You are on page 1of 33
De Pythagoreische stemming HOOFDSTUK VII De Pythagoreische stemming Veel cenvoudiger dan de reine stemming, en in de praktijk veel gemakkelijker te realiseren is de Pythagoreische stemming, Om deze goed te begrijpen moeten we teruggaan tot de bekende quintencirkel. Wanner we in het gelijkzwevend systeem, vertrekkend van grondtoon C achtereen- volgende quintsprongen maken, dan komen we na 12 quinten terug tot de grondtoon C, en vinden onderweg alle tonen van de chromatische toonladder, zoals blijkt uit volgend schema Gb FH Belangrijk is dat we hierbij gebruik maken van gelijkzwevende quinten van 700 Cent, zodat 12 x 700 = 8400 = 7 x 1200 Na 12 quintsprongen (in tegenwijzerzin) komen we dus op hetzelfde punt terecht als na 7 oktaafsprongen, nl. terug bij grondtoon C. De Pythagoreische stemming daarentegen gebruikt reine quinten van 702 Cent, zodat de quintencirkel wordt vervormd tot een spiraal 64 Hfst, VII - De Pythagoreische stemming Vertrekken we vanaf C in tegenwijzerzin, dan vinden we achtereenvolgens na de dia- tonische tonen de verhoogde chromatische halve tonen (kruisen) om te eindigen bij B# ; in de andere richting vinden we na de F de verlaagde chromatische halve tonen (mollen). Hieruit, kunnen we bestuiten na 12 quintsprongen komen we nie/ terug tot grondtoon C, maar we springen te ver. Hoe groot dit verschil is kunnen we gemakkelijk berekenen 12 x 702 = 8424 # 7 1200 = 8400 Het verschil tussen B# en C bedraagt 24 ¢ : dit is de beroemde Pythagoreische comma’, ‘* De verhoogde chromatische halve tonen (kruisen) liggen hoger dan de corresponderende verlaagde halve tonen (mollen), dus bv. Cf ligt hoger dan Db, enz. ; dit werd reeds grafisch voorgesteld in vorig hoofdstuk * De chromatische halve toon (apotome = 114 Cent) is groter dan de diatonische halve toon (imma = 90 Cent), dit in tegenstelling met de reine stemming. De som van beide halve tonen is gelik aan de grote hele toon van de reine stemming (114 + 90 = 204 Cent) (Om de quintenspiraal terug om te vormen tot een cirkel, om cen siuitend stemmingssysteem te bekomen, moeten we één van de 12 quinten verkleinen met 24 Cent. Daarvoor neemt men gewoonlijk de quint B-F#, en deze wordt dan : 702-24 = 678 Cent ; dit is de beruchte wolfsquint We krijgen dus (11 702) + (1678) = 8400 = 7 1200 Mits deze aanpassing is de Pythagoreische stemming bruikbaar voor klavierinstrumenten met slechts 12 toetsen per oktaaf, Deze stemmingswijze wordt o.m. beschreven in het bekende manuscript van Henri Arnaut van Zwolle’, dat dateert van omstreeks 1430. Het is natuurlijk ook mogelijk de wolfsquint op een andere plaats te legen. Men zou een lange keten kunnen vormen van "aanliggende" quinten, met in het midden de diatonische tonen F tot B, naar links de tonen met mollen, naar rechts die met kruisen, Daaruit kan men in principe een willekeurig deel van 11 opeenvolgende quinten (= 12 tonen) nemen om een volledige chromatische toonladder te vormen. We nemen in ieder geval het centrale gedeelte van F tot B (7 tonen), en dan kunnen we verder kiezen welke vif alteraties we erbij nemen, by.: I a | Fb-Cb-Gb-Db-Ab-Eb-Bb-F-C-G-D-A-E-B-F#-C#-G#-D#-A#-E#-B#-.. |nneeeees-- (2) weececeon I Reeks (1) loopt van Gb tot B, reeks (2) loopt van Eb tot G#, Van zo'n reeks van 11 quinten kunnen we een cirkel maken, waarbij de 12° quint dan de wolfsquint wordt, die telkens tussen de uiteinden van de uitgeknipte reeks komt te liggen : voor reeks (1) wordt dat B-Gb(F#), voor reeks (2) is dat G#-Eb, Andere reeksen zijn natuurlik ook mogelijk. In reeks (1) ligt de wolfsquint zoals in de hierboven beschreven stemming volgens HLA. van Zwolle. In reeks (2) ligt de wolf op dezelfde plaats als in de middentoonstemming (zie volgend hoofdstuk) ; een dergelijke stemming (met onderzwevende wolfsquint G#+Eb) werd bv, beschreven door Claas Douwes in 1699 (zie verder) ; deze stemming wordt eveneens gegeven door het electronisch stemapparaat TLA CTS-5*. In werkelikheid biedt een verplaat- sing van de wolfsquint hier nauwelijks voordelen, zoals we verder zullen zien, Hfst, VII - De Pythagoreische stemming 65 De oktaafindeling van de Pythagoreische Klavierstemming volgens H.A. van Zwolle kunnen we schematisch als volgt voorstellen 0 90 204-294 «408498588 702_—792_—906_—99H_—ANIO 1200 90 | 114 | 90 | 114 90 | 114] 90 | 114] 90 | 114 90 90 204 204 204 204 204 c D Eg F G A BOC Deze tabel geeft cen goed beeld van de toonsafstanden zoals men ze op het Klavier terugvindt (onder- en boventoetsen), en men kan er de melodische struktuur van de verschillende toon- ladders uit afleiden. We zien bv. dat de waarde van de grote terts C-E 408 ¢ bedraagt, dat de guint C-G 702 ¢ groot is, enz, ; de andere intervallen moeten door optelling of aftrekking berekend worden. Het is ook duidelijk te zien dat in deze klavierstemming alléén de verlaagde chromatische tonen worden gebruikt (Db, Eb, Gb, Ab en Bb). Omdat quinten en grote tertsen harmonisch gezien de belangrijkste intervallen zijn, gebruikt men ook graag diagrammen waarin deze allen zijn uitgeschreven met hun waarde in Cents. Een veel gebruikt type diagram * vormt een soort roset-figuur, waarbij aan de buiten- zijde de quinten en aan de binnenzijde de grote tertsen zijn aangegeven ; daarin is bv. duidelik te zien hoe vier quinten één grote terts "overspannen' (bv. C-G-D-A-E) De Pythagoreische stemming ziet er in een dergelijk diagram als volgt uit Ben dergelijk diagram geeft veel informatie : men kan er gemakkelijk de waarden der grote drieklanken it aflezen (by. F-C = 702 ¢, F-A = 408 ¢), maar het vergeliken van stemmings- stelsels uitgaande van dergelijke diagrammen vraagt toch nog heel wat ontcijferwerk. Een veel interessanter type diagram werd ontwikkeld door A. Wolf®. In zijn diagram- men worden de intervallen voorgesteld door curven, waardoor afwijkende intervallen direkt in het oog springen, zodat het visucel vergelijken van stemmingen mogelijk wordt. Op dit laatste type hebben wij ons gebaseerd om met behulp van de computer een eigen type diagram te ontwerpen, waarin eveneens zowel de cijfergegevens als een grafische voorstelling worden ‘gegeven. Om het principe van deze diagrammen duidelik te maken, wordt op volgende pagina de gelijizwevende stemming als voorbeeld gegeven. 66 ‘Hfst. VIL - De Pythagoreische stemming Voorbeeld Diagram : GELISKZWEVENDE STEMMING Berckeningsbasis : Pythagoreische comma = 24 Cent OKTAAF- c cH D D#e E F Fe GS GH A Bb B INDELING 0 100 | 200 | 300 | 400 | 500 | 600 | 700 | 800 | 900 | 1000 | 1100 IKI, Secunden | 100 | 100 | 100 | 100 | 100 | 100 | 100 | 100 | 100 | 100 | 100 | 100 (Gr. Secunden| 200 | 200 | 200 | 200 | 200 | 200 | 200 | 200 | 200 | 200 | 200 | 200 INTER- F# | C#|G#] D# vaen joy lpr lacie, |B») F Je]e| royale] s QUINTEN | 700 | 700 | 700 | 700 | 700 | 700 | 700 | 700 | 700 | 700 | 700 | 700 |Gr. TERTSEN | 400 | 400 | 400 | 400 | 400 | 400 | 400 | 400 | 400 | 400 | 400 | 400 Iki TERTSEN | 300 | 300 | 300 | 300 | 300 | 300 | 300 | 300 | 300 | 300 | 300 | 300 QUINTEN Rein = 702 Cent Gelijkzw. = 700 Cent. Grote TERTSEN Rein = 386,3 Cent Gelijkzw. = 400 Cent Kleine TERTSEN Rein = 315,6 Cent Gelijkzw. = 300 Cent F# C# Gf Eb Bb F C G D A E B F# C# G# Eb F# C# G# Eb Bb F c GD A © Jos De Bie, B-2580 Putte - Belgium Hifst, VII - De Pythagoreische stemming 67 In het diagram van de gelijkzwevende stemming is duidelik te zien hoe het oktaaf is verdeeld in 12 gelijke halve tonen van elk 100 Cent, Verder ziet men dat alle quinten, grote tertsen, enz. onderling geliik zijn ; dit blikt ook uit de grafische voorstellingen : voor ieder alle staafjes even hog. Hierbij dient opgemerkt dat het mogelijk is om via cen ongelijke quintenreeks toch een reeks gelijke grote of kleine tertsen te bekomen ; dit is het ‘geval bij enkele zgn. symmetrische stemmingen (zie verder Hist. IX en Appendix 1) De gelikzwevende stemming is echter de enige waarin alle intervallen onderling gel zijn, Dit betekent dat, wanneer een bepaalde stemming bv. quinten bevat die groter zijn dan 700 Cent, er in die stemming noodzakelijkerwijze ook quinten zullen zijn die kleiner zijn dan 700 Cent, Dat geldt ook voor de andere intervallen : de som van 12 gelijksoortige intervallen ‘moet altijd deelbaar zijn door 1200 (zijnde de waarde van het oktaaf) : by. gelijkzwevende quinten 12 « 700 8400 = 7x 1200 by. Pythagoreische quinten (11 x 702) + (1 x 678) = 8400 = 7 1200 by, Pythagoreische grote tertsen: (8 x 408) + (4x 384) = 4800 = 4x 1200 Dit is een zeer belangrijk gegeven voor al onze intervalgrafieken : wanneer in een ongelijk- zwevende stemming sommige staafjes boven de gelijkawevende lijn uitsteken, zal dit steeds gecompenseerd worden door andere staafjes die onder deze lijn blijven. De som van de afwij- ingen boven de gelijkzwevende lin moet steeds gelijk zijn aan de som van de afwijkingen onder deze lijn. Indien deze regel niet klopt, dan werden er ofwel berekeningsfouten gemaakt, ofwel gaat het om een "niet-gesloten" stemmingssysteem, dat niet realiseerbaar is met 12 tonen per oktaaf'* Het door ons ontwikkeld diagramtype bestaat in feite uit vier delen 1. een" administratief " gedeclte : « principe van de stemming © bron waaraan de gegevens werden ontleend (zéér belangrijk, want vaak bestaan er verschillende interpretaties van dezelfde stemming) + de berekeningsbasis : indien niet vermeld : voor Pythagoreische en mathematische stemmingen : Pythagoreische comma afgerond op 24 ¢ ; voor de afgeleiden van de middentoonstemming : exacte warden (drie decimalen waarvan slechts één getoond) ; in alle andere gevallen wordt de berekeningsbasis expliciet vermeld. 