-05
Page: 8
VERTRAGINGSSCHAKELAARS 136:
·.· ·•
61:N 61:U 30 j,
t36:U ~
rn bovenste stopplaats DE NOODEINDSCHAKELAARS 151:
~ ondersle stopplaats
Dit houdt in dat, wanneer de kooi zich 100 mm voorbij de
onderste of bovenste stopplaats heeft verplaatst, respcctie-
velijk de noodeindschakelaar 151 :N of 151 :U wordt gcacti-
onderste stopplaats
,\1\--- veerd, de kooi stopt.
151:N
Het verloop van een rit is gebaseerd op een vlotte samenwerking tussen de V3F-16s, de TMS
50s computer, de schachtapparatuur en de motor met tachodynamo. De TMS computer bestuun
de V3F-16s zo, dat deze de juiste snelheidsreferentie kan generen. De snelheidsreferentie
bepaalt hoe de lift gaat bewegen. Bovendien is er behoefte aan accurate informatie omtrent de
werkelijke snelheid van de lift, deze informatie wordt verstrekt door de tachodynamo. De wer-
kelijke snelheid van de lift wordt bepaald door de V3F-16s omdat deze exact de snelheidsrefe-
rentie tot aan het stopplaatsniveau volgt. De tachodynamo wordt ook gebruikt voor de
berekening van de liftpositie.
4 o---l
."'t-· .
i 2 o---1 V3F-16s
3 o---l
1. Stanafronding 4
2. Versnelling
3. Afronding naar de nominale snelheid
4. Nominate snelheid
5. Afronding naar de vertraging
6. Vertraging
7. Afronding naar het stopniveau I
I
1:
tijd
Wanneer de lift moet warden aangedreven (bijv. liftcommando), wordt dit commando in de
TMS computer geregistreerd. Na te hebben gecontroleerd of de deuren gesloten zijn en het vei-
ligheidscircuit OK is, geeft de TMS besturing het snelheids- (start) en het richtingscommando
aan de V3F-16s.
De rem en de hoofdstroommagneetschakelaars (20 1:) warden door de V3F-16s aangestuurd en
na een korte tijdvertraging begint de snelheidsreferentie. "
De motor begint te draaien omdat de frequentie en de spanning van de motor continu stijgen.
De frequentie begint te stijgen vanaf nul maar de motor heeft een kleine startspanning die de
motorverliezen compenseert.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-05
Page: 10
De versnelling is constant (bijv. 0,5 rnls 2), dus de lift start soepel. Tijdens de versnelling worden
de snelheidsreferentie, de frequentie en de spanning verhoogd totdat de gewenste snelheid
wordt bereikt. De motorstroom blijft tijdens de versnelling nagenoeg constant. De netstroom
bereikt zijn hoogste waarde vlak voor de nominale snelheid.
tijd
Fase 3:
De afronding naar de nominate snelheid
Fase 4: .
De nominale snelheid
Fase 5:
De afronding naar de vertraging
De TMS besturing geeft het vertragingssignaal door het richtingssignaal van de V3F-16s te
wissen.
De snelheidsreferentie begint te verminderen. De snelheid wordt constant met de tachodynamo
gemeten. De V3F-16s vermindert op gelijkmatige wijze de motorfrequentie en -spanning om zo
ook de snelheid te verminderen. De motor- en de netstroom worden gereduceerd.
Fase 6:
De vertraging
De vertraging gebeurt evenredig aan de versnelling (dus ook met 0,5 rnls 2 ). De liftsnelheid
neemt evenredig af met de snelheidsreferentie. Indien de lift leeg opwaarts beweegt en het
tegengewicht zwaarder is dan de kooi, functioneert de motor als een generator waardoor tijdens
de vertraging energie wordt opgewekt. Deze energie wordt in een aparte remweerstand vernie-
tigd.
De draairichting van de drie-fasige motor wordt eenvoudigweg door het omwisselen van twee
motorfasen gerealiseerd. In de V3F-16s gebeurt dit volledig elektronisch door sturing van de
IGBT transistoren. Dit heeft als gevolg dat er geen magneetschakelaars voor richtingkeuze ver-
eist zijn. De richtinginformatie wordt gecontroleerd door de TMS besturing.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-05
Page: 12
r-----.,
I niet gebruikt
J K I L M I N p Q
m~~~~~~~
~~~~1 81 81 81 8
A B C D E F G H
E: DIP-SCHAKELAAR
E E
.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-05
Page: 13
E E
F: DIP-SCHAKELAAR
Gelijk aan de TMS 50e, met uitzondering van:
~
J
-1 ~~~8888881 Niet in gebruik ~~~8888881 Neerwaarts verzamelend
I 2 I 2 (DC)
F F
G: DIP-SCHAKELAAR
Gelijk aan de TMS 50e, met uitzondering van:
H: DIP-SCHAKELAAR
Gelijk aan de TMS 50e. met uitzondcring van:
N: DIP-SCHAKELAAR
Gelijk aan de TMS 50e.
P: DIP-SCHAKELAAR
Gelijk aan de TMS 50e. met uitzondering van:
Q: DIP-SCHAKELAAR
Gelijk aan de TMS 50e, met uitzondering van:
Q3: DTS*
Q Q
,.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-05
Page: 15
l
Liftmotor 1 *
Thermistoren in liftmotor 1:T *
Tachodynamo 6 *
Remspocl 11 *
B1okkeerschake1aar (noodrem) 14 *
Deurzonecontact 30 *
Kooidrukknoppen met terugmeldverlichting 31 *
Deurknop 34 *
Deurknop: sluiten 34:S *
Schakelaar voor gebruik liftbediende 35 *
Ventilator schakelaar 37 *
Alarmknop 39 *
'- ) •.\
Stopknop op kooidak 41 *
J Inspectieschakelaar op kooidak 42:DS *
Inspectieschakelaar neerwaarts 42:N *
Inspectieschake1aar opwaarts 42:U *
Kooiventilator 43 *
Kooiverlichting 44 *
Kooiverlichting; noodvoorziening 44:1 *
Contactdoos op kooidak 45 *
Vangcontact 52 *
Impulsgever; neerwaarts 61:N *
Impu1sgever; opwaarts 61:U *
Blokkeercontact (vastzetinrichting) op kooidak 63 *
Drukknop voor overbruggen schakelaar 63 op kooidak 63:1 *
Alarm bel op kooidak 65 *
Grendelmagneet; elektrisch 67:E *
Deuraandrijvingsmoduul 84 *
Deuroverbrenging 85 *
~~
Eindbegrenzing schakelaar deur openen 85:0G *
Kooideurcontact 87 *
Zendermoduul fotocel 88 *
Ontvangermoduul fotocel 89 *
Kooistandaanwijzing 96 *
Overlast indicatie; verlichting 99:L *
Overlast indicatie; zoemer 99:S *
Neerwaartse commandoknoppen met terugmeldverl. 103 *
Stopknop (b1okkeerschake1aar) in de schachtput 112 *
Deurcontact (schacht) 121 *
Grendelcontact (schacht) 122 *
Spanwielcontact voor snelheidsbegrenzer 123 *
Sne1heidsbegrenzercontact in de schacht 127 *
Brandweerschake1aar op hoofdstopp1aats 133 *
Brandweerschakelaar op onderste stopplaats 133: I *
Stopschakelaar (eindstopplaats) neerwaarts 135:N *
Stopschakelaar (eindstopplaats) opwaarts 135:U *
Vcrtragingsschakclaar (eindstopplaats) necnvaarts 136:N *
Yertragingsschakelaar (eindstopplaats) opwaarts 136:U *
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-05
Page: 16
A I _f:J_ I L I 0 I E I 1- I G
I I
Ul_!6
n ~
~ I
Ul/l
I I V M f-
I I ,....
I I
~
3'\.,
ul;:' w
u 2
I r -___x_o_~,_~)-----+-~~----~---------.
---c
ILH/J
XU4/I ,-----~-
xo112
A
239
A
.
J.. .A
J DRIVE MODULE
385 FAHRTE IL
---c xou_J_"'"'-------1("'Y""Y"" ("V"""'-r" OR I VMOOUL
---c
U14/2
' 29VAC 2J9VAC D MACHINERY
I XOl~< 19VAC 287:1 187:1 201: I 201; 2 MASCHINE
XUS/1 XOl;,- ~ 385:V8 t-------:cSJ:-/S451~ MASK!NEAI
---c ... u,s 1 l-1-4v_o_c_ ~~,_--f-f---t-,
_l_•___-+l---1
---c~ X0212 . ~ f_ \LIS)
ST~R~/1 XOI~6.~201:2 ~~7',
385: CJ
11
-..----< -,----,- 61 61 61
281:1
62 22
209
21 1!. 28BVOC
378
-~.__.~rx_u_''_2__x_o'-'-'.~~1J~B~V~AC~------------~t---~
1 ~
c
~ - l-.-lL__289
XI.Gil XOI ~~
XB!J
N2JB 5 6 --1-----'
s r
,---~--~~ -------~~~~~--~----------~------+-+-------~ 5
Xii.G/ JI X01:9 ;J y
~ ~IJ
~~gK A2
385:AI
SAFETY CIRCUIT ,.... 6
SICHERHEJTSCREIS j JB. SB
JJ
I
{',
I I
~
G
1-
LX--f~s•_ce~s l 59 ..... 201:1 31 ,.... -
29 I u ~
IUil/4
UA
._____,c-=~:Jl''l ~
IN CONI ACTOR
~~~11
·.,..nUB/i
----------------+-~HO~R=~=l~~~N~---------------~------~ 1 ~
XLI1811
-----------------+-~OO~~~S~T~AR~T------------------~------~22
XUI 812
----------------+-~UP~S~TA~A~T------------------~~----_,21
- XUI 8/6
----------------4-~I~NS~P~EC~T~I~OH~----------------~------~ 29
IUI 8/J
---------------4~~A~E~~E~O~S~P~EE~O~--------------~-----i25
8 "xui7/J 8
----------------4-~V~JF~O(~--------------------+-----~ IS
,..IUI7/I
----------------4-~P~IC~(~U~P---------------------+------~ 17
XUI7/2
SYNC. REQUEST 12
nn1t5 1-
-----------------4-~6~1~:U~--------------------~------~ 2J
XU1716
51 :N 2<
IUI 9/1
.. c,
itJI9/1 L(JTOR THERLIIS TORS
v~ .. ,...
f- OIIICof.'T.SYRUAN """· IS V)f 16•
lUCIJJ(f
J EII.GE.SV "''"·"
1-
0 1
" zs-e~-~s ""'· HEC (1(1. IIll G. 111\M.
~ ~~~~ ~F-AH_R_T_:E:_:I_:L_V.:_:J:.:_F_:I_:6_:s____________- j
.... ..... .,.rn,,
OR I VI.(]OUL V3F 16s
V5'.+
201:2
2
p:.:.....-...;.......p.:!:..;--+-f::.:;._,__MM(\-- ~-.,.--' >- u
A
-+--+--....:...-+---MMf\-- ~-+-t-_.;. ). V
4 1
s
T
1--i---IVWif\--a J.-"s-++..,...' >- w
21 22
;' 38S:V6
.....
u--
I
-
JaS:AI
1/olioo ccolnll
bo>nl.
24VOC X3
2V
Xlo1Cl0t
r--1----+--< 30
HOT USED
'Z(NAC U~~Wttt
y y
~02/4 XD213 X0212 XD2/1
V
g;,, Tlol$50
- 21
~
NORMAI.RUN(l) IV . . . . . . :JCMI&I•
22 X1 OOWNSTAAT(l) 22 •••••• ;XMI&/1
ff
uPSTAAT(l) 21 ······'XMI&/2
..
0
u
INSPECTION(!()
RELEVELLING(LI
20 ·.·.·.::: :.'XM-1116
..
26
"' 209
-:.. >---i--<11 '"'' --f:,.~e¥.'!)¥¥i~<;l;.;::o~;7..~"1'·:L.,I-;~f'~l:::: :: :: :~
~~~ & SP.l...IT(H) 16 •••·" . -
~ 02 FAUI_T (H) U . . • • • • 'XMI7r.J
I l PICKUP(l) 11 •••••• :XMITII
V V 1111111:11 SVNC.REO.(I.I 12 ...... :xMIT/2
!!! !!
'0'1 --l-<- MECH. BAAKEILI 13 • • • • • • ; -·
X3· X3·
0>< 0K 23 . . . . . . :xMITIS
y '! y y y X2 ::;~~~ 2. . . . . . . :xMIT/6
............ · ·s··&:lr · · · · ·
136:U(HI
IS •• • • •• St6N
s
I:I'I:N(HJ
1l2:U(H) ~ :::::::·~;~~~~ .. :
1'.i • ·a U2:N(HI
27 ·- • • • · !'""c.WO(C;AL'OAOf
a ~
·az:.
;;
-.
.f!
·~
• 'E
CA~ LOAD
GND
TAC>IO•
21 ooo•••:\~~•''"',
33
"' •
,;; TACHO· 31 • • • • .. •: MACHINERY ·
l>
::!
TACHOGND
SUP,TACHO
,..
