Professional Documents
Culture Documents
Vrije boeren: Pachtte stukken land en vrije beschikking over persoon en hun goederen.
Hadden militaire plicht (eigen uitrusting kopen).
Horigen (half vrij): eigen grond, maar mochten gebied van heer niet verlaten.
Toestemming nodig voor trouwen. Ook herendiensten verrichten. Hoefden geen
militaire dienst.
Vroonhof: stonden gebouwen, zoals huis van de heer en werkplaatsen. Vaak omringt
door muur van houten palen.
Woeste grond: hier graasde vee, werd hout vandaan gehaald, bessen verzameld.
Hofstelsel heeft zich voornamelijk in het voormalige West-Romeinse rijk ontwikkeld. Een
domein bestond vaak uit losse lappen grond, hierdoor kon het verschillende producten
opleveren.
Steden en de veiligheid van het romeinse rijk waren verdwenen. Hierdoor ging de samenleving
terug van een agrarisch-urbane samenleving naar een agrarische samenleving. In tijd van
Romeinen leefde men naast landbouw ook van handel en nijverheid, dit verdween in de vroege
middeleeuwen. Hofstelsel was vaak zelfvoorzienend (autarkisch). Deze autarkie was niet
volledig, binnen dorpen bestond enige mate van specialisatie. Vrijwel alle veranderingen op
sociaal en bestuurlijk gebied vonden plaats vanwege de val van het romeinse rijk.
De val van het Romeinse rijk leidde tot veel onveiligheid vanwege oorlogen tussen lokale edelen.
Reizen en handel voeren werd moeilijk. Internationale handelscentra werden lokale
marktplaatsen -> geld verdween als ruilmiddel. Goud en zilver van de munten werden
omgesmolten. Vraag naar ambachtelijke kennis nam af en vaardigheden werden schaars.
Door weinig geld kon de heerser weinig magistraten betalen, zette vertrouwelingen in.
“Koninkrijken werden een soort privébezit, ging in tegen de opvattingen van de Oudheid.
3.2 Europa wordt christelijk
In 4e eeuw was Christendom staatsgodsdienst van Rome geworden, maar dit was voornamelijk
in Italië. In Europa werden veel andere godsdiensten beoefend. Germanen waren heidens,
Galliërs arianistisch (niet katholiek christelijk). Geleidelijk gingen steeds meer volkeren Christus
vereren. Dit ging soms vrijwillig, soms door kerstening (dwangmatig bekeren of dmv
overtuigen). Bij vereren van een nieuwe godsdienst vond ook syncretisme plaats. Bestaande
praktijken kregen een plek in het nieuwe geloof (beelden van oude goden of bouwen van een
kerk op plekken die vroeger heilig waren).
Franken waren meest succesvol met het veroveren van grondgebied, vanwege verband met de
paus in Rome. In 500 had een koning zich laten bekeren tot Romeins katholiek, omdat
samenwerking met kerk voordelen had. Gebruikten bisschoppen als ervaren bestuurders en
konden vragen voor zegen van God. Frankische koningen gaven weer bescherming aan de kerk
in Italië. Zo werden de Franken het machtigste volk in Noordwest-Europa en werd de katholieke
variant van het christendom variant.
Proces ging in Nederland heel geleidelijk, werd in 635 een kerk gesticht in Utrecht op de grens
met het heidense Friesland. Velen probeerden de Friezen te bekeren, begon bij Willibrord. Deze
missionarissen liepen gevaar, is te zien bij Bonifatius: werd vermoord door Friezen.
3.3 Het bestuur wordt feodaal
Het feodale stelsel begon rond 700 vorm te krijgen. Rijken waren te groot om in hun eentje te
regeren, dus vroegen ze leenmannen om delen van het rijk te besturen voor hen. Dit werd
vastgelegd in een persoonlijk contract. De bestuurlijke organisatie is een piramide. Bovenaan
stond frankische koning, daaronder grafen (bestuurden gouwen/graafschappen). Als een gouw
heel groot was, heette de bestuurder een hertog (gebied heette hertogdom).
Leenmannen mochten opbrengsten leen houden voor zichzelf en bestuur, maar moesten
eenmalig grote som geld betalen en militaire dienst beloven. Er was ook vaker een tweede en
derde laag.
In principe was de eed voor het leven van de leenman en werd het daarna teruggegeven aan de
koning. Dit gebeurde echter niet. De leenheer kon ook het contract doorbreken en zijn leen
terugnemen.
Een andere reden voor het feodale stelsel was dat de leenheer te weinig geld had voor oorlog te
voeren. Hij maakte sommige legeraanvoerders vazallen. Kregen een aantal boerderijen. Zo
konden ze zelf voor het levensonderhoud van troepen zorgen.
Nadelen van het feodale stelsel:
Leenmannen zagen het leen al snel als hun eigen eigendom, deden alsof het een erfelijk
recht was.
Leenmannen hadden vaak meerdere leenheren. Leenheren lieten vazallen extra zware
eed afleggen voor voorrang.
3.4 De verspreiding van de Islam
Islam ontstond op Arabische Schiereiland, in Mekka. Centrale handelsplek, dus veel religieuze
ideeën konden elkaar beïnvloeden. Stichter van islam bouwde voort op allemaal ideeën van
joden, christenen en lokale religies. Mohammed slaagde erin het hele schiereiland islamitisch te
krijgen dmv militaire strijd, diplomatie en religieuze aspiratie. Schiereiland werd bevolkt door
nomadische stammen die veel oorlog voerden. Dankzij geloof werden deze stammen verenigd,
Mohammed was de leider hiervan. Dit was de basis voor het grote islamitische rijk.
Aboe Bakr volgde Mohammed op (werd kalief), regering door een kalief is een kalifaat. Eerste 4
kaliefen veroverden grote gebieden land en kregen grote aanzien. Veroveringen werden gedaan
in verschillende fasen, eerste het schiereiland, tweede het noorden (oud mesopotamië) daarna
egypte en perzië. In 661 begon nieuwe dynastie van de Omajjaden en starte een derde fase: Heel
noord afrika en Spanje. In Europa bereikte ze tot ongeveer Frankrijk. Werden tegengehouden
door Karel Martel. Misschien hadden de arabieren echter geen plannen om verder Europa in te
gaan vanwege klimaat. In derde fase werd kalifaat overerfbaar en werd de hoofdstad van
Medina naar Damascus verplaatst.
Hoe konden de moslims zo snel gebied veroveren?
Het was een plicht van de godsdienst te strijden voor God, de Jihad. Dit zorgde voor een
echt gevoel van verbondenheid
Hoe konden de Arabieren hun macht vasthouden?
Arabieren waren in minderheid in veroverde gebieden, regeerde vanuit kleine militaire kampen.
Kampen werden gefinancierd van belastingen aan lokale bevolking. Bevelhebbers in deze
kampen waren een soort van vervangende kaliefen. Fungeerde ook als politieke leider, rechter
en religieuze leider. De leiders probeerden de bevolkingen niet te bekeren tot islam, vooral de
christenen en joden mochten eigen geloof blijven beoefenen. Niet moslims moesten wel extra
belasting betalen en hadden ze minder burgerrechten. Ook al gingen inheemse bevolkingen zich
bekeren bleef hun aanzien laag. In de loop van tijd bekeerden steeds meer mensen zich tot de
islam.
De religieuze eenheid bleef echter niet lang instand. De opvolging van Mohammed was
omstreden. Velen dachten dat Mohammed geen opvolger had aangewezen, dus was Aboe Bakr
de rechtvaardige opvolger, andere dachten dat hij Ali (neef en schoonzoon) had aangewezen.
Leidde tot scheuring islam tussen Soennisme (90%) en Sjiisme (10%). Sjiisme wijkt op een
aantal dingen af van het Soennisme.
Rond 700 kwam het islamitische karakter steeds meer door in de samenleving. Islamitische
munt werd geintroduceerd, munten waren in deze periode een signaal van macht en rijkdom.
Alleen woorden (afbeeldingen mochten niet van de Islam). Ook werd Arabisch de taal van het
bestuurd en de wetenschap. Grieks werd dus vervangen. Ten derde ontwikkelde de sharia zich.
Ook werden er monumentale gebouwen gebouwd. Denk bijv aan de rotskoepel. De toen
regerende kalief wilde hiermee de macht van de Islam bekend maken.
