You are on page 1of 10

GS Hoofdstuk 2 - Tijd van Grieken en Romeinen

Tijd van Grieken en Romeinen (3.000 v. Chr. – 500 n. Chr.)

Oriëntatie

KA: 4. De ontwikkeling van het wetenschappelijk denken en het denken over burgerschap en politiek in de
Griekse stadstaat.  Naar filosofen uit Klein-Azië ontwikkelden de Grieken de filosofie. Ook hielden zij zich
bezig met de wetenschappen  In de poleis (stadstaten) van Griekenland worden er allerlei politieke ideeën
ontwikkeld. Er komen verschillende bestuursvormen aan bod. Athene heeft bijvoorbeeld een monarchie,
aristocratie, tirannie en democratie gekend.  Atheense burgers die te veel macht dreigden te krijgen,
konden worden verbannen.

5. De groei van het Romeinse imperium waardoor de Grieks-Romeinse cultuur zich in Europa
verspreidde.  De Romeinen waren onder de indruk van de Griekse cultuur en namen deze deels
over.  De Romeinen veroverden Griekenland en andere hellenistische koninkrijken. Daarbij
veroverden ze op een gegeven moment ook Noord-Afrika en Europa. Daardoor verspreidde de
gemende Grieks-Romeinse cultuur zich in deze gebieden.  Er ontstond een rijk waarin de
bovenlaag Grieks-Romeins was.

6. De klassieke vormentaal van de Grieks-Romeinse cultuur.  We spreken over de ‘klassieke’


vormentaal, omdat deze lang een voorbeeld is (geweest) voor de Europese beeldkunst.  De
Griekse vormentaal was terig te zien in de manier waarop zij tempels bouwen (denk aan de zuilen)
en lichaamsconstructies; de Romeinse eerder door hun aquaducten, boogconstructies, en
dergelijke

7. De confrontatie tussen de Grieks-Romeinse cultuur en de Germaanse cultuur in Noordwest-Europa.


 De Romeinen kwamen terecht bij de Germanen, die geen schrift, wetenschappelijk denken of
hoogontwikkelde cultuur kenden. Daarom vond er een botsing plaats.  De Romeinen konden de
Germanen niet verslaan. De Rijn werd daardoor de grens van de ‘romanisering’.  Doordat de
Germanen op een gegeven moment het Romeinse Rijk binnendringen, wordt het Oost- en West-
Romeinse Rijk gesplitst, in de 3e eeuw na Christus  In de 5e en 6e eeuw vonden er Germaanse
volksverhuizingen plaats. Veel Germanen leefden in het Rijk. Het Rijk stortte door deze
verhuizingen in.

8. De ontwikkeling van het jodendom en christendom als de eerste monotheïstische godsdiensten. 


De joden waren de eerste monotheïsten. Rond 30 na Chr. werd de joodse man Jezus van Nazareth
aan het kruis gespijkerd. Dit was de verlosser uit de joodse geschriften.  Jezus kreeg echter veel
aanhangers en dit vonden de joodse priesters zo intimideren, dat hij ter dood werd veroordeeld. 
Veel aanhangers van Jezus gingen zich christenen noemen en vertrokken naar Palestina, om hun
geloof verder te verspreiden.  In het Romeinse Rijk worden christenen streng vervolgd. Dat komt
omdat de christenen weigerden eerbied te tonen voor gebruiken van de Romeinse
staatsgodsdienst.  Pas in de 4e eeuw wordt door Constantijn het christendom gelegaliseerd;
Theodosius maakt het de staatsgodsdienst eind 4e eeuw.

§1 Politiek en burgerschap in de Griekse wereld

Je kunt uitleggen dat de Griekse wereld op bestuurlijk gebied verdeeld was, maar op cultureel gebied
verenigd. Griekenland bestond uit zelfstandige stadstaten/poleis (= meervoud van polis). Dit kwam vooral
door de natuurlijke omstandigheden in Griekenland (bergen en eilanden). De poleis voeren geregeld oorlog
met elkaar. Elke polis was trots op zijn zelfstandigheid maar de inwoners voelden zich niet alleen een
inwoner van een polis maar ook een onderdeel van de Griekse beschaving; ze vereerden dezelfde goden,
spraken dezelfde taal en genoten van dezelfde heldenverhalen. Ook vaardigen alle stadstaten deelnemers
af naar de Olympische Spelen; zolang de Spelen duurden werden onderlinge oorlogen opgeschort.
Je kunt vier bestuursvormen die in Griekenland voorkwamen, noemen, beschrijven en herkennen.

1. monarchie; koning regeert, komt door erfopvolging aan de macht, maakte langzamerhand plaats
voor aristorcratie.