32
l 8 l L I lJ I I l G
~ ~S~H=A=F=T-=S=C=HA=C=H;T=-S;C=H=A;KT;= =I2=~J~~~=======~~I=1=2====~;------------:~-~:--:::~'"
N2J9
I A4 •24V
f-
2 XHI/1 2
L-------------------------~r----------·r~
.----~:~~·A:--;-'2•J~B x_MJ1~~rr-- Jl _ _ _
L _ _ I_ _ t_-_ _:_::~~=
_ _
IL-----------------------------------------------------.-rr--~'
. XI.02~~
X0212
J
~------------------------~---~
24VOC X0211 I 84 375
r---------------------------------------~ TMSSBS
I~----------------------,~--~57,~~6-~--~--------~ 275 OFF
275:1 ~ B ON
'---------,2:- I ~ 2 OFF
l , 4
SHAFT·SCHACHT-SCHAKT
~~~------~~H=J/~8·'-- 1-
I 27
r--------1-.,.-,
8~ HJ/9 ~~
, - - : - f - - - - - - - 1 - - - - - - - · )-r--
)-----J
Xlllt/3
I~ 2
5 XII)t /4 5
~------,1~:U
151: N XHI/3 ~~p
~ U XHI/4
~------------------------~-----------·)- 1-
CAR-KABINE-KORG
6 ~---------------,
42:05 4I
_____.,. . . . ,52 XCIIJ
...o------· )- 6
' ~ ~ r-'__,o---------x_c•_,_z )-·t-----'
63:1 "ll
-
INPUT I
'STOP'
XCI/5 • "\.
,
CONTACT
~ ~
\
/ '
INPUT 2
CAR OOOR
I_A
6 7: E
r:)----r<~ TTC
~-TTC)
>-t-< T
_, 86 7: E
TTC LOA )- -
CAR LOCK
~
INPUT J
8
'--------~ LOA.,
- r(·LOA)- XCI/7 '"\.
r-'...,o------------ ,>-+---r-------+-t::::lH-t--1
CONTACT
~ 8
~
SHAFT·SCHACHT-SCHAKT
121:2 122:2 121:1 122:1 XHI/7
~coo~ er< coo }r--Jir--t-------·)-
f-
1 I
500 (5 ( :rJ ~ 500 :r1 A- ~
H01STWAY
IHruT 1
~
I •
~coo~,T~coo~ '99r~-;------------rT~-------~7r,_--~
9 1 XHI/8 CONTACT 9
."\.
.,
-(S L( SOD )~ ~
-(3 ~ 500 L.!___,
))---- L 186
.
1-
OUt Go!•
T. SYRIIAN
DI'N.
TS ""D.C:I tiJ;)E TI.ISS0 lLAI('.UAOl
EH. E. SV
II•.. ILV
1- 0.1( 25·69·95
01
"· HEC 0<11.
l'rrtl. J""'· 11\St..E
SAFETY CIRCUIT
1-
--
0.1( ..... AIPO. Y•fll
1-
1- m~~G SICHERHEITSKREIS
SAKEAHETSKRETS
CIRCUIT DIAGRAM I 651248E05 I ,. ..G( 2
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-05
Page: 21
Scbemablad 4/1: Het besturingsgedeelte van de V3F-16s, met alleen A-deur
SHAFT·SCHACHT-SCHAKT
HJ/1 385
136:U 516:U X02/l )- •24V
0 .._ 184 385:A1
I B
...._. 516:U
14. JS IJ6:U
136:N HJ/2 516:N T 4
516:N
...._. HJ/~"\
I B s- 4
IS. 36 I 36: N
2 X0212• )- ·124V
184 1'-- 2
"'
Bn 21 CAR LOAD
I
3~0 16
··~
11B
L'MJ
SENSOR 'tlh
Gn
Yo
2 lWA 17
J AOAPTER 12
4 14
t--
J 24 61: N
2J 61 :U
Bk 5' IS
r---
3 XU2JIJ 3
CAR-KA81NE-KORG ,"\_ FULL LOAD
XU23/<
OVERLOAD
M
SUPERVISION CENTRAL
XU221
UBEAWACHI..tlGS ZENTRALE r-:
OVERVAKHINCSCENTAAL XU22;;:- 015TUABANCE ALAAIA
99:L OAL GP
XU227?
..__
99:5 XC BIB "'
-o.. ) ( OLF; OVERLOAD
35 ,., XCB~\
PAC"' PRIORITY CALL IN (AA
~ .n
XC Sit_
"' Xl,tl71•5)-
w 61 :N
w
375
5 A t- "' XU1716 5
l:0It •~A
xcst;
XCJ/~
"'
·)-
JB
TMS5BS
·/14Y
~Q
.n
184
-"' •24V
"'
6
42:N 42:U
-"'
XCI /1
XC6~ '.
r--) I XIB/2 1JBYAC
.. 186
XU3J~5)-
D INSPECTION
DOWN
-f¥t ,....,1:1'
6
-"'
4 2: os
t-
XC6/4
"' L.:::!_j
,., ..o-'- INSPECTION ~~
'it XC61!._
XUJ3/4.._ uP r--!'o1' I
..t"o _-'_
~
"
I
XUJJII,
"f r-
184
·2:-. I
I
2711:N 27B:U
2 B I
185 _,_
NlJB
6
2711:
s 1 B2-1t,l
xunn,
INSPECTION -f¥t
,.....1'
8
B 7
SYNC. Ul' ~ a
516:U XH611_ '- -f¥t
6 / 5
SYNC. DOWN ~
,----,
516:N XH612_ '\ ~
6 / 5 "' ~
9 9
"
0[\I""A OMH.
f. SYAIAAN 15
Dol( 25·89·95 DI'I.HEC
~J._f:1_~U_!]___Q_~lA::_t:G~R~A~M~---------------_J......::6::...::5:_1_2_4_8E_0_7____--'-!'""' .;
KONE Elevators MAJNTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-05
Page: 22
c
A I t:l I I u I t: I 1-
. I (.,
5HAFT-5CHACHT-SCHAKT
385
I t36:U HJ/1 516:U X0211• )- ·z~v I
I -- 184 385: AI
8
....... J
516:U
~
14 35
0 136:U
f-- 136:N HJ/2 516:N '-
516:N 15,)6 I )6:N
I 8 J ~
L'Ml
Hll Gn
Yo
2
J lWA
11
12
- I 2) 61: u
- SENSOR
~ AOAPTER 11
""'Bk 5 IS
l XloQJ/J"'
FUlL LOAD
XloQ)/1:
OVERLOAD
3 CAR-KABINE -KOAG SUPERVISION CENTRAL 3
XloQ 21
UBERWACHUNGSZENTRALE r--
99:L
OVERVA~N I NGSCENTRAL
XM22~~ ~ DISTURBANCE ALARM
OAL GP
-
99:5 XCB/8 '-
Xlol2 21-.
_,
OVERLOAD
-
:_p-)-( DLF
XCB/S
~ 35 PRIORITY ULL IN CAR
-"" _p-- )-( PRC ,; 4
~
d::l XCS/~
61 :U
......
w
,/
~
Xl.ll7~5)-
- XCS/2
61 :N ~
.J>-,;
u
~
543:0 XMI11•6)-
CIZIJ
--::~
- XloQS/J 375
5
~ R ~·
XCJ/H
j: :: .,1 Je
-/24V
TMS5BS
5
f--
~~ 184
~
:_p-_, •24V
6
42: N 42:U ~?------
_,., :_p-)
XCI/I Xl.l9/2 "' 2)3VAC
126
XI.I)J/•\-
n INSPECTION
OO'Iotl
--r8ll ~r
If-
I
r-- 1r XC6/~
XI.<) )/4
)-
U? .-..,!~
~
11.'- ...P-- ;)
7
I XI.<)J/ 1)-
0 f-
184
•24V
-- 7
~
CS 515:U XH6/I
SYNC. 00~11~
r-- 5HAFT-SCHACHT-5CHAKT 15:N XH6/2 ,-...:' r -
I]]: I 6 / s ,/
~
~FIO XHS/5 FIRE DETECTION IFJOI
9 3 _, FJREI.IANS OAIVE !F;101 9
1[--C FRO XHJ/~2 ·/2~V
_, 18<
-- ...,O(U~"
T. SYRUAN
97-eS-95
-· rs
•cr••·HEC
II"''IIQ).C'
Ieo<!.
(DO( 11.<558
[""'·
, .. u<u ..ca
I OE<.
EN.GE.SV
., .......
l'iSt..E
; ~+---A-----~~----~~--~i-----~~----~l____u____~i____~c-----~~---~------~~--~u~~~:
-~
2
CAA-KABINE-KORG 2
3
.--3-B_S______,
I AS
---+<
,..xa
~--t-{,..XOI/2
113
c•211
2 I
L
1 I
3
J
;;-J
XCI/. "' 1-
I XJ-
J
,~ \
- + - - - I K - ( LOA } - - - , "'I
'
~l 85: I r
I AS ___,K xm:" C 1J I "
19
G
Xl.t7/6 2JBVAC
11 cP'
TMSSI!S XIA!/5 II IS r-- I
375 ---+<,..~LOA}--==, r-l
,.. IA!/6 ___j 1 I c I
-----!-{
,..XU2811 C42/7 CLOSE BUTTON ]4: s I L-. -
~--K
OCB~l
5 ---a. r-.-0----{
si
184
·124 V
-+-r~----------------~J------~~~~------------~36
_XCJ/12 I
I
--~---8-~
LKx_loC'2_s_ts_ _ _ _____,
XI.C'25/J 543
':" r-- ~BUTTOH
008~-
34
14
I
'--'
~
I
[ f-< s L 1 ~ xcstJ Ja oooR ZONE aan I
'-il----------11!-------"i· -----G ~ ~ FS I _I
6
Xl.l25/1
I - "' LOA )-=,..£1
OPEN 67: E
I * I
I :
cl
I
u
(42/4
16 T
J _,.JY--~----1.,· ~ r- 48 r----
L--e-LOA~ I I !
~
9 "I
I
I "~
I.
~~-r----------------------.----,---,--~--~~rl~~•wl~~·----~~~.---rs--''~'~m7~~,~~•·~r~~=s~e----T,~"w~< ...,. j I
EN.G~ f- T.STill.lAt< I
f- "'" 09·85·95 Ql•l. HEC J"'· I"'' ltUtA
DOOR MODULE AOX/AOF
A I 8 I I u l t: I F I
'--
-
2 CAR·KABINE-KORG 84
I AI
PE Cl215 5 01 II OJ .
- ~----~----~-----------c:~--~----------~ I ~----------85~
@.
I
3
385
I AS
----1-(
XOI/3
- - - - - < ' ---o.
XOI/2
------------<:
(12/1
Cl212
r-
40BVAC
-o....l-""'...o-----------~ 2
J
II
I L J ~---8 ~ A
3
,.._-1-( XOI/1 ,
- - { LOA ./>---~
1-- nJ
··1
XJ -
_-K::J
-
!-- I AS
1118 ~ 85: I
G
1 I 19 ( )
4 L . _ __
TM55BS
_____J
----1-(
>1.17 /6
"'ne/5
2JBVAC
1'
I I 18 ~
Gcr
-
I IL -
375 --~1-< - - ( LOA )-----,
XJ.E/6 I G
---!-(
,XIA28/I
Cl2/l CLOSE BUTTON 34 : S
5
----1-( : --:-<l-- --JJ----< DCB~l 1 5
·124V
I 84 ~~~----------C~---o.
XCJ/1 2
- Jii I
IOPE!~ BUTTON 3~
I
- ~008~- 11
-·
L-
-(~1.125/S so c 12/J
1------(~ -o..._ __.;:>---
Je OOOA ZONE
4F5
- I BB("\
6 ~s I 19-
* 15
·q
1
I I I
_..XJ.A2511
J I
CC211
--{ ---<>..c-- !
0!':11
LOA) •
E~ •
•s I •a f---
T
. I
! .
II
I
t-- _._--I-('-
XU251J
----*1---.....J t
54],: D
'J A
~7:E
'
I ··~ 89 I
Hi
xcuJ zeavcc * I IS_
0
---+----------<: --o....I-""'J>---c' LOA I 16-
t--
--~1-(
Xl.l25/2 (12/6
----------<: - - a . . . . _ . f l - 4 - - - - - - - l l 7
ClOSE II
8
xcen REOPEN
~-+------------(~~1-""'~--+---------~JB
I 8
1-- -
f-
~'llc.lo(ll
T. 5YAJ.1Atl
~.
rs l....a:>.e' cr:a russe l <..CU.U
EN.GE.SV
I"'' n.v
1- .. 11 83·85·95 Dl•r. HEC ,D<I. "'""· 11111('. IIU....:
A I B J I u I I I .G
2 CAR·KABINE·KORG 84
1--
tAt
PE
---------------i· ---o. 1--".t>--------~
C42/S 5 01
II I Ol
I 85
3
385
t AS ---+Z-.X
XOI/3
..O_I_/l_ _ _ _ _ _
---~----------~-~ ~J>---------4
Cl1/l
--(:~~_p--4B_B_V_A_C_ _ _ _-l
3
2
II I L 3
IAS
--~ ~LOA
G
85: I
-+---I-{_..XU715
,..XIA7/6 2lBYAC
II
I
G w
~
I IL
TMSSBS
---K 1 18
~~ I
1- 375 ----(LOA ~ G
---t-f,..XIo616 __j _
XI.QB/1 C42/7 CLOSE BUTTON 34: s I
5
---H --------~-----n ~ r0C8~l
184
•/HV
-~,__ _ _ _ _ _ _ _~~---o.
.fXCl/11
~
36 I
I
:
34
euTTON''
008~- f-
6
XIA15/I
----
1
j
-~ f-'"""
OPEN r
LCATT
67:E 16
I 48 t--
* !
l'
5
1--
_XIA151J
o---t-{r
J 543:
__,
~ ~-·LOA r==..-J
~ .1S. I -
- '" • ...... a
_XC2/I
_ _, __ _ _ _ _ _ _ _-\._r ---o. 1-'" ~LOA ~7: E
BC- o
t
7 zeevoc ~
45 ~
~
_rXC21l
~-,_--------~~---o.~ -.LOA 46 t--
XCB/1 RECPEII
B --+---------\.'- - - - o . ~.JJ--+-------1 JB a
t-
9 9
.}
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-05
Page: 26
A I t:l I c I 0 I t_ I t- I G
I
I
;;:
':
Xt.QI/1
Xt.QI/2
XM21/3
XM21/4
Xt.QI/S
} '"'"'"" """~
UBERWACHUNGSZENTRALE
OVERVAKNI NGSCENTAAL
ABE MO
f-
2
12 MAX. 2JB VAC. 1BA
1 ALAAI.I RESET
- XI.Q 1/6
~
~ARM
I
12VOC BATTERY
CHARGING
SET
.... - XM21/8
Xl.611
-
.....- :-(·
3
C9= ...