In de 9e eeuw viel het rijk langzaam uit elkaar. Gouverneurs maakten zich los van het centraal
gezag. Spanje had zich al in 750 al los gemaakt en werd een onafhankelijke moslim staat. Het
land behield wel economische en culturele banden met andere landen. Cultureel en
wetenschappelijk had het islamitische rijk een hoog niveau.
Drieslagenstelsel: Land werd verdeeld in drie delen, in herfst een deel zaaien, lente
tweede deel en derde deel werd met rust gelaten. Ieder jaar lag een ander deel brak.
Betere technieken. Ossen werden vervangen door paarden en ijzeren ploegen werden
gebruikt, werkte efficiënter.
Door grotere hoeveelheid voedsel kon de bevolking groeien en handel leefde op (overschotten
konden worden verkocht). Markten ontstonden op centrale punten. Er ontstonden ook grote
jaarmarkten (internationaal). In Italië werd handel gedreven met Byzantijnse rijk en het
Midden-Oosten. Ook liep er een handelsroute van Italië door Frankrijk en België naar Engeland.
Ook Noord-Europa was aangesloten op dit netwerk.
Wat waren gevolgen van de oplevende handel?
Kleine handelscentra groeiden uit tot grote steden -> werkten ook samen (Hanze
netwerk).
Landheren en koningen bemoeiden zich actief met de handel -> probeerden handel in
eigen gebied te bevorderen: Meer veiligheid, rechtbank instellen
Groeiende vraag naar geld. In 13e eeuw begon de geldeconomie weer opgang te komen
(gouden munten geslagen in Venetië en Florence). Vrijwel elke stad had eigen munt,
waren altijd geldwisselaars. Eerste banken ontstonden ook, geldwisselaars deden ook
wel eens aan leningen.
Steden ontstonden op plekken met rijke afnemers (koninklijk hof, klooster of militaire
vestiging), hier konden handelaren hun goederen kwijt. Deze handelsposten trokken
ambachtslieden aan, konden makkelijker aan materiaal komen.
Burgers begonnen te handelen met landheer over privileges, denk aan recht op jaarmarkt, eigen
rechtspraak, tolvrijheid en een stadsmuur te bouwen. Bij een aantal van deze rechten spreken
we van stadsrecht -> landheren kregen belastingen en militaire steun terug.
Stad was relatief onafhankelijk, kon eigen wetten maken -> moest duidelijk zijn wie de baas was
en wie bij de stad hoorde. Er werd onderscheid gemaakt tussen groepen: Burgerij (voornaamste
inwoners, speciale voorrechten), patriciërs (onderdeel van burgerij, uit machtige families).
Daarnaast arme mensen zonder burgerrecht: Arme ongeschoolde mensen, trokken van
platteland naar de stad. Konden vaak tot burgerij treden door te trouwen of geldsom te betalen.
Door extra mensen ontstond concurrentie en werden er gilden opgericht.
Zwarte dood (pest) doodde 1/3 van Europese bevolking. Leidde tot crisis in landbouw, te veel
voedsel en te weinig afnemers. Handel kreeg grote klap en prijzen daalden, levenskwaliteit steeg
echter wel. Dus langeafstandshandel bleef groeien.
Door verstedelijking nam macht van de adel af, feodale stelsel werd minder belangrijk.
4.2 De expansie van de christelijke wereld
Vanaf de 11e eeuw vond er expansie plaats in de christelijke wereld. Er waren drie vormen:
Reqonquista: Verovering van het Iberische schiereiland dat bezet was door het
Islamitische rijk. Er was veel rijkdom en er waren intellectuele middelpunten. Moslims
en christenen leefden zonder veel problemen samen. Toen het islamitische rijk uit
elkaar viel en toen begonnen christelijke legers de moslims te verdrijven.
Kruistochten: Het heilige land veroveren (gebied rondom Jeruzalem). Meerdere partijen
betrokken met verschillende motieven.
De katholieke kerk: Strijd tegen Islam was heilige missie, moslims waren barbaren.
Edelen: Legers bestonden veelal van mannen van adel, deden het ook uit religieuze
motieven en hoopten dat ze stukken grond kregen in het oosten. Voornamelijk
aantrekkelijke voor mannen met oudere broers (erfden niks).
Handelaren: Voornamelijk Italië kreeg ontzettend veel handelscontacten in het Oosten.
Italiaanse steden zorgden voor ondersteuning van de tochten in ruil voor
handelsprivileges.
Expansie in Oost-Europa: Zeer dunbevolkt gebied. Er was landsgebrek door groei van
bevolking. Hier vochten veelal Duitse vorsten tegen niet christenen in Polen, Hongarije
etc.
De expansie stond sterk in het belang van het geloof. Ook binnen christelijke wereld werd strijd
gevoerd tegen vijanden (ketters). Katholieke kerk streefde naar eenheid en zuiverheid van het
geloof in hele gebieden. Voor de ketters werd de inquisitie opgericht, kerkelijke rechtbank.
Gevolgen van de expansie:
In 1492 laatste moslims van het Iberische schiereiland verdreven. Kruistochten waren
niet succesvol op militair gebied. Veel dodelijke slachtoffers dankzij de kruistochten,
vaak tekort aan voedsel (leidde tot plunderingen en andere misdrijven). Beide partijen
gingen over tot wreedheden.
Hoofdstuk 5
H5.1(De Renaissance)
Mentaliteitsverandering: Nieuw mens- en wereldbeeld -> god werd minder belangrijk
mens stond meer centraal
Uomo universalis: Iemand die zich volledig ontplooide (allerlei talenten)
Humanisme -> belangstelling van geleerden voor antieke cultuur, literatuur
Mentaliteitsverandering veel vormen te zien -> Politiek, literatuur en kunst
zelfbewustzijn onder niet geestelijken nam toe, opkomst literatuur in landtaal -> niet-religieus.
Beeldende kunst ook: Eerst symbolische betekenis belangrijk, in renaissance meer aandacht
voor uitbeelding -> zo levensecht als mogelijk (perspectief, licht en donker, anatomie)
Politiek eerst onderdeel goddelijk plan -> recht om te regeren van god.
In oudheid handelde vorsten voor de gemeenschap -> Machiavelli, stabiliteit van staat
belangrijk, alles om doel te bereiken.
Renaissance was geen scherpe breuk, ging vrij geleidelijk.
Redenen voor renaissance:
Bewoners Italiaanse stadstaten zeer rijk, wilde rijkdom tonen -> opdrachten
kunstenaars om dingen te maken. Deze kunstenaars richtte hun werken op de Oudheid.
Verloren klassieke teksten kwamen weer boven water -> in Italiaanse kloosters
gevonden, meegenomen van Arabieren via kruistochten en handel (Arabische
vertalingen)
Hoe kon het goed verspreiden? Uitvinding boekdrukkunst (1450), haalde literatuur weg bij kerk
en klooster, naar particulieren -> centrum van kennis verplaatste zich 16 e eeuw naar Noord-
Europa.
Hier hadden renaissance en humanisme andere gevolgen. Persoonlijker geloof dan via kerk kon
-> begonnen oude teksten te vergelijken met teksten gebruikt door kerk. VB: Erasmus, wilde
zien hoever het afweek, wilde niet kerk uit een laten vallen.
Europeanen kwamen nieuwe mensen tegen met vaak “rare” gebruiken. Gekeken vanaf westerse
cultuur -> beschavingen leken vaak minder ver ontwikkeld. Leidde tot drang om volken te
bekeren, is veel geweld gebruikt.
Spanjaarden (ook Cortès) kwamen hard op tegen indianen. Er waren echter ook mensen die
vonden dat het zonder geweld moest -> Europeanen moesten denken over hun eigen mensbeeld
(manier waarop je naar jezelf en anderen kijkt).
Waren indianen beesten of medemensen?
Gevolgen van ontdekkingsreizen zijn groot: religieus, economisch en demografisch.
Verplaatsing velen Afrikanen naar Amerika -> indianen niet krachtig genoeg voor harde
werk, Afrikanen wel.
Kritiek op kerk niet nieuw -> velen vonden dat kerkleiders ver waren afgedwaald van
oorspronkelijke bedoelingen van Christus. John Wyclif en Jan Hus al rond 1400, werden echter
verketterd door de kerk en legden aanhangers het zwijgen op. BV Erasmus uitte kritiek veel
voorzichtiger.