2. aristocratie; een kleine groep aanzienlijke inwoners regeert. De edelen vonden dat zij dit konden
gezien hun afstamming (geld voor uitrusting) en met hun militaire rol. De groeiende welvaart zette
de aristocratie onder druk; steeds meer mensen hadden geld voor een militaire uitrusting en deze
mensen maakten aanspraak op het burgerschap -> burgerschap / democratie

3. burgerschap; welvarende burgers die een actieve rol hadden in het leger kregen politieke rechten
(bijv. lid worden van een volksvergadering), burgers mogen meebeslissen over het bestuur. alleen
vrije mannen die in een stadstaat geboren waren, bezaten het burgerschap.

4. tirannie; alleenheerschappij waarin één man met goedkeuring van ontevreden bevolking op
onwettige manier de macht had gekregen, kwam vooral voor in stadstaten waar de aristocratie het
verlenen van het burgerschap tegenhielden.

Je kunt beschrijven wat het burgerschap in de Atheense democratie inhield. Democratie : démos (volk) en
kratos (macht) -> het deel van het volk dat burgerschap heeft, heeft de macht doordat het de politieke
beslissingen neemt. Vrouwen, slaven en inwoners van niet-Atheense afkomst waren uitgesloten.

De mannen die burgerschap bezaten waren gelijk, ongeacht hun inkomen en beroep. Ze mochten stemmen
en spreken in de volksvergadering. Om te voorkomen dat de macht in handen van een kleine groep mensen
zou vallen die ander omkochten, werden belangrijke functies door loting verdeeld. Het lotingsysteem is
democratisch omdat ieder burger ervoor in aanmerking kan komen (gelijkheidsbeginsel) en bevoorrechting
en machtsmisbruik in theorie zijn uitgesloten

Het dagelijks bestuur was in handen van de Raad van Vijfhonderd. Dit dagelijks bestuur bereidde de
besluiten waarover in de volksvergadering gestemd werd. Directe democratie: om te mogen stemmen
moest een burger persoonlijk aanwezig zijn bij de vergadering.

Je kunt uitleggen hoe de Griekse stadstaten hun zelfstandigheid verloren Griekse stadstaten in Ionië (West-
Turkije) kwamen onder Perzisch bestuur maar vochten zich, met behulp van Athene, vrij. Na de Perzische
Oorlog moesten veel stadstaten zich als bondgenoot schikken in de hegemonie van de twee machtigste

De senaat was het machtigste politieke orgaan in de Romeinse publiek en bestond uit leden van de meest
vooraanstaande families, de patriciërs. De senaat leverde bestuurders, rechters en priesters. De rest van
het Romeinse volk, de plebejers, had nauwelijks politieke invloed.

De Romeinen lieten sommige overwonnen volken besturen door eigen leiders. Die waren meestal zeer
gemotiveerd om aanvallen van buiten het rijk tegen te houden. Want als zo’n aanval slaagde, verloren ze
zelf hun machtpositie. Maar als het nodig was, konden de Romeinen zelf ook snel ter plaatse zijn, dankzij
het uitgebreide wegennet. Ook legden zij langs de grenzen van het rijk limes aan, een verdedigings-
systeem van legerkampen en wachttorens.

Je kunt uitleggen wat de oorzaken en gevolgen waren van romanisering. Romanisering: het overnemen van
veel elementen van de Romeinse cultuur door de gebieden die onder Romeinse heerschappij stonden.

Oorzaak: door de aanwezigheid van Romeinen in een gebied, werd dat gebied beïnvloed door de Romeinse
cultuur.

Gevolgen: - overal golden de Romeinse wetten - Er kon door het hele rijk veilig gehandeld worden -
Inwoners konden deel uit maken van de Romeinse maatschappij. - een proces van culturele eenwording
(maar wel met lokale verschillen). - Overnemen van veel elementen van de Romeinse cultuur zoals het
schrift, kleding, voedingsmiddelen en het Latijn (de Romeinse taal)
Voor de komst van de Romeinen was er in het oosten al een landbouwstedelijke samenleving; de Romeinen
namen hier veel van de bestaande cultuur over (de taal).

Het westen was vooral een landbouwsamenleving; hier stichten de Romeinen zelf steden, herkenbaar aan
het forum (plein), tempels, bestuursgebouwen, theaters en badhuizen.

Je kunt uitleggen waardoor zich in het Romeinse Rijk groepen Germanen vestigden en wat daarvan de
gevolgen waren. De Romeinen namen Germanen in dienst als soldaten en ze beloonden hen bij goed
gedrag met het Romeinse burgerrecht. Daarmee konden de Germanen hogerop komen in de Romeinse
maatschappij. Sommigen traden zelfs toe tot de lijfwacht van de keizer.

