You are on page 1of 215

vm

RUDOLF STEINER
HELDEN VAN DEN GEEST

Deel I SPINOZA door W. G. van der Tak

Deel II HEGEL door Prof. Dr. G. H.

v. d. Bergh v. Eysinga

Deel 111 PLATO door Dr. H. Oldewelt

Deel VI KANT door Dr. J. L. Sncthlage

VII GOETHE door Drs. C. P. Henning


Deel

Deel VIII RÜDOLF STEINER

door Dr. F. \V. Zeylmans van

Emmichoven

Ter perse:

Deel IV SCHOPENHAUER

door Dr. J. D. Bierens de Haan

Deel V NIETZSCHE door Dr. T. Goedewaagen


1907
t Foto Rietmann. Sr. Gallen
HELDEN VAN DEN GEEST

DEEL Vm

RUDOLF STEINER

DOOR

Dr. F. W. ZEYLMANS

VAN EMMICHOVEN

MET ia ILLUSTRATIES

UITGEGEVEN DOOR

PHILIP KRUSEMAN ’s=GRAVENHAGE


J. -
INHOUD:

Blz.

WOORD VOORAF 9

I. INLEIDING 11

11. ONTMOETING 15

111. LEVENSBESCHRIJVING 18

IV. DE MORGENSCHEMERING VAN EEN GEESTELIJK

BEWUSTZIJN 38

V. DE GEBOORTE VAN HET NIEUWE MENSCHEN-

BEELD 57

Lichaam, ziel en geest


57

b. Reïnkarnatie en karma 78

c. Het Christus-mysterie 95

VI. DE OPSTANDING DER ZIELEKRACHTEN .


.
.107

Over de scholing van de ziel 107


....

b. De opstanding van het denken .


.119
.

c. De opstanding van het voelen . . .


137

d. De opstanding van het willen 154


. . .

VII. DE VRIJE HOOGESCHOOL VOOR GEESTESWETEN-

SCHAP 172
So wie ein Mensch, am trüben Tag, der Sonne vergisst,

sie aber strahlt und leuchtet unaufhörlich,


Dein trübem Tag
so
mag man an vergassen.

um wiederum und immer wiederum

erschüttert, ja geblendet zu empfinden.


und fort und fort
wie unerschöpflich fort

Dein Sonnengeist
uns
dunkien Wandrern strahlt.

Christian Morgenstern:
für Dr. Rudolf Steiner.

Ich erkannte sogleich den Menschheitsführer: die Weisheit in der

Stirn, die Liebe im Auge, das Gewissen im Worte. Jede Geharde war
ein Ausdruck der Harmonie, in Freiheit geformt, künstlerisch.

Albert Steffen:

Begegnungen mit Rudolf Steiner.

Doch nicht nur kosmisches Schauen wohnt in ihm, sondern auch

kosmisches Wollen. Ungeheures hat dieser Mensch aus


der Kraft

seines Ich heraus erreicht und in die Welt Aber dies


erstrebt, gestellt.
Ich fühlte sich als Organ für kosmische Gebote.
machtige ganz

Friedrich Rittelmeyer:
Persönlichkeit und Werk Rudolf Steiners.
WOORD VOORAF

In het hier volgende boek is getracht een beeld te ontwerpen van

Rudolf Steiner’s leven en werken. Het is niet bedoeld als een vol-

door de beperkte plaatsruimte dat niet mogelijk


ledige biografie; zou

Het leek daarom belangrijker de plaats te schetsen, die


zijn. mij
Rudolf Steiner en de door hem gebrachte Anthroposophie in het gees-

telijk leven der menschheid innemen.

Hoewel ook dit zeker kon worden, is toch


niet volledig gedaan
zekere totaliteit gestreefd. Veel kon echter slechts
hierbij naar een

worden of enkele zinnen worden gekarak-


vluchtig aangeduid met

teriseerd.

lets anders dan een eerste inleiding tot Rudolf Steiner’s leven en

werken kan dit boek dus het echter als zoodanig


niet zijn. Moge

zijn weg
vinden tot velen, die in deze zware tijden naar een dieper
zoeken.
begrip van de innerlijke en uiterlijke levenssamenhangen

De foto's worden gepubliceerd met welwillende toestemming van

mevrouw
Marie Steiner.

Z. v. E.
I

INLEIDING

Wie
op
zich neemt, om in onzen tijd het leven van Rudolf Steiner

te beschrijven, staat voor een moeilijke taak.

Hij heeft te
schrijven over iemand, die nog slechts voor weinige
door de poort den dood ging die werk heeft
jaren van en een nage-

laten, diep zin tegelijk, dat wel


zoo veelzijdig en zoo van er eeuwen

noodig schijnen te zijn om


alles, wat hij gaf, te begrijpen, te verwer-

ken en tot volle ontplooiing te brengen.


Men kan zich voorstellen, die in is
nauwelijks een geest staat op

alle Rudolf Steiner zich bewoog, te toonen,


gebieden, waarop aan

tot welke nieuwe resultaten, tot welke geheel nieuwe arbeidsmetho-

den dit levenswerk omvattend en


vooral, machtige voert; een
geest,

de waarde de ontwikkeling der menschheid van


diep genoeg om voor

dit scheppende genie, alle gebieden,


bovenmenschelijk groote, op

waarop
het werkte, te kunnen schilderen.
Is het dan vermetelheid in een beknopten vorm een beeld
geen

van
Rudolf Steiner's wezen te willen ontwerpen?
Men zou het als een
vermetelheid kunnen beschouwen, wanneer

de behoefte bestond, die


niet tegelijk aan een dergelijke schildering
zich uitdrukt in de steeds meer gehoorde vragen: „Wie was Rudolf
"

Steiner en wat is Anthroposophie?

Men kan zeker niet dat Rudolf Steiner tijdens zijn leven
zeggen,

is. in dien zin, dat zijn ieder


populair geworden Populair naam aan

bekend dat beeltenis geregeld in de dagbladen verscheen,


was, zijn
dat algemeen bevattelijke artikelen over hem werden geschreven.
Er zijn in onze
dagen zeer
groote denkers, zeer groote kunstenaars

ook, die wel hebben. Zij danken die niet


een dergelijke populariteit
het feit, dat hun uitingen voor
ieder begrijpelijk zijn, of dat hun
aan

kunst door ieder naar waarde geschat kan worden. Het tegendeel is

dikwijls het geval.


Men denke bijvoorbeeld aan Einstein. Het dagbladlezend publiek
is voortdurend
op
de hoogte van zijn reizen, het krijgt zijn lezingen

gerefereerd, het spreekt over hem als over een bekende. Zij het dan

ook niet als over een persoonlijk bekende, dan toch als over iemand,

waarvan de beteekenis in het cultuurleven bekend is. Ook zij, die van

zijn werken niets lazen, die bij lezing daarvan ook zeker niets zouden

begrijpen, ook zij noemen zijn naam en spreken over zijn persoon.

Een ander voorbeeld. Er dat vrijwel in elk


waren jaren, men

gezin, waar gelezen werd, boeken kon vinden van


den Bengaalschen

dichter Ook hier werkelijke populariteit, wederom niet


Tagore. een

11
veroorzaakt door begrijpen, meevoelen de
een een van diepe gedach-
ten van
den Oosterschen dichter.

Hoe is zulk dan verklaren?


een populariteit te

Men heeft er in te zien een vergelijkbaar met het neerslaan


proces,

van een zout in een oververzadigde oplossing. Een kleine oorzaak,


het vallen klein kristal in de doet de geheele
van een oplossing, zout-

massa, die er in opgelosten toestand in zweefde, als met één slag


neerslaan.

Zoo ook hier. In een tijdperk vindt men bepaalde gedachten,


bepaalde gevoelens, die, hoofdzakelijk in een onbestemden, vagen

vorm, bij vrijwel allen aanwezig zijn. In alle zielen leeft er iets van,

bij de meesten geheel onbewust, bij velen half-, slechts


bij weinigen
volbewust.

Dan verschijnt plotseling een geleerde, een kunstenaar, een wijs-


wordt het als sensatie beleefd, dat die
geer, en opeens een wat spreekt
of schrijft of dicht, de inhoud is, van wat duizenden niet of slechts

ten deele konden denken of voelen.

Het zulke de
zijn gedachten en gevoelens, waarvan tijd overver-

zadigd is, al weten dat slechts enkelen.

Zoo vindt in Einstein’s relativiteitsgedachte een steeds abstracter


wordende honderden jaren Het
natuurwetenschap van een eindpunt.
heelal wordt opgelost in reeks begrippen en formules, zoo
een gecom-

pliceerd. dat slechts de vergevorderde mathematicus of physicus dat

alles volgen kan. En toch, het weinige, dat bij het krantenlezend
er

publiek van doordringt, is voldoende om den naam van Einstein

populair te maken.

Hij wordt tot symbool als het ware van


den dezen tijd beheer-
schenden geest, die de natuurwetenschappen steeds verder leidde op

den weg der verabstraheering.


Zoo kon ook Tagore’s naam tot symbool worden. Een symbool
van het streven, dat zich verzet juist tegen een abstract geworden
wereldbeeld, dat hulp zoekt bij die ziele-uitingen, waarin iets door-

klinkt van de eeuwigheid van den mensch, van zijn goddelijken oor-

sprong; van een mystiek, die in de gevoelens kan binnenstroomen

en de ziel kan meevoeren naar


onbekende werelden van
schoonheid

en vrijheid.
Einstein en Tagore, twee namen uit vele, willekeurig gekozen als

werkende stroomingen, beiden


representanten van in onzen tijd
geworden, ondanks het feit, dat slechts weinigen in staat
populair
de waarde hun werken of te
waren eigenlijke van te begrijpen
doorvoelen.

Populair in dezen zin kon Rudolf Steiner niet worden. Zij, die

hebben zijn werk alle eerlijkheid te bestudeeren, zullen


getracht in

begrijpen, waarom dit is.

Bij Rudolf Steiner het niet de uit het verleden werkende


zijn ge-

dachten, de uit de oudheid stammende gevoelens, die gebracht


hem zich nieuwe tijd Waar hij
worden. Neen, bij kondigt een aan.

is het andere den tijd, die in de


spreekt, een
geest van een geest,

wereld gehoord wil worden, maar die niet de taal spreekt, waaraan

de luisteraars sinds Bij hem kan zich niet uit


eeuwen zijn gewend.
de nieuwe korrel
oververzadigdheid een neerslag vormen, maar een

van een nog vrijwel onbekend zout wordt aangeboden.


Een taal spreekt die uit het verleden stammende tijdgeest.
machtige
heeft duizenden helpers, die zijn boodschap sinds eeuwen over
Hij

12
de aarde verbreidden.
Op wetenschappelijk gebied staan laboratoria,
ziekenhuizen, sterrenwachten en proefstations tot zijn dienst. Duizen-
den werken daarin zenden ontelbare
en
publicaties de wereld in. In
de dagbladen lezen millioenen menschen De
erover. taal is hun
bekend, ook, waar zij den inhoud niet, of ternauwernood begrijpen.
Ook kunstgebied werkt traditie. Zelfs
op een grootsche weinigen
van hen, die zich met trots „modernen” noemen, weten zich daar los
van te maken.
In dit alles-overheerschende, duizendvoudige koor, verkondigende
de
grootheid van den
nog heerschenden geest, klinkt dan een
opeens
andere stem. De nieuwe tijdgeest zich
kondigt aan. Rudolf Steiner is
zijn vertolker I

Hij laat zien, hoeveel van wat men meent, dat tot den waren geest
van onze
eeuw behoort, toch wortelt in oude denkvormen, in oude
gevoelskrachten. Hoe het trotsche gebouw der natuurwetenschappen,
zoo grootsch en waardevol als het is de
voor
uiterlijke ontwikkeling,
toch niet in is al diegenen die als
staat te bezielen, menschen willen
staan in hun tijd, als werkelijke, levende, als uit den geest ontsproten
menschen.
Zoo ook in het kunstleven. Ook daar een machtig gebouw, bont

en kleurrijk, grillig en fantastisch, soms diep en rakend aan groote


levensgeheimen, maar dan weer wild en chaotisch, openrukkend ver-

borgen gebieden van


de menschelijke ziel.
Ook daar de ziel
geen woonplaats voor van hem, die door die
kunst wil opstijgen tot in de wereld den
van geest.
De nieuwe dien Rudolf Steiner
tijdgeest, verkondigt, wil echter de
menschen tot den geest Tot dien geest,
voeren. die in klare, heldere
begrippen tot het verstand kan spreken, die het kan verede-
gemoed
len, den wil kan stalen in dienst de idealen der
van grootste
menschheid.
Maar de taal, die Rudolf Steiner spreekt, is moeilijk te verstaan

voor hem, die werkelijk „kind Niet de taal zelf


een van zijn tijd” is.
is moeilijk, de zielen van
maar hen, die haar lezen, zijn vol van door
den tijd gevormde voorstellingen, van in den tijd gegroeide
gevoelens.
Men heeft zich meeningen gevormd allerlei en waar men
over geen
meeningen heeft, klinken bepaalde leuzen of denkwijzen na in het
onbewuste leven de ziel. Dit alles zich
van dringt op met een zeker
geweld, wanneer de klare Rudolf Steiner
men geestestaal van voor

zich krijgt. Het is alles anders. Vanuit de


zoo denkroutine, vanuit de
gevoelsconventie kan men het niet aanvaarden.

tin dan, waar


vindt de dit
men rust om
onnoemelijk vele, van

geheel andere gezichtspunten uit, van telkens wisselende gezichtspun-


ten bovendien, opnieuw door te denken?
Zoo staat veel in den
er
weg om een levenswerk als dat van
Rudolf
Stcincr zoo in het bewustzijn der menschen te brengen, als noodig zou

zijn in deze tijden, waarin de ontwikkelingsgang der menschheid door


een zware crisis heengaat.
Men kan een ander voprbeeld gebruiken.
Wie tijd beschrijft, kan reeds bereikt
onzen wijzen op veel, wat
werd. Hij kan zich voelen als die
iemand, een bloeiende plant be-
schrijft, waaraan tal van schoone, groote bloesems zijn te zien.
Maar wie meer ziet dan wat het oogenblik hem kan al be-
toont,
merken, dat de bloesems bezig te verwelken. Het de
zijn tijdstip van

grootste schoonheidsopenbaring is tegelijk het tijdstip, waarop


het

13
Het in de uiterlijke ontplooiing is het begin
verval begint. hoogtepunt
den Als de bloesem zich in volle pracht vertoond heeft,
van dood.
de krachten de toekomst
sterft ze. Terwijl zij sterft, trekken zich voor

in het zaad tezamen.

Zoo is het levenswerk van Rudolf Steiner als een zaadkorrel, nau-

temidden de stervende bloemen cultuur.


welijks ontkiemd, van onzer

14
II

ONTMOETING

Winter 1920. In de uitloopers het Zwitsersche


van Jura-gebergte,
dicht bij Bazel, het kleine dorpje Dornach. drie
Op een heuvel, naar

richtingen door
hooge bergruggen omsloten, het front naar het
Westen, staat het Goetheanum.

De lichte, leien het dubbele koepeldak


glanzende op zijn even

zichtbaar tusschen de die haast het geheele


sneeuw, landschap bedekt.
Naast het Goetheanum een
groote houten schuur. De helft
eene
wordt als
timmermanswerkplaats gebruikt, want het Goetheanum,
hoewel reeds in den
geopend voorafgaanden herfst, is
nog niet vol-
tooid. In de andere helft, als voordrachts- en tooneelzaal ingericht,
houdt Rudolf Steiner zijn voordrachten.
Vele honderden toehoorders zitten de houten
op eenvoudige stoe-

len. Op het houten podium, blauw


kleine, met linnen bekleed, tegen
den
achtergrond van gordijnen in dezelfde kleur, die het tooneel van

de zaal Rudolf
afscheiden, staat Steiner.
Als hij spreekt, is het doodstil in de zaal. Aller
oogen zijn voort-

durend gericht de donkere gestalte hen.


op voor

Rudolf Steiner is haast tenger gebouwd.


middelmatig groot, slank,
Dit valt dengene, die als
luistert, dadelijk op iets merkwaardigs, want

de stem, waarmee hij spreekt, is zwaar en machtig. Het is een stem,


waarvan de klank iets heeft, wat men nooit meer vergeten kan. lets
diep ontroerends is er in, alsof hij die spreekt het leed der geheele
menschheid mee te dragen heeft.
Soms klinkt de omhullend. De
stem warm en luisterende ziel voelt
er zich in voelt zich die
opgenomen, meegevoerd naar werelden,
het
voor gewone bewustzijn niet toegankelijk zijn. Dan kan de stem
sterker klinken. Men beleeft die
een kracht, slechts aan hoogere
machten kan toebehooren. \Voorden klinken, die als waarschuwende
bazuinsignalen over
de aarde schallen. Dan weer treft een
zachte
innigheid in de klanken, die
een teerheid, diep in de ziel van den
luisteraar iets losmaakt hem het
en
gevoel geeft te ontwaken in een

innerlijke wereld, waar een verborgen licht begint te stralen.


Maar steeds is het, alsof ieder dat gesproken
woord, wordt, een

eigen leven krijgt. Dit niet die abstracte


zijn woorden, symbolen zijn
waarmee gedachten worden omkleed, dit zijn woorden die geboren
worden als levende als
wezens en zoodanig verder leven in de harten
der toehoorders.

Rudolf Steiner zonder notities,


spreekt vrij, steeds als het ware

improviseerende. Zoo houdt hij meer dan honderd, dan


soms meer
tweehonderd voordrachten alle
per jaar, vrijwel verschillend, over

15
de uiteenloopende onderwerpen. De stenogrammen, ongecor-
meest

in de geheele behandeling
rigeerd, vertoonen een ongekenden rijkdom
der taal. De voordrachten blijken te zijn opgebouwd volgens de hoog-
die kunstzin verstand kunnen stellen.
ste eischen, en er aan

leest, herkent wetmatigheid in, die een


Wie ze geregeld er een
aan

doet denken. Zooals plant groeit, ontkiemt,


organischen groei een

blad blad ontplooit, in bloesem prijkt, om dan in vrucht en zaad


na

zich groeit en bloeit ook de inhoud van


weer samen te vatten, zoo

zulk zich sterke innerlijke


een voordracht. Steeds vertoont een ge-

slotenheid toch levend zich ontwikkelen.


en een vrij en

Met harmonische bewegingen van armen en handen begeleidt


ook
Rudolf Steiner zijn rede. Het is geen willekeurig gesticuleeren,
dat uit het affect wordt. Het is veeleer
niet een gebarenspel, geboren
voortzetting wat in de ziel der taal leeft en wat
de natuurlijke van

zich vanuit de borst, door de armen en


handen verder uiten wil.

kenmerkt de geheele voordrachtswijze.


Een ongewone levendigheid
innerlijke stilte in het
Ook daar, waar een groote rust, een diepe
overheerscht, voortdurende beweging in
gesprokene is nog een fijne,
de gebaren en in het aangezicht op te merken.
den Rudolf Steiner is zeer
De houding van bijna zestigjarigen
Zijn gestalte is als
jeugdig. Hij beweegt zich lenig en veerkrachtig.
hemel aarde,
van een jonge, krachtige plant, vrij staande tusschen en

takken bladeren door de lucht, waarin zij zich


de en gedragen
uitbreiden.
Het aangezicht vertoont de uitdrukking van de allerdiepste men-

schelijkheid en van
de hoogste geestelijkheid tegelijk.
voorhoofd is breed sterk
Het vrije hooge, even wijkende en ge-

boven den neus. Het zwar-


bouwd. Pijn gerimpeld, met diepe groeven

haar is, rechts links lager, eenvoudig naar achteren gekamd.


te hooger,
bruin zooals de geheele huid,
De huid van het voorhoofd, getint,
heeft
schijnt te lichten onder de donkere omlijsting der haren. Men
het alsof achter zulk voorhoofd slechts de klaarste, edelste,
gevoel, een

kunnen
hoogste gedachten wonen.

De overschaduwd door de zware wenk-


oogen wijken diep terug,

brauwen. Men zou deze donkerbruin kunnen noemen, maar


oogen

daarmee is weinig gezegd over


hun eigenlijke wezen.
nog

Hoe kan men ze beschrijven? Soms zijn ze ondoorgrondelijk diep.

den rand duize-


erin als
men
Men kijkt in een afgrond, aan waarvan

Soms is het de als donkeren nacht, waarbij


lend staat. diepte van een

voelt. Meestal
men
de sterren niet zien kan, maar
hun aanwezigheid
licht. Een gouden glans leeft in
zijn de stralend in een warm
oogen
uit. Een liefde
het donkere bruin. Een oneindige goedheid spreekt er

voor alle schepselen.


onderzoekend tegelijk, alsof ze willen
zij zoekend zijn,
Ook kunnen

doordringen in het innerlijk der verschijnselen. Dan weer flikkerend


in een stemming van vroolijkheid of ondeugend bij vriendelijken spot.
het naar Duiten, in
Voortdurend is er de wisseling tusschen zien

de het zien binnen, in die gebieden,


de natuur, in wereld, en naar

de levensmysteriën zich aan de ziel openbaren.


waar
teederheid kracht,
Een mysterie van
liefde en wijsheid, van en

De mensch, die dit mysterie


spreekt uit deze oogen. oogen van een

in zichzelf ontdekte leven wijdde aan


de verkondiging ervan,
en zijn
terwille van
de menschheid.
,

het verder door


Een karakter krijgt aangezicht
zeer uitgesproken

16
mond. De recht nïet
de merkwaardig sterke lijnen van neus en neus,

vormt één geheel met de diepe groeven en talrijke fijne


lichte welving,
De
rimpels, die aan weerszijden het gezicht doortrekken. mond ver-

iets staande ten


toont een bovenlip, vast gevormd, lang, naar voren

strakke Met de breede toch fijn


opzichte van
de onderlip. en gemo-

de mond indruk van een groote en


delleerde kin samen geeft een

Van uit den geest geboren wil.


tegelijk bezonnen kracht. een vasten,

de dit aangezicht, boms


Hoe zeer echter wisselt uitdrukking van

iemand in de volle kracht van zijn


denkt men
te staan tegenover
mensch vol energie en practischen levenszin,
jaren, een wereldrijpe
stille liefde voor al wat leeft
dan is het een oud man,
een
wijze, vol
en lijdt, dan een jongeling, bezield, doorgloeid van een heilig vuur.
Steiner voor het
dat menschen, die Rudolf
Het kwam soms voor,

niet konden verbergen. Zij


eerst zagen, een zekere teleurstelling
hadden zich een „wereldhervormer” voorgesteld, een profeet, met

kwamen
daarbij behoorend uiterlijk, met daarbij passenden blik. Zij
levenden, steeds
dan te staan tegenover
dezen merkwaardigen, op-

die hun dan kunstenaar, dan


nieuw geboren wordenden mensch, een

die vóór alles mensch


dan priester leek, maar
een
een geteerde, een

of mensch, die
en bleef, zonder eenige pose
schijnvertoon. hen
was
die den geest wilde
vanuit de diepste diepten geest leefde, van den

laten triomfeeren, niet buiten aarde en


menschheid om, maar die den

de de aarde werkende, in de men-


geest wilde verkondigen als op

schenzielen vormen scheppende wereldmacht. •


■ u

geworden js in het
Die geest, die, kenbaar voor ieder, openbaar
Rudolf Steiner; zichtbaar geworden is, in allerschoon-
levenswerk van

ste menschelijkheid,
_ _ _ m w
in zijn
1 persoon.
■ . m .
1 ,
1 1 I
.
,I U

deze naam een levensinhoud


Rudolf Steiner! Voor duizenden brengt
hem
tot uitdrukking. Voor duizenden beteekende de ontmoeting met

een nieuwe geboorte. ,


.

zullen het raadsel van


Hoevele jaren nog
moeten verstrijken, eer

den mensch, die dezen naam droeg, geheel zal zijn doorgrond?

17

Steiner 2
Rud.
111

LEVENSBESCHRIJVING

Een korte beschrijving van Rudolf Steiner’s levensloop


moge aan

den aanvang van dit boek gegeven worden. Deze beschrijving kan,
vooral opzichte de I
ten van jaren na 900, zeer beknopt zijn, omdat
vanaf dien tijd Rudolf Steiner’s levensloop meer en meer tezamen

beschouwd kan worden met de Anthroposophische beweging, waar-

van de ontwikkeling later behandeld zal worden.


Voor een levensbeschrijving tot de jaren 1906—1907
aan moet

met nadruk verwezen worden naar


de autobiografie „Mein Lebens-

gang”. Voor de jeugd- jongelingsjaren is dit de


vrijwel
en
eenige
bron; opzichte de latere in Weenen Weimar doorge-
ten van jaren en

bracht, brengt het een onontbeerlijk materiaal voor ieder, die den

ontwikkelingsweg van
Rudolf Steiner in samenhang met de Anthro-

posophische beweging wil leeren begrijpen.


Dit boek is zeker de opmerkelijkste levensbeschrijving, die in

langen tijd verschenen is. Niet alleen door den inhoud ervan, maar

in het bijzonder door de het is


wijze, waarop geschreven.
Al dadelijk in den geeft Rudolf Steiner te kennen, dat
aanvang

het niet in zijn bedoeling heeft gelegen een


dergelijk werk het licht

te doen zien. Het is alleen wensch van vrienden geschreven, die


op

meenden, dat tegenover de dikwijls onjuiste opmerkingen, die bij


openbare beoordeelingen van Rudolf Steiner’s werk en persoon ge-

maakt werden, een juiste bron voor allen, die zich een onpartijdig
oordeel wilden vormen, zeer gewenscht zou zijn. Vooral ook, omdat

het herhaaldelijk voorkwam, dat beoordeelaars meenden te moeten

wijzen op bepaalde veranderingen in zijn geestelijken ontwikkelings-


veranderingen, die uitgelegd werden in den zin van een
inslaan
weg,

van een
nieuwen koers.

Daartegenover laat de „Lebensgang” duidelijk zien, dat zich in

Rudolf geestelijken ontwikkelingsweg een bepaalde lijn ver-

toont, die al zeer vroeg in de kinderjaren in eersten aanleg is te zien,


die zich dan steeds duidelijker gaat afteekenen, om vanaf een zekere

levensperiode in de allergrootste klaarheid te


verschijnen.
Men zou dezen geestelijken ontwikkelingsweg kunnen vergelijken
met een levend, groeiend organisme, een boom, die in vroege jaren
zijn dunnen teeren stam vormt, dan verder groeit, tak na tak ontwik-

kelt en ten slotte als een machtige stam met breed uitgroeiende takken,

rijk beladen met bladeren en bloesems, in de wereld staat.

Een machtige eenheid, maar tegelijk een veelzijdigheid, die zoo

groot is, dat ze bij een eersten indruk verwarrend werken kan.

Dat het niet met Rudolf Steiner’s bedoelingen overeenkwam een

18
autobiografie te schrijven, is uit zijn geheelen te begrijpen.
perspon
Enkele zinnen uit het begin van
den „Lebensgang" kenschetsen de

geheel bijzondere opvatting, die Rudolf Steiner over den samenhang


werk heeft. „Es war stets mein Bestreben, das, was,
van en persoon

ich hatte, und was ich tun zu


sollen glaubte, so zu gestalten,
zu sagen
die nicht das Persönliche forderten. Es immer
wie es Dinge, war zwar

meine Meinung, dass das Persönliche auf vielen Gebieten den mensch-

die wertvollste gibt. Allein mir scheint,


lichen Betatigungen Farbung
dass dies Persönliche durch die Art, wie man spricht und handelt, zur

Offenbarung kommen muss,


nicht durch das Hinblicken auf die eigene

Persönlichkeit. Was aus


diesem Hinblicken sich ergeben kann, ist eine

Sache, die der Mensch mit sich selbst abzumachen hat.