2. een oktaafindeling volgens de toonladder in C, met daarin : © de oktaafindeling in Cents ten opzichte van C # de hele tonen (" grote secunden ") © de halve tonen (" kleine seounden ") 3. een tabel der harmonische intervallen, gerangschikt volgens de quintencirkel © de quinten © de grote tertsen ede kleine tertsen 4, de grafische uitwerking van voorgaande tabel, Daarin worden quinten, grote tertsen en kleine tertsen voorgesteld door staafjesdiagram- men, De grootte van het rein interval wordt telkens aangegeven door een volle lijn, zodat men de intervallen visuee/ op hun reinheid kan beoordelen. 68 Hfst, VII - De Pythagoreische stemming Doordat quint- en grote tertsgrafieken vlak onder elkaar staan, kan men de intervalwaarden der grote drieklanken voor iedere toonaard onmiddellijk de visu beoordelen. Om die reden werd trouwens geopteerd voor een rangschikking volgens de quintencirkel, omdat de drie grote drieklanken van iedere toonsoort dan naast elkaar komen te staan. De toon C werd central geplaatst, naar rechts vindt men de toonaarden met kruisen, naar links die met mollen, De quintencirkel is dus als het ware doorgeknipt tussen B en Ff, maar in principe had dat natuurlijk ook op een andere plaats gekund. Algemene opmerkingen bij deze stemmingsdiagrammen : 1. In de tabellen worden de reine intervallen aangegeven door arcering en vette cijfers. 2. Om computer-technische redenen en om de duidelijkheid van de lay-out niet al te zeer te belasten, worden in de grafieken alleen de tonen Fi, Cl, G#, Eb en Bb vermeld ; in feite worden natuurlijk de klaviertoetsen bedoeld, die zowel voor bv. F# als voor Gb moeten dienen, enz. Evencens om computertechnische redenen zijn de stemmingsdiagrammen in Deel If van dit proefschrift lichtjes verschillend : zij worden nl, volledig door de computer gegenereerd, uitgaande van de ingetikte quintenreeks, Dit heeft als voordee! dat er minder fouten kunnen insluipen, maar ook dat er véél minder handwerk aan te pas komt ; het algemeen plan van deze diagrammen is echter volledig identiek 3. Wat betreft de afbeeldingsmaatstaf der grafieken, diende een compromis gezocht tussen de beschikbare ruimte enerzijds, en anderzijds de behoefte om ook kleine intervalverschillen duidelijk in beeld te brengen. Dit noopte ons ertoe voor de quinten naargelang de soort stemming, twee verschillende ordinaatindelingen te gebruiken, nl. 670 tot 720 ¢ voor de afgeleiden van de Pythagoreische stemming, en 690 tot 740 ¢ voor de derivaten van de middentoonstemming. Omuille van de grotere spreiding der warden werd de afbeeldings- maatstaf van de kleine tertsen iets verkleind, ‘Voor een aantal stemmingen (de zgn. mathematische stemmingen - zie Hfst. XI1) diende ook de afbeeldingsmaatstaf van quinten en grote tertsen te worden verkleind, omdat de spreiding der intervalwaarden bij dergelijke stemmingen zeer groot is 4, De diagrammen die in Volume IT worden gebruikt om de opgemeten stemmingen weer te geven, zijn grosso modo op dezelfde manier opgevat, maar de oktaafindeling en de intervalwaarden zijn er in vertikale kolommen gerangschikt, een noodzaak omdat we bij opgemeten stemmingen zelden ronde getallen vinden, en we dus voldoende decimalen moeten kunnen weergeven. In deze diagrammen is er slechts één ordinaatindeling voor de quinten, en de grafiek der kleine tertsen is weggelaten omuwille van plaatsgebrek. Komen we nu tot het diagram van de Pythagoreische Klavierstemming volgens H.A. van Zwolle (volgende pagina). We kunnen er volgende karakteristieken uit afleiden : © Er zijn 11 reine quinten ; één quint, nl, B-F4, is aanzienlijk kleiner (24 Cent of een Pythago- reische comma) : dit is de wolfsquint. # De grote tertsen zijn, op vier na, 22 ¢ te groot (een syntonische comma) : de reinheid der quinten gebeurt blijkbaar ten koste van de grote tertsen (het omgekeerde is eveneens waar, ff. de middentoonstemming), De 4 afwijkende tertsen zijn quasi-rein (384 ¢, dus 2 ¢ of een schisma te klein) ; dit is te verklaren doordat de onderzwevende (= te kleine) wolfsquint telkens deel uitmaakt van de vier quinten die deze tertsen overspannen : [G x 702) +678 ]-[ 2% 1200] = 2106+678-2400 = 384¢ * De kleine tertsen zijn, op drie quasi-reine na, 22 ¢ te klein Hfst. VIL - De Pythagoreische stemming 69 Stemming PYTHAGORAS / H.A. van Zwolle Berckeningsbasis : Pythagoreische comma = 24 Cent OKTAAF- c c# D De E F Fe G Gt A Bb B INDELING oO 90 204 | 294 | 408 | 498 | 588 | 702 792 | 906 | 996 | 1110 KI. Secunden | 90 14 90 14a 90 90 14 90, 14 90 14 0 Gr. Secunden| 204 | 204 | 204 | 204 180 | 204 | 204 | 204 | 204 | 204 | 204 180 INTER- F# | C# | G#| D# 7 valten |i | ps | ab | eb | BP pi ALE Quien | 7702 | 702 | "702 1702 | 702 | 102 | 678 Gr TERTSEN| 408 | 408 384 KL TERTSEN | 318 | 318 294 QUINTEN Rein = 702 Cent Gelijkzw, = 700 Cent. Grote TERTSEN Rein = 386,3 Cent Gelijkzw. = 400 Cent Kleine TERTSEN Rein = 315,6 Cent Gelijkzw, = 300 Cent. CH G# Eb Bb © Jos De Bie, B-2580 Putte - Belgium 70 Hifst, VIL - De Pythagoreische stemming Het komt crop neer dat in de Pythagoreische stemming er van ieder interval twee soorten bestaan : een "grote" en een "kleine" versie, en het verschil tussen beide bedraagt telkens 24 Cent, t.z. een Pythagoreische comma, ‘Als melodische toonladder doet deze Pythagoreische Klavierstemming het by. zeer goed in C-groot, o.m. omdat de leidtoon B goed (d.w.z. hoog) geplaatst is, maar in de grote drieklanken op C, F en G zitten we met veel te ruime grote tertsen, Als melodisch interval doen deze tertsen het prima, doch als harmonisch interval zijn zij moeilijk te aanvaarden. De Pythagoreische stemming is als orgelstemming in de meeste toonaarden moeilijk te accepteren. Zij doet het echter verrassend goed in de toonaarden met veel mollen, maar eigenlijk is dat niet zo verwonderlijk angezien zij voor de halve tonen alleen de mollen bevat (zie oktaafindeling), De Pythagoreische klavierstemming heeft tenslotte ook nog een verrassing in petto, nl de toonaard A-groot. Deze toonladder ziet er als volgt uit I 0 a IV v VI vil Vu A B cH D E rH G# A 204 180 14 204 180 204 114 0 204 384 498 702 882 1086 1200 Deze toonladder in A-groot is - op enkele Cents na — identiek aan deze van Zarlino, met zijn typische opeenvolging van grote en kleine hele tonen, Deze toonaard bevat quasi reine drieklanken op A, D en E, maar ook de typische zarliniaanse wolfsquint op de II* graad, die hier dus overeenkomt met de Pythagoreische wolfsquint B-F#. In Deel II wordt het stemmingsdiagram gegeven van de Pythagoreische stemming nog. eens herhaald (D.2), maar wordt tevens een zwevingstabel van deze stemming gegeven (2.2) Daarin kan men zien hoe snel de intervallen in werkelijkheid zweven : in het ééngestreept oktaaf is dat 20/sec. voor de wolfsquint B-F#. Voor de Pythagoreische tertsen (408 ¢) gaat dit van 16,3/sec. voor de grote terts op C tot 29/sec. voor die op B> ; Pythagoreische tertsen ‘worden traditionee! aanzien als de limict van tertsgrootte die nog net acceptabel is, Van de Pythagoreische Klavierstemming volgens H.A. van Zwolle kunnen transposities gemaakt worden, waarbij de wolfsquint op een andere plaats komt te liggen. De meest voor de hand liggende variante is die waarbij — naar analogie met de middentoonstemming - de wolf op Gi#-Eb wordt gelegd (transpositie drie quinten naar rechts). In dit geval komen de goede (= quasi-reine) tertsen echter te liggen op B, F#, C# en Gif, dus in weinig gebruikelijke toonaarden, De vraag welke van beide transposities mest gebruikelijk was, is niet eenduidig te beantwoorden’, Besluit : Het komt erop neer dat de Pythagoreische stemming in de hier beschreven vorm niet erg geschikt is als klavierstemming, Vooral bij het orgel stellen zich problemen, omdat daar vaak aangehouden akkoorden worden gebruikt, Om deze reden werd deze stemming dan ook verlaten ten voordele van stemmingen met minder scherpe tertsen *, Toch is het opmerkelijk dat de Friese organist Claas Douwes in zijn boekje” " Grondig Ondersoek van de Toonen der Musijle" nog in 1699 een Pythagoreische stemming (met wolfsquint op G# !) beschrift als één van de drie manieren om Klavierinstrumenten te stemmen. Hfst, VII - De Pythagoreische stemming al De vraag is natuurlijk in hoeverre publicaties als die van Douwes een betrouwbaar beeld geven van de reéle stempraktijk van die tijd, want de twee andere stemmethodes die hij beschrijft ziin ook niet erg realistisch... (zie verder Hfst. XII) De Pythagorcische stemming is als principe goed gekend, maar de betekenis ervan voor de praktische muziekuitvoering werd tot hiertoe nogal stiefinoederlik behandeld. Een uitgebreide studie van Margo Schulter' heeft deze leemte grotendeels opgevuld. De Pythagoreische stemming in zijn zuivere vorm, volgens de quintenspiraal, wordt ook na nog altijd grag gebruikt op de viol en op andere strijkinstrumenten "'. Violisten gebruiken by. in stijgende passages graag grotere toonschreden, zij nemen de chromatische halve toon groter dan de diatonische, terwijl zij de leidtoonintervallen dan weer verkleinen, enz, De kwestie is natuurlijk dat een violist zijn toonhoogten steeds kan aanpassen aan de muzikale context, hetgeen met een klavierinstrument uiteraard niet mogelifk is. NOTEN : 1) Inde Angelsaksische literatuur ook wel ditonische comma genoemd, een verwarrende benaming (ditonisch + diatonisch |) die men beter kan vermijden. De exacte waarde van de Pythagorelsche comma is 23,46 ¢, die van cen Pythagoreische (~ reine) quint is 701,955 ¢ ; gezien de geringe afwijking mag men gerust de afgeronde warden gebruiken (702 ¢, 24 ¢, enz.). 