You are on page 1of 4

Geschiedenis

De late Middeleeuwen

 De opkomst van handel en ambacht die de basis legde voor het herleven van een agrarisch-
urbane samenleving (900 ->)
 De opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van steden (1100-
1300)
 Het conflict in de christelijke wereld over de vraag of de wereldlijke dan wel geestelijke
macht het primaat behoorde te hebben (1000-1300)
 De expansie van de christelijke wereld naar buiten toe, onder andere in de vorm van
kruistochten (1000-1500)
 Het begin van staatsvorming en centralisatie (900-1600)

De steden komen weer tot bloei

11e eeuw = de handel leefde weer op => toegenomen opbrengsten van de handel

- Het drieslagstelsel [2 delen graan , 1 deel braak / rust]


- Woeste gronden worden gebruikt als landbouwgrond => meer akkers
- Boeren gingen ijzeren ploegen gebruiken
 Bevolkingsgroei & handel nam toe

Markten = boeren verkochte hun overschot op strategische punten + er ontstonden grote


jaarmarkten [waterwegen , kruispunten] => Saint-Denis, hier wisselden landen hun producten uit >
opleving lange afstandshandel / opbloei handel in het algemeen

Gevolgen , opbloei handel:


De Hanze [12e eeuw] = een samenwerkingsverband v handelssteden in N-Europa -> handelssteden
gingen nauw met elkaar samenwerken => Bescherming + handelsvoordelen

Landsheren en de koning gingen de handel stimuleren => veiligheid + rechtbank -> handel
bevorderde de welvaart in een gebied

Geldeconomie en geldhandel komen tot ontwikkeling [13e eeuw] = geld wordt het ruilmiddel ->
geldwisselaars op markten , alle steden hadden zijn eigen munt => de eerste banken ontstaan {Italië}

De handel neemt toe -> handelaren vormden handelsgemeenschappen [rijke afnemers + goed
bereikbare plaatsen] -> gemeenschappen trokken handelslieden aan => meer steden, in het begin
waren deze steden slechts eenvoudige nederzettingen met handelaren en ambachtslieden

Privilege = eigen rechtspraak , recht op een markt , tolvrijheid , verdedigingsmuur -> bewoners
vroegen hierom bij de landsheer , inruil voor belastingen + militaire steun > de steden groeien

Stadsrecht = Als de bewoners een privilege kregen -> een stad hiermee was relatief onafhankelijk vd
heer, ze konden bijvoorbeeld een hun eigen wetten maken als er duidelijkheid was over wie de
bewoners en de baas waren van de stad

1. Patriciërs = kooplieden + ambachtslieden -> rijk , machtig + vervulde belangrijke bestuur


functies
2. Burgerij , mensen met burgerrechten -> in aanmerking voor bestuursambten
3. Mensen zonder burgerrechten = arme , ongeschoolde mensen -> door huwelijk konden ze
burgerrechten krijgen / toe treden tot de burgerrij
Gilde = om concurrentie te voorkomen -> hetzelfde beroep -> gilde meester => concurrentie klein en
de prijzen hoog > behoorde je niet tot een gilde, dan mocht je het beroep niet uitvoeren

Door de groeiende zelfstandigheid nam de macht van de adel nam af en verzwakte het feodale
stelsel -> burgers konden zichzelf beschermen + kochten hun vrijheid (belasting)

 Opleving handel
 Terugkeer van steden
 Typische kenmerken van de late middeleeuwen

De pest [14e , 15e eeuw] = bevolking neemt drastisch af -> vraag naar voedsel daalde , voedselprijzen
zakten -> de algehele levensstandaard steeg => de langeafstandshandel bleef groeien

De expansie van de christelijke wereld


Expansie, vanaf 11e eeuw => Chr. Uitbreiding & invloed in niet Eu gebied -> landgebrek ,
handelsbelangen & verbreiding vh chr geloof > drie vormen van expansie:

- De Reconquista => verovering v Islamitisch gebied [Córdoba is middelpunt vd beschaving]


vanaf 11e veroveren chr legers gebieden -> 1200 = chr hebben groot deel veroverd v Sp &
Portugal
- Kruistochten => Jeruzalem terug veroveren -> de keizer v Byzantium vraagt hulp aan de
paus , tegen moslims => paus Urbanus [1095] roept op tot 1 e kruistocht -> deelnemers
1. Gelovige , heilige land veroveren & meer aanzien paus
2. 2e / 3e adelijke zonen , leenman in heilige land & roem , eer
3. Italiaanse handelaren , privileges in heilige land & handelsposten
4. De armen / boeren [tuig] , vergeving van zonde , beter leven & avontuur => leverde niet
veel op, ze strandde vaak onderweg
- Trek naar dunbevolkte gebieden in Oost-Europa , landsgebrek door bevolkingsgroei

De strijd tegen anders gelovigen (ketters) werd ook binnen het Christendom gevoerd: inquisitie (een
kerkelijke rechtbank) & geweldsuitbarstingen tegen anders gelovigen

De gevolgen van de christelijke expansie


- Succes = Reconquista, Spanje is heroverd (1492) => er ontstaan Europese universiteiten (11 e eeuw)
> naar het voorbeeld van de Spaanse Islamitische leerscholen => nadruk op voorbereidende
basisvakken => klooster was niet langer het enige centrum van kennis
- veel dodelijke slachtoffers > oorlogen, tekort aan voedsel (tijdens de kruistochten)
- bevorderde handel tussen Europa en het Oosten > handelaren komen in contact met praktische
uitvindingen uit het Oosten
- een verrijking van de Europese wetenschap en een verrijking van de kennis: Arabieren hadden veel
Griekse bronnen vertaald & bewaard] => impuls aan filosofie en theologie , nieuwe tak in de
theologie :
 Scholastiek = met logisch redeneren dat God bestaat
 Mystiek = persoonlijke ervaring

De strijd tussen paus en keizer (investituurstrijd)


Tweezwaardenleer = de geestelijke (ring, sleutel) & de wereldlijke macht (staf) moesten niet met
elkaar vechten , maar elkaar respecteren en versterken
De paus gaf de koning de goddelijke zegen (rechtvaardiging v zijn heerschappij) & de koning onder
steunde de paus militair
Investituurstrijd (1000): het conflict tussen de keizer en de paus over het benoemen van
bisschoppen, machtsstrijd. Er werd vooral geprotesteerd tegen de lekeninvestituur (= als een leek de
paus of een bisschop benoemd). Door het benoemen van bisschoppen door de keizer, had de keizer
een betere grip op zijn gebied > bisschoppen hadden geen erfgenamen

Voorbeeld: Duitsland
Keizer Otto I hielp het pausdom en hierdoor benoemde de Duitse keizer de paus en de bisschoppen.
De kerk en de paus probeerde los te komen van de invloed van de keizer (investituurstrijd) => Paus
Gregorius VII verbood geestelijken de investituur te ontvangen van de keizer (1075) => Henrik IV (de
keizer) bleef bisschoppen benoemen en toen Gregorius hem hierop aansprak, zette Henrik hem af
(1076). Dit is het begin van een langdurig conflict
-> Gregorius deed Hendrik in de kerkelijke band en zette hem uit zijn functie, waardoor de
leenmannen niet meer gehoorzaam hoefde te zijn. Hierop maakte Hendrik te voet een tocht naar
Canossa, waarmee hij erkende dat Gregorius zijn meerdere was (1077) => de paus schenkt de keizer
vergiffenis en Hendrik heeft zijn macht en positie weer terug.
∆ Hendrik zet Gregorius af en benoemd een nieuwe paus: begin strijd tussen de Paus en de Duitse
keizers (benoeming tegenpausen en tegenkeizers)

1122 = Concordaat van Worms -> Paus gaf de bisschop de geestelijke macht & Keizer de wereldlijke
macht
∆ ongunstig voor de Duitse keizer > de adel (hoge geestelijken) kozen nu de bisschoppen = meer
macht voor de adel en minder macht voor de keizer => Duitse rijk wordt geen eenheid