...
Xl.6/1
XHJ/12
T-1,-- 227 SHAFT-SCHACHT-SCHAKT
139
3
XHJ/9
r-- ... r-
r-
z XC914
--
0
l ll
k t-'
> XCJ/9
a: ......
w
- -
~
0...
::0
lll
....
::r:
..__
re· XCJ/12
XC5/6
,.....
I 39
5 -
I.!)
...... 5
~
...J
a: Et.EAGENCY LIGHT
< XCS/7
u
~
r-
-
- P47/4
5 11~(2/5
:--o.... ~11 ..__ P4713
5
KNX
C212
r--
(--o....
(2/J -- P4712
C--o....
-- P47/1
~
CAR FAN (2/1
XCI 812
7
I - :-(·
.......... (--o.... ,...o--( OCV A "' '\...
7
,--
2913:
I0 XM27/1 XM2712
~
f C216
PO'!!£ A
,--a._
--
LH45
f-- KRAFT I ..., 2 :.-.
ST IGAAE
\AI
- 23BVAC
N C214
8 '"'
~ ~--o.... r- 8
3 .... 4
17 SHAFT-SCHACHT-SCHAKT
- '"'
~
r-
29B:2 268 15 137 157: 1 - T
1.,
·~.
~
-JJ:~~ ~~~
2 2 1
16
9 9
: 274 2":-j[ J
~
~s
~ 4
~
-
DUIGHE.II
T. SYRMAN """· TSY _II'OID.C' CODE TIISSB __ l_I,.AIQJI.&l
EN.GE.SV
'Y•IILW
- D<
95-18-95 D(.r. HEC ICIC). 1-· !""'· IIISI.E
CAR LIGHTING AND ALAR~
-
IISUI lrl.flf'CAfiC)N D<
"""· ........ Y41l
b-
~-
~~;~ KABINENBELEUCHTUNG UNO NOTRUF
KORGBELYSNING OCH NOOSIGNAL
CIRCUIT DIAGRAM I 651262E23 I''"' 23
.I
De tekst is voor een deel overgenomen uit het document TC05216D 1-EN.
V3Fl6s
tie en het instellen en meten van enkele parameters.
De gebruikersinterfaceprintplaat heeft twaalf gele 0
385:A4
0 0
r--
~~
'=:-
:c=J 1\
=CJ =r - -
j:a
t.!.l
Cl
-
0
::E
V
g I II I PUSH TO
CON ARM
0 0
De twee druktoetsen direct boven en onder het display (t -!-) dienen om de verschillende modes
te doorlopen. De derde toets (aangegeven met PUSH TO CONFIRM), wordt gebruikt om de
verschillende handelingen van de gebruiker te bevestigen. .,
Het 7-segments display wordt gebruikt voor het weergeven van de verschillende modes (DIS-
PLA YMODE 0 tlm 9 en a, ben d) en de V3F-16s parametersymbolen wanneer deze ingesteld
of gemeten warden. De modes 7 en 8 zijn voor produktdeskundigen en zijn derhalve niet in dit
opleidingsboek opgenomen.
Voor de modes 9, a en b, zic hoofdstuk I0.7.
Voor de mode d, zie hoofdstuk 13.2.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-06
Page: 2
Ovcrzicht van mogelijkheden omtrent het aflezen van modes c.q. het instellen van parameters.
\ I
~
FOUTWEERGA VE SNELHEIDSPARAMETERS
normale displaymode
-~- ~ I
Informatieweergave
I \ MODES
MODEO
-
-"' "'
~ 1,6t~
0\ 00 r- \0 on "<t M N 0 H07 Aandrijving uitschakelen
H08
"'c: ·;;o"'c: ·;;oc: -~c: ·;;oc: ·;;oc:
[8]
«! «! «! «! Versnellingsveranderi ng
c: c:
t>O -~
.:: c: "' «!
"'
0... 0... l l l & 0... 0... 0..."' c":
01 H09
HIO
Versnelling
lospectiesnelheid
·~
HII Nominale snelheid
-
I)~
- 2)~ ~
1,6)~[@ 2)~ 2)~
1,6)
I)[@
rv
1 1r
~
BEWAKING
~
ALGEMENEPARAMETERS
lnformatieweergave Informatieweergave
[]MODE.! MODE9
TMSIV3F-16s interface
H04 K4 Motorspanning
[2]MODE~ HOS K3 Compensatie bij hoge
1,6t~
Aandrijvingsfase snelheid
r3l
snelheid
Gelijkspanniog tussenkring H07 K I Minimum spanning
2r~ 1,6~~
HOB
~MODE~ H09
O-factO<"
Sl.artvertraging
Motorstroom
HIO
[S] MODE~
Koellichaamtemperatuur
HII
St.tndaard instelling
Wissen st.tndaard parameters
laden
[6] MODE~
Kooibelasting
1,6)~~ 2) 1611 . 2)~
1l 1 r_
METING EN
MODE7
1rnmu l'r-
lA- IN BEDRUF STELLEN
!a] MODE~
Test~od.e V3F-16s
aandrijvmg
m
2~~
HOS
·~
Motorspanning
H06
[J] H07
H08
S troom tussenlcring
St.ttorfrequeotie
Versnelling
[@MODE!!
Testmode gehelc
liftinstallatie
2)
H09
HIO
O-factor
Snelheidsreferentie
2r~ Id] MODE~
Leerritmodc
2r~
HII Afstand naar volgende
stopplaats
Voor het bedienen van de toetsen in de DISPLAYMODE kan de lift zich op inspectie(torn)- of
nonnaal bedrijf bevinden. Bij nonnaal bedrijf de deuren en de buitenbesturing buiten bedrijf
stellen. Er zijn dertien display bedrijfstoestanden: de displaymodes 0 t/m 9 en a, b en d op de
gebruikersinterfaceprint:
Er zijn negen pagina's voor het weergeven van liflfouten tijdens de rit. Alleen de fout 'tempera-
tuur koellichaarn te hoog' wordt ook gedetecteerd als de lift niet in beweging is. Mode 0 geeft
de huidige liftstatus weer. Elke fout wordt op een pagina opgeslagen in de volgorde waarin deze
zich voor doet. Als de spanning wordt uitgeschakeld of het geheugen wordt gereset, zal het
opslaan van liftinformatie weer van voor af aan beginnen. De meest recente fout is te vinden op
pagina 1 en de oudste fout op pagina 9.
Als de lift een commando heeft ontvangen maar niet start kan met deze mode worden uitge-
maakt of de fout afkomstig is van de V3F aandrijving of de TMS besturing.
Opmerking: Als er nog geen succesvolle leerrit heeft plaats gevonden is uitsluitend de inspec-
tie(tom)aandrijving toegestaan. Gedurende de startvolgorde zullen de LED's gaan branden van
boven naar beneden (bij onderstaand voorbeeld resp. H04, H05, H07, H08 en H09.
VERKLARING
Deze displaymode geeft het verloop van de aandrijving weer. Een nonnale rit kan warden ver-
deeld in negen fases: vanaf het begin van de liftaandrijving en de bekrachtiging van de motor
tot aan het eind van de rit en het normaal stoppen. Als er zich gedurende de rit problem en voor-
doen zal de rit door het maken van een snelle stop warden beeindigd. Terwijl de lift beweegt
zullen de aandrijvingsfasen door brandende LED's van boven naar beneden warden weergege-
ven. lndien de lift niet beweegt is de status van de vorige rit op de LED's 'af te lezen'.
Bij stilstand branden dan de LED's HOl tlm HlO. Als LED Hll bij stilstand brandt, dan is er
gedurende de aandrijffase iets niet goed gegaan, waardoor er een noodstop is gemaakt.
Het gelijkspanningsniveau van de tussenkring varieert naar gelang de motor aandrijft of afremt.
Als de motor afremt, wordt er energie opgewekt die in de remweerstand (306) vernietigd wordt.
Deze opgewekte energie verhoogt het gelijkspanningsniveau. Bij een te hoge tussenkringspan-
ning zal de remweerstandschakeling niet functioneren. Het spanningsniveau kan in deze
mode gecontroleerd warden.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-06
Page: 6
Onderstaand voorbeeld geeft een normale opwaartse rit weer met een lege kooi.
675 H02
625 H04
575 0 H06
525 0 H08
500 0 H09
Aan het einde van de versnelling is de motorstroom het hoogst. Door een te hoge stroom kan de
motor oververhit geraken. Een te hoge stroom is normaal een gevolg van foutief ingestelde
motorparameters. Het niveau van de motorstroom kan in deze mode gecontroleerd worden.
Onderstaand voorbeeld geeft een opwaartse rit weer met een lege kooi.
H02
H04
H05
H06
NOM. 0 H07
0 H08
stroom bij constante snelhcid
0 H09
MIN. 0 HIO
PUSH TO
0 HI! CONFIRM
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-06
Page: 7
Het koellichaarn neemt de wannte op die binnen in de transistoren wordt ontwikkeld. De koel-
lichaamtemperatuur kan in deze mode worden gecontroleerd.
80 oc HOI
(hardware)temperatuurbewaking stopt de lift
75 oc H02
60 oc H05
55 oc H06
temperatuurbereik bij hoge gebruiksfrequentie
50 oc H07
i:i }
=-~
45°C 0 HOS
4QoC 0 H09
De informatie over de kooibelasting wordt gebruikt om de lift soepel te laten starten. De last-
weeginrichting kan in deze mode worden gecontroleerd.
Onderstaand voorbeeld geeft een kooibelasting weer die de helft van de nominale belasting
bedraagt.
t06 HOt
tOO H02
H03
vollast (nominate belasting)
0
75 H04
H05
I: ,1
50 0
0
H06
HO?
in balans (halve belasting)
EJ
25 0
0
H08
H09
0 "
+0 0 HlO lege kooi
PUSH TO
-6 0 Hll CONFIRM
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION ·AS-1.1.19-0'6
Page: 8
POWER (groen)
Deze LED geeft aan dat de stroomvoorziening werkt.
................
............. .
. .D~
ID
D DODO i
~D
I ~
0
r
• • ••••
fiTFI IT1TEITIJ
Afb. 6.3 De LED's op de bewegingscontroleprintplaat 385:Al.
START (geel)
Deze LED geeft aan dat de TMS besturing een startsignaal geeft.
PICKUP (geel)
Deze LED geeft aan dat de TMS besturing kan bepalen of er op de volgende stopplaats gestopt
moet warden.
Opmerking: Bij het maken van een zogenaamde 'leerrit' zullen de LED's PICKUP en SYNC
tegelijkertijd branden.
BRAKE (geel)
Deze LED geeft aan dat de V3F-16s de rem vrij geeft.
U61 (geel)
Deze LED geeft aan dat de lift zich in de zone van de 61 :U vaan bevindl.
N61 (geel)
Deze LED geeft aan dat de lift zich in de zone van de 61 :N vaan bevindl.
U136 (geel)
Deze LED geeft aan dat de lift de vertragingsschakelaar 136:U heeft bereikt.
N136 (geel)
Deze LED geeft aan dat de lift de vertragingsschakelaar 136:N heeft bereikt.
UN132 (geel)
Deze LED geeft aan dat de lift de synchronisatieschakelaar 132:U of 132:N heeft bereikt.
)
TPOL = IACHO POLARITY (geel)
Deze LED geeft aan dat de polariteit van de tachodynamo bij een neerwaartse rit goed is.
DANGER (geel)
Deze LED geeft aan dat de gelijkspanning van de tussenkring hoger is dan 50 V DC.
KONE Elevators MAINTEN/\NCE INSTRUCTION AS-1.1.19-06
Page: 10
CURR (gcel)
Deze LED geeft aan dat er gelijkstroom vloeit in de tussenkting.
~D
g@:@]~
rrl-:>oo;:5~
:;:::S:nn::oomN
"tl<<<<-;v:.n
•••••••• D
a 0
... ...
Afb. 6.4 De LED's op de inverterprint 385:A2.
POTENTIOMETERS
.,
IMV =!NTERMEDIATE VOLTAGE (R272)
Met deze potentiometer wordt de bewaking van gelijkspanning van de tussenkring en het rem-
circuit ingesteld.
Let op! Deze twee potentiometers zijn reeds ingesteld in de fabriek en mogen niet veranderd
worden. Beide potentiometers moeten bij de GreenSTAR altijd in de middenstand staan. Alleen
bij het aanbrengen van een nieuwe inverterprint moet de potentiometer JMV eenmalig worden
ingesteld.
Potentiorneter lMV
415V (f)380V
\_ ... _f
verhogen stroom-
bewakingsgrens
Potentiometer OC \_
EB. _f verlagen stroom-
bewakingsgrens
op 385:A2 op 385:A2
400V normale stroorn-
bewakingsgrens
.· . .1
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-07
Page: l
Compiled by: TNLIP. Vriens Dnte: 12.03.1996 Issue: 03.12.1996
Changed by: TNLIP. Vriens © KONE E1cvntor GmbH No of Pages: 10
Checked by: TNLIR. Wezepoel Drawing no: Language: n1
Approved by: TNLIK. Butschek Product code: GreenSTAR SW: FM5.0, CD5.0 Win
J
_,
7 VEILIGHEIDSINSTRUCTIES
In vergelijking met een conventionele lift. dient bij een GreenST AR installatie aan de onder-
staande specifieke punten voldaan te warden:
9. De werking van het akoestische signaal bij onderbreking van de dynamische remming.
zie hoofdstuk 9.11.
