You are on page 1of 130

KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.

19
Page: 3

INHOUDSOPGAVE Page
·;•,

.)
9.10 Het testen van het bewakingscircuit voor de motortemperatuur 6
-~

..
9.11 Het testen van de akoestische signalering . . . . . . . . . . . . 7
9.12 Het testen van het uitschakelen van de lift bij het wegvallen van de kooilichtspanning . 7
·--:;--;
9.13 Het beproeven van het remsysteem . 8

10 AFSTELINSTRUCTIES ..
10.1 De reminstallatie ..
10.2 De vanginstallatie . 4
10.3 Het meten van de benodigde kracht voor het activeren van de vanginstallatie . 4
l 0.4 Het afstellen van de koois1offen bij vervanging van de voeringen . . . . . . . 4
10.4.1 De tegengewichtsloffen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5
10.5 Het controleren en afstellen van de juiste kabelspanning met behulp van een kabelspanningsmeter. 6
10.5.1 Het gebruik van de FUUJER kabelspanningsmeter 6
10.6 Het afstellen van de lastweeginrichting (L WD). 7
I 0. 7 Het instellen van de V3f -16s . . . . . . . . . . . . . 10

11 HET OP BIJZONDERE WIJZE VERPLAA TSEN VAN DE KOOI. I


I 1.1 De kooi met 50% belasting en ontbrekende voedingsspanning . I
11.2 De kooi in de vang bij (volle) be1asting . . . . . . . . . . . . . 2
11.3 De kooi in de vang met het tegengewicht op zijn buffer . . . . 3
I 1.4 Het vetp1aatsen van de kooi, a1s deze zich bij een storing op de bovenste stopplaats bevindt . 3
11.4.1 Het vetp1aatsen van de kooi vanaf de bovenste stopp1aats bij onder andere een (e1ektrisch) defecte rem 4

12 ALGEMENE REPARATIES C.Q. VERVANGINGEN.


12.1 Het inkorten van de ophangkabe1s. .
12.2 Het vervangen van de ophangkabels ...... 2
12.3 Het veiVangen van de remeenheden . . . . . . . 4
12.3.1 Het vertragingspreparaat voor de remeenheden . 5
12.3.2 Het veiVangen van het vertragingspreparaat .. 5
12.4 Het veiVangen van de remkabel . . . . . . . . . 5
12.5 Het veiVangen van de tachodynamo of tachorolletje 6
12.6 Het niet veiVangen van printplaten . . . . . 6
12.7 Het uitwisselen van de V3F -16s aandrijving . . . . 6
12.8 Het uitwisselen van de TMS 50s besturing . . . . . 7
12.9 Het uitwisse1en van de EcoDisc™ aandrijfmachine 8

13 HET IN BEDRIJF STELLEN NA VER VANGING VAN DE ECODISC™ AANDRIJFMACHINE, DE V3F -16S
OF DE TMS SOS C.Q. SOEPELE KABELS ..
13.1 Het instellen van de V3F -16s . . . . . 2
13.2 Het overschake1en op norrnaal bedrijf. 2

14 AANWIJZINGEN VOOR HET TRACEREN VAN STORINGEN WAARBIJ IN HET BIJZONDER TEN
AANZIEN VAN DE ECODISCTM AANDRIJFMACHINE .
14.1 De wijze van storing zoeken. . . . . . . . . . . . . I
14.2 Tachopo1ariteit, instellingen en mogelijke storingen 2
14.2.1 Tachostoringen door onjuiste frictie of roestvorming. 3
14.2.2 Overige voorkomende tachostoringen. . . . . . . . . :1
14.3 Het bepa1en van een defect aan de EcoDisc™ aandrijfmachine 3
14.3.1 Het meten aan de motoraansluitingen . . 4
14.3.2 Aardsluiting . . . . . . . . . . . . ... 4
14.4 Kooitrillingen door een exteme oorzaak 4
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19
Page: 4

INHOUDSOPGA VE Page
BIJLAGE 10.2 .......................................................
10.2 De vanginstallatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
10.2.1 Het afstellen van de vangwiggen (met slofgeleiding) . . . . . . . . . . . . . 2
10.2.2 Het afstellen van de vangwiggen (met geleiderollen). . . . . . . . . . . . . 3

BIJLAGE 10.3 • 0 • • • • • • 0 • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • 0 • • • • •

I 0.3 Het meten van de benodigde kracht voor het activeren van de vanginstallatie . . . .

Dit trainingsmanual staat op naam van: .............................. . nummer: ..... .


KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19
Page: 1
Compiled by: TNL/P. Vriens Date: 12.03.96 Issue: 03.12.1996
Changed by: TNL/P. Vriens © KONE Elevator GmbH No of Pages: 4
Checked by: TNLIR. Wezepoel Drawing no: Language: nl
Approved by: TNL/K. Butschek Product code: GreenSTAR SW: FM5.0, CD5.0 Win

GreenSTAR

INHOUDSOPGA VE Page

INLEIDING . . . .

2 OPBOUW VAN DE GREENST AR LIFTINST ALL A TIE.


2.1 Overzicht hoofdonderde1en besturingskast . . . . 4

3 TOELICHTING VEILIGHEIDSINRICHTINGEN C.Q. BEDIENING EN AANPASSINGEN


3.1 Het bedienen van de reminstallatie en controle op de beweging en positie van de kooi .
3.2 Het vervallen van de visuele controle op de kooipositie door middel van strepen op de kabe1s . 2
3.3 Het (elektrisch) wijzigen (tornen) van de kooipositie. . . . . . . . . . . . . . . 2
3.4 Het verrichten van werkzaamheden aan de machine vanaf een vaste werkv1oer . 5
3.5 Het in werking stellen en de werking van de snelheidsbegrenzer. . . . 6
3.5.1 Bijzonderheden en technische gegevens van de snelheidsbegrenzer . 7
3.6 Het afvallen van de rem, anders dan onder normaa1 bedrijf. 7

4 DE ECODISCTM AANDRIJFMACHINE . . . . . . . . . . . .
4.1 Het bijzondere van de EcoDisc™ aandrijfmachine . . .
4.2 De globale werking van de EcoDisc™ aandrijfmachine 2
4.3 De dynamische remming van de EcoDisc™ machine tijdens het gebruik van de remhandel J
4.4 De elektrische werking van de tomsnelheid bij gebruik van een noodbedieningskast . 4
4.5 Het omgaan met de EcoDisc™ aandrijfmachine . . . 5
4.5.1 Demagnetisering van de permanente rotormagneten . 5
4.5.2 De generatorspanning . . . . . . . . . . . . . . . . . 6
4.5.3 Het wegvallen van de dynamische remming . . . . . 6
4.5.4 Een 1angzame ongewenste toename van de sne1heid bij een niet goede balancering tussen kooi en
tegengewicht bij gebruik van de remhandel. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6
4.5.5 Akoestische signalering bij het aannemen van een hogere snelheid dan 0,4 m/s bij gebruik van de
remhandel . . . . . . . . . . . . . . . . 7
4.5.6 De bewaking van de motortemperatuur. 7

5 TOELICHTING STROOMKRINGSCHEMA'S .
5.1 De V3F-16s . . . . . . . . . . . . . . .
5.2 Het vanendiagram met de vertragings- en noodeindschakelaars 6
5.3 Het verloop van een rit .. 9
5.3.1 De startafronding (fase l) . . . . . . 9
5.3.2 De versnelling (fase 2). . . . . .. . 10
5.3.3 De nomina1e snelheid (fase 3 en 4) . .10
5.3.4 De vertraging (fase 5 en 6) . . . . . . 11
5.3.5 De afronding naar het stopniveau (fase 7). . 11
5.3.6 Het elektrisch omkeren van de draairichting . 11
5.4 De instellingen van de DIP- en draaischakelaars van de TMS 50s . . 12
5.5 Lijst van a!le voorkomende componenten in de schemabladen . . . . IS
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19
Page: 2

INHOUDSOPGA VE Page

6 DE V3F-16S GEBRUIKERSINTERFACEPRINTPLAAT 385:A4 .


6.1 Functicbcschrijving van de gcbruikcrsintcrfaceprintplaat 385:A4
6.2 Disp1aymode 0: foutweergave (onder nonnaa1 bedrijf) . . . . . . 3
6.3 Displaymode 1: TMSIV3F-16s interface (foutweergave van de V3F-16sffMS 50s). 4
6.4 Displaymode 2: infonnatieweergave over de verschillende aandrijvingsfasen .. 5
6.5 Disp1aymode 3: informatieweergave over de gelijkspanning van de tussenkring 5
6.6 Displaymode 4: informatieweergave over de motorstroom. . . . . . . 6
6.7 Disp1aymode 5: informatieweergave over de koellichaamtempcratuur. 7
6.8 Disp1aymode 6: infonnatieweergave over de kooibe1asting 7
6.9 Disp1aymode 9 en a: testmode voor de V3F -16s aandrijving . 8
6.10 Displaymode b: testmode voor de gehele 1iftinstallatie . 8
6.11 Disp1aymode d: 1eerritmode . . . . . . . . . . . . . . 8
6.12 De LED's op de bewegingscontroleprintplaat 385:A l 8
6.13 De LED's op de inverterprintplaat 385:A2 9
'--
7 VEILIGHEIDSINSTRUCTIES . . . . . . . . . . .
7.1 Veiligheidsinstructies voor de onderhoudsdienst .. I
7.2 Veiligheidsinstructies bij onderhoudswerkzaamheden aan de besturingskast 2
7.2.1 Het niet mogen gebruiken van de remhandel met de kooi in de ontgrendelzone . 3
7.3 Veiligheidsinstructies bij onderhoudswerkzaamheden aan de machine en in de schacht. 4
7.4 Tominstructies aan gebruikers door de servicemonteur. 5
7.4.1 Toelichting op het pompend remmen met de remhandel 6
7 .4.2 Het gebruik van de remhandel. . . . . . . . . . . . . . 7
7.4.3 Tommogelijkheden bij uitzonderlijke situaties . . . . . 7
7.4.4 Akoestische signalering bij het ongewenst versnellen van de kooi bij gebruik van de remhandel . 8
7.5 De in beeld gebrachte handeling bij gebruik remhandel c.q. tornbesturing. 9
7.6 Tomvoorschrift GreenST AR 1iftinstallatie . . . . . . . . . . . . . . . !0

8 ONDERHOUDSSCHEMA'S VAN DE GREENST AR LIFTINST ALLA TIE.


8.1 Onderhoudsschema besturingskast . . . . . . . . . . . . . . . . . .
8.2 Onderhoudsschema EcoDisc™ aandrijfmachine en snelheidsbegrenzer . 2
8.3
8.4
Onderhoudsschema kooidak + schacht . . . .
Onderhoudsschema tegengewicht. . . . . . .
3
6
:--,, :l

8.5 Onderhoudsschema onderkant kooi en liftput. 7


8.6 Onderhoudsschema van de deuren . . . . . . 9

9 HET TESTEN VAN DE VEILIGHEIDSONDERDELEN OVEREENKOMSTIG DE KEURING DOOR HET


LIFTINSTITUUT . . . . . . . . . . . . . . . .
9.1 Het beproeven van de vanginstallatie .
9.2 Het uit de vang halen van de kooi . . .
9.3 Het testen van de kabe1slip . . . . 2
9.3.1 Het testen van de kabelslip als het tegengewicht op de buffer loopt vanuit 1angzame sne1heid 2
9.3.2 Het testen van de kabelslip tijdens normaal bedrijf . . . . . . 2
9.3.3 Het testen van kabelk.ruip . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3
9.4 Het bepalen van de uitloop van de kooi en het tegengewicht . 3
9.5 Het testen van de noodcindschakelaars 151 :U en 15l:N . . . 4
9.6 Het testen van de vertragingsschakelaars 136:U en 136:N .. 4
9.7 Het testen van de stopschakelaars 135:U en 135:N, indien deze zijn toegepast 5
9.8 Het verplaatsen van de kooi tot op zijn buffer . . . . . . 5
9.8.1 Het vcrplaatsen van het tegengewichl tot op zijn buffer 6
9.9 Het testen van de ritduurbewaking (DTS). . . . . . . . 6
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-01
Page: 1
Compiled by: TNL/P. Vriens Date: 12.03.1996 Issue: 03.12.1996
Changed by: TNL/P. Vriens 0 KONE Elevator GmbH No of Pages: 2
.~_, Checked by: TNL/R. Wezepoel Drawing no: Language: nl
Approved by: TNL/K. Butschek Product code: GreenSTAR SW: FM5.0, CD5.0 Win

1 INLEIDING

De GreenST AR liftinstallatie is qua ontwerp en technologie, in vergelijking met liften die over
dezelfde rij-eigenschappen beschikken, sterk afwijkend en derhalve uniek te noemen.

In het oog springend is een ontbrekende machinekamer, hetgeen de installatie op zich al uniek
maakt vanwege de grote bouwkundige voordelen en een meer efficiente en onderhoudsarme
werkwijze. Denk maar aan de soms moeilijke bereikbaarheid van een machinekamer, dan wel
het niet (op de juiste plaats) aanwezig zijn van de machinekamersleutel.

Minder opvallend, maar zeker zo onderhoudsarm en tevens milieuvriendelijk, is een olievrije


en geluidsarme aandrijfmachine zonder overbrenging waarvan de reminstallatie eveneens een
minimum aan geluid maakt
En als dan ook nog gezegd kan warden dat de benodigde energie voor de motor, lager is dan bij
alle voorgaande vormen van aandrijving, dan kan inderdaad gesproken warden van een uniek,
revolutionair produkt.

Deze bijzondere opbouw vraagt echter wel om een geheel andere benadering ten aanzien van
servicewerk, reparatie en in het bijzonder de veiligheid.
Vandaar dit manual, dat gericht is op het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden en op de
daarbij getroffen c.q. voorgeschreven veiligheidsmaatregelen.

Om nu de onderhoudswerkzaamheden uit te voeren, overeenkomstig de gedegen kwaliteit van


het produkt en zonder zich te moeten beroepen op andere naslagwerken, is een volledig onder-
houdsschema in het manual opgenomen.

Het onderhoudsschema bevat naast de specifieke GreenST AR gegevens nog een bron van alge-
mene informatie die gezien kan warden als leidraad voor het uitvoeren van onderhoudswerk-
zaamheden aan KONE installaties anders dan de GreenST AR.

Met daaraan toegevoegd een aantal gegevens aangaande instellingen en metingen van en aan
algemeen voorkomende KONE liftinstallaties, kunnen we het manual tevens zien als een bij-
drage aan de kennis over hedendaagse normen omtrent preventief onderhoud binnen KONE
Starlift.

P.J. Vriens, 3 december, 1996


KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-02
Page: l
Compiled by: TNL/P. Vriens Date: 12.03.1996 Issue: 03.12.1996
Changed by: TNLIP. Vriens © KONE Elevator GmbH No of Pages: 4
Checked by: TNLIR. Wezepoel Drawing no: Language: nl
Approved by: TNL/K. Butschek Product code: GreenST AR SW: FM5.0, CD5.0 Win

2 OPBOUW VAN DE GREENSTAR LIFTINSTALLATIE

Het bijzondere van deze tractie installatie is gelegen in het feit dat de aandrijfmachine (zonder
overbrenging =GEARLESS) zich boven in de schacht bevindt en de regeling (V3F-16s), de
besturing (TMS 50s) en de remhandel zich in de besturingskast achter de muurkap van de
bovenste deur bevinden, zie afb. 2.1.

GreenSTAR:
• 630 kg en 1000 kg
• I m/s IX be1asting wordt
• 16 stopplaatsen gemeten a.an de
• Geen machinekamer kabdbevestiging

LIFTMACHINE: tll16.:~~~fl+------ SNELHEIDSBEGRENZER:


* 3 fasen synchrone motor met afstandsbediening
Nom. vermogen 3,7 kW vanuit de besturingskast
- Nom. voltage 280 V
- Nom. stroom 11 A
- Aanloop stroom 17,5 A
Cos <p0,9
• Permanente magneten
• Ax.iale luchtsp1eet BESTIJRINGS KAST:
* Rendement: 78% Op bovenste stopplaats •
* Gewicht: 200 kg Aangepaste V3F-20 a:mdrijving •
en wordt V3F-16s genoemd
16 A zekering bij 630/1 000 kg •
TMS 50s besturing •
BEVESTIGING LIFTMACHINE: Separate (accuvoeding) aandrijving •
• Op de kooileider Kijkvenster voor toezicht op de machine "'-
• Alle krachten richten zich neerwaarts Remhandel •
• Rubberen iso1atie

TACHO OP MACHINE:
• Uitgaande spanning 100 V

DUBBELE REM:
• Remspanning 200 V
• Afzonderlijke remstroom 0,4 A

RITCOMFORT:
* Geluidsniveau in de kooi 50 dB A
* Verticale trilling max. 85 dB A
* Snelheidsverandering: 2 m!s 3
• Stopnauwkeurigheid: 5 mm

SCHACHT & KOOI, OI'HANGING EN DEUREN:


MJLIEUVRIENDELIJKHEID: Standaard afm~ting~n •
* Geen olie Standaard CESERINOVEU
• Zeer efficient STAR ~.d. componenten •
* Nuttig gebruik van I :2 Kooiophanging onlkr !k kooi •
de beschikbare ruimte

Afb. 2.1 Opbouwoverzicht van de GrecnSTJ\R.


KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-02
Page: 2

Tcvens gceft deze tekening aan dat de machine op een van de kooileiders is gernonteerd en de
ophanging is uitgevoerd als 1:2 ofwel takelophanging. Hiennee is bereikt dat de totaal beno-
digde ruimte voor een GreenST AR liftinstallatie niet rneer bedraagt dan de nonnale schachtaf-
metingen van een conventionele tractielift.

Door het niet meer aanwezig zijn van een machinekarner en het ontbreken van een remhandel
en tornwiel op de machine, dienen meerdere werkzaamheden bij een GreenSTAR installatie
anders te warden uitgevoerd.
Hieronder warden de meest kenmerkende verschillen opgesomd en in de verdere hoofdstuk.ken
toegelicht:

1. Het bedienen van de reminstallatie met de remhandel voor het verplaatsen van de kooi
en de daarbij aanwczige dynamische remming van de motor.
2. Visuele controle op de kooipositie en het in beweging zijn van de machine.
3. Het (elektrisch) tornen van de kooi.
4. Het verrichten van werkzaamheden aan de machine vanaf een vaste werkvloer.
5. Het in werking stellen van de snelheidsbegrenzer.
6. Het beproeven van de vanginstallatie.
7. Het uit de vang halen van de kooi.
8. Het testen van de kabelslip.
9. Het testen van de noodeindschakelaars.
10. Het testen van de akoestische signalering bij onder-
breking van de dynamische rernming.
11. Het testen van het temperatuurcircuit van de motor.
12. Het bcprocvcn van het remsysteem.

In hoofdstuk 3 zullen de hiervoor genoemde afwijkende


aspecten 1 tlm 5. in vergelijking met een conventionele lift,
in bovengenoemde volgorde warden toegelicht. Voor het
bcproeven c.q. bcpa1en van de punten 6 tlm 12, zie hoofd-
stuk 9.

Nu de remhandel zich op Bovenin de kast


een plaats bevindt, waar- bevindt zich de
bij dez.e in principe voor remhandel met
iedereen bereikbaar is daamaast het kijk-
als de besturingskastdeur venster.
open staat, zal het duide- De hoofdschake-
lijk zrjn dat de bestu- laar en de tombestu-
ringskast nooit mag ringsschakelaars
warden verlaten zonder bevinden zich daar-
dat de deur,is gesloten en onder.
vcrgrcndeld.

Voor het vcrkrijgen van een meer gedctailleerd beeld van de


machine en een layout van de besturingskast: zie afb. 2.3 en
2.4.
Atb. 2.2 De besturingskast.
·'

KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-02


Page: 3

I
I
.... ,,,

12

1 Mach i neframe 7 Remkabel 12 Grondplaatborging


2 Tractieschijf 8 Tachodynamo 13 Leiderbevestiging
3 Statorpakket met wikkelingen 9 Kabelafschermplaat 14 Trillingsisolatie onder
4 Lager (uitlichtbeveiliging) 15 Trillingsisolatie boven
5 Lager 10 Machinegrondplaat 16 Stopknop
6 Remeenheid 11 Bovenbevestiging

Afb. 2.3 De GreenST AR EcoDiscTM liftmachine.


MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-02
KONE Elevators
Page: 4

2.1 Overzicht hoofdonderdelen besturingskast

306 ........ Remweerstand


766 ........ Akoestische signaaleenheid voor dynamische remming
REM· ........... Remhandel
HAND El.
........... Kijkvenster

REM·
306
WEERSTAND
I SCHAKELAARS BEDIENING SNELHEIDSBEGRENZER
275 ........ Schakelaar voor de snelheidsbegrenzer
KJJK.
275: I ....... Bcdienings (rit) knop van de snelheidsbegrenzer
VENSTER
220 ........ Hoofdschakelaar
Ll U L3
SCHAKELAARS BEDIENING TORNBESTURING
270 ........ Schakelaar tornbesturing
270:U ...... Bedieningsknop 'op' tombesturing
PE
270:N ...... Bedieningsknop 'neer' tombesturing

V
~ 270:RB ..... Bedienings (rit) knop tornbesturing

268: ........ Schachtverlichtingsschakelaar

385

VJF16s
D
w u
279:L ...... Indicatielampje ontgrendelzone 24 V/2 W
281 ........ Hoofdzekering 400 V AC/16 A
290: I ....... Kooiverlichting zekering 230 V AC/6 A
AANORINING
290:2 ....... Schachtverlichting zekering 230 V AC/6 A
340 ........ Adapter lastweeginrichting (LW A)
UVW ...... Motorconnector
XB+IXB- ... Remconnector
OSG ....... Connector van de snelheidsbegrenzer

DE AANDRIJVING
201: I ....... Hoofdstroommagneetschakelaar
20 I :2 ....... Hoofdstroommagneetschakelaar

~
209 ........ Remmagneetschakelaar
286:1/213 .... Stuurstroomzekeringen voor primaire wikkeling
287:1/2 ..... Stuurstroomzekeringen voor secundaire wikkeling
385 ........ Invertermoduul bestaande uit

I ··· ~ ,.,. I 385:A I ..... Bewegingscontroleprintplaat (MCB)


385:A2 ..... Inverterprintplaat
385:A3 ..... Modulatieprintplaat
385:A4 ..... Gebruikersinterfaceprintplaat (UIB)
385:Ll/L2/L3 Uitgangsfilter
531 ........ Ritrelais (vertraagd)
375 559 ........ Foutcontrolerclais
TMS SO. MOOUUL

DE BESTURING
375 ........ TMS 50s moduul
371: 112 ..... Uitbreidingsmodulen
........... Noodaccu

IDRAAI· EN DIP-SCHAKE!..AARS I 227 ........ Batterij voor alarm


274 ........ Contactdoos
516:UIN .... Eindstopplaats relais
543 ........ Deurzonerelais
543:D ...... Diodes voor deurzonerelais
C42 ........ Aansluitklemmen
H3 ......... Aansluitklemmen
PE CAUTION

Voor een totaal beeld van wat zich in de besturings-


Afb. 2.4 Onderdelenoverzicht van de kast bevindt, zijn ook de onderdelen genoemd die
besturingskast. niet in de tekening zijn opgenomen.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-03
Page: I
Compiled by: TNLIP. Vriens Date: 12.03.1996 Issue: 03.12.1996
Changed by: TNLIP. Vriens © KONE Elevator GmbH No of Pages: 8
Checked by: TNLIR. Wezepoel Drawing no: Language: nl
Approved by: TNL/K. Butschek Product code: GreenSTAR SW: FM5.0, CD5.0 Win

3 TOELICHTING VEILIGHEIDSINRICHTINGEN C.Q. BEDIENING EN AANPASSIN-


GEN

3.1 Het bcdicnen van de reminstallatie en controle op de beweging en positie van de kooi

Vanwege het feit dat de rcmhandel bij de GreenSTAR zich in een besturingskast op de stop-
plaatsvloer bevindt, zijn uit veiligheidsoverweging twee gelijktijdige handelingen nodig voor
het lichten van de rem. Dit wil zeggen dat, om de rem te lichten, eerst een zwarte veiligheids-
knop aan de zijkant van de remhandel moet worden ingedrukt om de blokkcring van de rock
r~mhandcl op tc hciTcn; zic al11. 3.1.

De roto gccrt dL~ positiL· Ull Lil'


rcmhandl'l bij al'gL'\'alkn t\'tll
aan. Ter lwogtL' \'an Lk d i \'L'I"SL'
hecliL~ningsknnppL'll. lw\'itlllt ;iL"il
l'Cll g_l'tll'll l~llllpjL' (27lJ:i.) d.tl .. il.'>
het brandt, aangccft L.bt de kLlLli
zich in een ontgrcncklznnl'
bevindt.

Om te voorkomen dat het ont-


grendelzonelampje defect raakt.
is een 24 V lampje tocgcpast. dat
wordt aangeslotcn op ecn vuc-
ding van 12 V, zie het stmnm-
kringschcmablad 23.
Het lampje client overccnkomstig
het onderhoudsschcma L'L'nma:tl
per jaar vemicuwd tc WL)nkn.

D1· kooi l!lilg nit'! -:1 1 /ltlt'l


1711'1'1' \'(//11/l{ 1/1' llllf,l:f't'lltft'/-
'!,0111' /Ill'{ dt• f'l'lllllllllt!t-1 \'t'l'-

plamsr ll'oulell, t!ull 11·d ·


sropplamsen JlOSSt'l't'll, ::.it'
hoofdsru k 7; ve i Iig hc irls in- 1

stntc!ies.

Afb. 3.1 Het bovenste deel van de bestmingskast met kijk-


venster, remhandel en bedieningsknoppen.

Uitgaande van de toegepaste GEARLESS machine zal de kooi direct na het openen van de rem,
met de remhandel, in beweging komen. We kunnen nu via het kijkvenster en het groene indica-
tielampje respectievelijk het in beweging zijn van de machine en de eerstvolgende ontgrendcl-
zone (stopplaats) onder controle houden om desgewenst de kooi te la ten stoppen.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-03
Page: 2

Opmerking 1: De richting die de kooi op gaat bij het lichten van de rem met de remhandel, is
vanzelfsprekend afhankelijk van de zich in de kooi bevindende belasting.

Opmerking 2: Ondanks de GEARLESS uitvoering van de machine zal, bij uitgeschakelde span-
ning en het lichten van de rem met de remhandel, de kooi geen hogere snelheid aannemen dan
0,3 m/s. De reden is te vinden in de uitvoering van de aandrijfmachine.

TOELICHTING DYNAMISCHE REMMING

Zoals gestcld, zal de kooi bij het lichtcn van de rem met de remhandel een bepaaldc richling
opgaan, afhankelijk van de kooibelasting. De motor zal hierbij, vanwege zijn uitvoering (syn-
chrone motor), energie opwekken. Deze energie wordt door een drie-fase gelijk.richtbrug
begrensd en wel zodanig dat de kooi geen hogere snelheid kan aannemen dan de gestelde
0,3 m/s. Deze drie-fase gelijk.richtbrug 385:V6 bevindt zich op de grondplaat boven de aandrijf-
moduul.

Opmerking: Voor het elektrische schema van de gelijkrichtbrug en de toelichting daarop, zie
hoofdstuk 4.3.

3.2 Het vervallen van de visuele controle op de kooipositie door middel van strepen op de
kabels

Nu we beschikken over een indicatielampje dat aangeeft of de kooi zich op een stopplaats (ont-
grendelzone) bevindt, komen de strepen op de kabcls te vervallen. Hierbij spelen ook veilig-
heidsoverwegingen een rol.
Het aanbrengen zou vanaf de bovenste verdiepingsvloer moeten plaats vinden, hetgeen niet van
gevaar ontbloot is, zeker als we te doen krijgen met een 1000 kg installatie waarbij de kabels
nog verder uit het bereik komen van de verdiepingsvloer. Tevens zou het de controle op de
kooipositie via het kijkvenster bij tomen met de remhandel door derden niet vereenvoudigen.

Het kijkvenster heeft dus de functie om na te gaan of de kooi wel of niet en in welkc richting in
beweging komt, alsmede om onder controle te houden dat de kooi geen hogere snelheid aan-
neemt dan 0,3 m/s.
Over het onder controle houden van de nominale handtornsnelheid bij gebruik van de remhan-
del, zie tominstructies voor derden, hoofdstuk 7.4.

Het zal inmiddels duidelijk zijn dat het tornen met de remhandel eenvoudiger is en daardoor
bedieningsvriendelijker dan het tomen bij een liftmachine met een overbrenging. We behoeven
slechts de rem te lichten en de kooi komt met een beperkte snelheid (0,3 m/s) in beweging. Dit
in tegenstelling tot een machine met een overbrenging, waar naast het lichten van de rem door-
gaans ook nog met de hand getornd moet worden, en dikwijls met twee personen.

3.3 Het (elektrisch) wijzigen (tornen) van de kooipositie

Echter ook de GreenST AR kent enige bezwaren:

Naast het grate voordeel van het (bijna) altijd in beweging kornen door slechts het lichten van
de remhandel, zijn er ook situaties waarbij de kooi niet zonder mcer in beweging zal komen of
te verplaatsen is. Deze situaties kunnen zijn:
l. De kooi met 50% belasting en onderbreking van de veiligheidslijn.
2. De kooi met 50% belasting en ontbrekende voedingsspanning.
3. De kooi in de vang met (volle) belasting.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-03
Page: 3

4. De kooi in de vang met het tegengewicht op zijn buffer.


5. Het verplaatsen van de kooi, als deze zich bij een storing op de bovenste stopplaats
bevindt.

Om in deze situaties de kooi te verplaatsen hebben we de drie volgende mogelijkheden:


A. Met de tombesturing vanuit de besturingskast.
B. Met een separate noodvoeding (voortaan aangeduid met noodbedieningskast).
C. Met een takel.

Bedieningsknoppen van de tombesturing vanuit de besturingskast

D D D D
270 270:U 270:N 270:RB
270 Inschakelen tombesturing
270:U/N 'Op' en 'neer' knop
270:RB RUN knop

TOELICHTING SITU ATIE 1


De kooi met 50% belasting en onderbrek.ing van de veiligheidslijn:

Hierbij kan in eerste instantie gebruik warden gemaakt van de elektrische tombesturing. Komt
de kooi hierbij niet in beweging, dan kan men gebruik maken van de noodbedieningskast. zie
situatie 2.

Noodbedieningskast

TOELICHTING SITU ATIE 2


De kooi met 50% belasting en ontbrekende voedingsspanning:

Er staan ons twee mogelijkheden ten dienste:


a. De kooi verplaatsen met de noodbedieningskast, vanuit de besturingskast (optic).
De afzonderlijke noodvoeding hier van, bevindt zich in de schacht op de bovenste deur
en kan met een omkeerschakelaar (op de BDT = noodbedieningskast), met de motor
verbonden warden.
Voor de werking van de noodbedieningskast, zie hoofdstuk 4.4.

De BOT kast heeft de onderstaande basis specificaties:


Maximum stroom: 16 Ampere (zekering 16 A).
Batterijvoeding van 48 (4 * 12) V DC.
De uitgangsfrequentie bedraagt 1 Hz, dit is ea. 5 cm/s.

Op deze kast bevinden zich:


Een omkeerschakelaar met het opschrift 'normaal' en 'to men·.
Een thermische schakelaar.
De bedieningsdrukknoppen voor 'de op- en neerwaartse richting.
De lift kan warden verplaatst waarbij de balancering met+ of- 80 kg kan afwij-
ken.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-03
Page: 4

b. Belasling toevoegen op het kooidak.


Ingeval de noodbedieningskast niet aanwczig is of niet functioneert of als er cen onder-
breking in het circuit naar de motor is, dan kan men extra belasting op het kooidak toe-
voegen. Dit is geen elegante oplossing en zelfs niet altijd mogelijk. Anderzijds dienen
we te bedenken dat deze situatie praktisch niet voorkomt, zie hoofdstuk 11: Het op bij-
zondere wijze verplaatsen van de kooi.

Opmerking: De elektrische werking van de noodbedieningskast wordt tocgelicht in


hoofdstuk 4.4. De wijze van verplaatsen van de kooi met de noodbedieningskast, zie
hoofdstuk 11.

TOELICHTING SITUATIE 3
De kooi in de vang met (volle) be1asting:

Met de tombesturing is het doorgaans mogelijk om een volbelaste kooi uit de vang te halen.
Echter, er kunnen zich situaties voordoen, waarbij het elektrisch tomen niet afdoende is. In een
dergelijk geval dienen we dan alsnog gebruik te maken van een band- of kettingtakel, zie :J.
hoofdstuk 11.

TOELICHTING SITUATIE4
De kooi in de vang met het tegengewicht op zijn buffer.

Hoewe1 deze situatie zich oak kan voordoen bij een installatie met een boven of naast
geplaatste machinekamer, waarbij het tomen ook niet meer mogelijk is, zal dit niettcmin war-
den toegelicht, zie hoofdstuk 11.

TOELICHTING SITUATIE 5
Ingeval de kooi op de bovenste stopplaats met (geopende) deur gestoord staat, is het bijvoor-
beeld met het indrukken van de hoofdstroommagneetschakelaars niet mogelijk de kooi tc vcr-
plaatsen. Hoe dan onder verschillende omstandigheden gehandeld moet warden, zie
hoofdstuk 11.

In het bovenstaande is, met uitzondering van situatie 4 en 5, aangegeven welke de mogelijkhe-
den zijn am de kooi onder bepaalde omstandigheden te verplaatsen. Echter de wijze waarop is,
mede gezien de mogelijk bijkomende omstandigheden, omschreven in hoofdstuk 11: het op bij-
zondere wijze verplaatsen van de kooi.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-03
Page: 5

3.4 Het vcrrichtcn van wcrkzaamhcden aan de machine vanaf ccn vaste werkvlocr
.
., f3ij ecn convcntioncle
···~
machinckamcr hcbbcn we
donrgaans ccn vastc wcrk-
vloer en moct de hoogtc
van de machinekamer
minimaal I ,RO m hcdra-
gen. Om aan beide voor- _, . '•

waarden te voldoen kan bij ~-~·:....:_

de GreenSTAR liftinstalla-
tie de kooi (met het dak als
werkvloer) boven in de
schacht op bepaalde punten '•. ·.· ·.
. ..
met een handel, die zich op .... : ~: ~

de kooi bevindt, warden


vastgezet, de zogenaamde
"'--"'
;
..
,J
vastzetimichting, zie al11 .
3.2.

Bij de vastzetinrichting
bevindt zich een instructie-
opschrift.

... .,~ ""


._..: .. ,. ~:. ~;\,,
{) '··-....._

Atb. 3.2 De vastzetimichting voor het creeren van een fictieve


machinekamervloer.

Onder de handel is een contact (63) aangebracht, dat het veiligheidscircuit onderbreekt zodra de
pen in het gleufgat wordt geplaatst. Hiermee is dus een min of meer fictieve machinekamer-
vloer gecreeerd. Men kan zich voorstellen dat, als de kooi met de handel geblokkeerd wordt en
de kooi zich toch nog, door welke reden dan ook, iets zou verplaatsen, de pen zich onder of
boven in het gleufgat zal vastzetten en derhalve de handel niet meer terug te verplaatsen is.

Daat·om is in de bovenbalk van de kooi een drukknop 63:1 gemonteerd (zie alb. 3.2). Door nu
de knop 63:1 (die contact 63 overbrugt), gelijktijdig met de 'neer' of 'op' knop van de inspec-
tiebestming in te drukken, kan men de kooi alsnog iets verplaaLo;;en om de pen weer vrij te krij-
gen als de blokketing moet worden opgeheven.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-03
Page: 6

3.5 Het in werking stellen en de werking van de snelhcidsbegrenzer

De snelheidsbegrenzer is boven in de schacht aangebracht en wordt voor het testen van de vang,
bediend vanuit de besturingskast. De snelheidsbegrenzer is uitgevoerd met een motortje (zie M
op afb. 3.3) De motor heeft een tweeledige functie:

A) HET IN WERKING STELLEN VAN DE SNELHEIDSBEGRENZER EN DAARMEE


HET VERBREKEN VAN HET SNELHEIDSBEGRENZERCONTACT
Dit wordt uitgevoerd door de schakelaar 275 in de onderste stand te plaatsen en het
indrukken van bedieningsknop 275: l (max. 3 seconden), vanuit de besturingskast. Bij
het in werking stellen van de snelheidsbegrenzer zal het motortje een pen indrukken die
vervolgens een dun verend plaatje tegen een rond uitgevoerde rubberen nok aandrukt,
zie afb. 3.3. Hierdoor zullen de twee segmenten van de snelheidsbegrenzer zich naar
buiten verplaatsen en de snelheidsbegrenzer blokkeren. Door het naar buiten verplaat-
sen van de segmenten zal ook strip b worden omgezet en daarmee contact a verbreken.