2)RATTE F.J.: Die Temperatur der Clavierinstrumente ; Kassel, 1991, p. 133 2) volgens de oktaafindeling in de gedrukte handleiding van dit apparaat 4) Het hier afgebeelde type werd ontworpen door J. BOSQUET : Sons musicaux, intervales et tempéraments; in : Bulletin de Académie Royale de Belgique, Classe des Sciences ; 5° série - Tome LX, 1974, p. 1220. ‘Andere types circulaire diagrammen 0.2, bij: ASSELIN P-Y.; Musique et Temperament ; Paris, 1985 ; KLOP G.C.: Stemmen van Klavecimbels ; Garderen 1974. 5) WOLF A: Grafische Darstellung und funktionelle Systematik historischer musikalischer Temperaturen ; in:1$.0-Information, n°21, 1980, p. 41-72. 6) Omdat de stemming van cen orgel nooit 100 % exact is, zal het bij de opgemeten stemmingen in Volume IT vvan deze studie vaak voorkomen dat het oktaaf wat groter of kleiner is dan 1200 ¢. De reden daarvan is dat wij de intervallen berekenen op basis van de opgemeten frequenties der opeenvolgende halve tonen. Wanneer de oktaafgrootte tevee!afwijkt van 1200 is dt cen teken dat de stemming te wensen over laat. 17) De analyse van muzickstukken leidt op dit punt tot tegengestelde bevindingen : de Codex Robertsbridge (a. 1340) suggercert cen wolf tussen G# en Eb ; de Codex Faenza (eerste helft 14de eeuw) daarentegen ‘wijstcerder op cen wolf tussen B en F#; zie : RATTE F.J,, Op. cit, p. 123-124, 8) De vraag wanneer dat precies plats vond, en op welke manier of via welke overgangsstemmingen de overschakeling naar de middentoonstemming gebeurde, is niet helemaal duidelijk en voor discussie vatbaar, Het komt er in feite op neer dat men voor ieder stuk individuee! moct bekijken of de intervallen die er (vaak) in voorkomen "haalbaar" zijn of niet, rekening houdend met de plaats der wolf-intervallen in beide stemmingen. Deze problematiek wordt in volgend hoofdstuk verder besproken, 9) DOUWES Claas: Grondig Ondersoek van de Toonen der Musijk ; (Franeker 1699) ; Reprint Frits Knuf, Amsterdam, 1970, p. 129 10) SCHULTER M. : Pythagorean Tuning and Medieval Polyphony (1998) ; de volledige tekst is beschikbaar vvia het Internet : http: //www.medicval.org/emfag/harmony/pyth html 11) Deze vaak gehoorde bewering is slechts gedecltelijk waar ; de juistheidsproblematick wordt in extenso bbehandeld in Hist. XII & Hist, VIII - De middentoonstemming B HOOFDSTUK VIII De Middentoonstemming In vorig hoofdstuk hebben we gezien dat de Pythagoreische stemming in haar oor- spronkelijke vorm eigenlijk 17 tonen omvat : 7 diatonische tonen, 5 verlaagde tonen (mollen) en 5 verhoogde tonen (kruisen). In de aanpassing van H.A. van Zwolle voor gebruik op Klavierinstrumenten wordt dit aantal gereduceerd tot 12, nl. 7 diatonische tonen voor de ondertoetsen, terwijl voor de 5 boventoetsen alleen de verlaagde tonen (mollen) gebruikt worden. De middentoonstemming is daarentegen een specifieke Klavierstemming en omvat dus in principe slechts 12 tonen : 7 voor de ondertoetsen en 5 voor de boventoetsen. Van deze 5 laatste zijn sommige verhoogde (C#, Fi, G#), en andere verlaagde tonen (Eb, Bb). In tegen- stelling tot de Pythagoreische stemming zijn de vehogingen en verlagingen hier beduidend kleiner (slechts 76 ¢ iip.v. 114 ¢), en bedragen zij minder dan de helft van een hele toon, zodat de verhoogde tonen hier dus Jager liggen dan de overeenkomstige verlaagde tonen. De bedoeling van de middentoonstemming is een maximum aan reine grote tertsen te bekomen, Deze reine tertsen zijn vooral vanuit harmonisch standpunt interessant, nl, om fraaie drieklanken te verkrijgen, want melodisch gezien biedt een reine terts geen enkel voordeel op by. cen Pythagoreische, integendeel zelfs, Het uitgangspunt van de middentoonstemming is dus fundamenteel verschillend van de Pythagoreische stemming, en dat heeft natuurlijk belangrijke consequenties, zoals we verder zullen zien. Het gebruik van reine grote tertsen geeft echter problemen met het oktaaf, zoals blijkt uit volgende redenering 3 gelijkzwevende grote tertsen vormen samen één oktaaf 3400 = 1200 Cent gebruiken we reine tertsen (386,3 ¢) dan schieten we tekort 3 x 386,3 = 1159 Cent we hebben dus 41 Cent tekort : dit is de kleine diesis Op drie grote tertsen kunnen er slechts twee rein zijn en moet er één vergroot worden, en op 12 tertsen zijn er dus maximaal 8 rein ; we krijgen aldus 4 wolfstertsen die een kleine diesis te groot zijn (427,3 Cent). Wanner men 4 opeenvolgende reine quinten neemt (dus een stukje uit de quinten- cirkel), dan 2iet men het volgende : ° 702 1404 2106 2e08 ¢ oktaaf oktaat reine terts ° 1200 2400 © 2786,3 ¢ 4 Hfst, VIII - De middentoonstemming, Vier opeenvolgende reine quinten geven t.0.v. 2 oktaven + een reine grote terts een overschot van 21,7 ¢ : dit is de syntonische comma (in feite 21,5 ¢). 702 + 702 + 702 + 702 = 2808 Cent 1200 + 1200 + 3863 = 2786,3 Cent Om het systeem te doen Kloppen en beide tonen E met elkaar in overeenstemming te brengen, zouden we dus één quint met een syntonische comma moeten verkleinen. In de middentoonstemming doen we dit niet, maar we gaan de 4 quinten die één grote terts "overspannen” elk met 1/4 syntonische comma verkleinen, vandaar ook de naam : kwart- comma-stemming. 21,5 4 Een middentoonse quint is dus 702 — = 702 5,4 = 696,6 Cent groot. Wanneer we de middentoonstemming nu vanuit de volledige quintencirkel benaderen, dan zien we het volgende : vier —1/4-comma getemperde quinten overspannen één reine grote terts ‘We kunnen nu als volgt verder redeneren : 5 getemperde quinten overspannen 2 reine tertsen 6 getemperde * "3 reine tertsen Tgetemperde " " 4rreine tertsen, enzovoort, dus : 11 getemperde quinten overspannen 8 reine grote tertsen, en dat is het maximum dat we kunnen bekomen, want we kunnen niet alle 12 quinten verkleinen. Opmerking : cen Klavierstemming bezit in principe slechts 12 tonen. Voor de boventoetsen is hier (arbitrair) gekozen voor de benamingen F#, C#, Gi, Eb en Bb, maar de werkelijke toonfunctie van deze vijf toetsen hangt natuurlik af van de gebruikte toonaard. Dit kan soms aanleiding geven tot problemen met de nomenclatuur der intervallen, naargelang de schrijfwijze : C#-D# bv. is hier een (overmatige") grote secunde, maar C#-Eb is een verminderde kleine terts, en dit terwijl het op het Klavier in beide gevallen om hetzelfde interval gaat. ' Hist. VII - De middentoonstemming 15 Wanner we in de quintencirkel alle verbindingslijnen voor de grote tertsen trekken, krijgen wwe terug een roset-figuur zoals we die in vorig hoofdstuk voor de Pythagoreische stemming hebben gezien overzwevende wolfsquint Eb Om na elf -1/4 $C-onderzwevende quinten de cirkel te sluiten zal de laatste quint Gi-Dét (in feite G#-Eb) aanzienlijk groter moeten zijn 8400 — (11 x 696,6) = 8400 - 7662,6 = 737,4 Cent. Dit is de middentoonse wolfsquint (in feite 737,6 ¢). Het verschil tussen deze wolfsquint en de overige middentoonse quinten bedraagt : 737,6 - 696,6 = 41 Cent, dit is opnieuw de Kleine diesis. Een volledig uitgewerkt diagram van de middentoonstemming wordt gegeven op volgende pagina ; in Deel II wordt dit herhaald (D.44) en wordt tevens een zwevingstabel gegeven (Z.3), We overlopen nog eens de karakteristieken jn 8 reine grote tertsen, en 4 wolfstertsen die een kleine diesis te groot en dus onbruik- baar zijn (in feite zijn het verminderde quarten van 4274 ¢). © Er zijn 11 quinten die een kwart-comma te Klein zijn, en één wolfsquint Gé#-D# (eigenlijk G#-E}) die sterk overzwevend is (25,7/sec in het ééngestreept oktaaf) en zéér dissonant. © Bij de Kleine tertsen zijn er 9 die een kwart-comma onderzweven en 3 die bijna een kwart- toon te klein zijn ‘Vanuit harmonisch standpunt zien we 8 mooie drieklanken met een reine grote terts en een ietwat onderzwevende quint. Dit geeft ons in principe 6 bruikbare majeur-toonaarden (Bb tot A), dus toonaarden met maximaal twee mollen of drie kruisen. De "tonenvoorraad" van de middentoonstemming is dus beperkt tot de 7 diatonische tonen, met daarbij slechts 5 alteraties, nl, F#, C#, Gi, Bb en Eb, want F# kan niet als Gb gebruikt worden, Eb niet als Dé, enz, Opmerkelijk is ook dat er van ieder soort interval twee varianten bestaan, nl, "grote" en "kleine" exemplaren, die onderling even groot zijn, maar die telkens een Kleine diesis (41 ¢) van elkaar verschillen ; er zijn dus twee soorten grote tertsen, twee soorten kleine tertsen, enz. 16 Hfst. VIII - De middentoonstemming, MIDD) ‘(OONSTEMMING Berekeningsbasis : syntonische comma = 21,50 Cent OKTAAF- | C | c#| D [p#| Ee | F [F#| G | G#/ A |B | B INDELING [9 | 76 | 193,2 | 310,3 | 386,3 | 503,4 | 579,5 | 696,6 | 72,6 | 889,7 | 1006,8| 1082,9 Ki Secunden| 76 [1i71|ii7i| 7 [171] 7% [u7i1[ 7 [ati [ut 76 [amt IGr. Secunden | 193,2 | 234,2 | 193,2 | 193,2 | 193,2 | 193.2 | 193,2 | 