YEILIGHEIDSOPSCHRIFTEN
Buiten de nmmale functie-opschriften, dienen ten aanzien van de veiligheid, het hieronder
opgenomen gevaren opschrift, het gevarenteken en het opschrift onder punt 4 in hoofdstuk 7.2,
te zijn aangebracht op de Y3F-16s moduul.
Op de besturingskast dient
LEVENSGEVAARLIJK zonder tekst de gevaren
CONNECTIE UVW sticker zoals ondcr hoofd-
NI ET VERBREKEN stuk 7.2 te zijn aangebracht.
.
I
-I
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-07
Page: 2
Zoals gestcld bij afu. 2.4: het onderdclen overzicht van de besturingskast, mag de connector
UVW niet warden losgenomen, om te voorkomen dat de dynamische remming wcgvall. Het
losncmen is alleen noodzakelijk tijdens de montage, bij gebruik van de elektrische take! en bij
evcntuele dcmontage van de EcoDisc™ machine.
Het telefoonnummer van het betreffendc rcgiokantoor dicnt (in overleg met de klant) aan de
binnen- of buitenzijde van de besturingskastdeur tc zijn aangebracht.
l. Een geopende besturingskast mag noait verlaten warden! Oak niet bij uitgeschakelde
vo edin.g sspanning!
2. Tijdens werkzaamheden aan de besturingskast dient men er rekening mec le houdcn dat,
door welke oorzaak dan ook, de bcsturingskastdeur dicht. gedrukt kan warden. Bij
metingcn en dergclijke kan men hierdoor ve1Tast worden. Baken zo nodig ruimte om de
bcstmingskast af.
3. Bij alle werkzaamheden aan de besturingskast of in de schacht, dient men het openen
van de deuren en de buitenbestudng buiten beddjf te stellen, respectievelijk met de DIP-
schakelaars 261 en 263 op de TMS 50s. Tevens dient men de schachtverlichting te ont-
steken om zonodig bij het verplaatsen van de kooi, de bcweging van de kooi onder con-
trolc te houden.
4. LEVENSGEVAARLIJK
NA HET UITSCHAKELEN VAN DE
HOOFOSCHAKELAAR BLIJFT GEDURENDE
5 MINUTEN NOG EEN HOGE SPANNING AANWEZIG
\ **\ C!2;
r-.,(
(
0
nonnaal bedrijf, tot stilstand is
gebracht, eerst de kooi een rit op
normaal bedrijf laten rnaken alvo-
rens het openen van de deuren
weer in bedrijf te stellen. Dit om te
voorkomcn dat de kooi ongclijk
' stopt
7.2.1 Het niet mogen gebruiken van de remhandel met de kooi in de ont~rendelzone
Indien de kooi zich in een ontgrendelzone bevindt, dan mag de remhandel niet gebruikt warden
-}
alvorens de kooideur geblokkeerd is tegen het openen.
Om dezelfde reden mag de kooi, als deze zich tussen twee stopplaatsen bevindt, niet verder ver-
plaatst warden dan de eerstvolgende stopplaats.
Indien het toch noodzakelijk is om de kooi vanuit een ontgrendelzone te verplaatsen met de
remhandel, dan wel meerdere stopplaatsen te passeren, dan dient de kooideur tegen het openen
geblokkeerd te warden.
Hiervoor dient men de kooi ea. 30 cm onder een stopplaats te plaatsen. De kooi- en schachtdeur
zijn dan niet meer gekoppeld.
Na het openen van de betreffende schachtdeur kan men met een bout M8 via een hoekstukje (7)
op de ophangplaat de meenemers vastzetten.
'·. :~
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-07
Page: 4
··~
1. Plaats vanaf het kooidak de kooi in de juistc positie om onder de kooi te kunnen komen.
2. Zet bij het betreden van de put, de zich in de put bevindende blokkeerschakelaar, om.
3. Sluit na het betreden van de put, de opening met de schachtdeur zoveel mogelijk af, om
te voorkornen dat een liftgebruiker of zijn of haar dierlijke huisgenoot door onoplettend-
heid in de put kan vallen! Dit geldt met name bij het opmeten van de uitloop van het
tegengewicht en dergelijke.
In deze situatie bevindt de kooi zich op de bovenste stopplaats en staat men tijdens het
rneten met de rug naar de opening. Bedenk dat onder dit soort omstandigheden enkele
seconden fataal kunnen zijn.
')''
'
Het zal inmiddels duidelijk zijn dat, gezien de uitvoering van de GrecnSTAR, ook voor een bui-
tenstaander (de klant, in het ve1volg te noemen gehruiker) hettomen een geheel andere benade-
ring vraagt. Het is dan ook uit het oogpunt van veiligheid van groot belang dat u de gebmiker,
en met name diegene die met het tornen helast wordt, aan de hand van het GreenST AR torn-
voorschrift goed infmmeert, hoe te handelen indien men de kooi door middel van tornen moct
verplaatsen. De volgende uitgangspunten en aanwijzingen dienen dan ook strikt te wordcn
opgevolgd en aan de gebruiker te warden toegelicht, waarbij de handelingen in de praktijk die-
nen te warden voorgedaan.
3. Door alleen het lichten van de remhandel komt de kooi tot een maximum snelheid van -
0,3 mls in beweging. Bij het in de ontgrendclzone komen van de kooi dient het grocnc
ontgrendelzonelampje 279:L te gaan branden. Opmerking: Om te voorkomen dat de
kooi een te hoge snelheid aanneemt, bij het eventueel wegvallen van de dynamische
remming, mag de remhandel niet langer dan 2 seconden gelicht warden (het zogenaamd
pompend remmen), zie punt 7.4.1.
4. De richting waarin de kooi zich beweegt is afhankelijk van de zich in de kooi bevin-
dende belasting.
5. De gene die aangesteld is om te tornen dient over een besturingskast- en ontgrendelsleu-
tel te beschi.kken en die op een veilige, en goed aangeduide plaats te bewaren .
•
Opmerking: De sleutels dienen voorzien te zijn van een label met het opschrift: 'Na
gebruik nagaan of de besturingskast c.q. de betreffende schachtdeur vergrendcld is.'
Onder pompend remmen wordt verstaan dat men de remhandel slechts 1 a 2 secondcn naar
beneden haalt en hiema direct laat terugkomen. Het aantal malen pompend remmen is afhanke-
lijk van de plaats waar de kooi staat tussen twee stopplaatsen en de richting die de kooi aan-
neemt.
Re den:
a. Een betere controle op het gaan branden van het groene ontgrendelzonelampje 279:L als
de kooi in de ontgrendelzone komt.
b. De kooi kan bij het eventueel ontbreken van de dynamische remming, geen te ,hogc
ongewenste snelheid aannemen.
Opmerking: Voor het onder controle houden van de snelheid (0,3 mls), geeft het kij/.:venstcr "
geen zekerheid. Dit onuiat het (voor een buitenstaander) nweilijk is om aan de machine te zien
of de snelheid toeneemt, danwel de machine in beweging komt.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-07
Page: 7
Dit is uiteraard ALLEEN toegestaan als het groene ontgrendelzonelampje N/ET brandt. Dit
houdt in dat de kooi zich tussen twee stopplaatsen bevindt, buiten de ontgrendelzone.
Enkele bijzonderheden:
Als het groene ontgrendelzonelampje brandt, mag de remhandel NIET gebruikt warden! Men
kan dan rechtstreeks naar de betreffende stopplaats gaan om de deur van buitenaf te openen
als blijkt dat dit van binnenuit (door bijv. invaliditeit) niet gedaan kan warden.
Verplaatst men de kooi wel vanuit de ontgrendelzone, dan kan er DIRECT een gevaarlijke
situatie ontstaan omdat er geen toezicht is op de betreffende kooitoegang!
Als blijkt dat, na enige malen pompend de rem te hebben gelicht, de kooi niet in beweging komt
(het ontgrendelzonelampje gaat niet branden), dan is het mogelijk dat de kooi en het tegenge-
) wicht in balans zijn. Men dient dan als volgt te handelen:
Hierna handelen zoals toegelicht is hij het tornen van de kooi met de remhandel beginnend bij
punt 5 zie boven.
Opmerking: Beter is het om ook bij het e/ektrisch tornen de knoppen niet /anger dan 1 a 2
seconden ingedrukt te houden. De reden: De snelheid bij het elektrisch tomen is ea. 0,4 mls. De
ontgrendelzone heeft een lengte van ea. 40 cm. Dit houdt in dat binnen een seconde de kooi de
ontgrendelzone gepasseerd is en men nauwelijks het lampje heeft zien branden.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-07
Page: 8
Onder die omstandigheden komt de kooi niet in beweging bij het lichten van de rem. Door
gebruik tc maken van een noodbedieningskast is de kooi alsnog te verplaatsen. Hiervoor dient
men de schakelaar op de noodbedieningskast om te zetten in de stand 'tomen'. Voor het overigc
dient men te handelen zoals omschreven in hoofdstuk 11: Het op bijzondere wijze verplaatsen
van de kooi.
Zoals we zien hebben we bij het tornen van de kooi bij de GreenSTAR geheel andere uitgangs-
punten.
Van de drie reeds genoemde mogelijkheden van tornen beperken we ons bij het 'tornvoor-
schrift' tot de eerste twee genoemde:
* Tornen met de remhandel.
* Tornen met de elektrische tornbesturing.
Dit in de eerste plaats om het voor een gebruiker zo eenvoudig mogelijk te houden en als
tweede reden; dat het tornen met een noodbedieningskast een optie betreft. Hier komt bij dat ten
aanzien van de derde mogelijkheid het euvel (50% belasting en geen voedingsspanning) nor-
maal niet zal voorkomen.
Voor wat zich aan opsluiting zal voordoen en waarbij de kooi niet te verplaatsen is met de eer-
ste twee tornmogelijkheden, wordt voor de liftmonteur verwezen naar hoofdstuk 11. Voor de.
gebruiker geldt in deze contact op te nemen met de storingsdienst.
7 .4.4 Akoestische signalering bij het ongewenst versnellen van de kooi bij gebruik van de remhandel
De werking van het akoestische signaal is op eenvoudige wijze te controleren, zie de testme-
thode beschreven in hoofdstuk 9.11 Het testen van de akoestische signalering bij onderbreking
van de dynamische remming.
Overigens kan door de monteur het kijkvenster gebruikt blijven warden. Echter voor de klant
geldt, ter voorkoming van een te hoge snelheid, het volgende:
a. a
Houd de remhandel niet langer gelicht dan 1 2 seconden.
b. Laat na het horen van het akoestische signaal de remhandel1os en neem contact op met
de storingsdicnst
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCfiON AS-1.1.19-07
Page: 9
Bij aankomst:
a. Naar klachten informeren.
b. Bordjes 'Lift buiten dienst' ophangen.
De bedrading controleren en
nagaan of de remmagneet- en hoofd-
• .. •
stroommagneetschakelaars zonder
enige hapering afvallen!
jan feb mrt apr mei juni juli aug sep okt nov dec
Hettesten van een constante lage snelheid (0,3 mls) opwaarts bij het lichlen van de rem, dient te worden uitgevoerd met de
kooi ea. 2 m onder de bovenste stopplaats. . ~ ..
·v'.
Nadat bovenstaande coruroles zijn uitgevoerd, moet de deur van de besturingskast worden afgesloten en vergrendeld!
jnn feb mrt apr mei juni juli aug sep okt IIOV dec
jan feb mrt apr mei juni juli aug sep okt nov dec
jan feb mrt apr mei juni juli aug sep okt nov dec
Het voldoende aangedrukt staan van
de verticale kooiopsluitrubbers onder • "
de leidsloffen.
@
@@
A1b. 8.4 De boulkoppcn (2) voor de borgplaat en de boulkoppcn (3) van de uitlichtbevciligin-
gen.
jan feb mrl apr mei juni juli aug sep okt nov dcc
"-'
Maximaal toegestane ruimte (4 mm)
van bet tegengewicbt in de steekrich- ,j,.
ting van de !eiders (over de bele .. ..
opvoerhoogte met een steekmaat con-
troleren).
Het is niet denkbeeldig dat, wanneer het stootbord onder de kooi iets scheef naar vo-
ren staat of bij een te krappe afstand tussen de kooi- en schachtdorpel in combinatie
met het eerder genoemde, het stootbord opwaarts de grendelhaak oplicht en de kooi
laat stoppen. In het ergste geval is het zelfs mogelijk dat de schachtdeur ontgrendeld
wordt.
4)
Om trillingen van de kooi te voorkomen, dient de kooi volledig op de rubbers te rus-
ten. f
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-08
Page: 8
,.
jan I feb I mrt I apr l mei Ijuni I juli I aug I sep I okt I nov I dec
Uitloop van bet tegengewicbt Iedere onderhoudsbeurt
Mechanische voorzieningen dienen altijd eerst gecontroleerd te worden, daama pas de elektri-
sche voorzieningen.
jan feb mrt apr mei juni juli aug sep okt nov dec
jan feb mrt apr mei juni juli aug sep okt nov dcc
l) Voor het bereiken van de bovenste stopplaats met de inspectiebesturing moet DIP-
schakelaar F4 omhoog worden gezet Na de controle moet DIP-schakelaar F4 weer in
de oorspronkelijke stand warden gezet.
Bij iedere schachtdeur dient gecontroleerd te warden of deze vanuit de gelzeel geopende
positie uit zichzelf de gesloten positie bereikt.