§4 Grieks-Romeinse cultuur

Je kunt uitleggen waardoor zich in het Romeinse Rijk een Grieks- Romeinse mengcultuur verspreidde. Door
de veroveringen van de Romeinen op de Griekse koloniën in Zuid-Italie (deze koloniën waren rijk en verder
ontwikkeld dan Rome), het Griekse vaste land en de hellenistische gebieden. Hierdoor:

 leerden de Romeinen wijn en olijfolie maken

 gingen de Romeinen het schrift en de munten gebruiken.

 namen de Romeinen de Griekse godenwereld over waarbij ze de Griekse goden Romeinse namen
gaven.

 kopieerden de Romeinen de architectuurelementen van de Griekse tempels.

Je kunt de vormentaal van de Grieks-Romeinse beeldhouwkunst en architectuur beschrijven en herkennen.


Met vormentaal worden de Grieks-Romeinse architectuur en beeldhouwkunst bedoeld. Deze zijn klassiek
omdat zij in de latere westerse cultuur als voorbeeld gelden.

Architectuur Richtinggevend zijn de stijlen waarin Grieken (en in navolging daarvan de Romeinen) hun
tempels bouwden en versierden met reliëfs, vrijstaande beelden en zuilen:  klassieke vorm  dubbele rij
zuilen  een architraaf  de architraaf: de horizontaal gelegen balk die op de kapitelen rust  de kapiteel:
versierde bekroning van een zuil  een timpaan: driehoekige voorgevel van een klassieke tempel, vaak
versierd met reliëfs. De verbeteringen die de Romeinen aanbrachten in de bouwkunst:

 het gebruik van beton als bouwmateriaal

 de boogvorm. Het grote verschil in tempelbouw tussen Grieken en Romeinen was dat de Griekse
tempel vanuit alle vier zijden te betreden was en de Romeinse alleen aan de voorzijde.

Beeldhouwkunst Kenmerkend voor de klassieke Griekse beeldhouwkunst is de idealisering van het


menselijk lichaam (volmaakte menselijke gestaltes). - Levensechte standbeelden - meestal leunt het
lichaamsgewicht op één been en is het bekken gekanteld; hierdoor lijkt het beeld in beweging te komen - in
de hellenistische periode: beelden tonen een moment, een scène De Romeinen kopiëren de Griekse stijl
aanvankelijk, maar gaandeweg ontwikkelen ze een eigen stijl, die realistischer is en mensen minder
‘perfect’ afbeeldt.

§5 De verspreiding van het christendom

Je kunt aangeven waarin het jodendom en het christendom zich onderscheidden van de meeste andere
religies in de Oudheid.

1. Het jodendom en het daaruit voortgekomen christendom is de oudste monotheïstische godsdienst


(een religie met één god). In de Oudheid was dit een uitzondering omdat alle andere religies
polytheïstisch waren.
2. De joodse godsdienst week verder af van andere (polytheïstische) religies in die tijd door het
gebruik van heilige boeken (de Tenach).

Je kunt uitleggen wanneer en waardoor het christendom uit het jodendom ontstond. Het christendom
begon als een stroming binnen het jodendom. Anders dan aanhangers van het jodendom vonden
christenen het belangrijk anderen tot hun geloof te bekeren (= waardoor).

Het West-Romeinse Rijk brokkelde in de 5e eeuw verder af door de volksverhui- zingen. De komst van de
Hunnen, een steppevolk uit Centraal-Azië, zorgde voor onveiligheid in Noord- en Oost-Europa, waardoor
meer Germaanse volken op de vlucht sloegen en het West-Romeinse rijk introkken. In het Romeinse leger
waren Germaanse bondgenoten steeds belangrijker geworden. Geromaniseerde Germaanse generaals
stichtten steeds vaker zelfstandige koninkrijken in het Romeinse Rijk waardoor de Romeinse wereld sterk
veranderde. Dat was ook op economisch gebied het geval. Door de toenemende onveiligheid was de
handel teruggelopen waardoor de steden waren gekrompen en de inwoners waren weggetrokken naar het
platteland. In 476 werd de keizer in Rome afgezet door een Germaanse generaal; voor historici een signaal
om het Romeinse Rijk te beëindigen en de Middeleeuwen te laten beginnen.