Bedieningsknoppen voor de snelheidsbegrenzer vanuit de besturingskast ..


~ ·~·

Schakelaar in de onderste stand ~


275
D
275: l

I~

r
i-'
:o
...

.:. :.__
r
,....,

·-···· .. .. _,.... ___


(j :t:::-

~~
T
!)-'
.. ..:.·•·.
:
·... -'
verend pi aaljc

.....
-

rubberen nok op het


draai.ende deel van de
snelheidsbegrenzer
Afb. 3.3 De snelheidsbegrenzer OL35 met motortje (M) voor afstandsbediening

B) HET HERSTELLEN VAN HET SNELHEIDSBEGRENZERCONTACT


Het herstellen van het snelheidsbegrenzercontact wordt eveneens gedaan met de bedie-
ningsknop 275:1 (max. 3 seconden), maar nu met schakelaar 275 in de bovenste stand.

Schakelaar in de bovenste stand ~


275
D
275: l

Zorg en1oor, ter voorkoming dat de snelheidsbegrenzer per abuis wordt aangespro-
ken, dat de schakelaar 275 altijd in de bovenste stand staat.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-03
Page: 7

3.5.1 Bijzonderheden en technische gegevens van de snelheidsbegrenzer

Bijzonderheden:

* Bij het herstellen van het snelheidsbegrenzercontact moet het motortje van rich-
ting worden omgekeerd. Dit wordt tot stand gebracht door schakelaar 275 in de
bovenste stand te zetten. Voor de schematische werking zie hoofdstuk 5; Toe-
lichting stroomkringschema' s.
* Om de snelheidsbegrenzer in werking te laten treden dan wel het contact te her-
stellen, moet het motortje minimaal twee seconden en maximaal drie seconden
bekrachtigd worden.
* Ingeval van het ongewenst in werking treden van de snelheidsbegrenzer door
een defect, dient deze te worden vervangen.
* De op de snelheidsbegrenzer aanwezige stalen standaard kast is voor de Ser-
Trans installatie en er is derhalve voor de GreenSTAR installatie geen appara-
tuur in opgenomen.

Opmerking: Het op het spangewicht aangebrachte contact van de snelheidsbegrenzerka-


bel is niet zelfherstellend.

Technische gegevens:
* Motorspanning: 24 V DC
* Motorstroom: 1,2 Ampere
* De snelheidsbegrenzer mag niet gesmeerd worden.

3.6 Het afvallen van de rem, anders dan onder normaal bedrijf

Onder normaal bedrijf zal het stoppen van de kooi niet voelbaar zijn en het vallen van de rem-
veering op de schijf nauwelijks hoorbaar. Dit in tegenstelling met een noodstop, of het tot stil-
stand brengen van de kooi, tijdens nominale snelheid om bijvoorbeeld het kooidak te betreden.

In dergelijke gevallen is de remweg relatief kort en derhalve het stoppen stug. Dit is onder
andere gedaan om bij het eventueel in werking treden van de noodeindschakelaar te voorko-
men, dat het tegengewicht (te hard) op de buffer kom t.
·.-.. Om onnodige krachten en het daarbij optredende geluid bij het stoppen van de kooi anders dan
normaal, zoveel mogelijk te voorkomen, dienen we dit indien mogelijk, op inspectiesnelheid uit
te voeren.

Dit houdt in dat als we het kooidak willen betreden, we de kooi met de tornbesturing moeten
verplaatsen. Voor werkzaamheden in de put of aan de onderkant van de kooi, dienen we dit ver-
plaatsen uit te voeren met de inspectiebesturing die zich op de kooi bevindt. Als dit punt
bepaald is, breng dan een kenmerk aan op de schachtwand of leiders dat relateert met een
bepaald punt op de kooi. Bij een volgende keer kan dan de kooi in een keer op de juiste hoogte
geplaatst worden om de put te kunnen betreden.

Voor het betreden van het kooidak kan men ook de kooi op normaal bedrijf naar een stoppla~ts
sturen en vanaf de daarboven liggende stopplaats het kooidak betreden.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-04
Page: 1
Compiled by: TNLIP. Vriens Date: 12.03.1996 Issue: 03.12.1996
.
;~
Changed by: TNLIP. Vriens © KONE Elevator GmbH No of Pages: 8
}
Checked by: TNL/R. Wezepoel Drawing no: Language: nl
Approved by: TNL/K. Butschek Product code: GreenSTAR SW: FM5.0, CD5.0 Win

4 DE ECODISC™ AANDRIJFMACHINE

4.1 Het bijzondcre van de EcoDisc™ aandrijfmachine

ni j de inlciding is gcstcld dat de GrccnST AR vanwcgc zijn uitecnlopcnck \'tllli'Lkkn


hcschouwc! moet warden als rcvolulionair.
De basis hit:rvan 111llL'l ~l·;il'll
\\'O!"Ckn ill lk [liCJllL' L'llilS[iliL'[jl•
van de machine. Want ht:t is juist
deze vom1, die de machinL'

·.~
. ,,
•.
geschikt maakt voor montage or
de kooilcidcr zondcr dat hicrhij
conce.ssies gcdaan tiehocven tc
wordcn aan de schachtafmctin-
~--- gen.

Zoals hekend, wordt een convcn-


tioncle liftmachine aangccluid
met de afkorting MR, hctgccn
staat voor rcspcctievelijk:
Motor en Radiaal.

De EcoDiscTM aandrijfmachine
wordt aangcduid met de afkorting
MX, hetgccn staal voor rcspcctiL'-
velijk:
Motor en aXiaal.

Dit bcnaclrukt nog L'L'l1S llL'l !11 i·


zonckrL' van de maL·ilillL'.

Andcrs clan bij ct:n Cllll\'L'llliLllll'k


synchronc motor. \\'aarbi.i Lk
magnctischc kraclnlijnL'Il ru,/iu<~l
!open, !open de krachtlijnL~n bi.i
de MX machine in de richling
van de rnotoras (dus axiaal). Van-
Atb. 4.1 De foto geeft een beeld van de werkelijke situatie daar de benaming MX.
van de EcoDisc™ aandrijfmachine.

I. l~e.chts hoven h<~.vindt zich de rode hlokkl·.l~rschakelaar en dl~ larhodyn:uno. ~


2. Links en rechts bevinden zich de twee remhuizen.
* De eveneens rood gekleurde vulhus op de rem, client tevens als controle op het
goed functioneren van de rem. De bus moet bij afgevallen rem passcnd te
draaicn zijn.
Blj werf.:z.aamheden aan de machine de kooi hlokkeren en de rode knop indrukken.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-04
Page: 2

Bij werk.zaamheden aan de machine de kooi blokkeren en de rode knop indrukken.

4.2 De globale werking van de EcoDisc™ aandrijfmachine

De synchrone motor bestaat uit twee delen


Machineframe
waarvan de stator vergelijkbaar is met die Rotor/tractieschijf
van cen asynchrone motor. De stator vormt S tatorwikkcl i ngcn
namclijk hctzclfde magnctische draaivcld, 4 Lagers
echter met dit verschil dat het magnetisch 5 Remmcn
veld nu ronddraait langs het oppervlak van 6 Permancntc magncct
een vlak gevormde luchtspleet, zie afb. 4.2.
In de rotor bevinden zich permanente mag-
neten die zo zijn gemonteerd, dat zij magne-
tische polen vormen, waarbij bun
magnetische velden circuleren door de sta-
tor.
In de rotor bevinden zich evenveel polen als
in de stator. Wanneer nu in de statorwikke-
lingen een stroom gaat lopen, dan zullen de
rotormagneten in dezelfde positie trachten te
blijven als de statorpolen, zoals twee magne-
ten die elkaar aantrekken.

Men kan de motor ook zien als twcc ronde


schijven met een elastische (veer) koppeling:

1. In de ene ronde schijf (de rotor met


daaraan vast de tractieschijf) zijn
enige tientallen platte magneten Afb. 4.2 Dwarsdoorsnede van de EcoDiscTM
ondergebrach t. aandrijfmachine.

2. In de andere ronde schijf (de stator) zijn in de groeven enige tientallen elektrische wik-
kelingen aangebracht, die vele draaistroomvelden vormen en daarmee tevens als aan-
drijving fungeren. Tussen 2 en 3 bevindt zich de luchtspleet hetgeen rechts afzonderlijk
is geprojecteerd.

De koppeling vindt plaats ·door de aantrekkende werking van de magnetische velden van de
permanente magneten enerzijds en het draaiveld anderzijds (zie afb. 4.3.).

Afb. 4.3 De statorgleuven met wikkelingen en permanente magneten.


KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-04
Page: 3

Bij een grotere belasting kunnen de twee schijven zich weliswaar onder een bepaalde hoek ten
opzichte van elkaar, iets verdraaien (waarbij deze worden tegengewerkt door de veerwerking
van de elastische koppeling), maar beide schijven blijven met elkaar in de pas lopen of wel syn-
chroon.

Als nu de motor (stator) bekrachtigd zou worden met een gelijkspanning, dan tracht de rotor in
een positie te blijven staan, waardoor de polen van de rotor en stator onwrikbaar zijn van elkaar.
Zou de rotorpool maar licht willen afwijken van de statorpool, dan zullen krachten optreden om
iedere verandering ongedaan te maken. Het anker wordt volledig geblokkeerd.

Zouden we (voor de duidelijkheid) een synchrone motor op het drie-fase draaistroomnet aan-
sluiten, dan is het voor de rotor onmogelijk om het draaiveld van 50 Hz te volgen en zal de
motor sterk gaan trillen zonder in een bepaalde richting in beweging te komen.

Maar als we de stator van een synchrone motor echter kunnen voeden met een spanning met
een van nul uit geregelde frequentie, dan kan de rotor het statorveld volgen en derhalve in
beweging komen b.etgeen wordt bereikt met de V3F-16s. Voor de werking van de V3F-16s kan
het betreffende trainingsmanual warden geraadpleegd.

4.3 De dynamische remming van de EcoDiscTM machine tijdens het gebruik van de remhan-
del

Omdat een synchrone motor voorzien is van permanente magneten, zal hij bij uitgeschakelde
voedingsspanning als generator gaan functioneren in situaties waarbij hij extern aangedreven
wordt. Dit komt onder andere voor bij het lichten van de remhandel waarbij de kooi (onbelast)
in beweging komt door het zwaardere tegengewicht
Door nu de motoraansluitingen (connector UVW) via de drie-fase gelijkrichter (385:V6) en een
rustcontact van de hoofdstroommagneetschakelaar 201:2 kort te sluiten, zullen de opgewekte
spanningen stromen laten vloeien waardoor er een tegenveld wordt opgewekt Dit tegenveld
werkt de oorzaak van zijn ontstaan tegen. Dit noemen we dynamisch remgedrag, waardoor de
maximale (val) snelheid tot 0,3 m/s beperkt wordt.

' 'I u
I

I I

' '

Afb. 4.4 Het kortsluiten door het rustcontact van hoofdstroommagneetschakelaar 201:2

In extreme situaties zou de dynamische remming kunnen wegvallen. Als dit gebeurt, kan de
snelheid bij het lichten van de remhandel onverantwoord toenemen. Wat hiervan de oorzaken
kunnen zijn wordt toegelicht onder 4.5.3. Hoe een ongewenste toename van de snelheid voor-
komen dan wel voortijdig gesignaleerd kan worden, wordt toegelicht in hoofdstuk 7.4.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-04
Page: 4

4.4 De elektrische werking van de tornsnelheid bij gebruik van een noodbedieningskast
-.·:·

Doet zich een situatie voor waarbij de netvoeding niet meer aanwezig is en de kooi in balans is
met het tegengewicht, dan zal bij gebruik van de remhandel, de kooi niet in beweging komen.
Om de kooi dan toch te kunnen verplaatsen is (als optie) een exteme voeding gecreeerd.
Bij de aanvankelijke uitvoering bestond de opbouw van de noodbedieningskast uit een batterij
met daarop een zes-stappenschakelaar. Met behulp van een connector kon de kast op de motor
aangesloten warden. Voor het verklaren van het principe aangaande de werking gaan we voor
de duidelijkheid uit van de eerste uitvoering.

Bij gebruik van een zes-standen stappenschakelaar is het mogelijk om zes verschillende posi-
ties van het statorveld te creeren of wel: er zijn zes combinaties mogelijk om de drie wikkelin-
gen van de motor te schakelen met de batterijvoeding, zie afb. 4.5.

* Zou het bijvoorbeeld een 2-polige motor


zijn, dan correspondeerde iedere stap
met 360: 6 = 60 elektrische graden, of
wel 116 omwenteling.
* Bij een meer-polige motor zijn de
mechanische graden niet meer gelijk aan
de elektrische graden. Bij een meer-
polige motor dient men het aantal elek-
trische graden (60) te delen door het
aantal toegepaste poolparen.
* Bij een 12-polige motor (zoals bij de
EcoDiscTM), corresponderen de 60 elek-
trische graden uit het voorbeeld (2-
=
polige motor) met 60 : 6 10 mechani-
sche graden, zodat bij iedere stap de
tractieschijf ongeveer 5 cm verplaatst
wordt.
Afb. 4.5 Principc van de werking.

DE NIEUWE NOODBEDIENINGSKAST

Bij deze uitvoering is de stappenschakelaar vervangen door een 'op' en een 'neer' drukknop
met een Stotz beveiligingsschakelaar. Tevens is er ecn omschakelaar op de noodbedieningskast
aangebracht als vervanging voor de connector om de kast te koppelen aan de motor.

Bij bediening van de 'op' of 'neer' knop, zal de kooi zich nu niet meer met stappen verplaatsen
maar, vanwege een elektronische schakeling die in de noodbedieningskast is opgenomen, in
een min of meer vloeiende beweging.

Opmerking: Als de kast BOT (BATTERY DRIVE IOOL) niet is doorgeschakeld met de motor
worden de batterijen, die zich in de schacht op de bovenste deur bevinden, vanuit het lichtnct
opgeladen.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-04
Page: 5

4.5 Het omgaan met de EcoDisc™ aandrijfrnachine

Zoals bekend mag zijn, kan een synchrone motor niet zonder meer op de netvoeding aangeslo-
ten warden. Vandaar dat enkele motorgegevens een andere waarde hebben dan we gewend zijn.

1. DE MOTORSPANNING
De motorspanning bedraagt 290 V, hierbij dient men echter uit te gaan van de netvoe-
ding want in werkelijkheid staat de hoogte van de motorspanning in relatie met de snel-
heid en de belasting.

2. HETTOERENTAL(RPM)
Rpm (Ievolutions Qer minute) is het toerental van de motor. Bij de EcoDiscTM is het toe-
rental anders dan bij een asynchrone motor, en wel omdat er geen slip is.

DEMONTAGE V AN DE MOTOR

Door de permanente rnagneten in de motor zijn er altijd grate magnetische krachten aanwezig
en vereist het demonteren van de rotor speciaal gereedschap. De krachten die bij demontage
vrijkornen, varieren zo rond 9800 N.

REPARATIES

Het zal duidelijk zijn dat er, uit veiligheidsoverweging en om beschadigingen aan de machine te
voorkomen, speciale trainingen gevolgd moeten warden alvorens men reparaties aan de rotor
mag verrichten.

Voorlopig wordt (nog) gesteld dat, metuitzondering van reparaties aan de reminstallatie of de
tachodynamo, ter plaatse of in andere fabrieken van KONE anders dan in Finland, geen re para-
ties mogen warden uitgevoerd waarbij de rotor gedemonteerd moet warden.

Bij een defect aan de motor of machine wordt de complete machine uitgewisseld. Aangezien de
tractieschijf een vast onderdeel vonnt van de rotor, geldt het bovenstaande ook bij beschadiging
of overmatige slijtage van de tractiegroeven.

SLUTAGE EN KABELSPANNING

Om slijtage of beschadiging aan de tractieschijfgroeven tot het uiterste te voorkomen dient men
oak strikt de onderhoudsinstructies omtrent de kabel- en tractieschijfcontrole volgens het
onderhoudsschema in hoofdstuk 8.2 uit te voeren.

Bij twijfel aan de juiste kabelspanning dient de kabelspanning met een speciale meter gecontro-
leerd te warden. Instructies omtrent de wijze van meten zijn te vinden in hoofdstuk 10.5; Het
controleren en afstellen van de juiste kabelspanning met behulp van een kabelspanningsmeter.

4.5.1 Demagnetisering van de pennanente rotormagneten

Bij een tegengesteld magnetisch veld is het mogelijk dat een deel van het magnetisme van de
pennanente magneten verloren gaat. Weliswaar zijn de magnetische circuits zo ontworpen dat
volledige opheffing niet mogelijk is, maar het is wel mogelijk dat het maximale koppel geredu-
ceerd wordt door een te hoge stroom die ontstaat in geval de motor niet meer synchroon loopt.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-04
Page: 6

Tijdens nom1aal bcdrijf is het overigens niet mogelijk dat er door een te hoge stroom demagne-
tisatie ontstaat, zelfs niet als de motor asynchroon loopt, of als de kooi met de batterijvocding
vcrplaatst moct warden.

Wel is het mogelijk de magneten te demagnetiseren of te beschadigen indien men exteme batte-
rijen gaat koppelen aan de bestaande batterijen in de BDT noodbedieningskast.

Ook is beschadiging mogelijk als men door wijzigingen de spanning verhoogt als blijkt dat een
in de vang staande kooi (belast) met de tombesturing niet omhoog te verplaatsen is.
Indien men in een van beide gevallen wel overgaat tot verhoging zal dit onherroepelijk leiden
tot beschadiging en derhalve het uitwisselen van de machine.
Vandaar het onderstaande:

A) Verander NOOIT de toegestane maximum spanning bij gebruik van de tombesturing.


B) Verhoog NOOIT de batterijspanning van de noodbedieningskast.

4.5.2 De generatorspanning

Zoals reeds omschreven, zal bij een afgeschakelde spanning en het lichten van de rem, door de
motor als deze in beweging komt, een spanning warden opgewekt. Bij eventuele testen dient
men hier dus rekening mee te houden.

Let op! Er is spanning aanwezig op de motoraansluitingen bij een uitgeschakelde voeding


als de rrwtor in beweging is.

4.5.3 Het wegvallen van de dynamische remming

Zoals we nu weten za1 bij het lichten van de rem de kooi vanwege zijn generatorwerking en de
kortsluitbrug 385:V6 geen hogere snelheid aannemen dan 0,3 m/s. Dit is echter wel mogelijk
als de dynamische remming wegvalt. In een dergelijk geval neemt de kooi (door de GEAR-
LESS uitvoering) een onbeheersbare snelheid aan. '-)

De remming kan wegvallen door:


1. onderbreking van de motoraansluitingen.
2. onderbreking van het gelijkrichting- en kortsluitcircuit.
3. de onderbreking die ontstaat als men de connector UVW in de besturingskast losneemt.

LET OP! BIJ ONDERBREKING VAN DE MOTORAANSLUITINGEN MAG DE REMHAN-


DEL NIET GEBRUIKT WORDEN!

4.5.4 Een langzame ongewenste toename van de snelheid bij een niet goede balancering tussen kooi
en tegengewicht bij gebruik van de remhandel.

Naast een snelle ongewenste toename van de snelheid bij gebruik van de remhandel, kan het
zich ook voordoen dat de snelheid langzaam blijft toenemen. De oorzaak hiervan kan gezocht
worden in een niet goede balancering tussen de kooi en het tegengewicht.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-04
Page: 7

Uiteraard zal het bovengestelde zich opwaarts voor kunnen doen bij een lege kooi en neer-
waarts bij een vol belaste kooi. Voor het vaststellen van de juiste balancering zie (voorlopig)
displaymode 6.

4.5.5 Akoestische signalering bij het aannemen van een hogere snelheid dan 0,4 m/s bij gebruik van
de remhandel

Het tot stand komen van het akoestisch sig-


naal wordt bereikt met de tache en het bij-
gaande printplaatje, waarop de aansluitingen
zijn weergegeven. De printplaat bevindt zich
links onder op het aandrijfmodui.ll.

Onder normaal bedrijf wordt de schakeling X2133, TACHO --i+-t-+-'


buiten bedrijf gesteld. Bij gebruik van de X2131, TACHO --t+-t--t---'
X2f2, TACHO
remhandel en uitgeschakelde spanning zal,
Xlll3, BRAKE
zodra de kooi een hogere snelheid aanneemt X3f29, 24V
dan 0,4 mls, het akoestische signaal in wer-
king treden. Voor het testen van het akoesti-
sche signaal, zie hoofdstuk 9.11.
0 0

ZEKERING PLAAT

lit---
Afb. 4.6 Printplaat (766) voor akoestische sig-
nalering bij onderbreking van de dynamische
remming

4.5.6 De bewaking van de motortemperatuur

Om de bevestiging van de permanente magneten te waarborgen mag de temperatuur niet hoger


warden dan 120°C en dit is aanzienlijk lager dan wat we gewend zijn bij de asynchrone motor.
Indien de temperatuur hoger wordt dan l20°C, zal het magnetisme (tijdelijk) afnemen en daar-
mee ook het motorkoppel.

Om deze redenen mag de temperatuurbewaking dan ook nooit getest warden door
bijvoorbeeld het ajkoppelen van de rem.

lngeval het temperatuurbewakingscircuit defect raakt of als het circuit bij l20°C de
lift uitschakelt, zou men gezien de laag aanvoelende temperatuur van de motor
geneigd zijn, het circuit te overbruggen. In beide gevallen mag onder geen voor-
waarde het circuit overbrugd worden!

Voor het testen van het motorbeveiligingscircuit, zie hoofdstuk 9.1 0.


KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-05
Page: 1
Compiled by: TNLIP. Vriens Date: 12.03.1996 Issue: 03.12.1996
Changed by: TNLIP. Vriens © KONE Elevator GmbH No of Pages: 26
Checked by: TNL/R. Wezepoel Drawing no: Language: nl
Approved by: TNL/K. Butschek Product code: GreenSTAR SW: FM5.0, CD5.0 Win

5 TOELICHTING STROOMKRINGSCHEMA 'S

5.1 De V3F-16s

Gesteld moet warden, dat de toelichting alleen betrekking heeft op de in dit manual opgenomen
schema bladen. Landelijk gezien kunnen de schema's afhankelijk van wat men verlangt of eist
verschillend zijn. Uit het oogpunt van veiligheid, dient men in de praktijk hier rekening mee le
houden.

SCHEMABLAD 1 IN COMBINATIE MET DE V3F-16s AANDRIJFMODUUL

Evenals bij andere vormen van aandrijving met een TMS 50 besturing is op blad 1 de TMS 50s
opgenomen onder het (moduul) nummer 375, hetgeen op ieder schemablad terug komt. De aan-
drijfmoduul (ook wel vermogensdeel genoemd) van de V3F-16s wordt aangeduid met 385.
Hoewel op schemablad 1 de aandrijfmoduul 385 (in blokvorm) is weergegeven, is voor een
beter overzicht het vermogensschema lA er aan toegevoegd. Op dat schema is duidelijker le
zien hoe en waaruit het vermogcnsdeel is opgebouwd en gecft tevens ccn ovcrzicht van de
printplaat benamingen en hun onderlinge relatie zoals deze op de aandrijfmoduul 385 voorko-
men.

Yoor de benaming van alle voorkomende componenten in de toe te lichten schemabladen, zie
onder 5.5.

Opmerking: Niet alle schemabladen, zoals de aansluitbedrading van de commandoknoppen,


zijn nodig voor een goed be grip en zijn derhalve achterwege gelaten.

I) ENIGE BIJZONDERHEDEN OMTRENTDE V3F-16s

a. De remweerstand 306 bij de V3F-16 met als functie het vernietigen van de
motor energie tijdens het vertragen naar de stopplaats (bij een bepaalde belas-
ting) behoren niet, zoals gewoonlijk, gekoeld te worden. Dit vindt zijn oorzaak.
in het lager benodigde motor vermogen bij de V3F-16s.

h. Het uitgangsfilter 385:L 1, -L2 en -L3 hebben als functie, de eventuele stroom-
pieken te smoren ter bescherming van de rnotorwikkelingen.

c. De aansluiting van de motor (UVW). de rem (XB+ en XB-) en de snelheidsbe-


grenzer (SGB) zijn uitgevoerd met een connector. Deze bevinden zich achter de
dekplaat op de V3F-16s moduul

d. Blijft als vermogenscomponent van de aandrijving nog over 385:V6. Deze extra 4

aanpassing heeft, zoals gesteld, als functie, het reduceren van de motorsnelheid
bij gebruik van de remhandel.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-05
Page: 2

2) DE ELEKTRISCHE VOEDINGEN

Van de stuurstroomtransformator 239 en de stuurstroomzekering 287:2 begint het in


blokvorm getekende veiligheidscircuit met XM9/3 en eindigt met XHl/8. Hierbij zien
we, dat vanaf de zekering 287:2 naar de TMS 50s ook nog een stuurstroomzekering
(lA) in de TMS 50s moduul is opgenomen.

Vervolgens loopt het circuit van XH 1/8 en via de TMS moduul 37 5 en XM 111 naar de
hoofdstroommagneetschakelaars 201:2 en 201: l en de remmagneetschakelaar 209 voor
het schakelen van de rem.

Na het geven van een commando, wordt vanuit de TMS 50s eerst het aansluitpunt 21 of
22 (resp. UP en DOWN start) op de bewegingscontroleprintplaat 385:A 1 aangestuurd.
Hierdoor komt het foutcontrolerelais 559 van de aandrijfmoduul in. Door het inkomcn
van het foutcontrolerelais 559, komt vervolgens de hoofdstroommagneetschakelaar
201:1 in. Via het reeds gesloten contact op de TMS 50s (op het schema aangegeven met
MOTOR CONTACTOR) en het reeds gesloten contact 201:1, wordt de hoofdstroom-
magneetschakelaar 201:2 bekrachtigd.

Ook vanuit de TMS 50s wordt aansluitpunt 19 (NORMAL RUN) aangestuurd, die via
de bewegingscontroleprint 385:Al het ritrelais 531 doet inkomen.
Als laatste wordt dan door het contact van ritrelais 531 de remrnagneetschakelaar 209
voor het bekrachtigen van de rem men geschakeld.

3) VOEDING IMPULSGEVERS 6l:U EN 6l:N

Vanaf transformator 239 en via de gelijkrichter 385:V8 komt de 24 V DC voeding voor


de impulsgevers tot stand. Deze voeding verlaat aandrijfrnoduu1385 als XD2/l en XD2/
2, orn vervolgens als respectievelijk XMS/1 en XM817 naar de TMS rnoduul 375 te
gaan. Intern verlaat deze voeding de TMS rnoduul (zie ook schemablad 4/l) om als
XC3/12 en XC3/11 op de kooi te worden aangesloten voor de impulsgevers.

De afgaande draden van de irnpulsgevers 6l:N en 6l:U (zie ook schemablad 411)
komen op de TMS moduul terug als XM 17/5 en XM 17/6 orn op schemablad l er wcer
uit te gaan naar de bewegingscontroleprintplaat 385:Al. Want het is uiteindelijk de aan-
drijving die het vertragingspunt en de afstand naar de stopplaats bepaalt, als de kooi
rnoet gaan vertragen.

4) VOEDING VOOR KOOI- EN SCHACHTCOMMANDO'S

Vanuit de schemabladen waarin de kooi- en schachtcornmando's zijn opgenomen,


wordt vanuit de TMS rnoduul (met pijlen + 24 V en- 24 V) naar schemablad l; positie
B-4 verwezen, zijnde de voeding van de kooi- en schachtcornrnandoknoppen.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-05
Page: 3

5) FUNCTIE V AN DE ZEKERINGEN OP DE TMS 50s

Het voorgaande houdt in dat met uitzondering van de voeding voor het veiligheidscir-
"
' cuit, alle zekeringen op de TMS 50s geen functie meer hebben.
* De voeding voor de beide remmen komt nu van de stuurstroomzekering 287:2
op de aandrijfmoduul.
* De voeding voor de impulsgevers en commandodrukknoppen komt nu van de
stuurstroomzekering 287:1.
* Als laatste de voeding 20 V AC komende van de trafo 239. Deze voeding is er in
het geval er een extra (uitbreidings) moduul op de TMS 50s wordt toegepast,
onder andere voor uitbreiding van het aantal stopplaatsen.

Hieronder in volgorde de zekeringen zoals deze op de TMS 50s voorkomen met hun
(vervallen) functie.

Niet in gebruik

Niet in gebruik

Niet in gebruik

~r----- ____ Zekering lAT In serie met de zekering 287:2


(stuurspanning veiligheidscircuit) op de aandrijfmoduul

Afb. 5.1 De zekeringen op de TMS 50s.

SCHEMABLAD 2

Zoals bij iedere vorm van aandrijving met een TMS 50 is op schemab1ad 2 het complete veilig-
heidscircuit weergegeven.

1) AANDUIDING BEGIN VEILIGHEIDSCIRCUIT EN BLOKKEERSCHAKELAAR


14 OP DE MACHINE

De aansluitaanduidingen verschillen ten aanzien van de standaard TMS 50 nauwelijks.


Alleen het begin van het circuit is nu aangeduid met XM9/3 in plaats van XMl/1. Dit
vindt zijn oorzaak in de extra toegepaste blokkeerschakelaar 14 op de machine, die de
eerste component in het veiligheidscircuit is.
Terugkomend van deze schakelaar op de TMS moduul 375 als XM9/2, gaat het veilig-
heidscircuit vervolgens verder als XHl/1 naar de blokkeerschakelaar 112 in de put.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-05
Page: 4

2) TORNBESTURING VANUIT DE BESTURINGSKAST

Bij tractieliften kennen we normaal als tornbesturing de schakelaar 27. Nu zijn dit 270
en 270:RB die we in combinatie dienen te zien met de schakeling op schemablad 411
waar zich de afgaande draden bevinden voor de op- en neerwaartse richting.

Zowel de contacten op schemablad 2 als op schemablad 411 worden met dezelfde knop-
pen bediend. Bij het omzetten van schakelaar 270 worden zowel op schemablad 2 als
schemablad 411 contacten omgezet.
Door het nu indrukkcn van de drukknoppen 270:RD en 270:N of 270:U wordl er ccn
richting bcpaald.

Het contact (4-3) van schakelaar 270 op schemablad 2 overbrugt dan het contact op de
snelheidsbegrenzer, de noodeindschakelaar 151 en het vangcontact 52 en wel via de
aansluitingen XM32/2 en XM32/3 en XC 112 op de TMS rnoduul.

3) INSPECTIEBESTURING 42:DS

Deze komt praktisch overeen met de tornbesturing en dient ook gezien te worden in
combinatie met schemablad 4/1. Uiteraard zonder overbrugging van de genoemde vci-
ligheidscontacten bij de tornbesturing.

4) BEDIENINGSSCHAKELAARS V AN DE SNELHEIDSBEGRENZER

Door schakelaar 275 in de onderste stand te zetten, creeren we de 24 V DC voeding,


komendc van schemablad 1 (positie B-4).
Met bedieningsknop 275:1, kunnen we het motortje bekrachtigen om de snelheidsbc-
grenzer in werking te stellen die het snelheidsbegrenzercontact verbreekt.

Door schakelaar 275 weer in de bovenste stand te zetten, wordt de polariteit van het
motortje omgekeerd en kunnen we vervolgens met de bedieningsknop 275:1, het con-
tact op de snelheidsbegrenzer weer herstellen. Componenlnummer 127 is het snelheids-
begrenzercontact in de schacht.

5) HET BLOKKEERCONTACT 63 MET DE BESTURINGSKNOP 63:1

Bij werkzaamheden aan de machine dient de kooi met de blokkeerhandel Le worden


vastgezet. Op de handel bevindt zich de blokkeerschakelaar 63. Indien de blokkeerpen
zich heeft vastgezet in het gat, kunnen we met drukknop 63: l het contact van schakelaar
63 overbruggen om vervolgens met de inspectiebesturing (42) de kooi iets te verplaat-
sen.
Uiteraard wordt deze schakelaar ook gecontroleerd door de microprocessor SAFETY
INPUT 1.
<··

KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-05


Page: 5

6) AFKORTINGEN BIJ DE DEUR- EN GRENDELCONTACTEN C.Q. KOOIDEUR-


VERGRENDELING 67:E

De in de schema's getekende symbolen met onderstaande afkortingen geven alleen de


uitvoeringsmogelijkheden aan. In de praktijk wordt de bedrading overeenkomstig de
gevraagde uitvoering direct op de daarvoor aanwezige klemmen aangesloten.
l) TIC: THROUGH TYPE CAR = Doorgaand toegankelijke kooi en LOA:
LOCKING OF AUTOMATIC CAR DOOR = Vergrendeling van automatische
kooideur.

SCHEMABLAD 4/1

Bij de standaard TMS 50 kennen we nog schemablad 3 met de zich daarop bevindende hoofd-
stroommagneetschakelaars 201:1 en 201:2 en de remmagneetschakelaar 209.
Deze magneetschakelaars bevinden zich evenals de starttoestemmingslijn en het kaltleitercir-
cuit op schemablad 1 en is derhalve het schemablad 3 vervallen.

1) DE LASTWEEGINRICHTING (LWD)

Schemablad 411 kunnen we dan ook qua functies vergelijken met schemablad 11 van de
standaard TMS 50. Wat hier als component is bijgekomen, is de adapter voor de last-
weeginrichting ~OAD WEIGHING ADAPTER).
De sensor bevindt zich aan de verende kant van de kabelophanging. Vandaar gaat de
bedrading rechtstreeks naar de besturingskast op de bovenste stopplaats en komt uit op
de LW A printplaat, om van daaruit door te gaan naar bewegingscontroleprintplaat
385:Al voor het mede bepalen van het benodigde motorkoppel.

De aansluitingen 14 en 15 van de LWA gaan naar de TMS 50s als informatie aangaande
de vollasuneting c.q. overbelasting. Hiervan dient de vollastmeting gezien te warden als
een optie. Rest nog de impulsgever 30, voor het openen van de deur op de stopplaats.

2) HET EINDSTOPPLAATS RELAIS 516

* Bij de TMS 50s is het eindstopplaats relais 516 in serie met het contact van de
vertragingsschakelaars 136:.
* Bij de TMS 50e zijn deze schakelaars rechtstreeks en al/een op de ingang van de
220 V AC van de TMS aangesloten.

Bij de V3F-16s heeft ook de aandrijfmoduul een functie bij het synchroniseren. Aange-
zien de bewegingscontroleprintplaat 385:A 1 ingangen heefl van 24 V DC en we dus te
doen hebben met een dubbele functie van de vertragingsschakelaars 136:, zijn de eind-
stopplaats relais 516 toegepast.

SCHEMABLAD 4/2

Hier wordt met de impulsgevers 30 en B30 aangegeven dat het een doorgaand toegankelij~e
kooi uitvoering betreft (TIC). De diodes A en B op de relais 543:0 zijn symbolisch opgeno-
men, om mee aan te geven dat die warden toegepast als een kooideurvergrende1ing wordt ver-
eist, bij een doorgaand toegankelijke kooi, zie schemab1aden 11/2 en 11/3.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-05
Page: 6

SCHEMABLAD ll/1

Van dit schemablad zijn drie verschillende bladcn opgenomen. Dit is gedaan om het verschil en
bijzonderheden in de schakeling aan te geven, als de lift is uitgevoerd met een kooideutvergren-
deling. Dit kan zijn bij een of twee kooitoegangen dan wel met verschillende stopplaatsniveaus.

LET OP! In tegenstelling met schemablad 2 zijn de cantacten van de schakelaars 67:£ gesla-
ten. In schemablad 2 dienen deze cantacten gezien te warden als het kaaideurgren.delcantact,
tem'Ijl het blj de schemabladen 11 gezien dient te warden als TEGENGRENDELCONTACT
van de kaaideur.

SCHEMABLAD 23

Hierin is opgenomen:
Het ontgrendelzone indicatielampje 279:L.
De kooi- en besturingskastverlichting.
De alanninrichting.

Met uitzondering van de besturingskastverlichting, zijn de overige voorzieningen uitgevocrd


met een noodvoeding.

Voor de GreenSTAR wordt bovenin de schacht een noodverlichting geeist om bij plotselinge
lichtuitval verantwoord de schacht te kunnen verlaten. Tevens wordt in de besturingskast een
lichtpunt aangebracht.

Het ontgrendelzonelampje 279:L


* Deze wordt via de impulsgever 30:E, die sluit zodra de kooi zich in de ontgrendelzone
bevindt, verbonden met de 12 V accu 227.
* Om de levensduur van het lampje te optimaliseren moet er perse een lampje van
24 V/2 W (OSRAM) warden toegepast.
Voor een lijst van alle voorkomende componenten op de hierboven genoemde schcmabladcn,
zie onder 5.5.