Und so
kann ich mich zu der folgenden Darstellung nur entschlies-

sen.weil ich verpflichtet bin, manches schiefe Urteil über den Zusam-
menhang meines Lebens mit der von mir gepfleglen Sache durch eine

obiektive Beschreibung in das rechte Licbt zu stellen, und weil mir

das freundlich gesinnter Menschen im Hinblick auf diese


Drangen
Urteile als begründet erscheint.”
als
Dat na een dergelijke inleiding alles, wat met den persoon zoo-

samenhangt, sober mogelijk behandeld wordt, behoeft


danig zoo

wel geen nader betoog.


De schildert de meeste nauwgezetheid den
„Lebensgang” met ge-

heelen ontwikkelingsweg, eerst van het kind, dan van den jongeling,

dan van den man,


steeds in een verschillende omgeving, steeds zoo

dat de beteekenis die de daarin


beschreven, van omgeving voor

nooit wordt
levende ziel meegevoeld en begrepen kan worden. Maar
belangstelling geëischt voor
den mensch zonder meer.
Dezelfde groote

bescheidenheid ten opzichte van alles, wat hemzelf als mensch betrof

een kenmerk Rudolf Steiner’s geheele leven vindt men in


van

dit boek als een objectief document daarvan terug.

Velen zullen den „Lebensgang” misschien meenen,


na lezing van

dit te moeten betwijfelen. Zij zullen daar wijzen zulke gedeelten,


op

Rudolf Steiner bijvoorbeeld inzichten weergeeft, die hij zeer


waar
op
jeugdigen leeftijd had, over geestelijke gebieden spreekt, die zijn be-
die
langstelling hadden, toen hij nog een kind was. Degenen echter,
daarin een bewijs van onbescheidenheid meenen te zien, merken niet

hoe werkelijke waarheidsliefde iemand noodzaakt bepaalde feiten


op,

uit ook dan hij goed dat zulke feiten


te spreken, wanneer zeer weet,

moeilijk aanvaarden in tijd als de Wie zich echter


te zijn een onze.

de moeite letten de zulke feiten worden


geeft te op wijze, waarop

meegedeeld, zal moeten inzien, dat er geen soberder en eenvoudiger


wijze van mededeelen mogelijk was.

Over ouders laat Rudolf Steiner slechts weinig hooren.


zijn ons

Maar het weinige, wat hij beschrijft, is kenmerkend en


voldoende.

Men wordt gevoerd in het milieu van een eenvoudige familie van

boerenafkomst, stammende uit Beneden-Oostenrijk.

De vader, geboren in Geras, een tijdlang jager in grafelijken dienst,


werd voor zijn huwelijk telegrafist bij de Oostenrijksche spoorwegen.

De moeder is geboren in Horn. In Kraljevec, een klein plaatsje aan

de Hongaarsch-Kroaatsche Rudolf Steiner 27 Februari


grens, zag op

1861 het levenslicht.

De beide ouders worden geschilderd als menschen, die zich innig


verbonden voelden met hun schoon geboorteland.
In Rudolf Steiner’s beschrijving leeft de vader voor ons
als een
op

19
„durch und durch wohlwollender Mann", met een sterk, hartstoch-

telijk die konden, vreugdeloozen dienst de


temperament, zijn bij
spoorwegen als een zwaren plicht vervulde, daarentegen met
groote
belangstelling het politieke leven volgde.
De moeder was een vrouw, wier bestaan geheel vervuld was met
de liefderijke verzorging haar kinderen het kleine huis-
van en van

houden.
Toen de kleine Rudolf anderhalf jaar oud volgde
was, een over-

plaatsing naar Pottschach in Beneden-Oostenrijk, waar hij ongeveer

zeven jaar bleef. Het kleine station stond te midden van een
vrien-

delijke natuur, omsloten door de majestueuze bergtoppen uit het

Semmering gebied.
Op dit station zelf en alles, wat zich daar afspeelde, richt zich
op
de aandacht het kind. Voor het begint de
van eerst in gevoelige kin-
derziel al iets door te breken van een bewustzijn de tegen-
vaag van

stelling, die later in zijn leven rol


een zoo groote zou gaan spelen:
de tegenstelling tusschen de natuur, zooals die zich aan den mensch
openbaart en de techniek, die hij zich zelf schept.
De kleine Rudolf korten de
kreeg, na tijd op dorpsschool te zijn
geweest, van zijn vader thuis onderricht. Hij kon echter niet veel

belangstelling koesteren voor de behandelde leerstof. Hoofdzakelijk


vertoonde zich bij hem de neiging om alles te willen nadoen, zijn
wat
vader deed. Alles, wat met den van zaken het station te
gang op
maken had, en alles, wat de practische dingen en gebeurtenissen
betrof, trok zijn aandacht. Het strooien van fijn zand de volge-
op
schreven vellen papier, de elasticiteit de
van
pen, waarmee hij schreef,
dat alles werd even belangrijk als boeiend gevonden. Een molen en

een
spinnerij, de laatste geheimzinnig door haar ontoegankelijkheid,

riepen tallooze in hem wakker.


vragen

Toen hij acht jaar geworden was, ging de familie er waren in

Pottschach nog een


dochter en een zoon geboren naar Neudörfl,
een
klein Hongaarsch dorpje, Wiener-
ongeveer een uur gaans van

Neustadt gelegen. Ook hier weer een schoone natuur, hoewel de Alpen
verder den achtergrond Heuvels stonden rondom,
nu
op lagen. met

bosch en kreupelhout begroeid. Boschbessen, aardbeien en fram-


bozen werden in het passende jaargetij vlijtig verzameld.
In de buurt lag het dorpje Sauerbrunn koolzuur-
met zijn ijzer- en

houdende bron, waar de bewoners der omgeving hun kruiken konden


komen vullen.

De dorpsschool bood weinig In één vertrek werden


aantrekkelijks.
vijf klassen, jongens en meisjes, samen onderwezen. Het lesgeven was

nagenoeg geheel opgedragen aan een hulponderwijzer, daar de eigen-

lijke schoolmeester als „dorpsnotaris" te veel te doen had om op


school te kunnen zijn.
De in den
hulponderwijzer wordt dankbaar herdacht „Lebensgang”.
Met hem in verband staat een gebeurtenis, die uitvoerige beschrijving

verdient, omdat ze ons diep laat blikken in de vroegrijpe zie! van

het kind.

Spoedig na het komen de school te Neudörff ontdekt Rudolf


op
Steiner in de kamer den hulponderwijzer
van een geometrieboek. Hij
het mee naar huis nemen, bestudeert het is weken lang
mag en er

van vervuld. Aangrijpend is het om te lezen, welk een geluksgevoel


hierdoor in zijn ziel wordt opgeroepen:

„Dass man seelisch in der Ausbildung rein innerlich angeschauter

20
Het station te Pottschach

De dorpsschoolse Neucjörfl

Het station te Neudörfl


Formen leben könne, ohne Eindrücke der ausseren Sinne, das gereichte
mir zur
höchsten Befriedigung. Ich fand darin Trost für die Stimmung,
die sich mir durch die unbeantworteten Fragen ergeben batte. Rein im

Geiste etwas erfassen können, das bracbte mir ein inneres Glück.
zu

Ich weiss, dass ich an der Geometrie das Glück zuerst kennen ge-

lernt habe.”

openbaart zich hier het allereerste begin beschou-


Duidelijk van een

die in het verdere leven Rudolf Steiner steeds duide-


wingswijze, van

lijker op
den voorgrond gaat treden:

~ln meinem Verhaltnisse zur


Geometrie muss ich das erste Aufkei-

die sich aümahlig bei mir entwickelt hat.


men einer Anschauung sehen,
Sie lebte schon mehr oder weniger unbewusst in mir wahrend der

herum eine be-


Kindheit und nahm um das zwanzigste Lebensjahr
stimmte, vollbewusste Gestalt an."

Twee werelden worden door hem beleefd. De uiterlijke wereld,


alle zich bevinden. Een ruim-
waarin voorwerpen en verschijnselen
wereld dus. Daartegenover innerlijke wereld, die de mensch
telijke een

in de ziel draagt, waar


zich geestelijke verschijnselen en gebeurtenissen
den Gedanken konnte ich nicht sehen wie Bilder,
vertoonen. ~ln etwas

die sich der Mensch von


den Dingen macht, sondern Offenbarungen

einer geistigen Welt auf diesem Seelen-Schauplatz.”


De geometrie wordt hem tot een boodschap uit die wereld. „Als
ein Wissen, das scheinbar von
dem Menschen selbst erzeugt wird, das

aber trotzdem eine von ihm unabhangige Bedeutung hat, erschien


ganz

mir die Geometrie. Ich sagte mir als Kind natürlich nicht deutlich, aber
ich wie die Geometrie das Wissen der geis-
fühlte, so
muss man von

tigen Welt in sich tragen.


wie die
Denn die Wirklichkeit der geistigen Welt war mir so gewiss
der sinnlichen.”
Zeer sober wordt hoe het kind verhouding zoekt
geschilderd, een

de zichtbare de onzichtbare hoe de


tot deze twee werelden, en en

eeometrie een brug vormt voor


de ziel, beide werelden verbindende.
Ook de liefde voor
de onzichtbare wereld wordt vermeld met woor-

den, die diepten in deze kinderziel voor ons


ontsluiten.
ongewone

„Nur das muss ich auch ich lebte gerne in dieser Welt. Denn
sagen:

ich hatte die Sinnenwelt wie eine geistige Finsternis um mich empfin-
den müssen, wenn sie nicht Licht von dieser Seite bekommen hatte.

Ook muziek teekenkunst werd Rudolf Steiner door den


met en

hulponderwijzer in aanraking gebracht.


In nauw verband met de school stond de kerkdienst. De hulponder-

den cultischen dienst. De


wijzer bespeelde er het orgel en hielp bij
schoolkinderen verrichtten diensten als koorknaap en
ministrant. Het

element dit alles verbonden, werkte diep in deze


plechtige met op

kinderziel, die zich daardoor weer sterker verbonden voelde met de

wereld van
het bovenzinnelijke.
Met de groote mannen van de Duitsche literatuur. Lessing, Goethe,
door
Schiller, werd Rudolf Steiner in diezelfde jaren bekend gemaakt
een arts uit Wiener-Neustadt, die in de buurt zieken kwam behan-

delen enthousiaste de schoonheid deze figuren


en
op wijze over van

sprak.
Na de school werd de „Realschule" in Wiener-Neustadt
lagere
bezocht.
Wederom zien we een
sterk verlangen in het nu elfjarige kind om

den
dieperen samenhang der dingen te begrijpen. Een opstel van den

21
directeur over „Die Anziehungskraft betrachtet als der
eine Wirkung
Bewegung”, nog haast onbegrijpelijk voor het weinig in wiskunde ont-
wikkelde kind, boek denzelfden directeur
vervolgens een van over

„Die allgemeine Bewegung der Materie als Grundursache aller Natur-

erscheinungen”, wekte zijn belangstelling in de hoogste mate.

Op een
merkwaardige wijze kwamen de problemen, die met de

wereldbeschouwing van Kant samenhangen, al in Rudolf


vroeg
Steiner's leven.

Kant s „Kritik der reinen Vernunft”, in goedkoope uitgave gezien


voor het boekhandel, wekte de
raam van een zoozeer begeerte op,
dat alles gedaan werd het
om zoo spoedig mogelijk te kunnen koopen.
Om tijd voor
de bestudeering te kunnen vinden, werd het
ervan

boek zorgvuldig uit elkaar gehaald de losse bladen in het


en
ingevoegd
school gebruikte De had n.l.
op geschiedenisboek. geschiedenisleeraar
de gewoonte in de les uit het boek lezen. deze kon
voor te Op wijze
telkens een behoorlijk langen tijd voor de Kantstudie worden gebruikt.
De ontwikkeling het denken zichzelf de
van
op en verhouding van

het denken de godsdienstleer, dat de beide die


tot waren problemen,
op den voorgrond stonden. Steeds leefde in het kind de zekerheid,
dat de menschelijke geest kennende in de wereld het bovenzinne-
van

lijke kon komen. De Kantstudie voerde echter niet tot een oplossing
van
de diepste vragen.

Dit alles speelde zich af in het kinderleven, dat ook ten


gewone
volle de het bestaan
aan
practische zijde van was gewijd. Landarbeid,
aardappels rooien, vruchten plukken, boodschappen doen in het dorp,
dat alles speelde eveneens een rol.
Al spoedig, n.l.
van zijn vijftiende jaar af, gaf de jonge Rudolf
Steiner hulplessen aan leerlingen uit dezelfde of lagere klassen, waar-

door het hem


mogelijk werd iets in de karige geldmiddelen van het

gezin te kunnen bijdragen. Veel practische menschenkennis werd


daardoor verworven.

Geheel uit vrijen wil bestudeerde de leerling Grieksch en


nog

Latijn en
wel zoo grondig, dat hij eenige jaren later, toen hij student
geworden was, een gymnasiast als leerling kon hebben en vrijwel door

den geheelen gymnasiumtijd heen kon opleiden.


Zoo gingen deze schooljaren voorbij in harden arbeid. Het beeld
staat voor ons van een rustig, stil kind, vastberaden een eigen levens-
weg gaande, tot een jongen man rijpende, met een machtig innerlijk
leven. Om zich heen waarnemende de wereld bracht
alles, wat aan

verschijnselen en gebeurtenissen, in zich levende in de wereld der

gedachten, steeds bezig met de groote vraag,


die later
zijn leven zou

beheerschen; de de verhouding de innerlijke


gaan vraag naar van en

de uiterlijke wereld, de onzichtbare en de zichtbare, de wereld van

den geest die der waarneembare


en
verschijnselen.
Een portret uit het jaar 1879 toont reeds dezelfde trekken, die later
zulk fijne, geestelijke schoonheid het alleen
een aan aangezicht gaven,
in jeugdigen Een edel, de dichte donkere
nog vorm. open voorhoofd,
haren lang, boersche dracht
naar waarschijnlijk, de oogen vrij, met

die merkwaardige uitdrukking, die is die


eigen aan hen, evenzeer

scherp naar buiten, als diep naar binnen kunnen zien. Het geheele
beeld fierheid En bovenal adel
toont en onbevangenheid. van geest.

In den herfst het 1879 kwam Rudolf Steiner de


van jaar op

„Technische Hochschule" in Weenen.

22
waarin
De uiterlijke levensomstandigheden, hij verkeerde, waren

vader echter overgeplaatst klein


verre van gunstig; zijn was naar een

Inzersdorf, in de buurt Weenen, waardoor het den


plaatsje, van

student werd iederen dag heen te reizen.


jongen mogelijk en weer

Door voortdurend lessen te en


leerlingen voor hun examen
geven

te werken, deel van de voor de studie benoodigde


bij moest een

gelden bijeengebracht worden.


dezen eenvoud het inner-
Een groot contrast met uiterlijken vormt

lijke leven, de innerlijke ontwikkeling van Rudolf Steiner gedurende

zijn studentenjaren.

"Óp de „Technische Hochschule” vond hij ruimschoots gelegenheid


wiskunde verdere
zijn groote liefde voor
en natuurwetenschappen tot

Maar vóór alles het de


ontplooiing en verdieping te brengen. was

die hem aantrok. Zijn eerste daad, bij aankomst in


philosophie,
zich groot aantal
boeken te
Weenen, was om een philosophische aan

schaffen. _ . ...

De Kant-studie wordt voortgezet. Daarnaast worden Fichte, in het

bijzonder diens ~Wissenschaftslehre Schelling en Hegel gelezen.


Later volgt de bestudeering van
Eduard von Hartmann.
die de „Technische Hoch-
Naast de noodzakelijke vakken, op

werd ook de
schule” gevolgd moesten worden, tijd gevonden aan

Universiteit in het bijzonder die van Robert


colleges bij te wonen,

Zimmermann over Herbart’s philosofie.


deze intensieve studie voegt zich geheel de groote
Bij een opgaan ini
problemen, die het kunstleven in die jaren bood. De strijd pro en

contra Richard Wagner werd door Rudolf Steiner met geestdrift

meegestreden.
vanuit innerlijke behoefte
Ook aan de samenleving nam hij een

harte deel. Warme en diepgaande vriendschappen worden in den


van

„Lebensgang" vermeld.
Verschillende
personen hebben in deze jaren een groote beteekenis

voor zijn ontwikkelingsweg gehad.


In de eerste plaats moet dan zeker genoemd worden zijn leeraar en

latere vriend Karl Julius Schröer, die aan


de „Technische Hochschule

colleges over Duitsche literatuur gaf en bovendien oefeningen met

de studenten hield mündlichen Vortrag und schriftlicher


„im
Darstellung”.
maakte indruk Rudolf
Zijn geheele persoonlijkheid een diepen op

Steiner, zoowel door de schoone, geestdriftige wijze, waarop hij over

de verschillende dichters sprak, als door den adel van zijn geheele
zieleleven.

Karl uit Pressburg, zijn vader, Tobias


Julius Schröer stamde waar

Gottfried Schröer, het hoofd stond van een lyceum. Onder den
aan

schuilnaam Chr. Oeser schreef de vader verschillende boeken op

geschiedkundig en aesthetisch gebied. Zijn moeder, Therese Schröer,

was een buitengewone vrouw, edel en fijnzinnig, van groote begaafd-


door verbonden den Silezischen
heid, warme vriendschapsbanden met

dichter Karl von Holtei. Aan hem dankt men de uitgave van „Briefe
und Blatter Frau samengesteld uit brieven, die zij hem
von Therese",
had. Een beteekenis leeren wij
gezonden paedagoge van ongewone

uit haar brieven kennen. 1


lemand, die zich met haar geheele hart.
)

x
) Zie ook haar boekje: „Ueber praktische Kindererziehung”.

23
met al de aangeboren innigheid van
haar bijzondere ziel, aan de

opvoeding van haar kinderen wijdde.


Men behoeft zich niet te verwonderen, dat Karl Julius Schröer, in

dit milieu groot gebracht, een zoo groote plaats zou gaan innemen

in het leven van


vele studenten, wier vriend en helper hij was.

Rudolf Steiner vond in hem allereerst den grooten Goethe-kenner.

„Karl Julius Schröer” zoo schrijft Rudolf Steiner later „der mir

in der Goethe Forschung so hoch steht, weil sein Bliek immer über

das Einzelne hinaus auf die Ideen x


geht.” )
Door dezen weg te gaan, door namelijk steeds in alle werken van

Goethe de ideeën te zoeken, die als stuwende krachten deze werken

doordringen, was het Schröer mogelijk Goethe, den scheppenden


mensch, als één geheel te zien. Niet eenerzijds de groote dichter,
de min of natuuronderzoeker, de
anderzijds meer gebrekkige maar

mensch, in wien kunst en wetenschap, vanuit één streven ontstaan,

tot een hooge synthese samenstroomen.

In zijn voorwoord tot Goethe’s Faust 2) zegt hij:


„Goethes Geist war darnach eingerichtet, er konnte nicht anders, er

war
dazu geboren die gesamten Erscheinungen der Natur und Kultur

in sich aufzunehmen. Die Welt getreulich abzuspiegeln war sein Be-

r u f. Da er aber nicht empfanglich war, sondern auch schöp-


nun nur

ferisch angelegt, schuf er die Wirklichkeit nach, wie er sie zu schauen


den Bliek auf das Wesentliche das erken-
gewohnt war: gerichtet, zu

nen er in der Wissenschaft bestrebt ist, so wie es


ihm in der Kunst zum

Ideal wird. Der dem Realen abgewonnene Idealismus gelangt durch


Goethe zur bewussten Herrschaft in der Kunst.

So ist denn Goethe, der wissenschaftlich Forschende, kein Anderer


als: Goethe, der Gestaltende. Sein Forschen und sein
schöpferisch
Schaffen lassen sich eins am
andern prüfen.”

Smartelijk voelde Schröer het gebrek aan idealisme, aan liefde voor

schoonheid en deugd, bij de generatie, die om hem heen opgroeide.


„Das Geschlecht Hat keine Ideen und keine Ideale mehr.
jiingere
Wir sehen uns vergebens nach Zielen der Begeisterung für unsere

um.” 3
Jugend )
„Ein Idealismus der Liebe" is voor
hem een bijzonder naar voren

komende trek in het wezen van


Goethe. Wie dit woord uit Schröers

mond wil leeren leze vooral ook beide


dieper verstaan, zijn voor-

drachten over
dit thema. 4
)
zich sterk
Men kan zich voorstellen, dat de jonge Rudolf Steiner
tot dezen geestdriftigen en tegelijk innig-levenden mensch aangetrok-
ken voelde. ~lch ich bei ihm war”, lezen we
erwarmte geistig, wenn

in den „Lebensgang”, en verder:

~lch hatle wirklich immer, wenn ich so allein mit Schröer sass,
das

Gefühl, dass noch ein Dritter anwesend Goethes Geist. Denn


war:

Schröer lebte stark in Goethes Wesen und Werken, dass er bei jeder
so

Empfindung oder Idee, die in seiner Seele auftraten, sich gefühlsmas-


sig die Frage vorlegte: Würde Goethe so empfunden oder gedacht
haben?"
Ook maakte Rudolf Steiner door Schröer kennis met de oud

*) „Wahrheit und Wissenschaft”.


2 Vorwort
) zur dritten Ausgabe.
3 Vorwort zweiten
j zur Ausgabe.
4 K. J. Schr ö Goethe und die Liebe.
) e
r,

24
die in de omgeving van Pressburg
Duitsche kerstspelen, vroeger

de daar wonende Duitschers gespeeld werden.


geregeld door
leefde de Duitsche taal verder,
In zulke zoogenaamde taal-eilanden
als uit meer westelijke streken heengebracht
zoo ze er voor eeuwen

was
door de Duitsche kolonisten. __ .
,

het Paradijsspel, het spel van Christus


Schröer had deze spelen,
verzameld onder den
geboorte en het spel van
de drie Koningen en

titel „Deutsche Weihnachtsspiele aus Ungarn” uitgegeven.

Hoe ook de indruk die Schröers groote


diep was,
persoonlijkheid
beiden
Rudolf Steiner maakte, toch openbaarde zich tusschen hen
op
de meest
al spoedig een verschil in zienswijze ten opzichte van

belangrijke punten in beider wereldbeschouwing.


__
,

de wereld der ideeen als de


Waar voor
Schröer, als echte idealist,
konden Rudolf Steiner de
stuwende kracht in alle zijn werkte, voor

levende geestes-
ideeën niet anders zijn dan schaduwbeelden van een

wereld.
"

',lch konnte damals,” schrijft Rudolf Steiner, „kein anderes Wort


Ich woüte
für meine Denkungsart
finden als „objektiver Idealismus .

Wesentliche der Idee nicht ist,


damit dass für mich das an
sagen,

dass menschlichen Subjekt erscheint, sondern dass sie wie etwa


sie im
erscheint, und
die Farbe am
Sinneswesen an
dem geistigen Objekte
das sie da wanrnimmt, wie
dass die menschliche Seele

das Auge die Farbe an einejn Lebewesen. .

opgewekt, bestudeerde
Door" den
omgang met Schröer daartoe

werken uitvoe-
Rudolf Steiner Goethe’s natuurwetenschappelijke zeer

zoeken de verhouding tusschen


rig, in verband met zijn eigen naar

natuur en geest.
toon en
De toen heerschende natuurkundige opvattingen over

licht hem aanleiding de daarmee samenhangende problemen


gaven
nader
te onderzoeken. Door eigen experimenten
werd hij steeds tot

gebracht. Hierbij aansluitend


de diepte van Goethe’s „Farbenlehre

volgde de bestudeering van Goethe s „Metamorphosenlehre ,


van

anatomie en physiologie.
Hier kan men reeds de kiem zien ontstaan van de belangrijke

de drieledigheid het menschelijke organisme,


ontdekking van van

later uitvoeriger gesproken zal moeten worden. Eerst dertig


waarover

tegelijk vruchtbare
jaar later werd deze zoo ontzaggelijk diepe en zoo

gedachte in zijn boek „Von Seelenratseln gepubliceerd.


dezen tijd de opvattingen,
Van groote beteekenis zijn ook reeds in
der
die Rudolf Steiner zich eigen maakte over de grondproblemen
philosofie.
die
Wanneer later zal worden op
de vrijheids-philosofie,
gewezen

Rudolf Steiner’s werken hun eigenlijke kentheoretischen grondslag

dan zal tastend zoeken naar een dergelijke vrijheids-


geeft, men een

in dezen
philosofie, een zoeken dat zich al in de jongensjaren toont,

zien gaaf en innerlijk gesloten geheel.


studententijd rijpen tot een

m
Een andere die groote plaats innam
geheel figuur, eveneens een

Rudolf Steiner’s leven, was de oude kruidenzoeker, een eenvoudige


die geneeskruiden verzamelde en ze in Weenen
man uit het volk,
verkocht. In den „Lebensgang wordt hij geschilderd als een mensch,
samenlevend met de
vervuld van een innerlijke vroomheid, geheel
über die geis-
verborgen krachten in de natuur. ~Mit ihm konnte man

der Erfahrung darin hatte , schrijft


tige Welt sprechen wie mit jemand,
Rudolf Steiner. ~Er offenbarte sich so als ob er als Persönlichkeit nur

25
das Sprachorgan ware für einen Geistesinhalt, der aus verborgenen
Welten heraus sprechen wollte. Wenn man mit ihm zusammen war,

konnte man tiefe Blicke in die Geheimnisse der Natur tun."

Voor Rudolf Steiner bood de met dezen voor wlen


omgang man,

hij de grootste sympathie voelde, de mogelijkheid, nog op een andere

wijze, dan hem zelf eigen was, met de geestelijke wereld in verbinding
te treden.

~Nimmt man den gewöhnlichen Begriff des 'Lemens', so


kann man

Lemen konnte man von


diesem Manne nichts. Aber man
sagen:

konnte, wenn man selbst die Anschauung einer geistigen Welt hatte, in
diese durch einen Andern, in ihr ganz feststehenden, tiefe, Einblicke
tun.”
Een in het kunstzinnige geheven beeld van dezen man gaf Rudolf
Steiner later in zijn mysteriedrama’s, in de figuur van
Felix Balde.

Naast de zeer veelzijdige studie en den gezelligen met een


omgang

steeds grooter aantal menschen, werd ook op paedagogisch gebied


veel verricht.
nog
Vanaf had de jonge Rudolf Steiner hulp-
zijn vijftiende levensjaar
lessen In de studentenjaren werd dit voortgezet. Lessen in
gegeven.

wis- en natuurkunde voornamelijk, maar ook in andere vakken, niet

alleen aan studenten, ook aan


kinderen, jongens en meisjes en

ouderen. vieles dem Grunde selbst lemen,


~Ich musste aus um es un-

terrichten zu können", heet het in den „Lebensgang".


....
n* i •• i

Een werd hem gesteld als huisonderwijzer in een
bijzondere opgave

familie, waar vier jongens onderwezen moesten worden. Eén daarvan,

een tienjarige knaap, was abnormaal naar lichaam en ziel, achterlijk,


langzaam in zijn denken, overgevoelig voor de kleinste geestelijke

inspanning. Een geval, waar een beduidende graad van hydrocephalie


aanwezig was.

