Professional Documents
Culture Documents
Kenmerkende aspecten
De Griekse democratie
Polis: een stadstaat (een stad plus het omringde platteland) die zichzelf bestuurt > Athene (500 vC)
met een uitzonderlijk hoog inwoner aantal, 300.000 mensen. Athene ontwikkelde zich tot een
Atheens imperium (= door een Athene gedomineerd bondgenootschap tussen verschillende Griekse
stadstaten)
Athene dwong andere steden tot samenwerking => sterke positie, belastinggeld en handel
Het bestuur: een directe democratie, alle burgers (volwassen mannen) met het Atheens burgerrecht
mochten rechtstreeks meebeslissen. Het bestuur was zo ingericht dat niemand te veel macht kon
veroveren (hegemonie: macht, heerschappij)
= Het geheel van rechten vd vrije bewoners van Athene waaronder (voor volwassen mannen) het
recht om deel te nemen aan de democratische besluitvorming. Het maakte niet uit of je arm of rijk
was. (onderlinge gelijkheid)
Volksvergadering: nam de belangrijkste beslissingen & koos elk jaar een stadsbestuur en
nieuwe generaals => kon besluiten om een schervengericht te houden, welke persoon had te
veel macht? (= ostracisme, het wegsturen van politici)
De Raad van 500 (het stadsbestuur): het dagelijks bestuur bestond uit 50 leden, die niet
langer dan een maand mochten blijven
Volksjury: de leden werden geloot (rechtsspraak)
Het leger: geleidt door 10 generaals, die elke jaar opnieuw werden gekozen
Filosofen: mensen die allerlei aspecten van het bestaan onderzochten en dachten na over hoe je een
polis moest besturen.
> Socrates: ik weet niets, behalve dat ik niets weet. Hij stelde kritische vragen, ook had hij kritiek op
de Goden. 399 vC wordt hij ter dood veroordeeld.
> Plato(427-347 vC): leerling Socrates => kon zich moeilijk voorstellen dat je bij de meerderheid van
stemmen kon bepalen wat goed of waar was.
>Aristoteles (384-322 vC): leerling Plato => vond dat alle burgers een politieke taak hadden, maar dat
er taakverdelingen moesten zijn tussen wat één persoon moest doen, wat aan enkelen
voorbehouden moest zijn en waar velen een rol in konden spelen. & hij vond dat kennis van groot
belang was om tot de juiste beslissingen te komen.
Philippus (papa Alexander): koning van heel Griekenland, doordat de Griekse steden door
voortdurende onderlinge strijd ernstig verzwakt waren. (= einde autonomie vd Griekse poleis)
Alexander de Grote (356-323): veroverde het hele Perzische rijk, hij was een briljante generaal en hij
had een goede politieke antenne waarmee hij loyaliteit afdwong. Daarnaast speelde hij in op de
tradities van de landen waarover hij regeerde: in Egypte werd hij de farao, in het Perzische rijk
handhaaft hij het satrapen systeem. Alexander wilde voorkomen dat zijn rijk uiteen zou vallen >
trouwpolitiek(lukt niet: alleen de hogere burgers trouwen met elkaar) en het vermengen van
Griekse/Macedonische soldaten met de lokale bewoners, door het stichten van nieuwe steden.
323: Alexander de Grote overlijdt > generaals veroveren delen van het rijk (de diadochen rijken) =>
later grotendeels veroverd door de Romeinen.
> door de stichting v Griekse steden, de migratie van Grieken en de vergrieksing van de bestaande
steden verspreidt de Griekse cultuur zich over het veroverde gebied (tijdens de heerschappij vd
diadochen) => het hellenisme: de Griekse beschaving na de veroveringen van het (Midden-) Oosten
door Alexander de Grote.
De democratie wordt vervangen door een oligarchie (= bestuur door een kleine elite), maar
de steden blijven/worden autonoom (in Griekenland)
De Griekse manier van besturen verspreidt zich, de Griekse bestuursorganen worden
overgenomen (magistraten, volksvergadering, stadsraden) (magistraat?)
Maar: niet persé democratisch
De steden in het Oosten kregen een Grieks uiterlijk: rechthoekig stratenplan, theaters
(=literatuur), gymnasia (=sporten), tempels
De verbeiding van de Griekse beeldende kunst, door de schilderingen/beeldhouwwerken in
theaters, gymnasia en tempels.
“Het hellenisme was en bleef namelijk iets voor de duidelijk afgescheiden bovenlaag. Aan de
onderkant van de samenleving bleven de mensen de lokale volkstaal spreken en leefde de inheemse
cultuur voort.”
Het Romeinse rijk = behoeft aan veiligheid + macht -> motivatie om gebieden veroveren => geld
[belasting innen] , landbouwgrond + krijgsgevangenen [slaven]
2e eeuw nC = Het romeinse rijk is op zijn grootst , ongeveer 50 miljoen mensen -> het rijk is het hele
mideellandse zeegebied + andere gebieden
Middelen die werden gebruikt bij de uitbreiding van het Romeinse rijk :
Het bestuur van de republiek (een staat die door de burgers gemeenschappelijk wordt bestuurd)
Senaat => 300 patriciërs, mensen van de regerende klassen => maken de wetten en kiezen de
consuls. > de uitgevaardigde wetten moesten goedgekeurd worden door een van de 2
volksvergaderingen. (= iedereen met een Romeins burgerrecht kon hierin mee stemmen)
367 vC = na een felle strijd tussen de patriciërs en de plebejers (sommige werden rijk en wilde macht)
worden de twee groepen samengesmolten => plebejers + patriciërs -> nobiles/optimaten > de
plebejers kunnen nu ook magistraat worden
Patronage: het verschijnsel dat een man (de patroon) burgers van lage afkomst (zijn cliënten)
beschermt in ruil voor politieke steun => de grote heren kregen nog meer invloed
Gaius Julius Caesar = laatste 2 eeuwen vC. Machtsstrijd door machtige mannen , verscheurd Rome →
beroepssoldaten waren loyaler aan hun commandant , het waren vaak de generaals die streden om
macht. => Gaius Julius Caesar : is de bekendste van deze machtige mannen
→ GJC slaagt erin om dictator te worden [dmv slimme bondgenootschappen & verovering v N-Gallië]
=> meestal in tijden van nood en deze man had absolute bevoegdheden → GJC laat zich uitroepen tot
dictator vh leven & dreigde de senaat buiten spel te zetten => weerstand + hij wordt vermoord in 44.