193.2 | 234.4 | 193,2 | 193,2 | 193,2 INTER- F# | C#|G# | D# VALLEN | Gb | Db | Ab | Eb |” | QUINTEN |696,6 |696,6|737,.6 | 696,6 | 696,6 |696,6 | 696,6 | 696,6 | 696,6 |696,6 | 696,6| 696,6 Gr. TERTSEN |427,4 |427,4 | 427,4 | 386.3 | 386,3 | 386,3 |386,3 | 386,3 | 386,3 | 38,3 |386,3 | 427,4 KI. TERTSEN |310,3 |310,3 |310,3 |269,2|269,2 |269,2|310,3]310,3 |310,3 |310,3 [310,3|310,3 Bb | F G|pvp|/A/lE|B QUINTEN Rein = 702 Cent 41 Cent =, kleine diesis Gelijkzw. = 700 Cent. Grote TERTSEN Rein = 386,3 Cent Gelijkzw. = 400 Cent. Eb Bb F Kleine TERTSEN Rein = 315,6 Cent Gelijkzw. = 300 Cent. fA F# C# GH Eb Bb F C G D A E B ‘© Jos De Bie, B-2580 Putte - Belgium. Hit. VIII - De middentoonstomming 1 De oktaafindeling van de middentoonstemming ziet er dus als volgt uit cH Eb FH GH Bb 0 76 193 310 386 503-580 «697_—773_—«890_—:1007_1083_ 1200 76 | 117 | 117 | 76 76 | 117 | 76 | 117 | 117} 76 47 7 193 193 193 193 193 G D EF G A BOC Vanuit melodisch standpunt ziet men volgende kenmerken : ‘© De grote secunden zijn 193,2 ¢ groot, en liggen dechalve in het midden tussen de grote en de Kleine hele toon van de reine stemming, vandaar ook de naam "middentoon-stemming” ; deze waarde van 193,2 ¢ is trouwens ook exact de helft van een reine grote terts. Er zijn twee grote secunden die cen kleine diesis (41 ¢) groter zijn dan de overige, nl. C#-D# en G#-AM (in feite zijn dat verminderde kleine tertsen, nl. C#-Eb en G#-Bb). © Er zijn twee soorten halve tonen (76 en 117,1 ¢), weer met een onderling verschil van 41 ¢ (kleine diesis). De schikking van deze halve tonen is echter onregelmatig’ : er is geen mooie afwisseling van grote en Kleine halve tonen, en dit kan problemen geven in chromatische passages. Van groot belang is ook het feit dat (afhankelijk van de toonaard) de diatonische halve toon vaak groter is dan de chromatische ; voor onze hedendaagse oren klinkt dit “anti-melodisch", want normaal wordt de diatonische halve toon juist kleiner gemaakt omwille van het leidtoon-fenomeen Belangrijk is dat de bruikbare ("toegelaten") majeur-toonaarden van de middentoonstemming, zowel harmonisch als melodisch identiek zijn, Dat deze toonaarden vanuit harmonisch stand- punt identiek zijn, was reeds duidelijk te zien in de quint- en tertscurven die horizontal verlopen; dat zij ook melodisch identiek zijn, blijkt uit de tabel op volgende pagina. De overige ('verboden") toonaarden zijn wél onderling verschillend, zowel melodisch als harmonisch, maar zij zijn onbruikbaar wegens de aanwezigheid van wolf-intervallen. Deze toonaarden kklinken ook melodisch onjuist, hetgeen te wijten is aan de aanwezigheid van “overmatige grote secunden" van 234 ¢ (in feite zijn dat zoals reeds gezegd verminderde Kleine tertsen C#-Eb en G#-Bb). Deze melodische valsheid valt voorel op als men dalende toonladders speett ‘Afgaande op de voortekening zou men de mineur-toonaarden eveneens kunnen indelen. in "toegelaten (G-, D-, A-, E-, B-, F¥-klein) en "verboden’ toonaarden (C#-, G#-, C-[!], F>, Bb-, Eb-klein), In werkelijkheid liggen de zaken echter een stuk ingewikkelder, want de struktuur van de mineur-modus is minder rigied dan bij de majeur toonaarden : by. in de “harmonische" mineur wordt de VII graad een halve toon verhoogd, en in de "melodische" mineur worden in de stijgende toonladder VI* en VII" graad verhoogd. Men bekomt op die ‘manier dus andere, bijkomende tonen waarmee rekening moet gehouden worden of ze in de middentoonstemming wel bruikbaar zijn Wat tenslotte de oude modi betreft (de zgn. kerktoonladders), deze zijn principieel bruikbaar in de middentoonstemming, zowel in de authentieke als in de plagale vorm (als men ze tenminste niet zou transponeren...). De bruikbaarheid van de middentoonstemming in de verschillende toonaarden is voer voor discussie, waarover het laatste woord nog niet gezegd is. Men mag immers niet zomaar vertrekken van rigoureus vastgelegde toonladders, zoals wij dat hierboven gedaan hebben. In veel Kklavierwerken komen — afgezien van modulaties — vaak laddervreemde tonen voor, zodat het aantal toegelaten toonaarden in werkelijkheid beperkter is dan wat men op theoretische gronden zou veronderstellen. B Hfst, VIII - De middentoonstemming 193 193 u7 193 193 193 47 F G A c D E F | 1b 193 193 ur 193 193 193 u7 c D E F G A B c 193 193 117 193 193 193 7 G A B c D E Fe G | l# 193 193 47 193 193 193 17 D E Fe G A B cH D | 2# 193 193 7 193 193 193 7 A B cH D E FH Gi A |3# 193 193 47 193 193 193 u7 6 " verboden " majeur toonaarden G Ab Bb cb Db Eb F Gb | 6b 193 16 193 ped 193 16 Db Eb F Gb Ab Bb c Db | 5b 193 16 193, j 193, 6 c Db F G Ab | 4b 193 16 193 193 16 G c D Eb | 3b 193 193 16 193 3 _fi7| E G# E | 4# 193 193 17 193 193 16 lB E Fe B | s# | 193 16 193 193 16 Hist, VIII - De middentoonstemming 19 In feite moet men de keuze van de boventoetsen in de middentoonstemming bekijken in relatie tot de compositicleer uit de late zestiende / vroege zeventiende eeuw, en dan is de middentoonstemming bruikbaar in modi met een grote terts op F, C en G, en met een kleine terts op G, Den A, hetgeen overeenkomt met de toonaarden F-, C- en G-groot, en met G-, D- en A-klein. Voor modi en toonsoorten op E liggen de zaken een stuk moeilijker’. Uiteindelik komt het erop neer dat men bij sommige klavierwerken op voorhand weet dat ze in de middentoonstemming niet uitvoerbaar zullen zijn zonder grove dissonanten (bv. stukken met veel alteraties), maar in andere gevallen is dat niet zo evident, zodat men het stuk eens moet doorspelen om te zien wat er gebeurt ("the proof of the pudding is in the eating "), en de beoordeling van het resultaat blijt dus toch voor een stuk subjectief. Conclusie : voor het bekomen van acht reine grote tertsen moet de middentoonstemming zware offers brengen in de andere intervallen, met als gevolg : « sterke beperking van het aantal bruikbare toonaarden. Dit betekent niet alleen een beperking, van het speelbare repertoire, het zorgt ook voor problemen als men, by. omwille van een afwijkende diapason, een halve toon naar omhoog of naar omlaag wil transponeren ; vanuit courante toonaarden als bv. C-groot of G-groot komt men aldus in onbruikbare toonaarden terecht (Ci, B, Git... « aantasting van het melodisch karakter, met vnl, problemen bij chromatiek en in leidtoon- functies. Vooral dit laatste fenomeen druist in tegen ons hedendaags juistheidsgevoel en maakt het luisteren naar de middentoonstemming tot een kwellende ervaring voor iemand die er niet aan gewend is (zie ook verder in Hist. XII. + Het is een bijzonder hardnekkige misvatting dat in de middentoonstemming een differentiatie van toonaarden mogelijk zou zijn : dt is onjuist, hoewel men deze bewering nog zeer vaak in de literatuur aantreft. De middentoonstemming kent alléén bruikbare en onbruikbare toonaarden, en deze opmerking geldt eveneens voor een aantal van haar derivaten (nl, de “regelmatige” stemmingen van groep A, zie verder Hfst. X). De bruikbare toonaarden zijn bovendien onderling identiek (als men de aanwezigheid van eventuele laddervreemde tonen buiten beschouwing lat) De Pythagoreische en de middentoonstemming zijn de twee prototypes van Klavier stemmingen, die vertrekken van extreme en antagonistische uitgangspunten : in het ene geval opteert men voor zoveel mogelik reine quinten, in het andere geval voor zoveel mogelijk reine tertsen. Nu we deze beide "basis-stemmingen" uitvoerig hebben besproken, en gezien hebben dat beide systemen toch ook hee! wat nadelen vertonen, is het ogenblik gekomen om eens een vergelijking te maken tussen deze beide extremen, Nadien zullen we ook proberen na te gaan hoe het — historisch gezien — mogelijk is geweest dat men op een bepaald moment "zomaar" van het ene extreme stemmingssysteem naar het andere is overgestapt. 80 Hit, VIII - De middentoonstemming Pythagoreische versus middentoonstemming. In volgende tabel worden de afwijkingen (in Cents) van de 12 tonen van Pythago- reische en van de middentoonstemming t.0.v. de gelijkzwevende stemming tegenover elkaar geplaatst, uitgaande van een gemeenschappelijke toon A Toonhoogte-afwijkingen in Cents t.o.v. de gelijkzwevende stemming bij gelijkblijvende toon A TOON c [c#| D | De] E | F | Fe Pythagoras =6 |-16| -2 |-2] +2 | -s [-18 Gelijkzwevend | 0 | 0 | 0 | oO | O | oO | O Middentoon —_|+10,3 |~13,7| +3,5 |+20,6] -3,4 |+13,7|-10,2 Uit deze tabel zou men kunnen besluiten dat, bij geliikblijvende toon A, praktisch alle tonen van de middentoonstemming aanzienlijk hoger liggen dan die van de Pythagoreische stemming, Dit is inderdaad zo als men de absolute toonhoogte bekijkt, doch dit is een totaal verkeerd uitgangspunt want 99 % van de mensen hebben géén absolut gehoor, zeker niet als het gaat om afwijkingen van hooguit een twintigtal Cents. Bovendien is het zo dat men in vroegere eouwen niet de toon A, maar eerder de C of de F als stemtoon of referentietoon gebruikte, en dan ziet zo'n tabel er helemaal anders uit, Melodische juistheid dient men te benaderen vanuit de grondtoon (tonica/finalis) van een bepaalde toonladder. Belangrik zijn nl. de relatieve toonhoogten van de diatonische tonen ten opzichte van deze tonica (en in mindere mate ook t.o.v. de dominant). Wanner we het melodisch verloop van de Pythagoreische en middentoonstemming bekijken uitgaande van een gemeenschappelijk begin- en