Rudolf Steiner deed aan de ouders het voorstel om


de geheele
dit kind zich Vooral de moeder ging
opvoeding van
op
te nemen.

hier met groot vertrouwen in.


op
In de beschrijving van
de behandeling van
dit geval vinden we al

veel, van wat later in Rudolf Steiner’s opvoedkundige geschriften en

voordrachten verschijnt.
wordt in de behandeling den samenhang, die voor
Uitgegaan van

hem zichtbaar is tusschen De ziel moest


lichamelijke- en zieleprocessen.
dit worden zich intensiever het lichaam
in geval er toe gebracht met

te verbinden. De in de ziel aanwezige, sluimerende talenten moesten

tot ontwaken worden gebracht.


het kind leeraar gaf
Een liefdevolle aanhankelijkheid van aan zijn
den grondslag. Volgens bijzondere, zelf bedachte methoden werd nu

les
gegeven, telkens in zeer korte tijdruimten.
der verschillende vakken, de geheele dag-indee-
De opeenvolging
ling, de wijze, de inhoud der verschillende vakken op
de meest
waarop

economische wijze tot het kind gebracht kon worden, dat alles werd

bestudeerd. Een menschenkennis, steunende de werkelijke samen-


op

lichamelijk-organisch leven
hangen van ziele-geestesleven eenerzijds,
anderzijds, werd hier opgebouwd. ~Ich wurde gewahr ,
zoo schrijft
Rudolf Steiner, „wie Erziehung und Unterricht zu
einer Kunst werden

die in wirklicher Menschen-Erkenntnis ihre Grundlage hat.


muss,
. ?_j

verwachting. Na
. 1.. 1

De resultaten van
dit onderwijs overtrotten iedere

had het kind de het


twee jaar mogelijkheid toelatingsexamen voor

26
doen. gezondheidstoestand was aanmerkelijk
gymnasium
te Zijn
sterk verminderd. De jongen bezocht van
verbeterd, de hydrocephalie
onder Rudolf Steiner leiding
toen af de school, maar bleef nog
s

Als arts
werken. Na afgelegd eindexamen studeerde hij geneeskunde.

is hij in den wereldoorlog gevallen.

Rudolf Steiner de
In het 1883 gebeurde er iets, wat voor
jaar
te
in het geestesleven van zijn tijd een plaats
mogelijkheid opende
de toe-
innemen, van waaruit hij zijn geweldige opgaven
voor
gaan

komst verder kon voorbereiden.


, ,
T ,

Schröer werd door Joseph Kurschner


aanbeveling van hij
Op
werken Goethe m te
uitgenoodigd de natuurwetenschappelijke
van

uit in de door Kürschner verzorgde „Deutsche


leiden en
te
geven,
daarin de drama Goethe zou
National Literatur”. Schröer, die s van

het eerste deel der Natuurweten-


uitgeven, had op zich genomen
voorwoord te voorzien.
schappelijke Werken met een

door alles, wat


Rudoïf Steiner bereidde zich op dezen arbeid voor,

philosofisch en
natuurwetenschap-
hem aan problemen gerezen was op

door werken en tot een zekere afsluiting


pelijk gebied, nog eens te

te brengen.
de ideeën zelf tot leven
De groote figuur van Goethe, in wiens geest
werden en die daardoor de mogelijkheid
had een wetenschap van de
teekende zich steeds scherper voor
levende natuur te ontwikkelen,

hem af.

sah in Goethe eine Persönlichkeit, welche durch das besondere


„Ich
das sie den Menschen Welt gesetzt
Verhaltnis, in zur
geistgemasse
auch der die Naturerkenntnis in der rechten Art
batte, in Lage war,

menschlichen Schallens hmemzustellen. Uie


in Gesamtgebiet des
das
das ich hineingewachsen war schien
Denkungsart des Zeitalters, in

die leblose Natur auszubilden. Ich hielt


mir nur geeignet, Ideen über
für mit den Erkenntniskraften an die beleb te Natur
sie ohnmachtig,
welche die Lr-
heranzutreten. Ich sagte mir, um Ideen zu erlangen,
vermitteln können, ist es notwendig,
kenntnis des Organischen
die für die unorganische Natur tauglichen Verstandesbegnffe erst

selbst zu beleben. Denn sie erschienen mir tot, und deshalb auch nur

geeignet, das Tote zu erfassen.


Goethes Geist die Ideen belebt haben, wie sie Ideen-
Wie sich in
das versuchte ich für eine Erklarung der
gestaltungen geworden sind,
Goethe’schen Naturanschauung darzustellen."

Een nieuwe kennisleer inhoud, ontdekt aan en


kreeg vorm en

afsluiting gebracht door Rudolt


leid door Goethe, gevormd en tot

Steiner.
klein zijn hand: „Grundlinien
In 1886 verscheen een boekje van

einer Erkenntnistheorie der


Goethe schen Weltanschauung .

het leven den student in de wis- en


Geleidelijk aan ziet men van

het leven den geleerde en


natuurkunde overgaan
in van jongen
die vooral gebieden zich meer en meer gaat uiten,
publicist, op
twee

het Goethe-onderzoek en dat der grond-


op
het gebied van op

problemen van de kennisleer.


_
Grundfrage der Erkenntnistheorie,
De dissertatie, (getiteld: ~Die
mit besonderer Rücksicht auf Fichtes Wissenschaftslehre, Prolegomena
Bewusstseins mit sich
zur Verstandigung des philosophierenden
doctor de universiteit
selbst *) waarmee hij in 1891 den graad van aan

27
te Rostock behaalde, is geschreven op een tijdstip, al ver-
waarop

schillende andere, kleine publicaties het licht hadden gezien. Ook


reeds twee banden Kürschners verschenen
waren van Goethe-uitgave
met inleidingen en kantteekeningen van Rudolf Steiner’s hand.

In de beschrijving, die Rudolf Steiner dien tijd leeren


van geeft,
wij het Weenen uit kennen. Weenen, zooals het
een vroegere periode
was in het laatst der vorige eeuw,
zooals het was tot aan den
nog

wereldoorlog. Een centrum voor wetenschap en kunst niet alleen,


maar een
plaats, waar
alles, wat cultureel gebied van beteekenis
op

is, zijn waardemeter vindt.


Waar lag een
schooner en lichter glans over het geheele geestes-
leven, dan in het Weenen van
dien tijd? Waar werd met meer warmte

en menschelijkheid de schoonheid beleefd, waar met meer levendig-


heid en temperament de waarheid?
Talloos waren de kringen, die zich vormden om den persoon van

den of dichter of kunstenaar of


een ander, geleerde, groepen van

menschen, die elkaar telkens


geregeld ontmoetten, weer vereenigd
door hun gezamenlijke liefde voor schoonheid en spiritualiteit.
Rudolf Steiner maakte van verschillende van zulke kringen deel

uit. Een aantal menschen kruisten die


groot belangrijke in jaren
zijn pad.
In de worden de kort
eerste plaats moet genoemd eerst geleden
dichteres Marie Eugenie della Grazie, wier
gestorven gedichten op
haar tijdgenooten grooten en diepen indruk maakten.
Een bijzonder kenmerk Rudolf Steiner’s komt de
van wezen bij
schildering van deze merkwaardige vrouw te voorschijn. In haar wezen

leeft een diep pessimisme. De menschelijke ziel, vervuld van


idealen,
is slechts zwak tegenover de geweldige machten der natuur. Een groot
dichtwerk, een „Satanide” zal dit tot uitdrukking brengen.
Een oerwezen, opstijgende uit de wreede, alles vernietigende natuur

wil ze schilderen, als het tegenbeeld van God.


Rudolf Steiner is diep onder den indruk hem hierover
van wat zij
mededeelt: „Die Grosse, mit der sie gesprochen hatte, stand vor mir;
der Inhalt ihrer Ideen war
das Gegenbild alles dessen, was mir als

Anschauung von der Welt vor dem Geiste stand. Aber ich war nie-

mals geneigt, dem, was mir als erschien, meine Bewunderung


gross
und mein Interesse zu
auch wenn es mir inhaltlich
versagen, ganz

widerstrebte. Ja, ich sagte mir: solche Gegensatze in der Welt mussen

irgendwo doch eine Harmonie finden. Und das machte mir möglich,
verstandnisvoll dem Widerstrebenden so zu folgen, als ob es in der

Richtung meiner eigenen Seelenverfassung lage.”


Naar aanleiding gedicht, waarin de natuur als
van een bepaald
hoogste macht werd bezongen, schreef Rudolf Steiner een kleine ver-

handeling, „die Natur und unsere Ideale”, waarin hij woorden van

waardeering vond voor haar eerlijken en moedigen blik in de afgron-

den van het zijn, maar tegelijk wees op het innerlijk vrije wezen van

den mensch, in staat uit zichzelf datgene te scheppen, wat het leven

zin en inhoud geeft, en wat zich niet vol zou kunnen ontplooien,
hem buiten, vanuit de toestroomde,
wanneer
van natuur, hetgeen van

binnen uit moet ontstaan.

Deze kleine had belangrijke gevolgen ten opzichte


verhandeling
van Schröer’s verhouding tot Rudolf Steiner. Schröer, steeds levend
in het schoonste, edelste idealisme, kon een dergelijk standpunt niet

begrijpen. Voor hem was het ook niet aanvaardbaar, dat de kunst

28
RU DOLF STEINER

(1879}
Twee belangrijke ontmoetingen vallen nog
in deze periode, n.l. die

met Robert Hamerling, den dichter-philosoof en die met Eduard von

Hartmann, den schrijver van de „Phaenomenologie des sittlichen

Bewusstseins".

Deze laatste ontmoeting vond plaats op een reis naar Weimar en

Een werd der


Berlijn. lang, diepgaand gesprek gevoerd over een

grondproblemen der philosofie.


Robert Hamerling maakte Rudolf Steiner een bijzonderen indruk
op
door de wijze, waarop hij b.v. in zijn satyrisch epos
„Homunculus”
de geestlooze, mechanisch geworden civilisatie karakteriseert en

becritiseert.
Over vele andere ontmoetingen en vriendschappen spreekt de

woorden aangeduid; andere


~Lebensgang”. Sommige zijn met weinige
met groote innigheid en warmte beschreven.

Wie zich werkelijk wil door worstelen tot een eenigszins begrijpen
van al wat in de ziel van Rudolf Steiner in dezen tijd omging, zal

deze menschelijke verhoudingen evenzeer moeten bestudeeren, als den

innerlijken ontwikkelingsweg, die daar parallel mee


gaat.

In het jaar 1 888 redigeerde Rudolf Steiner gedurende eenigen tijd

het Wochenschrift”. Wekelijks artikelen over


„Deutsche moesten

politieke en cultureele gebeurtenissen zijn hand verschijnen. We


van

vinden in de bibliografie J
) artikelen vermeld over Robert Hamerling

en
andere schrijvers, over Goethe, over
den onderwijsstrijd in die

dagen, over politieke onderwerpen, enz.

Verder dateeren uit dienzelfden tijd verschillende artikelen in de

nieuwe Pierer’s Konversationslexicon, in het bijzonder


uitgave van

die over geologie.


Ook in de „Nationale Blatter”, een van
de Duitsche Ver-
orgaan

eeniging in Weenen, verschenen vele kritieken en besprekingen, vooral

op tooneelgebied, van zijn hand.

„Goethe als Vater einer


De zoo belangrijke voordracht, neuen

in de „Wiener Goethe-Verein”, in
Asthetik", gehouden eveneens

1 888, zal nader besproken moeten worden.


nog

Groothertogin Sophie van Saksen, aan wie Goethe's kleinzoon en

laatste nakomeling, diens handschriften had besloot


Walter, nagelaten,
om met medewerking van
verschillende vooraanstaande Goethe-

kenners een volledige uitgave van zijn werken tot stand te brengen.
Hermann Gustav Wilhelm Scherer stonden
Grimm, von Loeper en

het hoofd deze uitgave, bijgestaan door Bernard Suphan, den


aan van

directeur van het Goethe- en Schiller-archief, Julius Wahle, een vast

medewerker aan het archief vele andere bekende Germanisten.


en

Rudolf Steiner werd grond van zijn vroegere publicaties reeds


op

in 1 888 werken. In 1 890 werd hij als vast mede-


aangezocht mede te

werker de speciale Goethe morpho-


opgenomen
met opdracht om
s

logische geschriften in 5 of 6 banden te verzorgen.

De vele merkwaardige figuren, die hij in het archief ontmoette,

worden in den „Lebensgang" gekarakteriseerd. In de eerste plaats


de alle
Herman Grimm, die zonder twijfel belangrijkste was van

medewerkers. Vornehmheit in das Archiv ein, wenn


„Geistige zog

x
C. S. Pic h t, Das literarische Lebenswerk Rudolf Steiners.
)

30
Herman Grimm erschien." Hij wordt beschreven als iemand met een

diepen blik voor de machtige impulsen, die in de menschheids-

geschiedenis werken, iemand, die bovendien de bijzondere bezat


gave
in persoonlijken, geestvollen edelen niet alleen
om een en
stijl te

schrijven, ook te soreken. „Der lezen in


maar ganze Mann”, zoo wij
den „Lebensgang", „war die Offenbarung eines einheitlichen Stiles.”
Een ontmoeting vond in dien tijd tusschen
zeer belangrijke plaats
Rudolf Steiner Haeckel. Het is noodig hier
en even langer bij stil te
blijven staan, daar omtrent Rudolf Steiner’s verhouding tot Haeckel

menig misverstand in omloop is geweest. De aanleiding tot de kennis-

making was een redevoering over „Monismus als Band zwischen

Religion und Wissenschaft”, door Haeckel gehouden, waarvan hij een

afdruk aan Rudolf Steiner in Weimar had gezonden. Deze beant-


woordde dit het zenden kort door hem in
met van een, tevoren

Weenen gehouden, redevoering, die ook het probleem van een

monistische wereldbeschouwing behandelde en wel een zoodanige


op

wijze, dat er in beschreven werd, hoe de mensch door


zijn zintuigen
de physieke zijde der door
werkelijkheid en zijn geestelijke waar-

nemingen, van binnen uit, de geestelijke zijde daarvan aanschouwt.

Op deze wijze verscheen al het beleefde als het


een eenheid, waarin

zinnelijke den geest afbeeldt de geest zich in het schep-


en
zinnelijke
pend openbaart. Een monisme dus, dat zeer bepaald in strijd was

met dat Haeckel. Diens positie reeds geruimen


van was tijd zeer

moeilijk. Door de philosofen werd hij als een


dilettant beschouwd,

door de natuuronderzoekers als een fantast. Rudolf Steiner interes-

seerde zich zijn vanuit


voor streven om een natuurbeschouwing tot

een geheele wereldopvatting te komen. In dien zin beschouwde hij


hem als iemand, die voortwerkte in den geest Goethe.
van

Ter gelegenheid Haeckel’s die


van zestigsten verjaardag, in Jena
werd gevierd. leerde Rudolf Steiner hem ook persoonlijk kennen.
In latere jaren werd door Rudolf Steiner herhaaldelijk de betee-
op
kenis van Haeckel waarbij hij nimmer verzuimde
gewezen, zijn eigen
standpunt scherp tegenover dat van Haeckel af te maar
grenzen,

daarbij de waarde die Haeckel’s had.


erkende, natuurbeschouwing
In voordracht, in 1905
een te Berlijn gehouden, spreekt hij over

de moreele kracht, die in Haeckel werkt. ~Mit Mut hat


ungeheurem
dieser Mann seit Jahrzehnten seine
Weltanschauung durchgekampft
und sich sehr mannigfache Widerwartigkeiten die ihm entge-
gegen

gen traten, zu wehren gehabt. Auf der anderen Seite dürfen wir nicht

verkennen, dass in Haeckel eine Kraft der zusammenfassenden


grosse

Darstellung und des zusammenfassenden Denkens lebt. Was in dieser

Beziehung so
vielen Naturforschern fehlt, das hat er in hohem Masse.

Er hat es
gewagt, obwohl in den letzten Jahrzehnten die eigentlich
wissenschaftlichen Strömungen ein solches Unternehmen gerich-
gegen

tet die Resultate seiner Forschungen in einer Weltan-


waren,

schauung zusamen zu fassen.”


Een tweede belangrijke ontmoeting vond plaats met den philosoof
Nietzsche. Toen Rudolf Steiner hem was Nietzsche reeds in de
zag,

geestelijke duisternis binnengetreden. Toch was het voor hem een

indrukwekkend beleven, den denker aanschou-


eens zoo machtigen te

wen. Met Nietzsche’s geschriften was Rudolf Steiner reeds in


vroeger

aanraking gekomen. De beteekenis van zijn denkbeelden bracht hij

1 Rudolf Steiner, die Weltratsel und


) Haeckel, die Theosophie.

31
in boekje, geschreven in 1895: „Friednch
tot uitdrukking een

seine Zeit”. Kort voordat dit boekje


Nietzsche, ein Kampfer gegen

werd, ontving Rudolf Steiner de uitnoodiging van


geschreven
mede werken
Nietzsche’s zuster, Elisabeth Foerster-Nietzsche, om te

de conflicten, die later optraden in


aan een
Nietzsche-archief. Over

dit verband, spreekt de „Lebensgang slechts kort, als over een reeks

misverstanden zonder eigenlijke, diepere redenen.

Steiner in Weimar aankwam, bevond hij zich aan


Toen Rudolf

het einde eerste levensperiode, die een zeker geheel vormt


van een

der Freiheit Aan het


en afgesloten wordt door de „Philosophie
einde van
de zeven
Weimarsche jaren voelde hij zich wederom tegen-

over een
groote, innerlijke verandering staan. Waar de „Philosophie
zal worden,
uitvoerig aangetoond
later een weg
der Freiheit”, zooals
denkende in de wereld den geest
den mensch
van
kan zijn voor om

alle wereld-
te komen, daar kon toch niet een volledige oplossing van

De wereldraadsels
gevonden worden. z°°

raadsels langs dezen weg


zijn door
beschrijft Rudolf Steiner het in zijn „Lebensgang” niet

den mensch
te brengen. De gedachten brengen
gedachten tot oplossing
alleen de oplossing. De oplossingen zelf liggen ergens
weg naar
op
als h.r-
der wirklichen Welt entsteht ein Ratsel, es ist
anders. ~In
k
erstehi ebenso inder Wir k 1 1 ch e 1 1.
scheinung da; seine Lösung
das Wesen odei ist, und das die Losung
Fs tritt etwas auf, rgang

andern So ich uch: die ganze Welt, ausser


des darstellt. sagte i.

itliche Weltratsel; und der


ist ein Ratsel, das
dem Menschen .-
f
'

Mensch ist selbs t die Lösui,


, .

werel ra
Een onmiddellijke verhouding to. 12 geestelijke
meer
steeds binnen
als geregelde behoefte en leidde zijn ziel dieper
een op
Steeds werd de
ondergrond het zijn. grooter
in den geestelijken van

dien hij de flgemeene opvattingen


afstand tusschen den weg, ging en

of de kloof, die aldus o ii.stond, met te over-


rondom hem. De vraag,

brandde hem steeds i. de ziel.


bruggen zou zijn, ,

Rudolf Stel:--;r de gelegenheid


In deze zijn leven kreeg
periode van

Dit weekblad m
het für Literatur” verder te redigeeren.
om „Magazin
verschillend 1 oen Kudolt
1832 opgericht, bewoog zich op
gebied
had het sterk
in 1897 de leiding zich nam, tijdschrift een
Steiner op

literatuur. Deze arbeid bracht hem in ver-


met de toenmalige
contact
menschen, zooals b.v. zijn tnede-
verschillende andere
binding met
Scheerbarth
Otto Julius Bierbaum, Paul
uitgever Otto Erich Hartleben,
zich nu
vele anderen, die toen in Berlijn,
waarheen Rudolf Steiner
en

rol in het kunstenaarsleven speelden. .


verplaatste, een , , i

rC • 1
dramatisch gebied,
de arbeid
1 1 1

in deze periode ook


1 ••

op
Belangrijk was
die een
die mede door Rudolf Steiner werd geleid en uitging van

taak had gesteld om,


„Freie dramatische Gesellschaft”, welke zich tot
verschillende tooneelstukken op te voeren,
samen met beroepsacteurs,
vonden. Ivlae-
die het schouwburg-repertoire geen plaats
op gewone
werd daar b.v. ten tooneele gebracht.
terlinck’s „der Ungebetene”
in Rudolf Stemer s ziel een
In die eerste Berlijnsche jaren rijpte
Alles, wat hij had leeren
verhouding het Christendom.
diepe tot
de werd bele-
kennen in de verschillende vormen, waarin godsdienst
bronnen, die
den, scheen hem te zijn ontsproten uit openbaringen,

buiten de menschelijke ziel liggen. Daartegenover had hij zelt getracht

het leven in het innerlijk wezen van en


de bron voor zedelijke
leeft, te zoeken. Het resultaat van
mensch, waarin hel Goddelijke

32
Christendom jaren later
dit zoeken naar een geestelijk zou weinig

te voorschijn treden.
In dezen tijd werd hij uitgenoodigd om
in de „Berliner Arbeiter-
in geschiedenis te en
de oefeningen
bildungsschule" onderwijs geven

Deze school stichting van den


in het vrije spreken te leiden. was een

der in de sociaal-democratische
ouden Liebknecht, een voormannen

die zich uitdrukkelijk het recht had


beweging. Voor Rudolf Steiner,
als hemzelf goed leek, de hoofd-
voorbehouden zoo te spreken, was

hebben groot aantal jonge


zaak, dat hij gelegenheid zou met een

werken. het Gutenberg-Jubileum werd aan


menschen te Bij groote
de 7000 boekdrukkers
Rudolf Steiner verzocht, feestredevoering voor

der leiders werd hem


en zetters te houden. Van de zijde na eemgen

Er had zich echter reeds


het verder werken onmogelijk gemaakt.
tijd
voorgedaan in breedere kringen
een nieuwe mogelijkheid om

de Hochschule waarin Rudolf


dend te
werken. Zoo b.v. in ~Freie ,

werd spreken geschiedenis, terwijl


Steiner uitgenoodigd te over

anderen over
Wilhelm Bölsche over natuurwetenschappen en
eemge

Een tweede, soortgelijke stichting


philosofie en religie zouden spreken.
waarin door Rudolf Steiner zelfs
een

was
de „Giordano Bruno-Bund ,

voordracht Anthroposophie werd


fundamenteel belangrijke over

gehouden.
1 899, schreef hij in
In het einde van
de 19e eeuw, n.l. Augustus
Goethe 1 50sten geboortedag een
het „Magazin” ter gelegenheid van s

der Schlange und der


verhandeling over het „Marchen von grünen
schonen Lilie". Over hetzelfde onderwerp sprak hij ook in een meer

intiemen vorm in een kring, dien graaf en gravin Brockdorff wekelijks


zich heen verzamelden. De Brockdorffs waren
leiders van een
om

door H. P. gestichte Theosophische Vereenigmg.


groep
der Blavatsky
de resultaten
Rudolf Steiner sprak echter in dien kring uitsluitend over

onderzoek, hem de werken Bla-


van een eigen geestelijk terwijl van

Steiner
vatsky nauwelijks bekend waren. Met nadruk wijst Rudolf er

volkomen
in zijn „Lebensgang” op,
dat ieder in zijn omgeving er van

de hoogte was,
dat hij slechts sprak over datgene, wat zich aan
op
Ook later, in Berlyn
zjjn eigen geestelijken blik had geopenbaard.
toen

Duitsche de
Annie Besant de sectie van
in de tegenwoordigheid van

Vereeniging werd gesticht en hij tot secretaris-generaal


Theosophische
dat hij de
werd gekozen, was de verhouding b.v. een zoodanige, van

omdat hij voor


theosophische oprichtingsvergadering moest weggaan,

voordrachten houden had over de


een niet-theosophisch publiek te

den titel de
geestelijke ontwikkeling der menschheid, in waarvan

voorkwamen.
woorden „eine Anthroposophie
de sectie werd opgericht, door Rudolf
Voordat Duitsche was

voordrachten gehouden menschen,


Steiner een reeks voor een groep

het Buddha zu
genaamd „die Kommenden”, over onderwerp „von

Christus". In den de Brockdorffs werd door hem een reeks


kring van

het boek Christenturn als


voordrachten gehouden, die later in „das
Met den inhoud deze
mystische Tatsache” zijn samengevoegd. van

al de toen-
voordrachten stond Rudolf Steiner geheel en tegenover

Desalniettemin werd hij uitgenoodigd


malige theosophische dogma s.

de Duitsche sectie der Theosophische Vereeniging te leiden. Dit laatste

hem gevraagd lid


vond in 1902 plaats. Eerst kort tevoren was van

die sectie te worden.

Sleiner nu op verschillende
Door zijn nieuwe positie kwam Rudolf
en bijeenkomsten in aanraking met leidende
theosophische congressen

33

Rud. Steiner 3
persoonlijkheden de theosophische
in
beweging, zoo b.v. met Mead
n Keightley. Ook leerde hij Annie Besant
j
en Sinnett kennen. Bij
de leiding de Dmtsche
van sectie
werd hij terzijde gestaan door Marie
von bivers, zijn latere echtgenoote. 1)
A an haar is het in het bijzonder
te danken, dat een geheel andere
stijl merkbaar werd de
bij groep menschen, die om
hen heen
waren.
Het werk
op kunstzinnig gebied, waarover later
nog gesproken zal
worden begon reeds in dien tijd eenige beteekenis
te krijgen. Voor
hen beiden het
was moeilijk om een goede verhouding het
tot eigen-
lyke theosophische werk te vinden, omdat veel door trivaliteit en

dilettantisme werd vertroebeld. Daarbij kwamen sinds het jaar 1 906


bepaalde verschijnselen naar boven, die
op een innerlijk verval duid-
den Het hoogtepunt werd bereikt door de
bewering, dat in een
Hmdoe-knaap de
persoonlijkheid geboren was, waardoor Christus in
een nieuw leven aarde komen. Een
op zou
afzonderlijke vereeniging,
genaamd „de Ster het Oosten”, werd
van
opgericht. Voor Rudolf
Stemer was het geheel al
en onmogelijk om
de leden van
die „Ster
van het Oosten zonder als lid
meer van de Duitsche sectie te
op
nemen, vooral met de wijze, zooals Annie Besant dat wilde.
op Na
een lange reeks van moeilijkheden werd de Duitsche sectie in 1913
buiten He
Theosophische Vereeniging gesloten. 2
)
UUILWI Ut

De l°s
makmg van de, nu verder onder den naam „Anthroposophi-
sche Cjesellschaft bestaande, groepen,
had niet den minsten invloed
op den arbeid, die door Rudolf Steiner werd verricht. In de latere
voordrachten zeide hij dat het „eingeschlossen”
pens, zijn in de „Theo-
sophische Gesellschaft”
zijn geestelijken arbeid evenmin had beïnvloed
als het latere „ausgeschl ossen” zijn. Nooit had een werkelijk innerlijke
vereeniging van de beide methoden kunnen plaats vinden. Het
weten-

schappelijk streven der


toenmalige theosophen bewoog zich sterk in
de richting der moderne natuurwetenschappen. Zoo b.v. in het zoeken
naar een atomistisch wereldbeeld. Het z.g. „permanente atoom” was
daar een laatste uitvloeisel Voor Rudolf Steiner
van. was de dien
weg,
Goethe zoekende
ging, naar de oer-phenomenen, de werkelijk spiri-
tueele. In het zoeken het
naar permanente atoom kon hij niets anders
zien dan een verfijnd verkeerd materialisme.
en
gericht
Reeds ctadclijk de
bij oprichting van de Duitsche sectie der Theoso-

phische Vereeniging had Rudolf Steiner met Marie von Sivers tezamen

een maandblad opgericht, . Deze


genaamd ~Lucifer naam beteekende
hier alleen
„Lichtdrager .
Later werd dit tijdschrift uitgebreid door
reeni % m met
p
eenander, „Gnosis” genaamd. Dit nieuwe tijd-
u
schrift, „Lucifer-Gnosis kreeg steeds doch door de
, meer lezers,
sterke uitbreiding de anthroposophische werd
van
beweging Rudolf
Steiner tot een zoo groot aantal voordrachten uitgenoodigd, dat het
niet mogelijk bleek het
meer tijdschrift verder te redigeeren.