5.2 Het vanendiagram met de vertragings- en noodeindschakelaars

Een gedeelte van de tekst is overgenomen uit het document TC05216Bl-EN.

DE IMPULSGEVERS
Er bevinden zich drie impulsgevers (oscillatoren) op het kooidak:
* 30 voor de deurzone.
* 61: U voor de opwaartse richting.
* 61 :N voor de neerwaartse richting.

De LED op de oscillator gaat branden als de vaan zich binnen de oscillator bcvindt.

DEVANEN
De stopplaatsvanen (150 mm) en de dcurzonevanen (300 mm) warden ge"installeerd overeen-
komstig het vanendiagram op afb. 5.2. De aangegeven maat van l 0 mm dient hierbij strikt Le
warden aangehouden. Hierbij gaat men uit van het hart van de deurzonevaan, die op zijn beurt
in het hart van de impulsgever 30 dient te staan, als de kooi precies gelijk staat met de bctref-
fende verdiepingsvloer.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-05
Page: 7

DE 1-METERVAAN
'·: In de schacht bevindt zich slechts een 1-
metervaan (150 mm). De aangegeven maat
dient eveneens strikt te worden aangehou- ----· 4e stopplaats
den. De vaan dient te worden aangebracht
onder de middelste verdiepingsvloer (zo
······'·········
laag als mogelijk) en in lijn te staan met de
impulsgever 6l:U. De 1-metervaan maakt
deel uit van de leerrit (setup), die nodig is, 1000 mm
als de lift bijvoorbeeld in bedrijf wordt
gesteld. Na een leerrit 'weet' de kooi !50 mm
(V3F-16s) precies wanneer er vertraagd

,
moet worden.

Als we dan ook het vanendiagram nader


beschouwen, zien we geen vanen waarmee
het vertragen kan worden ingezet. Dit
______ -·--- ----- ·------- ---- 3e stopplaats

wordt nu op de volgende manier bereikt:


De V3F-16s moduul berekent met de
resultaten van een leerrit en de actuele
positie-informatie van de tachodynamo de ~150mm
mogelijke vertragingspunten. Iedere keer
als de kooi bij normaal bedrijf een bere-
kend vertragingspunt nadert, dan zendt de
-----JJ.l--------------- ---- 2e stopplaats

V3F-16s een opgenomen signaal naar de


TMS besturing die dan beslist om wel of
niet te vertragen.
150mm
Dit ongeacht eventuele verschillen in de
afstand van stopplaats tot stopplaats. onderste stopplaats

!50 mm

Afb. 5.2 Het vanendiagram met het 3-lijnen


systeem.

'' ' '


' --- ' --- ' ---
' ' tijd
2 3 4 5

Aib. 5.3 De mogelijke vertragingspunten.


~

Vandaar de noodzaak van het exact afstellen van de vanen zoals aangegeven in het vanendia-
gram. Bij stopverschillen heeft dus het verplaatsen van de stopplaatsvanen op zich geen enkel
effect. Doen zich stopverschillen voor, dan kan dat alleen gewijzigd worden met de parameters,
of na een correctie van een impulsvaan met daarna een leerrit.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-05
Page: 8

VERTRAGINGSSCHAKELAARS 136:
·.· ·•
61:N 61:U 30 j,

In het complete schakel- en vanendiagram


op afb. 5.4 zijn oak de vertragingsschake- 151:U
5
laars 136: opgenomen die tevens het syn-
chroniseren als functie hebben. Dit vindt Ll
plaats als er bijvoorbeeld na een noodstop H

enkele pulsen gemist zijn en de kooi zijn L2


positie niet meer herkent. Hiema vindt dan 4
136:U
een synchronisatierit plaats. De schakelaar 61:U~ 1..
136:(U/N) plaatst de kooi weer in de over- 61 :N''ICJI oscillator
eenkomstige positie. schakelaars
3
>200mm
SYNCHRON1SA TIESCHAKELAAR 132: I m
1-metervaan
(150 mm)
Deze warden toegepast als we te doen krij-
gen met onderstaande situaties:
2
a. Een doorgaand toegankelijke kooi
(TIC), waarbij de tegenoverlig-
136:N
gende toegang kart boven de onder-
ste toegang ligt.
b. Als de vertragingsafstand voor de 132:N
onderste toe gang te kort is. ~-0 L2
H
De synchronisatieschakelaar 132: heeft Ll
alleen de functie om indien nodig te syn-
chroniseren.
15l:N
Afb. 5.4 De posities van de vanen en schakelaar

Opmerking: Alle vaanafstanden dienen te warden uitgevoerd c.q. gecontroleerd overeenkom-


stig de bij iedere lift-installatie bijgeleverde specificaties.

t36:U ~
rn bovenste stopplaats DE NOODEINDSCHAKELAARS 151:

De beide noodeindschakelaars 151:U en 15l:N bcvindcn


zich boven- en onderin de schacht. De afstand tussen de
i36oN m schaats en de noodeindschakelaar bedraagt 100 mm als de
kooi zich op de bovenste of onderste stopplaats bevindt (zie
~t--IO ... !Smm
het vanendiagram, afb. 5.4 en 5.5).

~ ondersle stopplaats
Dit houdt in dat, wanneer de kooi zich 100 mm voorbij de
onderste of bovenste stopplaats heeft verplaatst, respcctie-
velijk de noodeindschakelaar 151 :N of 151 :U wordt gcacti-
onderste stopplaats
,\1\--- veerd, de kooi stopt.

151:N

Afb. 5.5 De noodeindschakelaar stopt de lift als deze zich


te ver voorbij de onderste of bovenste stopplaats verplaatst.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-05
Page: 9

5.3 Het vcrloop van een rit

Het verloop van een rit is gebaseerd op een vlotte samenwerking tussen de V3F-16s, de TMS
50s computer, de schachtapparatuur en de motor met tachodynamo. De TMS computer bestuun
de V3F-16s zo, dat deze de juiste snelheidsreferentie kan generen. De snelheidsreferentie
bepaalt hoe de lift gaat bewegen. Bovendien is er behoefte aan accurate informatie omtrent de
werkelijke snelheid van de lift, deze informatie wordt verstrekt door de tachodynamo. De wer-
kelijke snelheid van de lift wordt bepaald door de V3F-16s omdat deze exact de snelheidsrefe-
rentie tot aan het stopplaatsniveau volgt. De tachodynamo wordt ook gebruikt voor de
berekening van de liftpositie.

4 o---l
."'t-· .
i 2 o---1 V3F-16s
3 o---l

Afb. 5.6 De werking van de V3F-16s.

De snelheidscurve kan onderverdeeld warden in zeven verschillende fases:


snelheid

1. Stanafronding 4
2. Versnelling
3. Afronding naar de nominale snelheid
4. Nominate snelheid
5. Afronding naar de vertraging
6. Vertraging
7. Afronding naar het stopniveau I
I
1:
tijd

Afb. 5.7 De 7 verschillende snelheidsfases.

5.3.1 De startafronding (fase 1)

Wanneer de lift moet warden aangedreven (bijv. liftcommando), wordt dit commando in de
TMS computer geregistreerd. Na te hebben gecontroleerd of de deuren gesloten zijn en het vei-
ligheidscircuit OK is, geeft de TMS besturing het snelheids- (start) en het richtingscommando
aan de V3F-16s.
De rem en de hoofdstroommagneetschakelaars (20 1:) warden door de V3F-16s aangestuurd en
na een korte tijdvertraging begint de snelheidsreferentie. "

De motor begint te draaien omdat de frequentie en de spanning van de motor continu stijgen.
De frequentie begint te stijgen vanaf nul maar de motor heeft een kleine startspanning die de
motorverliezen compenseert.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-05
Page: 10

De liftstart verloopt soepel; dit noemt men


startafronding. Wanneer de lift begint te
bewegen, wordt de exacte positie van de
lift continu door de V3F-16s berekend uit
de afgegeven spanning van de tachody-
narno. De positie van de lift wordt steeds
gemeten ten opzichte van de onderste stop-
plaats.

Afb. 5.8 De TMS computer speelt een belangrijke


rol v66rdat de lift gaat bewegen.

5.3.2 De versnelling (fase 2)

De versnelling is constant (bijv. 0,5 rnls 2), dus de lift start soepel. Tijdens de versnelling worden
de snelheidsreferentie, de frequentie en de spanning verhoogd totdat de gewenste snelheid
wordt bereikt. De motorstroom blijft tijdens de versnelling nagenoeg constant. De netstroom
bereikt zijn hoogste waarde vlak voor de nominale snelheid.

De software van de V3F-16s aandrijving berekent voortdurend de mogelijke vertragingspunten


voor elke stopplaats en de vertraging wordt in gang gezet wanneer dit nodig is. lndien het ver-
tragingssignaal nu door de TMS gedurende het versnellen wordt gegeven, begint de vertraging
al voordat de lift zijn maximale snelheid heeft bereikt.
snelbeid

Soms bcreikt de lift zijn nominale snclheid niet. Dit kan


voorkomen bij een rit tussen twee kort bovcn clkaar
gelegen stOpplaatsen. De lift gaat gedurendc de vcrsncl-
ling over in vertragen.

tijd

Afb. 5.9 De nominale snelheid wordt niet bereikt

5.3.3 De nominale snelheid (fase 3 en 4)

Fase 3:
De afronding naar de nominate snelheid

De versnelling stopt en er wordt naar de nominale snclheid afgerond.

Fase 4: .
De nominale snelheid

Het verhogen van de motorfrequentie en -spanning stopt. De motor- en de netstroom blijven op


een niveau dat met het vereiste rnotorkoppel overecnstemt. De berekening van het vertragings-
punt gaat door en de vertraging wordt in gang gezet wanneer dit nodig is.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-05
Page: 11

5.3.4 De vertraging (fase 5 en 6)

Fase 5:
De afronding naar de vertraging

De TMS besturing geeft het vertragingssignaal door het richtingssignaal van de V3F-16s te
wissen.
De snelheidsreferentie begint te verminderen. De snelheid wordt constant met de tachodynamo
gemeten. De V3F-16s vermindert op gelijkmatige wijze de motorfrequentie en -spanning om zo
ook de snelheid te verminderen. De motor- en de netstroom worden gereduceerd.

Fase 6:
De vertraging

De vertraging gebeurt evenredig aan de versnelling (dus ook met 0,5 rnls 2 ). De liftsnelheid
neemt evenredig af met de snelheidsreferentie. Indien de lift leeg opwaarts beweegt en het
tegengewicht zwaarder is dan de kooi, functioneert de motor als een generator waardoor tijdens
de vertraging energie wordt opgewekt. Deze energie wordt in een aparte remweerstand vernie-
tigd.

5.3.5 De afronding naar het stopniveau (fase 7)

De kooi stopt overeenkomstig de berekening van de V3F-16s.

5.3.6 Het elektrisch ornkeren van de draairichting

De draairichting van de drie-fasige motor wordt eenvoudigweg door het omwisselen van twee
motorfasen gerealiseerd. In de V3F-16s gebeurt dit volledig elektronisch door sturing van de
IGBT transistoren. Dit heeft als gevolg dat er geen magneetschakelaars voor richtingkeuze ver-
eist zijn. De richtinginformatie wordt gecontroleerd door de TMS besturing.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-05
Page: 12

5.4 De instellingen van de DIP- en draaischakelaars van de TMS 50s

Alle verschillen ten opzichte van de TMS 50e zijn cursiefwecrgegeven.

r-----.,
I niet gebruikt

J K I L M I N p Q

·rt) rt):[f) rt]: L-----..1


I
8 8

m~~~~~~~
~~~~1 81 81 81 8
A B C D E F G H

DRAAISCHAKELAARS A T/M D EN J T/M M:


Gelijk aan de TMS 50e, met uitzondering van:

D: Buffertijd/Y-D tijd: Dit wordt bij de TMS 50s niet toegepast.

E: DIP-SCHAKELAAR

El, E2 en E3: Aandrijf type: alleen VJ F-16s


E

~~~~888881 Vrije keuze


1 2 3

E4: Niet in gebruik


E E

IBBB~BBBBI Niet in gebruik l888~888BI Niet in gebruik


4 4

ES en E6: Deur typen: alleen ADX


E E

IBBBB~~BBI Niet in gebruik IB888~~8BI Niet in gebruik


s 6 5 6

E E

l8888~~BBI Niet in gebruik 18888~~881 Niet in gebruik


. 5 6 5 6

.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-05
Page: 13

E7 en E8: Type standaanwijzer


E E

!888888~~~ Binaire code 1888888~~~ ?-segments


1 8 (DOT MATRIX) 7 8

E E

1888888~~~ Binaire code 1888888~~~ Binaire code


1 8 (DOT MATRIX) 1 8 (DOT MATRIX)

F: DIP-SCHAKELAAR
Gelijk aan de TMS 50e, met uitzondering van:

Fl en F2: Buiten besturing


F F

~
J
-1 ~~~8888881 Niet in gebruik ~~~8888881 Neerwaarts verzamelend
I 2 I 2 (DC)

F F

~~~8888881 Niet in gebruik ~~~8888881 2-Knops verzarnelend


I 2 I 2 (FC)

F3: Niet in gebruik


F F

!88~888881 Niet in gebruik IBB~BBBBBI Niet in gebruik


3 3

FS: Niet in gebruik


F F

!8888~8881 Niet in gebruik IB88B~BBBI Niet in gebruik


5 5

F6: Oscillator lijnen (impulsgevers)


F F

!88888~881 Niet in gebruik IBB88B~BBI Drie lijnen


6 6 (6l:U, 6l:N en 30)

G: DIP-SCHAKELAAR
Gelijk aan de TMS 50e, met uitzondering van:

G7: Niet in gebruik


G G

!888888~81 Niet in gebruik IB88888~8l Niet in gebruik


1 1
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-05
Page: 14

H: DIP-SCHAKELAAR
Gelijk aan de TMS 50e. met uitzondcring van:

H7: Fotocel als dorpelbeveiliging (indien aangesloten op MP)


H H

JBBBBBB~BJ Automat~sche deur: IBBBBBB~BI Fotocel apart aangesloten


1 fotocel met aangesloten 7 bij verkorte deur open tijd

N: DIP-SCHAKELAAR
Gelijk aan de TMS 50e.

P: DIP-SCHAKELAAR
Gelijk aan de TMS 50e. met uitzondering van:

P3: Niet in gebruik


p p

JBB~88888J Niet in gebruik JBB~BBBBBJ Niet in gebruik


3 3

P6: Niet in gebruik


p p

JBB888~88J Niet in gebruik IB8888~8BJ Niet in gebruik


6 6

Q: DIP-SCHAKELAAR
Gelijk aan de TMS 50e, met uitzondering van:

Ql: Correctierit (CORRECTION DRIVE)


Q Q

\~B88888BJ Niet in gebruik \~BBBBBBBI Correctierit geselecteerd,


1 1 lift gaat naar dichtstbij-
zijnde stoppl.

Q3: DTS*
Q Q

JBB~BBBBBJ 20 sec IBB~BBBBBJ 40 sec.


3 3

,.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-05
Page: 15

5.5 Lijst van alle voorkomende componenten in de schemabladen


.:~
'
NAAM COMPONENTENNUMMER OPTIE/AANTAL
..
·~

l
Liftmotor 1 *
Thermistoren in liftmotor 1:T *
Tachodynamo 6 *
Remspocl 11 *
B1okkeerschake1aar (noodrem) 14 *
Deurzonecontact 30 *
Kooidrukknoppen met terugmeldverlichting 31 *
Deurknop 34 *
Deurknop: sluiten 34:S *
Schakelaar voor gebruik liftbediende 35 *
Ventilator schakelaar 37 *
Alarmknop 39 *
'- ) •.\
Stopknop op kooidak 41 *
J Inspectieschakelaar op kooidak 42:DS *
Inspectieschakelaar neerwaarts 42:N *
Inspectieschake1aar opwaarts 42:U *
Kooiventilator 43 *
Kooiverlichting 44 *
Kooiverlichting; noodvoorziening 44:1 *
Contactdoos op kooidak 45 *
Vangcontact 52 *
Impulsgever; neerwaarts 61:N *
Impu1sgever; opwaarts 61:U *
Blokkeercontact (vastzetinrichting) op kooidak 63 *
Drukknop voor overbruggen schakelaar 63 op kooidak 63:1 *
Alarm bel op kooidak 65 *
Grendelmagneet; elektrisch 67:E *
Deuraandrijvingsmoduul 84 *
Deuroverbrenging 85 *
~~
Eindbegrenzing schakelaar deur openen 85:0G *
Kooideurcontact 87 *
Zendermoduul fotocel 88 *
Ontvangermoduul fotocel 89 *
Kooistandaanwijzing 96 *
Overlast indicatie; verlichting 99:L *
Overlast indicatie; zoemer 99:S *
Neerwaartse commandoknoppen met terugmeldverl. 103 *
Stopknop (b1okkeerschake1aar) in de schachtput 112 *
Deurcontact (schacht) 121 *
Grendelcontact (schacht) 122 *
Spanwielcontact voor snelheidsbegrenzer 123 *
Sne1heidsbegrenzercontact in de schacht 127 *
Brandweerschake1aar op hoofdstopp1aats 133 *
Brandweerschakelaar op onderste stopplaats 133: I *
Stopschakelaar (eindstopplaats) neerwaarts 135:N *
Stopschakelaar (eindstopplaats) opwaarts 135:U *
Vcrtragingsschakclaar (eindstopplaats) necnvaarts 136:N *
Yertragingsschakelaar (eindstopplaats) opwaarts 136:U *
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-05
Page: 16

NAAM COMPONENTENNUMMER OPTIE/AANTAL

Schachtverlichting schakelaar 137 *


Alarm voorziening 139 *
Elektronische lastweeginrichting 140 *
Noodeindschakelaar neerwaarts 151:N *
Noodeindschakelaar opwaarts 15l:U *
Schach tverlich ting 157 *
Wandcontactdoos in de schachtput 158 *
Aankomstsignaal 'lift voor' 165 *
Kooistandaanwijzing 176 *
Hoofdstroommagneetschakelaar (richting) 201 *
Remmagneetschakelaar 209 *
Hoofdschakelaar 220 *
Batterij voor alarm 227 *
Stuurstroomtransformator 239 *
Schachtverlichtingsschakelaar in besturingskast 268 * ~""""'
Schakelaar tombesturing 270 * :wd

Bedieningsknop tornbesturing neerwaarts 270:N *


Bedieningsknop tornbesturing opwaarts 270:U *
Ritknop tombesturing 270:RB *
Contactdoos 274 *
Schakelaar snelheidsbegrenzer 275 *
Bedieningsknop snelheidsbegrenzer 275:1 *
Bedieningsknop snelheidsbegrenzer 275:2 *
Deurzone indicatie 279:L *
Hoofdzekering in besturingskast 281 *
Stuurstroomzekering voor primaire wikkeling 286 *
Stuurstroomzekering voor secundaire wikkeling 287 *
Kooiverlichting zekering 290:1 *
Schachtverlichting zekering 290:2 *
Remweerstand 306 *
Adapter voor de lastweeginrichting 340 *
Corn ponentenprintplaat 370 *
Stopplaats (uitbreidings) printp1aat 371 *
Microcomputer 375 *
Invertermoduul 385 *
Netfilter 389 *
Eindstopplaats relais neerwaarts 516:N *
Eindstopplaats relais opwaarts 516:U *
Ritrelais (vertraagd) 531 *
Deurzone relais 543 *
Foutcontrolerelais 559 *
Akoestische signaalunit 766 *
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-05
Page: 18
Scbcmablad 1: De V3F-16s aandrijving

A I _f:J_ I L I 0 I E I 1- I G

I I
Ul_!6
n ~
~ I
Ul/l
I I V M f-
I I ,....
I I
~
3'\.,
ul;:' w

u 2

I r -___x_o_~,_~)-----+-~~----~---------.

---c
ILH/J

XU4/I ,-----~-
xo112
A
239
A
.
J.. .A
J DRIVE MODULE
385 FAHRTE IL
---c xou_J_"'"'-------1("'Y""Y"" ("V"""'-r" OR I VMOOUL
---c
U14/2
' 29VAC 2J9VAC D MACHINERY
I XOl~< 19VAC 287:1 187:1 201: I 201; 2 MASCHINE
XUS/1 XOl;,- ~ 385:V8 t-------:cSJ:-/S451~ MASK!NEAI
---c ... u,s 1 l-1-4v_o_c_ ~~,_--f-f---t-,
_l_•___-+l---1
---c~ X0212 . ~ f_ \LIS)
ST~R~/1 XOI~6.~201:2 ~~7',
385: CJ

11
-..----< -,----,- 61 61 61
281:1
62 22
209
21 1!. 28BVOC
378

-~.__.~rx_u_''_2__x_o'-'-'.~~1J~B~V~AC~------------~t---~
1 ~

c
~ - l-.-lL__289
XI.Gil XOI ~~
XB!J
N2JB 5 6 --1-----'
s r
,---~--~~ -------~~~~~--~----------~------+-+-------~ 5

Xii.G/ JI X01:9 ;J y
~ ~IJ
~~gK A2
385:AI
SAFETY CIRCUIT ,.... 6
SICHERHEJTSCREIS j JB. SB
JJ
I
{',
I I
~

G
1-
LX--f~s•_ce~s l 59 ..... 201:1 31 ,.... -
29 I u ~

T~~~0S (·~~:-'18--t:::==?)==:::'_]I AI~:


J2
6 4 3 A2 K 6
X~lll
)>-----------------! fs-0~]! XOI/6 • )-
XOI/1
L(JTQR
CONTACTOR IUI</1, 2 10118 28 I: I 201 : 2
I J
45 D
- ;_...-----( I ~ ..--8-J...,....A-2"1 A1
46
1-

IUil/4
UA
._____,c-=~:Jl''l ~
IN CONI ACTOR
~~~11
·.,..nUB/i
----------------+-~HO~R=~=l~~~N~---------------~------~ 1 ~
XLI1811
-----------------+-~OO~~~S~T~AR~T------------------~------~22
XUI 812
----------------+-~UP~S~TA~A~T------------------~~----_,21
- XUI 8/6
----------------4-~I~NS~P~EC~T~I~OH~----------------~------~ 29
IUI 8/J
---------------4~~A~E~~E~O~S~P~EE~O~--------------~-----i25
8 "xui7/J 8
----------------4-~V~JF~O(~--------------------+-----~ IS
,..IUI7/I
----------------4-~P~IC~(~U~P---------------------+------~ 17
XUI7/2
SYNC. REQUEST 12
nn1t5 1-
-----------------4-~6~1~:U~--------------------~------~ 2J
XU1716
51 :N 2<
IUI 9/1

.. c,
itJI9/1 L(JTOR THERLIIS TORS
v~ .. ,...
f- OIIICof.'T.SYRUAN """· IS V)f 16•
lUCIJJ(f
J EII.GE.SV "''"·"
1-
0 1
" zs-e~-~s ""'· HEC (1(1. IIll G. 111\M.

DRIVE MODULE V3F16s

~ ~~~~ ~F-AH_R_T_:E:_:I_:L_V.:_:J:.:_F_:I_:6_:s____________- j
.... ..... .,.rn,,
OR I VI.(]OUL V3F 16s

CIRCUIT DIAGRAM I 651248E04


KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCfiON AS-1.1.19-05
Page: 19

Schemablad lA: Het vennogensschema

V5'.+
201:2

2
p:.:.....-...;.......p.:!:..;--+-f::.:;._,__MM(\-- ~-.,.--' >- u
A
-+--+--....:...-+---MMf\-- ~-+-t-_.;. ). V
4 1
s
T
1--i---IVWif\--a J.-"s-++..,...' >- w
21 22

;' 38S:V6

.....
u--
I

-
JaS:AI
1/olioo ccolnll
bo>nl.

24VOC X3
2V
Xlo1Cl0t
r--1----+--< 30

HOT USED
'Z(NAC U~~Wttt
y y
~02/4 XD213 X0212 XD2/1
V

g;,, Tlol$50
- 21
~
NORMAI.RUN(l) IV . . . . . . :JCMI&I•
22 X1 OOWNSTAAT(l) 22 •••••• ;XMI&/1

ff
uPSTAAT(l) 21 ······'XMI&/2

..
0
u
INSPECTION(!()
RELEVELLING(LI
20 ·.·.·.::: :.'XM-1116

..
26
"' 209
-:.. >---i--<11 '"'' --f:,.~e¥.'!)¥¥i~<;l;.;::o~;7..~"1'·:L.,I-;~f'~l:::: :: :: :~
~~~ & SP.l...IT(H) 16 •••·" . -
~ 02 FAUI_T (H) U . . • • • • 'XMI7r.J
I l PICKUP(l) 11 •••••• :XMITII
V V 1111111:11 SVNC.REO.(I.I 12 ...... :xMIT/2
!!! !!
'0'1 --l-<- MECH. BAAKEILI 13 • • • • • • ; -·
X3· X3·
0>< 0K 23 . . . . . . :xMITIS
y '! y y y X2 ::;~~~ 2. . . . . . . :xMIT/6
............ · ·s··&:lr · · · · ·
136:U(HI
IS •• • • •• St6N

s
I:I'I:N(HJ
1l2:U(H) ~ :::::::·~;~~~~ .. :
1'.i • ·a U2:N(HI
27 ·- • • • · !'""c.WO(C;AL'OAOf

a ~
·az:.
;;
-.
.f!
·~

• 'E
CA~ LOAD
GND
TAC>IO•
21 ooo•••:\~~•''"',
33

"' •
,;; TACHO· 31 • • • • .. •: MACHINERY ·
l>
::!
TACHOGND
SUP,TACHO
,..
32

201:1 Hoofdstroommagneetschakelaar (richting) 38S:FIIF2/F3 RC units


201:2 lloofdstroornmagnectschakclaar JR'i:F4/F5/F6 Spanning afhankelijkc wc.:rstanden
209 Remmagneetschakelaar 385:Ll/L2/L3 Uitgangsfilter
239 Stuurstroomtransformator 385:Rl/R2 Weerstanden voorlaadcircuit tussenkring
286 Stuurstroomzekeringen voor primaire wikkeling 385:R5/R6 Weerstanden ontlaadcircuit condensator
287:112 Stuurstroomzekeringen voor secunda.ire wikkeling 385:Tl Stoom .. en telnpera[uursensor ..,
306 Remweerstanden 385:Vl!V2/V3 Motorbrug
385:A1 Bewegingscontroleprintplaat 385:V4 Remtransistor
385:A2 Inverterprintplaat 385:VS Diodebrug
385:A3 Modulatieprintplaat 385: V6 Drie-fa.~ige gelijkrichtbrug voor
385:A4 Gebruikersinterfaceprintplaat dynamische remming
38S:C l/C2/C3 Condensatoren 385:V7/V8 Gelijkrichters
385:C5 Beschenningscondensator voor de IGBT/s 389 lngangsfllter
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-05
Page: 20

Schcmablad 2: Het vciligbeidscircuit

l 8 l L I lJ I I l G

MACHINERY·MASCHlNE-MAS~INERl I' XII9/J ..


I ~-------------,_,.'---+-------·)-f-- 186 185 I

~ ~S~H=A=F=T-=S=C=HA=C=H;T=-S;C=H=A;KT;= =I2=~J~~~=======~~I=1=2====~;------------:~-~:--:::~'"
N2J9
I A4 •24V
f-

2 XHI/1 2
L-------------------------~r----------·r~

.----~:~~·A:--;-'2•J~B x_MJ1~~rr-- Jl _ _ _

L _ _ I_ _ t_-_ _:_::~~=
_ _

IL-----------------------------------------------------.-rr--~'
. XI.02~~
X0212
J

~------------------------~---~
24VOC X0211 I 84 375
r---------------------------------------~ TMSSBS
I~----------------------,~--~57,~~6-~--~--------~ 275 OFF

275:1 ~ B ON
'---------,2:- I ~ 2 OFF
l , 4

SHAFT·SCHACHT-SCHAKT
~~~------~~H=J/~8·'--­ 1-
I 27
r--------1-.,.-,
8~ HJ/9 ~~

, - - : - f - - - - - - - 1 - - - - - - - · )-r--
)-----J
Xlllt/3

I~ 2
5 XII)t /4 5

~------,1~:U
151: N XHI/3 ~~p
~ U XHI/4
~------------------------~-----------·)- 1-

CAR-KABINE-KORG
6 ~---------------,
42:05 4I
_____.,. . . . ,52 XCIIJ
...o------· )- 6
' ~ ~ r-'__,o---------x_c•_,_z )-·t-----'
63:1 "ll

-
INPUT I
'STOP'
XCI/5 • "\.
,
CONTACT
~ ~
\
/ '
INPUT 2
CAR OOOR

>-0-.. ...,o--------- ,J-t---------11-t:::~Hr---;


XCI/6 _"\ CONTACT
~ -

I_A
6 7: E
r:)----r<~ TTC
~-TTC)
>-t-< T
_, 86 7: E
TTC LOA )- -
CAR LOCK
~
INPUT J
8
'--------~ LOA.,
- r(·LOA)- XCI/7 '"\.
r-'...,o------------ ,>-+---r-------+-t::::lH-t--1
CONTACT
~ 8
~

SHAFT·SCHACHT-SCHAKT
121:2 122:2 121:1 122:1 XHI/7
~coo~ er< coo }r--Jir--t-------·)-
f-

1 I
500 (5 ( :rJ ~ 500 :r1 A- ~

H01STWAY
IHruT 1

~
I •

~coo~,T~coo~ '99r~-;------------rT~-------~7r,_--~
9 1 XHI/8 CONTACT 9
."\.
.,
-(S L( SOD )~ ~
-(3 ~ 500 L.!___,
))---- L 186

.
1-
OUt Go!•
T. SYRIIAN
DI'N.
TS ""D.C:I tiJ;)E TI.ISS0 lLAI('.UAOl
EH. E. SV
II•.. ILV

1- 0.1( 25·69·95
01
"· HEC 0<11.
l'rrtl. J""'· 11\St..E

SAFETY CIRCUIT
1-
--
0.1( ..... AIPO. Y•fll
1-
1- m~~G SICHERHEITSKREIS
SAKEAHETSKRETS
CIRCUIT DIAGRAM I 651248E05 I ,. ..G( 2
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-05
Page: 21
Scbemablad 4/1: Het besturingsgedeelte van de V3F-16s, met alleen A-deur

SHAFT·SCHACHT-SCHAKT
HJ/1 385
136:U 516:U X02/l )- •24V
0 .._ 184 385:A1
I B
...._. 516:U
14. JS IJ6:U
136:N HJ/2 516:N T 4
516:N

...._. HJ/~"\
I B s- 4
IS. 36 I 36: N

2 X0212• )- ·124V
184 1'-- 2
"'
Bn 21 CAR LOAD
I
3~0 16

··~
11B
L'MJ
SENSOR 'tlh
Gn
Yo
2 lWA 17
J AOAPTER 12
4 14
t--
J 24 61: N

2J 61 :U

Bk 5' IS
r---
3 XU2JIJ 3
CAR-KA81NE-KORG ,"\_ FULL LOAD
XU23/<
OVERLOAD

M
SUPERVISION CENTRAL
XU221
UBEAWACHI..tlGS ZENTRALE r-:
OVERVAKHINCSCENTAAL XU22;;:- 015TUABANCE ALAAIA
99:L OAL GP
XU227?
..__
99:5 XC BIB "'
-o.. ) ( OLF; OVERLOAD

35 ,., XCB~\
PAC"' PRIORITY CALL IN (AA

6t:uJTt o!::l 1-P--"'


XCSI!._
61 :U

~ .n
XC Sit_
"' Xl,tl71•5)-
w 61 :N

w
375
5 A t- "' XU1716 5
l:0It •~A
xcst;
XCJ/~
"'
·)-
JB
TMS5BS

·/14Y
~Q
.n
184
-"' •24V
"'
6
42:N 42:U
-"'
XCI /1

XC6~ '.
r--) I XIB/2 1JBYAC
.. 186
XU3J~5)-
D INSPECTION
DOWN
-f¥t ,....,1:1'
6
-"'

4 2: os
t-
XC6/4
"' L.:::!_j
,., ..o-'- INSPECTION ~~
'it XC61!._
XUJ3/4.._ uP r--!'o1' I
..t"o _-'_
~
"
I
XUJJII,
"f r-
184
·2:-. I
I
2711:N 27B:U
2 B I
185 _,_
NlJB

6
2711:
s 1 B2-1t,l
xunn,
INSPECTION -f¥t
,.....1'
8
B 7
SYNC. Ul' ~ a
516:U XH611_ '- -f¥t
6 / 5
SYNC. DOWN ~
,----,
516:N XH612_ '\ ~
6 / 5 "' ~

9 9

"
0[\I""A OMH.
f. SYAIAAN 15
Dol( 25·89·95 DI'I.HEC

'· CONTROL ~OULE V3FI6s 1


:i ~~~P! 1-5-----.----V-)_F_I!i-. s--------;
w.~..:... TEUERTEIL I ----~
.l.l"t'Q, w•fh,
I.IANOVEAOEL I V]F16s

~J._f:1_~U_!]___Q_~lA::_t:G~R~A~M~---------------_J......::6::...::5:_1_2_4_8E_0_7____--'-!'""' .;
KONE Elevators MAJNTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-05
Page: 22

Schcmablad 4/2: Het bcsturingsgedeclte van de V3F-16s, met A- en B-deur

c
A I t:l I I u I t: I 1-
. I (.,

5HAFT-5CHACHT-SCHAKT
385
I t36:U HJ/1 516:U X0211• )- ·z~v I
I -- 184 385: AI
8
....... J
516:U
~
14 35
0 136:U
f-- 136:N HJ/2 516:N '-
516:N 15,)6 I )6:N
I 8 J ~

L---1 HJ/6 "\ ·12~ V


X0212' )-
2 ,/
-- 184 2
X12 CAR LOAD
8n I 16
3<4il 21 61: N

L'Ml
Hll Gn
Yo
2
J lWA
11
12
- I 2) 61: u
- SENSOR
~ AOAPTER 11
""'Bk 5 IS
l XloQJ/J"'
FUlL LOAD
XloQ)/1:
OVERLOAD
3 CAR-KABINE -KOAG SUPERVISION CENTRAL 3
XloQ 21
UBERWACHUNGSZENTRALE r--

99:L
OVERVA~N I NGSCENTRAL
XM22~~ ~ DISTURBANCE ALARM
OAL GP
-
99:5 XCB/8 '-
Xlol2 21-.
_,
OVERLOAD
-
:_p-)-( DLF
XCB/S
~ 35 PRIORITY ULL IN CAR
-"" _p-- )-( PRC ,; 4

~
d::l XCS/~
61 :U
......
w
,/

~
Xl.ll7~5)-
- XCS/2
61 :N ~
.J>-,;
u
~
543:0 XMI11•6)-
CIZIJ

--::~
- XloQS/J 375
5

~ R ~·
XCJ/H
j: :: .,1 Je

-/24V
TMS5BS
5

f--
~~ 184

~
:_p-_, •24V

6
42: N 42:U ~?------
_,., :_p-)
XCI/I Xl.l9/2 "' 2)3VAC
126
XI.I)J/•\-
n INSPECTION
OO'Iotl
--r8ll ~r

42:05 I .rt :_p-_,


XC6/~
INSPECTION~
~ I

If-
I

r-- 1r XC6/~
XI.<) )/4
)-
U? .-..,!~

~
11.'- ...P-- ;)
7
I XI.<)J/ 1)-
0 f-
184
•24V

-- 7

270:N 270:U H2Ja


185 -
I 2 8 1
r-- 2711: f-
6 s 7 B 21£ I INSPECTION ~
XIAJJ/2.._ r-..tr
8 B )1t 7 ~ 8
I SYNC. U?