eindpunt, dan ziet de tabel er totaal anders uit, bv. voor de toonaard C-groot, Toonhoogte-afwijkingen in Cents t.o.v. de gelijkzwevende stemming TOON D E F G A B Ee. Pythagoreisch +4 +8 -2 +2 +6 | +10 Gelijkzwevend 0 0 0 0 0 0 Middentoon -6,8 | -13,7 | +34 | -3,4 | -10,3 | -17,1 We geven in deze tabel alléén de diatonische tonen, niet de chromatische : deze zijn immers laddervreemd. De hier opgegeven warden gelden niet alleen voor C-groot, maar ook voor vier van de zes "toegelaten” majeur-toonaarden van de middentoonstemming, nl. C-, G-, Fen Bb-groot ; de verschillen zijn iets kleiner t.0.v. de Pythagoreische stemming in de toonaarden D-groot en A-groot (de mineur-toonaarden laten we hier om reeds vroeger genoemde redenen buiten beschouwing). Op volgende pagina hebben we de toonhoogten van de drie basisstemmingen ook eens grafisch voorgesteld, zodat men ze visueel kan vergelijken (tonen C = 0 ¢ en C*** = 1200 ¢ zijn voor de drie stemmingen gelijk en werden daarom niet afgebeeld) Hfst. VII - De middentoonstemming, VERGELIJKING TOONHOOGTEN Pythagoreische, gelijkzwevende en middentoonstemming 81 Th 500 400 300 82 H&t. VIII - De middentoonstemming Zowel uit de gegeven tabel als uit de grafiek blijkt dat de toonhoogten van de midden- toonstemming duidelijk Jager liggen dan de geliikzwevende stemming, en zeker in vergelijking met de Pythagoreische stemming, die vaak als een soort "melodisch ideal" wordt voorgesteld Ons gehoor beoordeelt een melodie uitgaande van een bepaalde grondtoon waarmee deze (gewoonlijk) ook begint, Uit de tabel blijkt bv. duidelijk hoezeer de middentoonstemming de leidtoon B geweld aandoet. Dat het begrip melodische juistheid zeer belangrijk is werd reeds aangetoond door Van Esbroeck & Monfort‘ ; de meer recente experimenten van Padgham et al bevestigen grotendeels hun observaties (zie verder Hist. XIII) Wanneer men dit alles bekijkt, dan wordt meteen duidelijk waarom de middentoon- stemming somber klinkt, en in de oren van veel mensen ook pertinent "vals" ; men kan ze best, vergelijken met con koor dat gezakt is, Dit gevoel van somberheid wordt nog versterkt als ook de diapason van het instrument een halve of een hele toon lager is, hetgeen bij oude (Franse) orgels nogal eens voorkomt. Het enige échte voordee! van de middentoonstemming is dat zij een aantal fraaie akkoorden biedt, nl. de 8 drieklanken waarin een reine terts voorkomt. Normaal zou men daarbij problemen verwachten omdat de quinten een kwartcomma te klein zijn en dus sneller zweven dan gelijkzwevend quinten (die slechts 2 ¢ te klein zijn). Er doet zich echter een merkwaardig fenomeen voor : als men bv. aan de middentoonse quint C-G de toon E als reine grote terts toevoegt, dan lijken de zwevingen te vertragen’, Hoe dit fenomeen te verklaren is, zal blijken uit volgende berekeningen ‘Nemen we als voorbeeld de grote drieklank c'-e'-g'. We beginnen met een tabel te maken van de eerste zes deeltonen van iedere toon van deze drieklank DEELTONEN ei ge gemeenschappelijke deeltonen (die hebben we nodig om de zwevingen te berekenen) © voor de quint c'- g' is de eerste gemeenschappelijke decltoon g* * voor de grote terts c!-e' is dit * voor de kleine terts e'-g' is dit b ©° is de residutoon van de quint c'- g' , maar we kunnen deze zelfde residut: door de combinatie van bepaalde deeltonen die in deze drieklank voorhanden 2i van de grote terts c?~e?, t.tz, de tweede deeltoon van resp. c' ene! van de kleine terts e*— g*, t.t.z, de tweede deeltoon van resp. e' en g’ Er zijn natuurlijk nog andere residutonen mogelijk tussen de verschillende deeltonen van deze drieklank, maar die interesseren ons hier niet. ‘Als we hier nu te maken hadden met een volmaakt reine drieklank, zouden we géén zwevingen hebben en de drie residutonen zouden mooi samenvallen. Wanner we echter met getemperde intervallen te doen hebben, dan gaan bepaalde deeltonen niet meer samenvallen, er zullen zwevingen optreden, en dit zowel tussen de deeltonen als tussen de residutonen. Hfst, VIII - De middentoonstemming 83 We gaan de hele operatie nu eens overdoen met uitgerekende voorbeelden. We hebben uitgaande van a' = 440 Hz, de reéle frequenties berekend van de drieklank c’-e'-g', en dit in de middentoonstemming, de Pythagoreische en de gelijkzwevende stemming. We hebben ook de zwevingen en residutonen berekend en geven telkens een kort commentaar. MIDDENTOONSE DRIEKLANK c’-e’-g" Frequenties : a' = 440 Hz; c! = 263,182 Hz; e! = 328,977 Hz; g' =393,548 Hz. Quint c!-g': zweving : (263,182 x 3) — (393,548 x 2) = 2,448 zwevingen/seconde. residutoon c° : 393,548 ~ 263,182 = 130,366 Hz Grote terts c'-e': zweving : géén (= rein !). residutoon c? : (328,977 x 2) - (263,182 * 2) = 131,59 Hz Kleine terts e'-g': zweving : (328,977 6) ~ (393,548 x 5) = 6,119 zw./sec. residutoon ¢? : (393,548 * 2) - (328,977 x 2) = 129,142 Hz Samenvatting : zwevingen quint : 2,448 /sec. grote terts : geen Kleine terts : 6,119 /sec. residutonen c? : 129,142 Hz } zweving 1,224 /sec. 130,366 Hz } zweving 1,224 /seo. 131,59 Hz Conclusie : de zwevingen tussen de residutonen c? bedragen juist de helft van de aweving van de quint, zodat de zwevingen van deze laatste lijken te vertragen. PYTHAGOREISCHE DRIEKLANK c'-e'-g' Frequenties : a! = 440 Hz; c' = 260,741 Hz; e'=330Hz; g'=391,111 Hz. Quint cl-g': zweving : géén (= rein !). residutoon c® : 391,111 ~ 260,741 = 130,37 Hz Grote terts c'-e!: zweving ; (260,741 x 5) (330 x 4) = 16,296 zw./see. residutoon c® : (330 * 2) ~ (260,741 x 2) = 138,518 Hz Kleine terts e!-g' : zweving : (330 x 6) ~ (391,111) = 24,444 zw./sec. residutoon c®; (391,111 x 2)~ (330 x 2) = 122,222 Hz 84 Hist, VII - De middentoonstemming Samenvatting : zwevingen : ® quint : géén # grote terts : 16,296 /sec. © kleine terts ; 24,444 /sec. residutonen ¢? : 122,222 Hz } zweving 8,148 /sec. 130,37 Hz } zweving 8,148 /sec. 138,518 Hz Conclusie : de awevingen tussen de residutonen e° bedragen juist de helft van de zweving van de grote terts, zodat de zwevingen van deze laatste lijken te vertragen zodat deze terts beter geaccepteerd wordt. GELIJKZWEVENDE DRIEKLANK c'- Frequenties : a! = 440 Hz; c! = 261,626 Hz; e! = 329,628 Hz; g!=391,995 Hz, ! zweving : (261,626 3) — (391,995 x 2) = 0,886 zw./see. residutoon c® : 391,995 ~ 261,626 = 130,369 Hz Quint ¢! Grote terts c!-e!: zweving : (261,626 x 5) ~ (329,628 x 4) = 10,382 zw./sec. residutoon ° : (329,628 2) ~ (261,626 x 2) = 136,002 Hz Kleine terts e'-g' : zweving : (329,628 6) — (391,995 = 5) = 17,788 zw./sec. residutoon ¢° : (391,995 x 2) — (329,628 x 2) = 124,736 Hz Samenvatting : zwevingen ; # quint : 0,886 /sec. # grote terts : 10,382 /sec. kleine terts : 17,788 /sec. residutonen c? : 124,736 Hz } zweving 5,633 /sec. 130,369 Hz } zweving 5,633 /sec. 136,002 Hz je zwevingen die tussen al deze tonen optreden zijn niet "in cadans", want 2ij staan nergens in eenvoudige getalsverhoudingen t.0.v. elkear. Coneh Uit bovenstaande berekeningen blijkt duidelik waarom de quintewevingen van de midden- toonstemming tot op de helft liken te vertragen als men er de reine grote terts aan toevoegt. Hfst, VIII - De middentoonstemming 85 Deze berekeningen geven ons tevens de verklaring waarom een onreine terts beter geaccepteerd wordt binnen een reine quint dan binnen een onreine. Dit fenomeen werd reeds, gesignaleerd door Van Esbroeck & Monfort, doch zij gaven er geen verklaring voor. We kunnen nu ook begrijpen waarom de Werckmeister-II en Kimberger-lIll-stemmingen (zie Deel II, D.16 en D.33) goede compromis-stemmingen zijn : in de centrale toonaarden zijn de quinten getemperd en de grote tertsen relatief rein ; in de verder verwijderde toonsoorten zijn de tertsen sterker onrein, gaande tot de Pythagoreische waarde, doch deze worden gemilderd door de aanwezigheid van reine quinten, Het zijn dan ook uitstekende stemmingen die in alle toonaarden bruikbaar zijn, Uit deze berekeningen zou men tenslotte kunnen concluderen dat de gelijkzwevende stemming, met onreine quinten én tertsen, de slechtste is van allemaal. In werkelijkheid is dat helemaal niet waar, want in de praktijk is muziek natuurlijk heel wat meer dan alleen maar het naast elkaar plaatsen van drieklanken. Een keerpunt in de geschiedenis ? Bén van de meest intrigerende vragen uit de geschiedenis der stemmingen is : hoe is het mogelijk dat men, na bijna 2000 jaar Pythagoreische traditie, vrij plots op enkele tientallen jaren tijds is overgestapt naar een stemming met reine tertsen ? Over deze vraag is al veel ‘gefilosofeerd on er bestaan uiteenlopende meningen over Eén van de meest gangbare hypothesen is de volgende : de Pythagoreische stemming bezit vier quasi-reine grote tertsen. Men is begonnen met deze tertsen volledig rein te maken door één quint met een schisma te verkleinen, en deze ingreep maakte de weg vrij om meer tertsen rein te maken, waardoor men bijna automatisch bij de middentoonstemming terecht kwam, Een argument voor deze theorie is bv. de stemming van Bartolomeo Ramis de Pareja, gepubliceerd in Bologna in 1482 (zie verder Hist. IX), die deze combinatie van reine quinten met reine tertsen illustreert, Er zijn echter redenen om aan te nemen dat Ramis’ systeem geen stemming was maar een mensuursysteem ’, hetgeen trouwens ook geldt voor verschillende zgn. “stemmingen" uit de vroege 16de eeuw : er