De ontwikkeling de
van anthroposophische beweging tusschen de
jaren 1902 en 1925 kan hier kort worden omdat
zeer weergegeven,
de
geschiedenis daarvan in de volgende hoofdstukken ter sprake zal
komen.

1
) Een eerste huwelijk had plaats gevonden met Frau weduwe
Eunicke, een
in wier gezin Rudolf Steiner geruimen tijd tevoren had geleefd.
*) Men vindt geheel zakelijke toch
een en uitvoerige bespreking van al
deze moeilijkheden, grond de daarover bestaande in
op van
documenten,
het boekje „Wider literarisches Freibeutertum” Dr. K.
van
Unger.

34
In drie verschillende, maar onderling samenhangende perioden
De periode duurt tot de jaren
vond die ontwikkeling plaats. eerste

In dien tijd werkte Rudolf Stemer aan


1907, 1908, 1909 ongeveer.
zooals die uit
den eigenlijken ophouw eener geesteswetenschap,
kon worden. In verschillende artikelen van
Anthroposophie geboren
vooral in het boek
het reeds genoemde tijdschrift „Lucifer-Gnosis en

het
„Theosophie”, dat in 1 904 verscheen, werd een beschrijving van

wezen van
den mensch in samenhang met het heelal op een zoodanige
dat de natuurwetenschappelijk geschoolde mensch
wijze gegeven,
de die
daarin een voortzetting kon vinden van gedachten dergenen,
der laatste tot bloei hadden gebracht.
de natuurwetenschap eeuwen

Umriss”, in 1910 verschenen,


Het boek „die Geheimwissenschaft im
De reïn-
ontstond, wat de hoofdzaken betreft, ook in deze periode.

carnatie- karma-gedachte vond eveneens een nieuwe geestesweten-


en

boek erlangt Er-


schappelijke fundeering, terwijl in het „Wie man

der höheren Welten?” zuiver exacte werd


kenntnisse een weg

die zich in deze geestelijke richting wilde ont-


gewezen aan ieder,
wikkelen.
r-r-> 11 11. 11

D ~,
1 _1 £ Cl
„ , ,
<-»nU/Mi/jan

Tallooze voordrachten werden door Rudolf Steiner gehouden,

voornamelijk in de hoofdplaatsen van


Duitschland: Berlijn, Stuttgart,

München, enz.

die de jaren 1914, 1915, 1916 ongeveer


De tweede periode, tot

verdere de ver-
duurde, bracht allereerst een schildering van

die Anthroposophie het Christendom heeft. De groote


houding, tot

bedenkt, dat een


beteekenis hiervan wordt duidelijk, wanneer men

aantal die deel uitmaakten van de anthroposophische


dergenen, toen

beweging, daartoe gekomen waren


door de theosophische geschrif-
H. P. Deze geschriften zijn in wezen onchriste-
ten van Blavatsky. nu

zelfs anti-christelijk, omdat zij de beteekems


lijk, ja, men mag zeggen,

aarde in verkeerd licht plaatsen.


van den Christus-impuls op
een

werden in deze jaren gehouden waarin dit


Vele voordrachtscyclen

onderwerp direct of indirect werd behandeld. Het Johannes-evangelie,


ook de andere vonden uitvoerige bespreking. Behalve in
evangeliën,
de steden Duitschland, werden ook in Zwitserland,
belangrijkste van

Nederland en
Scandinavië voordrachtscyclen gegeven.

deze zelfde gemaakt het werk


In periode werd een begin met op

gebied. In 1910 verscheen het eerste mysterie-spel van


kunstzinnig
dat in München werd
Rudolf Steiner, „die Pforte der Einweihung ,

door drie verdere spelen werd gevolgd. Onder leiding


opgevoerd en

latere aanslui-
van Marie von
Sivers ontwikkelde zich in de jaren in
de gebieden der
ting hieraan een belangrijke, kunstzinnige arbeid op

eurythmie en spraakvorming.
Aan het einde het 1913 werd een aanvang gemaakt met
van
jaar
den bouw van het Goetheanum bij Bazel, destijds in de eerste plaats

bedoeld als een eigen gebouw voor


de opvoering der mysterie-spelen.
Door de verdere uitbreiding en ontwikkeling der ~Anthroposophische

Vereeniging” werd het tot een vrije hoogeschool voor geestesweten-


als onvoltooid, in September 1920
schap en kon zoodanig, hoewel

de jaren den wereldoorlog


De derde periode begint in eerste van

werkzaam in ver-
en duurt tot 1923. Een groot aantal menschen,
schillende takken van wetenschap, die hun weg
tot de „Anthroposo-

hadden gevonden, voelden zich onbevredigd


phische Vereeniging”
hun gebieden en
door de geringe ontwikkelingsmogelijkheden op

35
wendden zich
dientengevolge tot Rudolf Steiner met de vraag, of niet
vanuit de
Anthroposophie nieuwe impulsen te waren. Vele
geven
voordrachten en cursussen
op natuurwetenschappelijk, paedagogisch,
astronomisch, theologisch ander gebied als
en
volgden antwoord.
Verschillende
instituten, laboratoria, scholen en klinieken verrezen,
zoowel in Dornach als in Stuttgart; in den loop der jaren ook in eeii
groot aantal andere Duitsche
steden; ten slotte ook in een aantal
andere landen.
Een trof de
groote ramp „Anthroposophische Vereeniging” door
den brand van
het Goetheanum in den Oudejaarsnacht 1922—’23.
De arbeid werd echter geen oogenblik onderbroken. Een jaar later
ontwikkelde Rudolf Steiner al de eerste
plannen voor een geheel
nieuw Goetheanum, den bouw
met waarvan
in 19X5 een aanvang
werd gemaakt de in
en waarvan opening September 1928, wederom
in een
nog onvoltooid gebouw, plaats vond.
In deze derde periode had Rudolf Steiner ook zijn denkbeelden
sociale
over hervorming in de wereld gebracht, door het boek „die
Kernpunkte der sozialen den
Frage in Lebensnotwendigkeiten der
Gegenwart und der Zukunft waarin de idee de
, van drieledigheid
het sociale werd
van organisme ontwikkeld. Een bond „für Drei-
gliederung des sozialen Organismus” werd die Rudolf
opgericht,
Steiner tot een groot aantal voordrachten op
dit
gebied uitnoodigde.
In de het
Kerstdagen van jaar 1923 werden de verschillende
groe-
ark idsgebieden
P®? e
samengevat tot een „Allgemeine Anthroposo-
phische Gesellschaft waarin de geheele
, beweging en de toenmalige
vereeniging met elkander werden verbonden, doordat Rudolf Steiner
zelf de leiding die nieuwe
van
vereeniging op zich nam
als voorzitter
van een door hem door de leden bekrachtigd
aangewezen en bestuur.
»»Freie Hochschule
P® für Geisteswissenschaft” werd tegelijk in zijn
huidigen vorm gefundeerd.
Gedurende de nu volgende maanden verrichtte Rudolf
negen
Steiner een bovenmenschelijken arbeid. Een
groot deel van dien tijd
werd door buitenlandsche reizen in
nog beslag genomen. In Dornach
vonden in den overblijvenden tijd voordrachten en cursussen plaats,
gekenmerkt door de allergrootste In de
veelzijdigheid. maand Sep-
tember werden gedurende enkele weken drie tot vijf voordrachten per
dag gehouden, zoowel voor priesters der
artsen en
Christengemeen-
schap, als voor kunstenaars, terwijl bijna eiken avond een ledenvoor-
dracht werd
gehouden voor ongeveer duizend toehoorders.

Onmiddellijk voor Michaëli 1924 moest Rudolf Steiner, tengevolge


van een
uitputting zijner krachten, tevoren dreigende die reeds lang
z
openbare werkzaamheden staken. Vanaf het ziekbed schreef
yn

hij nog wekelijks brieven en artikelen


voor de leden en werkte hy
dagelijks op verschillend gebied.
Hij stierf
op
30 Maart 1925, tot het laatste oogenblik bij vol
op
en klaar bewustzijn.
Wel zelden zal de ziekte van een mensch door zoo velen
meege-

*) de laatste jaren
n
. van zijn leven schreef Rudolf Steiner vrijwel weke-
lijks artikelen het tijdschrift Goethcanum”
voor
„das waarvan Albert Steffen,
de tegenwoordige eerste voorzitter, de redactie voert.

Zijn literaire wordt beheerd door Frau Marie Steiner—von


nalatenschap
Sivers, die ook
eigenares is van
de Ver-
„Philosophisch-Anthroposupnischer
lag”, waarin vrijwel alle werken van Rudolf Steiner verschenen zijn.

36
leden zijn als in dit geval. Duizenden in de wereld
geheele waren

maandenlang in voortdurende
zorg en angstige spanning. Uit alle

landen en werelddeelen kwam een onophoudelijke stroom van brieven

en geschenken. Toen de tijding het heengaan bekend


van werd,
stroomden honderden uit alle richtingen naar Dornach om
hun leeraar
leider laatsten groet het doodsbed kunnen
en nog een
op te brengen.

37
IV

DE MORGENSCHEMERING VAN EEN GEESTELIJK

BEWUSTZIJN,

Het Duitsche idealisme

„Lebt' nicht in uns des Gottes eigne Kraft,


Wie könnt' uns GöttUches entzücken?"
Goethe.

In het einde van de 1 8e eeuw


straalde vanuit Midden-Europa een

zacht en warm geesteslicht, aankondigende de geboorte van een

nieuw menschenbeeld. Het beeld van


den uit den geest geboren
voorbeschikt de schoonste edelste krachten, die de
mensch, om
en

menschheid in zich draagt, tot ontwikkeling te brengen.


Het hier niet de oud ideaal, zooals
was wedergeboorte van een

zich eeuwen te voren in Florence had vertoond, toen het stralende


wereldbeeld der Grieken uit de innerlijkheid der Middeleeuwen was

herrezen. Neen, een nieuwe geboorte vond plaats!


In het oude Griekenland had het besef geheerscht van de
nog

goddelijkheid van
het menschenwezen, welke zich aan de sterfelijken
openbaarde in de verheven schoonheid van de kunst.

De godengestalten, die in het blanke marmer


werden uitgehouwen,

vertoonen het ideaal van het menschenlichaam, zooals het uit godde-

lijke krachten is opgebouwd. In de zielen van hen, die ze


aanschouw-

konden de geestdrift doen opvlammen. Zoo innig


den, ze hoogste
was de mensch met
de scheppende krachten der wereld verbon-
nog

den, dat hij tegenover de wonderwerken der beeldende kunst innerlijk

mee
kon beleven de harmonie, die er uit sprak. Een innerlijk
machtige
doorvoelen, een innerlijk mee betasten van de vormenrijkdom was

De mensch kon zichzelf voelen als goddelijk wezen,


nog mogelijk. een

de den mensch-
wanneer hij verzonken was in aanschouwing van

geworden God.
De Grieksche tempel l
), in zijn breede, blanke rust, is het huis

waarin de Godheid In verheven grootschheid en stillen eenvoud


woont.

tegelijk rijzen de zuilengalerijen op, dragende het driehoekig fries, dat,


als den hemel de uit de aarde ontsproten
van neergedaald, steunt op

Hemel aarde harmonie vereenigd. Vanuit


zuilen. en zijn in machtige
het landschap opstijgend, ermee
verbonden door de versieringen der

kapiteelen, vormen
de zuilen de verbinding met de godenwereld,
waarvan
de beeltenissen het fries vullen.

einem
Ru dolf Steiner, Wege Baustil.
l
) zu neuen

38
RUDOLF STEIXER

Jeugdportret
Waar zoo warm in de zielen der menschen het weten de god-
van

delijkheid de wereld kon de


van leefde, philosofie geboren worden.
Uit liefde de goddelijke De
voor wijsheid. mensch, denkende ont-
waakt uit den kosmischen het verleden, in zijn ziel voelende
slaap van

de machtige de
schoonheidsopenbaringen van góden in de natuur,
tracht den der verschijnselen
nu
samenhang te doorgronden.
Het werkelijke philosofische denken begint eerst in het oude Grie-
kenland
t). Voordien bestond in de kringen der ingewijde priesters,
der wijzen, dat hun als
een weten goddelijke wijsheid was
geopen-
baard. Eerst in Griekenland begint het denken als in den mensch
een

werkend zieleproces.
Maar hoe is dat denken verbonden
innig nog met de natuur, met
het heelal. Zooals in de beeldende kunst, in de hemel-
architectuur,
krachten met aardekrachten ook de mensche-
zijn vereenigd, zoo in
lijke ziel. Denkende ontwaakt de ziel in de wereld der natuurver-

schijnselen, maar
overal leeft
nog in zijn denken de goddelijkheid,
die alles doordringt en alles vormt.

Zoo is het Griekenland van de die het Christendom


eeuwen, aan

voorafgaan, de plaats, waar in de ontwakende menschenzielen geboren


wordt denkend doorvoelen
een weten en een scheppend van
de god-
delijkheid van
den mensch, zich openbarend in een goddelijke natuur.
Het komen Christus
van
op aarde, juist in dit tijdperk in de

ontwikkeling der menschheid 2


), is van een diepe beteekenis. De

menschwording van den God had een innerlijke voorbereiding gevon-


den in de oude cultuur der Grieken.

Onbeschrijfelijk groot werd de invloed uitgaande van de gebeur-


tenissen in Palestina. Zoo als de historie
weinig uiterlijke over deze
gebeurtenissen zelf te vermelden heeft, zoo veel vertoont zich aan het
oog van hem, die de levende ontwikkelingsgeschiedenis tracht te

bestudeeren.
De geheele de
denkwijze, geheele levenswijze van de menschen
werd door deze gebeurtenissen gewijzigd.
Men vergelijke bijvoorbeeld de taal, die de bouwkunst
gothische
spreekt, met die, welke ons uit het oude Griekenland tegemoet klinkt.
Men zie de gothische kathedraal. De verheven, blanke den
rust van

Griekschen tempel is verdwenen. De vindt


natuur
geen voortzetting
meer
in het bouwwerk. De harmonie tusschen hemel is niet
natuur en

meer aanwezig. Een machtige strijd schijnt zich in de gothische


kathedraal af te spelen. De immense massa’s
grauwe steen, zwaar en

onbewegelijk, gebonden aan de aarde, worden door het


gegrepen
rustelooze dat in de menschenzielen leeft. De
streven, gothische boog
ontstaat, geboren uit een smartelijk omhoog reiken der boven het

hoofd handen. Torens rijzen telkens nieuw rustpunt


gevouwen op, een

zoekend, vanwaar ze weer hooger kunnen stijgen, steeds hooger,


alsof ze in den hemel willen eindigen.

In de kathedraal is het schemerdonker. Geen zonlicht doorstroomt


de plaats waar de menschenziel God zoekt. In de ziel zelf het
moet

licht opgaan, als een kleine vlam het altaar van het hart. In tallooze
op
kleuren gebroken, verinnerlijkt, omhult het schemer-
warm glanzend,
licht de menschenziel.

Smartelijke ontzegging van het lichte, stralende leven, afstand doen

*) RudolfSteiner, Die Ratsel der Philosophie.


2
j Men vergelijke verder het hoofdstuk „Het Christus-Mysterie”.
over

39
van
de blijde verrukking van het god-menschendom; inkeer in het

eigen rusteloos zoekende in het naar goddelijke verlossing


wezen,

zoekende dat is de innerlijke den mensch in het


wezen, houding van

tijdperk der gothiek.


Uit die ontzaggelijke spanning bracht het Florence der Medici de

verlossing. Wedergeboren werd de schoonheid van het oude Grieken-


land. Maar niet zonder meer wedergeboren. De machtige impuls van

het Christendom had ook hier


gewerkt, had ook hier de verinnerlijking
in de menschenziel gebracht.
De renaissance brengt wederom de beelden den
van goddelijken
mensch en van den menschgeworden God, die nu
Christus is, maar

het brengt die beelden vanuit het nieuw ontwaakte zelfbewustzijn.


Van een
denkend en voelend bewustzijn, waarin de wijsheid en

schoonheid van
de goddelijke wereld zonder weerstand konden
nog

binnenstroomen, is de menschheid het


nu voortgeschreden tot ont-

waken in het bewustzijn van


het eigen ik.

Men lette de
op
tegenstelling tusschen een der machtige Zeusbeel-
den uit het oude Griekenland en Michel Angelo’s David. In beide is
het denkende in beide leeft hoogtepunt
wezen afgebeeld, een van

denkende concentratie.

Maar hoe verschillend is dit denken. In het machtige, hoog oprij-


zende voorhoofd Zeus, omwoeld door de die het
van haren, geheele
aangezicht zooals de stralen van een schijnen de wereld-
omgeven zon,

gedachten zelf tot rust te zijn gekomen. De gedachten zelf, als kos-
mische krachten, hebben zich een woonplaats gebouwd in dat hoofd.

De wereldgedachten zelf schiepen dat hoofd, zooals, in Goethe’s zin,


het licht het geschapen heeft.
oog

Geheel anders is de David. Ook hij denkt. Maar zijn denken is de

uitdrukking zelfbewuste De houding,


van zijn eigen wezen. geheele
eenigszins teruggedrongen in grootste spanning maar tegelijk in
beheerschte culmineeren in de het
rust, schijnt te uitdrukking van

gelaat. De grootst mogelijke concentratie leeft erin, maar een con-

centratie uit eigen kracht ontstaan. Het zelfbewuste ik vormt de

gedachten vanuit zijn eigen wezen.

Moge dit eene


voorbeeld voldoende zijn om aan te toonen, hoe
de renaissance bracht de wedergeboorte van het Grieksche godmensch-
ideaal, maar een wedergeboorte in het door de Christus-impuls ver-

innerlijkte, zelfbewust geworden zieleleven.

Wat als geesteslicht straalde in het einde van de 18e eeuw,


vanuit

Midden-Europa, verkondigde een nieuwe geboorte, de geboorte van

een nieuwe ontwikkelingsphase in de geschiedenis van


de menschheid.
Het geestelijke menschenbeeld zelf kondigde zich aan.

Uit de schoonheid en wijsheid der overoude culturen van Indië,


Perzië en Egypte treden ons
de góden als zoodanig tegemoet. Grie-
kenland brengt de vereeniging van den menschgeworden God en van

den God-in-zich-dragenden mensch. In Palestina, opgevangen in de


moederschoot van het volk Israëls, wordt deze menschwording van

den God tot een wereld-omvormende werkelijkheid.


Nu komt tot vanuit Midden-Europa, de aankondiging van de
ons,

geboorte van den geestmensch zelf.

Wat is het eigenlijke wezen van


den mensch? Waar ligt zijn oor-

sprong? Hoe staat hij in de natuurrijken ingeschakeld? Hoe is zijn

verhouding tot medemenschen? Tot den staat waarin hij 'leeft?


zijn

40
Tot de geestelijke wereld, die zijn denken tracht te omspannen?
Deze rijzen op, niet alleen in het verstandelijke denken, niet
vragen

alleen in het belevende gemoed, in de geheele, vanuit het zelf-


maar

bewustzijn nieuw ontvlamde ziel.

Zij, die zich als de dragers van dit ontwakend geestelijk bewustzijn

beseffen den geweldigen hun taak. Een


voelen, diep omvang van

ongekende veelzijdigheid kenmerkt hun werken.

Men kent den grooten van Lessing’s kritischen geest.


omvang

Herder heeft op 25-jarigen leeftijd al het plan te


gaan schrijven op

het gebied geschiedenis, opvoeding, psychologie, literatuur, oud-


van

heidkunde, philosofie, kunst en zeden. Goethe’s universaliteit is

haast spreekwoordelijk geworden. Maar ook Schiller, als arts aan-

vangende en
op
dit terrein zijn doctorsdissertatie schrijvend, later als

historicus, philosoof, aestheticus en


dichter werkende, heeft een groote

Novalis kon de onbegrensde rijkdom denk-


veelzijdigheid. Bij van

beelden en plannen vrijwel ieder gebied in het korte, brooze leven


op

voorschijn komen. Ook is bekend


nauwelijks anders dan aphoristisch te

het groote geestelijke omvattingsvermogen van


de leidende philosofen

van dien tijd, als b.v. Kant, Hegel, Schelling en Fichte.

Meer echter dan de algemeene universaliteit, treft


nog neiging naar

de machtige vlam der geestdrift, die in aller zielen brandt. Een onbe-

schrijfelijke schoonheid leeft in het idealisme van deze periode. Ja, het
is alsof het idealisme hier eerst zijn eigenlijke bestemming gaat vinden,

alsof het woord idealisme zelf hier eerst zijn ware beteekenis krijgt.
Wat is het ideaal van
den mensch? Het is de geestelijke mensch
zelf! Het is de mensch, waarvan
ieder de kiem in zich draagt, die in

iedere ziel leeft als een


nog ongeboren kind. Dit kind, een geesteskind,
tot geboorte te brengen, is de van dien tijd.
opgave

Daar waar de ziel denkende in ideeën begint te leven, waar die

ideeën in schoonheid ontplooien, waar die schoonheid het ver-


zich

borgen licht van de waarheid doet ontbranden, daar wordt de nieuwe


de durch das des
mensch, geestesmensch geboren. ~Nur Morgenrot
Schonen dringst du in der Erkenntnis Land" dicht Schiller.
Dit schoonheidsidealisme werkt als de stuwende kracht, die de

zielen juichende binnenvoert in de wereld van de nieuwe waarheid.


Het alsof boven allen, die deze haar hebben
is aan periode glans
onzichtbaar zweeft het beeld van den idealen mensch. Een
gegeven,

licht, stralend beeld, uit teedere kleuren in zich dragend de


geweven,

kiemen van alles wat de mensch in verre toekomst worden zal. Voor

het is het beeld onzichtbaar, maar door de warmte van


gewone oog
het brandende hart wordt het geestesoog geopend.
Naar dit beeld heffen allen hun zoekende zielen In klare
zij op.

gedachten wil de een, in de innigheid van zijn gemoed wil de ander

het doen geboren worden.


Zeer zwaar werd echter deze geboorte.
Gedurende drie eeuwen had de mensch zijn ontwikkeling in een

bepaalde richting gezocht en gevonden. In de ontwikkeling namelijk


van het intellect. Voorbereid door de groote ontdekkers en natuur-

kundigen, wier namen een nieuwe aera in het wetenschappelijke den-

ken door Copernicus, Galileï, Giordano Bruno, Newton


beteekenen,
en
vele anderen, begon een tijdperk waarin het menschelijk intellect
een steeds grootere rol zou spelen.
gaan

Ontzagwekkend waren
de prestaties die door het intellect werden

verricht. Een geheele ommekeer in het leven der menschen kwam tot

41
stand. Wat eerst bleef in het wetenschappelijke
nog en philosofische
denken, begon meer zich heen
en meer om te
grijpen. Natuurwetten
werden ontdekt, verborgen krachten opgespoord en dienstbaar
ge-
maakt aan den mensch.
Een invloed
grooten onderging de
menschelijke ziel van deze
nieuwe verstandscultuur. De oude moreele en
religieuze waarden
werden tot onderwerp van den twijfel. Een
„Aufklarungsphilosophie”
kon ontstaan de het „gezonde
en
oppermacht van verstand” prediken.
In Engeland de bodem door
was voorbereid Francis Bacon, die
een heftigen strijd voerde tegen de vele drogbeelden of „idolen”
die de waarneming vertroebelen. De inductieve methode wordt door
hem als de de
eenig juiste gepredikt, methode, waarbij de mensch
zijn
zoekenden geest zooveel
mogelijk terug moet houden. Als doel van de
wetenschap wordt de macht de De mensche-
aangegeven: over natuur.

hjke geest moet de natuur onderwerpen. De mensch moet heerscher


worden. Zonder twijfel sprak Bacon met deze woorden uit, wat
duizenden in dien tijd beleefden, zooals Windelband 1) terecht
opmerkt.
*^ e kkingen
■ ■F^ e e
P
n waren gedaan; boekdrukkunst en verre-
kijkers hadden in het
persoonlijke- zoowel als in het
wetenschappelijke
leven belangrijke veranderingen gebracht. Het intellect was zijn
e k* rde begonnen.
f ?"i*°
C over aa Zelfs het hemelgewelf was toegan-
kelijk voor het onderzoekende verstand.
Oppermachtig voelde zich de
menschelijke geest.
Dat op dien bodem de intellectueele klaarheid de
van Locke, koele,
analytische geest van Hume, vast wortel konden behoeft
schieten,
nader betoog. In
geen Frankrijk had de prediking van het gezonde
menschenverstand in Voltaire en de Encyclopedisten zijn vertegen-
Duitschland vond in Leibniz den philosoof, die, sterk
onder den invloed van den natuurwetenschappelijken opbloei, in een

grootsch mechanistisch en
tegelijk teleologisch wereldbeeld wetenschap
en religie poogde te vereenigen.
Hoe uitte zich dergelijke in het leven? Treffend
een
yerstandscultuur
karakteriseert Schiller dit in zijn zesden brief ~Ueber die asthetische
Erziehung des Menschen
,
waar hij nagaat waarom de mensch van
dien tijd zoo weinig meer een waardige representant van de mensch-
»»Warum hij,
js: ,
zoo vlraagt ~qualifizierte sich der einzelne
Grieche zum Reprasentanten seiner und
Zeit, warum darf dies der ein-
zelne Neuere nicht die alles
wagen? Weil jenem vereinende Natur,
diesem der alles trennende Verstand seine Formen erteilten. Die Kul-
tur selbst war es welche der Menschheit diese Wunde
neueren

schlug."
Het alles alles
scheidende, splitsende verstand, dat is het, wat vol-
Schiller ook de zelf scheidend
gens op menschelijke natuur en split-
send en daardoor vernietigend inwerkt.
Het intuïtieve het verstand worden
en
speculatieve nu uit elkaar
gerukt, met wantrouwen jalouzie beladen. Kerk
en
wederzijds en

Staat, zeden worden elkaar


en
wetten van gescheiden. „Der Genuss
wurde der das Mittel die
von Arbeit, vom Zweck, Anstrengung von

der
Belohnung geschieden. Ewig nur an ein einzelnes kleines Bruch-
stück des Ganzen sich der Mensch selbst
gefesselt, bildet nur als Bruch-

*) Windelband, Lehrbuch der Geschichte der Philosophie.

