You are on page 1of 5

Tijdvak 3 tijd van monniken en ridders/vroege middeleeuwen (hoofdstuk 4)

Bekering Franken tot Christendom à De Frankische koning Clovis bekeerde zich tot het christendom. Hij
zorgde ervoor dat de inwoners van zijn rijk, al dan niet onder dwang, gekerstend werden.
Bekering Saksen door Karel de Grote à Karel de Grote dwong de Saksen, onder bedreiging van de doodstraf,
het christendom aan te nemen, om hen tot gewillige onderdanen te maken.
Bekering Slavische volken in Oost-Europa à Slavische volken op de Balkan (Bulgaren, Serviërs) en in Rusland
werden tot het christendom gebracht vanuit het Byzantijnse rijk.

Monniken bekeerden een groot deel van Europa hun strategie was:
• Stichten van kloosters en aantrekken van nieuwe monniken. Vanuit zo’n klooster: bekeringswerk en
nieuwe kloosters stichten.
• Bekeren van regionale machthebbers, of hun steun verwerven. Die machthebbers oefenden dan drang
uit op de bevolking.

Frankische vorsten en machthebbers steunden hen omdat zij het christendom zagen als een stabiliserende
factor: eenheid en rust onder de bevolking.
2 monniken die zich hebben onderscheiden bij het verbreiden van het christendom in NL en in rest van
Noordwest-Europa zijn Willibrord en Bonifatius uit Engeland.

Ook vanuit Ierland, Schotland en Engeland trokken veel monniken Europa in om de bevolking tot het
christendom te bekeren.
Het christendom in West-Europa werd zo groot dat ook Slavische vorsten het christendom invoerden (onder
Slovenen, Kroaten, Tsjechen, Slowaken en Polen).
­ Gebeurde in de 8ste tot de 10de eeuw.
Slavische volken op de Balkan (Bulgaren, Serviërs) en in Rusland werden tot het christendom gebracht vanuit
het Byzantijnse rijk (de gebruikelijke naam voor het Oost-Romeinse rijk; Byzantium was de oude naam van
Constantinopel).

Soorten geestelijken
Seculiere geestelijken: paus, bisschoppen en priesters, zij leven ‘in saeculo’ dat wil zeggen ‘in de wereld’ dus
tussen de andere mensen. Paus heeft ook oppertoezicht over kloosters, verder kon hij concilies
(kerkvergaderingen van alle bisschoppen) bijeenroepen.
Reguliere geestelijken: monniken en nonnen, woonden niet tussen de mensen maar in kloosters.

Geestelijken hebben een zeer grote invloed:


• Geestelijken hebben en geven de meeste informatie. (enigen die konden lezen en schrijven)
• Geestelijke leiders op veel gebieden als leidsman aanvaard. (hielpen bij opstellen wetten en betrokken
bij belangrijkste gebeurtenissen in leven geboorte, huwelijk en dood)
• De paus kon zelfs koningen en keizers in de ban doen.
• De Kerk bezit grote rijkdommen.
• Geestelijken hebben grote invloed op literatuur, kunst en wetenschappen.

Samenleving in het Romeinse rijk: Agrarisch-urbane samenleving


• Een kenmerk van het Romeinse rijk was de cultuur van een agrarisch-urbane samenleving. Dat laatste
houdt in dat de bevolking zowel op het platteland als in steden woonde en vooral leefde van
landbouw (op het platteland) en van handel en nijverheid (in de steden).

Agrarische samenleving in de Vroege Middeleeuwen

Grootgrondbezitters:
1. Sommige Germaanse machthebbers slaagden erin grote gebieden met landbouwgrond in bezit te
krijgen:
2. Ook bisschoppen en abten van kloosters verwierven veel grondbezit.
- Het grootgrondbezit werd in grote delen van West-Europa georganiseerd en geëxploiteerd volgens het
hofstelsel, ook wel domeinstelsel genoemd.
Kenmerken van het hofstelsel/domeinstelsel:
• Kern van een hof / domein was een versterkte boerderij, kasteel of klooster en landerijen van de
grootgrondbezitter; daaromheen woonden horige boeren die grond in pacht hadden.
• Op de domeinen zorgden de mensen voor bijna alles wat ze nodig hadden.

Horige:
(1) Zij ‘hoorden’ tot de grond die zij bewerkten. Zij mochten niet verhuizen en ook niet trouwen met
iemand van buiten het domein.
(2) Horigheid was, evenals slavernij, erfelijk: men werd als horige geboren en bleef dat levenslang.
Verplichtingen horigen ten opzichte van hun heer:
1. Zij moesten als pacht een deel van wat hun boerderij voortbracht, aan de heer afstaan;
2. Zij moesten ‘herendiensten’ verrichten. De belangrijkste herendienst was het bewerken van de
landerijen van de heer.
Edelen
Hun taken:
1. Besturen van hun domeinen
2. Recht spreken over hun onderdanen
3. Zo nodig oorlog voeren
Gelaagdheid onder de edelen:
1. Lage edelen (meesten) beheerden een of enkele domeinen, ze woonden in kleine kastelen
2. Hoge edelen woonden in grote burchten. Anders dan lage edelen hadden zij enige luxe.