Oprnerking: Controleer of er bij het in beweging zijn van de kooi- en schachtdeur eventuele
bedrading (of liftkabels en dergelijke) voldoende vrij liggen van de bewegende delen van de
kooideur c.q. schachtdeuren.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-09
Page: 1
Compiled by: TNL/P. Vriens Date: 12.03.1996 Issue: 03.12.1996
Changed by: TNL/P. Vriens © KONE Elevator GmbH No of Pages: 8
Checked by: TNL/R. Wezepoel Drawing no: Language: nl
Approved by: TNL/K. Butschek Product code: GreenSTAR SW: FMS.O, CD5.0 Win
Bij iedere test dient men het openen van de deuren en de buitenbesturing buiten bedrijf te stel-
len. Bij de GreenSTAR doen we dat met respectievelijk de DIP-schakelaars 261 en 263 op de
TMS 50s.
1. Plaats de kooi op de bovenste verdieping en stel het openen van de deuren en buitenbe-
sturing buiten bedrijf.
2. Schachtverlichting ontsteken.
3. Verwijder het afdekplaatje met de opschriften 275 en 'P5: 1. / .,
4. Plaats de schakelaar 275 iR-de on~~~aRd..... c>P s\o. . J lV\ E.l VJ
5. Geef een commando met de knop CAR TO THE BOTIOM FLOOR die zich op de
TMS 50s besturing bevindt.
6. Nadat de kooi zich ea. 2 m van de bovenste stopplaats heeft verwijderd, moet bedie-
ningsknop met het opschrift 275: l worden ingedrukt.
Voor het weer in de parate stand brengen van de vanginstallatie dienen de volgende punten te
warden uitgevoerd:
1. Zet schakelaar 270 (tombesturing) in de onderste stand.
2. Vervolgens de knoppen 270:RB en 270:U indruk.ken.
3. Via het kijkvenster het in beweging komen van de kooi onder controle houden.
4. Nadat de kooi zich opwaarts heeft verplaatst, moet schakelaar 275 weer in de bovenste
stand warden gezet.
5. Hierna het contact van de snelheidsbegrenzer herstellen met de bedieningsknop 275: l.
6. Zie erop toe dat buiten het testen om, schakelaar 275 altijd in de bovenste stand
staat. Dit om te voorkomen dat de kooi ongewenst in de vang loopt bij het per abuis
indrukken van de bedieningsknop 275:1.
7. Nadat eerst de kooi een nonnale rit heeft gemaakt, de deuren en buitenbesturing weer in
bedrijf stellen.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-09
Page: 2
9.3.1 Het testen van de kabelslip als het tegengewicht op de buffer loopt vanuit langzamc snclheid
Dit is niet uitvoerbaar omdat, bij het boven een bepaalde waarde uitkomen van de motorstroom,
de regeling zichzelf uitschakelt. Dit zal zich altijd voordoen indien de kooi of het tegengewicht
op de buffer komt.
Opmerking: Hierbij is de toegestane slip (door het Liftinstituut) 2 cm per stop. Bij een omvat-
ting van 180°, zoals bij de GreenSTAR, is de slip doorgaans gering of in het geheel niet aanwe-
zig.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCfiON AS-1.1.19-09
Page: 3
Herhaal dezelfde procedure, echter nu door de kooi in een keer van de onderste naar de boven-
ste stopplaats te laten komen.
* Is er geen verschil met de voorgaande meting, dan hebben we alleen te doen met kabel-
k.ruip.
* Is het verschil van verplaatsing -7 tractieschijf -7 kabels, minder dan bij de eerste
meting, dan is het verschil met de eerste meting, de werkelijke slip.
Ormcrking: Met de kooi gelijk op de bovenste stopplaats, dienl de afstand vanaf de ondL'rk:lnt
van hettegcngcwicht tot aan de tcgcngcwichtbuffer dus 15 cm tc bcdragen.
De buffer is in te draaien met de zichtbare bout en moer op de foto. Voor het verwijderen bij
vervanging is een ratelsleutel van 24 mm met verlengstuk nodig.
Deze dient met inachtneming van de gegarandeerde vlije ruimte van een 0,5 m onder de kooi
maximaal 20 cm te bedragen bij de kooi op de buffer en nom in ale belasting.
Opmerking: Ook hier geldt dat de afstand vanaf de onderkant van de kooi tot aan de putbuffcr
15 cm dient te bedragen als de kooi gclijk staat met de onderste verdicpingsvloer.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-09
Page: 4
8. Nadat eerst de kooi weer een nonnale rit heeft gemaakt, de deuren en buitenbesturing
weer in bedrijf stellen.
9.7 Het testen van de stopschakelaars 13S:U en 13S:N, indien deze zijn toegepast
1. Dit kan door de kooi met gesloten deur op de bovenste verdieping te plaatsen en hiema
(met uitgeschakelde hoofdschakelaar) de remhandel te lichten.
2. Hierna de uitloop van de kooi meten en nagaan of de kooi- en schachtdeur nog gekop-
peld zijn.
3. Met de tornbesturing, nadat de installatie weer is ingeschakeld, de kooi weer terugplaat-
sen naar de stopplaats.
4. Nadat eerst de kooi weer een normale rit heeft gemaakt, de deuren en buitenbesturing
weer in bedrijf stellen.
Het in werking treden van het motorbeveiligingscircuit wordt gedetecteerd door de LED
THERMISTORS/OIL CONTACT op de 1MS 50s. De motor is oververhit als de LED rood is.
De motortemperatuur is normaal als de LED groen is.
Als de motorbeveiliging tijdens de rit wordt geactiveerd zal de lift zich naar de dichtstbijzijnde
stopplaats bewegen of stopt onmiddellijk, afhankelijk van de DIP-schakelaar P4 instelling. De
lift zal na ea. 2 minuten na het bereiken van een normale motortemperatuur, herstarten. )
Een andere wijze van testen is NIET toegestaan, zie hoofdstuk 4.5.6.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-09
Page: 7
9.12 Het testen van het uitschakelen van de lift bij het wegvallen van de kooilichtspanning
SPANNING KOOILICHT
De spanning voor het kooilicht wordt allijd bewaa.k:t gedurende de rit, tenzij dit door de bijbeho-
rende DIP-schakelaar is uitgescha.k:eld.
Opmerking: Bij het wegvallen van de spanning door een storing verschijnt foutcode 42 knippe-
rend op het display. ·
Om dit te detecteren zal de TMS 50s dit v66r elke start controleren. Deze bewa.k:ing wordt aan-
'; gegeven met de LED START PERMIT.
Opmerking: Als een van de hoofdstroommagneetschakelaars niet goed afvalt, zal de lift niet
starten. Foutcode 25 verschijnt knipperend op het display. Zodra de hoofdstroommagneetscha-
kelaar is vervangen kan de lift weer in normaal bedrijf worden genom en. -~
---)
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-09
Page: 8
De proef dient te warden uitgevoerd in de neerwaartse richting en met 125% van de nominale
kooibelasting.
Opmerking 1: De mate van vertragen is niet vastgelegd, maar moet wel (via het kijkvenster)
duidelijk zichtbaar zijn. Overigens als bij de GreenSTAR de beide remmen goed afgesteld zijn,
zal de vertraging opvallend kort zijn.
Opmerking 2: De methode van een in geopende stand te blokkeren rem (hetgeen wel ecns
gcdaan wordt bij gebrek aan belasting), is niet juist. Bij het testen van de rcmprocfvcrtraging,
dient de complete reminstallatie in bedrijf te zijn.
Overtuig u van hetfeit dat, na welke test dan ook, alle daarvoor omgezette DIP-schakelaars
weer in de oorspronkelijke positie komen en dat alle gemaakte doorverbindingen zijn wegge-
nomen!
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-10
Page: 1
Compiled by: TNL/P. Vriens Date: 12.03.1996 Issue: 03.12.1996
Changed by: TNL/P. Vriens <0 KONE Elevator GmbH No of Pages: 14
Checked by: TNL!R. Wezepoel Drawing no: Language: nl
Approved by: TNL/K. Butschek Product code: GreenS TAR SW: FM5.0, CD5.0 Win
10 AFSTELINSTRUCTIES
10.1 De reminstallatie
ALGEMEEN
De GreenSTAR liftmachine is voorzien van twee direct reagerende trommelremmen ... Deze
trommelremmen dienen apart te worden afgesteld omdat beide afzonderlijk functioneren. Het
remkoppel biedt geen afstelrnogelijkheid omdat dit in de fabriek is afgesteld met een schotel-
veerset (3), zoals op afb. 10.1 is te zien.
Let op! De zeljborgende moer 6 mag niet meer dan licht aangedraaid worden.
S: remslag
W: 0,05- 0,08 mm
DE CONTROLE V AN DE REMSLAG
Hierbij gaan we uit van het feit dat de (gecontroleerde) rem slag grater is dan 0,10 mm en dat
moer 6 (nog) geheel aangedraaid is.
1. Vcrwijder de borgplaat (9) die zich tussen de stelbouten (4) van het remhuis bevindt. De
borgplaat is met twee stuks M5 boutjes vastgczet.
2. Draai de boutcn 4 ccn voor ccn zovcel aan als nodig is voor het bcreiken van de nicuw
af tc stellcn remslag van 0,05 mm.
3. Gebruik hierbij de hocken van de mocr. Een verdraaiing van 1112 van de moer geeft ;;~,
0,08 mm verande1ing van de remslag.
4. De afstand Wl moet voor alle vier de boutcn (4) exact gelijk zijn.
5. Als met de bouten 4 de remslag is afge-
steld, dient men moer 6 weer zover terug te 4
draaien, dat de vulbus 6A met de hand
weer te draaien is.
6. Draai moer 6 wcer aan tot het cindc en
controleer nogmaals de afgestelde remslag.
Hierbij dient men met de voclermaat na te
gaan of over het gehele oppervlak van de
rem voering de afstand tot de remschijf prc-
cies gelijk is.
7. Hierna mocr 6 wecr zovcr lcrugdraaicn dal
de vulbus voor de moer nog (passcnd) is le
be we gen.
4
8. 13orging van de stelboutcn (4) wccr aan-
brcngen.
A!11. I0.2 Het afstellen van de rem.
Controlecr na het afstellen (op inspectiebcsturing), of de remvoering absoluut vrij loopt van de
remschijf en of er zich onder normaal bedrijf geen vreemde geluiden voordocn. Resumerend
dient na het stellen van de rem aan het volgende te warden voldaan:
1. Ongeacht het controleren. van de remslag met moer 6, dan wel het afstellen van de rem
met de bouten 4 of met de moeren I 0 ten aanzien van de remhandel, dient de remslag
voor beide remmen onder a!le omstandigheden gelijk te zijn!
2. Tcvcns dient na iederc afstelling aan de rem het volgcnde te warden gecontrolccrd:
a. Het vrijlopen van de remvoedngen zowel tijdcns inspectiebesturing als ondcr
normaal bedlijf.
b. Het spontaan in beweging komen van de kooi (met een snelheid van 0,3 m/s), bij
het lichten van de rcmhandcl als de kooi tusscn de twee onderstc slopplaatscn
staat.
c. De 'rcmweg' bij het uitschakclcn van de nominate snclheid in de opwaarts rich-
ling. Deze mag nict meer dan ea. 20 cm bedragcn.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-10
Page: 3
8. Stel hierbij de moer 10 zo af, dat de vrije afstand B van de trekkabel ea. 3 mm bedraagt
als de remhandel zich in positie X bevindt.
9. Hierbij dient de rem zich te gaan openen zodra de remhandel zich in de horizontale
positie bevindt. ·
10. Controleer hierna het goed functioneren van de remmen bij gebruik van de remhandel.
Zie pun ten 1, 2a, 2b en 2c op de vorige pagina.
Opmerking: Als de remhandel in uiterste positie Z komt en de kooi komt niet in bewe-
ging, dan beslist niet geforceerd doortrekken!
B A
Positie X
BESTURINGSKAST
Afb. 10.3 De voorziening voor het handmatig openen van de rem men.
Blokkeer de kooi met de vastzetimichting en onderbreek met de rode knop op de machine hei~o
veiligheidscircui t.
Voor het elektrisch laten inkomen kan men met een los draadje de contacten 53-54 van de
hoofdstroommagneetschakelaars 201 en 201:2 overbmggen en vervolgens de rem-magneet-
. ·,'
schakelaar 209 indrukken (zie schemablad l in hoofdstuk 5) .
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-10
Page: 4
Om nu de remslagafstand te me ten, zal het duidelijk zijn dat er een tweede man nodig is. Echter
deze controle zal zelden nodig zijn omdat we normaal ervan uit mogen gaan dat elektrisch de
remslag gelijk zal zijn zoals afgesteld met moer 6 bij het afstellen van de rem. Daar komt nog
bij dat de remvoeringen praktisch niet aan slijtage onderhevig zijn. De elektrische remslagcon-
trole zal alleen nodig zijn als de rem bij norrnaal bedrijf aanloopt of andere vreemde geluiden
maakt.
Ter voorkoming van lawaai door het afvallen van de rem men, is een dunne (0,5 mm) kunststof
schijf aangebracht tussen de remcilinder en zijn aanslag, zie afb. 12.7. Deze schijf is in een
kruisvonn uitgevoerd. De open ruimtes van de schijf zijn gevuld met een speciale pasta, die
voor een kleine vertraging zorgt (enige millisecondcn), bij het afvallen van de rem. Hicrdoor is
de rem nauwelijks hoorbaar bij het afvallen.
Om dezelfde reden en het voorkomen van wringing van de remcilinder tijdens het afvallen, dic-
nen de remslagafstanden te worden afgesteld op 0,05 mm.
Opmerking: Het eventueel reinigen van de (inwendige) ruimte waarin zich de kunststof schijf
bevindt, kan met thinner warden uitgevoerd. Voor het vervangen van de rem eenhcdcn zie
hoofdstuk 12.3.