42
Het oude Cioetheanum : Vrije Hoogeschoöl voor Geesteswetenschap

Donmch, bij Bazel


stück aus, ewig nur
das eintönige Gerausch des Rades, das er umtreibt,

im Ohre, entwickelt er nie die Harmonie seines Wesens, und anstatt

die Menschheit in seiner Natur wird er bloss zu


einem
auszupragen,

Abdruck seines Geschafts, seiner Wissenschaft.”

komt de mensch opzichte van het


Volkomen geïsoleerd te staan ten

heelal. Zijn intellectueele vermogens wijzen hem de omgrensde plaats

zijn arbeidskracht
aan waar zijn geest mag vertoeven, waar mag

Steeds zijn weten in toe, maar tegelijk


aangrijpen. neemt omvang

wordt hij door dat weten als door een dikken wand afgescheiden
de universeele samenhangen die hij beleefde.
van vroeger nog

Deze wand is het ook, die de geboorte van het nieuwe menschen-
maakte.
beeld, zooals het Duitsche idealisme dit aankondigde, moeilijk
De leidende wetenschappelijk, kunstzinnig of sociaal ge-
personen op

bied voelden nog niet de behoefte aan een dergelijke nieuwe geboorte.
Hun in andere richting In
verwachtingen waren nog een gespannen.

de eenmaal ingeslagen richting, namelijk in de verstandelijke beheer-

der levensverschijnselen, voelde zich niet


sching natuur- en men nog

aan een eindpunt gekomen.


De het Duitsche idealisme vooruit, in
groote scheppers van zagen

de naaste toekomst. Voor hen kon een dergelijke voortschrijdende


verstandscultuur de menschheid alleen tot
zegen worden, wanneer ze

zich stelde in dienst van een alles doordringend, alles omvattend

het menschen-ideaal. Zonder dat ideaal als een


streven naar groote

stralend licht in zich steeds verder-


te dragen, moest zij voeren tot een

gaande verbrokkeling en versplintering.


Niet haar
tegen de verstandscultuur keerden zij zich, tegen
maar

verbreiding. Diep beleefden zij de waarheid, dat het men-


eenzijdige
denken in het licht de geesteswereld kan binnenvoeren,
schelijke van

wanneer dat denken in de volle levende ziel geboren wordt; maar

dat het in een geestelijke duisternis verstrikt moet worden, wanneer

het alleen verder werkt in het geïsoleerde intellect.

de geboorte dit
In een groot aantal menschen bereidde zich van

geestelijk idealisme voor.


Hun namen vormen een gouden keten,

waarvan de schakels glanzen te midden van het dorre, doornige

struikgewas der toenmalige verstandscultuur.


Slechts over enkelen kan hier kort worden gesproken.

Op het hoogtepunt van zijn geestelijke ontwikkeling aangekomen,


schreef Lessing een merkwaardige verhandeling, in korten, aphoristi-
schen stijl, getiteld: „Die Erziehung des Menschengeschlechts .
Lessing 5 1 jaren oud; hij stierf later (1781).
was toen een
jaar
leest den dien de
Wie deze verhandeling en vergelijkt met geest

werken ademen, merk-


overige van Lessing staat tegenover een

waardig feit.
Reeds in het Duitsche
eenige tientallen jaren lang vervult Lessing
hij de sterkste impulsen laat uit-
geestesleven een plaats, vanwaar

stroomen
zijn jongere tijdgenooten. Herder wordt in hooge mate
op
door hem beïnvloed. Goethe voelt voor hem de grootste vereering.
verdere kriti-
Zijn „Laokoon”, zijn „Hamburgische Dramaturgie” en

sche en religieuze verhandelingen, geschreven in een klare, schoone

taal, spiegelen het beeld den die vanuit een sterk zelfbe-
van man,

wustzijn de wereldraadselen denkend tracht te benaderen. Vooral de


raadselen gebied boeien hem De groote
op godsdienstig ongemeen.

vraag,
die hem steeds bezig houdt, is deze: Kan de menschelijke geest

denkend de antwoorden deze raadselen vinden? In vroegere tijd-


op

43
perken werden die antwoorden geopenbaard. x
) Hoe zal de ontwik-
keling verder deze openbaringsstroom
gaan, wanneer niet langer
vloeit?
In deze klaar
richting denkende, en zakelijk, maar steeds vanuit
een innige ziele-verbondenheid met de diepe mysteriën het Chris-
van

tendom 2), ontwikkelt Lessing nu gedachten over de opvoeding van

het menschengeslacht.
Wat beteekenen de tijdperken in de geschiedenis de mensch-
van

heid? Waarom hebben alle


ze een bepaald karakter? Lessing geeft
dit antwoord: „In ieder tijdperk kan het menschengeslacht de ont-

wikkeling doormaken, die zijn opvoeding is.” Door


voor noodzakelijk
de openbaring werkt die opvoeding. die bei dem
„Was Erziehung
einzelnen Menschen ist, die
ist Offenbarung bei dem
ganzen
Men-

schengeschlecht”, zoo luidt de eerste zin.

Maar de opvoeding kan den mensch niets niet reeds in


geven wat

kiem in hem sluimert; hij krijgt het door de opvoeding alleen vlugger
en gemakkelijker. Aldus kan de het menschengeslacht
openbaring aan

niet iets het verstand ook zelf


geven, waarop menschelijke niet zou

kunnen komen.
In bepaalde periodieke deze vol-
een ontwikkeling is opvoeding
trokken. In het volk Israëls, door God voor een bijzondere opvoeding
uitverkoren, valt de openbaring van
den
eenen God, den Vader-God.

De God, die kastijdt liefkoost, die die volk


en
zijn geboden geeft, zijn
zooals
opvoedt, een
wijze vader het zijn kinderen zou
doen.

Een deel van hen, die tot het volk Israëls behooren, ontwikkelt in
deze periode zoodanig inzicht, dat het moreele hande-
een
voor zijn
lingen hoogere beweegredenen noodig heeft dan belooningen en
straf-
fen. Voor hen verschijnt die de
Christus, onsterfelijkheid van de ziel
als leer als levenspraktijk Met
en
brengt. zijn wederopstanding na den
dood bezegelt hij zijn leven. Weliswaar de door den
was
aan Joden
invloed der Chaldeeërs en Perzen ook de leer van de onsterfelijkheid
bekend. Ook de Grieksche philosofie had hun die gebracht. Maar

het bleef een geloof, dat beperkt was tot bepaalde secten. Een volks-

geloof kon het niet zijn.


Christus verschijnt als de leeraar, wiens leer het volle vertrouwen

wekt, wiens daden boven de leer uitvoeren.


Zoo is het Oude Testament als het Nieuwe Testament
een
eerste-,
als tweede Wat zich hiertoe
een opvoedingsboek te zien. tot in een

volk, in geslacht heeft wordt


een
afgespeeld, nu een aangelegenheid
van de enkele menschenziel.

Profetisch wordt Lessing's taal, wanneer hij den komenden tijd


beschouwt. „Nein, sie wird kommen, sie wird gewiss kommen, die Zeit
der Vollendung, da der sein Verstand einer im-
Mensch, je überzeugter
mer bessern Zukunft sich fühlt, von
dieser Zukunft gleichwohl Bewe-

gungsgründe zu seinen Handlungen zu erborgen nicht nöthig haben

wird, da er das Gute thun wird, weil das Gute ist, nicht weil will-
es

kürliche darauf gesetzt sind, die seinen flatterhaften Bliek


Belohnungen
ehedem bloss heften und starken sollten, die innern bessern Belohnun-

gen desselben zu erkennen.


Sie wird gewiss die Zeit eines
kommen, neuen
ewigen Evangeliums,

1
) Rudolf Steiner, Die Ratsel der Philosophie.
2
) Men leze b.v. „Das Testament Johannis” (1777).

44
die uns selbst in den Elementarbiichern des Neuen Bundes verspro-

chen wird.” Een derde tijdperk zal aanbreken. In ieder mensch zal
tot bewustzijn rijpen, wat in den loop der geslachten tot ontwikkeling
werd gebracht. ~Eben die Bahn, auf welcher das Geschlecht zu seiner

Vollkommenheit gelangt, jeder einzelne Mensch der


muss
(der früher,
spater) erst durchlaufen haben.”
Van hieruit kan de denkende geest gemakkelijk den mee-
sprong

maken, die gemaakt wordt in de vragen, door Lessing gesteld.


~In einem und eben demselben Leben durchlaufen haben? Kann er

in eben demselben Leben sinnlicher Jude und


ein ein geistiger Christ
gewesen sein? Kann er in eben demselben Leben beide überholt
haben?
Das wohl nun
nicht! Aber warum könnte jeder einzelne Mensch

auch nicht mehr als einmal auf dieser Welt verhanden gewesen
sein?”

Tot deze „alteste Hypothese” het schoone, in zin


voert dieperen
logische gedachtengebouw, dat Lessing hier opricht.
„Warum sollte ich nicht oft als ich Kennt-
so wiederkommen, neue

nisse, neue Fertigkeiten zu erlangen geschickt bin? Bringe ich auf ein-
mal so viel dass es der Miihe wieder zu kommen etwa nicht
weg,

lohnet?
Darum nicht? Oder, weil ich es
dass ich schon da
vergesse, ge-

wesen? Wohl mir, dass ich das Die Erinnerung meiner vori-
vergesse.

gen Zustande würde mir nur einen schlechten Gebrauch des gogen-

wartigen machen erlauben. Und ich auf


zu was
jetzt vergessen muss,

habe ich denn das auf


ewig vergessen?
Oder, weil so zu
viel Zeit für mich verloren gehen würde? Ver-
loren? Und was habe ich denn versaumen? Ist nicht die
zu ganze

Ewigkeit mein?”

Het groote menschenbeeld, de geestesmensch, van geboorte tot

geboorte voortschrijdend door den loop der eeuwen,


verzamelende

zijn indrukken, zijn ervaringen, opgevoed eerst door de Godheid zelf,


dan door Christus tot zijn eigenlijke ware wezen gebracht, vandaar
uit steeds uit eigen inzicht kracht den de
meer en eigen weg naar

volmaaktheid verder gaande, dat groote ideaal zweeft boven Lessing

bij het schrijven zijn des


van „Erziehung Menschengeschlechts”.
De eeuwigheid van den menschengeest wordt hem inhoudsvolle
tot
x
werkelijkheid. )
Terecht merkt de
uitgever van deze verhandeling in zijn voorrede
dat de schrijver zich heuvel heeft
op, op een geplaatst, vanwaar hij
iets dan den den
meer voorgeschreven weg van huldigen dag meent

te kunnen overzien.
Meer dan echter voordat
een eeuw zou nog moeten verstrijken,
deze zelfde gedachte in onaantastbaren
een geheel vorm verkondigd
zou kunnen worden. Hoog reikte het denkend verstand Lessing
van

in het gebied der geestelijke waarheden. Als een haast aan zekerheid

grenzend vermoeden kon de leer der wedergeboorte door dit verstand

worden gevonden. Zekerheid krijgt zij eerst daar, waar een geestes-
wetenschap dezelfde exactheid ten opzichte van de geestwereld vindt,
als de natuurwetenschap die heeft in de rijken der natuur.

Van Lessing tot Herder is slechts een korte schrede. Tot schrijven

1
) Verschillende malen heeft Lessing ook reeds vroeger het denkbeeld
der reïncarnatie uitgesproken.

45
opgewekt door Lessing’s literatuurbrieven, ontwikkelde hij dezelfde
breedheid veelzijdigheid. Nog kritischer de
en was hij tegenover
middelmatigheid van de toenmalige Duitsche literatuur, nog scherper
in zijn oordeel daarover dan Lessing. Maar dit harde oordeel ontspruit

niet uit een negatieve neiging tot kritiek. Neen, voor Herder was de

kunst heilig. Aan de dichtkunst in het bijzonder alleen de aller-


mag

hoogste maatstaf worden aangelegd. Geheel vanuit de levende ziel,

geheel vanuit het volle, warme gemoed moest een dichtwerk ont-

staan. Uit de diepste innigheid van de belevende ziel mocht alleen het
woord worden geboren. „Wie eine Braut bei ihrem Geliebten, wenn

seinen Arm um sie geschlungen, an ihrem Munde hanget, wie zwei


er,

Vermahlte, die sich einander mitteilen, wie ein Zwil-


zusammen paar

linge, die zusammen gebildet und wie Platons Seele zum


erzogen,

verhaken sich Gedanke und Wort, Empfindung und Aus-


Körper, so

druck.”
In een zoodanige uiting door het woord, door de spraak, ziet Herder

de hoogste openbaring van den mensch.

Waardoor is de mensch tot een dergelijke openbaring van zijn


in staat? Ook deze tracht Herder beantwoor-
innerlijk wezen vraag te

den. Hij onderzoekt het heelal, waarin de aarde, de natuur, waarin

de mensch is dichtkunst daar in


opgenomen. Spraak en verschijnen
een bepaald tijdperk der ontwikkeling. Hoe verhouden zich de ziels-

ontwikkelingen van den mensch tot de rijken der natuur?


In zijn „Ideen zu einer Philosophie der Geschichte der Menschheit”

zoekt hij antwoord deze


een
op vragen.

Een enkel punt in dit groote gebied zij hier slechts naar voren

gebracht.
Bij zijn beschouwing van de verschillende rijken der natuur komt

Herder de dat bepaalde hoofdvorm alles


op gedachte, een aan ten

die door alles heen zich tracht


grondslag moet liggen. Een hoofdvorm
te verwerkelijken. Door de wereld der gesteenten, kristallen en meta-

len, door de planten, door de dieren heen, eindelijk bij den mensch

komende, deze hoofdvorm steeds krachten in één


stijgt op, meer

wezen, in den mensch namelijk, vereenigend.


het de hoe eenzijdiger de
Hoe lager wezen staat in natuurrijken,
krachten die het in zich hoe eenzijdiger ook de vorm.
zijn, draagt,
Zoo komt Herder tenslotte tot de opvatting, dat het menschen-

geslacht te beschouwen is als de groote samenvloeiing van lagere orga-

nische krachten, die daarin Bildung der Humanitat zouden


~zur

komen. Alle krachten van het diertype, van de diersoort bijvoor-


beeld, zijn in den mensch in harmonie vereenigd. Daardoor is zijn
verklaren.
groote veelzijdigheid te

Zoo uit de organismen de mensch als ~die


stijgt natuurlijke op,

Krone der Erdenschöpfung”. „Zahllose Krafte verbanden sich in ihm

ihre Materie, der


und
gewannen ein Maximum, den Verstand, so wie

menschliche Körper nach Gesetzen der schönsten Symmetrie und Ord-

den ist ein Bild der Gottheit: denn er


nung, Schwerpunkt.” „Er
erforscht die Gesetze der Natur, die Gedanken, nach denen der Schöp-

fer sie verband und die er ihnen wesentlich machte. Die Vernunft

kann also eben so wenig willkürlich handeln, als die Gottheit selbst

willkürlich dachte.”

Van hieruit verder denkende wordt het ook begrijpelijk, dat zich

de ontwikkeling de hoogste uiting


op
het hoogtepunt van natuurlijke
van de ziel vertoont: de taal.

46
De taal, het menschelijke instrument der
wetenschappen, maar meer
nog dan een instrument. Hier vindt Herder de schoonste woorden
om de beteekenis de taal
van te beschrijven: „Worte und Ideen sind
genau m der Weltweisheit verwandt: wie viel hangt vom Ausdrucke
in der Kritik der schonen Wissenschaft ab: durch die Sprache lemen
wir bestimmt denken, und bei bestimmten und lebhaften Gedanken
suchen wir deutliche und lebendige Worte: unsre Whrterinnen, die
unsre Zunge bilden, sind unsre ersten Lehrer der Logik.
Caenius der Sprache ist also auch der Genius von der Literatur
.

emer Nation.

Wederom in verschillende perioden voltrekt zich de ontwikkeling


van de taal. In het jongelingsstadium ontkiemt de poëzie. In het een-

voudige volkslied vindt zij uitdrukking, zinnelijk en rijk aan beelden.


Ue taal den mannelijken
van leeftijd is niet meer poëzie. Het is
proza
geworden. Op hoogen leeftijd gekomen, treedt de juistheid in de
plaats van
de schoonheid. Het
philosofisch tijdperk van de taal is
aangebroken.

Voortschrijdend de ladder der zich ontwikkelende


op menschheid,
vormt zich de mensch uit de krachten der taal. Daarom is de
eerste
natuurwet, die Herder opstelt, deze:
Mensch in freidenkendes,
• r/^ er e
tatiges AVesen, dessen Krafte
in
Progression fortwirken, darum sei er ein Geschöpf der Sp rachel”
Zooals bij het
Lessing geestelijke menschenbeeld begint neer te

1! ° e are Slachten zijn diepe religieuze


U" Lj j
. van
gemoed, zoo
bij Herder in den warmen gloed van zijn geestdrift voor
de ware
dichtkunst.

Groot; was Herder’s invloed hierdoor op zijn tijdgenooten, in het


bijzonder Goethe. In de lang niet
op altijd gemakkelijke verbinding
tusschen deze beide
nog jonge menschen 1) niet gemakkelijk in
het bijzonder omdat de stugge, naar zelfkwelling neigende natuur
van Herder de veel lichtere den
natuur van jongen Goethe niet altijd
verdragen kon, in die verbinding bloeien de kiemen vele
op voor

belangrijke ideeën en ontdekkingen.


De
grootst mogelijke vereering voelde Goethe voor dezen sterken,
ernstigen opvoeder.
„Das bedeutendste Ereignis, die
was wichtigsten Folgen für mich
en s °M te die nahere
"^~ .
>
war
Verbindung mit Herder”, lezen we in
„Uichtung und Wahrheit”.

Het is kort
onmogelijk om in een bestek ook slechts te schetsen,
waarop Goethe’s universeele beteekenis de
voor ontwikkeling van

de menschheid berust.
D® inhoud van zijn rijke,
lange leven, de omvang van zijn geeste-
lijke scheppingskracht, de wijdheid van
zijn vooruitzienden blik, dit
alles zal eerst in den loop der eeuwen in het juiste licht
gezien
kunnen worden.

Vanaf den tijd der eerste gedichten, in zijn jongelingsjaren ge-


schreven, zooals bijvoorbeeld het ontroerend schoone „Heiden-
röslein tot in de laatste
, levensjaren, waarin hij de rijpste vruchten
van zijn levenskunst dichtkunst:
en van zijn „Wilhelm Meisters Wan-

) Hun eerste vond


ontmoeting in Straatsburg plaats. Herder was toen
26
jaar, slechts 5
jaren ouder dan Goethe.

47
derjahre" en het tweede deel van „Faust" voltooide, al dien tijd

vloeit, vrijwel zonder onderbreking, de stroom van zijn machtigen


scheppenden geest.
Als als taalkunstenaar is hij geïnspireerd door Lessing en
dichter,
vooral door Herder. Maar overtreft de leerling zijn meesters.
spoedig
Door steeds grootere kringen wordt hij beschouwd als de eigenlijke

schepper van
de nieuwe Duitsche taal.

Ën inderdaad, levende, bewegelijke taal is


een zoo rijke, zoo zoo

zeker niet vóór hem aan te wijzen.


hem de mogelijkheid zich uit drukken.
Onbegrensd schijnt voor te

Het moeilijkste, soms nauwelijks zegbare, krijgt vorm, het eenvou-


digste, het meest bekende, wordt nieuw en boeiend, het banaalste

aannemelijk.
dat latere biografen *) hem zegt:
Begrijpelijk is, een zijner van

schönste Lieder können nur mit der deutschen Sprache un-


„Goethes
nach dem Verklingen dieser Völker-
tergehen. Ja, sie würden, selbst
Menschen der fernsten
sprache, anderszungigen poesiekundigen
Nachwelt als herrliche Kunstgebilde noch in einer toten Sprache
aufleben."
...

Hoe Goethe’s invloed de taal en de dichtkunst is, zijn


groot op

den de menschheid reikt


beteekenis voor geestelijken groei van nog

veel verder.
heen klinkt de het diepste
Door zijn geheele levenswerk vraag naar

van den mensch. De mensch in de natuur, in de historie,


wezen

in het universum.
Ui
UV.I
V ClOUlll.
UUI #

Maar niet de mensch als een wetenschappelijk te bepalen object,


goddelijk tegelijk, levende
neen,
de levende mensch, menschelijk en

in de natuur en boven de natuur uitstijgend naar de hoogste werelden


den dien mensch zoekt Goethe. Zonder zich daarbij door
van geest,
laten leiden wat veel
de een
of andere dogmatische richting te en nog

of andere laten
belangrijker is, zonder zich door de een richting te

afschrikken. Alles is voor hem belangrijk, alles kan iets openbaren


de levensraadselen.
over

De naar de geestelijke kern van s menschen wezen, de vraag,


vraag

Herder hem reeds zochten te beantwoorden,


die Lessing en voor

wordt door Goethe op een


veel breedere en diepere wijze beleefd.
leven de beantwoording gewijd. Daardoor
Zijn geheele is aan

dat leven als machtig kunstwerk. Rijk en veelzijdig


verschijnt ons een

als het wereldleven zelf..


schoener beeld werd Goethe s levenshouding
Geen en juister van

dan door Schiller in diens bekenden brief van


23 Augustus
gegeven
hem de geheele wijze, Goethe
I 794, waar hij schildert wat aan waarop

de wereld aanschouwt, getroffen heeft.


der still und rein auf den Dingen runt,
~Ihr beobachtender Bliek, so

auf den sowohl die


setzt Sie nie in Gefahr, auf den Abweg zu geraten,
sich selbst gehorchende tin-
Spekulation als die willkürliche und bloss
In Ihrer Intuition liegt
bildungskraft sich so leicht verirrt. richtigen
und
alles und weit vollstandiger, was die Analysis miihsam sucht, nur

ist Ihnen Ihr eigener Reichtum


weil es als ein Qanzes in Ihnen liegt,
wir scheiden. Geister
verborgen; denn leider wissen wir nur das, was

und wie
Ihrer Art wissen daher selten, wie weit sie gedrungen sind,
der borgen, die nur von
wenig Ursache sie haben, von Philosophie zu

i) Eduard Engel, Goethe, der Mann und das Werk.

48
bloss zergliedern. was
ihr gegeben
lemen kann. Diese kann
ihnen
Geben selbst ist nicht die Sache des Analytikers son-
wird, aber das
dunkeln, aber sichern Emfluss
dern des Genies,
welches unter dem

reiner Vernunft
nach objektiven Gesetzen verbmdet. _

den sleutel het geheim


wat werkelijk
tot
Hier wordt iets gewezen,
op

Goethe’s wezen
bevat.
van

dus die met ver-


De stille, zuivere waarneming! De waarneming

de ziel, die met ver-


troebeld is door de wenschen en begeerten van
die
duisterd is door het intellect, door het dogma. De waarneming
buiten
in de ziel binnendraagt, wat
als een
reine spiegel datgene

in de natuur leeft.
de ziel den
waarneming kan
van
'

zuivere in
Bij een dergelijke
de intuïtie opgaan.
waarnemer
het innerlijk licht van
_ , u

als het innerlijke tegenbeeld


Zoo vormt zich de'„richtige Intuition”

van
de „reine Beobachtung .

wereld staat, onthult de natuur haar


Voor iemand die zoo in de
Natur hat kem Geheimms was
Goethe zegt: „Die
verborgenheden.
Beobachter nackt vor die
dem aufmerksamen
sie nicht irgendwo
Augen stellt.”
geest laat opstijgen en
De mensch. die zoo de intuïties van zijn
het
in het wereldgebeuren, is in
den hoogsten zin van
kan invoegen de
werkt in de wereld van den geest zoo
woord scheppend. Hij de
de der natuur. Want zooa s
zelve in rijken
scheppende natuur
de
gestalten doet ontstaan, zoo zijn
natuur steeds nieuwe vormen en

zoodamgen mensch geboren,


in den geest van een
denkbeelden,
als natuurlijke organismen.
levenden vruchtdragend ~ ,

Schiller verder, „habe ich °bglelc hjw>s


„Lange schon", schrijft
Ihres Geistes zugesehen und den Weg
dem Gang
ziemlicher Ferne,
erneuerter Bewunderung
den Sie sich vorgezeichnet haben, mit .mmer

der Natur, aber Sie


bemerkt. Sie suchen das Notwendige subbensich
schwachere
auf dem schweresten Wege, vor
welchem jede Kraft-
Natur über das
zusammen urn
wohl hüten wird. Sie nehmen die ganze

Licht bekommen in der Allheit ihrer Erschemungsarten


Einzelne zu
Von der
fur das Indmduum auf
e n

suchen Sie den Erklarungsgrund


Schntt Schntt, zu den mehrver-
Organisation steigen Sie,
vor
fachen
allen, den Mem
endlich die verwickeltste von

wickelten hinauf urn

den Materialien des ganzen


Naturgebaudes zu
schen genetisch
8
aus

nacherschaffen
erbauen Dadurch. dass Sie ihn der Natur gleichsam
Technik einzudnngen. Einegrosseund
suchen Sie in seine verborgene
sehr Ihr Ueist
die Genuge zeigt, wie
wahrhaft heldenmassige Idee, zur

schonen Emheit zusam


das reiche Ganze seiner Vorstellungen in emer

dass Ihr Leben zu emem


menhalt. Sie können niemals gehofft haben
aber solchen Weg auch nur emzu-
solchen Ziele zureichen werde, emen

andern endigen.
schlagen, ist mehr wert, als jeden zu
_
. .

bel even-
de natuur vanuit den levenden,
Het na-scheppen van

denkenden geest, in dat na-scheppen een nieuwe


den, en

den geestesmensch, ziedaar Goethe s eeuw g


bouwen, de wereld van

bewezen.
dienst, aan
het menschengeslacht ,
,

hij den mensch,


innig
ontmoet
In'dit geestelijke scheppingsproces
schoon is deze verbon-
verbonden met de natuur. Onbeschrijfelijk
„die Natur uitgedrukt.
denheid in zijn proza-gedicht
erin opgaande
De mensch, als een
deel van
de goddelijke natuur,

wordende, meelevende in haar scheppingsdrang, rijst


meegevoerd
ihr umgeben und umschlungen
ons „Natur! Wir sind von
voor op.

49

Rud. Steiner 4
unvermögend, aus ihr herauszutreten, und tiefer in
unvermögend, sie
hmein zu kommen. Ungebeten und nimmt sie
ungewarnt uns in den
rvreislauf ihres Tanzes auf und treibt sich mit bis
uns
fort, wir ermüdet
sind und ihrem Arm entfallen.
Sie schafft ewig neue Gestalten; was da ist, war noch nie, was war,
kommt nicht wieder -—alles ist neu und doch immer das Alte.
l ken mitten in ihr und sind ihr Fremde.
e
Sie spricht unaufhör-
hch mit uns und verrat ihr Geheimnis nicht. Wie wirken
uns
bestandig
auf sie, und haben doch keine Gewalt über sie.**
Maar niet alleen is de mensch in de natuur ook de
opgenomen,
natuur ft den mensch.
l^ e in
~Die Menschen sind alle in ihr und sie
in allen.”