Ontstaan Leenstelsel/feodalisme
Hoge edelen (koningen, hertogen, graven) bezaten honderden domeinen en hadden behoefte aan trouwe en
bewapende volgelingen à zij gaven een deel van hun domeinen in leen aan lagere edelen, die hen in ruil
daarvoor moesten helpen (oorlogen) à zo ontstond feodalisme (leenstelsel)
Leenheer: degene die het leen geeft
Leenmannen/vazallen: degene die het leen krijgen
Vazal: dienaar/helper

Feodalisme: feodum (leen)


1. Het feodalisme (leenstelsel) was een vorm van bestuur, waarbij een leenheer (degene die het leen
gaf) een groot deel van zijn grondgebied uitleende aan leenmannen (degenen die het leen kregen).
2. Leenheer en leenman sloten een verdrag, waarin de verplichtingen die zij tegenover elkaar hadden,
werden vastgelegd.
Islam
Ontstaan Islam: Op het Arabisch schiereiland in Mekka, in de eerste decennia van de 7de eeuw.
- Volgens de overlevering kreeg Mohammed via een engel van Allah opdracht om diens bestaan en wil
kenbaar te maken aan de mensen. Mohammed wordt daarom ‘de profeet (boodschapper) genoemd.

Verbreiding door Arabieren


Veroverde gebieden:
• Grote delen van het Perzische rijk,
• Grote delen van het Oost-Romeinse (Byzantijnse) rijk,
• De kuststrook van Noord-Afrika,
• Het grootste deel van het Iberisch schiereiland (Spanje en Portugal).
Reden dat iedereen moslim werd in deze gebieden:
• De inhoud van de islam
• Niet-moslims werden tweederangsburgers (geen bestuursfuncties, geen wapens, mochten niet
trouwen met moslimvrouwen).
• Niet-moslims moesten een speciale belasting betalen.
• Men werd eenvoudig moslim: door uitspreken van de geloofsbelijdenis.
• Zwakke aangrenzende rijken
• Jihad: verplichting om geloof te verspreiden
Arabisch-Islamitische Wereldbeeld:
• De bewoonde wereld in tweeën gedeeld: het gebied van de islam en dat van de oorlog.
• Wereldbeeld van Ptolemaeus (aardbol centrum heelal) overgenomen.
• De Kaäba (Mekka) op kaarten centrum van de wereld.
-Arabisch-Islamitische wereld- en mensbeeld kwam overeen met joods-christelijke mensbeeld.

Vijf zuilen van de Islam:


1. Uitspreken van geloofsbelijdenis ‘ er is geen andere god dan Allah en Mohammed is zijn profeet’
2. Gebed vijfmaal per dag
3. Geven van aalmoezen (2 soorten, een uit vrije wil en een verplichte)
4. Vasten in de maand ramadan
5. Hadj (pelgrimstocht) deze vindt twee maanden na ramadan plaats

Ontstaan kruistochten, oorzaak: Na de verovering van Palestina door de islamitische Arabieren mochten
christelijke pelgrims de heilige plaatsen in Palestina blijven bezoeken.
à Maar dat mocht niet meer toen in de 11de eeuw een groot deel van het Midden-Oosten werd veroverd
door een ander islamitisch volk, de Seldsjoeken.
à Pelgrims berichtten dat zij door de Seldsjoeken slecht werden behandeld.

Waarom deden mensen mee aan kruistochten:


• Enthousiasme voor christendom en bevrijding van heilige plaatsen in Palestina.
• Roem, rijkdom en avontuur.
• Paus beloofde deelnemers vergeving van zonden.
• Misdadigers hoefden hun straf niet te ondergaan.

Gevolgen kruistochten:
• Handel nam toe: voedsel en wapens naar kruisvaarders en luxeartikelen terug (zijde en specerijen).
• Bij handel ontstond een nieuw beroep: bankier.
• Nieuwe goederen/producten drongen overal in Europa door.
• Door toegenomen handel groeiden steden in Europa.
• Europeanen leerden nieuwe ideeën: op gebieden van wiskunde, sterrenkunde en medicijnen.
• Er waren wetenschappelijke contacten en activiteiten.
• Beeldvorming over islamitische wereld veranderde.

Tijdvak 4 Tijd van steden en staten, hoge en lage middeleeuwen (hoofdstuk 4)


Factoren die bijdroegen aan herleving van de handel: In de 11de en 12de eeuw overwonnen kooplieden hinder-
nissen
• Ze gingen samenwerken; zij sloten zich aaneen in gilden.
• Ze kregen steun van de landsheer en hoge edelen:
- tegen rovers
- verbetering wegen en bruggen
- afschaffing tol en belastingen van lagere adel
- invoering één muntstelsel in hun gebied
-Handel herleefde het eerst in Italië omdat het lag tussen het Midden-Oosten en rest van Europa.
-Overeenkomst tussen Hanze met Europese unie in onze tijd: wegwerken van handelsbelemmeringen in
Europa.