Begrippen  architraaf Draagbalk die rust op zuilen.  aristocratie Bestuur door een groep edelen. 
beschaving Ontwikkeling die een volk heeft bereikt op het gebied van kunst, techniek, wetenschap, normen
en waarden.  burgerschap Het hebben van politieke en maatschappelijke rechten als inwoner van een
stad, gebied of land.  cultus Religieuze eredienst.  de Kerk De organisatie die leiding geeft aan de
christenen.  democratie Bestuursvorm waarin het volk de hoogste macht heeft.  diaspora Verspreiding
van een volk over vele landen.  directe democratie Burgers stemmen zelf over politieke voorstellen,
bijvoorbeeld in een volksvergadering.  epos Lang verhalend gedicht over helden en goden.  filosoof
Denker die zoekt naar logische verklaringen voor verschijnselen of antwoorden op levensvragen. 
hegemonie Overheersende invloed van een staat over andere staten.  hellenisme De verspreiding van
Griekse cultuur in de gebieden die Alexander de Grote had veroverd.  imperium Een groot rijk waarin
meerdere volken door één volk worden bestuurd.  kapiteel Versierde bekroning van een zuil.  klassiek
Van blijvende waarde. De cultuur van de Grieken en Romeinen noemen we klassieke cultuur.

 kolonie Een nederzetting buiten het eigen land, waar inwoners van het eigen land zich vestigen en er
economische en/of bestuurlijke macht hebben.  komedie Theaterstuk dat bedoeld is om het publiek te
laten lachen.  landbouwstedelijke samenleving Een samenleving waarin veel mensen op het platteland
wonen en van de landbouw leven, maar waarin ook steden bestaan als centra van bestuur, handel en
nijverheid. Ook: agrarisch-urbane samenleving.  martelaar Iemand die is gestorven voor zijn geloof. 
messias Redder, verlosser, heilbrenger.  monarchie Een land waarin een koning door erfopvolging aan de
macht is gekomen.  monotheïsme Een godsdienst waarin één god wordt vereerd.  mythe Verhaal waarin
goden en helden voorkomen.  patriciër Lid van een adellijke of voorname familie.  polis Grieks voor
stadstaat, meervoud is poleis.  republiek Een land zonder koning, waarin de macht is verdeeld onder een
deel van de burgers.  retorica De kunst van het spreken in het openbaar.  romanisering Het overnemen
van elementen van de Romeinse cultuur door niet-Romeinse volken.  satire Kunstvorm waarbij op een
humoristische wijze kritiek wordt geleverd op bijvoorbeeld een politicus of de maatschappij.  senaat
Politiek overlegorgaan.  timpaan Driehoekige voorgevel van een klassieke tempel, vaak versierd met
reliëfs.  tirannie Bestuur door een (vaak wrede) alleenheerser.  tragedie Theaterstuk met een noodlottig
einde.  wetenschap Het begrijpen en verklaren van een verschijnsel door het gebruik van het verstand,
waarnemingen en logisch redeneren.  zuil Stenen pilaar ter ondersteuning van een gebouw.

Tien tijdvakken en kenmerkende aspecten


Tien tijdvakken en de kenmerkende aspecten.

Tijd van jagers en boeren (Prehistorie, tot 3000 voor Chr.)  De levenswijze van jagers en verzamelaars. 
Het ontstaan van landbouw en landbouwsamenlevingen.  Het ontstaan van de eerste stedelijke
gemeenschappen.

Tijd van Grieken en Romeinen (Oudheid, 3000 voor Chr. tot 500 na Chr.)  De ontwikkeling van het
wetenschappelijk denken en het denken over burgerschap en politiek in de Griekse stadstaat.  De
klassieke vormentaal van de Grieks-Romeinse cultuur.  De groei van het Romeinse Rijk waardoor de
Grieks-Romeinse cultuur zich in Europa verspreidde.  De ontwikkeling van het Christendom en Jodendom
als eerste monotheïstische godsdiensten.  De confrontatie van de Grieks-Romeinse cultuur en de
Germaanse cultuur van Noordwest-Europa.

Tijd van monniken en ridders (Vroege middeleeuwen, 500 tot 1000)  De verspreiding van het christendom
in heel Europa.  De vrijwel volledige vervanging in West-Europa van de agrarisch-urbane cultuur door een
zelfvoorzienende agrarische cultuur, georganiseerd via hofstelsel en horigheid.  Het ontstaan van feodale
verhoudingen in het bestuur.  Het ontstaan en de verspreiding van de islam.

Tijd van steden en staten (Late middeleeuwen, 1000 tot 1500)  De uitbreiding van de christelijke wereld
naar buiten toe, onder andere in de vorm van kruistochten.  De opkomst van handel en ambacht die de
basis legde voor het herleven van een agrarisch-urbane samenleving.  De opkomst van de stedelijke
burgerij en de toenemende zelfstandigheid van steden.  Het conflict in de christelijke wereld over de vraag
of de wereldlijke of de geestelijke macht het primaat behoorde te hebben.  Het begin van staatsvorming
en centralisatie.