Als een
geweldig, geestelijk ademproces is het. De mensch in zijn
vegetatieve zijn, in al zijn levenskrachten en
-processen, een natuur-

wezen, opgenomen, gevangen in de natuur. Maar in zijn belevende


ziel werken ook de natuurkrachten.
De leeft
natuur in hem, zooals hij in de natuur. Vindt hij dit
natuurwezen in laat het
zich, hij in zich werken in alle innerlijke
zuiverheid, dan zal in de menschenziel de scheppende natuur zichzelf
ten tweeden male doen geboren worden: in de wereld der denkbeel-
den, die intuïtief in de menschenziel
ontstaan.
Denkende wordt het geestelijk tegenbeeld van de natuur

geboren.
Zoo is Goethe’s werken op natuurwetenschappelijk gebied te ver-

De
staan. metamorphoseleer der planten bijvoorbeeld is niet een

wetenschappelijke theorie, hypothetisch ingevoerd, om bepaalde ver-


schijnselen te kunnen verklaren. Uit een innig samenleven de
met

natuur, uit een steeds zuiverder aanschouwen de in de


van planten-
wereld werkende is
krachten, zij geboren.
Vele, vele jaren moest een dergelijke
leer groeien in Goethe’s
ziel,
tot zij plotseling als rijpe vrucht kon
verschijnen.
„Die Vernunft”, is een van zijn prozaspreuken, ~ist auf das Werden-
der Verstand auf das Gewordene angewiesen,
~e» jene bekiimmert
sich nicht: wozu? dieser fragt nicht: woher? Sie erfreut sich Ent-
am

wickeln; er wünscht alles festzuhalten, damit er es nutzen könne.”


Deze vreugde tegenover alle ontwikkeling bezielt Goethe. Zij leeft
in hem als scheppende kracht. Zij opent in hem een nieuw, een
inner-
lijk orgaan, een geestesoog, dat steeds helderder gaat waarnemen
de oerplant, die alle
aan plantenvormen ten grondslag ligt. Uit die
oerplant ontwikkelen zich, door voortdurende metamorphosen, alle
afzonderlijke plantenvormen.
Zoo denkt Goethe niet de natuur, denken
over maar zijn
leeft in de natuurkrachten zelve. Het goddelijke natuurgebeuren in
den mensch zelf wordt de
hem tot kenbron. Zoo is geheele mensch
ingeschakeld.
Daar staat niet de dichter die bovendien
voor ons, natuur-
op
wetenschappelijk gebied als verdienstelijk liefhebber studies maakt,
neen, de dichter is den natuuronderzoeker niet scheiden.
van te

De schoonheid belevende ziel de


en wijsheid zoekende ziel zijn
dezelfde. De geestdrift het schoone opent het
een en voor
innerlijke
dat ziende wordt in de
oog, verborgen geheimen der natuur.
I Ja
n *
_?
_ I I 1" * I
j 1
. f

Ue die zich in de
wijsheid, goddelijke natuur openbaart, geeft aan
de schoonheid haar eigenlijken inhoud. Een van zijn prozaspreuken
luidt: „Wem die Natur ihr offenbares Geheimnis zu
enthüllen anfangt.

50
der empfindet eine unwiderstehliche Sehnsucht nach ihrer würdigsten

andere: „Das Schone ist eine Mamfesta-


Auslegerin, der Kunst”; een

tion Naturgesetze, die ohne dessen Erscheinung ewig


geheimer uns

waren verborgen geblieben.”


ooit in het der natuur door
Hoe kan men meenen diepste wezen

wat de als scheppend kunstena-


te dringen, wanneer men dat, natuur

kunstwerk dat in
voortbrengt, verwaarloost? Kan een
marmer
res
men

de chemische het
werd gehouwen ooit begrijpen uit analyse van

uit structuur? Evenmin kan een


marmer,
uit zijn gewicht, zijn
in de levende natuur het verborgen wezen
analyseerend verstand

vinden. _
zich nieuw dat eerst
Bij Goethe kondigt een kenvermogen aan,

later beteekenis volle herkend zou


een eeuw
in zijn eigenlijke ten

schoonste werd het door Goethe zelf uitgedrukt met


worden, i) Het

und Wissenschaft besitzt, der hat auch Reli-


de woorden: „Wer Kunst
gion. Wer jene beide nicht besitzt, der habe Religion.
worden de menschenziel vereenigd. De
Kunst en Wetenschap in
de der
kunstenaar vindt zijn hoogste doel in schoonheidsopenbaring

wijsheid, de wijze wordt door zijn geestdrift voor


de
goddelijke
de wereld der verschijnselen.
schoonheid binnengevoerd in

beide fundamenteele krachten der ziel, denken en


Innig zijn de
Daar als dichter het grootst
voelen, bij Goethe verbonden. waar hij
Waar de
is, spreekt hij de diepste geesteswaarheden uit. grootste

waarheden in hem oplichten, vindt hij den dichterlijk-schoonsten

vorm. , i-n.

vinden het woord: „Die


In de inleiding tot zijn „Farbenlehre” we

Taten und Leiden ie dit als een


Farben sind Taten des Lichts, .

zien, als schoone spreuk begeleiding


dichterlijk bijvoegsel zou een ter

van het wetenschappelijk werk, begrijpt Goethe slecht.

woord is beschouwen als het hoofdmotief


Neen, een dergelijk te

De
van een machtige compositie, van een wijsheidssymphonie! ge-

heele „Farbenlehre” leeft erin. leder hoofdstuk is een bewerking van

daar het de duisternis over-


dit motief. De daden van het licht, waar

het daar het door de duisternis vertroebeld wordt,


wint, lijden, waar

de inhoud de „Farben-
die daden te beschrijven, is eigenlijke van

lehre”, zin zin, hoofdstuk na


hoofdstuk.
na

schoonheid maakt het


Een dergelijk doordringen van en wijsheid
Goethe het het licht en de kleuren iets uit
mogelijk over wezen van

te spreken, wat andere wijze te bereiken zou zijn geweest.


op geen

Goethe zich dit geheel bewust. Hoezeer hem de aanvallen van


was

het zekere hier het


zijn vele tegenstanders ook griefden, weten op

zijn, vervulde hem met groote kracht.


eenig goede spoor te een

Als bijna 80 jarige zegt hij over zijn „Farbenlehre” tot Eckermann:
„Die Irrtümer meiner Gegner sind seit einem Jahrhundert zu allge-
mein verbreitet, als dass ich auf meinem einsamen Wege boffen
finden. Ich werde allein
könnte, noch diesen oder jenen Gefahrten zu

Ich komme mir oft wie ein Mann in einem Schiffbruch,


bleiben! vor

der ein das einen einzigen tragen


imstande ist.
Brett ergreift, nur zu

Dieser eine sich, wahrend alle übrigen jammerlich ersaufen.


rettet

studie het mogelijk


Bij een veelomvattende, diepgaande zou zijn

te hoezeer de kunstzinnig-scheppende en wetenschap-


aan toonen,

pelijk-vormende impulsen elkaar overal doordringen.

*) Rudolf Steiner, Goethes Weltanschauung.

51
Uit kunst wetenschap kan
een dergelijke innige verbinding van en

de als worden geboren. Geen godsdienst in


religie een diep mysterie
traditioneelen of kerkdijken zin, maar een godsdienst die de ziel in

verbinding brengt met de hoogste, meest verborgen scheppingskrach-


Vanuit dit beleven tracht Goethe den mensch te
ten. religieus
benaderen.

In de natuur is hem de mensch als natuurwezen verschenen, staande

in de natuurkrachten gevormd. Maar boven die natuur-


natuur, vanuit
krachten uit verheft zich datgene, wat het eigenlijk menschelijke aan

hem is.

Van alle andere in de natuur voorkomende wezens, planten en

dieren, onderscheidt de mensch zich door zijn geestelijk-moreele zijn.

„Edel sei der Mensch,

Hilfreich und gutl


Denn das allein
Unterscheidet ihn

Von allen Wesen,


Die wir kennen.

Heil den unbekannten

Höhern Wesen

Die wir ahneni

Ihnen gleiche der Mensch:


Sein Beispiel lehr’ uns

Jene glauben."

Maar alleen door dit geestelijk-moreele zijn, wordt zijn eigen-


Daardoor is ook in staat zich uit den tijd-
lijke wezen bepaald. hij
die in al het bestaande werkt, los te maken.
stroom,

„Nur allein der Mensch

Vermag das Unmögliche:


Er unterscheidet,
Wahlet und richtet;

Er kann dem Augenblick


Dauer verleihen.”

Dit menschenwezen wordt door Goethe gezocht. Het ging verloren


de duisternis, die door het intellectualisme
in tijden van geestelijke
waren gebracht.
schildert Goethe in zijn Faust
In dichterlijk-dramatischen vorm

dezen strijd om den verloren mensch. In een breed opgezetten, ver-

tellenden vorm wordt in „Wilhelm Meisters Lehr- und Wanderjahre

hetzelfde probleem behandeld. Op de diepste wijze aan

in het onvoltooid gebleven gedicht „Die Geheimnisse door


geraakt ,

35
Goethe
op jarigen leeftijd geschreven.
Groot is de opzet die aï dadelijk in den aanvang
hoorbaar wordt,

in de woorden:

„Ein wunderbares Lied ist euch bereitet,

Vernehmt es und jeden ruft herbei!’


gern

Dat het niet in de bedoeling lag groote en verheven waarheden

allegorischen uit de verdere regels:


in vorm te gieten, blijkt

„Doch glaube keiner, dass mit allem Sinnen

Pas ganze Lied er je entratseln werde.”

Een dergelijke uitspraak van


Goethe ontstond uit een innerlijke

52
RUDOr.F SÏEINEK

op het terrein van het oude Goetheanum


kon bena-
dat de levensmysteriën, die zijn geest begrijpend
zekerheid,
ieder te
bevatten zijn.
deren, niet voor

dit Lckermann onom-


Op hoogen leeftijd spreekt hij tegenover
die Wilhelm Meister had
wonden uit. Het gesprek liep over Carlyle,
dat het breeden
volgens Eckermann
in
gaarne zou zien,
bestudeerd en
ant-
mich ein Penster, um mir zu

kring bekend werd. „Goethe


an
zog
das
worten.” „Liebes Kind,” sagte er, „ich will Ihnen etwas
yertrauen,
hinaushelfen und das Ihnen lebenslanglich
Sie sogleich über vieles
soll. Meine Sachen können nicht popular werden; wer
zugute kommen
tur
und dafür strebt, ist in einem Irrtum. Sie smd nicht
daran denkt
für einzelne Menschen, die etwas
sondern
die Masse geschrieben, nur

und die in ahnlichen Kichtungen e-

Aehnliches wollen und suchen

griffen sind.”
Goethe het 1 828
Een dergelijk woord van den ouden was in

die in de grootste kracht van zijn


dat dit gesprek plaats vond nog

en bovendien het volle overzicht


geestelijk scheppingsvermogen was

niet veronachtzamen.
had over zijn eigen werk, mag
men
_ _

dat alles wat niet


Het kan de van hen, die meenen,
oogen openen
toegankelijk is, niet tot het
voor het redelijke verstand zonder meer

Goethe kunnen behoorem


eigenlijk belangrijke werk van zou

zich hun eigen willekeur een


Zij, die zoo denken, vormen naar

Wie de werkelijke diepten


bepaalde voorstelling van zijn bedoelingen.
zal ook hemzelf als leidsman
Goethe’s geest wil leeren peilen,
van

daarbij moeten accepteeren


reeds in „Die
Het raadsel van
de geboorte van den geestesmensch,
in het
Geheimnisse” aangevoerd, leeft misschien nóg dieper tien jaar

sprookje „Das Marchen


later neergeschreven .

In dit vreemde, duister schijnende sprookje, ontstaan bij een wan-

Saaie in is wederom niet te zoeken


deling aan
de oevers van de Jena,
bekende levenswaar-
een of andere allegorische vertolking van een
heid. Goethe voelde voor dergelijke allegorieën zeer weinig sympathie.
nauwkeurig een der
Hij onderscheidt allegorie en symbool zeer in

der Farben bij


hoofdstukken over
de „Sinnlich-sittliche Wirkung
de
het heerscht volledige overeenstemming tusschen
symbool een

gebruikt wordt de bedoeling


bedoeling en
het wezen van dat, wat om

toeval, willekeur conventie


Bij de allegorie is meer en
weer te geven.

in
het spel.
dan heeft men alleen het
Wil men het sprookje symbolisch noemen,

dit woord hecht.


recht dit te doen in den zin, dien Goethe zelf aan

dan de weerspiegeling in beeldvorm van hetgeen


Het is werkelijke
bepaald oogenblik in zijn
in Goethe’s ziel intuïtief ontstond op een

leven.
Goethe uit de
Zooals alle belangrijke werken van geboren zijn
zuivere waarneming en zuivere intuïtie, zoo
innerlijke ontmoeting van

Het verschijnt bij Goethe, uiterlijk en innerlijk


ook dit sprookje.
hoogtepunt aanduidend in
bezien, in het midden van zijn leven, een

geestesontwikkeling. Zoo begrepen, geeft het de openbaring van


zijn
wat in den van dit hoofdstuk werd genoemd: de geboorte
aanvang

van het nieuwe menschenbeeld.

nadat de eigenlijk beslissende ont-


Het sprookje ontstond vrij kort
Een samenhang hiermee
moeting met Schiller had plaats gevonden.

ligt voor de hand.


Goethe’s tot den mensch ging door de natuur. Nascheppende
weg

53
het levende gebeuren in de vond den als
natuur, hij mensch een

hoogtepunt daarin. Zijn het


metamorphoseleer omvat ontwikkelings-
proces in de plantenwereld, hij stijgt in de morphologische studies,
op,

tot in het dierenskelet, vandaar tot in het skelet van


den mensch.

Het verschil tusschen het skelet van


dier en mensch wordt echter

door Goethe in de werking het moreele


van
geestelijke wezen van

den mensch gezocht.


iot dit eigenlijke menschenwezen kan echter in deze
zijn geest
periode van zijn leven niet doordringen.
Dan ontmoet hij Schiller!
Men stelle zich niet dat de deze beide
voor, ontmoeting van genieën
zonder meer tot een buitengewoon wederzijdsch beleven kon worden.

Goethe als dichter al beroemd Na uit


was een man. zijn terugkeer
Italië was zijn wezen veranderd, althans wat het optreden naar buiten
betreft. Een zekere afstand zich tusschen hem
begon te vormen en

de wereld. Later spreekt hij eens tegenover Schiller van een schei-

denden muur. Het koude de betrokken lucht van het Noorden


weer,
kwellen hem zeer. Met den stand van
de Duitsche literatuur was hij
weinig ingenomen. Schiller’s „Rauber” leest hij met grooten tegenzin.
Zoo moest de eerste wel worden.
ontmoeting een teleurstelling
Dat het tot iets anders kwam, is slechts aan een gelukkig toeval
nog

te danken. Goethe Schiller’s Götter Griechen-


krijgt gedicht „Die
lands” in handen. Het kon niet anders of de warme, bezielde toon

van
dit gedicht, de diepe gedachten, waaruit het geboren moesten
was,

op Goethe indruk maken.


Het geheele gedicht is als een machtige zucht, een jammerklacht
over
het Grieksche wereldbeeld dat verloren is gegaan.

~Da ihr noch die schone Welt regieret.


* i r> i

An der hreude leichtem Gangelband


Selige Geschlechter noch geführet.
Schone Wesen aus dem Fabelland!”

„Wie anders war da!” is Schiller’s verzuchting.


ganz es

„Alles wies den eingeweihten Blieken, alles eines Gottes Spur.”


In bewogen woorden wordt de terugkeer der Goden naar de Pindus

geschilderd. Al het schoone, het verhevene wordt door hen mede-

gevoerd. „Und uns blieb nur


das entseelte Wort.”

Het is inderdaad een gedicht, dat treffend tot uitdrukking brengt


de stemming van
hen die het Duitsche idealisme groot maakten.

Dit ontzielde woord, zoo smartelijk beleefd in een wereld, die koud
en leeg geworden was, lag voor hen. Met het vuur van hun harten

omvatten zij het, om het nieuw leven, nieuwe ziele-warmte te


geven.

Het woord zou in hun geestdrift wedergeboren worden, en mèt

het woord, dóór het woord, het nieuwe menschenbeeld.

Een dergelijke taal, zooals Schiller sprak in dit gedicht, was voor

Goethe een openbaring.


—l ---O'

Toch zou het geruimen tijd duren voor de eigenlijke beslissende


nog

ontmoeting plaats vond.

Het de „Gesellschaft für Naturforscher” in


was na een zitting van

Jena, dat zich het bekende gesprek over de plantenmetamorphose


ontwikkelde. De schets de oerplant bekijkt Schiller
vluchtige van

aandachtig, maar moet toch het geheel, als niet stammend uit de erva-

ring, afwijzen. Sterk onder den invloed van Kant's philosofie in dien

tijd kon Schiller zulk een denkbeeld niet, als de juiste weten-
op

schappelijke wijze ontstaan, aanvaarden.

54
den Kopf
„Als ich aber geendet," schrijft Goethe, „schüttelte er

und Das ist keine Erfahrung, das ist eine Idee! Ich stutzte,
sagte:
verdriesslich einigermassen; denn der Punkt, der uns trennte, war

Die „Anmut und


dadurch aufs strengste bezeignet. Behauptung aus

Würde” fiel mir wieder ein, der alte Groll wollte sich wieder regen;

ich nahm mich aber zusammen


und versetzte: Das kann mir sehr lieb

sein, dass ich Ideen habe, ohne es zu wissen, und sogar mit Augen
sehe.”

Toch werd dit gesprek beslissend. De eerste schrede was gedaan.

„Een nieuwe lente” was de uitdrukking, die Goethe voor dezen tijd

der ontkiemende vriendschap vond.

geestelijke band
Wel zelden zal in de geschiedenis een zoo sterke,
als die waardoor Schiller en Goethe verbonden
aan te wijzen zijn
waren. ,

Het is alsof twee uit tegengestelde polen werkende wereldkrachten


levenskrachten der
elkaar ontmoeten. Qoethe, in wien de scheppende
in wien het
natuur als het ware
hun ontwikkelingsweg voortzetten,

scheppingswerk der godheid in een menschengeest werd vervolgd;


vervuld den brandenden wensch
daartegenover Schiller, geheel van

het te onthullen, den mensch te doen leven, als een


menschenmysterie
uit goddelijke krachten geboren wezen.

In het ontzielde woord legt Schiller zijn


zijn jammerklacht over

ziel Goethe. In zijn ontdekking van de metamor-


lijdende open
voor

der Goethe Schiller zijn groote


phose planten openbaart aan

kracht.
De reeds in 1 793 begonnen „Briefe über die asthetische Erziehung”

van
Schiller worden, onder den invloed van de nieuwe vriendschap
opvoedingsboek de menschheid.
met Goethe, tot een grootsch voor

De den mensch tot het ideaal, dat hij in zich


verhouding van

de die in hem leeft de beste krachten der


draagt, mogelijkheid
dat alles wordt in
menschheid in zich tot ontwikkeling te brengen,
de brieven beschreven als een nieuwe ontwikkelingsweg.
„Jeder individuelle Mensch, kann man sagen, tragt, der Anlage und
einen reinen idealischen Menschen in sich, mit des-
Bestimmung nach,
unveranderlicher Einheit in allen seinen überein-
sen Abwechselungen
zustimmen, die Aufgabe seines Daseins ist. Zoo lezen we in
grosse

den vierden brief.


De menschheid echter is gewond. De cultuur, voortschrij-
huidige
dende in de ervaringswetenschap, haar kracht zoekend
richting van

in een
steeds verdere ontwikkeling der intellectualiteit, heeft de men-

schelijke natuur uiteengerukt. Een steeds toenemende neiging tot

abstractie aan den eenen-, een


woekerende verbeeldingskracht aan

den anderen kant, verwoestte de zielevermogens.

den Verstand, ein


„Der tote Buchstabe vertritt lebendigen ynd
geübtes Gedachtnis leitet sicherer als Genie und Empfindung.
worden? Door
Hoe kan een ware menschelijkheid weer gewekt te

betreden het de mensch in vrijheid zijn kan


gebied, waar wezen

ontplooien. Dit gebied ligt in den mensch zelf.

de mensch door de in hem werkende


Êenerzijds is gebonden
natuurkrachten. De „Stofftrieb”, zooals Schiller het noemt, houdt hem

in de natuur Anderzijds is hij eveneens onvrij in de krach-


gevangen.
die hem doet vinden als de alles vormende, alles
ten, zijn geest
beheerschende goddelijke krachten. Daar werkt de „Formtrieb .

Tusschen die beide de zinnelijke de geeste-


gebondenheden, en

55
lijke, tusschen natuur en moraal, kan de vrije mensch geboren worden,
wanneer hij de schoonheid ontdekt.
Die schoonheid openbaart zich in de verdere ontwikkeling van

dezelfde krachten, de mensch als kind leeft in het spel.


waarmee

De is het die in alle menschen werkt, die in allen de


~Spieltrieb”
mogelijkheid legt om, in schoonheid scheppend, een vrije mensch te

worden.

Tusschen de beide krachten van „Formtrieb” en „Stofftrieb” be-

staat bij den mensch een verhouding waarin, in den meest eigenlijken
zin het Idee seiner Menschheit” tot komt.
van woord, „die uiting
Daar, in die wisselverhouding, werkt de „Spieltrieb”.
In schoone taal, voortdurend scheppend vanuit
een onnavolgbaar
der intuïties, waartoe de menschelijke geest in staat is,
een hoogste
stijgt Schiller op tot de haast paradoxaal klinkende uitspraak:
„Denn, endlich auf einmal der Mensch spielt
um es herauszusagen,
nur, wo er in voller Bedeutung des Wortes Mensch ist, und er ist nur

da ganz Mensch, wo er spielt.”


De „Briefe über die asthetische Erziehung” behooren tot het aller-

belangrijkste wat ooit in de literatuur werd voortgebracht.


Ver uitgaande boven de oorspronkelijke bedoeling om een
reeks

aesthetische verhandelingen te schrijven, worden ze tot een


boek,

waarin de leven komen, die de komende menschheid


gedachten tot

heeft.
voor haar werkelijke opvoeding noodig
Novalis, die dezen goddelijken impuls in Schiller herkende, noemde

hem „den Erzieher des künftigen Jahrhunderts”.


„Ihm gab das Schicksal die göttliche Gabe, alles was er berührt in

das Eigentum und Erbteil der sittlichen Grazie zu verwandeln.”

In zin kan Goethe’s „Marchen”, in I 795


diepen spiritueelen men

neergeschreven, onmiddellijk naast deze brieven plaatsen.


Hierin verschijnt, nu niet in een schoonen, philosofischen vorm,

maar als een dichterlijke imaginatie, een openbaring van ’s menschen

zooals dat in de komende worden.


ware wezen, eeuwen geboren zou

Tot driemaal toe klinkt ons in het „Marchen” het woord van den

de „Es ist der Zeit”. Profetisch wordt


.man met lamp tegemoet: an

de naderende ontwikkeling aangekondigd.


Het rijk van de schoone lelie, door een breede rivier van
het andere

kan betreden worden, de mensch het offer


rijk gescheiden, wanneer

het intellect heeft De dit offer. De


van gebracht. groene slang brengt
mensch der toekomst, voorgesteld door den jongeling in het sprookje,
wordt toegerust de drie wijsheid, schoonheid en
met zielevermogens,
kracht, de onderaardsche tempel rijst op en prijkt als een machtig
bouwwerk aan den waarover
de slang door haar offer de
stroom,
vaste brug kan vormen.

In den de drie heerschende machten der


mensch, toegerust met

ziel, bloeit de vierde zielekracht sterker dan de drie andere:


op, nog

de macht der vormende, scheppende liefde.

sie bildet; und das ist mehr


„Die Liebe herrscht nicht, aber .

Voor hem, die in deemoed zich verdiepen wil in de wonderschoone

die Goethe’s „Marchen” geeft, kan daaruit oprijzen


geestesopenbaring
de lichtende, stralende verkondiging van de geboorte van het nieuwe

menschenbeeld. Van het menschenbeeld, dat ons den mensch doet

kennen als een wezen uit goddelijke scheppingskrachten geboren, op

aarde levend stervend in het teeken der ware menschenliefde,


en

voortbestaande in den zijn eigen goddelijke zelf.


eeuwig geest van

56
V

DE GEBOORTE VAN HET NIEUWE MENSCHENBEELD

a. Lichaam, Ziel en Geest.

aanschouwt, ziet de bron van


het licht
Wie de glorende morgenzon

hemel aarde elkander raken. Van den horizon


op
die plaats, waar en

zich de helle stralen. Met enkelen blik


uitgaande verbreiden een

de toeschouwer het beeld van


de aarde, zooals het zichtbaar
omvat

het de lichtbrengende zelf. leder voor-


wordt in morgenlicht en
zon

iedere die in het rijzend licht verschijnt, is vereenigd


werp, gestalte,
de bron waaruit dat licht uitstraalt.
met van

de de heeft bereikt. Hij


Anders is het wanneer zon middaghoogte
die dan de aarde aanschouwt, ziet niet meer de verlichte voorwerpen

het licht zijn blik-


en gestalten met de bron van vereenigd. Hij moet

Om hem heen, in het


veranderen die bron te vinden.
richting om

vlak door den horizon begrensd, zijn de


voorwerpen en gestalten.
het hoofd opheft den blik verplaatst in een
Eerst wanneer hij en

ziet den het licht.


opwaartsche richting, hij oorsprong van

heeft maken, die echter door hemzelt


Hij met twee gebieden te

verbonden kunnen worden. Twee werelden aanschouwt hij, die door

kennis zoekende ziel kunnen worden vereenigd.


zijn naar

den hoofdstuk staan,


Deze vergelijking moge aan aanvang van een

zal worden, hoe Anthroposophie de vervulling


waarin geschilderd
bracht van het wereld- en menschenbeeld van het Duitsche idealisme.

De van het Duitsche idealisme bescheen vanuit den


morgenzon
de levende plant, dier
geesteshorizon de aarde met daarop wezens,

mensch. De het morgenlicht was en aan de aarde


en glans van op

die door hun geestdrift de


zelf te vinden. In de zielen van hen, voor

schoonheid beleven de waarheid in staat waren,


tot een dieper van

haar bewoners in den het dagende licht


konden de aarde en glans van

worden aanschouwd. Uit die aanschouwing werden hun werken gebo-

konden Honderden, die


ren,
die tegelijk kunst en wetenschap zijn.
door hun geestdrift en hun schoonheidszin werden gegrepen, beleef-

den deze werelden, hemel en aarde, in hun


vereeniging van twee van

eigen ziel mee.

Het geesteslicht echter, vanwaar uit Rudolf Steiner sprak, was

de volle Het kon niet worden ontdekt


gerezen
tot middaghoogte. meer

zonder den innerlijken blik boven te slaan.


naar

Op aarde zijn de verschijnselen, zichtbaar wordend in dat geestes-

Het licht zelf is


licht, ook eerst vanuit dat geesteslicht begrijpelijk.
echter te vinden in een
wereld, die boven de aarde, om de aarde,

zich uitbreidt.
Tot beide werelden kan de mensch vinden. De aarde
toegang

57
bereikt hij door zijn Door
waarnemingen. zijn kenvermogen stijgt
hij op in de wereld van den geest. Zijn innerlijk beleven vereenigt
dat wat hij ziende, hoorende, en tastende, met hetgeen hij kennende
omtrent de samenhangen vindt.

Hij is een „burger van twee werelden”, die zich in hem tot een

derde wereld kunnen vereenigen.


Wie tot dit inzicht komt, kan de antwoorden vinden vele
op vragen
die in de menschenziel oprijzen.