Luther wilde kerk van binnen uit hervormen -> werd vervolgd door kerk. Leidde tot splitsing
van christelijke kerk. Meerdere hervormers zoals Calvijn hadden ook kritiek, zie info 1 op boek
qua verschillen.
Luther en Calvijn richtten eigen kerken op, protestantse kerken (gereformeerd).
Hoe reageerde katholieke kerk op ontstaan protestantisme?
Concilie van Trente (1545-1563) omdat steeds meer mensen de kerk verlieten.
Contrareformatie:
Verkoop van aflaten verboden
Benadrukt dat heiligen wel mochten worden vereert, echter niet als goden.
Ketters werden harder aangepakt -> inquisitie opgericht.
Gevolgen van de reformatie:
Dagelijks leven was volledig doortrokken met geloof, dus het maakte veel uit welk geloof je was.
Ander probleem was dat de kerk nauw verweven was met het wereldlijk bestuur. -> calvinist
gehoorzaamde niet aan katholieke bisschop.
Oplossing in Duitsland ->geloof van de vorst bepaalde geloof onderdanen, vormde lappendeken
van geloof. Landen als Frankrijk, Spanje en Oostenrijk bleven katholiek. Scandinavië kreeg
Lutheranisme en Noordelijke Nederlanden het calvinisme. Engeland richtte eigen kerk op,
Anglicaanse kerk (protestants)
Wederdopers zijn voorbeeld van radicale hervormingsbeweging -> Kinderen kozen niet bewust
voor God, dus er moest pas gedoopt worden als je volwassen was. Wederdopers waren echter
zeer radicaal en namen Münster over, dit mislukte en ze werden vervolgd.
Het uiteenvallen van de kerk was verre van vreedzaam en er zullen tot in de 17 e eeuw veel grote
oorlogen over gevochten worden.
De Nederlanden in opstand:
In Noordelijke Nederlanden kreeg het calvinisme veel aanhang. Nederland hoorde bij het
Spaanse Habsburgse Rijk, en dat werd geleid door katholieken -> een rijk, een geloof.
Wat waren de oorzaken van de opstand?
Bloedplakkaten -> ketterij had dood als gevolg
Centralisatiepolitiek van Karel V en Filips II, gebruikte ambtenaren die loyaal waren aan de
Spaanse vorst. Gingen onder Nederlandse adel door, voelden zich beroofd van invloed en
privileges. Zeker omdat er alsnog veel belasting werd gevraagd.
Ter dood veroordeling van ketters veroorzaakte veel verontwaardiging -> Willem van Oranje
probeerde een compromis over godsdienstvrijheid en meer vrijheid voor bestuursvorm.
Verloop en gevolgen van de opstand
Compromis kwam er niet. Verzet tegen vervolgingen en centralisatiepolitiek steeg en mondde
uit in de Beeldenstorm (1566). Vanaf 1568 waren opstandelingen in oorlog met Filips II.
Voornaamste gevolg is de scheiding van de Noordelijke en de Zuidelijke Nederlanden. Zuiden
bleef katholiek en trouw aan Filips, Noorden calvinistisch en in oorlog met Filips. Noorden
voegde zich samen in Unie van Utrecht (1579). Met het Plakkaat van Verlatinghe (1581)
scheidde opstandelingen zich van Filips II, hiermee was in principe een nieuwe staat gevormd.
Verschillende pogingen om een vorst te vinden mislukte en gewesten vormde zelf een republiek.
Enige verschil met opstanden in Duitsland en Frankrijk is dat het in Nederland leidde tot een
land zonder vorst.
Machtsverdeling in de republiek
Door de staatsinrichting was politiek bedrijven ingewikkeld, er waren veel facties op allerlei
verschillende niveau’s. Bestuurders hadden veel goede vrienden en zakelijke relaties nodig.
Er waren 2 centrale machtsfuncties: Stadhouder en raadspensionaris
Raadspensionaris van Holland zat de staten generaal voor en voerde alle correspondentie
namens de republiek.
Stadhouder is iets van Habsburgse tijd, plaatsvervangende vorst. In republiek meerdere taken
waaronder aanvoerder zijn van het leger. Stadhouder had veel gezag hierdoor, maar
concentratie van macht kon niet in republiek. Deze 2 figuren hadden verschillende achterban en
hadden vaak tegengestelde belangen.
Raadspensionaris werd gesteund door regentenklasse, de stadhouder meer door het volk
vanwege zijn vorstelijke uitstraling. Er was veel rivaliteit tussen de twee. Stadhouders streden
voor een erfelijke monarchie en de raadspensionarissen wilden de stadhouder slechts als een
ambtenaar zien.
Stadhouder Willem II viel Amsterdam aan (1650) om de macht van Holland terug te dringen. Dit
ging fout en er werd geen stadhouder meer benoemd nadat Willem II in 1650 overleed.
Johan de wit werd raadspensionaris en was voor de republiek -> beschermde burgers.
Machtsevenwicht zoals in een republiek is ware vrijheid. Was zo succesvol dat het buitenland
hem zag als leider van de Republiek.
Economisch: Mercantilisme -> veel export, weinig import en grote voorraad goud en
zilver (rijkdom ene land gaat ten koste van rijkdom andere land).
Religie: Streefde naar eenheid (zelf katholiek), herriep Edict van Nantes en ging over op
vervolgen van hugenoten. Eenheid omdat hij het recht om te regeren van god had
gekregen, droit divine.
Rusland: Van 1613 tot 1917 Romanovs aan de macht. Tsaren beperkten zeggenschap adel en
kerk, trokken alle militaire en administratieve taken naar zich toe. Russische orthodoxe kerk
werd instrument van staat. Leger werd ook opnieuw georganiseerd door Peter de Grote, wilde
West-Europa inhalen. Ging ook op reis door Europa.
Pruisen: Ontwikkelde zich na 30 jarige oorlog tot grootmacht. Keurvorst Frederik Willem
moderniseerde leger (werd een van de beste van europa) en ambtenaren systeem.
Soldatenkoning Frederik Willem 1 vernieuwde ook belastingsysteem. Zette grenzen open voor
religieuze vluchtelingen, zekere mate van geloofsvrijheid.
Republiek: Geen vorst, stadhouders probeerden wel macht uit te breiden (voornamelijk
oranjes), lukte niet om koning te worden.
Engeland, Schotland en Ierland: Burgeroorlogen vanwege het absolutisme, eindigde in
onthoofding van Koning Karel I. Gebeurde 40 jaar later opnieuw met de Glorious Revolution
(1688) -> koning Jacobus II wilde Engeland katholiek maken. Parlement riep protestantse
Willem III op voor hulp, nam plaats op troon (erkende rechten van het parlement bij aantreden).
Er ontstonden nieuwe ideeën over macht in een staat
Thomas Hobbes schreef Leviathan (1650): Mensen hebben natuurrecht op zelfverdediging. Als
mensen in natuurstaat leven (zonder bescherming van staat) ontstaat chaos en vertrouwen
mensen elkaar niet. Mens moet zijn natuurrecht om te oordelen over eigen veiligheid afdragen
aan staat in de vorm van een contract. Soeverein beslist wat goed en slecht is.
Johne Locke schreef Two treatises of government: regering is geen absolute soeverein, regeert
slechts op basis van vertrouwen van het volk. Volk mag regering opzeggen en andere kiezen.
7.2 Burgerlijke en hofcultuur
Burgerlijke cultuur: Je kan aan de politiek, kunst en gewoonten en gebruiken zien dat er geen
vorst regeert, maar dat burgers centrale rol spelen. In Republiek sterk aanwezig vanwege weinig
adel en geen vorst. Steden hadden veel te zeggen. Burgerschap was wettelijke status, niet
iedereen had het. Met burgerschap was je in principe gelijk aan iedereen en kon je bestuur in.
Bestuursfuncties vaak weggelegd voor regenten etc. In Amsterdamse stadhuis was wereld
afgebeeld op de vloer, de wereld lag aan de voeten van de Amsterdammers. Gebouw was vol met
kunst wat deugden en zonden. Regenten voelden zich verwant aan romeinen vanwege
republiek. Schilderkunst is belangrijk aspect van burgercultuur in de Republiek. Hierin is te
herkennen wat de burgerij interessant, mooi en belangrijk vond (wel verpakt in symboliek die
niet direct duidelijk is in huidige tijd). Een goed voorbeeld van burgercultuur zijn de vele
(groeps)portretten. Migranten hadden grote invloed op de kunst en cultuur, vanwege geld en
kennis.