Tijd van ontdekkers en hervormers (Renaissance/Reformatie, 1450 tot 1600)  Het begin van de Europese
overzeese expansie.  De protestantse reformatie en splitsing van de christelijke kerk in West-Europa.  De
hernieuwde interesse voor de klassieke oudheid.  Het veranderende mens- en wereldbeeld van de
renaissance en het begin van een nieuwe wetenschappelijke belangstelling.  (De opstand in de
Nederlanden en het ontstaan van een onafhankelijke Nederlandse staat.)

Tijd van regenten en vorsten (Gouden eeuw in Nederland, 1600 tot 1700)  De wetenschappelijke revolutie.
 Het streven van vorsten naar absolutie macht.  Het ontstaan van handelskapitalisme en het begin van
een wereldeconomie.  (Het burgerlijk bestuur en de stedelijke cultuur in de Nederlandse Republiek.) Tijd
van pruiken en revoluties (Verlichting, 1700 tot 1800)

 Het ‘verlicht denken’ dat werd toegepast op alle terreinen van de samenleving.  De pogingen om het
vorstelijk bestuur op eigentijdse verlichte wijze vorm te geven (verlicht absolutisme).  De democratische
revoluties in westerse landen met grondwetten, grondrechten en staatsburgerschap.  De uitbouw van de
Europese overheersing in de vorm van plantagekoloniën en slavenhandel en de opkomst van het
abolitionisten.

GS Hoofdstuk 1 - Tijd van jagers en boeren


Tijd van jagers en boeren (tot 3.000 v. Chr.)

KA: 1. De levenswijze van jagers en verzamelaars. Jagers-verzamelaars, ook wel nomaden, leefden in de
deelperiode van de prehistorie die wij het Paleolithicum noemen, de oude Steentijd. Ze leefden van de
jacht en van de verzamelde oogst van planten en zaden zoals hun naam al suggereert. Ze reisden achter
hun eten aan: wanneer de dieren waarop ze jaagden wegtrokken en er geen eten te verzamelen was,
gingen zij er achter aan. Ze maakten geen huizen die lang zouden kunnen blijven staan, of voorwerpen die
te zwaar waren om ver mee te nemen, omdat ze toch niet al te lang op één plek zouden blijven. Er is
daarom ook weinig bekend over hun immateriële cultuur, er is niets van over omdat er geen schrift was
tijdens de prehistorie, we weten dus weinig over hun godsdiensten en geloven. Dat moeten we halen uit de
weinige grafgiften die er gevonden zijn

2. Het ontstaan van landbouw en landbouwsamenlevingen. Rond 11000 voor christus veranderde het
klimaat in Mesopotamië. Door de vele regenval werden de zaden groter, de grond vruchtbaarder
en stierven er veel dieren. De eerste mensen begonnen daar ook met het experimenteren met het
verbouwen van graan, dit gebied wordt ook wel de Vruchtbare Halve Maan genoemd. Dankzij deze
verbouwingen, bleven groepen mensen op één plaats wonen en werden ze sedentair, ze bouwden
een klein dorpje. Deze overgang van het jagen in het Paleolithicum naar de landbouw in het
Neolithicum wordt ook wel de Neolithische Revolutie genoemd. In de eerste agrarische
samenlevingen kregen mensen steeds meer bezittingen in de vorm van potten en
landbouwgereedschappen. Ook ontstonden hier de eerste sociale ongelijkheden, men met de
meeste oogst had de meeste macht, vaak werden deze mensen ook politieke leiders van dorpen.
Een sociale hiërarchie ontstond. Een bekend voorbeeld van een agrarische samenleving is het oude
Egypte. De grond rond de Nijl bestond dankzij de overstromingen van de rivier uit vruchtbare slib.
Dankzij een ingewikkeld irrigatiesysteem werd het water van de Nijl naar akkers verderop geleid.
De oogsten groeiden dankzij deze uitvinding, dankzij deze groei, groeide de bevolking ook nog eens
en konden mensen zich gaan specialiseren in andere beroepen, zoals pottenmaker of smid, omdat
er genoeg mensen in de landbouw werkten dankzij de toename in bevolking. De leider van al deze
mensen was een farao, hij was de wetgever en de bestuurder. Onder andere gaf hij opdrachten aan
de boeren