Men kan een verschijnsel, zooals het zich ons


voordoet in
aan

het licht, beschrijven, kan het andere


men vergelijken met verschijn-
selen, men kan alles tezamen ordenen en in een systeem brengen.
Wil men echter doordringen tot het ware wezen van het verschijnsel,
dan zal het het licht zelf. Eerst dan
men moeten samenbrengen met

kan het eigenlijke onthullen.


zijn wezen

De feiten in de zich als


liggen wereld, die een zichtbare, hoorbare,
tastbare de ontsluit. De deze feiten
voor
waarneming mogelijkheid om

te
begrijpen ligt daar niet. Slechts
vragen
komen ons uit de wereld

der tegemoet. Een aantal die alle


waarneming ontzaggelijk vragen,

een antwoord behoeven. Hiertoe kan de mensch komen, wanneer

hij leert zien, dat hij niet alleen als waarnemende mensch in verbin-

ding staat met een wereld vol verschijnselen, maar dat hij ook innerlijk
den toegang vinden kan tot die wereld van waaruit het geesteslicht
stamt, dat hem de verschijnselen zelf zichtbaar maakt.

In de drievoudigheid lichaam, ziel en geest


1
) verschijnt het
van

menschenbeeld voor ons.

Drievoudig is het aandeel dat de mensch heeft aan de wereld rond-

om hem. De waarnemingen vertellen hem van de kleuren, van de

vormen, van de hardheid of weekheid, van den smaak of den reuk

der dingen.
De verschijnselen openbaren hun wezen bovenal door de quali-
teiten, die zich aan de zintuigelijke waarneming mededeelen.
De mensch beleeft daartegenover gevoelens van sympathie en

lust of onlust. wordt zijn lust-


antipathie, van Zijn begeerte gewekt,
gevoelens gestreeld, of afkeer treedt met onlustgevoelens gepaard.
op,

Dan echter kan het kenvermogen van den mensch hem een
inzicht

omtrent den sarrenhang der dingen en verschijnselen onder


openen

elkaar en ten opzichte van hemzelf. Het verborgen verband der

dingen en verschijnselen kan hem duidelijk worden.

Zoo is de mensch drievoudige wijze met de wereld verbonden.


op

Eerst spreken de verschijnselen zichzelf uit door hun qualiteiten.


Langs de zintuigen der menschen zetten die qualiteiten zich voort tot

in het den mensch. De zijn als de


innerlijke wezen van zintuigen
„poorten van de ziel”, zooals Rudolf Steiner ze noemt.

In het telkens wisselende beleven van sympathie en antipathie, van

lust en onlust, neemt de mensch zichzelf waar. Hij beleeft het inner-

lijke aandeel dat hij aan dit alles neemt. Zooals in de waarnemingen
zich de wereld der verschijnselen uitspreekt, zoo in het innerlijk bele-

ven de mensch. Hij ervaart iets over zichzelf, wat hij met de ver-

schijnselen in verbinding brengt. Steeds wisselend is het innerlijke


beeld van de wereld; dan licht, dan donker, dan opbloeiend, dan

verwelkend, dan dan duisternis verborgen.


in rijke kleurenpracht, in

1
) Rudolf Steiner, Theosophie.

58
Ook het beleven den mensch is wisselend. Met het licht
innerlijk van

kan vreugde, met de duisternis droefheid in hem binnentreden.


Waar echter zich bezig houden de
zijn kenvermogen gaat met

samenhangen der dingen, daar komt hij in een gebied dat


onvergan-

kelijk is.

De plant die ontkiemt zal na korten tijd weer


zijn vergaan. Het

zooals het hem aarde tegemoet trad is dan verdwenen.


verschijnsel op
De vreugde die in hem leefde bij het aanschouwen van die plant
is verdwenen. Zij kan alleen als herinnering oprijzen.
eveneens nog

Als een weten dus, dat wederom een


zekere vreugde kan verwekken.

Wat echter aan zijn kenvermogen werd geopenbaard over de

den de harmonie waarin de schoonheid


wetten van plantengroei, over

zich vertoonde, is Het is onafhankelijk van het beleven van


blijvend.
den mensch. Al zou hij nooit meer een blik in de natuur kunnen
slaan, nooit meer de schoonheid ervan kunnen beleven, hij zou toch
steeds het weten in zich dragen van de wetten die den plantengroei,

de plantenschoonheid beheerschen.
Zoo de mensch wijze de wereld deel.
neemt op drievoudige aan

klare wijze wordt dit door Rudolf Steiner beschreven.


Op zeer

Leib hier wodurch sich dem Men-


~Mit ist dasjenige gemeint,
schen die Dinge seiner Unwelt effenbaren, wie im obigen Beispiele
die Blumen der Wiese. Mit dem Worte S e e 1 e soll auf das gedeutet
werden, wodurch er die Dinge mit seinem Dasein verbindet, wodurch
und Schmerz
er Gefallen und Missfallen, Lust und Unlust, Freude an

ihnen empfindet. Als Ge i s t ist das gemeint, was in ihm offenbar

wird, wenn nach Goethes Ausdruck, die Dinge als „gleichsam


er,

göttliches Wesen” ansicht. In diesem Sinne besteht der Mensch aus

Leib, S e e 1 e und G e i s t.” *)


Alle ziel den mensch als
drie, lichaam, en geest zijn voor
een

goddelijk geschenk.
Met dankbaarheid beziet lichaam als wat hem
hij zijn datgene,
met de wereld der verschijnselen in verbinding brengt. Wanneer in

dat lichaam een gebrek optreedt, hetzij aangeboren of verworven,

dan beteekent dit een verarming voor


den mensch. De kleurenblinde

kan met een gedeelte der verschijnselen niet in verbinding komen,

de doove niet met een ander gedeelte.

Dankbaar ook kan de mensch de hem geschonken ziel.


zijn voor

Eerst door het zielebeleven is deelname de wereld


een innerlijke aan

mogelijk. Wat zou zijn leven zijn zonder vreugde, zonder leed? Beide

zijn even noodzakelijk voor het innerlijk zijn van den mensch, beide

verrijken zijn bestaan.

In het bijzonder kan dankbaarheid groot zijn den in hem


zijn voor

wonenden geest. Door den geest eerst openbaart zich de ware samen-

hang van
mensch en
wereld. Daarin vindt de mensch een steunpunt

voor zijn leven temidden van de wisselende verschijnselen en voor

zijn steeds veranderende zielebeleven.

In het lichaam drukt zich de de wereld der


vergankelijkheid van

verschijnselen uit; in de ziel de vergankelijkheid van onze innerlijke


verhouding tot die verschijnselen; in den geest wordt het weten opge-

bouwd van de eeuwigheid der schepping, werkende door mensch en

wereld beide.

Wat door den kennis-zoekenden geest werd gevonden, is blijvende

l
) Rudolf Steiner, Theosophie.

59
waarheid, ook wanneer de verschijnselen veranderen, of wanneer de
belevende ziel verandert.
In schoone woorden wordt dit uitgedrukt door Rudolf Steiner t) :

„Der Mensch blickt Himmel auf: das Entzücken, das


zum gestirnten
seine Seele erlebt, gehort ihm an;
die ewigen Gesetze der Sterne, die

er im Gedanken, im Geiste erfasst, gehören nicht ihm, sondern den

Sternen selbst an.

So ist der Mensch Bürger dreier Wellen. Durch seinen Leib gehort
er der Welt an,
die er auch mit seinem Leibe wahrnimmt; durch seine

Seele baut er sich seine eigene Welt auf; durch seinen Geist offenbart
sich ihm eine Welt, die über die beiden andern erhaben ist.”

Zoo klinkt de leer van lichaam, ziel en geest, niet als een ver-

standelijke theorie, maar als een machtig aardsch- en kosmisch ac-

coord. In de klanken van dit accoord leeft de mensch in zijn tijdelijke


en in zijn eeuwige gedaante.
Van de aarde tot hoog in het universum reikt de machtige trilling

van
dit accoord.

In de ziel van
den mensch weerklinkt het, opwekkende zijn innerlijk

wezen, dat zichzelf begint te vinden in een


eigen, half verborgen
wereld van gevoelens, beroerende aan de eene zijde de aarde met haar

duizenden verschijnselen, reikende aan de andere zijde in het univer-


de eeuwige wetten hem kennend worden
sum, waarvan geopen-

baard.

Waarom was
het van een zoo groote beteekenis, dat de leer van

de drievoudigheid van den mensch weer in alle duidelijkheid bekend


werd?

Omdat
geen ware opvatting omtrent den mensch mogelijk is, wan-

neer die niet op


de drievoudigheid van lichaam, ziel en geest is

gebouwd.
Onze tijd, die vóór alles den mensch verloren heeft, moge
hij nog

zooveel uiterlijk weten veroverd hebben, kent die drievoudigheid niet,


of in zeer gebrekkigen vorm.

In de wijsheid van alle oude culturen komt ze nog voor. Overal

waar mysteriewijsheid de moeder van


het weten was,
treft men ze

aan, in den een of anderen vorm.

Zoowel bij Plato als bij Aristoteles vinden we een duidelijke onder-
scheiding van
de twee zielen zooals het daar wordt uitgedrukt
in den mensch. Een ziel, die uitsluitend het goede in zich draagt, een

denkende ziel, en een andere, die ook tot het booze in staat is, een

voelende, belevende ziel.

de Gnostici de Manichaeërs deze leer zich voort, in de


Bij en zette

uit de lichtwereld stammend geestelijk prin-


onderscheiding van een

de duisternis verbonden ziele-principe.


cipe tegenover een met

Paulus spreekt van een pneumatischen en een psychischen mensch,


daarmee een opvatting gevende die ook aan de Hebreërs eigen was.

De geweldige strijd die gevoerd werd om dit principe der drie-

zoowel de goddelijke drie-eenheid, als


voudigheid, ten opzichte van

ten de menschelijke drieledigheid, kan hier niet in alle


opzichte van

bijzonderheden worden geschilderd.


Rudolf Steiner wees herhaaldelijk dezen strijd, die men in vele
op

voordrachten boeken vindt beschreven.


van zijn en

1
) Rudolf Steiner, Theosophie.

60
Blik in den kleinen koepel van het oude Goetheanum,

de die bestemd de gebeeldhouwde


op plaats, was voor
groep.
Een klare, samenvallende verhandeling vindt men bij den theoloog
l
Johannes Geyer ) in zijn artikel „Ein Konzilbeschluss und seine kul-

turgeschichtlichen Folgen”.
Hier is hoofdzakelijk bedoeld te wijzen de beteekenis van het
op

besluit, dat bovenbedoeld concilie, het achtste oekumenische con-


op

Constantinopel in het werd


cilie van jaar 869, genomen.

Voor dengene die den tekst daarvan leest ]


), is het duidelijk, dat
daarin het verbod wordt uitgevaardigd den mensch verder als drie-

ledig wezen te beschouwen. Het besluit richt zich tegen de leer van

de „twee zielen”, die als ketterij wordt afgewezen en wel grond


op

van datgene wat de Bijbel hieromtrent zou leeren. Dat dit tegenover

het Paulinische Christendom o.a. een onjuistheid is, werd reeds

aangeduid.
Men kan dit dogma, waardoor de drieledigheid wordt teruggevoerd
een tweeledigheid van lichaam en ziel, als de bekrachtiging zien
op

van een impuls die reeds vanaf de eerste na-christelijke eeuwen werkte,
uitgaande van Rome.
Door de geheele christelijke geschiedenis heen is een strijd te

vervolgen, zich afspelend tusschen twee christelijk-spiritueele stroo-

mingen.
Aan de zijde het Christendom dat bij de
eene staat aanknoopt
mysterie-wijsheid der oudheid, bij de Grieksche wijsheid van Plato
ook en dat hoofdzakelijk door Johannes de Evangelist, door Paulus,
door de Gnostici en
de Manichaeërs wordt gerepresenteerd. Daar-

tegenover staat het Christendom, dat naar


de wereldlijke macht grijpt
en in Rome zijn symbolische uitdrukking vindt.
Het is een belangrijke waarbij hier een oogenblik moet
vraag,

worden stilgestaan, waarom een macht als die van Rome was, zich

plaatsen de diepste geestelijke die het


moest tegenover strooming,
Christendom in zich droeg.
Het antwoord is alleen te vanuit het geheele aspect van
geven

de ontwikkeling der menschheid, zooals dit verder uitgewerkt


nog
zal worden. Men komt hier namelijk in aanraking met de groote

ontwikkelingswetten, die in den wordingsgang der menschheid zijn


af lezen die alleen in hun beteekenis
te en te doorgronden zijn, wan-

neer ze
zonder gevoelens van sympathie en antipathie als zuiver
historische worden bezien.
phenomenen
De strijd, van Rome uit gevoerd tegen de spiritueele stroomingen,
welke het oude kosmische weten in zich dragen, heeft een diepe
beteekenis. Een verdere ontwikkeling van
de menschheid in de rich-

ting de vrijheid niet zijn


van geestelijke zou namelijk mogelijk ge-

weest, wanneer niet een tijdlang de blik van


de kosmische herkomst

den mensch aardsche


van was afgeleid en was gericht op zijn wezen.

Daarom was het noodig, dat de leer van de drievoudigheid van

den mensch verdween, maken menschen-


om plaats te voor een

beschouwing waarin alleen lichaam en ziel voorkwamen. Het


nog

lichaam als het aard-gebonden deel van den mensch, waaraan de

ziel geketend is, om alleen door een hoogere macht, gerepresenteerd


door de kerk, verlost te kunnen worden.
Waar de leer van het geestelijke wezen van den mensch verloren

was
gegaan, kon de volle menschelijke belangstelling gericht worden

het physiek-lichamelijke. Het natuurwetenschappelijke dat


op tijdperk,

l
) Monatschrift „Die Drei”, Januari 1922.

61
vele later zal aanbreken,
eerst eeuwen staat in diepen samenhang met

dezen Romeinschen impuls.


De voorbereiding namelijk dergelijk
voor een
tijdperk, geheel ge-
bouwd alles het
op
wat aardsch-gebonden menschenverstand aan-

schouwt overdenkt, ligt het licht de


en
daar, waar van geestelijke
openbaring wordt verduisterd.
Vol trots voelde zich de Romeinsche burger als een representant
van den staat, welks macht ieder individu in afglans met zich droeg.
Waar de Helleen de geestescultuur volk
van zijn vertegenwoordigde
in het naleven het ideaal schoonheid
en van hooge van en wijsheid
zijn eigenlijke bestemming zag, daar voelde de Romein zich eerst een

ware
representant van zijn volk, wanneer hij de macht van den Ro-
meinschen in bracht.
staat zijn eigen persoon
tot uitdrukking
Het Romeinsche recht regelde en bepaalde het leven en het wezen

den mensch. In plaats uit kos-


van van een goddelijk wezen te zijn,
mische krachten geschapen, wordt de Romein het
een burger van

machtigste rijk aarde.


op

Bij dezen ontwikkelingsweg, dien het menschengeslacht zijn


op

naar
het aardsche zelfbewustzijn doormaakte, verdween
weg meer en

meer het weten omtrent den geest.

Niet zonder strijd echter laat de geest zich van de aarde verdrijven.
Voortdurend wordt in kleine of groote menschen of
groepen van

in enkele die het kosmische


personen weer een opvatting geboren,
weten van
den mensch recht doet wedervaren. Als doorloopende
een

draad gaat dit weten omtrent den geest door de geschiedenis, van

mensch mensch, gemeenschap tot Gnostici


tot van gemeenschap. en

Manichaeërs, de zoogenaamde kettergroepen uit de latere middel-

eeuwen, Tempelridders en Rozenkruisers, zij allen moeten in dit ver-

band worden genoemd.


De vermeldt wel den die hen
uiterlijke geschiedenis strijd tegen
werd gevoerd, spreekt hun hun vernietiging,
van
uitroeiing en maar

weet weinig of niets van hun eigenlijken inhoud.

Weinig is ook doorgedrongen omtrent de beteekenis van het boven-

genoemde concilie, al is de invloed daarvan de menschheidsont-


op

wikkeling sindsdien onnoemelijk groot geweest.


De bovenzinnelijke mensch, de mensch dus, die niet voor
de zin-

tuigelijke waarneming toegankelijk is, verdween uit het bewustzijn.


De zinnelijke mensch, begrensd door alles wat aan hem waarneem-

baar was,
bleef over. Deze stoffelijk-lichamelijke mensch, in zich

dragende een ziel, die door den zondeval onrein was geworden, was

een object dat alleen door de macht van de kerk verlost kon worden.

Deze „afschaffing van den geest”, zooals Rudolf Steiner den inhoud

van
het dogma van 869, dat hij herhaaldelijk besprak, wel eens

genoemd heeft, zou ongeveer 1000 jaren later een merkwaardige


voortzetting vinden.
Nadat de geest als bovenzinnelijke werkelijkheid verdwenen was,

werd ook het wezensdeel van


den mensch, dat geest en lichaam ver-

bindt, de ziel, in het rijk der hypothesen verbannen.

De groote tot met de eerste helft


philosofen en psychologen en van

de 1 9e eeuw, hadden de ziel aanvaard als een vanzelfsprekende wer-

kelijkheid, die zich openbaarde door middel van de zielevermogens


of zielekrachten, waarvan er meestal drie, namelijk denken, voelen

en willen, werden onderscheiden.


In de tweede helft dier eeuw wordt echter een zielkunde geboren.

62
die geheel al deze vanzelfsprekende
en
werkelijkheid laat vallen. Op
de de moderne
voetsporen van natuurwetenschappelijke methoden
ontwikkelt zich een experimenteele zielkunde, die zich als
opgave
stelt het zoogenaamde zieleleven door het
natuurwetenschappelijk
experiment te onderzoeken. Voor een dergelijke zielkunde bleef alleen
het meetbare als De
een werkelijkheid over. namen Wundt, Ebbing-
haus en Ziehen zijn met het ontstaan van deze experimenteele
psy-
chologie verbonden.
Zeer duidelijk zet Wundt in zijn „Physiologische Psychologie”, in
1874 verschenen, het nieuwe uiteen. Men
standpunt leest daar: „In
der Tatsache, dass das natürliche Bewusstsein überall die innere Er-

fahrung als eine gesonderte kan


Erkenntnisquelle darstellt, daher die
Psychologie einstweilen ein hinreichendes Zeugnis ihrer Berechtigung
als Wissenschaft und indem sie dies
erblicken, tut, adoptiert sie zu-

gleich den Begriff S e e 1 e, um eben damit das Gebiet der inne-


ganze
ren Erfahrung zu
umgrenzen.
Seele heisst uns demnach das Subjekt,
dem wir alle einzelnen Tatsachen des Lebens Pradi-
psychischen als
kate beilegen. Jenes Subjekt selbst ist
überhaupt nur durch seine Pra-
dikate bestimmt, die der letzteren
Beziehung auf eine gemeinsame
Grundlage soll nichts weiter als ihren gegenseitigen Zusammenhang
ausdrücken. Hiermit scheiden wir sogleich eine die
Bedeutung aus,

das natürliche Sprachbewusstsein immer mit dem Seele verbin-


Begriff
det. Ihm ist die Seele nicht blossein im
Subjekt logischen Sinne, son-

dern eine Substanz, ein reales Wesen, als dessen Aeusserungen oder
Handlungen die sogenannten Seelentatigkeiten aufgefasst werden.
Hierin liegt aber eine metaphysische Voraussetzung, zu
der die Psy-
chologie möglicherweise Schlusse ihrer Arbeit werden
am
geführt
kann, die sie schon
jedoch unmöglich vor
dem Eintritt in dieselbe

ungeprüft annehmen darf.”

Vroeger, zoo wordt verder betoogd, werd met het woord „ziel”
op

persoonlijk geduid. Die is


een
wezen tijd nu voorbij. „Die Personifika-
tion der Substanzen und die Substantialisierung der Begriffe ist hin-

fallig geworden. Aus metaphysischen Substanzen sind die psychologi-


schen Begriffe logischen Subjekten So betrachten
zu
geworden. wir
denn allem die Seele als
vor lediglich den einheitlichen Zusammen-
hang der unmittelbaren inneren Erfahrung, eine die das
Auffassung,
Resultat der von der Sprache selbst geübten Begriffsbildung ist, gerei-
nigt jedoch von jenen Zusatzen einer unreifen Metaphysik, die das na-

türliche Bewusstsein und, in seinen Spuren wandelnd, die beginnende


Wissenschaft in die
Begriffe hineintragt.”
Uok de oude zielevermogens moeten Als laatste
verdwijnen. een

mythologische erfenis wordt het beschouwd, dat die begrippen als


gevoel, verstand en dergelijke, nog
steeds
een van
het oude
spoor

krachtsbegrip in zich dragen.


Het verstand werd bijvoorbeeld beschouwd als de kracht waardoor

we in staat zijn waarheden in zien, het als de kracht die


te geheugen
voorstellingen in ons bewaard doet blijven.
Zeer goed kan men zich, volgens Wundt, een psychologie denken,
waarin zinnelijkheid,
van verstand, geheugen enz. in het geheel geen
sprake is. Alleen dat wat in onze onmiddellijke waarneming optreedt,
en wat in de groote rubrieken
van voorstellingen, gevoelens en
driften
te rangschikken is, mag de basis vormen van een werkelijke zielkunde.
Geen
metaphysische ziel, geen zielekrachten of zielevermogens dus,
slechts het begrip
maar
„ziel”, als een algemeen begrip, alleen bepaald

63
door de verschillende eigenschappen die, in verschillende rubrieken

in de innerlijke ervaring optreden.


geordend,
een
modern bewustzijn heeft dergelyke schildering
Voor een
een

omdat er de schijn objectieve


groote aantrekkelijkheid,
van een

be-
wetenschappelijkheid mee verbonden is. En inderdaad, van een

kan men ook een dergelijke „afschaffing


van

paald standpunt bezien,

de ziel” een zekere waarde toekennen.


Het zuiverde de menschehjke

zekere neiging tot bovenzinnelijke fantasie, evenals


gevoelens van een

869 het menschelijke denken zich meer


in de richting
het dogma van

Het zoowel als het andere was


van de aarde deed ontwikkelen. eene,

in dienst andere, een veel


noodig. Maar alleen noodig van een

den mensch, nadat hij geheel op


grootere opgave,
namelijk deze, om

aarde is terug te voeren tot zijn ware geestes- en

gekomen, weer

het dan niet langer als machtige traditie


zielezijn, waarvan hij weten

zich zal dat hij zich uit eigen kracht zal hebben
in dragen, maar

verworven. j

i i

de ziel als
den en tegen
Zoo kan een dergelijke strijd tegen geest

worden in het geheel de mensch-


noodzakelijk gezien groote van

zal het zijn, om het juiste


heidsontwikkeling. Maar nog belangrijker op

binden, vóór den geest, en voor


oogenblik den strijd weer aan te nu

deele door
de ziel, opdat niet iets, wat ten gerechtvaardigd was,

vernietigende kracht wordt.


verder te woekeren tot een

voert tot een isolement.


Een te ver doorgevoerd bevrijdingsproces
Wie vrijer is dan vrij, verliest zich in het niet.

de leer de drievoudigheid van


In dien zin is de geboorte van van
die
den mensch, de leer lichaam, ziel en
geest, een gebeurtenis
van

het menschengeslacht een mijlpaal


in de ontwikkelingsgeschiedenis van

beteekent. .
_... -

zielkunde ont-
Het 869 en de tijd waarin de experimenteele
jaar
voerde. Kudo t
den die neerwaarts
stond, waren mijlpalen op weg

het menschenbeeld vormt een gewel-


Steiner's verkondiging van ware

den die
daarmee tegelijk de eerste mijlpaal op weg
dig keerpunt en

kan.
weer opwaarts voeren

lichaam, ziel geest, levende met zijn eigenlyke


De mensch, naar en
den
in de twee werelden, van de lichamelijkheid en van
innerlijk
in den kosmos tevens, wiens innerlijke
geest, levende aarde en
m
op
accoord weerklinkt, die mensch
wezen een machtig aardsch-kosmisch
in het heelal innemen.
kan weer zijn plaats

door Goethe en
Het Duitsche idealisme en vooral de titanenarbeid
Zoowel
vormden hier Rudolf Steiner de brug.
Schiller verricht, voor

denkbeelden die de
als door in
door de metamorphose-gedachte,
inzicht
wordt de tot het werkelijke
„asthetische Briefe” leven, toegang

in het wezen van den mensch geopend.


de werkende natuurkrachten
onderscheidt Goethe
in 'het gebied van

de woorden „Polantat en „bteige-


wetten, die door hem met
twee
De kleuren, die ons ontmoet, ontwik-
rung” worden aangeduid. oog

licht duisternis.
kelen zich tusschen twee polair gerichte uitersten: en

de duisternis
der aarde komende,
v

Het licht, vanuit de omgeving


Waar het licht de duisternis ontmoet
de aarde zelf stammende.
daar waar het licht overheerscht
worden de kleuren geboren. Het geel
de duisternis het licht over-
de duisternis, het blauw daar, waar
op

schaduwt.
duisternis kunnen zich ver-

Deze beide representanten van licht en

64
•terken, ~sich steigeren”, en worden dan tot oranje en oranje-rood
blauw-violet Dit versterkende
cenerzijds, indigo en anderzijds.

moment vindt zijn uitdrukking in het rood.


zelr is onzicht-
aarde slechts kleuren. Het licht
Het oog ontmoet op

als de totale duisternis. Het meest helle wit heeft, met


baar, evenzeer
of blauwe kleur, het meest
het zonlicht vergeleken, altijd nog een gele
de totale duisternis altijd grijs
donkere zwart is ten opzichte van

of bruin.
ziet dus slechts kleuren. In die kleuren wordt hij naar
De mensch
die het licht die de
twee richtingen gevoerd. Naar van en van

duisternis.
is dus een
Het eigenlijke gebied van zijn gezichtswaarnemingen
dat tusschen licht duister, tusschen het
middengebied, een gebied en

buiten-aardsche en het aardsche in, zich uitbreidt.

Öok de wereld van de planten onderzocht Goethe op


deze wijze.
In de duis-
Ook daar dezelfde polariteit. Ook daar de „Steigerung”.
rich-
ternis van
de aarde dringt de plantwortel; in tegenovergestelde
de plant, in het volle licht
ting, naar
het licht toe, ontplooit zich om

haar bloesem uit te breiden.

De is met de aarde verbonden, maar


als een levend wezen.
plant
steeds zich
Ruimtelijk aan den bodem geketend, maar dynamisch er

onttrekkend. In deze ontplooit zich de eigenlijke


aan tegenstelling
tusschen hemel aarde.
plant, wederom dus in een middengebied en

Het dit verband dan toevallige beteekenis zijn.


mag in van meer

dat Goethe’s metamorphoseleer in Italië rijpte. Steeds verder zuidelijk


hem tenslotte in Palermo de idee van de oerplant,
gaande, verrees voor

nadat in Padua in den botanischen tuin al een belangrijke schrede


hij
voorwaarts was gekomen.
de kunst-
Rome had hem een machtige openbaring geschonken van

werken van
v 0.11
het oude Griekenland.
lltl
UUUt.
WCI R.CII

de
Het kan een diep inzicht geven in de verborgen wetten van

zien, hoe Goethe in het land


menschheidsontwikkeling, wanneer we

dat de bevat het oude Romeinsche rijk


rondreist overblijfselen van

hoe daar die krachten ontdekt, die dan den grondsteen


en hij juist
de macht dat-
vormen voor de overwinning van geestelijke van

zelfde rijk.
Goethe’s Italiaansche reis gebeurtenis die
Zoo beschouwd is een

voor
de geheele menschheid van onmetelijke waarde werd. _

ook de band Schiller zich te


Na die reis begint geestelijke met

vormen.
De „Esthetische Briefe” zijn een voortzetting, ten opzichte
de
van
den mensch, van
wat Goethe’s metamorphosegedachte voor

levende natuur beteekende.