10.2 De vanginstallatie
10.3 Het meten van de benodigde kracht voor het activeren van de vanginstallatie
HET AFSTELLEN
Er van uitgaande dat de kooisloffen haaks op de leiders staan, gaan we bij het vervangen van de
kooislofvoeringen als volgt te werk:
1. Bij het vervangen van een complete slof, dient men de borg (transport) stift (7) te ver-
wijderen na montage van de slof.
2. Het boutje (10) en de borgmoer (ll) zijn er voor het vastzetten van een eventueeltoege-
paste oliesmeerpot.
3. Bij de GreenSTAR zijn groene kooislofvoeringen toegepast met een lagere wrijvings-
weerstand. Zij zijn gezien hun uitvoering aan de zijkant vast gezet met boutjes in plaats
van de gebruikelijke plastic borgpennetjes en draden.
10.4.1 De tegengewichtsloffen
Bij het tegengewicht zijn de standaard (witte) voeringen toegepast. Deze sloffen zijn niet instel-
baar maar wel de slofhuizen. De speling tussen de sloffen en de kopse kant van de !eiders mag
maximaal4 mm bedragen.
Met een meetlat of vaste steekmaat, dient periodiek over de gehele opvoerhoogte de ruimte tus-
sen de sloffen en de steekmaat van de !eiders gecontroleerd te warden. Hierbij dient men uit te
gaan van de ruimte (max. 4 mm) die het tegengewicht halverwege de schacht heeft.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-10
Page: 6
Opmerking: Indien er wel verende tegengewichtsloffen zijn toegepast, moet bij het bepalen van
de toegestane ruimte van 4 mm de verende ruimte van de sloffen worden meegerekend. Of wel:
4 mm ruimte tussen de leiders en sloffen met volledig ingedrukte sloffen.
10.5 Het controleren en afstellen van de juiste kabelspanning met behulp van een kabelspan-
ningsmeter
Een gelijkc kabelspanning is voor iedere liftinstallatie essentieel, echter voor de GreenST AR in
het bijzonder. De redenen zijn; omwille van de veiligheid het waarborgen van cen juistc tractic-
verhouding met daaraan verbonden het voorkomen van ongelijk liggende kabels of beschadi-
ging van de tractieschijfgroeven.
Voar een GreenSTAR installatie betekent ongelijk Liggen of beschadiging van de kabels, het
uitwisselen van de machine.
DE PROCEDURE
1. Kies van de beide 6-kantige schijven de juiste zijde voor de te me ten kabcl. Nccm ccn
stuk kabel van ten minste een meter. dat nergens ingeklemd mag zijn.
2. Stel de wijzer op nul in: Iicht tikken met de vinger, zodat de wijzer niet blijft steken.
3. Draai de kruk, zodat het centerwiel intrckt. Hang het instrument aan de kabel.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-10
Page: 7
Let op! Kogelsnappers in de /,:nop van de handel zorgen voor een positieve locatie bij een maxi-
male en minimale buiging.
] 4. Draai de kruk van het excentrische centerwiel, om de kabel tot maximale buiging te
brengen. Het instrument zit nu vast op de kabel.
5. Noteer de aflezing van de wijzer. Wanneer men accuraat wil werken, herhaalt men de
meting over twee, drie of vier stukken kabel van een meter en berekent men de gemid-
delde waarde.
6. Herhaal dit op de andere kabels. Men verkrijgt dezelfde aflezing op elke kabel wanneer
deze gelijk belast zijn.
Let op! Het verdient aanbeveling om vetklompjes van de kabel te verwijderen alvorens het
instrument aan te brengen.
HET ONIJERHOUIJ
Bij de V3F-16s is een LWD (~OAD WEIGHING DEVICE= lastweeginrichting) nodig die
overeenkomstig de kooibelasting mede het juiste (start) rijgedrag bepaald. Een soepele start is
dan ook niet mogelijk voordat de lastweegimichting is ingesteld.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-10
Page: 8
I
2 BR
GR
Gtr80G ~~~oo
0 R4 :ij R9 >
~
~
z S ~z
~~en ~~DD
-c::=J-
a- G "
t"" :;o
3
YEQ o<Qcn- ~Z
oO
N~
--c=D::- 00
4
5
WH
SH
Q C::v.>
~"Tl
I •I
'"0
>
en
~ ~ ~
en en
:-1 ....,.,_,_
0 r
~ o;So -~.
zC C
00
0
-
0 I 0 +
~ ~ V. < V.
--c:::J- --c=r-
0 --c=====J- --c=r- 0 Xl
-c::::J-
* Maak de kooi leeg. De nog niet geplaatste decoraties en dergelijke moeten voor het
instellen van de LWD, in de kooi warden geplaatst omdat deze later permanent het
kooigewicht zullen vergroten.
1. Stuur de kooi in beide richtingen naar iedere stopplaats en noteer een eventueel stopver-
schil zoals in het onderstaande voorbeeld is aangegeven met een + of-.
2. Verplaats de stop- en deurzone vanen (6l:U, 6l:N en 30) als het verschil meer dan
10 mm bedraagt. Is er een vaan verplaatst, dan dient er een leerrit te worden uitgevoerd,
zoals is omschreven in displaymode d.
Stopplaats Stopverschil
6 + 13
5 -IS
4 + 12
3 + 13
2 + 12
I + 17
Displaymode 9:
We dienen er van uit te gaan, dat het rnoduul niet is ingesteld op het type lift nl. een 630 kg of
een 1000 kg installatie.
Er zijn twee verschillende standaard parameters: een voor de MX06 en een voor de MX 10. De
wijze waarop de standaard parameters geladen worden is nagenoeg hetzelfde als voorheen.
Echter de wijze waarop de MX06 of de MX 10 geselecteerd wordt is iets anders en gaat als
volgt:
HO! Vertragingsspanning-factor
H02
H03
Versnellingsspanning- face or
Basis amplitude
G
H04 K4 motorspanning 1
H05 K3 belastingcompensatie bij hoge snelhcid
1 11
H06
HO?
K2 belastingcompensatie hij !age snelheid
K I minimum spanning
B
H08
H09
D-factor
Startvertraging
0
HIO READ DEFAULT (standaard parameters laden) PUSH TO
CONFIRM
Hll UNDO (wissen standaard parameters laden)
'•'
Schake1, nadat de se1ectie is uitgevoerd, de hoofdschakelaar eerst uit en daarna weer in. Hiema
zullen de fabrieksinstellingen van de parameters weer aanwezig zijn.
Opmerking: Het volgende betreft alleen de parameterfuncties in displaymode 9.
Indien men alleen wil weten of de parameters voor de MX06 of de MXlO actief zijn, dan za1 de
gebruikersinterface alleen de led H 11 la ten oplichten. Dit zal ook het geval zijn, als de parame-
ter voor de MXlO geactiveerd is.
Met andere woorden, je kunt de parameterfuncties alleen gebruiken voor het selecteren en niet
om achteraf het geselecteerde te controleren.
Het testen van de aandrijfmoduul is een deel van de in bedrijf stelling procedure. Voer deze test
na de montage uit om er zeker van te zijn dat de aandrijfmoduul in orde is. Als deze testmode
actief is zal het symboo1 0knipperen op het display.
Gedurende deze test mag de kooi niet bewegen, gebeurt dit wel, dan wordt de testmode onder-
broken en zullen de LED's HOI t/m H04 gaan knipperen.
0 H05 1 550
0 H06 525
0 H07 500
Spanning
tussenkring 0 H08 475 geschikte spanning
(DCL)
0 H09 450
0 HIO 425
PUSH TWICE
0 Hll 1 o- 400 TO CONFIRM
Onderstaand voorbeeld geeft een tussenkringspanning weer van ea. 500 Volt.
Voorbceld kenmerken
spanningscurve 550
525 DCL overlast test succesvol
' '
500 1-----..· ....... ·-.-:.::::.: :..::~~~-.---.-.-. --~ ·-.-
475 / ----
450 /
425 bewaking onde~spanning grens
400~~~======~~========~~====~--
6s
. ..
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-10
Page: 13
Het testen van de liftbesturing is ccn deel van de in bedrijf stelling procedure. Yoer deze test na
de montage uit om er zeker van te zijn dat de liftbesturing in orde is. Als deze testmode actief is
zal het symbool [;] knipperen op het display en de LED's geven aan dat de test goed verlopen
is.
Indien de LED Test-OK niet brandt. De hoofdstroommagneetschakelaars zijn dan niet ingeko-
men.
VERKLARING
Let op! Zet, v66r het verwissele.n van de motoraansluitingen, de lzoofdschakelaar uit en
wacht 5 minuten totdat de LED DANGER uit is. De tusse.nkringspanning op de inverter-
print is dan verdwenen.
,,.
.;.•
Zoals iri hoofdstuk 3.3 is aangehaald, zijn er enkele situaties waarbij het verplaatsen van de
kooi niet zonder meer mogelijk is. Deze situ aties zijn:
Als het laatste niet mogelijk is, gaan we tot het volgende over:
In overleg met de eigenaar bepalen of de hoofdschake/aar wel ofniet ingeschakeld mag war-
den!
\
Zoals gesteld, is het mogelijk de kooi te verplaatsen met een balansverschil van + of- 80 kg.
Echter gezien het beperkte vermogen van de noodbedieningsvoeding, kan in combinatie ~t
een iets slepende rem en de ongunstig gekozen richting, de Stotz (schakelaar) op de kast zich
uitschakelen. Dit houdt in:
Hoewel in hoofdstuk 3 het toevoegen van belasting op de kooi om deze te verplaatsen, als one-
legant is omschreven, zou het incidenteel toch een (snellerc) oplossing kunnen zijn om perso-
ncn uit de kooi tc halen.
Overigens zal het zonder meer nweten, indien men niet beschikt over een noodbedicningskast.
Bij gebruik van extra belasting, dient men met het onderstaande rckening le houden!
De extra toegevoegde belasting (een oftwee personen) mag NOOIT plaats vinden met perso-
nen die NIET liftdeskundig zijn!
11.2 De kooi in de vang bij (volle) belasting De ophangplaat moet met kikkerklcmmen gcmontcerd
worden boven een stcl bevcstigingskikkers van de !ci-
der of lasplaat. De plaat is zowel voor Iinkse als rcchtse
ophanging te gebruiken.
Tijdens dit voorval is de kooi, met behulp van
de tornbesturing, te verplaatsen. Zou de kooi
toch niet Ios willcn komen, dan kan door het
losnemen van aansluiting 17 van de LWD het
motorkoppel nog iets verhoogd warden.
In het uiterste geval kan nog gebruik gemaakt
warden van een lichtgewicht bandtakel (zie
hoofdstuk. 12.1 ), of een norm ale takel met
behulp van een ophangplaat en een kabelklem
(afb. 11.1). De bandtakel heeft een verplaat-
singsafstand van ea. 30 cm.
Gezien het feit dat de kooi niet meer dan 15 De kabelklem met ophanggal
voor bevestiging van
cm omhoog getakeld moet warden om uit de de keuing- of bandhaak.
vang te komen, is de afstand van 30 cm dus
voldoende.
Overbelasting van de kooi is in principe niet i
0
I
uit te voeren: 0 I
I
0 0
I
4. In dit geval kan men gebruik maken van een kettingtakel die bevestigd wordt aan een
heisoog en de kooibovenbalk. Om hierbij deformeren van de bovenbalk tijdens het take-
ten te voorkomen, dient men gebruik te maken van de ophangplaat zie afb. 12.4.
Hoewel dit ookmogelijk is bij een conventionele liftinstallatie, hebben we nu het nadeel dat er
vanuit een machinekamer geen actie kan worden ondernomen. Wat ons nu te doen staat is het
opkrikken van het tegengewicht.
Blijkt de kooi, door een te korte slag van de krik, niet uit de vang te komen, dan dient men het
tegengewicht met een (band)takel om hoog te halen en wel op de zelfde wijze als omschreven
onder 11.2. De (band)takel dient op 2000 kg berekend te zijn.
Opmerking: Het zal duidelijk zijn dat bij de GreenST AR met zijn GEARLESS machine, het
aangehaalde euvel zich bij onoplettendheid eerder kan voordoen, dan bij een machine met een
overbrenging.
Uitgaande van de gevaren die hieraan vast kleven, indien er zich iemand in de kooi bevindt, is
het niet overbodig nogmaals te wijzen op de gevolgen, indien de dynamische remming van de
motor wegvalt.
11.4 Het verplaatsen van de kooi, als deze zich bij een storing op de bovenste stopplaats
bevindt
In eerste instantie kan het verplaatsen van de kooi met de tombesturing worden uitgevoerd.
Immers bij gebruik hiervan warden een aantal veiligheidscontacten overbrugd. Deze zijn:
Bij het laatste euvel zal, na het geven van een kooicommando en het omhoog zetten van de
DIP-schakelaar 263, de deur zich sluiten en de kooi het gegeven commando afwerken.
Bij een onderbreking van het fotocelcircuit wordt dit aangegeven met de LED SAFETY RAY
(88) die zich op de TMS 50s bevindt en dan uit is.
Als de kooi na het sluiten van de deur niet in beweging komt, kan een deur- of grendelcontact
nog de oorzaak zijn. In zo een geval mag dan kortstondig met een losse draad klem XC 1/5 c.q.
XCl/6 met klem XHl/8 overbrugd warden. Dus geen vaste doon,erbinding!
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-11
Page: 4
11.4.1 Het verplaatsen van de kooi vanaf de bovcnste stopplaats bij onder andere cen (clcktrisch)
defectc rem
Dit is eveneens mogelijk met de tornbesturing, maar dan uiteraard met het gelijktijdig lichten
van de remhandel.
'i
Het inkorten van de ophangkabels doen we stuk voor stuk vanaf het kooidak, waarbij het tegen-
gewicht wordt opgetakeld met behulp van een kabelklem (8 mm) en een bevestigingsplaat voor
op de leiders, waaraan de takel opgehangen kan warden. Bij deze werkzaamheden kan even-
eens gebruik gemaakt warden van de bandtakel.