Hofcultuur: Vorst staat centraal in de cultuur die op het hof afspeeld. Lodewijk XIV
(Zonnekoning) liet Versailles uitbouwen tot enorm paleis. Dwong edelen om te verblijven, zodat
hij in centrum van aandacht kwam te staan. In hofcultuur waren andere dingen belangrijk,
voornamelijk: literatuur, theater en muziek. Voor Lodewijk was dans belangrijk, liet veel
balletstukken maken waar hij in het middelpunt stond. Kreeg ook bijnaam de zonnekoning
vanwege balletstuk waar hij de zon was. Koning richtte speciale academies op voor de kunsten.
Voornamelijk koning en kerk gaven opdrachten voor kunst. Koning gaf opdrachten die op hem
betrekking hadden, bijv spiegelzaal in Versailles. Veel militaire successen van koning afgebeeld
en andere dingen die koning goed lieten uitzien.
Frankrijk en republiek zijn uitersten, soms zijn beide culturen aanwezig in een land. Ook in NL
was een beetje hofcultuur (landgoed het Loo van Willem III).
7.3 Wetenschappelijke revolutie
Rond 17e eeuw begon de kijk tegen wetenschap te veranderen, nieuwe methodes
geïntroduceerd: empirisme en rationalisme. Geen radicale plotselinge breuk, maar geleidelijk.
Waren eerdere uitzonderingen in 16e eeuw als Copernicus (zon middelpunt) of Vesalius die
onderzocht of Griekse arts wel gelijk had qua anatomie. Wetenschappelijke revolutie heeft de
moderne wetenschap gevormd.
Empirisme: Kennis komt uit ervaring, je moet niet zomaar geloven. Test het voor jezelf uit. Mens
bezit geen geboren kennis (tabula rasa, ongebeschreven blad).
Rationalisme: Reden is enige kennisbron, denk kritisch na over problemen. Er zit logica achter
alles.
In 17e eeuw werden veel ontdekkingen gedaan in sterrenkunde, wiskunde en natuurkunde. Veel
nieuwe wiskundige formules die grondslag legden voor moderne natuurkunde. Galilei
bevestigde dat aarde om zon draaide etc.
Deze ontdekkingen gaven een nieuw wereld en god beeld -> mechanistische wereldbeeld: God
heeft de aarde geschapen, maar doet nu niks meer (Descartes). Zag de wereld als machine die in
werking is gezet, en nu zelfstandig functioneerde volgens natuurwetten. Ging in tegen oude
kerkelijke aanname dat god direct ingreep. Spinoza trok radicalere conclusie: God heeft niet
geschapen, god is de schepping, god zit in alles. Je moest dus de natuur bestuderen om dichter
bij god te komen, niet de bijbel. Heilige geschrift is geschreven door mensen, niet door god.
Wat zijn de oorzaken van de revolutie? (Nog niet zeker):
Wetenschappers gingen met wiskundige bril naar de wereld kijken, heeft invloed gehad
maar praktische veranderingen van grotere invloed
Vrijheid waar wetenschappers van genoten was groter, durfden hun resultaten te
publiceren. (Niet overal, bijv in de Republiek kon dit vrij goed. Kerk kon boeken
verbieden).
H8 Verlichting en Revoluties
8.1 De Verlichting
Er ontstond een andere manier van naar dingen kijken. Mensen accepteerden aannames niet,
tenzij er zelf onderzoek naar was gedaan. In de verlichting weren mensen veel kritischer en
deden ze zelf onderzoek. Er kwam ook kritiek op de rol van de kerk en de samenleving -> te veel
onderdrukking, armoede en uitbuiting. Oplossing lag in opvoeding en scholing. Optimisme over
mensheid groeide rond 18e eeuw enorm, echter niet iedere denker zag het zo.
Er kwam steeds vaker een verklaring voor wonderen van god, bijbel sprak dus niet altijd de
waarheid en bleek door verschillende mensen geschreven te zijn. Er was geen ruimte meer voor
wonderen van god. Meeste verlichtte denkers waren echter gelovig, onderzoeken hoefden niet in
strijd te zijn met het geloof -> bewees hoe goed god de wereld geschapen had. Wel ontstonden
er verschillende opvattingen over de rol van god. Niet iedereen was zo optimistisch -> Voltaire:
teveel slechte dingen in de wereld voor zulk optimisme rond god. Hij had mechanistisch
wereldbeeld (deïsme). Spinoza ging verder, zulke radicale ideeën waren ook in de Republiek
verboden.
Er zou een natuurreligie zijn, die mensen met verstand konden ontdekken -> gaf een universeel
moraal.
Nieuwe ideeën over staat en politiek:
John Locke: alle mensen hebben natuurrechten (leven, bezit en vrijheid). Mensen
vormen politieke gemeenschap dmv sociaal contract. Burgers hebben recht contract te
breken en regering af te zetten.
Rousseau: Regering is niks anders dan een uitvoerder van gezamenlijke wil van de
burgers -> burgers kunnen macht terugnemen. Dit is volkssoevereiniteit
Montesquieu: Machtsmisbruik tegen gaan door scheiding der machten, Trias Politica.
Regering bestaat uit wetgevende macht, uitvoerende macht, rechtsprekende macht. Één
persoon mag nooit meer dan een beschikken.
Deze ideeën vormden basis van de vele democratische revoluties in de 18 e eeuw.
Rationeel denken werd op veel vlakken toegepast, ook strafrecht. Bekentenis na marteling was
niet betrouwbaar, werd in 18e eeuw verboden. Ook kritiek op wreedheid lijfstraffen, welk nut
hadden ze? Ook kijk op ontwikkeling van volken veranderde in de Verlichting. Bijvoorbeeld dat
alle mensen dezelfde innerlijke geloofskracht bezaten, maar uiterlijke vormen van geloof
veranderd waren -> christendom was dus niet uniek. Vonden religieuze gewoonten van volken
uit Azië, Afrika etc. niet minderwaardig (cultuurrelativisme bleef wel controversieel). Meer
gewoon was de gedachte dat volken een ontwikkeling doorgaan en dat volken buiten Europa in
een vroege fase zaten. Dit idee legde basis voor het westers superioriteitsgevoel.
8.2 Vorsten en verlichtte ideeën
Verlichting had ook effect op vorsten -> verlicht absolutisme: Hervormingen doorvoeren met als
doel de samenleving te verbeteren en macht niet op geloof baseren, maar op rationele
redenering.
Er waren massale veranderingen aan de gang in Europa, bijv in Oostenrijk het afschaffen van
lijfeigenen -> leidde tot massale opstanden van adel, de kerk en boeren tegen Jozef II.
Verlicht absolutisme betekende voor veel mensen vooruitgang, maar ook onzekerheid -> veel
dingen veranderden, oude rechten werden afgeschaft en een moderne bureaucratie voerde
wetten uit en de kerk was als elke andere organisatie. Er kwam religieuze vrijheid en kerk moest
belasting betalen.
Fundamenten van koningschap bleven onveranderd.
Veel koningen wezen verlichtingsideeën af en bestreden ze.
Ideeën werden verspreid door tijdschriften, koffiehuizen en verenigingen. Deze verenigingen
kwamen samen en discussieerden over bijv natuurkunde en de maatschappij -> stelde vaker
hervormingen voor. Burgers namen ideeën niet zomaar aan, dachten er zelf over na -> publieke
opinie ontstond los van kerk en staat.
Regeringen gingen hier verschillend mee om. In Frankrijk was de ruimte tot discussie zeer
beperkt, koningen vonden absolute macht vanzelfsprekend -> werden gesteund door adel en
kerk, kregen allerlei privileges. Dit was het ancien regime, hier was veel kritiek op. Franse
koningen waren bang voor de kritiek en pasten censuur toe. Filosofen als Voltaire en Rousseau
werden verbannen uit Frankrijk. Ideeën kwamen toch terecht in Frankrijk via drukpersen in NL
en Engeland. In NL was wel censuur, maar dit werd opgelegd door steden en de calvinistische
kerk (vaak kon je het in een andere stad of provincie wel publiceren). Regenten hadden weinig
belang bij censuur ivm schade aan economie en onrust.
8.3 Burgers aan de macht
Onafhankelijkheidsverklaring vormde basis van de Amerikaanse revolutie. In 1787 werd de VS
opgericht als federatie van koloniën. Dit werd een representatieve democratie -> staatsburgers
(witte mannen met bezit) konden stemmen op volksvertegenwoordigers en een president. Ook
was er een onafhankelijke rechterlijke macht. Daarnaast werden er grondrechten vastgelegd in
amendementen.