~
CS 515:U XH6/I

SYNC. 00~11~
r-- 5HAFT-SCHACHT-5CHAKT 15:N XH6/2 ,-...:' r -
I]]: I 6 / s ,/
~
~FIO XHS/5 FIRE DETECTION IFJOI
9 3 _, FJREI.IANS OAIVE !F;101 9
1[--C FRO XHJ/~2 ·/2~V
_, 18<

-- ...,O(U~"
T. SYRUAN
97-eS-95
-· rs
•cr••·HEC
II"''IIQ).C'
Ieo<!.
(DO( 11.<558

[""'·
, .. u<u ..ca

I OE<.
EN.GE.SV
., .......
l'iSt..E

r- CONrROL MODULE I V)F16s

UIUE ...._,, ..... 110.


t
DUI ..... ........ Y•FI\
1-
r- c~~~ STEUERTEIL
IAANOVEROEL I
I VJI=16s
V)F16s
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-05
Page: 23
Schemablad 11/1: De deurmoduul ADX/ADF

; ~+---A-----~~----~~--~i-----~~----~l____u____~i____~c-----~~---~------~~--~u~~~:

-~

2
CAA-KABINE-KORG 2

!AI PE c•us 5 Dill DJ


~--------------------~-r---o. ~~--------------~ l 1 85

3
.--3-B_S______,

I AS
---+<
,..xa

~--t-{,..XOI/2
113
c•211

... ---o. r-,.,o----------1


./~ r- HII!VAC
3

2 I
L
1 I
3
J

;;-J
XCI/. "' 1-
I XJ-

J
,~ \
- + - - - I K - ( LOA } - - - , "'I
'

~l 85: I r
I AS ___,K xm:" C 1J I "
19
G

Xl.t7/6 2JBVAC
11 cP'
TMSSI!S XIA!/5 II IS r-- I
375 ---+<,..~LOA}--==, r-l
,.. IA!/6 ___j 1 I c I
-----!-{
,..XU2811 C42/7 CLOSE BUTTON ]4: s I L-. -
~--K
OCB~l
5 ---a. r-.-0----{
si
184
·124 V
-+-r~----------------~J------~~~~------------~36
_XCJ/12 I
I
--~---8-~
LKx_loC'2_s_ts_ _ _ _____,
XI.C'25/J 543
':" r-- ~BUTTOH
008~-
34
14
I
'--'
~
I
[ f-< s L 1 ~ xcstJ Ja oooR ZONE aan I
'-il----------11!-------"i· -----G ~ ~ FS I _I
6
Xl.l25/1
I - "' LOA )-=,..£1
OPEN 67: E
I * I
I :
cl
I

u
(42/4
16 T
J _,.JY--~----1.,· ~ r- 48 r----
L--e-LOA~ I I !

---t---------------1,. ---~"'""-.l~~----<._,.. LOA ~


XCVI
7
: ,E
I' 44 89 I Ii
.:; 7
xc 213 2eavoc ~ I 45 r--- ~
!
-----t----------------\_~---~o...J.r--_,t:.>----<._<: LOA :r-1 I 46 r-- I
I
I
I w.
----,,----------------\. .
Lr XI.C'2512 _rCl216 CLOSE
-----~~~~>-~-------~ 11 I
8 -----t--------------_r-<._·- --o. ,..o---+------------j Je
xce11 RcU?EH I .I
... -- I
I
I
I
I

~
9 "I
I
I "~
I.
~~-r----------------------.----,---,--~--~~rl~~•wl~~·----~~~.---rs--''~'~m7~~,~~•·~r~~=s~e----T,~"w~< ...,. j I
EN.G~ f- T.STill.lAt< I
f- "'" 09·85·95 Ql•l. HEC J"'· I"'' ltUtA
DOOR MODULE AOX/AOF

"'"' ... , , _ , 1.,. 0 ' 11 """· ....... ti•fll


~ m~~m I-T.....:U_A_t.40:_D_UL_ _~A0::-:-X-/-:AO::-:F~-------1
OOAAMOOUL AOX/AOF '
L__l~--------------------~--~--L---L-~~--------~----~------------------~----'
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-05
Page: 24

Schcmablad ll/2: De dcurrnoduul ADX/ADF, met A-dcur

A I 8 I I u l t: I F I

'--
-
2 CAR·KABINE-KORG 84

I AI
PE Cl215 5 01 II OJ .

- ~----~----~-----------c:~--~----------~ I ~----------85~
@.
I

3
385

I AS
----1-(
XOI/3
- - - - - < ' ---o.
XOI/2
------------<:
(12/1

Cl212
r-
40BVAC
-o....l-""'...o-----------~ 2
J
II
I L J ~---8 ~ A
3

,.._-1-( XOI/1 ,
- - { LOA ./>---~
1-- nJ
··1
XJ -

_-K::J
-
!-- I AS
1118 ~ 85: I
G
1 I 19 ( )
4 L . _ __

TM55BS
_____J

----1-(
>1.17 /6

"'ne/5
2JBVAC
1'
I I 18 ~
Gcr
-
I IL -
375 --~1-< - - ( LOA )-----,
XJ.E/6 I G
---!-(
,XIA28/I
Cl2/l CLOSE BUTTON 34 : S
5
----1-( : --:-<l-- --JJ----< DCB~l 1 5
·124V
I 84 ~~~----------C~---o.
XCJ/1 2
- Jii I
IOPE!~ BUTTON 3~
I
- ~008~- 11

L-
-(~1.125/S so c 12/J
1------(~ -o..._ __.;:>---
Je OOOA ZONE
4F5
- I BB("\

6 ~s I 19-
* 15

·q
1
I I I
_..XJ.A2511

J I
CC211

--{ ---<>..c-- !
0!':11

LOA) •
E~ •
•s I •a f---
T
. I
! .
II
I
t-- _._--I-('-
XU251J
----*1---.....J t
54],: D
'J A

--.--+------------<__: --o....I-"J>---(~ LO.a.


XC2/I
4 ·LOA

~7:E
'
I ··~ 89 I
Hi
xcuJ zeavcc * I IS_
0
---+----------<: --o....I-""'J>---c' LOA I 16-

t--
--~1-(
Xl.l25/2 (12/6
----------<: - - a . . . . _ . f l - 4 - - - - - - - l l 7
ClOSE II
8
xcen REOPEN
~-+------------(~~1-""'~--+---------~JB
I 8

1-- -

f-
~'llc.lo(ll
T. 5YAJ.1Atl
~.
rs l....a:>.e' cr:a russe l <..CU.U
EN.GE.SV
I"'' n.v
1- .. 11 83·85·95 Dl•r. HEC ,D<I. "'""· 11111('. IIU....:

1- DOOR MOCULE AOX/AOF A-DOOR


~ trJ~~~
,.,,. 0&1( ....,. 1-TU_R_l._IO_DU_L_ _ _A_D_XI_A_O_F_A_·T_U_R_ _ _ _ _--1
OORRMOOUL AOX/AOF A·OORR
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-05
Page: 25
Schemablad 11/3: De deurmoduul ADXIADF, met B-deur

A I B J I u I I I .G

2 CAR·KABINE·KORG 84

1--
tAt
PE
---------------i· ---o. 1--".t>--------~
C42/S 5 01
II I Ol
I 85

3
385
t AS ---+Z-.X
XOI/3
..O_I_/l_ _ _ _ _ _

---~----------~-~ ~J>---------4
Cl1/l
--(:~~_p--4B_B_V_A_C_ _ _ _-l
3
2
II I L 3

IAS
--~ ~LOA

'""' (LOA J }\..----. ,.... Xil


::: (~J Xl-

G
85: I

-+---I-{_..XU715
,..XIA7/6 2lBYAC
II
I
G w
~
I IL
TMSSBS
---K 1 18
~~ I

1- 375 ----(LOA ~ G
---t-f,..XIo616 __j _
XI.QB/1 C42/7 CLOSE BUTTON 34: s I
5
---H --------~-----n ~ r0C8~l

184
•/HV
-~,__ _ _ _ _ _ _ _~~---o.
.fXCl/11
~
36 I
I
:
34
euTTON''
008~- f-

L _rC42/~ r~~:rs 88 { " \

6
XIA15/I
----
1

j
-~ f-'"""
OPEN r
LCATT
67:E 16
I 48 t--
* !
l'
5

1--
_XIA151J
o---t-{r
J 543:
__,
~ ~-·LOA r==..-J
~ .1S. I -
- '" • ...... a
_XC2/I
_ _, __ _ _ _ _ _ _ _-\._r ---o. 1-'" ~LOA ~7: E
BC- o
t

7 zeevoc ~
45 ~
~
_rXC21l
~-,_--------~~---o.~ -.LOA 46 t--

XIA1511 _Cl 216 CLOSE f-


1-- ~--+Z-.-----------~..r---o.---~I~J~~------~t7

XCB/1 RECPEII
B --+---------\.'- - - - o . ~.JJ--+-------1 JB a

t-

9 9

russa I''""'_" , .. , .,.


~
t>:IIW.:•
T.STRUAN ""- IS
II...CD.J:, C:x:t
: EN GE <j'l

1-- o•l( e~·es-~s '""· HEC le.., I""' I"'' l'i\Lc


I
=m~~~
DOOR MODULE AOX/AOF B·OOOA
\.-::TU::.A.:::M=O:.DU::L:__ ___,..A..:O~X,_I_:AO:..F_::.B_-_Tu_R_ _ _ _ __
IS\1.( o.... ,
-- ..,.,. ... OoRRMOOUL AOX/ AQF 8 · OOArt

.}
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-05
Page: 26

Schcmablad 23: De kooivcrlichting en het alann

A I t:l I c I 0 I t_ I t- I G

1 +24V 375 TMS5fl5 -124 1


---.,
- ~r_.....-
~
c
~L_,
g 1"'
IT\

I
I
;;:

':
Xt.QI/1
Xt.QI/2

XM21/3
XM21/4
Xt.QI/S
} '"'"'"" """~
UBERWACHUNGSZENTRALE
OVERVAKNI NGSCENTAAL

ABE MO
f-

2
12 MAX. 2JB VAC. 1BA
1 ALAAI.I RESET
- XI.Q 1/6

~
~ARM

I
12VOC BATTERY
CHARGING
SET
.... - XM21/8

Xl.611
-
.....- :-(·

3
C9= ...
...
Xl.6/1

XHJ/12
T-1,-- 227 SHAFT-SCHACHT-SCHAKT

139
3

XHJ/9
r-- ... r-

<I > DELAYED ALARM ® 1


279:L CAA-KABINE-KOAG
[ re
XM26/1
t 2 . . 1Ss l 2
4 31:l:E 4

r-
z XC914

--
0
l ll
k t-'

> XCJ/9
a: ......
w
- -
~
0...
::0
lll
....
::r:
..__
re· XCJ/12

XC5/6
,.....
I 39
5 -
I.!)
...... 5
~
...J
a: Et.EAGENCY LIGHT
< XCS/7
u

~
r-
-
- P47/4

5 11~(2/5
:--o.... ~11 ..__ P4713
5
KNX
C212

r--
(--o....
(2/J -- P4712

C--o....
-- P47/1

~
CAR FAN (2/1
XCI 812
7
I - :-(·
.......... (--o.... ,...o--( OCV A "' '\...
7

,--
2913:
I0 XM27/1 XM2712

~
f C216
PO'!!£ A
,--a._
--
LH45
f-- KRAFT I ..., 2 :.-.
ST IGAAE
\AI
- 23BVAC
N C214
8 '"'
~ ~--o.... r- 8
3 .... 4

17 SHAFT-SCHACHT-SCHAKT
- '"'
~
r-
29B:2 268 15 137 157: 1 - T
1.,

·~.
~

-JJ:~~ ~~~
2 2 1
16
9 9
: 274 2":-j[ J
~

~s
~ 4
~

-
DUIGHE.II
T. SYRMAN """· TSY _II'OID.C' CODE TIISSB __ l_I,.AIQJI.&l
EN.GE.SV
'Y•IILW

- D&lt
95-18-95 D(.r. HEC ICIC). 1-· !""'· IIISI.E
CAR LIGHTING AND ALAR~
-
IISUI lrl.flf'CAfiC)N D&lt
"""· ........ Y41l
b-
~-
~~;~ KABINENBELEUCHTUNG UNO NOTRUF
KORGBELYSNING OCH NOOSIGNAL
CIRCUIT DIAGRAM I 651262E23 I''"' 23
.I

KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-06


Page: 1
Compiled by: TNLIP. Vriens Date: 12.03.1996 Issue: 03.12.1996
., Changed by: TNLIP. Vriens 10 KONE Elevator GmbH No of Pages: 12
Checked by: TNLIR. Wezepoel Drawing no: Language: nl
Approved by: TNL/K. Butschek Product code: GreenST AR SW: FMS.O, CD5.0 Win

6 DE V3F-16S GEBRUIKERSINTERFACEPRINTPLAAT 385:A4

De tekst is voor een deel overgenomen uit het document TC05216D 1-EN.

6.1 Functiebeschrijving van de gebruikersinterfaceprintplaat 385:A4

De V3F-16s gebruikersinterfaceprintplaat (USER


INTERFACE BOARD) 385:A4 geeft informatie over
het systeem en is speciaal ontworpen voor foutdetec- 0

V3Fl6s
tie en het instellen en meten van enkele parameters.
De gebruikersinterfaceprintplaat heeft twaalf gele 0

LED's, een 7-segments display en drie druktoetsen.


Via een vlakke kabel is deze print met de bewegings-
0 0
controleprint (MOTION CONTROL BOARD)
385:Al verbonden.

385:A4
0 0

Afb. 6.1 De gebruikersinterfaceprint 385:A4.

r--

~~
'=:-
:c=J 1\
=CJ =r - -

j:a
t.!.l
Cl
-
0
::E

V
g I II I PUSH TO
CON ARM
0 0

Afb. 6.2 LED's, drukknoppen en het 7-segments display op de gebruikersinterfaceprint 385:A4

De twee druktoetsen direct boven en onder het display (t -!-) dienen om de verschillende modes
te doorlopen. De derde toets (aangegeven met PUSH TO CONFIRM), wordt gebruikt om de
verschillende handelingen van de gebruiker te bevestigen. .,
Het 7-segments display wordt gebruikt voor het weergeven van de verschillende modes (DIS-
PLA YMODE 0 tlm 9 en a, ben d) en de V3F-16s parametersymbolen wanneer deze ingesteld
of gemeten warden. De modes 7 en 8 zijn voor produktdeskundigen en zijn derhalve niet in dit
opleidingsboek opgenomen.
Voor de modes 9, a en b, zic hoofdstuk I0.7.
Voor de mode d, zie hoofdstuk 13.2.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-06
Page: 2

Ovcrzicht van mogelijkheden omtrent het aflezen van modes c.q. het instellen van parameters.

\ I

~
FOUTWEERGA VE SNELHEIDSPARAMETERS
normale displaymode
-~- ~ I
Informatieweergave

I \ MODES
MODEO
-
-"' "'
~ 1,6t~
0\ 00 r- \0 on "<t M N 0 H07 Aandrijving uitschakelen
H08
"'c: ·;;o"'c: ·;;oc: -~c: ·;;oc: ·;;oc:
[8]
«! «! «! «! Versnellingsveranderi ng
c: c:
t>O -~
.:: c: "' «!

"'
0... 0... l l l & 0... 0... 0..."' c":
01 H09
HIO
Versnelling
lospectiesnelheid

·~
HII Nominale snelheid

-
I)~
- 2)~ ~
1,6)~[@ 2)~ 2)~
1,6)

I)[@
rv
1 1r
~
BEWAKING

~
ALGEMENEPARAMETERS
lnformatieweergave Informatieweergave

[]MODE.! MODE9
TMSIV3F-16s interface
H04 K4 Motorspanning
[2]MODE~ HOS K3 Compensatie bij hoge

1,6t~
Aandrijvingsfase snelheid

[3] MODE~ 2tl& H06 K2 Compensatie bij lage

r3l
snelheid
Gelijkspanniog tussenkring H07 K I Minimum spanning

2r~ 1,6~~
HOB
~MODE~ H09
O-factO<"
Sl.artvertraging
Motorstroom
HIO
[S] MODE~
Koellichaamtemperatuur
HII
St.tndaard instelling
Wissen st.tndaard parameters
laden

[6] MODE~
Kooibelasting
1,6)~~ 2) 1611 . 2)~
1l 1 r_
METING EN

MODE7
1rnmu l'r-
lA- IN BEDRUF STELLEN

!a] MODE~
Test~od.e V3F-16s
aandrijvmg
m
2~~
HOS

·~
Motorspanning
H06
[J] H07
H08
S troom tussenlcring
St.ttorfrequeotie
Versnelling
[@MODE!!
Testmode gehelc
liftinstallatie
2)

H09
HIO
O-factor
Snelheidsreferentie
2r~ Id] MODE~
Leerritmodc
2r~
HII Afstand naar volgende
stopplaats

1,6) rryi& 2)~ 2)~ 2) f6ll


KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-06
Page: 3

Voor het bedienen van de toetsen in de DISPLAYMODE kan de lift zich op inspectie(torn)- of
nonnaal bedrijf bevinden. Bij nonnaal bedrijf de deuren en de buitenbesturing buiten bedrijf
stellen. Er zijn dertien display bedrijfstoestanden: de displaymodes 0 t/m 9 en a, b en d op de
gebruikersinterfaceprint:

0: Foutweergave (onder normaal bedrijf).


1: TMSN3F-16s interface (statusweergave van de V3F-16sffMS 50s).
2: Informatieweergave over de verschillende aandrijvingsfasen.
3: Informatieweergave over de gelijkspanning van de tussenkring.
4: Informatieweergave over de motorstroom.
5: Informatieweergave over de koellichaamtemperatuur.
6: Informatieweergave over de kooibelasting.

Mode 7 tfm 9 zijn alleen bestemd voor produktdeskundigen en 'experts':


7: Deze mode dient voor het verrichten van metingen.
8: Informatieweergave over de snelheidsparameters.
9: Informatieweergave van de algemene parameters.

a: Testmode voor de V3F-16s aandrijving.


b: Testmode voor de gehele liftinstallatie.
d: Leerritmode.

6.2 Displaymode 0: foutweergave (onder normaal bedrijf)

Er zijn negen pagina's voor het weergeven van liflfouten tijdens de rit. Alleen de fout 'tempera-
tuur koellichaarn te hoog' wordt ook gedetecteerd als de lift niet in beweging is. Mode 0 geeft
de huidige liftstatus weer. Elke fout wordt op een pagina opgeslagen in de volgorde waarin deze
zich voor doet. Als de spanning wordt uitgeschakeld of het geheugen wordt gereset, zal het
opslaan van liftinformatie weer van voor af aan beginnen. De meest recente fout is te vinden op
pagina 1 en de oudste fout op pagina 9.

• De LED is uit 0 De LED brandt


VERKLARING

Dr.stop HOI de V3F-16s aandrijving heeft de lift laten stoppen

RMS o.c. H02 RMS overstroom

B.resistor H03 defect in de remweerstandschakeling

H.S.temp. H04 temperatuur koellicha:un te hoog

AC volt. HOS wisselspanning niet in orde

V3F-16s H06 V3F-16s aandrijving niet in orde

LWD fail H07 fout in lastweeginrichting

Motorffacho. H08 fout in motorbesturing of tachodymuno

Posit.Iost H09 V3F-16s is positie kwijt

H.S.temSW HI 0 temperatuur koellicha:un te hoog (SoftWare)


PUSH TO
H 11 niet gebruikt CONFIRM
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-06
Page: 4

Het foutgeheugen wordt als volgt gebruikt:

1. Eerst de toets met het - teken indrukken om in mode nul te komen.


2. Het selecteren van de pagina' s wordt gedaan met de toetsen t (+) verhogen en ..1- (-)
verlagen. Na het indrukken verschijnt voor een kort moment de letter 'P' en vervolgens
het paginanummer op het display.
3. Om het foutgeheugen te wissen moet kort achter elkaar twee maal op de bevestigings-
toets (CONFIRM) worden gedrukt. Op het display verschijnt 'c' en 'C' als het wissen is
geaccepteerd.
4. Bij het selecteren van de pagina's (met uitzondering van mode 0) zal het ?-segments
display gaan knipperen.

6.3 Displaymode 1: TMSN3F-16s interface (foutweergave van de V3F-16sffMS 50s)

Als de lift een commando heeft ontvangen maar niet start kan met deze mode worden uitge-
maakt of de fout afkomstig is van de V3F aandrijving of de TMS besturing.

De startvolgorde is als volgt:

1. De TMS besturing selecteert een bepaalde aandrijving; inspcctic-, corrcctic- of nonnalc


snelheid.
2. Hiema zal de V3F aandrijving de TMS besturing verzoeken de hoofdstroommagneet-
schakelaars te acti veren.
3. De TMS besturing zal hiema de op- of neerwaartse richting selecteren.
4. De V3F activeert de motorbrug.
5. De V3F activeert <;le mechanische rem.

Opmerking: Als er nog geen succesvolle leerrit heeft plaats gevonden is uitsluitend de inspec-
tie(tom)aandrijving toegestaan. Gedurende de startvolgorde zullen de LED's gaan branden van
boven naar beneden (bij onderstaand voorbeeld resp. H04, H05, H07, H08 en H09.

Onderstaand voorbeeld geeft een nonnalc neerwaartse rit wecr.

• De LED is uit 0 De LED brandt

VERKLARING

Inspec. HOI inspectieaandrijving is geselccteerd

Relevel H02 nastellingaandrijving is geselecteerd

CorrDrive H03 correctieaandrijving is gcselecteerd

Normal 0 H04 normale aandrijving is geselectcerd

M.cont 0 HOS de hoofdstroommagnectschakelaar is geactiveerd

Up H06 opwaartse richting is geselectcerd

Down 0 H07 necrwaartse richting is geselecteerd

MBE 0 H08 motorbrugtransistoren in werking

Brake 0 H09 de mechanische rem is geactiveerd

No setup HIO er is geen leerrit uitgevoerd


PUSH TO
HII niet gebruikt CONFIRM
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-06
Page: 5

6.4 Displaymode 2: informatieweergave over de verschillende aandrijvingsfasen

Deze displaymode geeft het verloop van de aandrijving weer. Een nonnale rit kan warden ver-
deeld in negen fases: vanaf het begin van de liftaandrijving en de bekrachtiging van de motor
tot aan het eind van de rit en het normaal stoppen. Als er zich gedurende de rit problem en voor-
doen zal de rit door het maken van een snelle stop warden beeindigd. Terwijl de lift beweegt
zullen de aandrijvingsfasen door brandende LED's van boven naar beneden warden weergege-
ven. lndien de lift niet beweegt is de status van de vorige rit op de LED's 'af te lezen'.

Bij stilstand branden dan de LED's HOl tlm HlO. Als LED Hll bij stilstand brandt, dan is er
gedurende de aandrijffase iets niet goed gegaan, waardoor er een noodstop is gemaakt.

Onderstaand voorbeeld geeft een norm ale rit weer.

• De LED is uit 0 De LED brandt


VERKLARlNG
., .. ·'\
J Magnet. 0 HO! motor magnetis:llie is geacliveerd

13rake 0 H02 de rem is geactiveerd

Jerkl 0 H03 afronding van de versnel!ing

Acceler. 0 H04 versnelling

Jerk2 0 H05 afronding naar de norma le snelheid

ConSpeed 0 H06 constante snelheid

Jerk3 0 H07 afronding naar de vertraging

Deceler. 0 H08 vert raging

Jerk4 0 H09 afronding naar het stoppen

NonnStop 0 HIO normaal stoppen


PUSH TO
QuickStop HI! snel stoppen CONFffi.M

6.5 Displaymode 3: informatieweergave over de gelijkspanning van de tussenkring


...;

Het gelijkspanningsniveau van de tussenkring varieert naar gelang de motor aandrijft of afremt.
Als de motor afremt, wordt er energie opgewekt die in de remweerstand (306) vernietigd wordt.
Deze opgewekte energie verhoogt het gelijkspanningsniveau. Bij een te hoge tussenkringspan-
ning zal de remweerstandschakeling niet functioneren. Het spanningsniveau kan in deze
mode gecontroleerd warden.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-06
Page: 6

Onderstaand voorbeeld geeft een normale opwaartse rit weer met een lege kooi.

• De LED is uit o De LED brandt


Spanning VERKLARING

700 HO I maximale spanning in de tussenkring

675 H02

650 H03 maximalc remspanning

625 H04

600 0 H05 maximale aandrijfspanning

575 0 H06

550 0 H07 nominale aandrijfspanning

525 0 H08

500 0 H09

475 0 HI 0 be waking onderspanning in de tussenkring


PUSH TO
0 . .450 0 HI! CONFIRM

6.6 Displaymode 4: informatieweergave over de motorstroom

Aan het einde van de versnelling is de motorstroom het hoogst. Door een te hoge stroom kan de
motor oververhit geraken. Een te hoge stroom is normaal een gevolg van foutief ingestelde
motorparameters. Het niveau van de motorstroom kan in deze mode gecontroleerd worden.

Onderstaand voorbeeld geeft een opwaartse rit weer met een lege kooi.

• De LED is uit 0 De LED brandt


Stroom VERKLARING

MAX. HO I max.imale momcntclc stroom

H02

ACCEL. H03 versnellingsstroom

H04

H05

H06

NOM. 0 H07

0 H08
stroom bij constante snelhcid
0 H09

MIN. 0 HIO
PUSH TO
0 HI! CONFIRM
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-06
Page: 7

6.7 Displaymode 5: informatieweergave over de koellichaamtemperatuur

Het koellichaarn neemt de wannte op die binnen in de transistoren wordt ontwikkeld. De koel-
lichaamtemperatuur kan in deze mode worden gecontroleerd.

• De LED is uit o De LED brandt


Koellich. temp. VERKLARING

80 oc HOI
(hardware)temperatuurbewaking stopt de lift
75 oc H02

70 oc H03 temperatuurstoring! controleer de sensor


65 oc H04 (software)tempemtuurbewaking stopt de lift

60 oc H05

55 oc H06
temperatuurbereik bij hoge gebruiksfrequentie
50 oc H07
i:i }
=-~
45°C 0 HOS
4QoC 0 H09

30 oc 0 HIO temperatuurbereik bij !age gebruiksfrequentie


PUSH TO
20 oc 0 Hll CONFIRM

6.8 Displaymode 6: informatieweergave over de kooibelasting

De informatie over de kooibelasting wordt gebruikt om de lift soepel te laten starten. De last-
weeginrichting kan in deze mode worden gecontroleerd.

Onderstaand voorbeeld geeft een kooibelasting weer die de helft van de nominale belasting
bedraagt.

• De LED is uit 0 De LED brandt


Kooibelasting.% VERKLARING

t06 HOt

tOO H02

H03
vollast (nominate belasting)
0
75 H04

H05
I: ,1
50 0

0
H06

HO?
in balans (halve belasting)
EJ
25 0

0
H08

H09
0 "
+0 0 HlO lege kooi
PUSH TO
-6 0 Hll CONFIRM
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION ·AS-1.1.19-0'6
Page: 8

6.9 Displaymode 9 en a: testmode voor de V3F-16s aandrijving

Zie hoofdstuk 10.7.

6.10 Displaymode b: testmode voor de gehele Iiftinstallatie

Zie hoofdstuk 10.7.

6.11 Displaymode d: leerritmode

Zie hoofdstuk 13.2.

6.12 De LED's op de bewegingscontroleprintplaat 385:Al

POWER (groen)
Deze LED geeft aan dat de stroomvoorziening werkt.

S-CIR OK = ~AFETY CIRCUIT OK (groen)


Dcze LED geeft aan dat ingang 50 laag is.

................
............. .

. .D~

ID
D DODO i

~D
I ~
0
r
• • ••••
fiTFI IT1TEITIJ
Afb. 6.3 De LED's op de bewegingscontroleprintplaat 385:Al.

STF AIL =-START -FAlLURE


- (rood)
Deze LED geeft aan dat er motorstroom of tachospanning aanwezig is zonder aandrijfcom-
mando.

DRIVE MODE (geel)


Dcze LED geeft aan dat de TMS besturing een aandrijfsignaal geeft.

START (geel)
Deze LED geeft aan dat de TMS besturing een startsignaal geeft.

CONT =CONTACTOR (geel)


Deze LED geeft aan dat de V3F-16s de hoofdstroommagneetschakelaars vrijgeeft.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-06
Page: 9

SP.LIMIT =SPEED LIMIT (geel)


Deze LED geeft aan dat de snelheid lager is dan 0,3 m/s.

V3F OK= V3F-16s DRIVE OK (groen)


Deze LED geeft aan dat er zich in de V3F-16s aandrijving geen interne fout bevindt

PICKUP (geel)
Deze LED geeft aan dat de TMS besturing kan bepalen of er op de volgende stopplaats gestopt
moet warden.

SYNC =SYNCHRONISATION (geel)


Deze LED geeft aan dat er een synchronisatie aanvraag voor de TMS besturing is.

Opmerking: Bij het maken van een zogenaamde 'leerrit' zullen de LED's PICKUP en SYNC
tegelijkertijd branden.

BRAKE (geel)
Deze LED geeft aan dat de V3F-16s de rem vrij geeft.

U61 (geel)
Deze LED geeft aan dat de lift zich in de zone van de 61 :U vaan bevindl.

N61 (geel)
Deze LED geeft aan dat de lift zich in de zone van de 61 :N vaan bevindl.

U136 (geel)
Deze LED geeft aan dat de lift de vertragingsschakelaar 136:U heeft bereikt.

N136 (geel)
Deze LED geeft aan dat de lift de vertragingsschakelaar 136:N heeft bereikt.

UN132 (geel)
Deze LED geeft aan dat de lift de synchronisatieschakelaar 132:U of 132:N heeft bereikt.
)
TPOL = IACHO POLARITY (geel)
Deze LED geeft aan dat de polariteit van de tachodynamo bij een neerwaartse rit goed is.

RXD =RECEIVING EXTERNAL DATA (geel)


Deze LED geeft aan dat de CPU gegevens ontvangt.

TXD =TRANSMITTING EXTERNAL DATA (geel)


Deze LED geeft aan dat de CPU gegevens verzendt.

6.13 De LED's op de inverterprintplaat 385:A2

De meeste bewakingen warden door de im~~rterprintplaat 385:A2 geregeld. De hoofdstroom-


magneetschakelaars vallen af en het geleiden' van de transistoren 1.al niet warden toegestaan als
de bewaking wordt aangesproken.

DANGER (geel)
Deze LED geeft aan dat de gelijkspanning van de tussenkring hoger is dan 50 V DC.
KONE Elevators MAINTEN/\NCE INSTRUCTION AS-1.1.19-06
Page: 10

CURR (gcel)
Deze LED geeft aan dat er gelijkstroom vloeit in de tussenkting.

BRES =BREAK S.UPERVISION (geel)


Deze LED geeft aan dat het remweerstandcircuit in orde is.

PROT = PROTECTION (rood)


Deze LED gaat branden als er overspanning of -stroom in de tussenkring wordt gedetecteerd .

0

~D

g@:@]~
rrl-:>oo;:5~
:;:::S:nn::oomN
"tl<<<<-;v:.n
•••••••• D
a 0
... ...
Afb. 6.4 De LED's op de inverterprint 385:A2.

DRV = DRIVER (rood)


Deze LED gaat branden als er een fout in de IGBT-stuurschakeling wordt gedetecteerd.

DCV =DIRECT ~URRENT VOLTAGE (rood)


Deze LED gaat branden als er een fout in de gelijkspanning van de tussenkring wordt gedetec-
teerd. ~ J'

ACV =ALTERNATING CURRENT VOLTAGE (rood)


Deze LED gaat branden als er een fout in de wisselspanning van het voedende net wordt gede-
tecteerd of bij een te hoge of te lage voedingsspanning of een ontbrekende fase.

IMV = !NTERMEDIATE VOLTAGE (rood)


Deze LED gaat branden als de gelijkspanning in de tussenkling le laag is (400- 500 V).

TEMP = TEMPERATURE (rood)


Deze LED gaat branden als de tempcratuur van het koellichaam te hoog wordt.
,····

KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-06


Page: ll

POTENTIOMETERS
.,
IMV =!NTERMEDIATE VOLTAGE (R272)
Met deze potentiometer wordt de bewaking van gelijkspanning van de tussenkring en het rem-
circuit ingesteld.

QC= OVER CURRENT (R256)


Met deze potentiometer wordt de overstroombewaking (hardware) ingesteld.

Let op! Deze twee potentiometers zijn reeds ingesteld in de fabriek en mogen niet veranderd
worden. Beide potentiometers moeten bij de GreenSTAR altijd in de middenstand staan. Alleen
bij het aanbrengen van een nieuwe inverterprint moet de potentiometer JMV eenmalig worden
ingesteld.

Potentiorneter lMV
415V (f)380V
\_ ... _f
verhogen stroom-
bewakingsgrens
Potentiometer OC \_
EB. _f verlagen stroom-
bewakingsgrens

op 385:A2 op 385:A2
400V normale stroorn-
bewakingsgrens

.· . .1
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-07
Page: l
Compiled by: TNLIP. Vriens Dnte: 12.03.1996 Issue: 03.12.1996
Changed by: TNLIP. Vriens © KONE E1cvntor GmbH No of Pages: 10
Checked by: TNLIR. Wezepoel Drawing no: Language: n1
Approved by: TNLIK. Butschek Product code: GreenSTAR SW: FM5.0, CD5.0 Win

J
_,
7 VEILIGHEIDSINSTRUCTIES

7.1 Veilighcidsinstructies voor de onderhoudsdienst

In vergelijking met een conventionele lift. dient bij een GreenST AR installatie aan de onder-
staande specifieke punten voldaan te warden:

1. Het groene indicatie ontgrendelzonelampje (279:L) dient te functioneren.


2. De roterende delen in de schacht dienen geel te zijn, het betreft:
* Voorzijdc tractieschijf.
* Voorzijde sne1heidsbegrenzer.
* Leidwiel kooi en tegengewicht.
3. Het kijkvenster in de besturingskast dient schoon te zijn.
4. De tominstructies dienen vast en duidelijk zichtbaar aan de binnenkant van de bestu-
ringskastdeur te zijn aangebracht.
5. De schacht- en noodverlichting dienen evenals de verplichte gang- of bordesverlichting
boven de besturingskast, optimaal te runctioneren.
6. De remslag en remkabel dienen te zijn afgesteld overeenkomstig de instructies in hoofd-
stuk 10.
7. De remschijf dient schoon en roestvrij te zijn.
8. Bij het lichten van de rem en een uitgeschakelde voedingsspanning mag de kooi
opwaarts (onbelast) GEEN hogere .snelheid aannemen dan 0,3 m/s, zie torninstructies en
hoofdstuk 4.5.3.
Opmerking: Is dit we! het geval (de kooi !Jlijft versnellen), dan mag de lrft N/ET in
bedrijf! Echter ga eerst na of de balancering tussen kooi en tegengewicht in orde is,
zie hoofdstuk 4.5.4

9. De werking van het akoestische signaal bij onderbreking van de dynamische remming.
zie hoofdstuk 9.11.

YEILIGHEIDSOPSCHRIFTEN
Buiten de nmmale functie-opschriften, dienen ten aanzien van de veiligheid, het hieronder
opgenomen gevaren opschrift, het gevarenteken en het opschrift onder punt 4 in hoofdstuk 7.2,
te zijn aangebracht op de Y3F-16s moduul.

Op de besturingskast dient
LEVENSGEVAARLIJK zonder tekst de gevaren
CONNECTIE UVW sticker zoals ondcr hoofd-
NI ET VERBREKEN stuk 7.2 te zijn aangebracht.
.

I
-I
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-07
Page: 2

Zoals gestcld bij afu. 2.4: het onderdclen overzicht van de besturingskast, mag de connector
UVW niet warden losgenomen, om te voorkomen dat de dynamische remming wcgvall. Het
losncmen is alleen noodzakelijk tijdens de montage, bij gebruik van de elektrische take! en bij
evcntuele dcmontage van de EcoDisc™ machine.

Het telefoonnummer van het betreffendc rcgiokantoor dicnt (in overleg met de klant) aan de
binnen- of buitenzijde van de besturingskastdeur tc zijn aangebracht.

7.2 Veiligheidsinstructies bij onderhoudswerkzaamheden aan de besturingskast

l. Een geopende besturingskast mag noait verlaten warden! Oak niet bij uitgeschakelde
vo edin.g sspanning!

2. Tijdens werkzaamheden aan de besturingskast dient men er rekening mec le houdcn dat,
door welke oorzaak dan ook, de bcsturingskastdeur dicht. gedrukt kan warden. Bij
metingcn en dergclijke kan men hierdoor ve1Tast worden. Baken zo nodig ruimte om de
bcstmingskast af.

3. Bij alle werkzaamheden aan de besturingskast of in de schacht, dient men het openen
van de deuren en de buitenbestudng buiten beddjf te stellen, respectievelijk met de DIP-
schakelaars 261 en 263 op de TMS 50s. Tevens dient men de schachtverlichting te ont-
steken om zonodig bij het verplaatsen van de kooi, de bcweging van de kooi onder con-
trolc te houden.

4. LEVENSGEVAARLIJK
NA HET UITSCHAKELEN VAN DE
HOOFOSCHAKELAAR BLIJFT GEDURENDE
5 MINUTEN NOG EEN HOGE SPANNING AANWEZIG

De tijdsduur wordt aangcgeven met


de LED DANGER op de V3F-16s.

Al11. 7.1 De nog aanwczigc spanning!


'•'

KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-07


Page: 3

5. Na gebrui.k van de torn- of inspec-


tiebesturing en in alle andere
tJ. ~ -: gevallen dat de kooi anders dan bij

\ **\ C!2;
r-.,(
(
0
nonnaal bedrijf, tot stilstand is
gebracht, eerst de kooi een rit op
normaal bedrijf laten rnaken alvo-
rens het openen van de deuren
weer in bedrijf te stellen. Dit om te
voorkomcn dat de kooi ongclijk
' stopt

Afb. 7.2 Struikelgevaar.