3. Het ontstaan van de eerste stedelijke gemeenschappen. De irrigatielandbouw zorgde voor


bevolkingsgroei en groei in sociale hiërarchie. De bevolkingsgroei betekende dat er meer huizen
nodig waren en de kleine dorpjes uitgroeiden tot steden. Grote steden hadden stadsmuren, een
centraal bestuur, een godsdienstig centrum, specialisten en het gebruik van een schrift. Deze
steden heetten ook wel stadstaten, zoals Egypte. Sommige boeren konden zich dankzij de
winstgevende landbouw specialiseren in handvaardigheid en huizenbouw. Sommige boeren
werden ook priesters in een polytheïstische godsdienst, waarvoor offers in zigguraten gebracht
werden. Deze zigguraten waren vaak ook economische centra, waar handel werd bedreven. De
belasting was in de vorm van goederen aan de koning, priesters en ambtenaren. Het schrift
ontwikkelde zich omdat er een manier van administratie nodig was, voor wetten en voor
handel/economische zaken. Ook werden er later culturele gebruiken mee gedocumenteerd.
Sommige stadstaten werden zo groot en complex, dat ze ook wel natiestaten worden genoemd.
Natiestaten werkten samen met elkaar, hadden duidelijke grenzen, militaire eenheden en een
eigen bestuur met wetten en een koning. Egypte had al deze kenmerken, met een complexe
cultuur en een gestructureerd bestuur die door de eeuwen heen als een belangrijk teruggrijppunt
gezien werd.

§1 Van jager-verzamelaars naar boeren

Je kunt aangeven in welke opzichten de mensachtigen verschilden van hun voorgangers.


1. Houding: mensachtigen leerden rechtop te lopen zodat ze meer overzicht hadden. Met de twee
benen konden zij bovendien sneller lopen.

2. Taal: de mensachtigen ontwikkelden een gesproken taal. Hierdoor konden ze kennis delen en
uitbreiden.

3. Denken: de mensachtigen ontwikkelden het vermogen om op symbolische wijze te kunnen denken


Deze langzame ontwikkeling van soorten, waarbij aanpassing aan de omgeving een belangrijke rol
speelt, heet evolutie (= geleidelijke ontwikkeling).

Je kunt kenmerken noemen van de levenswijze van jager-verzamelaars.  Leven van jacht en verzamelen. 
Kleine groepen (hooguit enkele tientallen mensen).  Trekken rond van plaats tot plaats (nomadisch
bestaan) → weinig bezit.  Simpele stenen werktuigen.  Tijdelijke hutten of tenten  Strikte taakverdeling
mannen (jagers) en vrouwen (verzamelaars)  Kunst: grotschilderingen & venusbeeldjes

Je kunt uitleggen waar en waardoor de landbouwrevolutie ontstond. Jagers-verzamelaars ontwikkelden


steeds meer kennis over wilde granen, de bevolking begon in sommige delen van het Midden-Oosten te
groeien en veranderingen in het klimaat waren van invloed. In het Midden-Oosten werd het warmer en
natter waardoor er voedsel in overvloed was, jagers-verzamelaars hoefden niet meer rond te trekken. Er
ontstonden dorpen. Na verloop van tijd werd het weer kouder in het Midden-Oosten. In de Vruchtbare
Halve Maan ontdekten mensen hoe zij zelf granen konden verbouwen (uit noodzaak, ze konden niks
anders). Mensen gingen ook dieren selecteren, temmen en fokken. Omdat de gevolgen van de ontdekking
zo groot zijn, spreken we van de landbouwrevolutie (= overgang van jagen en verzamelen naar landbouw)
of neolithische revolutie.

Gevolgen:  bevolking groeide.  sedentaire leefwijze.  andere werktuigen (landbouwwerktuigen).  meer


bezittingen → statusverschillen, sociale ongelijkheid en uiteindelijk sociale hiërarchie. Succesvolle boeren
kregen meer invloed en soms zelfs de leiding.

Je kunt uitleggen hoe en waardoor de landbouwrevolutie zich verspreidde naar Europa Doordat de
landbouw in het Midden-Oosten meer voedsel opbracht dan het jagen en verzamelen, nam het aantal
mensen er verder toe. Hierdoor ontstond bevolkingsdruk en zijn er boeren naar Europa getrokken.

Je kunt de gevolgen van de landbouwrevolutie beschrijven en verklaren. De overgang naar landbouw had
grote gevolgen voor de levenswijze van de mens. Mensen gingen sedentair (= levenswijze waarbij de
mensen een permanente plek

de beste oogsten binnenhaalden) groeiden zo uit tot de eerste politieke leiders.

 De irrigatielandbouw gaf hoge opbrengsten waardoor de bevolking groeide. Dit stimuleerde het
ontstaan van stedelijke nederzettingen: de inwoners van de stad werkten niet in de landbouw maar
specialiseerden zich in verschillende beroepen (handel en ambachten).