bestaan uit die periode talrike monochord- verdelingen waarvan ernstig mag betwijfeld worden of zij ooit in de muzikale praktijk als stemming gebruikt zijn geweest. Het is dus veel zinvoller deze problematiek vanuit praktisch standpunt te bekijken. De ontwikkeling der Klavicrinstrumenten ging er in die tijd fink op vooruit, en parallel daarmee natuurlijk ook de muziek die ervoor geschreven werd, Het is evident dat musici en instrumen- tenbouwers problemen kregen met die scherpe grote tertsen van de Pythagoreische stemming, cn dat zij probeerden deze tertsen te milderen Het kwam er in de praktijk op neer dat men de grote ertsen reduceerde tot een har- monisch aanvaardbaar niveau, zonder ze volledig rein te maken’, Een klavierstemming werd immers "gecontroleerd” dmv. drieklanken, en binnen zo'n drieklank is het quasi onmogelijk de reinheid van een terts exact te beoordelen. Iedereen stemde dus waarschijnlijk min of meer naar eigen goeddunken en smaak, zonder dat daar noodzakelijk een welomschreven methode voor bestond. De stemmingsvoorschrifien uit die overgangsperiode zijn dikwijls erg vaag geformuleerd, zodat verschillende auteurs met nogal uiteenlopende interpretaties voor de dag komen (by. de Schlick-temperatuur uit 1511, zie verder Hist, XII). De vaagheid van deze stemmingsvoorschriften wordt echter begrijpelijker als men aanneemt dat zij vooral op empirische gegevens berustten en niet op een solide theoretische basis. De stemmingspraktijk liep in die tijd dus in feite voér op de muziektheorie, want de theoretici zaten nog helemaal vast in de Pythagoreische traditie en hadden moeite om het concept van de (reine) terts daarin te integreren. 86 Hfst. VIII - De middentoonstemming Een stevige theoretische basis voor een stemming met reine tertsen werd pas geleverd door Zartino (1571)°, en van dan af lag de weg vrij voor een veralgemening van de Klassieke 1/4-comma middentoonstemming, maar dan zitten we al bijna in het jaar 1600. Deze klassieke middentoonstemming bood vanuit praktisch standpunt het enorme voordeel dat ze relatief cenvoudig uit te voeren is : men stemt bv. vanuit C vier opeenvolgende quinten C-G-D-A-E iets onderzwevend, zodanig dat C-E cen reine grote terts vormt ; de andere tonen stemt men in reine tertsen boven en onder de gevonden warden, Het komt er in feite op neer dat de periode tussen -: het laatste derde van de 1Sde ‘ecuw en de tijd rond 1600 er een was van overgangsstemmingen, die vooral op empirische basis berustten, Dit blijkt bv, uit de vrij betrouwbare getuigenis van Ercole Bottrigari uit 1594, die beweerde dat bij de gangbare Klavierstemmingen noch de quinten noch de tertsen rein waren, Een ander argument voor deze stelling is het feit dat men de controles op de stemming (de "proeven") niet uitvoerde met reine tertsen maar d.m.v. drieklanken, Dit alles heeft een aantal belangrijke consequenties 1. De Pythagoreische stemming werd stechts verlaten onder druk van de ontwikkeling der Klaviermuziek, die haar scherpe tertsen moeilijk tolereerde. Bij de andere instrumenten (vnl. de strijkers) is zij eigenlijk altijd in gebruik gebleven, zelfs tot op de dag van vandaag, zoals door moderne akoestische experimenten herhaaldelijk werd aangetoond (vie verder Hist. XIII). De woorden van Juan Bermudo uit 1555 krijgen daardoor een haast profetische betekenis «...Wij hebben vastgesteld dat de hele toon in twee halve tonen verdeeld word, een grote en een Kleine, en degene die wij in het diatonische geslacht zingen is de kleine ; als het clavichord het tegendeel vertoont, dan staat het vals...» (vertaling naar de Spaanse tekst en de Duitse vertaling ervan door F.J. Ratte" ). 2, De overgang van Pythagoreische naar middentoonstemming is niet abrupt gebeurd, maar strekt zich uit over een vrij lange periode (mogelijks meer dan 100 jaar), tijdens dewelke overgangsstemmingen werden gebruikt, Deze stemmingen konden moeilijk in exacte termen omschreven worden omdat het vermoedelijk empirische stemmingen waren, waarvoor iedere stemmer zowat zijn eigen "recept" had. 3. De veralgemening der 1/4-comma middentoonstemming is dus later gekomen dan op heden meestal wordt aangenomen. Voor die stelling kan men heel wat argumenten putten uit de door Ratte gepubliceerde compilatie van bronnenmateriaal uit die tijd. Een bijkomend argument voor deze stelling vindt men in het gebruik van gesplitste boventoetsen (meestal voor D#/Eb, vaak ook G#/Ab, een zeldzame keer zelfs voor A#/Bb), een systeem dat bedoeld was om de problemen van de middentoonstemming min of meer op te vangen. Gesplitste boventoetsen (subsemitoetsen) genoten vooral in de eerste helft van de 17de eeuw een zekere populariteit ", maar ze verdwenen meestal tijdens de 18de ecuw. Het is echter merkwaardig dat men ze zelden of nooit aantreft bij orgels van voor 1600, hetgeen kan betekenen dat de klassieke 1/4-comma middentoonstemming toen (nog) niet in gebruik was, en er daarom (nog) geen behoefte aan bestond. Daartegenover kan men natuurlijk stellen dat er voordien nog vaak in andere modi werd gecomponeerd, Een andere stelling luidt dan weer dat de subsemitoetsen bij de middentoonstemming niet zozeer dienden om in meer toonaarden te kunnen spelen, maar vooral om beter te kunnen transponeren ™. Alles wijst er m.i. op dat subsemitoetsen er vooral gekomen zijn op instigatie van een aantal theoretici die, gefascineerd door de toen erg populaire theorieén van Zarlino, meenden dat het naar analogie met de "enharmonische" Klavieren, zinvol was om ook op "gewone" orgels subsemitoetsen aan te brengen ; de practici zijn dan waarschijnlijk na vrij Korte tijd tot de bevinding gekomen dat deze in de praktijk uiteindelik meer nadelen dan voordelen boden. Hfst, VIII - De middentoonstemming 87 4. Het is zeker niet gewaagd te veronderstellen dat er van meetaf aan een verschil heeft bestaan tussen orgel- en klavecimbelstemmingen. Daat zijn verschillende redenen voor aan te wijzen Klavecimbels moesten regelmatig bijgestemd worden, hetgeen in die tijd uiteraard op het gehoor gebeurde, en niet noodzakeliik volgens een rigied schema of plan, Het is ook best aannemelijk dat men vaak slechts een beperkt aantal snaren bijstemde naargelang de te spelen stukken. Bovendien werd het klavecimbel ook gebruikt voor begeleiding en in ensemblespel, hetgeen bij een rigoureuze middentoonstemming toch voor problemen kon zorgen, Bij orgels daarentegen ligt de situatie volledig anders. Een orgel stemmen is een hele onderneming met daardoor een quasi definitief karakter. Bovendien doen zich een aantal specifieke stemtechnische problemen voor, met name het meetrekfenomeen, waardoor het stemmen van licht onreine intervallen geen eenvoudige zaak is, De reine tertsen der midden- toonstemming boden op dat viak veel meer houvast voor de orgelmakers : zij hoefden slechts vier quinten te temperen. Die orgelmakers waren in de eerste plaats ambachtslieden en geen mathematisch geschoolde theoretici, en bovendien waren zij financieel verantwoordelijk voor het welslagen van de hele onderneming, Verder is het zo dat de voordelen van reine tertsen pas goed tot hun recht komen in aangehouden akkoorden, die uiteraard slechts op een orgel mogelijk zijn. De 1/4-comma middentoonstemming is dus bij uitstek een orge/stemming. Een mogelijk onderscheid tussen beide types klavierstemmingen zou kunnen liggen in het feit dat men bij klavecimbels de controles met drieklanken uitvoerde en bij het orgel dmv. reine tertsen, hetgeen betekent dat men bij klavecimbels al tevreden was als de akkoorden mooi klonken, zonder zich verder om de reinheid van de tertsen te bekommeren. Besluit : Als algemene conclusie bij dit hoofdstuk mag men mi. stellen dat de middentoon- stemming op dit ogenblik té rigoureus wordt toegepast. Dit geldt zowel voor wat betreft haar technische uitvoering (electronische stemapparatuur) als wat betreft haar toepassingsterrein, dat waarschijnlijk toch beperkter is dan veel aanhangers van de historische uitvoeringspraktijk vooropstellen. Veel oude Klaviermuziek Klinkt in de 1/4-comma middentoonstemming voor onze hedendaagse oren onbevredigend, bv. oud-Italiaanse klavierwerken, maar by. ook sommige orgelwerken van A. van den Kerckhoven, Dit kan voor een deel aan onze gehoorscondi nering liggen, maar het ligt waarschijnlijk ook voor een deel aan een té rigoureuze toepassing van de middentoonstemming, NOTEN : 1) In werkelijkheid liggen de zaken nog een stuk ingewikkelder, want bij de middentoonstemming is de diatonische halve toon groter dan de chromatische, terwijl het bij de Pythagoreische stemming net omge- keerd is. De C# van de middentoonstemming (76 ¢) ligt dus dichter bij de Db (90 ¢) van de Pythagoreische stemming dan bij de C# (114 ¢) van diezelfde stemming ; nég opvallender is dat de Db (117 ¢) van de ‘middentoonstemming viakbij de C# (114 ¢) van de Pythagoreische stemming ligt. De aanduiding # of » zegt dus niets over de absolute toonhoogte van de betreffende tonen, en discussies over de theoretisch-exacte ‘nomenclatuur van tonen en intervallen zijn hier in deze context dus niet echt relevant, 2) Deze rangschikkking is onregelmatig maar niet willekeurig : zi is nl. het gevolg van de plaatsing van de reine tertsen op de quintencirkel, Vervangt men by. Eb (310 ¢) door Dé (310 ¢ ~ 41 = 269 ¢), dan wordt de volledige middentoonstemming één quint naar rechts getransponeerd 88 Hfst. VIII - De middentoonstemming 3) Rudolf RASCH Universiteit Utrecht), persoonlijke mededeling 26 april 2003, Deze auteur zou in de tockomst een publicate plannen over deze belangrijke maar controversiele problematick. 