Opmerking: Houd t er rekening mee dat, in verb and met de 1:2 ophanging, het dubbe1e
aan kabellengte moet warden ingekort om aan de gewenste uitloopvergroting te komen.
Werkwijze:
1. Meet de uitloop van het tegengewicht voor het
eventueel korter houden van de nieuwe kabels
voor de juiste uitloop van 15 cm.
2. Plaats de kooi op die hoogte, dat de pen van de
vastzetinrichting zich ea. 100 mm onder de
bovenste gleuf bevindt, zie afb. 12.3.
3. Breng een (instelbare) stuitbalk aan tussen de put-
vloer en de onderkant van het tegengewicht.
4. Monteer de takelophangplaat (voorzien van het lOO mm
takeloog) aan de onderzijde van de kooiframe
bovenbalk.
5. Bevestig de ta.kel aan het ophangoog aan het plafond en de takelhaak aan de bevesti-
gingsoog van de ophangplaat.
6. Takel vervolgens de kooi op totdat de pen van de vastzetinrichting in de bovenste gleuf
geschoven kan worden. De kabels hangen nu slap. De pen dient hlerbij praktisch te rus-
ten op de onderkant van de gleuf.
15. De eerste man kan nu (staande bij de ophanging van de tegengewichtzijde), de oude
kabel uit de hu1pklem nemen en laten vieren.
16. De tweede man (staande naast de eerste man), trekt de, vanaf het tegengewicht komende
kabel, omhoog.
17. De derde man (staande bij de kooi ophangingszijde), trekt de kabel, komende vanaf de
onderkant van de kooi, eveneens omhoog.
18. Nadat de kabel is doorgevoerd, kan deze in de hulpklem warden vastgezet om vervol-
gens de kabel te monteren aan de con us van de ophangstang .
.19. Als voorlaatste handeling kan de oude kabel aan de ophanging van de kooizijde warden
losgenomen.
20. De aan elkaar verbonden kabeleinden warden doorgeknipt, waarna het nieuwe kabel-
eind aan de ophangstang van de kooizijde bevestigd kan warden.
21. Als laatstede kabelspanning controleren zoals omschreven in hoofdstuk 10.5.
Voor het vernieuwen van de remvoeringen, indien deze zijn versleten (tot min. 0,5 mm), diencn
de complete remeenheden uitgewisseld te worden. De remeenheden mogen niet anders dan een
voor een warden uitgewisseld. Hierbij gaat men als volgt te werk:
Afb. 12.7 Een gedeeltelijk uit elkaar getrokken remeenheid waarbij de schotelveren in de juiste
montagestand zijn aangebracht.
Opmerking: Zouden, om een bepaalde reden, beide delen van de remeenheid 1 en 2 (afb. 12.7)
geheellos van elkaar zijn geweest, dan dient men, om beschadiging van de veerkamer te voor-
komen, beide delen vooraf verticaal met moer 6 geheel naar elkaar te trekken. Houdt men hier-
bij deel 2 onder, dan is het niet mogelijk dat tijdens het naar elkaar toetrekken een schotelveer
uit de veerkamer kan komen en derhalve beschadiging aan de voorzijde van de veerkamer kan
ontstaan.
Het vertragingspreparaat is een hoogwaardige pasta (HERMETITE) die, zoals geste1d, een zeer
kleine remafvaltijd bewerkstelligd, waardoor de rem bij het afvallen nauwelijks hoorbaar is.
De effectieve werk.ing van de pasta is duurzaam. Bij het te hoorbaar afvallen van de rem dient
men dan oak niet direct te twijfelen aan de goede werking van de pasta. Ga eerst na of de rem-
slag, door welke reden dan ook, niet te groat is, dan wel dat er op het moment dat de kooi stopt,
geen andere geluiden veroorzaakt warden.
Bij het vervangen gaat men grotendeels te werk als bij het uitwisselen van de remeenheden. Na
demontage van een remeenheid, dienen beide oppervlakten waar de kunststofring tegenaan ligt,
en de ring zelf, met een celluloseverdunner (thinner) gereinigd te warden, zie afb. 12.7.
Hiema op beide zijden van de kunststof ring de vertragingspasta licht aanbrengen.
Bij een defecte printplaat aan de aandrijfmoduul wordt direct overgegaan op het vervangcn van
het complete moduul.
Reden: Bij een defect wil men ter beoordeling van de oorzaak beschikken over het complete
moduul.
"'
·.J
Het verwijderen van de oude besturing:
.'
'
1. Stel de buitenbesturing en deuren buiten bedrijf. 5
2. Schakel de hoofdschakelaar en de kooiverlichtingschake-
laar (zekering) 290:1 uit. De LED DANGER op de inver-
terprintplaat 385:A2 moet UIT zijn voordat het uitwisselen 3,4
van de V3F-16s aandrijving en/of de TMS 50s besturing lllllll{)
kan worden uitgevoerd.
3. Controleer of alle connectoren gecodeerd zijn met 'XM',
zo niet, schrijf dan op alle ongemarkeerde connectoren
'XM'.
4. Neem alle connectoren Ios.
5. Los hiema de onderste twee bevestigingsbouten.
6. Indien de besturing voorzien is van uitbreidingsmodulen,
dienen deze eerst te worden verwijderd.
7. Draai hiema de bovenste twee bevestigingsbouten geheel .....a
1, 2
los. De TMS 50s besturing kan nu warden verwijderd door
deze iets op te lichten en daarna in de horizontale richting
te trekken.
8. Neem de instellingen van de DIP- en draaischakelaars op
de nieuwe TMS 50s besturing over.
7. Als de V3F-16s aandrijving nict hocft te warden vervangen of al vervangen is, kan de
hoofdschakelaar weer warden ingeschakeld.
8. Als laatste de installatie in bedrijf stellen volgens de instructies in hoofdstuk 13.
Alvorens tot de werkwijze van het uitwisselen over te gaan, eerst enkele aanwijzingen vooraf:
I. Machinefrmne
2. Machinebevestiging, boven
3. Demping
4. Tachodynruno
5. Aansluitknst
6. Remeenheden
7. Remknbel
13. Grondplant
14. norgpin
15. Demping
16. Kabeluitloopbeveiliging
17. Stopknop
1
·1
11
/~
f
Afb. 12.9 De onderdelen van de EcoDiscTM aandlijfmachine
7. Breng een (instelbare) stuitbalk aan tussen de putvloer en de onderkant van het tegenge-
.~J wicht. Zie afbeelding 12.10 op volgende pagina .
,''!
8. Vervolgens moet met de aangebrachte take! de kooi ea. 15 cm omhoog warden geta-
keld. De kabels hangen nu slap.
9. Trek met de snelheidsbegrenzerkabel de vangwiggen tegen de !eiders.
tO. Laat met de take! de kooi iets zakken, om er zeker van te zijn dat de kooi volledig door
de vang is geblokkeerd.
I l. De volgende onderdelen dienen te worden losgenomen, c.q. verwijderd (zie atb. 12.9).
De rcmkahel (7), de motor- en tacho-aansluitingen in de aansluitkast (5). Merk de
motoraanslu i tinge 11.
Ter voorkoming van beschadiging tijdens het uit de schacht takelen van de machine, de
tachodynamo (4) verwijderen en de bovenkant van het deurkozijn afschermen met een .,.
Iat die met enkele lijmklemmen op het kozijn moet worden vastgezet.
12. Draai de vier bovenste bouten van de bovenste machinehcvestiging (2) Ios. Niet geheel
'. ' : losm'men.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-12
Page: 10
13. Neem de vier bouten van de bovenste lasplaat onder de machine Ios en vervang deze
voor de verlengde bouten van ± 17 cm en de vulbussen. Zie onderstaande afbeelding.
leiders
lasplaat
150 mm
-~- "
}
Afb. 12.11 De bovenste !eider is 150 mm naar voren geplaaL'\t, waardoor het nu mogelijk is de -.
machine achter de !eiders weg te draaien.
17. Vervolgens kunnen de kabels stuk voor stuk tussen de voorzijde van de machine en de
achterkant van de leider naar beneden gebracht worden, om hierna, onder de machine
door, op de eerst volgende leiderbeugel gelegd te worden.
18. Na het losdraaien van het gestelde onder punt c., komen de leider en machine vrij. Hier-
bij dient men de bewegingsrichting onder controle te houden. Dit te meer als het
ophangpunt van de takel niet recht boven de machine is aangebracht.
-""'
Het plaatsen van de nieuwe machine vindt plaats in omgekeerde volgarde, echter met dit ver-
schil dat bij de montage met het valgende rekening gehauden maet warden:
a. Bij het apleggen van de kabels moet de juiste volgarde warden gehanteerd en bij het
belasten van de kabels moet de kabe1spanning gelijk zijn en de kabels mogen niet getar-
deerd liggen.
b. Bij het terugplaatsen van de bovenste leiderbeugel maet deze ap de afgetekende plaats
kamen, evenals de !eider ap de beugel.
c. De slag van de remeenheden (6) moet, bij zawel het gebruik van de remhandel als bij
het elektrisch bekrachtigd warden van de rem, overeenkomstig de instructies in hoafd-
stuk 10 warden afgesteld.
d. Hierna dient de in bedrijf stelling procedure uitgevoerd te worden zoals amschreven is
in hoafdstuk 13.2.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-13
Page: 1
Compiled by: TNL/P. Vriens Date: 12.03.1996 Issue: 03.12.1996
Changed by: TNL/P. Vriens © KONE Elevator GmbH No of Pages: 4
Checked by: TNLIR. Wezepoel Drawing no: Language: nl
Approved by: TNLIK. Butschek Product code: GreenST AR SW: FM5.0, CD5.0 Win
Normaal krijgt de onderhoudsdienst niet te doen met het in bedrijf stellen van een nieuwe liftin-
stallatie. Echter het is we1 mogelijk dat een deel van de installatie (besturing en/of aandrijving)
vernieuwd moet warden en dan geldt voor een deel dezelfde procedure voor het in bedrijf stel-
len als bij een nieuwe installatie. De wijze waarop bovengenoemde onderdelen vervangen moe-
ten warden zijn beschreven in hoofdstuk 12.
Na het uitwisselen van een van de bovengenoemde onderdelen, dienen we in het algemeen na te
gaan of aan het volgende is voldaan:
1. Alle kabels moeten minimaal 100 mm van de motor kabels verwijderd liggen.
2. De afscherrning van de motorvoedingskabel dient aan beide einden aan aarde te liggen.
3. Bij het eventueel uitwisselen van de LWD mag de kabellengte niet veranderd worden.
4. De afscherrning van de tachodynamokabel mag alleen op de aandrijfmoduul Y3F-16s
aangesloten warden.
5. De remhandel dient overeenkomstig de instructies (hoofdstuk 10.1) afgesteld te zijn,
waarbij de remslag niet meer dan 0,1 mm mag bedragen.
6. Controleer de juiste zekeringwaarden op zowel de TMS 50s als op de aandrijfmoduul.
7. Het testen van de bedrading:
a. Controleer de aansluitingen in de aansluitkast op de aandrijfmachine. Eventuele
foute aansluitingen kunnen, gezien de verschillende circuits (aandrijving, rem,
veiligheidslijn en temperatuurbewaking), die in deze kast te samen komen, em-
stige gevolgen hebben.
b. Zie hierna de bedrading in de besturingskast na.
8. Het testen van het veiligheidscircuit:
a. Plaats de kooi met de tombesturing tussen twee verdiepingen.
b. Leg hiema het einde van het veiligheidscircuit tegen aarde.
c. De stuurstroomzekering 287: 1 (1 A) op de TMS 50s besturing moet dan binnen
enkele seconden doorslaan.
Opmerking: De zekering 287: I staat in serie met de zekering 287:2 (2A) op het
aandrijfmoduul, waardoor het mogelijk is dat ook die zekering doorslaat.
9. Meet ten slotte of er geen relatie bestaat tussen het 230 V veiligheidscircuit en het 24 V
circuit.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-13
Page: 2
De leerritmode is een deel van de in bedrijf stelling procedure en dient voor het inlezen van de
schachtinformatie in het geheugen van de bewegingscontroleprint 385:Al. Voer deze test uit na
montage van de installatie en als de lift zonder aanwijsbare reden zijn positie kwijt is. Als de
leerritmode actief is zal het symbool (;] knippercn op het display.
Nadat deze leerritmode goed is verlopen zal automatisch displaymode 0 warden geselecteerd. - ·)
Bij het niet goed verlopen van de leerritmode zal het symbool ~ weer gaan knipperen op het
display waarbij de fout door de LED's wordt aangegeven. De lift is gestopt op de plaats in de
schacht waar een fout is gedetecteerd, zie onderstaande mogelijkheden.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-13
Page: 3
H07
H08
H09
HIO
PUSH TO
HII geen leerrit CONFIRM
Als bovenstaande mogelijkeheden geen oorzaak zijn, controleer dan de juiste positie van de
vanen en schakelaars volgens onderstaand vanenplan.
61:N 61:U 30
Ll
H
L2
4
136:U
6t:U~ l...
6t:Nr oscillator
schakelaars
~--4----T----~----~-------- 3
>200mm
I m
t---------11-metervaan
(150 mm)
136:N
11
Ll
0
t5t:N
Afb. 5.4 De posities van de vanen en schakelaar
Naast het aangeven van een systematische aanpak wordt tevens ingegaan op de verschijnselen
die zich voordoen bij een defecte aandrijfmachine.
Als eerste beschikken we over de foutweer- V3F-16s codes TMS 50s codes
gave (onder nonnaal bedrijf) op de gebrui-
kersinterface van de V3F-16s. Displaymode
0 geeft de hiernaast staande aanwijzingen.