In republiek waren ook problemen -> land leek teveel op een monarchie: stadhouderschap was
erfelijk, regenten leken edelen (trouwden onderling en gaven elkaar bestuursambten). Corrupte
bestuur werd aangewezen als oorzaak slechte economische staat van de republiek. Patriotten
vonden dat burgers meer politieke macht moesten hebben -> volk moest soeverein zijn.
Aanhang patriotten groeide sinds 1780 -> economie was in elkaar gestort. Met burgermilities
namen patriotten steden over zoals Utrecht -> kregen democratisch bestuur. Revolutie werd
onderdrukt in 1787 door Pruisische troepen.
In de Franse Revolutie namen ook burgers de macht over. Duurde 10 jaar en eindigde met
Napoleon die een staatsgreep pleegde. Leidde niet tot democratisch beleid, toch revolutie der
revoluties: Was radicaler dan andere revoluties en half Europa raakte betrokken erbij dankzij
oorlogen.
Oorzaken van de revolutie:
Ontzettend ongelijke verhoudingen tussen de burgers en de adel en kerk -> nog steeds een
feodale samenleving. Adel en kerk geen belastingen, kregen goede posities. Derde stand richtte
Nationale Vergadering op na ruzie over stemmen in de Staten-Generaal. De Nationale
Vergadering werd het nieuwe bestuur van Frankrijk door steun van burgers in Parijs.
Eerste gematigde fase begon met de machtsovername door de burgers. NV schafte privileges af
en nam ‘Verklaring van de rechten van de mens en de burger’ aan -> grondrechten van burgers
werden vastgelegd: volkssoevereiniteit, gelijkheid, vrijheid van meningsuiting en religie.
Hoe democratisch werd Frankrijk? In 1791 kwam macht bij rijke burgers te liggen -> zij kozen
het parlement, koning kreeg uitvoerende macht. Nieuwe leiders probeerden echter ook het
Franse volk te benadrukken.
Sommige vonden revolutie niet ver genoeg, boeren hadden nog steeds honger en waren arm.
Revolutionairen grepen de macht in 1792, nu begon tweede fase -> de Terreur. Jacobijnen
wilden algemeen kiesrecht en een maximale prijs voor brood. In 1793 vermoordde ze zelfs de
koning en koningin, omdat ze een vluchtpoging deden en Oostenrijk aanviel in 1792.
Revolutie kwam in derde fase nadat de radicalen vielen in 1794. Macht werd weer bij de rijke
burgers gelegd, armen nog steeds niet blij -> leger voor onderdrukken. In 1799 greep Napoleon
de macht.
Fransen waren bang dat Europese landen de revolutie terug wilde draaien, dus vochten ze met
allerlei landen. Waren succesvol, verdreven bijv de stadhouder in 1795 en vormde de Bataafse
Republiek.
8.4 Vrijheid, ook voor slaven?
Enorme opbrengsten uit plantagekoloniën waren reden voor slavenhandel -> mensen uit Zuid-
Amerika waren te zwak, Afrikanen niet (waren ook immuun voor europese ziektes vanwege
eeuwenlange contact). Europese landen bouwden forten in West-Afrika en ruilden slaven tegen
producten en geld. Schepen met slaven gingen naar West-Indië om verkocht te worden. Schepen
vol met plantage producten voeren terug naar Europa (driehoekshandel en trans-atlantische
slavenhandel). Tussen 1500 en 1800 zo’n 10 miljoen slaven verhandeld.
In 18e eeuw nam vraag naar textiel, koffie etc. toe, dus ook de vraag naar slaven. In Europa was
weinig verzet tegen slavernij, slavernij werd gerechtvaardigd door de bijbel. Ook vonden ze
Afrikanen geen volwaardige mensen, waren heidens en onbeschaafd. Moesten onder christelijke
meesters omdat ze niet voor zichzelf konden zorgen. Laatste argument was dat slavenhandel
geen Europese uitvinding was, werd al lang in gedaan in Afrika. Grote vraag naar slaven leidde
tot oorlog in Afrika, zodat krijgsgevangene als slaaf konden worden verkocht.
In 2e helft van 18e eeuw groeide kritiek tegen slavenhandel:
In strijd met de natuurrechten van de mens. Slavernij was verkeerd vanwege ongelijke
houding tussen slaaf en meester, leidde tot machtsmisbruik
Slavernij was economisch niet noodzakelijk -> betaalde werkers zijn productiever en
vergroten de vraag kant van de economie.
Eind 18e eeuw streefden groepen naar het afschaffen van slavernij, het abolitionisme. Ze
verspreidde propaganda over gruwelijkheden van slaaf zijn, om de publieke opinie te
beïnvloeden. Spraken ook met slavenkapiteins en plantagehouders voor bewijs. In 1788 werd
een max aantal slaven per schip vast gesteld, slavenhandel werd pas in 1807 afgeschaft (was
niet het einde van slavernij).
In VS was verdeeldheid over slavernij ontzettend groot -> leidde tot burgeroorlog (1861-1865)
Slavernij was in strijd met de grondwet, maar in het zuiden werkten veel slaven op de
katoenplantages. Zorgde voor veel verdeeldheid. Met de uitbreiding naar het westen moest
iedere nieuwe staat beslissen voor wel of geen slavernij. Nederland schafte slavernij pas rond
1863 af.
Slaven speelden ook een rol bij het afschaffen van slavernij, rol werd lang benadrukt.
Slavenopstanden brachten veel angst in het leven van slavenhouders. Er was ook verzet in de
vorm van diefstal, doen alsof ze ziek waren en werk extra slecht uit te voeren. Hierdoor
dwongen ze bijv meer voedsel en kortere werktijden af. Ook passief verzet in de vorm van
cultuur en identiteit houden.
Abolitionisten schetsten waarschijnlijk een overdreven beeld van de slavenhandel. Ook onder de
Europese bemanning was de sterfte hoog bij overtocht. Ze schetsten een zwart beeld dat niet
onjuist was, maar onvolledig. Het was in het economisch belang van slavenhouders om goed
eten en goede huisvestiging te verzorgen, zodat ze harder werkten.
Bevolking groeide ontzettend snel, vanwege grote hoeveelheden voedsel. Werd steeds
meer voedsel nodig en meer kleren.
Koloniën produceerden steeds meer goede grondstoffen, gaf impuls aan nijverheid.
Werden machines ontworpen voor textiel industrie, waren te duur en groot voor huisnijverheid
(waterframe). Speciale fabrieken werden gemaakt -> constante kwaliteit en grote aantallen.
Waterkracht machines snel vervangen door stoommachines -> beste plekken langs rivieren
waren bezet. Gevolgen voor de rest van de economie:
Andere bedrijfstakken gingen ook gebruik maken van stoommachines -> mijnbouw en
ijzerindustrie werden groot (maken van de machines). Kleine dorpen met mijnbouw
werden enorme steden. Voor vervoer van grondstoffen werden kanalen en spoorwegen.
Veel verhuizingen naar de steden ivm wegvallen van huisnijverheid -> vormden
arbeidersklasse. Slechte werk en leefomstandigheden. Geen tijd en geld voor onderwijs,
ziek zijn betekende geen geld. Ontsnappen aan arbeidersklasse was lastig.
Versterking van middenklasse: Fabrieken boden ook banen aan opgeleide mensen ->
boekhouders, ingenieurs. Meer behoefte aan mensen in diensten sector van steden.
Dit was ook een tijd van groeiende staatsbemoeienis -> bijv onderwijs, staat nam onderwijs in
handen, weg van kerk en particulieren. Voornamelijk gericht op middenklasse. Leefbaarheid van
steden ook belangrijk, o.a. groeiende hoeveelheid afval en kwaliteit drinkwater -> bedreigingen
voor volksgezondheid.
Verschillen modern- en handelskapitalisme: Modern richt zich op productie van goederen en
diensten, handelskapitalisme richtte zich alleen op het verhandelen van goederen.
Kijk op de economie veranderde ook -> veel kritiek op mercantilisme, Adam smith (the wealth
of nations 1776): Moest veel meer vrijheid in economie komen, tot op heden greep de overheid
best veel in. Overheid moest zich niet bemoeien met hoogte van lonen etc. Door vrije
concurrentie was er een onzichtbare hand die economie stuurde.