4) VAN ESBROECK. G. & MONFORT F. : Quiest-ce que jouer juste ?; Bruxelles, 1946, 5) PADGHAM C.A., COLLINS P.D., PARKER C.K. : A trial of unequal temperaments on the organ ; in: BIOS-journal, Vol. 3, Oxford, 1979. 6) Dit fenomeen wordt voor het eerst vermeld door Henri LEGROS in: CORDIER S. : L'accordage des instruments a clavier ; in : Bulletin du G.A.M,, n° 75, Paris, 1974., p. 24, en later in detail beschreven door ASSELIN PY. : Musique et Tempérament ; Paris, 1985, p. 191. 7) Dit is o.m, ook het geval voor de stemming in het zgn, Erlanger-Traktat " Pro clavicordiis faciendis * uit 1535, dat verder in Hist. IX wordt besproken, 8)RATTE F.J.: Die Temperatur der Clavierinstrumente ; Kassel, 1991, p. 183. Ratte is een overtuigd aanhanger van deze zienswijze en geeft er in zijn boek, dat de geschiedenis der Klavierstemmingen ‘behandelt tot 1666, heel wat aanwijzingen voor. 9) RATTE F.., op. cit, p. 200. 10) RATTE F4J,, op. cit,, p. 210. LI) RATTE FL, op. cit, p. 222. 12) Over orgels met gesplitste boventoetsen, zie : ORTGIES I. : Subsemitoetsen bij historische orgels tussen 1468 en 1721 ; in Het Orgel 2000, n° 6. Deze auteur zou momenteel een proefschrift over dit onderwerp vvoorbereiden 13) Deze zeer plausibele stclling wordt verdedigd door VAN BIEZEN J.: Het Nederlandse orgel in de renaissance en de barok, in het bijzonder de school van Jan van Covelens ; Den Haag, 1995. 14) Deze vaststelling werd gedaan door J. Zoutendijk. Voor een essay over deze problematiek, zie : DE. BIE J. Klavierstemmingen in de Nederlanden ten tide van A. van den Kerckhoven ; in : Zoutendijk A. (edit) ‘Abraham van den Kerckhoven, een Meester groot gheacht ; Viaardingen 2001. Intermezzo - Definities en berekeningen 39 INTERMEZZO Definities en berekeningen Vooraleer over te gaan tot de systematische bespreking der stemmingen, geven we hier nog een aantal opmerkingen en verduidelijkingen i.v.m. terminologie en berekeningswijze van de verschillende stemmingssystemen. De Pythagoreische en de middentoonstemming zijn in feite extreme stelsels, in die zin dat bij beiden bewust wordt geopteerd voor reine intervallen, resp. quinten en grote tertsen, en dit ondanks het feit dat zulks een aantal erg onreine intervallen tot gevolg heeft. Er bestaan verder een groot aantal stemmingen die kunnen beschouwd worden als (meestal afgezwakte) derivaten van deze twee extremen. Men zou dus kunnen denken dat alle stemmingen die reine quinten bevatten afgeleid zijn van de Pythagoreische stemming, en deze die reine tertsen bevatten van de middentoon- stemming, De waarheid is echter niet 20 eenvoudig, en bovendien zijn er een aantal stelsels die zowel reine quinten als reine tertsen bevatten. We zullen dus een ander criterium moeten zoeken om tot een systematische indeling te komen. De Pythagoreische stemming bezit een negatieve wolfsquint, t.1.z, een wolfsquint die aanzienlijk Heiner is dan rein, Men spreekt in dit verband ook wel van onderzwevende quint (""unterschwebend "), De middentoonstemming daarentegen bezit een positieve wolfsquint, die merkelik groter is dan rein. Hier spreekt men van overzwevend of bovenzwevend ("iuberschwebend "). De aan- of afwezigheid van én of meerdere overzwevende quinten is het énige criterium dat ons toclaat stemmingen in te delen volgens hun herkomst, zeker voor die stemmingen die zowel reine quinten als tertsen bevatten. Bij de afgeleiden van de Pythagoreische stemming wordt de negatieve wolf (dus de Pythagoreische comma) verdeeld over meerdere quinten ; er ontstaan aldus meerdere onder- zwevende quinten, met uiteraard een vermindering van het aantal reine Om de middentoonstemming af te zwakken, kan men op vee manieren tewerk gaan + ofwel wordt de "positieve" wolf (= de kleine diesis) verkleind, zodat de resterende 11 onder- zwevende quinten iets vergroot en dus iets reiner worden ; in dit geval hebben we géén reine tertsen meer + ofwel wordt de positieve wolf verdeeld over meerdere (meestal aanliggende) overzwevende quinten ; in dat geval behouden we een aantal reine grote tertsen. Men kan natuurlijk ook een combinatie van beide werkwijzen toepassen. Bij stemmingen die zowel reine quinten als tertsen bevatten, wijst de aanwezigheid van te grote (overzwevende) quinten erop dat ze werden afgeleid uit de middentoonstemming (by. de stemmingen volgens Legros’), Indien er naast reine quinten alléén onderzwevende quinten aanwezig zijn, dan gaat het met zekerheid om een derivaat van de Pythagoreische stemming, zélfs als er reine tertsen aanwezig zijn (bv. de Kimberger-stemmingen) 90 Intermezzo - Definities en berekeningen Tenslotte zijn er stemmingen die in geen van deze categorieén thuis horen en die we apart zullen bespreken (o.m. de zgn. "mathematische” stelsels). De gelijkzwevende stemming kan beschouwd worden als de ultieme nivellering van zowel Pythagoreische als middentoon- stemming, Transposities van stemmingen zijn identick aan elkaar, behalve dat zij over één of meerdere quinten "verschoven" zijn op de quintencirkel (bv. de stemming volgens Vallotti tov. die volgens Young), Varianten van stemmingen bezitten dezelfde intervalafwijkingen in de quintenreeks, doch in een andere volgorde of rangschikking ; in dit geval kan de tertscurve er heel verschil- lend uitzien (bv. bij de Von Wiese-stemmingen) De afyeleiden van de Pythagoreische stemming kan men berekenen uitgaande van een Pythagoreische comma van 24 ¢ i.p.v. 23,46 ¢, en van reine quinten van 702 ¢. Hoewel deze waarden niet helemaal correct zijn, verdienen zij toch de voorkeur, omdat zij ons toelaten de meeste intervalwaarden in gehele getallen uit te drukken : de Pythagoreische comma wordt a meestal in pare delen verdeeld (in 2, in 4, in 6, enz.), De afwijking t.o.v. de reéle waarden bedraagt hooguit enkele tienden van een Cent, hetgeen in de praktijk te verwaarlozen is. ‘Voor het berekenen van de afgeleiden van de middentoonstemming dient men minstens én decimal te gebruiken (21,5 ¢ voor de syntonische comma en 386,3 ¢ voor de reine grote terts), omdat anders de gecumuleerde fout te groot wordt. De gevonden waarden hebben dan gewoonlijk 6én decimaal na de comma, maar zelfs dan kan de waarde niet helemaal exact zijn omwille van de onvermijdelijke afrondingen. Deze berekeningswijzen worden niet door alle auteurs op dezelfde manier toegepast, vandaar dat Kleine afwijkingen mogelijk zijn als men de in dit proefschrift gegeven waarden vergelijkt met die van andere auteurs. Wij hebben zelf alle berekeningen overgedaan met behulp van een spreadsheet-computerprogramma, Voor de Pythagoreische stemmingen werd omwille van de duidelikheid met afgeronde warden gewerkt ; alle andere berekeningen werden uitgevoerd op basis van warden met drie decimalen, maar de afgebeelde warden zijn afgerond tot op de eenheid of maximum één decimaal. Om alle twijfels weg te nemen wordt op ieder stemmingsdiagram ook de bron vermeld waaraan de gegevens werden ontleend. Hoe de oktaafindeling - in Cents - van een stemmingsstelsel berekenen ? Om de oktaafindeling van een stemmingsstelsel te kunnen berekenen moet men eerst beschikken over de waarde (in Cents) van alle opeenvolgende quinten Algemene regel: | de som van 12 gelijksoortige intervallen moet altijd deelbaar zijn door 1200 (= de waarde van het oktaaf). Dit betekent konkreet de som van alle 12 quinten 8400 ¢ de som van alle 12 grote tertsen = 4800 ¢ de som van alle 12 kleine tertsen = 3600 ¢ Intermezzo - Definities en berekeningen 91 In de gelijkzwevende stemming zijn alle gelijksoortige intervallen onderling gelijk by. alle quinten zijn «8400: 12 = 700¢ by. alle grote tertsen zijn 4800: 12 = 400 ¢. Bij ongelikzwevende stemmingen zijn bepaalde intervallen bv. groter dan de gelijkzwevende ; dit heeft tot gevolg dat andere intervallen dan onvermijdelik kleiner zullen moeten zijn, want de som van alle 12 geliksoortige intervallen moet steeds gelifk zijn aan de hierbovengenoemde totaalwaarden, Nemen we de Pythagoreische stemming als voorbeeld : We hebben een maximum (nl. 11) aan reine quinten van 702 ¢ en én wolfsquint w, dus: (11 702) + w = 8400 7722 + w = 8400 waaruit w = 8400-7722 = 678 ¢ Er is dus één wolfsquint van 678 ¢, en die wordt (bij conventie) op B geplaatst. We kunnen nu alle tonen van de toonladder berekenen door opeenvolgende quinten vanuit C : C-G = 702 ¢, dus toon G ligt op 702 ¢ G-D = 702 ¢, dus D ligt op 702 +702 1404 ¢, of na oktaafreductie op 1404 ~ 1200= 204 ¢. D-A= 702 ¢, dus A ligt op 204+ 702= 906 ¢ ‘Toon E ligt op 906 + 702 = 1608, na oktaafreductie op 1608 ~ 1200 = 408 ¢ Zo kunnen we verder gaan en de ligging van alle tonen berekenen. In het geval van de Pytha- goreische stemming mogen we echter niet vergeten dat de quint B-F# slechts 678 ¢ groot is. Eens de oktaafindeling gekend, kunnen we alle andere intervallen (bv. grote en kleine tertsen) berekenen, Alle stemmingen die van de Pythagoreische stemming afgeleid zijn, kunnen we op een geliikaardige manier berekenen, Nemen we als 2° voorbeeld de Werekmeister-Ill-stemming, die slechts 8 reine