7.2.1 Het niet mogen gebruiken van de remhandel met de kooi in de ont~rendelzone

Indien de kooi zich in een ontgrendelzone bevindt, dan mag de remhandel niet gebruikt warden
-}
alvorens de kooideur geblokkeerd is tegen het openen.

REDEN: GEEN TOEZICHT OP DE DEUREN!

Om dezelfde reden mag de kooi, als deze zich tussen twee stopplaatsen bevindt, niet verder ver-
plaatst warden dan de eerstvolgende stopplaats.

Opmerking: Het openen van de deur in de ontgrendelzone vanaf de verdiepingsvloer behoeft


volgens nonn NEN-EN 81 niet zonder meer te kunnen warden uitgevoerd, doch het is toege-
staan dit met een ontgrendelsleutel te doen. Bij de GreenSTAR is het veelal wel mogelijk de
deur van buitenaf zonder meer te openen in de ontgrendelzone, men dient bij het verplaatsen
van de kooi uit de ontgrendelzone hier terdege rekening mee te houden. De reden is het voorko-
men van een gevaarlijke situatie bij het eventueel willen in of uitstappen van de kooi.

Indien het toch noodzakelijk is om de kooi vanuit een ontgrendelzone te verplaatsen met de
remhandel, dan wel meerdere stopplaatsen te passeren, dan dient de kooideur tegen het openen
geblokkeerd te warden.
Hiervoor dient men de kooi ea. 30 cm onder een stopplaats te plaatsen. De kooi- en schachtdeur
zijn dan niet meer gekoppeld.
Na het openen van de betreffende schachtdeur kan men met een bout M8 via een hoekstukje (7)
op de ophangplaat de meenemers vastzetten.

'·. :~
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-07
Page: 4

Indien de kooi zich in de ontgrendelzone


bevindt, dient het blokkeren op de volgende
stopplaats te warden uitgevoerd.

Hierbij dient de deur waar de kooi staat in


gesloten positie geblokkeerd te warden, alvo-
rens de kooi met de remhandel te gaan ver-
plaatsen. Dit kan men doen vanaf de
bovenliggende verdieping.

Hierna dient men zich ervan te overtuigen


dat de schacht met kooideur niet meer te
openen is.'

··~

Afb. 7.3 Het hoekstukje op de ophangplaat.

7.3 Veiligheidsinstructies bij onderhoudswerkzaamheden aan de machine en in de schacht

HET BETREDEN V AN HET KOOIDAK

1. Plaats de kooi op de bovenste stopplaats.


2. Met de tornbesturing de kooi ea. 2 m laten dalen en de schachtdeur openen.
3. Alvorens het kooidak te betreden, de inspectiebesturing inschakelen en de tornbesturing
uitschakelen.

Opmerking: Het onder punt 2 genoemde is om het


stug stop pen van de kooi op hoge snelheid en onno-
dige geluidshinder te voorkomen.

BIJ WERKZAAMHEDEN IN DE SCHACHT

4. Blijf tijdens het bewegen van de lift op


inspectiebesturing, binnen de kooiomran-
ding.
5. Schakel bij werkzaamheden in de schacht
tevens de rode noodknop op het inspectie-
besturingskastje uit.

BIJ WERKZAAMHEDEN AAN DE MACHINE

6. De kooi vastzetten met de blokkeerhandel.


7. Installatie uitschakelen met de rode knop op
de machine.
Afb. 7.4 Het zich buiten de kooiomran-
ding begeven.
,.·

KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-07


Page: 5

BIJ WERKZAAMHEDEN IN DE PUT

1. Plaats vanaf het kooidak de kooi in de juistc positie om onder de kooi te kunnen komen.
2. Zet bij het betreden van de put, de zich in de put bevindende blokkeerschakelaar, om.
3. Sluit na het betreden van de put, de opening met de schachtdeur zoveel mogelijk af, om
te voorkornen dat een liftgebruiker of zijn of haar dierlijke huisgenoot door onoplettend-
heid in de put kan vallen! Dit geldt met name bij het opmeten van de uitloop van het
tegengewicht en dergelijke.

In deze situatie bevindt de kooi zich op de bovenste stopplaats en staat men tijdens het
rneten met de rug naar de opening. Bedenk dat onder dit soort omstandigheden enkele
seconden fataal kunnen zijn.

')''
'

Afb. 7.5 Jawel, maar dan de deuropening altijd albakenen!


Vergeet na het bei!indigen van de schachtwerkzaamheden NIET de ontgrendelsleutel uit het
koZ!jn te ne men.'

7.4 Torninstructies ann gebruikers door de servicemonteur

Het zal inmiddels duidelijk zijn dat, gezien de uitvoering van de GrecnSTAR, ook voor een bui-
tenstaander (de klant, in het ve1volg te noemen gehruiker) hettomen een geheel andere benade-
ring vraagt. Het is dan ook uit het oogpunt van veiligheid van groot belang dat u de gebmiker,
en met name diegene die met het tornen helast wordt, aan de hand van het GreenST AR torn-
voorschrift goed infmmeert, hoe te handelen indien men de kooi door middel van tornen moct
verplaatsen. De volgende uitgangspunten en aanwijzingen dienen dan ook strikt te wordcn
opgevolgd en aan de gebruiker te warden toegelicht, waarbij de handelingen in de praktijk die-
nen te warden voorgedaan.

ALGEMENE UITGANGSPUNTEN EN AANWT.TZINGEN

1. De machine bevindt zich in de schacht.


2. De besturingskast, met daatin de remhandel om te kunnen tornen, hevindt zich op de
bovenste stopplaats naast de kooitocgang.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-07
Page: 6

3. Door alleen het lichten van de remhandel komt de kooi tot een maximum snelheid van -
0,3 mls in beweging. Bij het in de ontgrendclzone komen van de kooi dient het grocnc
ontgrendelzonelampje 279:L te gaan branden. Opmerking: Om te voorkomen dat de
kooi een te hoge snelheid aanneemt, bij het eventueel wegvallen van de dynamische
remming, mag de remhandel niet langer dan 2 seconden gelicht warden (het zogenaamd
pompend remmen), zie punt 7.4.1.
4. De richting waarin de kooi zich beweegt is afhankelijk van de zich in de kooi bevin-
dende belasting.
5. De gene die aangesteld is om te tornen dient over een besturingskast- en ontgrendelsleu-
tel te beschi.kken en die op een veilige, en goed aangeduide plaats te bewaren .

Opmerking: De sleutels dienen voorzien te zijn van een label met het opschrift: 'Na
gebruik nagaan of de besturingskast c.q. de betreffende schachtdeur vergrendcld is.'

6. Na het openen van de besturingskastdeur de schachtverlichting ontsteken met de scha-


kelaar (268) onderin de besturingskast.
7. Aangezien een intercom een optic betreft, dient men, om te bepalen waar de kooi zich
bevindt en om te communiceren met de opgeslotene(n), de bovenste schachtdeur te ope-
nen.

Wijs de gebruiker op de volgende pun ten:


a. De wijze van ontgrendelen. Deze voordoen!
b. Oat de schachtdeur niet verder moet warden geopend dan strikt noodzakelijk is
en dat men hierbij niet in de schacht valt!
c. Oat de gebruiker de opgeslotene(n) dient te wijzen op een eventueel stopver-
schil, als na het tomen de kooideur geopend kan warden.
d. Oat de gebruiker, alvorens te gaan tomen, de opgeslotene(n) er op wijst de kooi-
deur te sluiten indien deze open is.
e. Oat de gebruiker na contact met de opgeslotene(n), de schachtdeur weer sluit en
nagaat of deze vergrendeld is.
f. Hiema kan gestart worden met het bedienen van de remhandel.

7.4.1 Toelichting op het pompend remmen met de remhandel

Onder pompend remmen wordt verstaan dat men de remhandel slechts 1 a 2 secondcn naar
beneden haalt en hiema direct laat terugkomen. Het aantal malen pompend remmen is afhanke-
lijk van de plaats waar de kooi staat tussen twee stopplaatsen en de richting die de kooi aan-
neemt.

Re den:
a. Een betere controle op het gaan branden van het groene ontgrendelzonelampje 279:L als
de kooi in de ontgrendelzone komt.
b. De kooi kan bij het eventueel ontbreken van de dynamische remming, geen te ,hogc
ongewenste snelheid aannemen.

Opmerking: Voor het onder controle houden van de snelheid (0,3 mls), geeft het kij/.:venstcr "
geen zekerheid. Dit onuiat het (voor een buitenstaander) nweilijk is om aan de machine te zien
of de snelheid toeneemt, danwel de machine in beweging komt.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-07
Page: 7

7 .4.2 Het gebruik van de remhandel

Dit is uiteraard ALLEEN toegestaan als het groene ontgrendelzonelampje N/ET brandt. Dit
houdt in dat de kooi zich tussen twee stopplaatsen bevindt, buiten de ontgrendelzone.

Enkele bijzonderheden:

Als het groene ontgrendelzonelampje brandt, mag de remhandel NIET gebruikt warden! Men
kan dan rechtstreeks naar de betreffende stopplaats gaan om de deur van buitenaf te openen
als blijkt dat dit van binnenuit (door bijv. invaliditeit) niet gedaan kan warden.

Verplaatst men de kooi wel vanuit de ontgrendelzone, dan kan er DIRECT een gevaarlijke
situatie ontstaan omdat er geen toezicht is op de betreffende kooitoegang!

Een korte samenvatting om verantwoord te tornen met de remhandel


1. Spanning afschakelen.
2. Schachtverlichting ontsteken.
3. Remhandelblokkering opheffen en de remhandel 2 seconden naar beneden getrokken
houden en zonodig enkele malen herhalen.
4. Zodra het ontgrendelzonelampje gaat branden, remhandelloslaten.
5. IBesturingskast afsluiten.'
6. Zonodig de deur van de betreffende stopplaats openen om de zich in de kooi bevindende
personen er uit te laten.
7. Kooitoegang afbakenen!

7 .4.3 Tornmogelijkheden bij uitzonderlijke situaties

1) Het gebruik van de elektrische tornbesturing bij opsluiting.

Als blijkt dat, na enige malen pompend de rem te hebben gelicht, de kooi niet in beweging komt
(het ontgrendelzonelampje gaat niet branden), dan is het mogelijk dat de kooi en het tegenge-
) wicht in balans zijn. Men dient dan als volgt te handelen:

a. Schakelaar 270 (tornbesturing) inschakelen.


b. Schakel de hoofdschakelaar in.
c. De drukknop 270:RB indrukken in combinatie met 270;U of 270:N.
d. Komt de kooi in beweging, dan zal de bovenste LED HO 1 op de aandrijfmoduul na 1 tt 2
seconden uitgaan.
e. In dat geval moeten de beide knoppen (270:RB en 270:U of 270:N) ingedrukt warden
gehouden tot het groene ontgrendelzonelampje 279:L gaat branden. De kooi bevindt
zich dan in een ontgrendelzone.

Hierna handelen zoals toegelicht is hij het tornen van de kooi met de remhandel beginnend bij
punt 5 zie boven.

Opmerking: Beter is het om ook bij het e/ektrisch tornen de knoppen niet /anger dan 1 a 2
seconden ingedrukt te houden. De reden: De snelheid bij het elektrisch tomen is ea. 0,4 mls. De
ontgrendelzone heeft een lengte van ea. 40 cm. Dit houdt in dat binnen een seconde de kooi de
ontgrendelzone gepasseerd is en men nauwelijks het lampje heeft zien branden.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-07
Page: 8

2) Elcktrisch tomen met de noodbedieningskast bij 50% kooibelasting en ontbrekende


voedingsspanning.

Onder die omstandigheden komt de kooi niet in beweging bij het lichten van de rem. Door
gebruik tc maken van een noodbedieningskast is de kooi alsnog te verplaatsen. Hiervoor dient
men de schakelaar op de noodbedieningskast om te zetten in de stand 'tomen'. Voor het overigc
dient men te handelen zoals omschreven in hoofdstuk 11: Het op bijzondere wijze verplaatsen
van de kooi.

Zoals we zien hebben we bij het tornen van de kooi bij de GreenSTAR geheel andere uitgangs-
punten.

Van de drie reeds genoemde mogelijkheden van tornen beperken we ons bij het 'tornvoor-
schrift' tot de eerste twee genoemde:
* Tornen met de remhandel.
* Tornen met de elektrische tornbesturing.

Dit in de eerste plaats om het voor een gebruiker zo eenvoudig mogelijk te houden en als
tweede reden; dat het tornen met een noodbedieningskast een optie betreft. Hier komt bij dat ten
aanzien van de derde mogelijkheid het euvel (50% belasting en geen voedingsspanning) nor-
maal niet zal voorkomen.

Voor wat zich aan opsluiting zal voordoen en waarbij de kooi niet te verplaatsen is met de eer-
ste twee tornmogelijkheden, wordt voor de liftmonteur verwezen naar hoofdstuk 11. Voor de.
gebruiker geldt in deze contact op te nemen met de storingsdienst.

7 .4.4 Akoestische signalering bij het ongewenst versnellen van de kooi bij gebruik van de remhandel

Alhoewel het praktisch, gezien de voorgenoemde voorzorgsmaatregelen (niet langer dan 1 a 2 s


de remhandel gelicht te houden, e.d.). niet mogelijk is dat de kooi ecn ongewenste snelheid aan-
neemt, wordt toch nog een extra akoestische signalering aangebracht.
Deze signalering treedt in werking zodra de kooi een hogere snelheid krijgt dan 0,4 mls. Zodra
dit standaard wordt toegepast, zal het tornvoorschrift hierop warden aangepast. De klant
(gebruiker) dient hier dan op gewezen te warden.

De werking van het akoestische signaal is op eenvoudige wijze te controleren, zie de testme-
thode beschreven in hoofdstuk 9.11 Het testen van de akoestische signalering bij onderbreking
van de dynamische remming.

Overigens kan door de monteur het kijkvenster gebruikt blijven warden. Echter voor de klant
geldt, ter voorkoming van een te hoge snelheid, het volgende:
a. a
Houd de remhandel niet langer gelicht dan 1 2 seconden.
b. Laat na het horen van het akoestische signaal de remhandel1os en neem contact op met
de storingsdicnst
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCfiON AS-1.1.19-07
Page: 9

7.5 De in beeld gebrachte handeling bij gebruik remhandel c.q. tornbesturing

1. Spanning af, of besturing en aandrijfsysteem defect.

Controleer of alle schachtdeuren


gesloten zijn.
Inforrneer de passagiers.
Schakel de hoofdschakelaar uit.
Open de rem met de remhandel.
De kooirichting is afhan-
kelijk van de belasting.
Laat de rem van tijd tot tijd
(2 sec) los.
Dit om te voorkomen dat
de kooi kan versnellen.
Als het groene lampje oplicht, is
de kooi op de verdieping.
Open de deuren als nonnaal.
Nooit de rem openen als de kooi
op een verdieping staat!

2. Kooi gestopt tussen verdiepingen - aandrijving OK.

Rij de kooi naar de dichtsbij- Open de deuren zoals bij een


zijnde verdieping met de norrnale lift.
torndrukknoppen.
Kooi is gelijk met de verdie-
ping als het groene lampje
brandt.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-08
Page: l
Compiled by: TNL/P. Vriens Date: 12.03.1996 Issue: 03.12.1996
Changed by: TNL/P. Vriens © KONE Elevator GmbH No of Pages: 10
~
.;
Checked by: TNLIR. Wezepoel Drawing no: Language: nl
Approved by: TNL/K. Butschek Product code: GreenS TAR SW: FM5.0, CD5.0 Win

8 ONDERHOUDSSCHEMA'S VAN DEGREENSTAR LIFTINSTALLATIE

Bij aankomst:
a. Naar klachten informeren.
b. Bordjes 'Lift buiten dienst' ophangen.

Controleer tijdens de voorinspectie:


1. De werking van de alanninrichting.
2. Stopverschillen.
3. De sluitkracht van de kooideur.
4. De werking van de fotocel en standaanwijzcr.
~
5. Het eventueel ontbreken van boutjes.
j ')
6. En het vastzitten van leuningen en/of bankje.
~ . Schachtverlichting ontsteken.
*
~ , * Het openen van de deuren en de buitenbesturing buiten bedrijf stellen.

8.1 Onderhoudsschema besturingskast

De onderstaande punten dienen te warden nagezien c.q getest:


jan feb mrt apr mei juni juli aug sep ol.."t nov dec
De werking van het groene
ledere onderhoudsbeurt
ontgrendelzonelampje 279:L.

Het vemieuwen van het ontgrendelzo-


Eenmaal per jaar. het oude lampje mag niet meer worden gebruikt!
nelampje 24 V.

Het spontaan in beweging


komen van de kooi, vanaf de
onderste stopplaats, bij bet lichten van ledere onderhoudsbeurt
de rem, voordat de 90° stand is
bereikt.

Het zonder enige weerstand terugko-


Iedere onderhoudsbeurt
men van de remhandel.

lndien nodig, bet kijkvenster reinigen. ledere onderhoudsbeurt

De bedrading controleren en
nagaan of de remmagneet- en hoofd-
• .. •
stroommagneetschakelaars zonder
enige hapering afvallen!

Overgangsweerstand van het dyna-


misch remcontact 21-22 van hoofd- . * •
stroommagneetschakelaar 20 I :2.
.
.~

Via bet display de mogelijk


opgeslagen storingen uitlezen en zono- Iedere onderhoudsbeurt
dig de oorzaak nagaan.

Controle van de koellichaamtempera-


tuur aan de hand van de LED's (dis- Iedere onderhoudsbeurt
plnymode 5).
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-08
Page: 2

jan feb mrt apr mei juni juli aug sep okt nov dec

Werking van het bewakingscircuit


voor de motortemperatuur.
* * *

Werking van de akoestische signale-


ring bij onderbreking van de dynami- Iedere onderhoudsbeurt
scbe remming.

De werking van de kooi- en schacht-


Iedere onderhoudsbeurt
noodverlichting.

Werking alarminrichting bij uitgescha-


kelde voedingsspanning.
* * *

W erking van de vanginstallatie. * *


Werking van de noodeindscbakelaars
15l:U en !5l:N. * *

Hettesten van een constante lage snelheid (0,3 mls) opwaarts bij het lichlen van de rem, dient te worden uitgevoerd met de
kooi ea. 2 m onder de bovenste stopplaats. . ~ ..
·v'.

Nadat bovenstaande coruroles zijn uitgevoerd, moet de deur van de besturingskast worden afgesloten en vergrendeld!

8.2 Onderhoudsschema EcoDisc™ aandrijfmachine en snelheidsbegrenzer

Is de besturingskast gesloten en vergrendeld?

Onderstaande punten dienen te warden nagezien:


jan feb mrt apr mei juni juli aug sep okt nov dec
De afstand tussen de remvoering en de
remscbijf. Deze mag maximaal 0,08 * *
mm bedragen.
Slijtage van de remvoering.
De minimaal toegestane di.kte bcdraagt • • •
0,5mm.
Het roestvrij zijn van de remscbijf. • *
Het aanwez.ig z.ijn van de borging van
de stelbouten 4 (voor het instellen van Iedere onderhoudsbeurt
de remslag).

Het nog vrij kunnen bewegen van de


vulbus 6A acbter moer 6 van beide Iedere onderhoudsbeurt
remcilinders.
De draaipunten van de remkabel
(licht) olien.
• •
De benodigde vrije slag bij bet draai-
punt van de remkabelbevestiging.
• *
De druk van de tacborol op bet loop-
vlak 1>.
• •
1)
Bij het eventueel losnemen van de tacho voor controle van de aandrijfrol, is het na
montage mogelijk dat de kooi bij het startcn of tijdens de rit een stop maakt. Men
dient dan de rol strakker op de schijf te laten drukken.
•,'

KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-08


Page: :'\

jnn feb mrt apr mei juni juli aug sep okt IIOV dec

Het soepel bewegen van beide seg-


menten van de snelheidsbegrenzer. • •
De slijtnge van zowel de tractieschijf-
groeven als de groef van de snelheids- Iedere onderhoudsbeurt
begrenzer.

Het absoluut gelijk liggen van de trac-


Iedere onderhoudsbeurt
tieknbels in de groeven.

De kabelspnnning ea. 30 cm v66r en


achter het in- en uitlopen van de kabels Iedere onderhoudsbeurt
op de tractieschijf.

Bij werkzaamheden aan de machine moet


de kooi geblokkeerd warden en de rode
veiligheidsknop op de machine warden
ingedrukt am de installatie uit te schake-
len.

Afb. 8.1 De remdoorsnede met vulbus f.A


en de moer 6.

8.3 Onderhoudsschema kooidak + schacht

Onderstaande punten dienen te warden nagezien c.q. getest:


jnn feb mrt apr mei juni juli nug sep okt nov <lee

De werking van de blokkeerschakelnnr


Iedere onderhoudsbeurt
en de inspectiebesturing.

De maximale toegestane ruimte


(2 mm) tussen de kooisloffen en lei-
* .. ..
ders en het vastzitten van de kooislof-
fen.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-08
Page: 4

Links aan de binnenzijde van de


ophanginrichting bevindt zich de 00
LWD

Bij eventuele vervanging van de LWD


dient de ondergrond van de LWD vlak
te zijn.
Zo nodig glad schuren met schuurpa-
pier.
Tevens dient de ondergrond vuil- en
vetvrij te zijn.

Afb. 8.2 De kooiophangingszijde.

jan feb mrt apr mei juni juli aug sep okt nov dec

De maximale toegestane ruimte !


(2 mm) van de kooi in de steekricbting
van de !eiders (over de hele opvoer·
• .. *
hoogre controleren).

Gelijke veerspanning van de ophang-


kabels, z.o nodig gelijk spannen; z.ie Iedere ondcrboudsbeurt
afb. 8.2.

Borging tegen bet draaien van de


kabels, bet vastz.itten van de contra-
Iedere onderboudsbeurt
moeren en bet aanwezig z.ijn van de
splitpennen.

Het vastzitten van de lastweeginricb-


ting (LWD) aan de ophangingsveer- . .. •
z.ijdc; zic afb. 8.2.

De kabelslip per stopplaats. • ..


KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-08
Page: 5

Op het deksel zijn afstelinstructies voor de smeerpot afgebeeld.

Afb. 8.3 De smeerpot

jan feb mrt apr mei juni juli aug sep okt nov dec
Het voldoende aangedrukt staan van
de verticale kooiopsluitrubbers onder • "
de leidsloffen.

Het in het midden !open van de


impulsgevers ten opz.ichte van de • "
impulsvanen.

Voldoende trekspanning van de span-


draden van de vanen.
• •
Overdruk (vrije slag 5 mm), eind- en
noodeindschakelaars.
Opmerking: Hierbij de kooi in de rich-
• •
ring van de eindschakelaar drukken.

Voldoende olie in de smeerponen. Iedere onderhoudsbeurt

De werking van de smeerpotten.


Opmerking: lndien nodig bijstellen:
Draai de ste!schroeven (I) tegen do
klok in als de kooileiders niet vol-
doende gesmeerd zijn ofwanneer de
slof geluid maakt en niet soepel glijdt. ledere onderhoudsbeurt
Opmerking 2: Indien de smeerpot te
snelleeg loopt en de olie van de lei-
ders afdruppelt moeten de stelschroe-
ven ( 1) met de klok mee worden
gedraaid.

Het contact van de voelers (2). Indien


Iedere onderhoudsbeurt
nodig opnieuw afstellen.

Het in het lood staan van de kooilei-


ders.
• *

Het vastz.itten van alle bevestigings-


* •
bouten van de !eiders.
""'
De uitvoering van het schoonhouden
van het kooidak en de lift put, is mede
afhank:elijk van de omstandigheden.
Bij vervuiling door derden. dient de
• *
opdrachtgever hiervan schriftelijk in
kennis re warden gesteld.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-08
Page: 6

8.4 Onderhoudsschema tegengewicht

Onderstaande punten dienen te worden nagezien:


jan feb mrt apr mei juni juli aug sep okt nov dec

Het vastzitten van de sloffen. * *


Ruimte tussen de slofvoering en de lei-
der, deze mag niet meer dan I mm * ..
bcdragen.

0 ~ Leidwiel op het tegengewichl


~
I

e Onder de as bevinden zich de koppen (2)


I

van de drie bouten die de, zich aan de bin-


·(!)0 nenzijde bevindende, borgplaat van de as op
I
I
I
zijn plaats houdt.
I
I
I
I
I
I

@
@@

A1b. 8.4 De boulkoppcn (2) voor de borgplaat en de boulkoppcn (3) van de uitlichtbevciligin-
gen.

jan feb mrl apr mei juni juli aug sep okt nov dcc
"-'
Maximaal toegestane ruimte (4 mm)
van bet tegengewicbt in de steekrich- ,j,.
ting van de !eiders (over de bele .. ..
opvoerhoogte met een steekmaat con-
troleren).

Het vastzitten van de bouten die de


borgplaat van de leidwielas op zijn
plaats moet bouden; z.ie afb. 8.4. • ..
De borgplaat bevindt zich aan de bin-
ncnzijde van de ophangplaat.

De conditie van de kabelgroeven. ledere onderhoudsbeurt

Gcdurende de inspcctierit zowel de


snelheidsbegrenzerkabel als de
ophangkabels controleren op even- * *
tuele breuken.

Het in bet lood slaan van de tegenge-


wicbtleiders.
• ..
Het vastzitten van de bevestigingsbou- .. ..
ten van de !eiders.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-08
Page: 7

8.5 Onderhoudsschema onderkant kooi en liftput

Onderstaande punten dienen le warden nagezien:


jan feb mrt apr mei juni juli aug sep okt nov dec
Ruimte kooisloffen zoals gesteld ten
aanzien van de bovensloffenl) + het • • •
vastzitten van de sloffen2>.

De bevestiging van de snelheidsbe-


grenzerkabel aan de vanghefboom Iedere onderhoudsbeurt
mag geen ruimte hebben.

Het soepel bewegen van de van gin-


richting en nagaan of hierbij het vang-
contact voldoende verbreekt. • * •
Opmerking: Dit uirvoeren volgens de
omschreven methode.
Nagaan of bet stootbord aan de onder-
J' } zijde van de kooi vast zit en recht naar • • •
beneden gericbt is3>.

Controle op het vastzitten van de borg-


platen van de leidwielen.
• • •
Het op de vier rubbers rusten vru1 de
kooi.
• •
Het vrij zijn van de bijbehorende borg-
bouten tussen kooiframe en onder- * •
balk4 >.
1)
Opmerk.ing: Aangezien de leiders niet in het midden staan ten aanzien van de kooi,
zal de kooi zich bij slijtage van de onderste sloffen naar voren willen verplaatsen.
2) Ter voorkoming dat de kooi ongewen,st in de vang loopt, dient de kooi in die rich-
ring gedrukt te worden, dat de vangwiggen (bij eventuele kooislofspeling) zich
richting leider verplaatsen. In die positie dienen de vangwiggen minimaal 2 mm
vrij te blijven van de !eiders!
3)
Opmerking: De ruimte tussen het stootbord (aan de onderzijde van de kooi) en de
voorkant van de grendelhaakrollen:

Het is niet denkbeeldig dat, wanneer het stootbord onder de kooi iets scheef naar vo-
ren staat of bij een te krappe afstand tussen de kooi- en schachtdorpel in combinatie
met het eerder genoemde, het stootbord opwaarts de grendelhaak oplicht en de kooi
laat stoppen. In het ergste geval is het zelfs mogelijk dat de schachtdeur ontgrendeld
wordt.
4)
Om trillingen van de kooi te voorkomen, dient de kooi volledig op de rubbers te rus-
ten. f
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-08
Page: 8

CONTROLE OP DE JUISTE INSTELLING VAN HET VANGCONT ACT

* Verzeker u ervan dat de rol tegen de ondersteu-


ningsplaat rust.
* Plaats het vangcontact (1) zodanig tegen het con-
tactdeel (2) dat het vangcontact verbroken wordt
zodra de rollen ea. 5 mm van hun uitgangspositie
zijn verwijderd.

Afb. 8.5 De juiste instelling van het


vangcontact.
I
'·.
___ .I
_,_ -
'
I
!

,.

Afb. 8.6 De onderLijde van de kooi en tegengewicht.

De onderstaande pun ten dienen Le warden nagczicn c.q. gctest:


j:m feb mrt apr mei juni · juli aug sep okt nov dcc

Overdruk vertragings- en noodcind-


schakclaar zoals gesteld ten aanzien
van de bovenste schakelaars. lndien * *
nodig de overdruk (vrije slag) meten
ten opzicbte van de !eider en schaats.

De positie van het spanwiel van de


snelheidsbegrenzerkabel en de instel-
Iedere onderhoudsbeurt
ling van het slapkabelcontact van de
snelheidsbegrenzerkabel.

Het soepel draaien van het spanwiel. Iedere onderhoudsbcurt

De groef van het spanwiel. ledere onderhoudsbeurt

De bevestiging van het spanwiel aan


de !cider. * •
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-08
Page: 9

jan I feb I mrt I apr l mei Ijuni I juli I aug I sep I okt I nov I dec
Uitloop van bet tegengewicbt Iedere onderhoudsbeurt

Put- en schacbtverlicbting. ledere onderhoudsbeurt

8.6 Onderhoudsschema van de deuren

Mechanische voorzieningen dienen altijd eerst gecontroleerd te worden, daama pas de elektri-
sche voorzieningen.

De onderstaande pun ten dienen te worden nagezien c.q. getest:

jan feb mrt apr mei juni juli aug sep okt nov dec

Het vastzitten van de koppelstangbe- . .


vestiging op de dorpel.

Het opgesloten liggen van de koppel-


stangrollen in bun geleiding.
.. ..
Het soepel bewegen van de deur en
bet elektrisch functioneren van de vei- iedere onderhoudsbeurt
ligbeidslijst en de microscbakelaar.

De conditie en spanning plus de


bevestiging van de koppelkabel.
.. * •
De speling ondergeleidingen (max.
3 mm). Het scboonmaken van de dor-
pelgleuven en bovengeleiding (ajhan-
• • ..
kelijk van de omstandigheden).

Het functioneren van de looprollen.


lndien de looprollen lawaai maken, .. • •
dienen deze te warden vervangen.

De speling van de anti-kantelrollen


(deze dient 0,3 mm te bedragen).

De conditie en spanning van de aan-


drijfsnaar.

De werking van de sluitkrachtbegren-


zer (150 N).
• •
De instelling van de scbacbtgrendel-
en deurcontacten.
• • • .. • •
Opmerking: deze mogen niet geolied
worden.

De ruimte tussen de deurpanelen


(3- 6 mm).
• • • • • •
Het functioneren van de eindafscba- • • • I

keling van de open- en sluitbeweging.


De conditie van de aanslagrubbers. * * * * * *
.
Het functioneren van de kooideur-
vergrendeling (de magneet, de buffer * .. • .. .. *
en de contacten).

Het functioneren van de deurbestu-


ringseenbeid en de deurpositiebestu- iedere onderhoudsbeurt
ring.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-08
Page: 10

jan feb mrt apr mei juni juli aug sep okt nov dcc

De dorpelafstand tusscn de kooi- en


schachtdeur (m:u. 35 mm). "' "'
Het in de juiste stand staan van de
grendelhaakrollen in de deurmeene- "' • •
mer 1>.

l) Voor het bereiken van de bovenste stopplaats met de inspectiebesturing moet DIP-
schakelaar F4 omhoog worden gezet Na de controle moet DIP-schakelaar F4 weer in
de oorspronkelijke stand warden gezet.

Bij iedere schachtdeur dient gecontroleerd te warden of deze vanuit de gelzeel geopende
positie uit zichzelf de gesloten positie bereikt.

Oprnerking: Controleer of er bij het in beweging zijn van de kooi- en schachtdeur eventuele
bedrading (of liftkabels en dergelijke) voldoende vrij liggen van de bewegende delen van de
kooideur c.q. schachtdeuren.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-09
Page: 1
Compiled by: TNL/P. Vriens Date: 12.03.1996 Issue: 03.12.1996
Changed by: TNL/P. Vriens © KONE Elevator GmbH No of Pages: 8
Checked by: TNL/R. Wezepoel Drawing no: Language: nl
Approved by: TNL/K. Butschek Product code: GreenSTAR SW: FMS.O, CD5.0 Win

9 HET TESTEN VAN DE VEILIGHEIDSONDERDELEN OVEREENKOMSTIG DE


KEURING DOOR HET LIFfiNSTITUUT

Bij iedere test dient men het openen van de deuren en de buitenbesturing buiten bedrijf te stel-
len. Bij de GreenSTAR doen we dat met respectievelijk de DIP-schakelaars 261 en 263 op de
TMS 50s.

9.1 Het beproeven van de vanginstallatie

1. Plaats de kooi op de bovenste verdieping en stel het openen van de deuren en buitenbe-
sturing buiten bedrijf.
2. Schachtverlichting ontsteken.
3. Verwijder het afdekplaatje met de opschriften 275 en 'P5: 1. / .,
4. Plaats de schakelaar 275 iR-de on~~~aRd..... c>P s\o. . J lV\ E.l VJ
5. Geef een commando met de knop CAR TO THE BOTIOM FLOOR die zich op de
TMS 50s besturing bevindt.
6. Nadat de kooi zich ea. 2 m van de bovenste stopplaats heeft verwijderd, moet bedie-
ningsknop met het opschrift 275: l worden ingedrukt.

9.2 Het uit de vang halen van de kooi

Voor het weer in de parate stand brengen van de vanginstallatie dienen de volgende punten te
warden uitgevoerd:
1. Zet schakelaar 270 (tombesturing) in de onderste stand.
2. Vervolgens de knoppen 270:RB en 270:U indruk.ken.
3. Via het kijkvenster het in beweging komen van de kooi onder controle houden.
4. Nadat de kooi zich opwaarts heeft verplaatst, moet schakelaar 275 weer in de bovenste
stand warden gezet.
5. Hierna het contact van de snelheidsbegrenzer herstellen met de bedieningsknop 275: l.
6. Zie erop toe dat buiten het testen om, schakelaar 275 altijd in de bovenste stand
staat. Dit om te voorkomen dat de kooi ongewenst in de vang loopt bij het per abuis
indrukken van de bedieningsknop 275:1.
7. Nadat eerst de kooi een nonnale rit heeft gemaakt, de deuren en buitenbesturing weer in
bedrijf stellen.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-09
Page: 2

Let op! Na een test proce-


dure zal de kooi een reset-
rit maken. Bij het hiema
stoppen op een verdieping,
zal het gestelde stopver-
schil van 15 cm optreden.
Ter voorkoming van even-
tueel struikel gevaar, mag
het openen van de deuren
niet eerder vrijgegeven
wordcn, clan nuda! de kooi
eerst een normale rit heeft
gem.aakt.

Afb. 9.1 Voorkom dit!

9.3 Het tcstcn van de kabclslip

9.3.1 Het testen van de kabelslip als het tegengewicht op de buffer loopt vanuit langzamc snclheid

Dit is niet uitvoerbaar omdat, bij het boven een bepaalde waarde uitkomen van de motorstroom,
de regeling zichzelf uitschakelt. Dit zal zich altijd voordoen indien de kooi of het tegengewicht
op de buffer komt.

9.3.2 Het testen van de kabelslip tijdens nonnaal bedrijf

1. Plaats de kooi met de tornbesturing ea. 30 cm onder de voorlaatste verdiepingsvloer.


2. Schakel de spanning uit. Blokkeer het openen van de deuren, zoals omschreven ondcr
hoofdstuk 7.2.1, en stel de buitenbesturing buiten bedrijf.
3. Verplaats de kooi met de remhandel zover. dat de bovenkant kooi ea. l m de bovenstc
verdiepingsvloer is gepasseerd en teken de positie van de kooi af op het schachtkozijn.
4. Zet hierna een krijtstreep over de kabels en de tractieschijf.
5. Verplaats de kooi met de remhandel verder opwaarts totdat deze gclijk staat met de
bovenste stopplaats.
6. Schakel vervolgens de tornbesturing uit en de spanning weer in en geef na het maken
van de resetrit een commando naar de onderste stopplaats.
7. Verplaats de kooi hierna per stopplaats opwaarts tot en met de bovenste verdieping.
8. Stuur de kooi een stopplaats neerwaarts en schakel de spanning uit. Laat de kooi met de
remhandel weer opwaarts komen tot de op het schachtkozijn aangebrachte kenmerk.
9. Hierna de eventuele verplaatste afstand van de tractieschijf, ten opzichtc van de kabels,
opmeten.

Opmerking: Hierbij is de toegestane slip (door het Liftinstituut) 2 cm per stop. Bij een omvat-
ting van 180°, zoals bij de GreenSTAR, is de slip doorgaans gering of in het geheel niet aanwe-
zig.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCfiON AS-1.1.19-09
Page: 3

9.3.3 Het testen van kabelkruip

Herhaal dezelfde procedure, echter nu door de kooi in een keer van de onderste naar de boven-
ste stopplaats te laten komen.
* Is er geen verschil met de voorgaande meting, dan hebben we alleen te doen met kabel-
k.ruip.
* Is het verschil van verplaatsing -7 tractieschijf -7 kabels, minder dan bij de eerste
meting, dan is het verschil met de eerste meting, de werkelijke slip.