Je kunt kenmerken van de eerste stedelijke gemeenschappen uit de Tijd van jagers en boeren noemen,
verklaren en herkennen. - Godsdienstig centrum De eerste steden verrezen waarschijnlijk rondom heilige
plekken. Op zo’n plek werd dan een tempel gebouwd. Het verrichten van religieuze handelingen (het
vereren van de goden en het aannemen van offers) werd een aparte taak, uitgeoefend door priesters. -
Belasting betalen Het leveren van voedsel voor de stedelijke bevolking ging behalve via handel ook door het
innen van belastingen. Dat laatste gebeurde bij de tempel. Boeren betaalden deze belasting in natura, door
een deel van hun oogst af te staan. - Specialisme Er ontstonden andere beroepen dan alleen die van boer. -
Gebruik van het schrift Het schrift ontstond oorspronkelijk om een boekhouding van de belastinginning bij
te houden en om handelsafspraken vast te leggen. - Sociale hiërarchie De samenleving kende een sterk
hiërarchische opbouw waarbij mensen die juist niet met hun handen hoefden te werken in hoog aanzien
stonden (koning, priesters en schrijvers). Onderin, zonder enige status, stonden de slaven (in oorlogen
tegen andere staten krijgsgevangen gemaakt), daarboven de boeren, vervolgens de ambachtslieden,
daarboven de hoge ambtenaren en priesters (soms waren deze functies gecombineerd), en aan het hoofd
stond de koning. Het bestuur werd de taak van een koning. Hij hield toezicht op de organisatie van de
irrigatiewerken, hij was opperrechter en hij was opperbevelhebber van het leger. De koning ontleende zijn
gezag aan de goden.

1.3 De eerste staten

Je kunt uitleggen waarom Egypte een staat kan worden genoemd. Een staat (= land met duidelijk
afgebakende grenzen, met een goed functionerende overheid die verantwoordelijk is voor het bestuur, de
rechtspraak, het leger en de openbare orde). Egypte was een politieke en maatschappelijke eenheid en er
was een gevoel van saamhorigheid. Er was één cultuur (taal, geloof) en één centraal bestuurlijk orgaan (de
farao). Daarbij bestond het land uit een aaneengesloten gebied met duidelijke grenzen.

Je kunt beschrijven op welke pijlers de farao’s en de Mesopotamische koningen hun macht baseerden.

1. De ambtenarij en het leger. Koningen en farao’s konden rekenen op de hulp van ambtenaren die
zorgden dat de wetten werden uitgevoerd. De farao en koning waren ook opperbevelhebber van
het leger. Het leger was bedoelt om buitenlandse vijanden te verslaan, maar ook om binnenlandse
opstanden te onderdrukken.

2. Het belastingsysteem. De inwoners moesten belasting betalen om het leger en de ambtenaren te


financieren. Ook was het geld voor grote bouwwerken die door de koning gemaakt moesten
worden.

3. Goddelijke legitimering. De farao werd gezien als de zoon van zonnegod Ra. De farao werd gezien
als bemiddelaar tussen Egyptenaren en de goden. Egyptenaren geloofden dat de farao invloed kon
uitoefenen op de omvang van oogsten, natuurverschijnselen, etc.

4. Propaganda. De meeste mensen zagen hun koning of farao nooit. Er waren veel standbeelden die
hem uitbeeldden. Dat diende als propaganda. De beelden bleven staan waardoor de nieuwe
heerser ze kon gebruiken om te laten zien dat hij afstamde van de grote heersers van het verleden.

Je kunt enkele kenmerken van de Egyptische en Mesopotamische culturen die te maken hebben met religie
en dood herkennen, beschrijven en verklaren  elke god symboliseerde een natuurverschijnsel (god voor de
dood, voor zwangerschap etc.)  beelden van goden stonden in tempels waar ze werden vereerd door het
brengen van offers en het verrichten van rituelen; men hoopte zo natuurverschijnselen te kunnen
beïnvloeden  Het leven na de dood ging door in het hiernamaals.

Egypte  lichamen werden gemummificeerd en bijgezet in sarcofagen en graftombes.  hoe rijker de dode,
hoe uitgebreider de zorg. Rijke mensen liet dit door een priester doen, gewone mensen deden het zelf. 
iemand met aanzien kreeg meer grafgiften mee  soort graf: rijk (farao) -> piramyde, arm (boer) -> kuil in de
woestijn

kenmerk Egypte Mesopotamië uiterlijk god god heeft dierlijke en menselijke elementen in het uiterlijk

god lijkt op diersoort

het hiernamaals positief beeld: hiernamaals was paradijs. De ziel moest wel elke dag terugkeren naar het
lichaam op aarde om aan te sterken; hiervoor moest het goed bewaard worden.

negatief beeld: duistere onderwereld.