Gilden werden uiteindelijk ook afgeschaft in 1835, hadden weinig invloed meer.
Economie nam grote stappen vooruit, maar had ook nadelen -> o.a. slechte werk en
leefomstandigheden voor arbeiders. Britse parlement greep voor 1850 al in met regels.
9.2 Nationalisme
Mensen zouden tot eigen volken behoren en nationalisten hebben sterke voorliefde voor eigen
volk. Ideeën ontstonden in de Franse revolutie en de verlichting -> het volk werd steeds
belangrijker, inwoner was niet langer onderdaan maar burger (lid van gemeenschap).
Romantiek was ook oorzaak van het nationalisme: Legden accent van literatuur en kunst op
gevoelens, verbeelding en oude tradities -> hierdoor verschilden mensen van elkaar. Verlichte
denkers vonden dat alle mensen gelijk waren, idealen van Franse revolutie hadden toepassing
op iedereen.
Romantici waren niet perse nationalistisch, maar gaf burgers verbondenheid.
In 19e eeuw kwam beweging op gang om identiteit van volk vorm te geven. Daden van
voorouders werden in beeld gebracht (pax augusta is goed voorbeeld). Regeringen steunden
deze vorming -> onderwijs in landstaal en over belangrijke dingen in geschiedenis van het land.
Moderne uitvindingen ook belangrijk -> wereldtentoonstellingen in Parijs en Londen
Politieke grenzen vielen soms niet samen met taal en cultuur grenzen. Lastig voor nationalisten,
streefden naar nationale staten -> Duitse taalgebied, behoefte aan eenheidsstaat. Pruisen wilde
leider zijn van eenheidsstaat, zonder democratische grondwet -> lukte pas in 1871.
Nationalisme leidde ook tot uiteenvallen van staten -> grote rijken met meerdere volken,
Ottomaanse rijk. Meerdere volken ontevreden over Turkse bezetting -> vochten tegen
overheersing. Grieken slaagde er als eerste in, in 1829.
Belgen ook goed voorbeeld -> 1815 koninkrijk der Nederland, 1830 België afgezonderd.
9.3 Modern imperialisme
Modern imperialisme = nieuwe versie van kolonialisme -> van handelsposten naar complete
overheersing van gebieden. Oorzaken:
Gaf politiek en militair aanzien -> verband met nationalisme, trots volk verdiende groot
koloniaal rijk.
Koloniën werden gedwongen tot bijdragen aan economische activiteiten moederland ->
bijv invoering cultuurstelsel in Indië: Boeren moesten 20% van land gebruiken voor
koloniale producten. Boeren werden ook ingezet op plantages. Hongersnoden volgden,
terwijl er veel winst was voor Nederland.
Deel van inheemse bevolking werd ingeschakeld bij bestuur en leger -> vaak religieuze
en etnische minderheden (Molukken). Vergrote onderlinge tegenstellingen in bevolking
Bij opstellen grenzen werd geen rekening gehouden met verschillen tussen inheemse
bevolkingen. Bij onafhankelijkheid vormde deze grenzen vaak een bron van conflicten.
Inwoners van koloniën kwamen intensief in aanraking met Europese cultuur, vooral
materiële verworvenheden. Inheemse bevolking kon hier in toenemende mate van
profiteren. Introductie van christelijke geloof en westerse rechtssystemen tastte lokale
religies etc. heftig aan. Ook kregen inheemse inwoners langzaam toegang tot Europees
onderwijs.
Angst voor communisme: Sovjet-Unie had atoombom, wist verder niet wat er binnen
gebeurde. China werd steeds machtiger en was communistisch. Binnen west-europese
landen (Fr, It.) door teruglopende economie groeide populariteit communisme.
Verdeeldheid in Europa had 2 keer geleid tot grootschalige oorlog. Europa moest zelf
met initiatieven komen: EGKS (Europese gemeenschap kolen en staal) ‘51, belangrijkste
middelen voor oorlog, als dit onder toezicht werd gezet kon oorlog voorkomen worden.
Was een supra-nationale instelling (stond boven naties). 6 landen deden mee. Moest ook
economie bevorderen, ging snel over meer dan kolen en staal
EEG werd opgericht (Europese economische Gemeenschap) in ’57. Invoerrechten werden
afgeschaft om onderlinge handel te bevorderen en lagere prijzen. Grotere markt ook gunstig
voor werkgelegenheid etc. -> ook tegen communisme. Vooral voor landbouw had EEG grote
gevolgen:
- Midden weg tussen plan economie en vrije economie, EEG moest eigen voedsel produceren ->
Eigen boeren beschermen met importheffingen en subsidies. Middelen waren effectief en
productie groeide enorm. Ontstonden zelfs overschotten en landbouw was een voorbeeld hoe
effectief Europese samenwerking kan zijn. Andere sectoren hadden ook enorme stijgingen in
productie, zonder subsidies. In 15 jaar verzesvoudigde onderlinge handel en verdrievoudigde
handel met rest van de wereld.
Dankzij succes van EEG ontstond in heel Europa consumptie maatschappij -> communisme
verloor door hoge levenstandaard veel kiezers. EEG groeide ook uit tot dingen als milieu zaken,
mensenrechten en democratie.
Dankzij de stijgende olieprijs kwam er een einde aan de groei van de economie (dankzij
westerse steun voor Israël) -> creëerde wereldwijde recessie, oliearme Europa had het moeilijk.
Hoge lonen begonnen een last te worden en bedrijven gingen automatiseren (arbeidsintensief
werk werd verplaatst naar lagelonenlanden) -> werkeloosheid steeg. Dankzij de
verzorgingsstaten bleef het niveau van leven redelijk hoog, maar kosten van sociale
voorzieningen groeiden enorm -> voorzieningen werden in sommige landen beetje afgebroken.
13.3 Noord en Zuid
Na WW2 begon dekolonisatie te versnellen (in 1960 17 Afrikaanse landen). In 30 jaar bijna 80
nieuwe staten. Na WW2 wilden sterke landen hegemonie herstellen, meenden dat koloniale
volken niet zichzelf konden regeren, bovendien waren inkomsten vanuit koloniën hard nodig
(wederopbouw voornamelijk). Vooroorlogse wereld bestond echter niet meer, VS en SU waren
nu machtscentrum -> beide geen fan van imperialisme. (VS was zelf kolonie, SU vond het
uitbuiting van kapitalisme). Japanners bewezen dat Europeanen verslagen konden worden ->
Toen Japan verslagen werd, riepen veel aziatische landen onafhankelijkheid uit. Indonesië
voorbeeld van, Nederland weigerde onafhankelijkheid toe te kennen. Leidde tot oorlog in ’47 en
’48, meer dan 150.000 indonesiërs dood. Dankzij druk van VS stopte Nederland met de oorlog.
Frankrijk moest zich terugtrekken uit Vietnam in ’54. GB verleende in ’47 onafhankelijkheid aan
koloniën, bijv India (kroonkolonie). Azië kwam in teken te staan van de Koude Oorlog,
nationalisten wilde communisme (ontsnappen aan westerse kapitalistische landen).
Nationalistische bewegingen in Afrika ontstonden later, Afrikaanse soldaten moesten
meevechten met gealliëerden-> vroegen ze hoezo ze leven waagden voor Europa, terwijl ze
door ze onderdrukt werden. Kwamen dankzij leger inbeeld met nationalisme. Ook steeg
opleidingsniveau van jongeren in Afrika (wel alleen uit hogere kringen), kwamen in contact met
nieuwe ideeën. Succes in Ghana gaf extra motivatie. Ontstonden echter veel bloedige gevechten
dankzij slecht leiderschap, toch nog laag opleidingsniveau (150 congolezen middelbare school
opleiding in ’59). Ook waren slechte grenzen getrokken door Europa (vijandige volken moesten
samenleven). Asmogendheden gaven soms ook nog steun aan groepen die het proces van
kolonisatie steunden.
Communisme kwam aan de grond in Cuba, Amerika’s achtertuin. Fidel Castro greep de macht in
’59, gebeurde ook in veel andere landen -> mondde uit in bloedige burger oorlog. VS en SU
bemoeide zich veel in de strijd, VS hielp rechtse partijen (ook als democratisch gekozen
regeringen afgezet moesten worden). Na einde Koude Oorlog konden veel landen pas uitgroeien
tot echte democratieën.