9.4 Het bepalen van de uitloop van de kooi en het tegengewicht

UITLOOP VAN DE KOOI BOVEN

De uitloop van de kooi op de bovenste stopplaats dient maximaal 17 cm te bedragen. Hierbij


staat het tegengewicht op de buffer, die dan 2 cm is ingedrukt. Hierbij moet wel voldaan war-
den aan de gegarandeerde vrije ruimte boven de kooi van 1 m + 0,035 v2• De reden van 17 cm is
···.,w
j #'
dat de schachtdeur nog aan de kooideur gekoppeld blijft, zodat opsluiting bij het tegengewicht
op de buffer, uitgesloten is.

Ormcrking: Met de kooi gelijk op de bovenste stopplaats, dienl de afstand vanaf de ondL'rk:lnt
van hettegcngcwicht tot aan de tcgcngcwichtbuffer dus 15 cm tc bcdragen.

Afb. 9.2 De uitloop van het tegengewicht dient 15 cm te bedragen.

De buffer is in te draaien met de zichtbare bout en moer op de foto. Voor het verwijderen bij
vervanging is een ratelsleutel van 24 mm met verlengstuk nodig.

UITLOOP VAN DE KOOI BENEDEN

Deze dient met inachtneming van de gegarandeerde vlije ruimte van een 0,5 m onder de kooi
maximaal 20 cm te bedragen bij de kooi op de buffer en nom in ale belasting.

Opmerking: Ook hier geldt dat de afstand vanaf de onderkant van de kooi tot aan de putbuffcr
15 cm dient te bedragen als de kooi gclijk staat met de onderste verdicpingsvloer.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-09
Page: 4

Bij de ondcrste uitloop zijn er twee redenen om de gestelde 15 cm aan te houden:


1. Eveneens het voorkomen van opsluiting.
2. Het voorkomen dat de tegengewichtslof tegen de kabelophanging aan loopt.

Opmerking: Ondanks de korte uitloop van de kooi dient de noodeindschakelaar ongeveer 10 cm


nadat de kooi de onderste of bovenste stopplaats gepasseerd is, de installatie uit te schakelen.
De reden is dat bij een resetrit vanaf de bovenste stopplaats de kooi eerst een aantal centimeters
omhoog komt, alvorens neerwaarts te gaan resetten, met als mogelijk gevolg: het uitschakelcn
van de lift door de noodeindschakelaar.

9.5 Het testen van de noodeindschakelaars lSl:U en lSl:N

1. Stel de buitenbesturing en de deuren buitenbedrijf.


2. Plaats de kooi op de cen na bovenste stopplaats voor het testen van de noodeindschakc-
laar op de bovenste verdieping.
3. Geef vervolgens een commando naar de bovenste stopplaats en zodra de kooi in bewe-
ging komt, de connector XC5 (van de impulsgevers) losnemen.
4. De kooi zal nu stoppen op de bovenste stopplaats om daarna door te starten en de nood-
eindschakelaar uit te schakelen.
5. Door het activeren van de noodeindschakelaar 15l:U wordt het veiligheidscircuit
onderbroken. De rode LED SAFETY CIRCUIT op de TMS 50s gaat bran den.
6. Meet hierna de afstand tussen de verdiepingsvloer en de kooivloer, ter controle van de
(nog) resterende uitloop van het tegengewicht.
7. Hiema de connector XC5 weer vast koppelen en de kooi met de tornbesturing (270) icL<;
naar beneden plaatsen.
8. Voor het testen van de onderste noodeindschakelaar wordt dezelfde procedure uitge-
voerd zoals die omschreven is voor het testen van de bovenste noodeindschakelaar
(151:U). Uiteraard nu met een neerwaarts commando.
9. Eveneens de afstand tussen de verdiepingsvloer en de kooivloer opmeten ter controle
van het vrij blijven van de tegengewichtslof tot de kabelophanging.
10. Nadat eerst de kooi weer een normale rit heeft gemaakt, de deuren en buitenbesturing
weer in bedrijf stellen.

Ingeval er extra stopschakelaars (135:) zijn toegepast is het noodzakelijk om de stopschakelaars


135: tijdelijk met een draadje te overbruggen.

9.6 Het testen van de vertragingsschakelaars 136:U en 136:N

1. Stel de buitenbesturing en de deuren buitenbedrijf.


2. Verplaats de kooi naar het midden van de liftschacht buitcn de ontgrendelzonc.
3. Schakel de hoofdschakelaar uit en hierna weer in. De lift zal nu automatisch een resetrit
naar de eindstopplaat.s maken.
4. Wanneer het vertragingspunt wordt bereikt, zal de lift gaan vertragen. De LED SYN-
CHRONIZATION UP of- DOWN op de TMS 50s brandt.
5. De lift zal na het vcrtragen stoppen op de cindstopplaats en de kooipositie informatie is
weer normaal. De richting van de resetrit kan met DIP-schakelaar G6 (DIRECTION OF
SYNCHRO DRIVE) worden geselecteerd.
6. Door DIP-schakelaar G6 (spanningsloos) om te zetten, kan de vertragingsschakelaar
(nadat de spanning weer is ingeschakeld) van de tegenovergcstelde richting, wordcn
getest.
7. Als dit is uitgevoerd kan de spanning weer uitgeschakeld worden en moel DIP-schake-
laar G6 weer in de oorspronkelijke positie worden terug gcplaatst.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-09
Page: 5

8. Nadat eerst de kooi weer een nonnale rit heeft gemaakt, de deuren en buitenbesturing
weer in bedrijf stellen.

Opmerking: Wanneer DIP-schakelaar G6 wordt omgezet terwijl de spanning niet is uitgescha-


ke1d, zal foutcode 11 knipperend op het display verschijnen. Foutcode 11 geeft aan dat de
instelling van een bepaa1de DIP-schakelaar veranderd is terwijl de spanning niet was uitgescha-
keld. Deze situatie kan worden hersteld door de hoofdschakelaar even uit en daarna weer in te
schake1en, waardoor foutcode 11 wordt gewist.

9.7 Het testen van de stopschakelaars 13S:U en 13S:N, indien deze zijn toegepast

De stopschakelaars 135: zijn in het bijgaande schema niet opgenomen.

l. Ste1 de buitenbesturing en de deuren buitenbedrijf.


2. P1aats de kooi op de onderste stopplaats. Schakel de hoofdschakelaar uit en zet DIP-
schakelaar H3 (polariteit vertragingsschakelaars 136:) in de tegenovergestelde positie.
cl' 3. Schake1 de hoofdschakelaar weer in, de liftbesturing 'denkt' nu dat de kooi zich op de
l bovenste stopp1aats bevindt in plaats van op de onderste stopplaats. Controleer dit door
op het display te kijken.
4. Druk nu op de commandoknop van de onderste stopplaats (CAR CALL BOTIOM
FLOOR). De lift zal zich nu neerwaarts verplaatsen totdat stopschakelaar 135:N wordt
uitgeschakeld.
5. Door het activeren van stopschakelaar 135:N wordt het veiligheidscircuit onderbroken.
De rode LED SAFETY CIRCUIT op de TMS 50s gaat branden.
6. Na het op dezelfde wijze uitvoeren van het testen voor de bovenste stopschakelaar
135:U, dient DIP-schakelaar H3 (nadat eerst de spanning is uitgeschakeld) weer in de
oorspronkelijke stand te worden terug gezet.
7. Nadat eerst de kooi weer een nonnale rit heeft gemaakt, de deuren en buitenbesturing
weer in bedrijf stellen.

9.8 Het verplaatsen van de kooi tot op zijn buffer

1. Stel de buitenbesturing en de deuren buiten bedrijf.


2. Voor het verplaatsen van de kooi tot op de buffer dienen de noodeindschakelaars 151:U
-~· en 15l:N doorverbonden te worden en wel met de aansluitklemmen XHl/3 en XHI/4
(zie schemablad 2 van de TMS 50s).
3. Plaats vervolgens de kooi op de op een na onderste stopplaats.
4. Na het geven van een commando naar de onderste stopplaats en nadat de kooi gestart is,
moet de connector XC5 (impulsgevers) worden losgenomen.
5. De kooi gaat nu naar de onderste stopplaats. Nadat de kooi gelijk met de verdieping
gestopt is, zal deze opnieuw in beweging komen en op zijn buffer komen.
6. Ter voorkoming van het telkens opnieuw willen starten als de kooi op de buffer staat,
moet de installatie direct worden uitgeschakeld .
.• 1

7. Hierna de uitloop van de kooi meten en nagaan of de bovenste tegengewichLc;lof vrij


hlijft van de kabelophanging en dat de kooi- en schachtdcur nog gckoppcld is. Vcrvol-
gens connector XC5 wecr tcrug plaatsen en de doorverbinding XH 1/3 mcl XH 1/4 ver..
wijderen.
8. Met de remhandel de kooi weer gelijk stellen met de stopplaats.
9. Nadat eerst de kooi weer een nonnale rit heeft gemaakt, de deuren en buitenbesturing
'--c
weer in bedrijf stellen.
KONE Elevators MAlNTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-09
Page: 6

9.8.1 Het verplaatsen van het tegengewicht tot op zijn buffer

1. Dit kan door de kooi met gesloten deur op de bovenste verdieping te plaatsen en hiema
(met uitgeschakelde hoofdschakelaar) de remhandel te lichten.
2. Hierna de uitloop van de kooi meten en nagaan of de kooi- en schachtdeur nog gekop-
peld zijn.
3. Met de tornbesturing, nadat de installatie weer is ingeschakeld, de kooi weer terugplaat-
sen naar de stopplaats.
4. Nadat eerst de kooi weer een normale rit heeft gemaakt, de deuren en buitenbesturing
weer in bedrijf stellen.

9.9 Het testen van de ritduurbewaking (DTS)

1. Verplaats de kooi naar de onderste stopplaats.


2. Schakel de buitenbesturing en de deuren buiten bedrijf met de DIP-schakclaars 261 en
263 op de 1MS 50s.
3. Verwijder de draad van aansluiting 21 (UP START) van de aandrijfmoduul en geef een
commando naar de bovenste stopplaats.
4. De kooi zal nu niet starten maar na 20 seconden de installatie uitschakelen. Op het dis-
play van de TMS 50s verschijnt knipperend foutcode 01.
5. Schakel de spanning uit en sluit draad 21 weer op de aandrijfmoduul aan.
6. Na het inschakelen van de spanning en het geven van een commando zal de kooi een
resetrit maken.
7. Nadat eerst de kooi weer een normale rit heeft gemaakt, de deuren en buitenbesturing
weer in bedrijf stellen.

9.10 Het testen van het bewakingscircuit voor de motortemperatuur

Het in werking treden van het motorbeveiligingscircuit wordt gedetecteerd door de LED
THERMISTORS/OIL CONTACT op de 1MS 50s. De motor is oververhit als de LED rood is.
De motortemperatuur is normaal als de LED groen is.
Als de motorbeveiliging tijdens de rit wordt geactiveerd zal de lift zich naar de dichtstbijzijnde
stopplaats bewegen of stopt onmiddellijk, afhankelijk van de DIP-schakelaar P4 instelling. De
lift zal na ea. 2 minuten na het bereiken van een normale motortemperatuur, herstarten. )

I. Schakel de buitenbesturing buiten bedrijf met de DIP-schakelaar 261 op de TMS 50s en


plaats de kooi op de op een na bovenste stopplaats.
2. Geef een commando naar de bovenste stopplaats. Nadat de kooi gestart is, dient men
connector 19MX te ontkoppelen.
3. Na het ontkoppelen blijft de kooi zijn rit vervolgen. Hierna zal de kooi op de bovenste
stopplaats stoppen.
4. Zodra de kooi stopt zal de deur open gaan en schakelt de installatie zichzelf software-
matig uit. Dit wordt op het display van de TMS 50s aangegeven met de knipperende
code 43 en de LED THERMISTOR die dan rood is.
5. Na dat de connector 19MX weer is vast gezet, komt na ea. 2 minuten de installatie auto-
matisch weer in bedrijf.

Een andere wijze van testen is NIET toegestaan, zie hoofdstuk 4.5.6.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-09
Page: 7

9.11 Het testen van de akoestische signalering


~1
1. Stel de buitenbesturing en de deuren buiten bedrijf.
~
-'
-~
2. Neem aansluiting Xl-13 los van de tachozoemerprintplaat. Hierdoor kan het relais op
de printplaat niet inkomen.
1
3. Geef een commando.
4. Zodra de kooi een snelheid heeft bereikt van 0,4 m/s, zal het a.k:oestische signaal worden
doorgegeven.
5. Sluit hiema draad Xl-13 weer aan en stel de buitenbesturing en de deuren weer in nor-
maal bedrijf.

9.12 Het testen van het uitschakelen van de lift bij het wegvallen van de kooilichtspanning

SPANNING KOOILICHT

De spanning voor het kooilicht wordt allijd bewaa.k:t gedurende de rit, tenzij dit door de bijbeho-
rende DIP-schakelaar is uitgescha.k:eld.

1. Scha.k:el de buitenbesturing en de deuren buitenbedrijf.


2. Geef een commando en neem de connector XM27 (onder de TMS 50s) los, de spanning
voor het kooilicht valt nu weg. De lift zal bij de eerstvolgende stopplaats met open deur
geparkeerd blijven staan en niet herstarten. Controleer tevens de noodverlichting in de
kooi.
3. De lift gaat weer over tot nonnaal bedrijf als de connector weer wordt ingeplugd.
4. Nadat eerst de kooi weer een nonnale rit heeft gemaakt, de deuren en buitenbesturing
weer in bedrijf stellen.

Opmerking: Bij het wegvallen van de spanning door een storing verschijnt foutcode 42 knippe-
rend op het display. ·

HET NIET GOED AFV ALLEN V AN DE HOOFDSTROOMMAGNEETSCHAKELAARS

Om dit te detecteren zal de TMS 50s dit v66r elke start controleren. Deze bewa.k:ing wordt aan-
'; gegeven met de LED START PERMIT.

1. Schakcl de buitenbcsturing en de dcurcn buitcnbcdrijf.


2. Druk een van de hoofdstroommagneetschakelaars in en geef een commando. De lift zal
nict startcn.
3. De lift zal gaan starten als de ingedrukte hoofdstroommagneetschakelaar wordtlosgela-
ten.
4. Nadat eerst de kooi weer een nonnale rit heeft gemaakt, de deuren en buitenbesturing
weer in bedrijf stellen.

Opmerking: Als een van de hoofdstroommagneetschakelaars niet goed afvalt, zal de lift niet
starten. Foutcode 25 verschijnt knipperend op het display. Zodra de hoofdstroommagneetscha-
kelaar is vervangen kan de lift weer in normaal bedrijf worden genom en. -~

---)
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-09
Page: 8

9.13 Het beproevcn van het remsysteem

De proef dient te warden uitgevoerd in de neerwaartse richting en met 125% van de nominale
kooibelasting.

1. Stel de buitenbesturing en de deuren buitenbedrijf.


2. Plaats de kooi op de bovenste stopplaats.
3. Na het geven van een neerwaarts commando en nadat de kooi de nominale snelhcid
heeft bereikt, moet de voeding naar de motor en de rem uitgeschakeld warden.
4. De kooi moet hierna gaan vertragen.
5. Nadat eerst de kooi weer een normale rit heeft gemaakt, de deuren en buitenbesturing
weer in bedrijf stellen

Opmerking 1: De mate van vertragen is niet vastgelegd, maar moet wel (via het kijkvenster)
duidelijk zichtbaar zijn. Overigens als bij de GreenSTAR de beide remmen goed afgesteld zijn,
zal de vertraging opvallend kort zijn.

Opmerking 2: De methode van een in geopende stand te blokkeren rem (hetgeen wel ecns
gcdaan wordt bij gebrek aan belasting), is niet juist. Bij het testen van de rcmprocfvcrtraging,
dient de complete reminstallatie in bedrijf te zijn.

Overtuig u van hetfeit dat, na welke test dan ook, alle daarvoor omgezette DIP-schakelaars
weer in de oorspronkelijke positie komen en dat alle gemaakte doorverbindingen zijn wegge-
nomen!
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-10
Page: 1
Compiled by: TNL/P. Vriens Date: 12.03.1996 Issue: 03.12.1996
Changed by: TNL/P. Vriens <0 KONE Elevator GmbH No of Pages: 14
Checked by: TNL!R. Wezepoel Drawing no: Language: nl
Approved by: TNL/K. Butschek Product code: GreenS TAR SW: FM5.0, CD5.0 Win

10 AFSTELINSTRUCTIES

10.1 De reminstallatie

ALGEMEEN

De GreenSTAR liftmachine is voorzien van twee direct reagerende trommelremmen ... Deze
trommelremmen dienen apart te worden afgesteld omdat beide afzonderlijk functioneren. Het
remkoppel biedt geen afstelrnogelijkheid omdat dit in de fabriek is afgesteld met een schotel-
veerset (3), zoals op afb. 10.1 is te zien.

Let op! De zeljborgende moer 6 mag niet meer dan licht aangedraaid worden.

Dit houdt in dat de zich


daarachter bevindende
vulbus 6A passend te
bewegen moet zijn (zie
ook afb. 10.2).

Bout 7 dient geheel uit-


gedraaid en geborgd te
staan. Deze bout wordt .
gebruikt bij het bepalen
van W tijdens het
afstellen van de remka-
bel

De 2e functie van bout


7 is om, indien nodig,
I een rem te blokkeren.
~::z:::=.~;,.......:=;:=;.v

S: remslag
W: 0,05- 0,08 mm

Afb. 10.1 Een dwarsdoorsnede van de GreenST AR rem.

DE CONTROLE V AN DE REMSLAG

1. Blokkeer de lege kooi op werkhoogte door gebruik te maken van de vastzetinrichting,


die voorkomt dat de kooi zich opwaarts kan gaan verplaatsen.
2. Vervolgens de rode knop op de machine indrukken voor het onderbreken van het veilig~
heidscircuit. De remmen moeten afzonderlijk afgesteld worden.
3. Alvorens met het afstellen van de afzonderlijke remmen te beginnen, dient de remslag
als volgt gecontroleerd, en indien nodig, afgesteld te warden.
4. Werkwijze:
a. Open een rem door het vastdraaien van moer 6 (op afb. 10.1 ).
KONE Elevators M/\fNTEN/\NCE INSTRUCTION AS-1.1.19-"10
I 'agL~: 2

b. Meet hierna met een voelermaat, de afstand tussen de remvocring en de rcm-


schijf, zic rcmslagafstand S in afb. l 0.1. Draai na het me ten van de remslagaf-
stand mocr 6 wecr Ios.
c. Hicrna kan op dezelfde wijze de anderc rem slag gecontroleerd warden.
d. De toegestane afstand moet liggen tussen de 0,05 en 0,08 mm (maximaal).
c. Is de afstand grater dan 0, I0 mm, dan dient de rcmslag opnicuw le word en afgc-
steld.

HET AFSTELLEN VAN DE REM

Hierbij gaan we uit van het feit dat de (gecontroleerde) rem slag grater is dan 0,10 mm en dat
moer 6 (nog) geheel aangedraaid is.
1. Vcrwijder de borgplaat (9) die zich tussen de stelbouten (4) van het remhuis bevindt. De
borgplaat is met twee stuks M5 boutjes vastgczet.
2. Draai de boutcn 4 ccn voor ccn zovcel aan als nodig is voor het bcreiken van de nicuw
af tc stellcn remslag van 0,05 mm.
3. Gebruik hierbij de hocken van de mocr. Een verdraaiing van 1112 van de moer geeft ;;~,
0,08 mm verande1ing van de remslag.
4. De afstand Wl moet voor alle vier de boutcn (4) exact gelijk zijn.
5. Als met de bouten 4 de remslag is afge-
steld, dient men moer 6 weer zover terug te 4
draaien, dat de vulbus 6A met de hand
weer te draaien is.
6. Draai moer 6 wcer aan tot het cindc en
controleer nogmaals de afgestelde remslag.
Hierbij dient men met de voclermaat na te
gaan of over het gehele oppervlak van de
rem voering de afstand tot de remschijf prc-
cies gelijk is.
7. Hierna mocr 6 wecr zovcr lcrugdraaicn dal
de vulbus voor de moer nog (passcnd) is le
be we gen.
4
8. 13orging van de stelboutcn (4) wccr aan-
brcngen.
A!11. I0.2 Het afstellen van de rem.

Controlecr na het afstellen (op inspectiebcsturing), of de remvoering absoluut vrij loopt van de
remschijf en of er zich onder normaal bedrijf geen vreemde geluiden voordocn. Resumerend
dient na het stellen van de rem aan het volgende te warden voldaan:

1. Ongeacht het controleren. van de remslag met moer 6, dan wel het afstellen van de rem
met de bouten 4 of met de moeren I 0 ten aanzien van de remhandel, dient de remslag
voor beide remmen onder a!le omstandigheden gelijk te zijn!
2. Tcvcns dient na iederc afstelling aan de rem het volgcnde te warden gecontrolccrd:
a. Het vrijlopen van de remvoedngen zowel tijdcns inspectiebesturing als ondcr
normaal bedlijf.
b. Het spontaan in beweging komen van de kooi (met een snelheid van 0,3 m/s), bij
het lichten van de rcmhandcl als de kooi tusscn de twee onderstc slopplaatscn
staat.
c. De 'rcmweg' bij het uitschakclcn van de nominate snclheid in de opwaarts rich-
ling. Deze mag nict meer dan ea. 20 cm bedragcn.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-10
Page: 3

HET AFSTELLEN VAN DE REMHANDELINRICHTING


;"
:~
1. Dlokkeer de kooi met de vastzetimichting en onderbreek met de rode knop op de
- machine, het veiligheidscircuit.
2. Stel met geleidingsschroef 5, lever 8 loodrecht af.
"'
3. Draai de borgmoer van de testschroef 7 Ios en verplaats de moer met de hand naar de
kop van de bout.
4. Draai de testschroef 7 in tot zijn eindpositie.
5. Druk hierna de lever 8 in en stel met moer 6 de lever zo af, dat de testbout 7 net tegen
het spoelhuis aankomt.
6. De afstand A moet dan ea. 7 mm bedragen.
7. Hierna bout 7 zover temgdraaien, dat bij gebruik van de remhandel, bout 7 geen enkele
invloed heeft.

Gebruik de zelfde werkwijze voor de andere rem.

8. Stel hierbij de moer 10 zo af, dat de vrije afstand B van de trekkabel ea. 3 mm bedraagt
als de remhandel zich in positie X bevindt.
9. Hierbij dient de rem zich te gaan openen zodra de remhandel zich in de horizontale
positie bevindt. ·
10. Controleer hierna het goed functioneren van de remmen bij gebruik van de remhandel.
Zie pun ten 1, 2a, 2b en 2c op de vorige pagina.

Opmerking: Als de remhandel in uiterste positie Z komt en de kooi komt niet in bewe-
ging, dan beslist niet geforceerd doortrekken!

B A
Positie X

BESTURINGSKAST

Afb. 10.3 De voorziening voor het handmatig openen van de rem men.

DE REMSLAG ALS DE REMMEN ELEKTRISCH BEDIEND WORDEN

Blokkeer de kooi met de vastzetimichting en onderbreek met de rode knop op de machine hei~o
veiligheidscircui t.
Voor het elektrisch laten inkomen kan men met een los draadje de contacten 53-54 van de
hoofdstroommagneetschakelaars 201 en 201:2 overbmggen en vervolgens de rem-magneet-
. ·,'
schakelaar 209 indrukken (zie schemablad l in hoofdstuk 5) .
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-10
Page: 4

Om nu de remslagafstand te me ten, zal het duidelijk zijn dat er een tweede man nodig is. Echter
deze controle zal zelden nodig zijn omdat we normaal ervan uit mogen gaan dat elektrisch de
remslag gelijk zal zijn zoals afgesteld met moer 6 bij het afstellen van de rem. Daar komt nog
bij dat de remvoeringen praktisch niet aan slijtage onderhevig zijn. De elektrische remslagcon-
trole zal alleen nodig zijn als de rem bij norrnaal bedrijf aanloopt of andere vreemde geluiden
maakt.

DEMPING BIJ HET V ALLEN V AN DE REM

Ter voorkoming van lawaai door het afvallen van de rem men, is een dunne (0,5 mm) kunststof
schijf aangebracht tussen de remcilinder en zijn aanslag, zie afb. 12.7. Deze schijf is in een
kruisvonn uitgevoerd. De open ruimtes van de schijf zijn gevuld met een speciale pasta, die
voor een kleine vertraging zorgt (enige millisecondcn), bij het afvallen van de rem. Hicrdoor is
de rem nauwelijks hoorbaar bij het afvallen.
Om dezelfde reden en het voorkomen van wringing van de remcilinder tijdens het afvallen, dic-
nen de remslagafstanden te worden afgesteld op 0,05 mm.

Opmerking: Het eventueel reinigen van de (inwendige) ruimte waarin zich de kunststof schijf
bevindt, kan met thinner warden uitgevoerd. Voor het vervangen van de rem eenhcdcn zie
hoofdstuk 12.3.

10.2 De vanginstallatie

Zie bijlage 10.2, AM-7.4.15

10.3 Het meten van de benodigde kracht voor het activeren van de vanginstallatie

Zie bijlage 10.3, AS-4.11.7

10.4 Het afstellen van de kooisloffen bij vervanging van de voeringen

De kooislofvoeringen dienen vervangen te worden als


de ruimte tussen de !eider en de voering (zijdelings)
meer dan 2 mm bedraagt, zie afb. I 0.12.

Opmerking: Bij een versleten bovenvoeling, altijd beide


bovenste voeringen tegelijk vervangen. ongeacht de
mate van slijtage. In andere gevallen alle vier de voerin-
gen vervangen. Vervanging van uitsluitend de onderste
voeringen wordt ontraden om onnodige trillingen te
voorkomen.

Afb. 10.12 De kooislof.

HET AFSTELLEN

Er van uitgaande dat de kooisloffen haaks op de leiders staan, gaan we bij het vervangen van de
kooislofvoeringen als volgt te werk:

1. Controleer de (centrale) positie van de kooi ten opzichte van de deurmeenemer en


schachttoegang.
* Is deze goed, teken dan de slofvoering af en neem hierna de slof los.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-10
Page: 5

2. Hierna de borgdraden (12) en de plastic borgingen (3) verwijderen, waama de nieuwe


voering kan warden aangebracht, zie afb. 10.13.
3. Plaats de kooislof (2) met het slofhuis (6) tegen de leider.
* Hierbij dienen de rubberen prop (4) en de sluitring (5) te zijn opgesloten.
4. Zet vervolgens het slofhuis vast overeenkomstig de vooraf bepaalde plaats. Zonodig de
kooi met vulhout in de juiste positie plaatsen.
* Bij de Green STAR kan dit nodig zijn omdat de kooi niet in het midden hangt.
5. Draai de stelbout (8) tegen de sluitring (5) en borg deze met de moer (9).
* Hierrnee ligt de kooislof
opgesloten, waarbij de slof
alleen nog tegen de rubberen
prop ingedrukt kan warden.
* Op dezelfde wijze dient ook
de tegenover liggende slof te
warden afgesteld, waarbij
men nogmaals de centrale
positie van de kooi onder
controle moet houden.
6. Hiema over de gehele schachthoogte
6
controleren of de verende ruimte, die
ongeveer 2 mm bedraagt, tussen de
leiders en de kooi gelijk is en de
positie van de kooimeenemer ten
opzichte van de grendelhaak.rollen
centraal is gebleven. 1
Afb. 10.13 Het afstellen van sloffen.
Als nadien de kooislofvoeringen aan de
kopse kant slijten, kan dit gecorrigeerd war-
den met de stelbout (8).

Hieronder volgen nog enkele belangrijke punten:

1. Bij het vervangen van een complete slof, dient men de borg (transport) stift (7) te ver-
wijderen na montage van de slof.
2. Het boutje (10) en de borgmoer (ll) zijn er voor het vastzetten van een eventueeltoege-
paste oliesmeerpot.
3. Bij de GreenSTAR zijn groene kooislofvoeringen toegepast met een lagere wrijvings-
weerstand. Zij zijn gezien hun uitvoering aan de zijkant vast gezet met boutjes in plaats
van de gebruikelijke plastic borgpennetjes en draden.

10.4.1 De tegengewichtsloffen

Bij het tegengewicht zijn de standaard (witte) voeringen toegepast. Deze sloffen zijn niet instel-
baar maar wel de slofhuizen. De speling tussen de sloffen en de kopse kant van de !eiders mag
maximaal4 mm bedragen.

Met een meetlat of vaste steekmaat, dient periodiek over de gehele opvoerhoogte de ruimte tus-
sen de sloffen en de steekmaat van de !eiders gecontroleerd te warden. Hierbij dient men uit te
gaan van de ruimte (max. 4 mm) die het tegengewicht halverwege de schacht heeft.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-10
Page: 6

Opmerking: Indien er wel verende tegengewichtsloffen zijn toegepast, moet bij het bepalen van
de toegestane ruimte van 4 mm de verende ruimte van de sloffen worden meegerekend. Of wel:
4 mm ruimte tussen de leiders en sloffen met volledig ingedrukte sloffen.

10.5 Het controleren en afstellen van de juiste kabelspanning met behulp van een kabelspan-
ningsmeter

Een gelijkc kabelspanning is voor iedere liftinstallatie essentieel, echter voor de GreenST AR in
het bijzonder. De redenen zijn; omwille van de veiligheid het waarborgen van cen juistc tractic-
verhouding met daaraan verbonden het voorkomen van ongelijk liggende kabels of beschadi-
ging van de tractieschijfgroeven.
Voar een GreenSTAR installatie betekent ongelijk Liggen of beschadiging van de kabels, het
uitwisselen van de machine.

De kabelspanning wordt gecontroleerd op de onderstaande wijze:

1. De bovenste veerschotels dienen gelijk te liggen.


Met dit gegeven controleren we de kabelspanning met de hand door de kabels aan beide
zijden van de tractieschijf en ea. 30 cm vanaf de uitlopende pun ten op de tractieschijf, in
te drukken. Hierbij zal de spanning aan de tegengewichtzijde vanzelfsprekend hoger
zijn. Echter als de kabels onderling in spanning verschillen, het volgende:
2. Plaats het tegengewicht op de buffer en controleer of de veerschotels ook dan nog gelijk
blijven.
3. Zonodig een correctie uitvoeren waarna. bij het weer volledig belasten van de kabels, de
schotels op gelijke hoogte moeten blijven.
4. Het gelijk blijven dient men te controleren met de kooi op de onderste stopplaats en ver-
volgens met de kooi halverwege en bovenin de schacht.
s. Leidt dit niet tot het gewenste resultaat, dan dient men de kabelspanning met de kabel-
spanningsmeter te meten.
Opmerking: Als blijkt dat punt 2 moet warden uitgevoerd, dan dient de controlc door
twee personcn te worden uitgevoerd.

10.5.1 Het gebruik van de FULMER kabelspanningsmeter

De kabelspanning wordt gemeten door het meetinstrument aan de kabel te bevestigen en de


kruk een halve slag te draaien. Dit bewerkstelligt dat het excentrisch gemonteerde centerwiel,
de kabel verbuigt tussen de twee buitenste 6-kantige schijven, zie afb. 10.14.
De reactie op de afgeleide kracht werkt op het frame, waardoor een kracht ontstaat, proportio-
neel aan de spanning in de kabel. Deze kan warden afgelezen op de schaal van de kabelspan-
ningmeter.
De feitclijke kabel- of draadspanning kan afgclezcn worden van de kalibre1ingskaart, nadat
men de mate van de uitslag van de meter kent en deze relateert aan de overeenkomstige belas-
tingcurve.

DE PROCEDURE
1. Kies van de beide 6-kantige schijven de juiste zijde voor de te me ten kabcl. Nccm ccn
stuk kabel van ten minste een meter. dat nergens ingeklemd mag zijn.
2. Stel de wijzer op nul in: Iicht tikken met de vinger, zodat de wijzer niet blijft steken.
3. Draai de kruk, zodat het centerwiel intrckt. Hang het instrument aan de kabel.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-10
Page: 7

Let op! Kogelsnappers in de /,:nop van de handel zorgen voor een positieve locatie bij een maxi-
male en minimale buiging.

] 4. Draai de kruk van het excentrische centerwiel, om de kabel tot maximale buiging te
brengen. Het instrument zit nu vast op de kabel.
5. Noteer de aflezing van de wijzer. Wanneer men accuraat wil werken, herhaalt men de
meting over twee, drie of vier stukken kabel van een meter en berekent men de gemid-
delde waarde.
6. Herhaal dit op de andere kabels. Men verkrijgt dezelfde aflezing op elke kabel wanneer
deze gelijk belast zijn.

Let op! Het verdient aanbeveling om vetklompjes van de kabel te verwijderen alvorens het
instrument aan te brengen.

HET ONIJERHOUIJ

-·f··--_ Er is een inbussleutel aanwezig voor het instellen van d~


.i
meter. Het opnieuw afstellen van de meter is alleen nood-
zakelijk wanneer de wijzer is versteld of \vanneer de
klemschroef te vast zit, waardoor de plunjer blijft vast zit-
ten.

Onder geen enkele voorwaarde mag warden getracht de


wijzerplunjer Ios te maken om deze te alien!

Voor het hereiken van de juiste kabelspanning, dienen de


handelingen op onderstaande wijze te warden uitgevoerd:

I. Plaats de kooi halverwege de schacht.


2. De kabels aan de kooizijde warden dan gehruikt
als meetpunt.
.). Wil men op verschillcnde plaatsen in de schacht
meten, houdt dan een richting aan en wd: neer-
waarts.
4. Na eventuele correcties van de kahelspanning
mocten er enkele ritten op hoogtoeren worden uit-
gevocrd over de gehele opvoerhoogte.
5. Hicrna moet de kooi ncerwaarts verplaatst \VOrden
tot halverwege de schacht voor het ven·ichten van
een nameting.
6. Bij een takelophanging moet zowel aan de kooi-
als aan de tegengewichtzijde warden gemeten.
Afb. 10.14 De kabelspanningsmeter.

10.6 Het afstellen van de lastweeginrichting (LWD)

Bij de V3F-16s is een LWD (~OAD WEIGHING DEVICE= lastweeginrichting) nodig die
overeenkomstig de kooibelasting mede het juiste (start) rijgedrag bepaald. Een soepele start is
dan ook niet mogelijk voordat de lastweegimichting is ingesteld.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-10
Page: 8

HET INSTELLEN V AN DELW A

De LW A (lastweegadapter), is een onderdcel (regelprint) van de complete L WO. De LW A


bevindt zich onder de gebruikersinterface. De LW A is bij de V3F-16s altijd nodig voor het
bepalen van het startpunt vanaf elke stopplaats naar de volgende stopplaats. In deze toepassing
genereert de LW A digitale belastingssignalen (vollast en overlast), naar de TMS 50s besturing.
Op de versterkcrprintplaat van de LWD bevindt zich een stroommeter. Het instellen van de ver-
sterker vindt plaats door middel van de knoppen en LED's op deze print. Externe mcetvoorzic-
ningen zijn niet nodig.

De analoge uitgang varieert van 0 tot 5 V:


* 1V = lege kooi,
* 2,5 V =kooi met 50% belasting,
* 4V = belaste kooi.
De LW A print vcrstcrkl vaslc belastingssignalcn voor de TMS 50s bcsturing:
* 80% belasting,
* 110% belasting.

De uitgang is actief laag (rnax. 200 mA).

I
2 BR
GR
Gtr80G ~~~oo
0 R4 :ij R9 >
~
~
z S ~z
~~en ~~DD
-c::=J-

a- G "
t"" :;o
3
YEQ o<Qcn- ~Z
oO
N~
--c=D::- 00
4
5
WH
SH
Q C::v.>
~"Tl
I •I
'"0
>
en
~ ~ ~
en en
:-1 ....,.,_,_
0 r
~ o;So -~.
zC C
00
0
-
0 I 0 +
~ ~ V. < V.
--c:::J- --c=r-
0 --c=====J- --c=r- 0 Xl
-c::::J-

Atb. 10.15 De LW A (340) versterkerprintplaat.

Het instellen wordt als volgt uitgevoerd:

* Maak de kooi leeg. De nog niet geplaatste decoraties en dergelijke moeten voor het
instellen van de LWD, in de kooi warden geplaatst omdat deze later permanent het
kooigewicht zullen vergroten.