quinten bevat, dus: 8400 = (8702) + 4w = 5608 + 4w dus: 4 w = 8400-5608 = 2792 Cent waaruit w= = 698 Cent. 2792 4 Er zijn dus 4 quinten van 698 ¢, en deze plaatst Werckmeister op C, G, D, en B. We bezitten dus nu weer alle gegevens om de oktaafindeling te berekenen aan de hand van opeenvolgende quinten 92 Intermezzo - Definities en berckeningen Voor de berekening van de middentoonstemming en haar afgeleiden moeten we een enigszins andere redenering volgen (zie ook Hist. VII) Vier opeenvolgende quinten omsluiten twee oktaven + een grote terts 0 1404 2106 2808 ¢ quint quint © wns enenee @ wes en een D nn nen eee Ronesen nee E | | c- ¢ ----- E oktaaft oktaaf reine terts ° 1200 2400 -2786,3 ¢ Het verschil tussen 2808 en 2786,3 is de syntonische comma van 21,5 ¢. ‘De middentoonstemming werkt zoals bekend met reine grote tertsen van 386,3 ¢, dus om de terts C-E rein te krijgen, worden de 4 quinten die haar "overspannen" elk met 1/4 syntonische comma verkleind, dus met 21,5: 4 = 5,375 ¢; dit geeft ons de waarde van de middentoonse quint 702 — 5,375 = 696,6 ¢ Wanneer we de som zouden maken van 12 zulke quinten, dan zien we 12 x 696,6 = 8359,2 # 8400¢ (41 ¢ te weinig) Eén quint zal dus aanzienlijk vergroot moeten worden, en deze wordt dan : 8400 — (11 x 696,6) = 737,6¢. (= 696,6 +41 ¢) dit is de middentoonse wolfsquint Gi#t-Dit Zo bezitten we weer alle gegevens om door opeenvolgende quinten de oktaafindeling te berekenen, en van daaruit ook alle andere intervallen, dus voor de middentoonstemming C-G = 696,6 ¢, dus toon G ligt op 696,6 ¢. G-D = 696,6 ¢, dus D ligt op 696,6 + 696,6 = 1393,2 ¢, of na oktaafreductie op 1393,2-1200= 193,2 ¢. D-A= 696,6 ¢, dus A ligt op 193,2 + 696,6= 889,8 ¢ Toon E ligt op 889,8 + 696,6 = 1586,4 na oktaafreductie op 1586,4 ~ 1200 = 386,4 ¢. We hebben reeds gezegd dat men voor de berekening van stemmingen in Cent vaak met afgeronde getallen werkt, hetgeen lichte afwijkingen in de decimalen van de Cent-waarden kan meebrengen. In de praktijk zijn deze afwijkingen meestal te verwaarlozen en vergenoegt men zich met één cijfer na de comma, maar toch blijft dit een vervelende zaak, vooral als men veel intervallen bij elkaar gaat optellen. Wil men absoluut exacte warden, bv. om frequenties en 2wevingen te berekenen, dan kan men altijd gebruik maken van de klassieke breuken. Een aantal voorbeelden daarvan worden gegeven op volgende twee pagina's. De exacte waarden van de meest gebruikelijke intervallen (in breukvorm en in Cents) werden reeds gegeven in beide tabellen op p. 42-43. Intermezzo - Definities en berekeningen 93 Enkele klassieke berekeningen van stemmingen d.m.v. breuken PYTHAGOREISCHE STEMMING : 11 reine quinten + wolfsquint = 7 oktaven 3)" =7 177147 - (3) xx=2? of UN xy = 128 128 x 2048 _ 262144 sae = Toa147 = 14798106 = frequentiequotient wolfsquint Pythagoreische comma : 12 reine quinten = 7 oktaven + Pythagoreische comma 3)? on 531441 @) =axx of SHAE = 128 x x = —531441_ _ 531441 = FoG 138 = Spégag = 0136433 = frequentiequotient Pyth. comma Pythagoreische diatonische halve toon (= limma) S hele tonen + 2 diatonische halve tonen = 1 oktaaf 2)’ xx a2 - (8)’ 2x 32769 _ 65536 9. ~ “59049 59049 yp = [65BE = 256 - _ dus: x = 3a = 1,0534979 = limma Pythagoreische chromatische halve toon (= apotome) : dus apotome + limma = hele toon 256 _ ** 943 = coho 9 243 _ 2187 dus: © = 3% 956 = 2048 = 1,0678711 = apotome 94 Intermezzo - Definities en berckeningen MIDDENTOONSTEMMING : Kleine diesis = oktaaf ~ 3 reine tertsen 4 1B _ = Kleine diesi: SE = TE = 1.024 = kleine diesis middentoonse quint : 12 middentoonse quinten = 7 oktaven — kleine diesis 20 125 = cr = 128 xe = 125 x = 2/125 = 4/5 = 1,4953488 = middentoonse quint middentoonse wolfsquint : wolfsquint + 11 middentoonse quinten = 7 oktaven xx (4J5)" = 27 = 128 3) 128 _ gs] . a aa;500538 = 15312372 = frequentiequotient wolfsquint middentoon = gemiddelde van grote en kleine hele toon = helft van een reine terts 10 _ [90 figs = 9 - 8 - Ee 1,25 1, 118034 Het is duidetiik dat deze berekeningen heel wat ingewikkelder zijn dan berekeningen in Cents, cn in de praktijk zelden van pas komen ; we geven ze dan ook alleen maar ter illustratic. Intermezzo - Definties en berekeningen 95 Rationele indeling der stemmingsstelsels Om de verschillende stemmingsstelsels systematisch te bespreken moeten we in de eerste plats zoeken naar een rationele indeling, Een chronologische bespreking is niet zinvol, omdat gelijkaardige stemmingen vaak op zeer verschillende tijdstippen werden gepubliceerd, Een rangschikking volgens auteur is al even problematisch, omdat het niet zelden gebeurt dat één auteur stemmingen van zeer verschillende aard voorstelt (by, Werckmeister) Er stelt zich ook het problem van de literatuur, die dikwijls onbetrouwbaar is, en waarin men vaak uiteenlopende en soms zelfs flagrant onjuiste interpretaties van bepaalde stemmingen aantreft”, Sommige auteurs hebben daarbij een vervelende en onzinnige voorkeur voor ingewikkelde becijferingen * Tenslotte is het niet altijd eenvoudig om het "vaderschap" van een bepaalde stemming aan één bepaalde auteur toe te schrijven, omdat niemand de volledige literatuur terzake kan overzien, Het gebeurt regelmatig dat cen auteur cen "nieuwe" stemming ontdekt, die dan bij nader inzicht een paar honderd jaar oud blijkt te zijn“ Wij hebben in deze studie gekozen voor cen indeling op basis van families van stemmingen die op eenzelfde concept berusten. Dit is m.i, de meest logische en ook de mest didactische voorstellingswijze, omdat men op die manier kan zien hoe binnen iedere groep de stemmingen meer en meer genivelleerd kunnen worden, waarbij men uiteindelijk steeds op de geliikzwevende stemming uitkomt Indeling der stemmingen, zoals ze in volgende hoofdstukken worden besproken Afgeleiden van de Pythagoreische stemming - Hoofistuk IX. A. Stemmingen waarbij de Pythagoreische comma in gelijke delen wordt verdeeld. B. Stemmingen met een "schismatieke quint", waarbij de syntonische comma in gelijke delen wordt verdeeld. C. Stemmingen waarbij de Pythagoreische comma in ongelijke delen wordt verdeeld Afgeleiden van de middentoonstemming - Hoofilstuk X. A. Zonder reine grote tertsen. B, Met gereduceerd aantal reine grote tertsen. C. Mengvormen. De gelijkzwevende stemming - Hoofdstuk XI Andere stemmingsstelsels - Hoofdstuk XII. A. Mathematische stelsels. B. Stelsels met onreine oktaven. C. Varia (niet te klasseren) 96 Intermezzo - Definities en berekeningen Er zullen in dit proefichrift heel wat stemmingen aan bod komen, maar volledigheid is natuurlik niet mogelijk. Wél is het zo dat ieder nicuw ontdekt of ontworpen stemmingsstelsel in principe in één van deze groepen zou moeten kunnen ingepast worden, Van de meeste stemmingen die in de tekst worden besproken zijn gestandaardiseerde stemmingsdiagrammen gemaakt (eigen ontwerp) ; deze werden gebundeld in Deel II van deze studie (bovenaan genummerd van D. 1 tot D.93) De diagrammen die in Volume II voor de opgemeten stemmingen worden gebruikt, zijn van cen iets ander type. Wanner men van opgemeten waarden vertrekt, bekomt men uiteraard zelden een mooi afgerond resultaat, en moeten er dus meer decimalen getoond worden, In dit ander type diagram zijn de intervallen daarom vertikaal gerangschikt, en om in de grafieken een éénvormige ordinaatindeling te kunnen gebruiken, is de grafiek van de kleine tertsen wegens plaatsgebrek weg gevallen Van een aantal stemmingen worden de quint- en grote tertsgrafieken herhaald in synoptische diagrammen (Deel II, S.1 tot $.6), De bedoeling van deze overzichtsdia- grammen is de nivelleringsprocédés van Pythagoreische en middentoonstemming nog eens visueel voor te stellen. Deze synoptische diagrammen vormen aldus een soort grafische résumé van de hoofdstukken IX en X. Tenslotte wordt van een aantal representatieve stemmingen ook de reele frequenties en zwevingstabellen gegeven (Deel II, tabellen Z.1 tot Z.12), naast de relatieve en absolute (theoretische !) pijplengten. Vooral zwevingsfrequenties zijn interessant omdat zij de realiteit van de intervalafwijkingen beter weergeven dan de Cent-waarden NOTEN 1) Ale hier vernoemde stemmingen zullen in de volgende hoofélstukken (IX tot XII) in extenso besproken worden, 2) Ditis bv. het geval voor de verschillende Neidhardt-stemmingen, dic ook wel erg op elkaar geliken. Een banal tikfout in de oktaafindeling bij I.M. BARBOUR werd door M. LINDLEY overgenomen, en nadien door vele anderen, Nog sterker is het feit dat deze zelfde fout ook door W.Th. MEISTER wordt over- genomen, terwijl hij daarnaast toch de correcte monochordverdeling vermeldt, waaruit dus duidelik blijkt dat hij die monochorden niet heeft nagerckend ! Dit alles komt verder nog ter sprake bij de bespreking van de Neidhardt-stemmingen in Hist. IX. 3) Dit is om, het geval bij Mark LINDLEY (in diverse publicaties) en bij BARBIERI P.: Acustica, Accor datura e Temperamento nelt‘illuminismo Veneto ; Roma, 1987. Deze auteurs geven vaak becijferingen ‘van stemmingen met zeer kleine intervalafwijkingen, die men vroeger zonder clectronische hulpmiddelen onmogelijk in de praktijk kon brengen, 4) Dit is o.m. het geval voor de stemming die in 1975 door Jan van Biezen werd voorgesteld, en die identick is aan de stemming van Vallotti (#1750) &

You might also like