Het westers schisma: de tijdelijke scheuring in de westerse (katholieke) kerk (1378-1417) waardoor
de kerk twee elkaar tegenwerkende pausen had: één in Rome en één in Avignon

Voorbeeld: Frankrijk > Filips de Schone beschuldigde de paus (Bonifatius) in de 13 e eeuw van ketterij
en laat hem gevangen nemen, kort hierop overlijdt Bonifatius en gebruikt Filips zijn macht om de
nieuwe paus in Avignon te plaatsen = onrust binnen en buiten de kerk :
- de katholieke kerk voelt zich vernederd
- Duitsland voelt zich beledigd
=> in 1378 benoemen ze een nieuwe tegenpaus

‘Aan het einde van de middeleeuwen was het pauselijk gezag door deze gebeurtenissen aanzienlijk
aangetast & bleek dat de pausen niet langer konden wedijveren met de groeiende macht van enkele
Europese vorsten (de Franse koning)

Het ontstaan van machtige staten


Centralisatie = macht verstevigen & regeren vanuit 1 plaats -> koning voor, leenmannen tegen =>
leenmannen wilde zoveel mogelijk macht houden (leenheren waren in het voordeel)

Vroege middeleeuwen: Europa bestond uit kleine/middelgrote bestuurseenheden, waarbij de


grenzen voortdurend veranderden > leenmannen konden moeilijk een stabiel, groot rijk opbouwen

-> late middeleeuwen: handel neemt toe = meer geld in omloop > leenheer kan belasting innen >
huurleger & ambtenaren benoemen ipv adel => de grip op het grondgebied werd verstevigd

 Staatsvorming: het ontstaan van een groot gebied met één bestuur > leenheren verstevigde
de grip door: wetten, regels, veroveringsoorlogen, huwelijken.
Staatsvorming was een moeilijk en langdurig proces > de stedelingen waren gewend dat zij
zichzelf konden besturen -> Blijde inkomst [1356] : Brabantse steden dwongen de vorst tot
een oorkonde die zijn macht verminderde -> vorst had toestemming nodig om oorlog te
voeren en belasting te heffen

Vorsten moesten bij staatsvorming goed rekening houden met leenmannen.

Voorbeelden: Duitsland, Frankrijk en England


Het Duitse keizerrijk bestond uit losse stukjes van vorstdommen, die 1 blok tegen de keizer vormden
=> geen centrale instellingen en belastingen.
Concordaat van Worms (1122) : keizer kon geen hoge geestelijken meer benoemen en de macht lag
nu bij de adel

Frankrijk, succesvolle centralisatie : Parijs (vd Capetingers, Hugo Capet als koning 987) lag centraal en
groeide uit tot een grote en rijke handelsstad, veel geld door belastingen, de Franse koningen
hadden vaak ook maar 1 opvolger en de koningen hadden vaak succes bij veroveringen.
> De Honderdjarige oorlog (1337-1453): de Franse koning verslaat de Engelse koning en zijn hoge
edelen > doorslaggevend voor de macht van de Franse koning (groeiende macht) = de Gotiek, een
nieuwe architectuurstijl: laatmiddeleeuwse bouwstijl die streeft naar hoge, ranke vormen en de
toetreding van veel licht, in tegenstelling tot de oudere, veel robuustere ‘romaanse’ architectuur.
Frankrijk had niet zo’n sterk parlement > de koning kreeg dingen voor elkaar, zonder steun van het
parlement

Engeland [1066] : begin centralisatie > Willem de veroveraar had een sterke positie als koning: de
macht van de leenmannen was beperkt en hij verdeelde zijn leenmannen strategisch.
∆ Magna Carta (1215): de koning kan alleen belasting heffen na overleg met de burgers > Jan zonder
land voerde veel oorlogen en had dus veel belastingen geheven (bevolking niet zo blij)
Engeland had een sterk parlement.

In Europa ontstonden veel parlementen = overlegorganen waarin de koning samenkwam met


vertegenwoordigers uit de drie standen -> koning deed beloftes in ruil v geld & steun

Staten-Generaal = de hoogste vergadering van de afgevaardigden van de drie standen van alle
gewesten in een land

You might also like