NL had Suriname en de Nederlandse Antillen nog als kolonie na WW2 (meeste andere landen
waren al gedekoloniseerd), alleen werden deze onderdeel van het koninkrijk in ’54. In ’75 werd
Suriname compleet onafhankelijk, echter vertrokken veel Surinamers naar Nederland (bijna
300.000).
Rond 1970 waren bijna alle landen gedekoloniseerd. Echter hadden deze landen een enorme
achterstand op het rijke Noorden en Westen. Sommige landen hebben dit ingehaald, andere
struggelen nog.
Nu speelt Neokolonisatie een groot probleem -> helpen van arme landen met geld, en zo macht
krijgen hier. China doet dit veel met havens en infrastructuur.
Azië heeft ook ‘Tijgers’, hele succesvolle landen, denk aan Japan, China, Taiwan, Zuid-Korea en
Singapore.
Dekolonisatie van Midden-Oosten -> macht werd vaak afgedragen aan westers
georiënteerde, nationalistische leiders (weinig interesse in geloof). Landen zochten in
Koude oorlog hulp bij VS of SU, maar naarmate de Koude Oorlog op zijn einde liep,
vestigde inwoners van landen hun hoop in religie (kapitalisme en communisme werden
geassocieerd met medogeloze regimes.
Stichting van staat Israël, gevoelige snaar van veel landen in het Midden-Oosten. Voor
westen duidelijke stap voor Joden, zeker na Holocaust. Naarmate conflict langer duurde
kwamen er ook religieuze groepen bij.
Kiezers hebben moeite met groeiende belang besluitvorming in EU, in combinatie met
afnemende macht van nationale regering. Vinden bovendien EU besluitvorming
ondoorzichtig.
Laag opgeleide mensen ervaren concurrentie van mensen uit armere landen.
Crisis van 2008 leidde tot minder Europa gezindheid -> kiezers wilde niet opdraaien
voor armoede van Spanje, Griekenland etc.
Komt ook door de groeiende globalisering (mondialisering): - economisch (sterke groei in arme
landen, maar ook meer internationale concurrentie),
-politiek (groeiende samenwerking tussen landen),
- cultureel
- grootschalige migratie: vanwege arbeidskracht, maar ook vluchtelingen uit oorlogslanden etc.
Westerse bevolking is enorm veranderd door de grootschalige immigratie -> multiculturele en
pluriforme samenleving in steden.
Verschillende visies op Europa:
- Sommige zeggen dat Europa nauwer moet samenwerken: Alleen zo kunnen we op tegen
super machten als China en de VS, economisch maar ook op militair gebied.
- Andere zeggen minder Europa: Grenzen sluiten voor nieuwe migranten en oude
soevereiniteit terug. Willen niet meebetalen aan herverdeling van welvaart in Europa.
Behoud van eigen staat vinden ze belangrijker. Wordt gezien als rechtsradicalisme en
populisme (schreeuwen wat om de bevolking blij te maken, zien alles veel te simpel.)
Historische contexten
Historische context 1
Historische context 1.1 Opstand in de Nederlanden
Waardoor brak er een opstand uit in de Nederlanden?
Relatief veel mensen woonden in steden -> veel handel, dus veel belastingen aan Karel V.
Hiervoor kregen ze voorrechten, verdedigingsmuren en zelf rechtspraak regelen. Karel V wilde
echter centraliseren -> alle macht naar Brussel.
Verving raadgevende commissies door drie collaterale raden:
Raad van State: Advies totaal beleid van provinciën
Geheime raad: Bereidde wetten voor en zag toe op uitvoering van wetten
Raad van financiën: stelde begrotingen op en hield zich bezig met bedes
Voornamelijk ambtenaren is deze raden -> adel verloor macht, vonden dat hun rechten en
vrijheden werden bedreigd.
Ook onrust op religieus gebied -> Reformatie, Noordelijke Nederlanden protestants.
Kerk had te veel macht naar zich toe getrokken en onwettige regels bedacht.
Mensen hoefden zich alleen te houden aan Gods voorschriften in de bijbel.
Rijksdag in Worms: Luther ontnomen van alle rechten, nam kritiek niet terug.
Kreeg echter steun van Duitse vorsten -> cuius regio, eius religio: wiens gebied, diens religie
Slecht voor Karel, religieuze eenheid heel belangrijk voor hem
In Nederland:
Calvinisme kreeg veel aanhang -> volk mocht zich verzetten tegen vorst, ook eigen kerk
beginnen zonder toestemming van de vorst.
Karel pakte ketters (protestanten) op en kregen doodstraf, Filips II (1555) zette dit beleid voort.
Het begin van de opstand: Begon als meningsverschil over reactie op protestantisme
Volk wilde zachtere opstelling tegen ketters en wilde dan Filips oude privileges en rechten
respecteerde. -> 1566 is gevraagd voor het stoppen van vervolgingen. Calvinistische preken
werden populairder. Vervolgingen zijn stilgelegd tot beeldenstorm in 1568 (protestanten mogen
geen beelden vereren).
Alva kwam naar NL en pakte het land hard aan. Raad van Beroerten (Bloedraad) ingevoerd om
schuldigen van beeldenstorm te berechten -> meedogenloze straffen
Velen waren tegen de Bloedraad en de vervolgingen, waaronder katholiek Willem van Oranje ->
vond ook dat Filips teveel macht naar zich toe trok. Organiseerde een aantal veldtochten, nadat
hij het stadhouderschap had neergelegd, deze mislukte. Watergeuzen wel succes, 1572
veroverden ze Den Briel -> meer steden sloten zich aan bij de opstand. Willem van Oranje werd
door veel Statenvergaderingen stadhouder genoemd -> nu was hij de leider van de opstand en
dus tegen Filips II.
Rijke burgers bestuurden de steden, de regenten (Vooral Holland en Zeeland, de rest van de
gewesten nog voornamelijk de adel).
De gewestelijke staten (bestuursorgaan van de gewesten) verklaarden zichzelf soeverein -> elk
gewest eigen wetten, belastingen en rechtspraak. Overkoepelende overheid voor dingen als
defensie en buitenlandse politiek en de Generaliteitslanden (Staten-Generaal). Holland had
groot overwicht in Staten-Generaal, bracht meer dan de helft van de belastingen binnen. Voor
besluiten moest met alle gewesten onderhandeld worden -> hiervoor was de raadspensionaris
van Holland, speelde leidende rol in politieke spelletjes. Tegenover raadspensionaris stond de
stadhouder.
De stadhouder had het bevel over het Staatse leger, kon ook sommige stadbestuurders
benoemen. Veel spanning tussen raadspensionaris en stadhouder.
Waren het vaak oneens over besluiten, stonden tegenover elkaar -> raadspensionaris wilde
oorlog voorkomen, was niet goed voor de handel. Stadhouder wilde meer macht en wilde grote
actieve strijdmacht.
In 1609 startte het Twaalfjarig bestand -> strijd met Filips werd even stopgezet.
Veel problemen in deze periode: Wat was de juiste interpretatie van het calvinisme, wat is de
juiste machtsverdeling tussen raadspensionaris en stadhouder (Johan van Oldenbarnevelt en
Maurits). Maurits won conflict en liet Oldenbarnevelt onthoofden. Strijd met Spanje hervat in
1621 en duurde tot 1648.
Staten-Generaal werd machtiger -> besliste ook over internationale handel.
Nederland had geen toegang tot Portugese havens (vielen onder spaanse controle).
Nederlandse handelaren voeren zelf naar Azië, veel concurrentie dus winsten bleven laag ->
VOC opgericht, kreeg handelsmonopolie op handel met Azië
Midden van 17e eeuw bloeide commerciële economie op -> bestuurders hielden veel rekening
met handelsbelangen. Veel luxegoederen werden verhandeld in de republiek -> miljoenen
schilderijen en veel boeken. Markt voor luxegoederen leverde veel werk op, en veel vraag naar
werk. Kwamen immigranten van heel Europa, ook vanwege relatief grote religieuze vrijheid.
Joden mochten openbaar geloof getuigen. Katholieke diensten gedoogd, zolang ze niet teveel
aandacht trokken
Gouden Eeuw kon niet voor altijd duren, einde 17e eeuw haalden Frankrijk en Engeland de
Republiek in qua handel en rijkdom.