De instelling voor een lege kooi:

1. Plaats de kooi op de bovenste stopplaats.


2. Draai aan de potentiorneter OFFSET en druk tegelijkertijd op de knop EMPTY, totdat
de LED FULL gaat branden. Dit moment moet heel dicht bij het schakelpunt liggen. De
LWO is nu afgesteld voor een lege kooi en de spanning op in gang X 1/V 16 bedraagt
1 Volt.
3. Controlccr op de gebruikerinterface van de V3F-16s in displaymode 6, het aantal bran-
dcnde LED's: 2 (HlO en H ll).
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-10
Page: 9

De instelling voor een half belaste kooi:


.o

. 1. Fixeer de kooi nu met de vastzetinrichting.


Licht de rem door remhandel naar beneden te trekken en houd deze gelicht. Als de kooi
2.
·' vaststaat is er sprake van een halve kooibelasting.
3. Draai aan de potentiometer GAIN en druk tegelijkertijd op de knop HALF, totdat de
LED OVER gaat branden. Dit moment moet eveneens heel dicht bij het schakelpunt lig-
gcn. De LWD is nu afgesteld op een half belaste kooi en de spanning op ingang XIN16
bedraagt 2,5 Volt.

LET OP! De kooi en het tegengewicht moeten goed uitgebalanceerd zijn.

4. Controleer op de gebruikerinterface van de V3F-16s in displaymode 6, het aantal bran-


dende LED's: 6 (H06 t/m Hll).

CONTROLE OP HET GELIJK STAAN VAN DE KOOI MET DE VERDIEPINGSVLOER

1. Stuur de kooi in beide richtingen naar iedere stopplaats en noteer een eventueel stopver-
schil zoals in het onderstaande voorbeeld is aangegeven met een + of-.
2. Verplaats de stop- en deurzone vanen (6l:U, 6l:N en 30) als het verschil meer dan
10 mm bedraagt. Is er een vaan verplaatst, dan dient er een leerrit te worden uitgevoerd,
zoals is omschreven in displaymode d.
Stopplaats Stopverschil

6 + 13
5 -IS
4 + 12
3 + 13
2 + 12
I + 17

CONTROLE OP HET DOORRIJEFFECT BIJ EEN KOOIBELASTING V AN 80%

1. Belast de kooi met 70% van de nominale belasting.


* Controleer of de LED FULL LOAD op de TMS besturing niet brandt.

2. Vervolgens de kooi belasten met 80% van de nominale belasting.


* Controleer of de LED FULL LOAD op de TMS besturing brandt.

3. Geef hierna enkele schachtcommando's en controleer of de kooi niet bij de betreffende


stopplaats stopt (de schachtcommando's blijven in het geheugen en zullen pas worden
uitgevoerd als de belasting onder de 80% is).

CONTROLE OP HET DOORRIJEFFECT BIJ EEN KOOIBELASTING V AN 110%

1. Belast de kooi met 110% van de nominale belasting.


2. Controleer of de LED OVERLOAD op de TMS besturing brandt. De kooideur moet
geopcnd blijven. Er zal een akoestisch en/of optisch signaal gcgeven warden (indien
toegepast). De lift mag niet reagcrcn op commando's.
3. Pas als het overlastsignaal verdwenen is (de LED OVERLOAD moet uit zijn), mogen er
weer commando's warden opgenomen.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-10
Page: 10

10.7 Het instcllcn van de V3F-16s

De regeling is in de fabriek getest waarbij de voor de installatie verlangde V3F-16s parameters


reeds zijn ingevoerd. Voordat de lift met de inspectiebesturing kan warden aangedreven, dient
men eerst mode 9 en hierna mode a en b uit te voeren.

Displaymode 9:

We dienen er van uit te gaan, dat het rnoduul niet is ingesteld op het type lift nl. een 630 kg of
een 1000 kg installatie.

Er zijn twee verschillende standaard parameters: een voor de MX06 en een voor de MX 10. De
wijze waarop de standaard parameters geladen worden is nagenoeg hetzelfde als voorheen.
Echter de wijze waarop de MX06 of de MX 10 geselecteerd wordt is iets anders en gaat als
volgt:

1. Schakel de lift op inspectie(torn)besturing.


Opmerking: De lift rnoet stilstaan omdat het laden anders niet in het geheugcn wordt
opgenomen.
2. Kies displaymode 9 met dei(+) verhogen of ..J,. (-) verlagen toets.
3. Om displaymode 9 te activeren moeten zowel de t (+)en ..J,. (-) toets gelijktijdig warden
ingedrukt.
4. Selecteer de pararneterfunctie (led H 10) met de i (+)en ..J,. (-) toets en druk hiema op de
bevestigingstoets (CONFIRM).
Het Display zal gaan knipperen.
5. Kies hiema de MX06 (led H ll) of MX I 0 (led H 10 en led H 11) machine met de t (+) en
..J,. (-) toets.
6. Druk nu tweemaal kart achtereen op de bevestigingstoets om de invoering op te slaan.
Als de invoering geaccepteerd is. zullen 'c' en 'C' op het display verschijnen. Is de
invoe1ing niet geaccepteerd. dan zullen de codes 'c' en 'E' op het display verschijncn.

• De LED is uit 0 De LED brandt


VERKLARING

HO! Vertragingsspanning-factor

H02

H03
Versnellingsspanning- face or

Basis amplitude
G
H04 K4 motorspanning 1
H05 K3 belastingcompensatie bij hoge snelhcid
1 11
H06

HO?
K2 belastingcompensatie hij !age snelheid

K I minimum spanning
B
H08

H09
D-factor

Startvertraging
0
HIO READ DEFAULT (standaard parameters laden) PUSH TO
CONFIRM
Hll UNDO (wissen standaard parameters laden)
'•'

KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-10


Page: 11

Schake1, nadat de se1ectie is uitgevoerd, de hoofdschakelaar eerst uit en daarna weer in. Hiema
zullen de fabrieksinstellingen van de parameters weer aanwezig zijn.
Opmerking: Het volgende betreft alleen de parameterfuncties in displaymode 9.

Indien men alleen wil weten of de parameters voor de MX06 of de MXlO actief zijn, dan za1 de
gebruikersinterface alleen de led H 11 la ten oplichten. Dit zal ook het geval zijn, als de parame-
ter voor de MXlO geactiveerd is.
Met andere woorden, je kunt de parameterfuncties alleen gebruiken voor het selecteren en niet
om achteraf het geselecteerde te controleren.

Displaymode a: Testmode voor de V3F-16s aandrijving

Het testen van de aandrijfmoduul is een deel van de in bedrijf stelling procedure. Voer deze test
na de montage uit om er zeker van te zijn dat de aandrijfmoduul in orde is. Als deze testmode
actief is zal het symboo1 0knipperen op het display.

Gedurende deze test mag de kooi niet bewegen, gebeurt dit wel, dan wordt de testmode onder-
broken en zullen de LED's HOI t/m H04 gaan knipperen.

De feitelijke moduu1test is verdee1d in de hieronder volgende vier fases:


1. De test is passief:
LED HOl brandt en geeft hiermee aan dat de bevestigingstoets (CONFIRM) moet war-
den ingedrukt. De LED's Hll t/m HOS laten zien dat de tussenkringspanning (DCL =
DC I=INK = tussenkring) aanwezig is.
2. Controle op de tussenkringspanning:
Als bij het continu indrukken van de bevestigingstoets alleen de LED's HOl en H02
knipperen, betekent dit dat de tussenkringspanning buiten het weergavebereik valt. De
LED's HOSt/m Hll geven de momentele waarde van de tussenkringspanning aan.
3. Ontlading van de tussenkringcondensatoren:
De LED's HOl, H02 en H03 knipperen als aanwijzing dat de vermogenstransistoren de
condensatoren aan het ont1aden zijn. De LED's HOSt/m H11 geven de tussenkringspan-
ning aan.
4. Onderbreking van deze testmode:
De LED's HOl t/m H04 knipperen als aanwijzing dat de test is onderbroken omdat de
kooi gedurende de test in beweging was.

Druk continu op de bevestigingstoets (CONFIRM) om de test te doorlopen. Controleer aan de


hand van de LED's HOSt/m Hl1, gedurende de ontlading van de tussenkring, de verandering
van de tussenkringspanning. De spanning moet 25 Volt per seconde da1en. Niet alle LED's HOS
t/m II 11 zullen, gedurende deze test, uitgaan omdat de ondcrspanninghewaking het ontladcn
heeft beeindigd. Indien er extra belasting op de tussenkring aanwezig is, zal het spanningsni-
veau direct overgaan naar een lagere waarde.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-10
Page: 12

• De LED is uit 0 De LED brandt


Tcslvolgordc VERKLARING

0 HOI druk op bevestigingstoets

LED's H02 test spanning tussenkring


moetcn
knippcren H03 ontladen condensator

H04 test ondcrbroken door kooibeWC£ing

0 H05 1 550
0 H06 525

0 H07 500
Spanning
tussenkring 0 H08 475 geschikte spanning
(DCL)
0 H09 450

0 HIO 425
PUSH TWICE
0 Hll 1 o- 400 TO CONFIRM

Onderstaand voorbeeld geeft een tussenkringspanning weer van ea. 500 Volt.
Voorbceld kenmerken
spanningscurve 550
525 DCL overlast test succesvol
' '
500 1-----..· ....... ·-.-:.::::.: :..::~~~-.---.-.-. --~ ·-.-
475 / ----
450 /
425 bewaking onde~spanning grens
400~~~======~~========~~====~--
6s

De test wordt als volgt uitgevoerd:

1. Schakel de lift op tornbesturing.


2. Kies displaymode a door middel van de t (+) vcrhogen of-!.-(-) verlagen toets.
3. Om deze testmode te activeren moet twee maal kort achtereen op de bevestigingstoets
(CONFIRM) warden gedrukt.
4. Voer de test voor de aandrijving uit door continu op de bevestigingstoets te drukken.
5. Controleer dat de spanning 25 Volt per seconde daalt.
6. Om de test te beeindigen moet tegelijkertijd op de t (+) verhogen of-!.- (-) verlagen
toets warden gedrukt, of druk op de bevestigingstoets (CONFIRM).

. ..
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-10
Page: 13

Displaymode b: testmode voor de gehele liftinstallatie

Het testen van de liftbesturing is ccn deel van de in bedrijf stelling procedure. Yoer deze test na
de montage uit om er zeker van te zijn dat de liftbesturing in orde is. Als deze testmode actief is
zal het symbool [;] knipperen op het display en de LED's geven aan dat de test goed verlopen
is.

De test wordt als volgt uitgevoerd:

1. Schakel de lift op tombesturing.


2. Kies displaymode b door middel van de t (+) verhogen of .J, (-) verlagen toets.
3. Om deze testmode te activeren moet twee maal kort achtereen op de bevestigingstoets
(CONFIRM) warden gedrukt.
4. Gebruik de drukknoppen voor de tombesturing UP/DOWN om de kooi in een bepaalde
richting te verplaatsen.
5. Controleer de testresultaten. Als de test goed verlopen is, zal de LED Test-OK (Hll)
gaan branden. .
'f
) 6. Om de test te beeindigen moet tegelijkertijd op de t (+) verhogen of .J, (-) verlagen
toets warden gedrukt of druk op de bevestigingstoets (CONFIRM).

Indien de LED Test-OK niet brandt. De hoofdstroommagneetschakelaars zijn dan niet ingeko-
men.

• De LED is uit 0 De LED brandt

VERKLARING

Power 0 HO! wisselstroom voedingsspanning in orde

Inspection 0 H02 commando van de TMS besturing

V3F-16s OK 0 H03 interne controle van de aandrijving in orde

Heatsink T 0 H04 temperatuur koellicha.1m in orde

MainCont. HOS hoofdstr.magneetschak.com. van de V3F-16s

Up/Dn Start H06 startcommando van de V3F-16s

Brake 1107 remcomm:mdo van de V3F-16s

Jerk 1 H08 afronding van de versnelling

Acceleration H09 constante versnelling

Jerk 2 H 10 afronding naar const..1nte snelheid


PUSH TO
Test-OK HI I liftinstallatietest goed veri open CONFIRM

Yoer nu de onderstaande punten uit. ·~

1. Schakel de tornbesturing in (schakelaar 270) en zet de hoofdschakelaar aan.


2. Controleer, door het lichten van de rem, met de remhandel, of de tacho correct is aange-
sloten: ..
* Als de kooi opwaarts beweegt mag de LED TPOL niet gaan branden.
* Als deze LED gaat branden. dienen de aansluitdraden van de tachodynamo ver-
wisseld te warden (X2 klem 31 en 33). Let op, als de rem wardt gelicht, mag de
l!ftsnelheid niet grater warden dan 0,3 mls. Is dit wel het geval, danftmctianeert
de dynamische remming niet goed. Zie hoofdstuk 4.5.3.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-10
Page: 14

3. Sclcctccr displaymodc 1 op de gebruikersinterfaccprintplaat 385:A4 van de V3F-16s.


Het 7-segments display zal ccn '1' aangeven. De LED's HOl (Inspec.) en HlO (No
setup), zullen branden.
4. Druk kortstondig gelijktijdig op de knoppen 270:N (neer) en 270:RB. In displaymode 1
zullen op de V3F-16s, behalve de LED's HOI en HlO, ook de LED's H05, H07, H08,
H09 en TPOL gaan branden.
s. Controleer of de rem, ook elektrisch, geopend wordt en de motor in de juiste richting
(neerwaarts) draait. Indien de motor in de verkcerde richting draait, moeten de motor-
draden U en V verwisseld worden.

Let op! Zet, v66r het verwissele.n van de motoraansluitingen, de lzoofdschakelaar uit en
wacht 5 minuten totdat de LED DANGER uit is. De tusse.nkringspanning op de inverter-
print is dan verdwenen.

6. Druk nu gelijktijdig op de knoppen 270:U (opwaarts) en 270:RB van de tornbesturing


en controleer of de richting waarin de lift zich verplaatst, nu juist is. In displaymode 1
zullen op de V3F-16s, behalve de LED's H01 en HlO, ook de LED's H05, H06, H08, en
H09 gaan branden.
7. Als de V3F-16s door een verkeerde balancering de referentiespanning niet kan volgcn,
zal er een noodstop plaats vinden.

Zorg er voor dat de balancering 50% bedraagt (tegengewiclzt = kooigewicht + halve


last).
8. De kooi kan nu allecn op inspectiesnclheid warden bewogen. Voorkom dat de lift met
nominale snelheid gaat bewegen door eerst schakelaar 42:DS op het kooidak in te scha-
kelen voordat schakelaar 270 in de besturingskast wordt uitgeschakeld (waardoor klem
XM33/2 op het stuurstroomschema spanningsloos blijft).
9. Tijdens de inspectiebesturing moet worden nagegaan of de kooi op de eindschakelaar
stopt.
10. Controleer de werking van de noodremschakelaar op de kooi door deze schakelaar bij
een in beweging zijnde kooi te bedienen.
11. Voordat de lift op normaal bedrijf kan worden overgeschakeld moet allercerst de wer-
king van alle veiligheidscontacten worden gecontroleerd. Overtuig u ervan dat alle
eventueel aangebrachte doorverbindingen in de veiligheidslijn zijn verwijderd.'
12. Als laatste dienen de noodeindschakelaars 151: en eind(vertragings)schakclaars 136:,
getest te worden overeenkomstig de procedure in respectievelijk hoofdstuk 9.5 en 9.6.

,,.
.;.•

KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-11


Page: 1
Compiled by: TNL/P. Vriens Date: 12.03.1996 Issue: 03.12.1996
Changed by: TNLIP. Vriens © KONE Elevator GmbH No ofPages: 4
Checked by: TNLIR. Wezepoel Drawing no: Language: nl
Approved by: TNL/K. Butschek Product code: GreenST AR SW: FM5.0, CD5.0 Win

11 HET OP BIJZONDERE WIJZE VERPLAA TSEN VAN DE KOOI

Zoals iri hoofdstuk 3.3 is aangehaald, zijn er enkele situaties waarbij het verplaatsen van de
kooi niet zonder meer mogelijk is. Deze situ aties zijn:

1) DE KOOI MET 50% BELASTING EN ONTBREKENDE VOEDINGSSPANNING


2) DE KOOI IN DE VANG MET (VOLLE) BELASTING
3) DE KOOI IN DE VANG MET HET TEGENGEWICHT OP ZIJN BUFFER
4) HET VERPLAATSEN VAN DE KOOI, ALS DEZE ZICH BIJ EEN STORING OP DE
BOVENSTE STOPPLAATS BEVINDT

Toelichting, hoe te handelen bij bovengenoemde punten:

11.1 De kooi met 50% belasting en ontbrekende voedingsspanning

1. Zet de hoofdschakelaar uit en ontsteek de schachtverlichting.


2. Ga na of er inderdaad geen spanning meer aanwezig is en of de kooi bij het lichten van
de rem niet in beweging komt en het ontgrendelzonelampje niet brandt.
3. Vervolgens nagaan of de ingeslotene(n) via de schachtdeur van de betreffende stop-
plaats, de kooi verantwoord kan verlaten.

Als het laatste niet mogelijk is, gaan we tot het volgende over:

1. Zet de schakelaar op de noodbedieningskast in stand 'tornen'. De verbinding tussen de


noodbedieningskast en motor is nu tot stand gekomen.
2. Licht de rem met de remhandel en verplaats de kooi, met de 'op' of 'neer' knop, op de
noodbcdieningskast, naar de dichtstbijzijnde ontgrendelzone. Als het groene ontgren-
delzonelampje gaat branden kunnen de remhandel en de knop warden losgelaten.
3. Waarschuw de ingeslotene(n) (via de intercom), voor een eventueel aanwezig stopver-
schil.
4. Sluit de besturingskast af!
5. Ga hierna naar de betrokken stopplaats voor het eventueel openen van de deur en het
hierna afbakenen van de kooitoegang.
6. Verplaats de kooi vervolgens iets uit de ontgrendelzone en controleer of de betrokken
deur vergrendeld is.

In overleg met de eigenaar bepalen of de hoofdschake/aar wel ofniet ingeschakeld mag war-
den!
\
Zoals gesteld, is het mogelijk de kooi te verplaatsen met een balansverschil van + of- 80 kg.
Echter gezien het beperkte vermogen van de noodbedieningsvoeding, kan in combinatie ~t
een iets slepende rem en de ongunstig gekozen richting, de Stotz (schakelaar) op de kast zich
uitschakelen. Dit houdt in:

a. Kies de andere richting indien het zich voordoet. "


b. Voorkom dat de remmen ook maar iets aanlopen.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-11
Page: 2

HET TOEVOEGEN VAN BELASTING OP DE KOOI

Hoewel in hoofdstuk 3 het toevoegen van belasting op de kooi om deze te verplaatsen, als one-
legant is omschreven, zou het incidenteel toch een (snellerc) oplossing kunnen zijn om perso-
ncn uit de kooi tc halen.

Overigens zal het zonder meer nweten, indien men niet beschikt over een noodbedicningskast.
Bij gebruik van extra belasting, dient men met het onderstaande rckening le houden!

De extra toegevoegde belasting (een oftwee personen) mag NOOIT plaats vinden met perso-
nen die NIET liftdeskundig zijn!

11.2 De kooi in de vang bij (volle) belasting De ophangplaat moet met kikkerklcmmen gcmontcerd
worden boven een stcl bevcstigingskikkers van de !ci-
der of lasplaat. De plaat is zowel voor Iinkse als rcchtse
ophanging te gebruiken.
Tijdens dit voorval is de kooi, met behulp van
de tornbesturing, te verplaatsen. Zou de kooi
toch niet Ios willcn komen, dan kan door het
losnemen van aansluiting 17 van de LWD het
motorkoppel nog iets verhoogd warden.
In het uiterste geval kan nog gebruik gemaakt
warden van een lichtgewicht bandtakel (zie
hoofdstuk. 12.1 ), of een norm ale takel met
behulp van een ophangplaat en een kabelklem
(afb. 11.1). De bandtakel heeft een verplaat-
singsafstand van ea. 30 cm.

Gezien het feit dat de kooi niet meer dan 15 De kabelklem met ophanggal
voor bevestiging van
cm omhoog getakeld moet warden om uit de de keuing- of bandhaak.
vang te komen, is de afstand van 30 cm dus
voldoende.
Overbelasting van de kooi is in principe niet i

mogclijk, aangczicn hij gcringc ovcrhclasting


de kooi niet vcrtrekt.

Het takelen dient men op de volgende wijze


ED I

0
I

uit te voeren: 0 I
I
0 0
I

1. Bevestig de ophangplaat aan de leider. G G 0


Hieraan kan de bandtakel (met behulp
van een strop), bevestigd warden.
2. Klem de kabelklem ea. een meter
onder de ophangplaat 'Om de kabels,
die vanaf de machine naar de kooi
gaan.
3. Hiema kan de kooi ongeveer 15 cm
worden opgetakeld.
Afb. 11.1 De ophangplaat (boven) en kabel-
klem.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-11
Page: 3

Indien geen kabelklem aanwezig is:

4. In dit geval kan men gebruik maken van een kettingtakel die bevestigd wordt aan een
heisoog en de kooibovenbalk. Om hierbij deformeren van de bovenbalk tijdens het take-
ten te voorkomen, dient men gebruik te maken van de ophangplaat zie afb. 12.4.

11.3 De kooi in de vang met het tegengewicht op zijn buffer

Hoewel dit ookmogelijk is bij een conventionele liftinstallatie, hebben we nu het nadeel dat er
vanuit een machinekamer geen actie kan worden ondernomen. Wat ons nu te doen staat is het
opkrikken van het tegengewicht.

1. De slag van de krik dient minimaal 15 cm te bedragen.


2. Hiema kan de buffer ingedraaid of zonodig verwijderd worden. Zie afb. 9.3.
3. Vervolgens het tegengewicht met de tombesturing laten zakken, waarbij de kooi vrij
moet komen uit de vang.
4. Hiema met de tombesturing de kooi neerwaarts verplaatsen.

Blijkt de kooi, door een te korte slag van de krik, niet uit de vang te komen, dan dient men het
tegengewicht met een (band)takel om hoog te halen en wel op de zelfde wijze als omschreven
onder 11.2. De (band)takel dient op 2000 kg berekend te zijn.

Opmerking: Het zal duidelijk zijn dat bij de GreenST AR met zijn GEARLESS machine, het
aangehaalde euvel zich bij onoplettendheid eerder kan voordoen, dan bij een machine met een
overbrenging.

Uitgaande van de gevaren die hieraan vast kleven, indien er zich iemand in de kooi bevindt, is
het niet overbodig nogmaals te wijzen op de gevolgen, indien de dynamische remming van de
motor wegvalt.

11.4 Het verplaatsen van de kooi, als deze zich bij een storing op de bovenste stopplaats
bevindt

In eerste instantie kan het verplaatsen van de kooi met de tombesturing worden uitgevoerd.
Immers bij gebruik hiervan warden een aantal veiligheidscontacten overbrugd. Deze zijn:

* Het contact van de snelheidsbegrenzer.


* De noodeindschakelaar.
* Het vangcontact en een eventueel toegepast buffercontact.
* Ook een onderbreking in het fotocelcircuit zal geen invloed hebben op het verplaatsen
van de kooi met de tombesturing.

Bij het laatste euvel zal, na het geven van een kooicommando en het omhoog zetten van de
DIP-schakelaar 263, de deur zich sluiten en de kooi het gegeven commando afwerken.

Bij een onderbreking van het fotocelcircuit wordt dit aangegeven met de LED SAFETY RAY
(88) die zich op de TMS 50s bevindt en dan uit is.

Als de kooi na het sluiten van de deur niet in beweging komt, kan een deur- of grendelcontact
nog de oorzaak zijn. In zo een geval mag dan kortstondig met een losse draad klem XC 1/5 c.q.
XCl/6 met klem XHl/8 overbrugd warden. Dus geen vaste doon,erbinding!
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-11
Page: 4

11.4.1 Het verplaatsen van de kooi vanaf de bovcnste stopplaats bij onder andere cen (clcktrisch)
defectc rem

Dit is eveneens mogelijk met de tornbesturing, maar dan uiteraard met het gelijktijdig lichten
van de remhandel.
'i

KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-12


Page: 1
Compiled by: TNL/P. Vriens Date: 12.03.1996 Issue: 03.12.1996
Changed by: TNL/P. Vriens © KONE Elevator GmbH No of Pages: 12
Checked by: TNLIR. Wezepoel Drawing no: Language: nl
Approved by: TNL/K. Butschek Product code: GreenSTAR SW: FM5.0, CD5.0 Win

12 ALGEMENE REPARATIES C.Q. VERVANGINGEN

12.1 Het inkorten van de ophangkabels

Het inkorten van de ophangkabels doen we stuk voor stuk vanaf het kooidak, waarbij het tegen-
gewicht wordt opgetakeld met behulp van een kabelklem (8 mm) en een bevestigingsplaat voor
op de leiders, waaraan de takel opgehangen kan warden. Bij deze werkzaamheden kan even-
eens gebruik gemaakt warden van de bandtakel.

De gestelde uitloopmaten dienen strikt aangehouden te warden!

De werkwijze is als volgt:

1. De kooi boven blokkeren met de vastzetinrichting.


2. Rode blokkeerschakelaar op de machine indrukken.
3. Vervolgens de bij de takel behorende ophangplaat voor de takel aan de leider monteren.
4. Bevestig de takel aan de ophangp1aat.
.' 5. Bevestig de kabelklem (zie afb. 12.1) ea. I m onder het ophangpunt aan de kabe1s. De
.~ kabelklem goed vastzetten.
6. Hierna (met behulp van een strop) het takeloog bevestigen aan de kabelklem.
7. Het tegengewicht kan nu warden opgetakeld tot de gewenste hoogte.
8. Plaats, voor alle zekerheid, een balk onder het tegengewicht voor het geval de kabels
toch onverhoopt gaan slippen.

Opmerking: Houd t er rekening mee dat, in verb and met de 1:2 ophanging, het dubbe1e
aan kabellengte moet warden ingekort om aan de gewenste uitloopvergroting te komen.

Nadat de kabe1s zijn ingekort het vo1gende:

9. Verwijder de balk onder het tegenge-


wicht.
I0. Laat het tegcngcwicht zakken totdat de
kabels weer strak staan.
11. Hierna de kabelspanning controleren, .
zoals omschreven in hoofdstuk I 0.

Indien geen bandtakel aanwezig is, of de situa-


tie er zich niet voor leent, kan uiteraard
-
~chruik gemaakt warden van een kettingtakel.
~ ---- ......

Atb. 12.1 De bandtakel met daaronder de aan-


gebrachte kabelklem.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-12
Page: 2

12.2 Het vervangen van de ophangkabels

Onderstaande omschrijving geeft aan hoe, op een betrekkelijk


eenvoudige en daardoor vlotte wijze, de kabels vervangen kun-
nen warden in vergelijking met voorgaande methoden. Om de
nieuwe kabel zonder problemen door te voeren, maken we
gebruik van enkele strengen van de kabel, waarbij, met behulp 4,5mm
van een klembusje, de nieuwe kabel aan de oude kabel bevestigd
wordt, zie afb. 12.2. n
Opmerk.ing: De strengen dienen nauw passend in de bus te war-
den gedrukt. De overige strengen dienen te warden weggeknipt.
Na het vast klemmen van de strengen in de bus, dient het geheel
afgebonden te warden met isolatieband. Dit voor een betere
geleiding bij het door voeren van de kabels.

Toe te passcn kabel:


* Warrington 8 x 19 kruisslag met kunststofkern.

Het benodigde gereedschap:


u
7mm

* Zegeltang voor het aanknijpen van het klembusje.


* Kniptang van 6 mm.
* Hulpklemconus, zie afb. 12.5.
* Kooiophangplaat met bevestiging voor het takeloog, zie Afb. 12.2 De bevestiging
afb. 12.4. van de nieuwe aan de oude
Een take! met een hefvermogen van 2000 kg. kabel met behulp van een
* klembusje.
* 5 Klembusjes.

Werkwijze:
1. Meet de uitloop van het tegengewicht voor het
eventueel korter houden van de nieuwe kabels
voor de juiste uitloop van 15 cm.
2. Plaats de kooi op die hoogte, dat de pen van de
vastzetinrichting zich ea. 100 mm onder de
bovenste gleuf bevindt, zie afb. 12.3.
3. Breng een (instelbare) stuitbalk aan tussen de put-
vloer en de onderkant van het tegengewicht.
4. Monteer de takelophangplaat (voorzien van het lOO mm
takeloog) aan de onderzijde van de kooiframe
bovenbalk.

Opmerk.ing: De ophangplaat dient--perse gebruikt te war-


den om te voorkomen dat, bij gebruik van stroppen om de
bovenbalk, de bovenbalk gedeformeerd wordt. De plaat
dient met minimaal twee bouten (M 12) te warden vastgc-
zet.
Het aantal gaten in het midden van de plaat geeft de Afb. 12.3 Vastzctinrichting met
mogelijkheid om de kooi ten opzichte van het ophang- maataanwijzing.
punt aan het plafond zo veel mogelijk centraal op te ban-
gen.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-12
Page: 3

5. Bevestig de ta.kel aan het ophangoog aan het plafond en de takelhaak aan de bevesti-
gingsoog van de ophangplaat.
6. Takel vervolgens de kooi op totdat de pen van de vastzetinrichting in de bovenste gleuf
geschoven kan worden. De kabels hangen nu slap. De pen dient hlerbij praktisch te rus-
ten op de onderkant van de gleuf.

Afb. 12.4 De bovenbalk met ophangplaat.

7. Bevestig de (kabe1)hu1pklem(conus) ea. 1 m


onder het ophangpunt van de tegengewichtka-
bels aan de leider, zie afb. 12.5.
8. Nu kan de eerste kabel in de hulpklem worden
gedrukt en hiema de wig.
9. Vervolgens kan de, in de hulpklem aange-
brachte kabel van de ophangimichting worden
losgenomen.
10. Knip of slijp het gebogen einde van de losge-
nomen kabel af, om het doorvoeren van de
·. J
kabel niet te belemmeren.
11. Wikkel 6 strengen ea. 2 cm van de kemstreng
af en knip deze af waama het volle einde van
de kabel moet worden afgebonden, zie afb.
12.2. Aan een zijde van
12. Rol vervolgens de kabel(s) uit en behandel een de hulpklem is een
gleuf aangebracht,
van de uiteinden als onder punt 11.
waardoor de kabel
13. Nu kunnen beide kemstrengen met de klem- in de hulpklem kan
bus aan e1kaar bevestigd worden zoals ook afb. worden geplaatst
12.2 laat zien.
14. Met drie personen kan nu het doorvoeren
beginnen. Het aanvoeren en trekken moet
gelijktijdig warden uitgevoerd om lusvorming
en daarmee het vastlopen van de kabel tijdens
het doorvoeren te voorkomen. Afl). 12.5 De kabclhulp klcmconus.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-12
Page: 4

15. De eerste man kan nu (staande bij de ophanging van de tegengewichtzijde), de oude
kabel uit de hu1pklem nemen en laten vieren.
16. De tweede man (staande naast de eerste man), trekt de, vanaf het tegengewicht komende
kabel, omhoog.
17. De derde man (staande bij de kooi ophangingszijde), trekt de kabel, komende vanaf de
onderkant van de kooi, eveneens omhoog.
18. Nadat de kabel is doorgevoerd, kan deze in de hulpklem warden vastgezet om vervol-
gens de kabel te monteren aan de con us van de ophangstang .
.19. Als voorlaatste handeling kan de oude kabel aan de ophanging van de kooizijde warden
losgenomen.
20. De aan elkaar verbonden kabeleinden warden doorgeknipt, waarna het nieuwe kabel-
eind aan de ophangstang van de kooizijde bevestigd kan warden.
21. Als laatstede kabelspanning controleren zoals omschreven in hoofdstuk 10.5.

De benodigde gereedschappen zullen in een afzonderlijke kist worden ondergebrachL.

12.3 Het vervangen van de remeenheden

Voor het vernieuwen van de remvoeringen, indien deze zijn versleten (tot min. 0,5 mm), diencn
de complete remeenheden uitgewisseld te worden. De remeenheden mogen niet anders dan een
voor een warden uitgewisseld. Hierbij gaat men als volgt te werk:

1. Blokkeer de kooi op werkhoogte door


gebruik te maken van de vastzetinrichting.
2. Zet de hoofdschakelaar in de besturingskast
uit.
3. Nee m de aansluitingen van de rem voeding
los. Deze bevinden zich in het kastje op de
machine.
4. Neem vervolgens de lever (8) en de gelei-
dingsbout (5) met drukveer los.
5. Draai de vier stelbouten (4) eruit waama de
remeenheid verwijderd kan worden.
6. Plaats de nieuwe remeenheid erin en draai
de vier ste1bouten er weer zo ver in dat de
afstand W1 ea. 15 mm bedraagt.
7. Ste1 verder af zoals dit beschreven is in
hoofdstuk 10.1: Het afstellen van de rem,
waarbij er vanuit wordt gegaan dat het
verenpakket door moer 6 geheel staat inge-
drukt, alvorens met de stelbouten (4) de
Afb. 12.6 Een dwarsdoor-
rcmslag tc bcpalcn.
sncde van de GrecnSTAR rem.
.·•··

KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCfiON AS-1.1.19-12


Page: 5

Bij de montage moet er op worden Tussen l en 2 bevindt zich de kunststof ring


toegezien dat alle veren zich in de met uitsparingen waarin de vertragingspasta
gestippelde veerkamer bevinden. is aangebracht

Afb. 12.7 Een gedeeltelijk uit elkaar getrokken remeenheid waarbij de schotelveren in de juiste
montagestand zijn aangebracht.

Opmerking: Zouden, om een bepaalde reden, beide delen van de remeenheid 1 en 2 (afb. 12.7)
geheellos van elkaar zijn geweest, dan dient men, om beschadiging van de veerkamer te voor-
komen, beide delen vooraf verticaal met moer 6 geheel naar elkaar te trekken. Houdt men hier-
bij deel 2 onder, dan is het niet mogelijk dat tijdens het naar elkaar toetrekken een schotelveer
uit de veerkamer kan komen en derhalve beschadiging aan de voorzijde van de veerkamer kan
ontstaan.

12. 3.1 Het vertragingspreparaat voor de remeenheden

Het vertragingspreparaat is een hoogwaardige pasta (HERMETITE) die, zoals geste1d, een zeer
kleine remafvaltijd bewerkstelligd, waardoor de rem bij het afvallen nauwelijks hoorbaar is.
De effectieve werk.ing van de pasta is duurzaam. Bij het te hoorbaar afvallen van de rem dient
men dan oak niet direct te twijfelen aan de goede werking van de pasta. Ga eerst na of de rem-
slag, door welke reden dan ook, niet te groat is, dan wel dat er op het moment dat de kooi stopt,
geen andere geluiden veroorzaakt warden.

12.3.2 Het vervangen van het vertragingspreparaat

Bij het vervangen gaat men grotendeels te werk als bij het uitwisselen van de remeenheden. Na
demontage van een remeenheid, dienen beide oppervlakten waar de kunststofring tegenaan ligt,
en de ring zelf, met een celluloseverdunner (thinner) gereinigd te warden, zie afb. 12.7.
Hiema op beide zijden van de kunststof ring de vertragingspasta licht aanbrengen.

12.4 Het vervangen van de remkabel

1. l3lokkeer de kooi op werkhoogtc met de kooivastzctinrichting.


2. Zet de hoofdschakelaar in de besturingskast uit.
3. De kabelgeleider (buitenmantel) moet vanuit de besturingskast zo gebogen warden, dat
de kabel ruim uit de baan van de kooi of andere bewegende delen blijft.
4. De buigingen mogen GEEN kleinere straal hebben dan 100 mm.
5. Tussen het eindpunt van de buitenmantel en de eerste remlever, moet altijd een licht~
buiging van de mantel aanwezig zijn, waardoor de mantel kan meebewegen met de rem-
levers.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-12
Page: 6

12.5 Het vervangcn van de tachodynamo of tachorolletjc

In wezen is er bij het monteren geen afstelrnogelijkheid. De tachodynamo is namelijk uitge-


voerd met een flenspassing die de positie van de tacho bepaalt. Bij het vervangen van de tacho-
dynarno is de werkwijze als volgt:

1. Ontkoppel de bedrading van de tacho-aansluiting.


2. Neem de montagebouten los. Als alleen het tachorolletje moet warden uitgewisseld,
draai dan het borgboutje van het rolletje los.
3. Verwijder het tachorolletje en monteer de nieuwe.
4. Monteer als laatste de tachodynamo.

12.6 Het niet vcrvangen van printplaten

Bij een defecte printplaat aan de aandrijfmoduul wordt direct overgegaan op het vervangcn van
het complete moduul.
Reden: Bij een defect wil men ter beoordeling van de oorzaak beschikken over het complete
moduul.