VC door verdedigers vd republiek [hij was niet de eerste keizer]
Octavianus [Augustus] = eerste keizer [27 vc – 12 nc] → GJC had zijn neef Oct aangewezen als zijn
opvolger
• opperbevelhebber vh leger & benoemde alle belangrijke bestuurders in het rijk [de senaat
bestond nog] => Augustus trok alles macht naar zich toe
• Hij kon hierdoor (alle macht) doeltreffend maatregelen nemen
• Het bestuur pakte soms wreed en meedogenloos uit
• Pax Romana => een lange periode van afgedwongen rust [tot 180 nC] , de conflicten die er
waren waren geen serieuze bedreigingen vd samenhang vh rijk
Verspreiding van de Griek-Romeinse cultuur
De Romeinse leefwijze was sterk beïnvloed door de Griekse => Grieks-Romeinse cultuur [aka klassiek
cultuur]
→ De Romeinen namen ook veel over vd Grieken => godsdienst , architectuur , beeldende kunst ,
literatuur , filosofie. [Romeinen konden Latijn & Grieks]
→ Romeinen hadden ook nog dingen zelf => Gladiatoren gevechten , leger
& organisatie , viaducten en wegen
De Romeinen hadden niet overal dezelfde invloed => Germanen [het westen] , die waren nog niet
zover ontwikkeld , dus daar hadden ze heel veel invloed → in sommige landen was al eeuwen een
Grieks cultuur , dus daar hadden ze niet zoveel invloed
Romanisering = de veroverde mensen nemen de Romeinse cultuur over => Tempels , Romeinse
namen , toga's , latijn leren etc..
Joden en christenen
Het Christendom rond 30 nC: 4 evangeliën die achteraf over het leven van Jezus zijn geschreven, geen
religieuze wetten, maar vergiffenis en verdraagzaamheid, geloven wel in de Messias, kerk,
monotheïstisch, de dag des oordeels: Jezus zal terugkeren
> het Christendom groeide door: de goede organisatie (oudsten en opzichters) en de verspreiding
door bekeerlingen in veel verschillende steden
=> oudsten werden bisschoppen en priesters, de opzichter werd later ook wel de paus
Concilie: vergadering van de christelijke kerk waarin besluiten worden genomen over de juiste
interpretatie van de christelijke leer. > zo probeerde men de eenheid in de kerk te bewaren en een
uniform Christendom te bereiken (door de bisschoppen en priesters)
Arianisme: stroming binnen het christendom waarvan de aanhangers geloofden dat Jezus Christus
een mens was en niet tegelijkertijd God.
Daarnaast werd de eenheid van het Christendom bevorderd door de Romeinen > ze stierven als
martelaren voor hun geloof, ze weigerde de Romeinse Goden te aanbidden en doordat ze stierven en
vervolgd werden, werden de Christenen als helden gezien. => saamhorigheid en kracht werd
bevorderd en er werden relieken bewaard van de martelaren.
Keizer Constantijn de Grote (280-337): maakt een eind aan de Christenvervolging in 313 en zorgde dat
het christendom gelijkgesteld werd aan andere religies => zondag werd een officiële rustdag, schonk
landgoederen en geestelijken hoefde niet meer het leger in.
Keizer Theodosius: maakt het Christendom tot staatsgodsdienst (=een godsdienst die is
voorgeschreven voor iedereen die voor de staat werkt)(392)
476: keizer Romulus Augustulus wordt afgezet door het leger, waarin veel Germaanse huurlingen
zaten => einde van het West-Romeinse Keizerrijk, de leider van de opstand benoemde zich tot koning
van het overblijvende Romeinse gebied.
Het Oost Romeinse Rijk (Byzantijnse rijk) blijft nog iets van duizend jaar bij elkaar.
330 nC: keizer Constantijn benoemt Byzantium (later Constantinopel) als nieuwe hoofdstad van het
Oost-Romeinse rijk > deze stad lag op een knooppunt van belangrijke water- en landwegen. => de
bewoners dankten hun kracht aan :
- de relatief grote welvaart, omdat men veel verdiende door de hoge belastingen die werden geïnd
door de handel (?) > men kocht verschillende aanvallen van buiten af
> het goed functionerende leger (veel geld = een goed leger)
> een uitgebreide bureaucratie = belasting innen
> de stevige grip op de organisatie van de kerk > eenheid in het rijk
=> het Rijk bleef hierdoor tot 1453 bestaan
Het oosters schisma: de breuk in 1054 tussen het christendom onder leiding van de Paus in Rome en
het orthodoxe christendom in het Oost-Romeinse Rijk > er waren meerdere kerkleiders, die elkaar in
hun onderlinge strijd om macht ervan beschuldigden dat zij de christelijke leer verkeerd
interpreteerden.
In 1453 neemt Mehmet II (Turkse Sultan) Constantinopel in > hij maakt Constantinopel tot de
hoofdstad van zijn Ottomaanse Rijk. Vanaf dan heet Constantinopel Istanbul.