Historische context 2
Historische context 2.1 De verlichting (1650-1789)
De verlichting is gevolg van wetenschappelijke revolutie:
Schuldenlast in 18e eeuw: Frankrijk voerde veel oorlogen en was vrijwel blut. Ook waren
er misoogsten in de jaren 1780 -> geen extra belasting
Groeiende ontevredenheid onder burgers over oneerlijke verdeling van lasten:
Adel betaald alleen meer belasting voor meer inspraak. Armste konden niet nog meer
belasting betalen. Boeren wilden herverdeling van grond en privileges van 1 e en 2e stand
af te schaffen.
Verspreiding van verlichtte ideeën. Burgers en afgevaardigden dachten na over
oplossingen en politieke veranderingen, baseerden zichzelf op Rousseau en
Montesquieu.
1789 vond standenvergadering plaats, liep op niks uit. Afgevaardigden van derde stand stelde
eigen wetgevende vergadering in, werd snel erkent door de koning. “Verklaring van de rechten
van de mens en de burger” ingevoerd door afgevaardigden derde stand. Garandeerde gelijke
rechten, o.a. meningsuiting, gelijke verdeling belastingen, bron van de macht van de koning lag
bij het volk. De verklaring rekende af met standensamenleving en het absolutisme. In 1791
nieuwe grondwet -> wetgevende macht lag bij parlement (gekozen door burgers), koning was
uitvoerende macht (had vetorecht). Frankrijk was een constitutionele monarchie. Dit was
eerste, gematigde fase van de revolutie
Nieuwe grondwet leidde niet tot een stabiel bestuur. Veel onrust in deze tijd. Koning werd in
1792 gearresteerd en zelfs in 1793 onthoofd als “Burger Capet”, Frankrijk werd nu republiek.
Tweede, radicale fase van de revolutie. Jacobijnen kregen de macht en riepen oorlogssituatie uit
voor extra macht, stopten zelfs de verkiezingen. Robespierre vermoorde veel politieke
tegenstanders en vernielde veel wat deed herinneren aan het ‘ancien regime’.
Schrikbewind van Robespierre eindigde in 1794. Girondijnen kregen macht terug van Jakobijnen
in 1795. Hiermee begon de derde fase. Girondijnen stelde het Directoire in als bestuur. Het
directoire kreeg het land echter niet onder controle, moest steeds vaker gebruik maken van het
leger voor orde.
Napoleon nam in 1799 de macht over en maakte einde aan Directoire. Vierde fase van de
revolutie begint hier. Kroonde zich uiteindelijk tot keizer. Vormde Franse bestuur om tot een
efficiënt en rationeel systeem. Voerde Code Napoleon in, zelfde wetten voor alle burgers.
Napoleon werd verslagen bij Waterloo in 1815.
Historische context 3
Historische context 3.1 Duitse keizerrijk (1871-1918)
Duitse keizerrijk ontstond 1871 -> ontstaan dankzij overwinning Frans-Duitse oorlog. Voor
1871 allemaal staten, alleen Pruisen telde mee. Veel nationalisme onder het Duitse volk. Veel
Duitsers streefden naar een sterke staat.
Na overwinning op Frankrijk leidde Pruisen het eenwordingsproces (kroning vond plaats in
Versailes -> symbolisch: Duitsland was sterkste, niet Frankrijk).
Duitsland had snelle industralisatie, veel spoorlijnen aangelegd en fabrieken gebouwd. Duitsland
concurreerde met Engeland op industrieel gebied.
Wilhelm 1 was keizer, Otto von Bismarck was rijkskanselier.
Duitsland was ook militair en politiek sterk, maar omringt door andere sterke machten. Nu al
angst voor tweefronten oorlog. Bismarck’s politiek richtte op machtsevenwicht te handhaven
d.m.v. alliantiepolitiek (voorkomen dat alle Europese staten tegen Duitsland komen te staan).
Keizer Wilhelm 2 en ontslag Bismarck luidde nieuw tijdperk in. Bismarck had terughoudende
politiek, veel duitsers ontevreden. Duitsland moest belangrijke plek krijgen op wereldtoneel ->
Duitse Weltpolitik: creëren overzees rijk
Economisch gezien: veel grondstoffen in koloniën, ook handig als afzet gebieden. Typisch
modern imperialistische denkwijze.
Lastig te bereiken, veel gebieden waren al gekoloniseerd. Afrika was het minst gekoloniseerd ->
verdeling bepaalt in Conferentie van Berlijn (1884-1885). Voorkomen oorlog voeren en
afspraken over manier van kolonisatie. Duitsers kregen ook enkele stukken land -> Duitsland
kwam tegenover Engeland te staan.
Weltpolitik eindigde niet goed, Duitsland focuste meer op het oosten van Europa in begin 20 e
eeuw.
Duitsland ervaarde groeiend militarisme -> eerste vlootwet (1898), snelle groei van schepen.
Rivaliteit tussen staten groeide enorm, oorzaken:
Deze 2 bondgenootschappen kregen oorlog in 1914 (WW1) -> totale oorlog, burgers en
soldaten betrokken. Miljoenen mensen stierven en bestaan normale burgers werd heftig
ontwricht. Voorbeeld: Slag bij de Marne (1914), half miljoen mensen dood, gewond of gevangen
genomen.
WW1 leidde tot zware ontevredenheid bij Duitse volk vanwege velen doden en impact op
economie. Ontevrede liep uit tot opstand en revolutie. Wilhelm 2 vluchtte naar Nederland,
Duitse keizerrijk kwam tot einde op 9 november 1918 en 11 november werd wapenstilstand
getekend.
Duitsers vonden parlementaire democratie een slecht systeem, waren gewend aan een
krachtig figuur. Alle groepen vonden het slecht systeem voor eigen redenen. Elite vond
dat het volk niet kon regeren, rechts vond dat het land zwak en verdeeld zou worden en
communisten wilden dictatuur van het proletariaat -> denk aan spartakusopstand.
Duitsers vonden dat democratische regering de oorzaak was van het verliezen van de
oorlog en verdrag Versailles.
Historische context 4
Historische context 4.1 Twee ideologische blokken
Waardoor raakte Europa verdeeld in twee ideologische blokken en waardoor groeide de
spanning tussen deze blokken?.
Russische revolutie in 1917: Communisten namen controle over Rusland. Streefde naar
klassenloze samenleving -> uiteindelijke doel = wereldrevolutie, proletariërs aan de macht.
Sovjet-Unie werd totalitaire staat onder Stalin, partij had de controle over het dagelijkse leven
van de inwoners (politiek, cultureel, sociaal en economisch). Persoonlijke vrijheden en rechten
waren gevaarlijk.
Na WW2 wilde de VS overal verkiezingen, de SU wilde in Oost-Europa communistische
regeringen in te voeren. Bij Conferentie van Potsdam 1945 verscherpte tegenstellingen ivm
verdeling Duitsland.
Na Potsdam ontstonden twee invloedssferen, communistisch en kapitalistisch. Onder druk van
stalin ontstonden in Oost-Europa volksdemocratieën, hier mocht alleen gestemd worden op
kandidaten die goedgekeurd waren door de SU. In West-Europa keerde landen terug naar
vooroorlogse situatie, liberale kapitalische democratieën. Door oorlog lagen landen in puin en
was economie slecht, dus ook in West-Europa kregen communistische partijen veel kiezers.
Voor angst dat West-Europa ook communistisch zou worden introduceerde Truman in ’47 het
Marshallplan. Dit was economische steun voor het opbouwen van landen getroffen door de
oorlog (en ook om communisme tegen te gaan). Een economisch sterk land zou minder snel te
prooi vallen aan het communisme.
Spanningen liepen steeds verder op met Blokkade van Berlijn (1948-49). Stalin was tegen
invoering Duitse mark, liet alle toegangswegen naar Berlijn afsluiten. Truman antwoordde met
een luchtbrug, liet vliegtuigen overvliegen met benodigdheden. Blokkade duurde 11 maanden.
Kort erna werd de BDR en de DDR opgericht en Europa bestond nu uit 2 machtsblokken.
Wantrouwen groeide verder door de opkomst van atoomwapens. Beide landen hadden in ’49
atoomwapens, de wapenwedloop was begonnen. In 1949 richtte de VS met andere landen de
NAVO op, om samen sterk te staan tegen de SU. Hiertegen richtte de SU de Warschaupact op.
Spanningen namen steeds heftiger toe en de angst voor het communisme groeide enorm in het
Amerika van de jaren 50. Onder Mccarthy kwam een heksenjacht naar communisten, het
mccarthyisme.