Steden herleefden omdat:


• Door handel herleefden oude steden en ontstonden nieuwe, om handel te kunnen drijven zijn steden
nodig: de beste verzamelplaats voor mensen die goederen en producten willen kopen en verkopen.
Kooplieden gingen er bij elkaar wonen
• De steden groeiden doordat de werkgelegenheid er toenam, veel mensen van het platteland
verhuisden naar de steden: onder andere horigen die de vrijheid zochten
Ambachten herleefden omdat:
In tegenstelling tot boeren op domeinen konden stedelingen niet alles zelf vervaardigen, daarom werden
ambachtslieden de grootste bevolkingsgroep. à Hierdoor ontstond een agrarisch-urbane samenleving, deze
ontstond weer door herleving van handel, ambachten en steden. Grootste deel van de bevolking woonde nog
op platteland en leefde van landbouw. Maar meer mensen gingen in steden wonen en leefden vooral van
handel en ambachten.

Stadsrechten
Waarom wilden stedelingen stadsrechten?
- In het begin hadden de stedelingen allerlei verplichtingen, ze wilden hiervan af en verzochten daarom
de landsheer (koning, graaf of hertog) om de stad stadsrechten te schenken
Waarom waren landsheren bereid die te verlenen?
- In ruil voor stadsrechten eisten hoge edelen erkenning als landsheer en het betalen van belastingen.
Zij kregen militaire hulp en financiële steun van steden.
Voorbeelden stadsrechten:
• Geen verplichtingen meer tegenover de grootgrondbezitter
• Zelf bestuur en rechtspraak mogen regelen
• Zelf mogen bepalen wie stadsburger is en wie niet

Ketterijen: meningen die de leiders van de kerk hebben verboden


De dominicanen en de franciscanen hadden een belangrijk aandeel in de bestrijding van ketterijen:
• De Franciscanen probeerden door hun preken de mensen van ketterij te weerhouden.
• De Dominicanen hielden zich door middel van speciale rechtbanken bezig met het opsporen en
berechten van ketters. Dit waren de zogenoemde rechtbanken van inquisitie.

Investituurstrijd: ging over benoeming van bisschoppen, abten en andere geestelijken: of door de
geestelijkheid of door vorsten.
Wie won de strijd en op welke wijze?
• Gregorius VII verbood het benoemen van kerkelijke functionarissen door vorsten. Dit verbod was
vooral gericht tegen de machtigste vorst van die tijd: koning (later keizer) Hendrik IV van het Duitse
Rijk. Hendrik IV zorgde ervoor dat ‘zijn’ bisschoppen in het Duitse Rijk Gregorius VII niet meer als paus
erkenden. Daarop deed Gregorius Hendrik IV in de kerkelijke ban.
Wat was uiteindelijk het resultaat van de machtsstrijd?
• Hendrik V (opvolger Hendrik IV) erkende gezag Kerk bij benoeming bisschoppen en abten (Concordaat
van Worms).
• Op den duur moest de paus erkennen dat hij niet genoeg macht bezat om vorsten te kunnen afzetten.
Ook kon hij vorsten niet dwingen een andere politiek te volgen.
Waarom was er aan het einde van de middeleeuwen geen volledige scheiding van kerk en staat?
• Vorsten bleven vaak rekening houden met wensen van de Kerk.
• Geestelijken kregen vaak belangrijke taken in het bestuur van het land.

Nationalisme
Voorwaarden voor het ontstaan van nationalisme:
• Het besef over gemeenschappelijke ervaringen te beschikken,
• Het besef gemeenschappelijke belangen te hebben.
Waardoor slaagde Willem de Veroveraar erin de macht in handen te krijgen?
• Hij gaf grootste deel grond in leen aan Normandische ridders en soldaten, maar zorgde ervoor dat zij
slechts kleine gebieden kregen.
• Bestuur en rechtspraak kwamen in handen van koninklijke ambtenaren.

Magna Charta (grote oorkonde)


Waarom was dit zowel een beperking van de macht van de koning als een vorm van centralisatie:
• Beperkte de macht van de koning: geen belasting zonder toestemming adel, geestelijkheid en burgerij.
• Magna Charta gold voor het hele land, dus een vorm van centralisatie.

Kerken
Belangrijke veranderingen in late middeleeuwen op gebied van bouwkunst:
• In de bouwkunst veranderde de bouwstijl: de romaanse bouwstijl ging over in de gotische.
Kenmerken van de Romaanse stijl zijn ronde bogen, kleine ramen, dikke muren en zuilen.
• Kenmerken van de gotische stijl zijn spitse bogen, zoveel mogelijk hoge en smalle ramen met glas-in-
lood, zo weinig mogelijk muren en veel slanke zuilen.

You might also like