12.7 Het uitwisselen van de V3F-16s aandrijving

Het verwijderen van de oude aandrijving:

1. Stel de buitenbesturing en deuren buiten bedrijf.


2. Schakel de hoofdschakelaar uit.
De LED DANGER op de inverterprintplaat 385:A2
nwet UIT zijn voordat het uitwisselen van de V3F- ~-------~~~~~~~OR
16s aandrijving en/of de TMS 50s besturing kan
warden uitgevoerd. L______ !J D BDT
3. Verwijder de dekplaat.
4. Merk alle losgenomen kabels die nog niet voorzien
385:A2 ~ BR
zijn van een markering als het onderstaande wordt
uitgevoerd! ~ DC+ 0
5. De volgende aansluitingen dienen los te worden
genomen:
* De netvoeding RST. XDl
* De motorconnector UVW en de remconnec- 385:A2
tor XB. [ XD2
* De 1MS connectoren X 1 en X2.
* De connectoren XD I en XD2. X2 XI X3
* De bedrading van remweerstand 306, BR en
DC+ (van de remtransistor 385:V4).
6. Los hiema de onderste twee 5 mm--bevestigingsbouten.
7. Draai hiema de bovenste twee 5 mm bevestigingsbouten los. De V3F-16s aandrijving
kan nu warden verwijderd.
.-.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-12
Page: 7

Het plaatsen van de nieuwe aandrijving:


_,;

1. Plaats de nieuwe V3F-16s aandrijving tegen de ondersteuningsbeugels en draai de vier


.. bevestigingsbouten weer vast.
., 2. Alle losgenomen aansluitingen kunnen nu weer warden aangesloten:
* De netvoeding RST, let op dat er geen fasen worden verwisseld!
" * De motorconnector UVW en de rem connector XB.
* De TMS connectoren X l en X2.
* De connectoren XD 1 en XD2.
* De bedrading van remweerstand 306, BR en DC+ (van de remtransistor
385:V4).
3. Breng hiema de dekplaat weer aan en schake1 de hoofdschakelaar in.
4. Vervolgens de V3F-16s instellen, zie hoofdstuk 10.7.
5. Als laatste de installatie in bedrijf stellen volgens de instructies in hoofdstuk 13.

12.8 Het uitwisselen van de TMS 50s besturing

"'
·.J
Het verwijderen van de oude besturing:
.'
'
1. Stel de buitenbesturing en deuren buiten bedrijf. 5
2. Schakel de hoofdschakelaar en de kooiverlichtingschake-
laar (zekering) 290:1 uit. De LED DANGER op de inver-
terprintplaat 385:A2 moet UIT zijn voordat het uitwisselen 3,4
van de V3F-16s aandrijving en/of de TMS 50s besturing lllllll{)
kan worden uitgevoerd.
3. Controleer of alle connectoren gecodeerd zijn met 'XM',
zo niet, schrijf dan op alle ongemarkeerde connectoren
'XM'.
4. Neem alle connectoren Ios.
5. Los hiema de onderste twee bevestigingsbouten.
6. Indien de besturing voorzien is van uitbreidingsmodulen,
dienen deze eerst te worden verwijderd.
7. Draai hiema de bovenste twee bevestigingsbouten geheel .....a
1, 2
los. De TMS 50s besturing kan nu warden verwijderd door
deze iets op te lichten en daarna in de horizontale richting
te trekken.
8. Neem de instellingen van de DIP- en draaischakelaars op
de nieuwe TMS 50s besturing over.

Het plaatsen van de nieuwe besturing:

1. Controleer dat de nieuwe besturing dezelfde produktcode heeft.


2. Duw de nieuwe TMS 50s besfuring op de onderste twee bevestigingsbouten en breng de
besturing verticaal op zijn plaats.
3. Draai de vier bevestigingsbouten weer vast.
4. Als er uitbreidingsmodulen aanwezig zijn, kunnen die hiema weer warden gemonteerdo.
5. Sluit alle losgenomen connectoren weer aan.
6. Controleer dat alle bouten en connectoren goed vastzitten.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-12
Page: 8

7. Als de V3F-16s aandrijving nict hocft te warden vervangen of al vervangen is, kan de
hoofdschakelaar weer warden ingeschakeld.
8. Als laatste de installatie in bedrijf stellen volgens de instructies in hoofdstuk 13.

12.9 Het uitwisselen van de EcoDisc™ aandrijfmachine

Alvorens tot de werkwijze van het uitwisselen over te gaan, eerst enkele aanwijzingen vooraf:

1. De bovenste leider waaraan de machine is bevestigd wordt 15 cm naar voren gehaald en


met langere bouten en vulbussen weer vastgezet, zie afb 12.11.
2. Gezien dit gegeven dient de gleuf(gaten)plaat van de vastzetinrichting van de leider te
warden afgenomen en vervalt hierdoor de mogelijkheid om de kooi met de vastzctin-
richting te blokkeren.
3. Tijdens de werkzaamheden dient, vanwege het bovenstaande, de vang in de actievc
stand te staan. Oit wordt uitgevoerd met de kabel van de snelheidsbegrenzer.
4. Uit veiligheidsoverweging dient de kooi, naast het in de vang geplaatst zijn, in een strop
te warden opgehangen. Tevens mag de takel, waarmee de kooi omhoog getakeld is tij-
dens de werkzaamheden, niet verwijderd warden.
5. Het kooidak mag, gezien het gewicht van de machine, niet gebruikt warden als steun-
punt voor de liftmachine, bij het uit de schacht halen. Zonodig kan de bovenbalk van de
kooi als steunpunt gebruikt warden.

Het benodigde gereedschap:


Oeze zullen in een afzonderlijke kist warden ondergebracht:

1. Verlengde bevestigingsbouten voor de leider.


2. Vulbussen.
3. Takel: voor het omhoog halen van de kooi.
* Minimale belasting: 1500 kg.
4. Takel: voor het verplaatsen van de machine en leider.
* Minim ale belasting: 1000 kg.
5. Strop: als extra beveiliging voor het ophangen van de kooi.
* Minimale belasting: 1500 kg.
6. Stuitbalk: voor onder het tegengewicht
7. Twee lijmklemmen en een hard houtcn lat.
8. Kooiophangplaat met bevestiging voor het takeloog.

Het verwijderen van de oude liftmachine:

1. Stel de deuren en buitenbesturing buiten bedrijf.


2. Vervolgens de plaats van de bovenste leiderbeugel boven de machine aftekenen. Idem
de plaats van de leider op de beugel en hierna de beugel verwijderen.
3. Takel aanbrengen voor het verplaatsen van de machine. Idem een takel veor het ver-
plaatsen van de kooi.
4. Breng een bandstrop aan om de hijsbalk of -oog, als extra veiligheid voor het ophangen
van de kooi aan de bovenbalk van de kooi. Voor het ophangen van de kooi dient, ter .
-

voorkoming van deformatie van de kooibovenbalk, de kooiophangplaat te worden


gebruikt.
5. Plaats de bovenkant van de kooi (kooislof of olicpot) ea. 20 cm onder de onderkanl van
de bovenste lasplaat ondcr de machine.
6. Zet de hoofdschakclaar uit.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-12
Page: 9

I. Machinefrmne
2. Machinebevestiging, boven
3. Demping
4. Tachodynruno
5. Aansluitknst
6. Remeenheden
7. Remknbel
13. Grondplant
14. norgpin
15. Demping
16. Kabeluitloopbeveiliging
17. Stopknop

1
·1

11
/~

f
Afb. 12.9 De onderdelen van de EcoDiscTM aandlijfmachine

7. Breng een (instelbare) stuitbalk aan tussen de putvloer en de onderkant van het tegenge-
.~J wicht. Zie afbeelding 12.10 op volgende pagina .
,''!
8. Vervolgens moet met de aangebrachte take! de kooi ea. 15 cm omhoog warden geta-
keld. De kabels hangen nu slap.
9. Trek met de snelheidsbegrenzerkabel de vangwiggen tegen de !eiders.
tO. Laat met de take! de kooi iets zakken, om er zeker van te zijn dat de kooi volledig door
de vang is geblokkeerd.
I l. De volgende onderdelen dienen te worden losgenomen, c.q. verwijderd (zie atb. 12.9).
De rcmkahel (7), de motor- en tacho-aansluitingen in de aansluitkast (5). Merk de
motoraanslu i tinge 11.

Ter voorkoming van beschadiging tijdens het uit de schacht takelen van de machine, de
tachodynamo (4) verwijderen en de bovenkant van het deurkozijn afschermen met een .,.
Iat die met enkele lijmklemmen op het kozijn moet worden vastgezet.

12. Draai de vier bovenste bouten van de bovenste machinehcvestiging (2) Ios. Niet geheel
'. ' : losm'men.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-12
Page: 10

Afb. 12.10 Stuitbalk tussen de putvloer en de ondcrkant van het tegengewicht

13. Neem de vier bouten van de bovenste lasplaat onder de machine Ios en vervang deze
voor de verlengde bouten van ± 17 cm en de vulbussen. Zie onderstaande afbeelding.
leiders

lasplaat
150 mm

-~- "
}

Afb. 12.11 De bovenste !eider is 150 mm naar voren geplaaL'\t, waardoor het nu mogelijk is de -.
machine achter de !eiders weg te draaien.

14. Takel de machine ea. 5 cm omhoog.


15. Nu kurinen de vier bovenste bevestigingsbouten er geheel uitgedraaid warden en de -
machine naar achteren gedrukt worden.
16. Verwijder de kabeluitloopbeveiliging (16).
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-12
Page: 11

17. Vervolgens kunnen de kabels stuk voor stuk tussen de voorzijde van de machine en de
achterkant van de leider naar beneden gebracht worden, om hierna, onder de machine
door, op de eerst volgende leiderbeugel gelegd te worden.
18. Na het losdraaien van het gestelde onder punt c., komen de leider en machine vrij. Hier-
bij dient men de bewegingsrichting onder controle te houden. Dit te meer als het
ophangpunt van de takel niet recht boven de machine is aangebracht.
-""'

Het plaatsen van de nieuwe liftmachine:

Het plaatsen van de nieuwe machine vindt plaats in omgekeerde volgarde, echter met dit ver-
schil dat bij de montage met het valgende rekening gehauden maet warden:

a. Bij het apleggen van de kabels moet de juiste volgarde warden gehanteerd en bij het
belasten van de kabels moet de kabe1spanning gelijk zijn en de kabels mogen niet getar-
deerd liggen.
b. Bij het terugplaatsen van de bovenste leiderbeugel maet deze ap de afgetekende plaats
kamen, evenals de !eider ap de beugel.
c. De slag van de remeenheden (6) moet, bij zawel het gebruik van de remhandel als bij
het elektrisch bekrachtigd warden van de rem, overeenkomstig de instructies in hoafd-
stuk 10 warden afgesteld.
d. Hierna dient de in bedrijf stelling procedure uitgevoerd te worden zoals amschreven is
in hoafdstuk 13.2.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-13
Page: 1
Compiled by: TNL/P. Vriens Date: 12.03.1996 Issue: 03.12.1996
Changed by: TNL/P. Vriens © KONE Elevator GmbH No of Pages: 4
Checked by: TNLIR. Wezepoel Drawing no: Language: nl
Approved by: TNLIK. Butschek Product code: GreenST AR SW: FM5.0, CD5.0 Win

13 HET IN BEDRIJF STELLEN NA VERV ANGING V AN DE ECODISC™ AANDRU F-


., MACHINE, DE V3F-16S OF DE TMS SOS C.Q. SOEPELE KABELS

Normaal krijgt de onderhoudsdienst niet te doen met het in bedrijf stellen van een nieuwe liftin-
stallatie. Echter het is we1 mogelijk dat een deel van de installatie (besturing en/of aandrijving)
vernieuwd moet warden en dan geldt voor een deel dezelfde procedure voor het in bedrijf stel-
len als bij een nieuwe installatie. De wijze waarop bovengenoemde onderdelen vervangen moe-
ten warden zijn beschreven in hoofdstuk 12.

Na het uitwisselen van een van de bovengenoemde onderdelen, dienen we in het algemeen na te
gaan of aan het volgende is voldaan:

1. Alle kabels moeten minimaal 100 mm van de motor kabels verwijderd liggen.
2. De afscherrning van de motorvoedingskabel dient aan beide einden aan aarde te liggen.
3. Bij het eventueel uitwisselen van de LWD mag de kabellengte niet veranderd worden.
4. De afscherrning van de tachodynamokabel mag alleen op de aandrijfmoduul Y3F-16s
aangesloten warden.
5. De remhandel dient overeenkomstig de instructies (hoofdstuk 10.1) afgesteld te zijn,
waarbij de remslag niet meer dan 0,1 mm mag bedragen.
6. Controleer de juiste zekeringwaarden op zowel de TMS 50s als op de aandrijfmoduul.
7. Het testen van de bedrading:
a. Controleer de aansluitingen in de aansluitkast op de aandrijfmachine. Eventuele
foute aansluitingen kunnen, gezien de verschillende circuits (aandrijving, rem,
veiligheidslijn en temperatuurbewaking), die in deze kast te samen komen, em-
stige gevolgen hebben.
b. Zie hierna de bedrading in de besturingskast na.
8. Het testen van het veiligheidscircuit:
a. Plaats de kooi met de tombesturing tussen twee verdiepingen.
b. Leg hiema het einde van het veiligheidscircuit tegen aarde.
c. De stuurstroomzekering 287: 1 (1 A) op de TMS 50s besturing moet dan binnen
enkele seconden doorslaan.
Opmerking: De zekering 287: I staat in serie met de zekering 287:2 (2A) op het
aandrijfmoduul, waardoor het mogelijk is dat ook die zekering doorslaat.
9. Meet ten slotte of er geen relatie bestaat tussen het 230 V veiligheidscircuit en het 24 V
circuit.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-13
Page: 2

13.1 Het instellcn van de V3F-16s

Voor het instellen van de V3F-16s aandrijving zie hoofdstuk 10.7.

13.2 Het ovcrschakelen op normaal bedrijf

1. Stel de deuren en de buitenbesturing met DIP-schakelaars 261 en 263 op de TMS 50s


buiten bedrijf.
2. Ga na of er, met uitzondering van de LED's 261 en 263, geen rode LED's bran den op de
TMS 50s.
3. Voer nu displaymode d: leerritmode. uit.

De leerritmode is een deel van de in bedrijf stelling procedure en dient voor het inlezen van de
schachtinformatie in het geheugen van de bewegingscontroleprint 385:Al. Voer deze test uit na
montage van de installatie en als de lift zonder aanwijsbare reden zijn positie kwijt is. Als de
leerritmode actief is zal het symbool (;] knippercn op het display.
Nadat deze leerritmode goed is verlopen zal automatisch displaymode 0 warden geselecteerd. - ·)

De test wordt als volgt uitgevoerd:

1. Schakel de lift op inspectie(torn)besturing met schakelaar 270.


2. Plaats DIP-schakelaar F4 op de TMS 50s in de bovenste stand. De kooi zal hierdoor niet
voortijdig stoppen op de vertragingsschakelaars 136:.
3. Plaats de kooi met de torndrukknop 'neer' iets onder het stopniveau van de onderste
stopplaats. Hierbij dient men de knoppen permanent vast te houden. De kooi stopt dan
automatisch (ea. 5 cm) onder de onderste stopplaats, waarna de LED 61 :U van impuls-
gever 6l:U en de LED 30 van de ontgrendelzone op de TMS gaan branden.
4. Kies de leerritmode 'd' door mid del van de t (+) verhogen of..!- (-) verlagen toets.
5. Om deze mode te activeren moet twee maal kort achtereen op de bevesti¥1qgstoets
(CONFIRM) warden gedrukt. Is het bevestigd, dan verschijnt het symbooll;J op het
display.
6. Schakel de lift terug naar nonnaal bcdrijf. De lift zal zich nu met correctiesnelhcid naar
de bovenste stopplaats begeven.
7. Controleer de testresultaten.
8. Als de leerrit goed is verlopen, komt de lift automatisch in normaal bedrijf.
9. Zet DIP-schakelaar F4, 261 en 263, weer terug in de oorspronkelijke stand.

Bij het niet goed verlopen van de leerritmode zal het symbool ~ weer gaan knipperen op het
display waarbij de fout door de LED's wordt aangegeven. De lift is gestopt op de plaats in de
schacht waar een fout is gedetecteerd, zie onderstaande mogelijkheden.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-13
Page: 3

• De LED is uit 0 De LED brandt


VERKLARING

Vane Order HO! vaan 61: N bevindt zich onder 6!: U

No Overlap H02 de overlapping van 61 :N/U is te gering

Sync.Switcb H03 synchronisatieschalcelaar fout

61N&61U H04 stopvanen te dicht op elkaar

Scaling HOS verschalingsfout

FloorCount H06 verkeerde bepaling bovenste stopplaats

H07

H08

H09

HIO
PUSH TO
HII geen leerrit CONFIRM

Als bovenstaande mogelijkeheden geen oorzaak zijn, controleer dan de juiste positie van de
vanen en schakelaars volgens onderstaand vanenplan.
61:N 61:U 30

Ll
H
L2
4
136:U
6t:U~ l...
6t:Nr oscillator
schakelaars
~--4----T----~----~-------- 3
>200mm

I m
t---------11-metervaan
(150 mm)

136:N

11
Ll

0
t5t:N
Afb. 5.4 De posities van de vanen en schakelaar

Na het verplaatsen van de impulsvanen dient er een leerrit te warden uitgevoerd.


KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-14
Page: l
Compiled by: TNL/P. Vriens Date: 12.03.1996 Issue: 03.12.1996
Changed by: TNL/P. Vriens © KONE Elevator GmbH No of Pages: 6
Checked by: TNLIR.. W ezepoel Drawing no: Language: nl
Approved by: TNL/K. Butschek Product code: GreenS TAR SW: FM5.0, CD5.0 Win

14 AANWUZINGEN VOOR HET TRACEREN VAN STORINGEN WAARBU IN HET


BUZONDER TEN AANZIEN VAN DE ECODISC™ AANDRLJFMACHINE

Naast het aangeven van een systematische aanpak wordt tevens ingegaan op de verschijnselen
die zich voordoen bij een defecte aandrijfmachine.

Als eerste beschikken we over de foutweer- V3F-16s codes TMS 50s codes
gave (onder nonnaal bedrijf) op de gebrui-
kersinterface van de V3F-16s. Displaymode
0 geeft de hiernaast staande aanwijzingen.
0]1§ 0
~
[2][]
Tevens beschikken we over de foutcodes op 0 Dr.stop Evenals code 21
,
{
..
.~ I de TMS 50s . 0 RMS o.c. (onderbreking veilig-
0 B.resistor hcidscircuit), zijn
14.1 De wijze van storing zoeken
0 H.S.temp. alle andere TMS 50s
0 AC volt. codes gelijk aan die
De eerste stap tot het traceren van een sto- 0 V3F-l6s van de standaard
ring is het noteren van de hierboven aange- 0 Tacho fail TMS 50e.
geven foutmeldingen. In de meeste gevallen 0 Asynch.
van een storing is deze af te lezen uit de 0 Posit.lost
hierboven aangegeven (fout)codes.
0 H.S.temSW
0 ---
* Als een storingscode aangeeft dat
het euvel zich voordoet in de bestu-
ringskast, controleer dan eerst alle
connectoren en overige aansluitin-
gen.

* Controleer vervolgcns alle zekerin-


gen en automaten waarbij er reke- Atb. 14.1 Displaymode 0 en code 21 bij de
ning gehouden moet warden dat het TMS 50s.
doorslaan van een zekering een ach- Bij het traceren van storingen of andere
terliggende oorzaak kan hebben. werkzaamheden mogen geen vaste doorver-
zodat de ware fout elders gezocht bindingen warden gemaakt!
moet worden.

Opmerking: Bij de TMS 50s functioneert slechts een zekering; namelijk die van het vei-
ligheidscircuit. Deze zekering staat in serie met de zekering 278:2 op de aandrijfmo-
duul.

* Hoofdstroommagneetschakelaars moeten gecontroleerd worden op het goed afvallel\.


Bij een eventuele storing dient men tevens rekening te houden met de overgangsweer-
stand van zowel de maak- als verbreekcontacten.

'--- .
·-'-
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-14
Page: 2

* Als het zich laat aanzien dat zich een fout voordoet in de aandrijving of besturing, dan
moet nagegaan warden in welk moduul de fout zich bevindt. In de V3F-l6s zijn LED's
aanwijzingen (displaymode 1: LED HOl t/m HIO), die aangevcn dat de aandrijfmoduul
dan wcl de besturing de oorzaak is van het laten stop pen van de kooi.

14.2 Tachopolariteit, instellingen en mogelijke storingen

POLARITEIT

Als eerste dient de tachodynarno te voldoen aan een bcpaalde polariteit. Op de aandrijfmoduul
wordt dit aangegeven met de LED TPOL (IACHO POLARITY). In de ncerwaartse richting zal
deze LED geel oplichten als de polariteit goed is.

Opmerking: In de opwaartse richting brandt deze LED niet. Bij stilstand van de kooi brandt de
LED wel, maar dit is geen aanwijzing dat de polariteit goed is.

Vervolgens dient de tacho bij zowel een op- als een neerwaartse rit, bij een nominate snelheid
van 1 rn/s een spanning van 90 Volt af te geven aan de aansluitklemmen 33 en 31 op de aan-
drijfmoduul385:Al.

INSTELLINGEN

De spanningen op de meetpennen TACHO en AGND ~NALOG GROUND), op afb. 14.2,


dient bij een nominate snelheid van I m/s, 4,5 Volt te bedragen.

TESTSPANNING

Tevens dient bij stilstand van de kooi, op de rneetpunten AGND en T ACHO een spanning van
2,7 V DC aanwezig te zijn. Om dit te kunnen meten dient jumper SS (test tachodynamoschaal)
in de onderste positie (fEST) geplaatst te worden en zo nodig met potentiometer R124
(TACHO SCALING) te worden bijgesteld.

Let op! Na de meting nwet jumper S5 weer in de bovenstepositie ( n ). Zo niet, dan staat de
lift gestoord. tJ .

~ X4

[j I!IQ -l
I!Jtn
'"0

D~J
n>
Vl -l
>n ro~o~ 0
C::: ~[!] o_- o
60 < ®
1!1
[j
> n;:..tn
Vl -l
Cl >ne:
z C:r:~
~ [j~
0 ~0
Vl
u. ~(lj~
o••o

Afb. 14.2 De bcwegingscontrolcprint 385:A 1 met jumper S5 (test tachodynamoschaal) en de


meetpunten TACHO en AGND.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-14
Page: 3

14.2.1 Tachostoringen door onjuiste frictie of roestvonning

Een niet goede infonnatie van de analoge tacho naar de aandrijving ontstaat onder andere:
* Bij een niet goede frictie van de tachorol op de remschijf:
Hoe de frictie te meten is, wordt nog nader omschreven. Een niet goede frictie van de
tachorol zalleiden tot een noodstop, waarna een resetrit volgt.
* Bij roestvonning op de remschijf:
Een roestige remschijf vanuit de montage, dient dan oak eerst schoon gemaakt te war-
den.

14.2.2 Overige voorkomende tachostoringen

* Het is mogelijk dat de testwaarde van 2,7 V DC, om welke reden dan ook, verlopen is.
Een eerste controle bij een vermeende tacho-storing is dus het meten van de testspan-
ning.
* Losse bedrading.

lJ * Een niet goed afgeschennde tachokabel en/of niet de juiste afstand ten opzichte van de
motorkabel.

14.3 Het bepalen van een defect aan de EcoDisc™ aandrijfmachine

Het zal duidelijk zijn dat, alvorens beoordeeld wordt dat een defect aan de machine (motor) de
oorzaak van een storing is, men wel hiervan overtuigd moet zijn. Immers de gehele machine
dient dan uitgewisseld te warden.

Hieronder de mogelijke oorzaken van storingen, hun eventuele gevolgen en aansluitend de


wijze waarop het defect kan warden gemeten c.q. visueel kan warden waargenomen:

A) Losse of afgebroken aansluitingen, dan wel een onderbreking in een van de wikkelin-
gen.
B) Kortgesloten wikkelingen.
C) Aardsluiting.

Bij het bepalen van een van de onder A, Ben C genoemde oorzaken, gaan weals volgtte werk:
1. Plaats de kooi op de onderste stopplaats buiten de ontgrendelzone.
2. Schakel de buitenbesturing en de deuren buiten bedrijf.
3. Laat de kooi omhoog komen door hetlichten van de remhandel.

Als een van de onder A, B en C genoemde oorzal(en het geval is, zal de kooi met een snelheid
van ea. 0,5 m/s omhoog komen, in plaats van de normale snelheid van 0,3 m/s. Tevens zal door
het elektrische onbalans de kooi sterk trillen en/of schokken.

Opmerking: Overigens zal een dergelijk effect zich al onder normaal bedrijf hebben voor
gedaan.

Bij twijfel of de snelheid nu wel of niet hoger is dan 0.3 m/s, kan men uitgaan van de tacho-,.
spanning die bij 0,3 m/sea. 15 Volt bedraagt. De tachospanning is te meten op de aansluitklem-
men 33 en 31 op de aandrijfmoduul.

Opmerking: Het meten van de spanning aan de motoraansluitingen UVW geeft, gezien de zeer
lage spanning, geen duidelijke aanwijzing.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-14
Page: 4

14.3.1 Het meten aan de motoraansluitingen

Met een multimeter kan men de weerstand meten van de wikkelingen onderling. Uitgaande van
het feit, dat de wikkelingen in Y-schakeling zijn uitgevoerd dient, afhankelijk van het type
motor, de ohmse weerstand over twee wikkelingen van de motor 2 tot 5 Ohm te bedragen. Dit
kan per motor iets verschillen, echter onderling dienen de wikkelingen, ongeacht op welke twee
aansluitingen van UVW wordt gemeten, exact gelijk te zijn.

Opmerking: Bij bovengestelde metingen aan de motorklemmen mag de motor geen verbinding
hebben met de aandrijving.

14.3.2 Aards1uiting

Om vast te stellen dat er tussen de motorwikkelingen en aarde geen relatie is, dient bij het
meten van de motorwikkelingen ten opzichte van aarde, een hogere weerstandswaarde gemeten
te warden dan 1 Mn.
Ook is het mogelijk orn een verrnoedelijke onderbreking of sluiting te lokaliseren door de kooi
40% te belasten en van onderaf opwaarts te 1aten verplaatsen door het lichten van de remhandel.
Hierbij moet de motor ontkoppeld zijn van zowel de aandrijving als de dynamische remming.
Door nu de gegenereerde spanning van de rnotorklemmen te me ten, kan warden nagegaan of er
onderlinge verschillen zijn, hetgeen bij goede wikkelingen niet het geval rnag zijn.

Overigens wordt deze meting alleen geadviseerd bij twijfel ten aanzien van de hiervoor
omschreven rnethoden. Want bij die werkwijze (het lichten van de rem met dynamische rem-
ruing), waarbij de snelheid niet hoger ligt dan 0,3 m/s en zich geen trillingen voordoen, kan
warden aangenomen dat, zowel de wikkelingen als de perrnanente rotorrnagneten, goed zijn.

14.4 Kooitrillingen door een externe oorzaak

Los van trillingen en schokeffecten, door elcktrische of mechanische gebreken aan de Eco-
Discnt aandrijfmachine, kunnen zich ook trillingen voordoen met een externe oorzaak, zoals:

A) Een te hoge wrijving van de kooi- en/of tegengewichtsloffen.


B) Het aanlopen van de rernvoeringen op de remschijf.
C) Geen juiste balancering van de kooi met tegengewicht.
D) Een ongelijke kabelspanning.
E) Het aanlopen van de leidwielen.
F) Het niet rusten van de kooi op zijn rubbers.

PUNT AT/ME

Het gestelde onder punt A t/m E is visueel waarneembaar. Het kan ook tot uiting komcn bij het
lichten van de rem (bij afgeschakelde voedingsspanning), waarbij de kooi vanuit iedere
schachtpositie spontaan een snelheid van 0,3 m/s moet aannemen. Hier kan ter controle op het
te zwaar in de leiders lopen van de kooi en tegengewicht, nog aan warden toegevoegd dat de
aanwijzingen van de LED's (in disp1aymode 6), vrij nauwkeurig een bepaalde belastingsveran-
dering weergeven, en zeker als men de kooi met ea. 40% belast.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-14
Page: 5

Afb. 14.3 Gedetailleerd beeld van een draagrubber en borgbout.

PUNTF

Het gestelde onder punt F is weliswaar ook visueel waar te nemen, maar er wordt nog al eens
vanwege de verborgen opstelling aan voorbij gegaan.
Als de kooi niet op zijn vier rubbers rust, is dat een absolute trillingsbron.

Boven de vanginstallatie onder de kooi bevindt zich een gezet U-profiel. Aan beide uiteinden
van het profiel is een draagrubber geplaatst. Op atb. 14.3 geeft het dubbel gearceerde deel het
rubber aan, dat met een moer is vastgezet. De bout emaast heeft een tweeledig doel:
1. De bout doet dienst als transportbout om beide delen bij elkaar te houden.
2. De bout heeft na het inbouwen van de kooi de functie van bevestigingsborging tussen de
kooi en onderframe.

Dit laatste houdt in dat de kop van deze bout en de binnen liggende moer vrij moeten blijven
van het U-profiel. Zo niet, dan zal de kooi via de bout op het U-profiel rusten en onherroepelijk
leiden tot een trilling. Tijdens onderhoud dient het vrij blijven van de boutkop en binnen lig-
gende moer nagezien te warden, aangezien na verloop van tijd het rubber wat meer ingedrukt
wordt en de moer aan de binnenzijde als nog op het U-profiel gaat rusten en daarmee het rusten
van de kooi op het rubber wordt opgeheven.

CONCLUSIE

Eigenlijk zijn alle genoemde externe trillingsrnogelijkheden door het gestelde preventief onder-
houd, te voorkomen. Niettemin zullen, bij een zich voordoende kooitrilling, alle genoernde
externe mogelijkheden nagezien moeten warden, orn te voorkomen dat het, niet onderkennen
van een dergelijke trilling, aan de basis ligt van een verkeerde beslissing.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-1.1.19-14
Page: 6

Afb. 14.4 Een beeld van de kooionderzijde waarop le zien is dat het U-proficl (mel beide draag-
rubbers) zich boven de vanginstallatie bevindt.
KONE Elevators INSTALLATION INSTRUCTION AM-7.4.15
Page: 1
Compiled by: HES/B. Dahlstrom Date: 15.5.1989 Issue: A- 15.4.1994
Changed by: HESIB. Dahlstrom <0 KONE Corporation No of Pages: 4
Checked by: KSC/R. Wippel Drawing no: 80065-67, 86290 Language: nl
Approved by: HES/J. Reilio Product code: SGB SW: FM4.0 Mac

10.2 De vanginstallatie

Alvorens de vangwiggen af te kunnen stellen dient, voor het synchroon werken van de vang,
eerst aan de onderstaande punten te warden voldaan:

1. Controleer bij beide vangblokken of de bevestigingsstrip (12), waaraan de hefarm is


bevestigd, rust op het veerblok (13) om er zeker van te zijn dat de vang volledig is afge-
vallen.

Afb. 10.4 Het controleren van de vangblokken.

2. Controleer of beide vanghuizen voldoen aan de maten die op bovenstaande afb. 10.4
zijn vermeld. Het typenummer staat op het indicatieplaatje van de vang weergegeven.

Afb. lO.Sa Overzicht vangonderdelen.


KONE Elevators INSTALLATION INSlRUCTION AM-7.4.15
Page: 2

r---- I
I ,-,
11
II \ ...,_ '

I
1
I
f
II

I
--0 1 Vangwig
I I

:-:
I I
IJ_l±t_r: -~
I I
2 Ge1eiderol
I
f
I
I
I
1 -
-- 3 Tegengeleiderwig
I I I I
I ,----, \ 4 Stelschroef
I ; : \\
I I \\
5 Montage voor vangwig
: I \\ 6 Correctieveer
7 Borgmoer
8 Veerring
9 6-kantige kroonmoer
10 Splitpen
11 Loden verzegeling (indien vereist)
12 Montage voor vangwig
13 Veerblok
14 Aanslag
A Vang in afgevallen positie
B Vang in getrokken positie
a Afstand tussen de wiggen bij getrokken vang

Opmerking: De correctieveer aan de hefann


(niet afgebeeld) moet in rusttoestand van de
vang zo sterk gespannen staan dat het vang-
mechanisme (ann) bij het starten of oveme-
men (neerwaarts) van de kooi, volledig in
rust blijft.

Af11. I 0.5b Ovcrzicht vangondcrdclcn.

10.2.1 Het afstcllen van de vangwiggen (met slofgeleiding)

1. Draai bout (l) in, totdat de afstand tussen de tegenwig (5) en de leider, 2 mm bedraagt.
2. Draai bout (3) in, totdat de veer (7) vo1fedig is ingedrukt.
3. Draai hiema bout (3) weer 4t5 slag terug en borg de bout (3) met de contrarnoer (4).

Afb. 10.6 Het afstellen van de vangwiggen bij toepassing van slofgeleiding.
KONE Elevators INSTALLATION INSTRUCTION AM-7.4.15
Page: 3

10.2.2 Het afstellen van de vangwiggen (met geleiderollen)

Deze wijze van afstellen is wat meer omvattend omdat er, bij het toepassen van geleiderollen,
een zijdelingse speling kan ontstaan. Daarom dient men zich bij het afstellen aan de onder-
staande punten te houden:

1. Draai bout ( 1) in, totdat de tegenwig (5) tegen de leider gedrukt staat.
2. Draai nu bout (1) weer terug, totdat de wig (6) tegen de leider aankomt. Tel hierbij het
aantal slagen die met bout (1) worden terug gedraaid.

Afb. 10.7 Het afstellen van de vangwiggen, punt 1. en 2.

3. Draai bout (1) de helft van het aantal uitgedraaide slagen, weer terug, zodat beide wig-
gen even ver van de leider komen te staan.
4. Draai bout (1) nu nog een extra 112 slag in, en borg de bout (1) met de contramoer (2).

Afb. 10.8 Het afstellen van de vangwiggen, punt 3. en 4.

5. Draai bout (3) in, totdat de veer (7) volledig staat ingedrukt.
6. Draai hiema bout (3) weer 415 slag terug, en borg de bout (3) met de contramoer (4).

Afb. 10.9 Het afstellen van de vangwiggen, punt 5. en 6.


KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-4.11.7
Page: 1
Compiled by: HAAIM.Lehesranta Date: 21.4.1988 Issue:
Changed by: © KONE Corporation No of Pages: 2
Checked by: Drawing no: Language: nl
Approved by: Product code: SW: FM4.0 Win

10.3 Het meten van de benodigde kracht voor het activeren van de vanginstallatie

DE BENODIGDE KRACHT

l. Bevestig de klerri (1) van de veermeter (2) volgens afb. 10.10.


2. Noteer de kracht (P,) waannee de hefann (3) ornhoog bewogen rnoet warden om de
vang te activeren.

HET METEN V AN DE KRACHT W AARBIJ DE SNELHEIDSBEGRENZERKABEL GAAT


SLIPPEN

l. Verwijder de kabe1bevestiging (4) van de hefarrn (3).


2. Bevestig de Idem (1) van de veermeter (2) vo1gens afb. 10.11.
3. Noteer de kracht (P2) waarrnee de kabel (5) in de kabelgroef van de snelheidsbegrenzer
(6), begint te slippen, wanneer deze zich in de werkende positie bevindt, dan wel dat de
snelheidsbegrenzer geblokkeerd is.

Afb. 10.10 De bevestiging van de k.lern voor Afb. 10.11 De bevestiging van de klern voor
het rneten van de benodigde hefkracht. het rneten van de kracht waarbij de kabel
gaat slippen.
KONE Elevators MAINTENANCE INSTRUCTION AS-4.11.7
Page: 2

HET VERGELIJKEN VAN DE MEETRESULTATEN

* De kracht waarbij de snelheidsbegrenzerkabel gaat slippen, moet ;:::: 2 * de kracht bedra-


gen die nodig is voor het heffen van de vang: Pz;:::: 2 * P1.
* Wanneer dit niet het geval is, moeten de vangwiggen worden gereinigd (er kan vuil en
roest aanwezig zijn). Hiema moeten de draagvlakken van de wiggen opnieuw worden
gesmeerd. Meet P 1 nu opnieuw.
* De snelheidsbegrenzer moet in zijn geheel worden vervangen als de kabelgroeven dui-
dclijk slijl.agc vcrtoncn en de bcnodigdc kracht (tractic) nict meer aanwczig is. Hicrbij
kan de onderstaande tabel als richtlijn worden gebruikt.

CODE HEFKRACHT V AN DE V ANG KRACHT VAN DE SNELHEIDSBEGRENZERKABEL

OL35 P= <35 kg P= 70 kg
W.d0et!Jrrnent 1s samengestel aoor:
BEMETSOFT
Postbus 110
19~ 0AC Uitgeest

IDermetsoft@hotmail.com

You might also like