Prehistorie: de tijd van jagers en boeren

Wanneer laten we de geschiedenis beginnen? Bij het ontstaan van de eerste


mensensoort? Bij het ontstaan van de moderne mens? Bij het ontstaan van geschreven bronnen? De meningen
hierover zijn verdeeld. Wel weten we zeker dat de prehistorische mens een heel ander leven leidde dan wij
vandaag de dag. Waar komt de mens vandaan en hoe leefde de mens duizenden jaren geleden?
Prehistorie
De tijd van jagers en boeren noemen we ook wel de prehistorie, de voorgeschiedenis, omdat er uit deze periode geen
geschreven bronnen bestaan. Ondanks dat we met moderne hulpmiddelen ontzettend veel te weten zijn gekomen over
dit tijdvak, blijft het een hele kunst om met uitsluitend ongeschreven bronnen het verleden te reconstrueren. Hierdoor zijn
de jaartallen die gekoppeld aan dit tijdvak worden genoemd alleen als richtlijn te gebruiken en niet als een vaststaand
feit. Dit tijdvak is in chronologische volgorde onder te verdelen in: de steentijd, de bronstijd en de ijzertijd. Allemaal
genoemd naar de meest gebruikte materialen in die tijd. Tijdens de steentijd vond de landbouwrevolutie plaats. Doordat
dit een gebeurtenis was met ingrijpende gevolgen spreken we ook wel van de oude steentijd (de tijd voor de
landbouwrevolutie) en de nieuwe steentijd (de tijd erna).

Het ontstaan van de moderne mens


Lang geleden gebeurde er in Afrika iets wonderlijks: Wezens, vergelijkbaar met chimpansees, gingen op twee benen
staan. Hiermee was de eerste stap in de ontwikkeling van de mens gezet. De mens ging over miljoenen jaren heen
steeds rechterop lopen en het volume van de hersenen nam toe. Door dit laatste was de mens in staat om steeds verder
gevorderde werktuigen te maken.

Miljoenen jaren van evolutie zorgden voor twee mensensoorten: de Neanderthaler en de moderne mens. Jarenlang
leefden deze twee mensensoorten naast elkaar, maar rond 35 000 voor Christus is de Neanderthaler tot zijn einde
gekomen. Het zou zelfs kunnen zijn dat de moderne mens, ofwel de Homo sapiens, een rol heeft gespeeld bij het
uitsterven van deze soort.

Jager-verzamelaars
Toen er rond 10 000 voor Christus een einde kwam aan de laatste ijstijd keerde de moderne mens als Jager-
verzamelaar vanuit het zuiden terug naar Nederland en andere delen van Noord-Europa. Hier leefden ze in groepen van
10 tot 25 personen in tenten of eenvoudige hutten. De mannen jaagden op verschillende dieren, terwijl de vrouwen
voedsel verzamelden en voor de kinderen zorgden. Ze leefden als nomaden, zodra er niet meer genoeg voedsel te
vinden was, trok de mens naar een nieuwe plek. Hierdoor had de mens veel kennis van de natuur nodig. Ze wisten waar
water te vinden was en wanneer welke dieren door het gebied trokken. Ondanks dat het grootste deel van het voedsel
voortkwam uit het verzamelen, was het eten van vlees een belangrijke stap. Vlees verteren kost minder energie dan het
verteren van plantaardig voedsel. Door energie te bezuinigen op de spijsvertering, konden de hersenen groeien.

De landbouwrevolutie
Jarenlang leefde de mens als jager-verzamelaar. De kans is groot dat deze mens per ongeluk wat zaden had laten
vallen. Deze zaadjes ontkiemden en deden de mens inzien dat jagen en verzamelen niet de enige opties waren om aan
voedsel te komen. Men ging bewust zaden inzaaien en zo ontstond de landbouw. Dit gebeurde natuurlijk niet van de één
op de andere dag, maar over vele jaren heen gingen steeds meer mensen hun eigen voedsel verbouwen. Eerst
ondersteunde dit het eerdere voedselpatroon, later kon de mens hier volledig van leven. Ook de stap naar de veeteelt
werd gezet, dieren werden getemd en zo kwam er, naast het vlees, ook melk op het menu. Doordat groepen mensen
niet meer hoefden rond te trekken, konden dorpjes en later zelfs steden ontstaan. En toen de opbrengsten van de
landbouw zodanig hoog waren dat een deel van de bevolking zich kon richten op andere bezigheden, ontstonden er
specialismen, zoals het maken van kleding of gereedschap.

Het einde van de prehistorie


De prehistorie eindigt bij het ontstaan van geschreven bronnen, dit verschilt dus per gebied. In het Midden-Oosten
ontstond het schrift rond 3000 voor Christus en eindigde daar de prehistorie. Wij in Nederland moesten nog zo een 3000
jaar wachten totdat de Romeinen rond het jaar 0 over onze streken gingen schrijven.

You might also like