0]1§ 0
~
[2][]
Tevens beschikken we over de foutcodes op 0 Dr.stop Evenals code 21
,
{
..
.~ I de TMS 50s . 0 RMS o.c. (onderbreking veilig-
0 B.resistor hcidscircuit), zijn
14.1 De wijze van storing zoeken
0 H.S.temp. alle andere TMS 50s
0 AC volt. codes gelijk aan die
De eerste stap tot het traceren van een sto- 0 V3F-l6s van de standaard
ring is het noteren van de hierboven aange- 0 Tacho fail TMS 50e.
geven foutmeldingen. In de meeste gevallen 0 Asynch.
van een storing is deze af te lezen uit de 0 Posit.lost
hierboven aangegeven (fout)codes.
0 H.S.temSW
0 ---
* Als een storingscode aangeeft dat
het euvel zich voordoet in de bestu-
ringskast, controleer dan eerst alle
connectoren en overige aansluitin-
gen.
Opmerking: Bij de TMS 50s functioneert slechts een zekering; namelijk die van het vei-
ligheidscircuit. Deze zekering staat in serie met de zekering 278:2 op de aandrijfmo-
duul.
'--- .
·-'-
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-14
Page: 2
* Als het zich laat aanzien dat zich een fout voordoet in de aandrijving of besturing, dan
moet nagegaan warden in welk moduul de fout zich bevindt. In de V3F-l6s zijn LED's
aanwijzingen (displaymode 1: LED HOl t/m HIO), die aangevcn dat de aandrijfmoduul
dan wcl de besturing de oorzaak is van het laten stop pen van de kooi.
POLARITEIT
Als eerste dient de tachodynarno te voldoen aan een bcpaalde polariteit. Op de aandrijfmoduul
wordt dit aangegeven met de LED TPOL (IACHO POLARITY). In de ncerwaartse richting zal
deze LED geel oplichten als de polariteit goed is.
Opmerking: In de opwaartse richting brandt deze LED niet. Bij stilstand van de kooi brandt de
LED wel, maar dit is geen aanwijzing dat de polariteit goed is.
Vervolgens dient de tacho bij zowel een op- als een neerwaartse rit, bij een nominate snelheid
van 1 rn/s een spanning van 90 Volt af te geven aan de aansluitklemmen 33 en 31 op de aan-
drijfmoduul385:Al.
INSTELLINGEN
TESTSPANNING
Tevens dient bij stilstand van de kooi, op de rneetpunten AGND en T ACHO een spanning van
2,7 V DC aanwezig te zijn. Om dit te kunnen meten dient jumper SS (test tachodynamoschaal)
in de onderste positie (fEST) geplaatst te worden en zo nodig met potentiometer R124
(TACHO SCALING) te worden bijgesteld.
Let op! Na de meting nwet jumper S5 weer in de bovenstepositie ( n ). Zo niet, dan staat de
lift gestoord. tJ .
~ X4
[j I!IQ -l
I!Jtn
'"0
D~J
n>
Vl -l
>n ro~o~ 0
C::: ~[!] o_- o
60 < ®
1!1
[j
> n;:..tn
Vl -l
Cl >ne:
z C:r:~
~ [j~
0 ~0
Vl
u. ~(lj~
o••o
Een niet goede infonnatie van de analoge tacho naar de aandrijving ontstaat onder andere:
* Bij een niet goede frictie van de tachorol op de remschijf:
Hoe de frictie te meten is, wordt nog nader omschreven. Een niet goede frictie van de
tachorol zalleiden tot een noodstop, waarna een resetrit volgt.
* Bij roestvonning op de remschijf:
Een roestige remschijf vanuit de montage, dient dan oak eerst schoon gemaakt te war-
den.
* Het is mogelijk dat de testwaarde van 2,7 V DC, om welke reden dan ook, verlopen is.
Een eerste controle bij een vermeende tacho-storing is dus het meten van de testspan-
ning.
* Losse bedrading.
lJ * Een niet goed afgeschennde tachokabel en/of niet de juiste afstand ten opzichte van de
motorkabel.
Het zal duidelijk zijn dat, alvorens beoordeeld wordt dat een defect aan de machine (motor) de
oorzaak van een storing is, men wel hiervan overtuigd moet zijn. Immers de gehele machine
dient dan uitgewisseld te warden.
A) Losse of afgebroken aansluitingen, dan wel een onderbreking in een van de wikkelin-
gen.
B) Kortgesloten wikkelingen.
C) Aardsluiting.
Bij het bepalen van een van de onder A, Ben C genoemde oorzaken, gaan weals volgtte werk:
1. Plaats de kooi op de onderste stopplaats buiten de ontgrendelzone.
2. Schakel de buitenbesturing en de deuren buiten bedrijf.
3. Laat de kooi omhoog komen door hetlichten van de remhandel.
Als een van de onder A, B en C genoemde oorzal(en het geval is, zal de kooi met een snelheid
van ea. 0,5 m/s omhoog komen, in plaats van de normale snelheid van 0,3 m/s. Tevens zal door
het elektrische onbalans de kooi sterk trillen en/of schokken.
Opmerking: Overigens zal een dergelijk effect zich al onder normaal bedrijf hebben voor
gedaan.
Bij twijfel of de snelheid nu wel of niet hoger is dan 0.3 m/s, kan men uitgaan van de tacho-,.
spanning die bij 0,3 m/sea. 15 Volt bedraagt. De tachospanning is te meten op de aansluitklem-
men 33 en 31 op de aandrijfmoduul.
Opmerking: Het meten van de spanning aan de motoraansluitingen UVW geeft, gezien de zeer
lage spanning, geen duidelijke aanwijzing.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-14
Page: 4
Met een multimeter kan men de weerstand meten van de wikkelingen onderling. Uitgaande van
het feit, dat de wikkelingen in Y-schakeling zijn uitgevoerd dient, afhankelijk van het type
motor, de ohmse weerstand over twee wikkelingen van de motor 2 tot 5 Ohm te bedragen. Dit
kan per motor iets verschillen, echter onderling dienen de wikkelingen, ongeacht op welke twee
aansluitingen van UVW wordt gemeten, exact gelijk te zijn.
Opmerking: Bij bovengestelde metingen aan de motorklemmen mag de motor geen verbinding
hebben met de aandrijving.
14.3.2 Aards1uiting
Om vast te stellen dat er tussen de motorwikkelingen en aarde geen relatie is, dient bij het
meten van de motorwikkelingen ten opzichte van aarde, een hogere weerstandswaarde gemeten
te warden dan 1 Mn.
Ook is het mogelijk orn een verrnoedelijke onderbreking of sluiting te lokaliseren door de kooi
40% te belasten en van onderaf opwaarts te 1aten verplaatsen door het lichten van de remhandel.
Hierbij moet de motor ontkoppeld zijn van zowel de aandrijving als de dynamische remming.
Door nu de gegenereerde spanning van de rnotorklemmen te me ten, kan warden nagegaan of er
onderlinge verschillen zijn, hetgeen bij goede wikkelingen niet het geval rnag zijn.
Overigens wordt deze meting alleen geadviseerd bij twijfel ten aanzien van de hiervoor
omschreven rnethoden. Want bij die werkwijze (het lichten van de rem met dynamische rem-
ruing), waarbij de snelheid niet hoger ligt dan 0,3 m/s en zich geen trillingen voordoen, kan
warden aangenomen dat, zowel de wikkelingen als de perrnanente rotorrnagneten, goed zijn.
Los van trillingen en schokeffecten, door elcktrische of mechanische gebreken aan de Eco-
Discnt aandrijfmachine, kunnen zich ook trillingen voordoen met een externe oorzaak, zoals:
PUNT AT/ME
Het gestelde onder punt A t/m E is visueel waarneembaar. Het kan ook tot uiting komcn bij het
lichten van de rem (bij afgeschakelde voedingsspanning), waarbij de kooi vanuit iedere
schachtpositie spontaan een snelheid van 0,3 m/s moet aannemen. Hier kan ter controle op het
te zwaar in de leiders lopen van de kooi en tegengewicht, nog aan warden toegevoegd dat de
aanwijzingen van de LED's (in disp1aymode 6), vrij nauwkeurig een bepaalde belastingsveran-
dering weergeven, en zeker als men de kooi met ea. 40% belast.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-14
Page: 5
PUNTF
Het gestelde onder punt F is weliswaar ook visueel waar te nemen, maar er wordt nog al eens
vanwege de verborgen opstelling aan voorbij gegaan.
Als de kooi niet op zijn vier rubbers rust, is dat een absolute trillingsbron.
Boven de vanginstallatie onder de kooi bevindt zich een gezet U-profiel. Aan beide uiteinden
van het profiel is een draagrubber geplaatst. Op atb. 14.3 geeft het dubbel gearceerde deel het
rubber aan, dat met een moer is vastgezet. De bout emaast heeft een tweeledig doel:
1. De bout doet dienst als transportbout om beide delen bij elkaar te houden.
2. De bout heeft na het inbouwen van de kooi de functie van bevestigingsborging tussen de
kooi en onderframe.
Dit laatste houdt in dat de kop van deze bout en de binnen liggende moer vrij moeten blijven
van het U-profiel. Zo niet, dan zal de kooi via de bout op het U-profiel rusten en onherroepelijk
leiden tot een trilling. Tijdens onderhoud dient het vrij blijven van de boutkop en binnen lig-
gende moer nagezien te warden, aangezien na verloop van tijd het rubber wat meer ingedrukt
wordt en de moer aan de binnenzijde als nog op het U-profiel gaat rusten en daarmee het rusten
van de kooi op het rubber wordt opgeheven.
CONCLUSIE
Eigenlijk zijn alle genoemde externe trillingsrnogelijkheden door het gestelde preventief onder-
houd, te voorkomen. Niettemin zullen, bij een zich voordoende kooitrilling, alle genoernde
externe mogelijkheden nagezien moeten warden, orn te voorkomen dat het, niet onderkennen
van een dergelijke trilling, aan de basis ligt van een verkeerde beslissing.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-14
Page: 6
Afb. 14.4 Een beeld van de kooionderzijde waarop le zien is dat het U-proficl (mel beide draag-
rubbers) zich boven de vanginstallatie bevindt.
KONE Elevators INSTALLATION INSTRUCTION AM-7.4.15
Page: 1
Compiled by: HES/B. Dahlstrom Date: 15.5.1989 Issue: A- 15.4.1994
Changed by: HESIB. Dahlstrom <0 KONE Corporation No of Pages: 4
Checked by: KSC/R. Wippel Drawing no: 80065-67, 86290 Language: nl
Approved by: HES/J. Reilio Product code: SGB SW: FM4.0 Mac
10.2 De vanginstallatie
Alvorens de vangwiggen af te kunnen stellen dient, voor het synchroon werken van de vang,
eerst aan de onderstaande punten te warden voldaan:
2. Controleer of beide vanghuizen voldoen aan de maten die op bovenstaande afb. 10.4
zijn vermeld. Het typenummer staat op het indicatieplaatje van de vang weergegeven.
r---- I
I ,-,
11
II \ ...,_ '
I
1
I
f
II
I
--0 1 Vangwig
I I
:-:
I I
IJ_l±t_r: -~
I I
2 Ge1eiderol
I
f
I
I
I
1 -
-- 3 Tegengeleiderwig
I I I I
I ,----, \ 4 Stelschroef
I ; : \\
I I \\
5 Montage voor vangwig
: I \\ 6 Correctieveer
7 Borgmoer
8 Veerring
9 6-kantige kroonmoer
10 Splitpen
11 Loden verzegeling (indien vereist)
12 Montage voor vangwig
13 Veerblok
14 Aanslag
A Vang in afgevallen positie
B Vang in getrokken positie
a Afstand tussen de wiggen bij getrokken vang
1. Draai bout (l) in, totdat de afstand tussen de tegenwig (5) en de leider, 2 mm bedraagt.
2. Draai bout (3) in, totdat de veer (7) vo1fedig is ingedrukt.
3. Draai hiema bout (3) weer 4t5 slag terug en borg de bout (3) met de contrarnoer (4).
Afb. 10.6 Het afstellen van de vangwiggen bij toepassing van slofgeleiding.
KONE Elevators INSTALLATION INSTRUCTION AM-7.4.15
Page: 3
Deze wijze van afstellen is wat meer omvattend omdat er, bij het toepassen van geleiderollen,
een zijdelingse speling kan ontstaan. Daarom dient men zich bij het afstellen aan de onder-
staande punten te houden:
1. Draai bout ( 1) in, totdat de tegenwig (5) tegen de leider gedrukt staat.
2. Draai nu bout (1) weer terug, totdat de wig (6) tegen de leider aankomt. Tel hierbij het
aantal slagen die met bout (1) worden terug gedraaid.
3. Draai bout (1) de helft van het aantal uitgedraaide slagen, weer terug, zodat beide wig-
gen even ver van de leider komen te staan.
4. Draai bout (1) nu nog een extra 112 slag in, en borg de bout (1) met de contramoer (2).
5. Draai bout (3) in, totdat de veer (7) volledig staat ingedrukt.
6. Draai hiema bout (3) weer 415 slag terug, en borg de bout (3) met de contramoer (4).
10.3 Het meten van de benodigde kracht voor het activeren van de vanginstallatie
DE BENODIGDE KRACHT
Afb. 10.10 De bevestiging van de k.lern voor Afb. 10.11 De bevestiging van de klern voor
het rneten van de benodigde hefkracht. het rneten van de kracht waarbij de kabel
gaat slippen.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-4.11.7
Page: 2
OL35 P= <35 kg P= 70 kg
W.d0et!Jrrnent 1s samengestel aoor:
BEMETSOFT
Postbus 110
19~ 0AC Uitgeest
IDermetsoft@hotmail.com