„Steigerung”, echter in het
Ook bij Schiller „Polaritat” en nu

gebied van den zich ontwikkelenden mensch.


_

vinden? Wederom in midden-


Waar is de eigenlijke mensch te een

zich uitbreidende tusschen werelden. Aan de eene zijde


gebied, twee

de Daar-
de „vormkrachten”, aan de andere zijde „stofkrachten .

tusschen de mensch, zoekende naar zijn werkelijke vrijheid. _


< i

zich hier de geboorte de dneheid


In klaren vorm kondigt van

Met de stofkrachten staat het zinnelijke


van lichaam, ziel en
geest aan.

leven in verbinding, met de vormkrachten het denken. In het midden

de mensch, die de „speelkrachten” tot ontplooiing brengt en tot

het de schoonheid.
vrijheid ontwaakt in gebied van

Schiller den de 1 8e in de
Zoo staan Goethe en aan overgang van

65

5
Rud. Steiner
19e als
eeuw twee machtige geestelijke zuilen, vormende een poort,
w ar oor bi honderd Rudolf
? . .
* Jna jaar later, Steiner zou binnen-
,
schrijden.

In diepen samenhang is de leer lichaam, ziel geest ook


van en met
de vrijheidsgedachte verbonden.
rnensch, die, zooals het dogma 869 leerde,
van slechts lichaam
ziel in zich
en draagt, zou nooit de mogelijkheid hebben om tot een
innerlijke vrijheid te komen. Vrijheid kan alleen geboren worden in
een gebied, dat in het midden ligt tusschen krach-
twee tegengestelde
ten. In het die
wisselspel van beide krachten kan een bewegelijk
evenwicht gevonden telkens
worden, weer anders en
steeds
opnieuw
door den mensch te In dat
veroveren. wisselspel ontstaat de
1
vrijheid ),
Bij den tweeledigen mensch bestaat alleen het onvrije lichaam,
waaraan
de ziel deele gebonden is als
ten en zoodanig dus ook onvrij
blijft, terwijl zij voor
het
overige in een goddelijke wereld rust en
vandaar uit de krachten de
ontvangt om aardsche gebondenheid te

overwinnen. God overwint de macht de


van duisternis, ook in den
mensch. Tot die iedere tweeledigheidsleer
opvatting moet
in den een

of anderen vorm komen.


Het is de
een van meest grootsche momenten die de cultuurge-
schiedenis te aanschouwen geeft, wanneer men ziet, hoe in de drie-
ledigheidsgedachte van Rudolf Steiner, voorbereid door Schiller en

Goethe, een waarheid zich aankondigt, die


evenzeer op natuurweten-

schappelijke juistheid kan bogen, als op geesteswetenschappelijke


grootheid en diepte. De gescheiden gebieden der der
natuurlijke en
moreele wereldorde worden door vereenigd
er en wel daardoor, dat de
menschelijke_ziel zichzelf in die beide werelden ontdekt.
In oude tijden kende de zelfde
mysterie-wijsheid deze gedachte,
maar een vrije verovering ervan was voor den mensch niet mogelijk.
De
geestelijke machten openbaarden alles wat voor de toekomst van
het menschengeslacht noodig was die
aan diegenen, in bepaalde
geslachten door een grootsche traditie voorbereid. De mensch-
waren

heid leefde dus in een geestelijke gebondenheid.


Die geestelijke gebondenheid werd onder den
tot een aardsche,
invloed de machten die hierboven werden gekenschetst.
van
Inplaats
van zijn als klein licht de wereld der
samengeweven te een
met god-
delijke lichtkrachten, werd de mensch nu gekluisterd aan
de aarde en

haar duisternis. Zwak in


was zijn ziel het lichtwezen nog
te zien, maar

alleen de godheid kon dat licht bevrijden. De troostrijke gedachte


van een geestelijke geboorte in het hiernamaals moest hem onder-
steunen bij zijn aardschen strijd.
Sinds de Anthroposophie de leer van lichaam, ziel en
geest als een

natuurlijke en moreele leer tegelijk gebracht heeft, als een echt men-

schelijke leer vooral, sinds dien ook het


tijd is vrijheidsprobleem een

menschelijk probleem geworden, ja, men


mag zeggen, is het tot het

eerste en belangrijkste probleem geworden.

We willen kort de drie wezensdeelen


nu
van den mensch, lichaam,
ziel beschouwen. Voor
en geest een volledige beschrijving moet

*) Men vergelijke het hoodstuk: „De opstanding van het denken.”

66
de hoofdwerken Rudolf Steiner worden verwezen. *)
naar van

dat het onderwerp is de


Het menschelijk lichaam, geweest voor

der laatste eeuwen, lijkt het


natuurwetenschappelijke beschouwing
eenvoudigst te begrijpen.
_
,

uit natuurkrachten
Het is uit natuurkrachten gevormd, opgebouwd.

drie andere het minerale, plantaardige en dier-


Het staat in de rijken,
met alle verband te houden, zonder echter geheel tot
lijke en schijnt
Het in zich de elementen van het
een der drie te behooren. draagt
het vloeibare, het gasvormige, van de warmte, zonder aan een
vaste,
dier elementen geheel gebonden te zijn.
die dan ziet dat
Onderzoeken we samenhangen nauwkeuriger, men

lichaam slechts ten deele uit vaste substantie bestaat.


het menschelijk
Ongeveer 80 °/o is vloeibaar.

tusschen het vloeibare de vaste


Een diergelijke onderscheiding en

conclusies wanneer we
het
substantie kan tot belangrijke voeren,

den mensch onderzoeken een wijze die


lichamelijke wezen van op

boven het physisch-chemische wil uitgaan.


het het alge-
Daar is dan in de eerste plaats groote verschil, wat

het vloeibare aarde. De


meene gedrag betreft, tusschen vaste en op

de kristallen, de metalen, het geheele minerale rijk, zij zijn


steenen,

door zekere rust, zekere onveranderlijkheid


allen gekenmerkt een een

van vorm.

de zal zich
Het kristal zal steeds eenzelfde uiterlijk hebben, rots

denzelfden verheffen. Alleen door uitwendige


eeuwenlang in vorm

Ook de opzichte de
factoren treedt verandering op.
plaats ten van

aarde is onveranderlijk; ook daar alleen een wijziging wanneer van


buiten af ingegrepen wordt, of wanneer
het geheele aardorganisme
in komt.
beroering
Geheel anders is Zooals bij het element het vaste
het water. van

behoort bij het water juist


de rust en onbewegelijkheid behoort, zoo

de voortdurende bewegelijkheid.
de wolken daalt de aarde. Het
Het water komt uit en neer op

vanaf de bergen de dalen, verzamelt zich in meren en


stroomt naar

zeeën, waar
de kleinere of grootere golfslag van de innerlijke onrust

de zeeën stijgt het den hemel en ver-


getuigt. Uit en op naar
meren
2
dicht zich wederom in de wolken )
niet alleen het
Zoo is het water voortdurend in beweging, over

ook tusschen aarde


aardoppervlak heen zich verbreidend, maar en

hemel in opstijgend en
neerdalend.

Waar het vaste element een


zekere aardgebondenheid vertoont

en door zijn eigen zwaarte totonveranderlijkheid en onbewegelijkheid


afwisse-
gedoemd is, daar is het vloeibare element in voortdurende,

lende beweging tusschen aarde en hemel.


_

Rudolf Steiner wees


hier op twee verschillende krachtsgebieden,
niet worden
die bij de gebruikelijke wetenschappelijke denkwijze
onderscheiden 3 ).

„Anthroposophie en verschil-
*) „Geheimwissenschaft”, „Theosophie”,
lende flndcrc
flesch in rust is. De rust
*) Men zegge niet dat het water in een gesloten
zal direct uitvloeien wanneer de flesch
zit namelijk in het glas. Het water

atherischen Bildekrafte in Kosmos, Erde


*) Dr. G. Wachsmuth, Die

ond Mensch.

67
Het eerste krachtsgebied is dat, wat door de aarde als centrum

wordt beheerscht. De representatieve kracht is daar de zwaartekracht,


die alles, wat die aarde substantie heeft, beïnvloedt. Die zwaarte-
op

kracht werkt naar het middelpunt der aarde toe, als een centrale of

centripetale kracht dus.

Het tweede krachtsgebied heeft zijn uitgangssfeer in het buiten-

aardsche. De daar in aanmerking komende krachten werken vanuit

den omtrek den bol, die het


den omtrek, vanuit van reusachtigen
hemelgewelf is. Deze krachten hebben dus een tegengestelde richting.
het kosmische dus
Zij werken naar het buiten-aardsche, toe en zijn
of centrifugale krachten.
perifere
In de tegenstelling van vast en
vloeibaar drukken zich de werk-

zaamheden dezer beide krachtsgebieden uit.


De wordt niet alleen door de zwaartekracht aan de aarde
steen

gekluisterd, maar
ook zijn vasten, onveranderlijken vorm dankt hij

de centripetale kracht, die hem tot compacte massa


maakt.
aan een

Het water is ten deele aan de aarde gebonden. De zwaartekracht

trekt het steeds beneden, maar even dikwijls wordt het weer
naar

door de buitenaardsche, perifere krachten van de aarde losgerukt,

en stijgt het weer hemelwaarts.

Door dit wisselspel van centripetale en centrifugale krachten, door

dit heen tusschen aarde kosmos, wordt het water


en weer bewegen en

gekarakteriseerd.
Keeren wij nu
terug tot den mensch.

In diens lichaam vinden we den vasten


toestand terug, in alles wat

beschermende functie heeft. Het skelet draagt dit


een steunende, een

vaste element het meest uitgesproken in zich. Het bestaat uit kali en

zooals die ook in de vinden. Aan de


phosphorzouten, we natuur

periferie van
het lichaam zijn de beschutttende nagels en
de harde,

minerale tandbekleedingen. Ook in het organisme vinden we overal


steunende en
beschuttende weefsel- of celdeelen.

Doordat de mensch dit vaste element in zich draagt, vertoont hij


bepaalden die wel is waar bewegelijk is, maar waardoor
een vorm,

toch het lichaam niet-vervloeiend kan Het


geheele een geheel zijn.
aangezicht, evenals ieder ander lichaamsdeel, heeft be-
menschelijk
paalde vormen en lijnen, waaraan
het herkenbaar is.

Geheel anders gedraagt zich de vloeistof in het organisme van den

mensch. Beschouwen we
de bloedvloeistof, de lymphe, of welke weef-

sel- of celvloeistof ook, altijd zullen we


die vloeistof in een voort-

durende vinden. Die bewegende vloeistof doorstroomt óf


beweging
het organisme, zooals het bloed de lymphe doen, of, in
geheele en

verbinding den vloeistofstroom, de en


cellen.
met grooten organen

In dien vloeistofstroom is oogenblik rust of stilstand. De


geen

mensch kan of wandelen of stil zitten, steeds is de


slapen waken,
vloeistof in hem in voortdurende beweging.
En ook hier is het wisselspel tusschen de perifere en centrale krach-

ten te zien.

Waar het vaste in den mensch geheel is ingeschakeld in het centrale


boven
krachtencomplex, is de vloeistof in voortdurende beweging van

naar onder en van onder naar boven, het geheele organisme door-
stroomend tusschen Ten opzichte de aard-
centrum en periferie. van

gebonden substantie, zooals bijvoorbeeld die van


het skelet, vormt

de vloeistof daaromheen een


aardsch-kosmisch stroomgebied.
Door deze vloeibaar de hierboven
tegenstelling van vast en op

68
is men tegelijk gekomen tot een
geschetste wijze te onderscheiden,
andere tegenstelling, die de allergrootste beteekenis is, namelijk
van

die tusschen dood en


leven.
_ .

Zooals de onbewegelijkheid, de starheid van vorm, eigenschappen

zijn, die het doodskarakter aanduiden, zoo wijzen bewegelijkheid en

in de de levenskrachten.
de veranderende vorm richting van

hoe klein of onaanzienlijk ook, is op


Geen levend organisme,
stroomende vloeistof in zich heeft. In
aarde te denken, dat niet een

zal vloeistof vinden, in


het onbelangrijkste eencellige organisme men

het het centrum


een beweging van de periferie naar centrum, van

binnen het gebied van


de
weer naar
de periferie gericht. Blijft men

waarneembare phenomenen, dan is het gerechtvaardigd om te

door vloeistof-
dat het leven in de organismen gekenmerkt is
zeggen,

beweging. ,
,

die het doorstroomt, moeten dus krach-


In de vloeistof, organisme
die de levenskrachten samen-
ten werkzaam zijn, onmiddellijk met

wel als de levenskrachten zelf beschouwd


hangen, ja, misschien

mogen worden.
Zien hoe een
levend organisme ontstaat, dan ligt die laatste
we

ook de hand. Het menschelijk embryo wordt


conclusie zeer voor

geheel in een vloeistof-omgeving gevormd en opgebouwd. Het tr


*ü® c*
t

het uit de vloeistof tegemoet. O™


ons bij de geboorte voor eerst

de de
verder zien we in het organisme steeds orgaan-opbouwende,
orgaan-vormende vloeistof. Uit de stroomende bloed- en lymphe-
het skelet, de Uit al bet
vloeistof vormen zich de spieren, organen.

weeke worden
vloeibare, later halfvloeibare, dan
nog
en buigzame,

dejvaste vormen geboren. _


Deze tusschen de levenskrachten en de bewegende
samenhang
in het is der allerbelangrijkste die men kan
vloeistof organisme een

waarnemen.

geheel in het gebied der


Het starre, verstijfde doods-organisme,
aardsche zwaarte rustende, staat tegenover het levende, bewegelijke
het wisselspel aarde kosmos.
organisme, ingeschakeld in van en

Deze gedachtengang voert tot


de
vraag, waar dat levensgebied in

zoeken is. De mensch de andere levende orga-


werkelijkheid te en

nismen leven aarde. Maar behoort dit leven wel tot de aarde in
op

zin? Is niet veeleer de aarde de typische representant van


engeren

de doodskrachten, gekenmerkt door de zwaarte en de onbewege-

overal leven zich plant, dier


Treedt niet waar vertoont, bij en

overwinnen? En
mensch, een
tendens
op om die zwaarte te zijn
zwaarte-overwinnende die tegelijk levens-
niet juist die krachten,
krachten zijn, verbonden met de vloeistof, die niet meer aardgebon-
den is, die tusschen aarde kosmos zich beweegt, neerdalend
maar en

en weer opstijgend?
is kleine het voorstellingsleven, dat ge-
Het een sprong voor om

heele vloeistofgebied in plant, dier en mensch doortrokken te zien

van
levenskrachten die de eigenlijke bouwers en vormers van het

geheele organisme zijn.


De architect dat treedt dan in het krachten-
van organisme ons

complex, dat de vloeistof doordringt, tegemoet.


Dit in het aardgebied werkende, in wezen
krachtencomplex, maar

niet uit dit aardgebied stammende, noemt Rudolf Steiner het levens-

lichaam of aetherlichaam, en plaatst het tegenover het physieke

69
lichaam, dat uit krachten is samengesteld, die wel uit het aardgebied
stammen.

De vaste- en de vloeistofmensch behooren substantieel beide tot

het physieke lichaam, in den vloeibaren mensch de


maar grijpen
levenskrachten in en doordringen het met een gesloten krachten-

organisme, het levenslichaam, terwijl de vaste mensch meer het

krachtencomplex dat dus


representeert aardgebonden en in enge-

ren zin physiek is.

Met dit woord levenslichaam of aetherlichaam wordt niet een begrip


aangeduid, maar een bovenzinnelijke werkelijkheid. *)
Zooals het mineraal een onveranderlijken vorm heeft, vertoont
zoo

zich de plant in een


steeds veranderenden vorm.

In dien dooden vorm grijpen zulke krachten in, die den vorm

steeds in een anderen toestand overvoeren.


Krachten dus, die een

voortdurende gedaanteverwisseling, een voortdurende metamorphose


bewerken.
In de metamorphose van de plant is dan ook de eigenlijke open-

baring van het leven te zien. Goethe’s ontdekking van de metamor-

phose in het plantenrijk is een ontdekking, die evenzeer onmiddellijk


in het gebied van
het leven voert, als bijvoorbeeld Newton en

Keppler’s ontdekkingen dit doen in de gebieden waar physica en

mechanica hun geldigheid hebben.


Deze metamorphose in het gebied der levensverschijnselen is ook

bij het menschelijk lichaam in bijzonderheden te bestudeeren, zooals

later beschreven zal worden.


nog
Waar men
dit gebied der zich steeds metamorphoseerende krach-

ten betreedt, is men in het eigenlijke levensgebied.


Voor de blijven de levens-
onmiddellijke ruimtelijke waarneming
krachten onzichtbaar. Wie zijn waarnemingen echter ook in den tijd
de levenskrachten in hun openbaringen aanschou-
voortzet, krijgt te

wen.
Het kinderlijk organisme b.v. wordt door een
reeks van meta-

morphosen tot de volwassenheid gevoerd, dan weer


door verschil-

lende metamorphosen naar den ouderdom.

Gloei en lichamelijke ontwikkeling, stofwisseling en voortplanting


de directe deze levenskrachten, die in het
zijn openbaringen van

levenslichaam tot een samenhangend complex zijn vereenigd.


Rudolf Steiner dit levenslichaam Geist-
noemt een „lebenerfüllte
dan verder 2): ~Für den Erforscher des geistigen
gestalt” en zegt
Lebens stellt sich diese Sache der Art dar. Ihm ist der
in folgenden
Aetherleib nicht blossein Ergebnis der Stoffe und Krafte des
etwa

physischen Leibes, sondern eine selbstandige, wirkliche Wesenheit,


welche die genannten physischen Stoffe und Krafte erst zum Leben

aufruft. Im Sinne der Geisteswissenschaft spricht man, wenn man sagt:

ein blosser physischer Körper hat seine Gestalt z.


B. ein Kristall

durch die ihm innewohnenden physischen Gestaltungskrafte. Ein

hat seine Form nicht durch diese Krafte, denn


lebendiger Körper
in dem Augenblicke, wo das Leben aus
ihm gewichen ist und er

den Kraften überlassen ist, zerfallt Der Lebens-


nu r physischen er.

leib ist eine durch welche in jedem Augenblicke wahrend


Wesenheit,

D.w.z. waarneembaar voor een hooger ontwikkeld kenvermogen. Men


!)
höheren Welten?”,
vergelijke hieromtrent „Wie erlangt man Erkenntnisse der
„Die Geheimwissenschaft” e. a. w.

*) Rudolf Steiner, Theosophie.

70
des Lebens der Leib dem Zerfalle
physische vor bewahrt wird.”
En direct aansluitend lezen dan: diesen
we „Um Lebensleib zu
h ihn einem andern Wesen braucht
s e en, an wahrzunehmen, man

eben das erweckte geistige Auge. Ohne dieses kann man aus

logischen Gründen seine Existenz annehmen; schauen kann man

ihn aber mit dem die Farbe mit dem physi-


geistigen Auge, wie man

schen Auge schaut.”

Hoewel het levenslichaam zich niet zelf in de ruimte vertoont,


zooals het physieke de
lichaam, zijn werkingen die er van uitgaan
toch in het ruimtelijke te vinden. Ja, leert deze wijze
men
op eigenlijk
twee verschillende „ruimten kennen. Ten eerste die ruimte waarin we

met het die


gewone bewustzijn leven, onze
zintuigen kunnen omvatten

en die, in de bekende drie


dimensies, de aarde is
naar georiënteerd.
Haar heeft zij in het middelpunt
bewustzijnsmiddelpunt van
de aarde.
Men hier centraal
zou van een georiënteerde ruimte kunnen spreken.
Dan tweede ruimte, die deze al
een eerste geheel en doordringt en

zoo beïnvloedt, dat de eerste er steeds door veranderd wordt. Deze


tweede ruimte is direct
voor onze zintuigen niet toegankelijk, maar
haar openbaringen den tijd
zijn in toch waarneembaar. Deze ruimte
is niet de aarde
naar maar tegengesteld georiënteerd. Inplaats van
haar het
bewustzijnsmiddelpunt in centrum van de aarde te hebben,
ligt dit in den omtrek, in den bol n.l. die het heelal omspant. Men
zou deze tweede ruimte dus een perifeer georiënteerde ruimte
kunnen noemen.

In de bovengenoemde tweevoudigheid is het lichamelijke wezen

van den mensch niet in Een plant heeft,


nog zijn geheel te beschrijven.
behalve het physieke lichaam alleen een levenslichaam; bij dier en

mensch moeten we
echter verder
nog gaan.
Dier en mensch hebben niet alleen een aardsch kosmisch
en

lichaam, waarmee ze zich in de ruimte ontwikkelen, ze hebben boven-


dien de mogelijkheid hun omgeving
nog waar te nemen en te beleven.
Deze mogelijkheid danken zij de ziel, die dier mensch de
aan en met
hen omringende wereld waarnemende belevende in
en verbinding
brengt.
De ziel grijpt echter niet zonder in
meer het lichaam in. Een fijn
georganiseerd krachtencomplex maakt wederom den samenhang met

het lichaam mogelijk.


Er werd reeds
gewezen op de beteekenis voor het organisme van
de verschillende toestanden van vast en vloeibaar. Het vaste
repre-
senteert het physieke het vloeibare
lichaam, het levenslichaam.
Nu werkt in het organisme derde
nog een principe, namelijk het
of leder
gas- luchtvormige, weet hoe de mensch voortdurend lucht
zich door de Men kent
neemt
ademhaling. die lucht naar
zijn
physisch-chemische bestanddeelen en
weet, dat het vooral de zuurstof
is die verbruikt het koolzuur wordt
wordt, terwijl uitgeademd. Zelden
stelt zich echter
men
voor hoe die ingeademde en uitgeademde
het
gassen met geheele organisme samenhangen. Vanuit de longen
stroomen ze in het bloed, vanuit het bloed en de in de
organen
weefsels, vanuit de
organen de weefsels het bloed
en weer terug naar

e n
®en l e der oogenblik den heeft de mensch
'
van dag een
u
lucht- of mensch in
gasvormigen zich, evenals hij een vasten en een

vloeibaren mensch in zich draagt. Die


gasvormige mensch is steeds
tweeledig. Een deel is het binnenstroomende, wat zich tot in de
orga-

71
weefsels voortzet, het andere deel is het uitstroomende. Deze
nen en

beide lucht- of in den mensch werkzaam. Het


gasstroomen zijn tegelijk
drukt de verhouding hun beider werkzaam-
ademhalingsrhythme van

heid uit.

Bij deze in- en uitademing wordt onophoudelijk iets in den mensch

iets uit hemzelf in die omgeving


uit zijn omgeving opgenomen en

Het hem leerden kennen als


teruggebracht. vloeistofgebied in we

of minder Ademende de mensch


een meer gesloten geheel. staat

echter in een
voortdurend wisselende verhouding tot de lucht-

omgeving.
Men kan zich die luchtomgeving van
de aarde niet denken zonder

haar in brengen het buitenaardsche, het


weer samenhang te met

kosmische.
De het is in gestadige beweging tusschen
vloeistof, water, een

aarde en kosmos. De lucht vormt echter de omgeving van de aarde

en verbindt de aarde als het ware met den kosmos.

In de lucht werkt het licht van zon en sterren. Ja, op het oogenblik

dat verder wil dan de chemische analyse van de lucht


men gaan
het lichtelement, zooals dat steeds de
mogelijk maakt, moet men

lucht doorzweeft, met die lucht samen beschouwen.


Ook het lucht-organisme in den mensch is met kosmische krachten

doortrokken, krachten die wederom een gesloten complex vormen,

de wordt aangeduid als zielelichaam of


dat in geesteswetenschap
astraallichaam.
Ook hier kan men er
op wijzen, dat, hoewel het zielelichaam alleen

voor een,
door geesteswetenschappelijke scholing ontsloten, innerlijk
zichtbaar kan worden, de realiteit ervan
door ieder kan
orgaan

worden ingezien.

de grootste raadselen wordt hier licht Velen


Op een van geworpen.

toch zullen zich met grooten


eerbied geplaatst hebben gevoeld tegen-
mensch is uit het
over het mysterie, dat de in staat openbaringen

gansche heelal in zich te dragen, in den vorm van gewaarwordingen,


kan.
waarmee hij zijn innerlijk beleven verbinden
leven den mensch, alles hem ver-
Het geheele innerlijke van wat

heft boven het doffe, vegetatieve bestaan, is daarop gebouwd.


De der oude de wijsheid van
de mystici en
wijsheid mysteriën,
der middeleeuwen *) verhouding tusschen
alchimisten sprak van een

mensch die als mikrokosmos tot makro-


en wereld, er een was van

Alle die den doorstroomen, uit-


kosmos. krachten grooten kosmos

of samenhangende de sterren planeten, zou men


gaande van met en

in den mensch terugvinden.


of astraallichaam leert kennen uit de
Zoodra men het zielelichaam,
die Rudolf Steiner geeft, kan begrijpen
exacte beschrijving er van men

kosmos eigenlijk berust.


waarop
die samenhang tusschen mensch en

Zoo draagt de mensch een drievoudige lichamelijkheid in zich. Een

die het mineraal heeft (het physieke


lichamelijkheid hij met gemeen

heeft levens- of
lichaam), één die hij met de plant gemeen (het

aetherlichaam), en één die hij met het dier gemeen


heeft (het ziele-
of astraallichaam).

Met het woord lichaam wordt hier niet op


stoffelijkheid of verfijnde

stoffelijkheid geduid, maar alleen een


in zich gesloten krachten-
op

Die is drieërlei aard: aardsch


samenhang. krachtensamenhang van

l
) Paracelsus, Volumen Paramirus.

72
derde gericht het astrale-
gericht, buitenaardsch gericht, en ten naar

of sterrengebied.
vinden deze
In de drie toestanden van vast, vloeibaar en gasvormig
drie krachtenlichamen hun physieke uitdrukking.
Zooals in het geheele menschelijke organisme het vaste, vloeibare

doordrongen wordt met warmte, zoo wordt ook de


en gasvormige
lichaam, het levenslichaam het
drievoudigheid van
het physieke en

vierde principe doordrongen, namelijk het men-


zielelichaam met een

schelijk ik.
Duidelijk openbaart zich deze drievoudige lichamelijkheid, waarvan

het als opstijgende ladder in de


zich menschelijke ik bedient, een

natuurrijken, gaande door mineraal, plant en


dier tot aan
den mensch.

heeft de mensch in zich, hij behoort er


De drie natuurrijken maar

niet toe. Hij draagt ze in kiem in zich, maar overwint ze tegelijk.


De plant bouwt haar lichaam uit physieke substanties op. Zij ge-

aarde, de koolstof, stikstof, waterstof


bruikt hiervoor de zouten uit de

slechts het
en zuurstof uit de lucht. Degenen wier belangstelling op

chemische is gericht, komen de conclusie,


physieke en gebeuren tot

dat er uitgesproken verschil bestaat tusschen mineraal en plant.


geen
mineralen aard. O
Alles waaruit de plant zich opbouwt is in wezen van

vergeten echter dat de plant zich uit de minerale substantie


Zij op-

bouwen kan, door de mineraliteit voortdurend te overwinnen en in

het levensgebied over te voeren.

die als of diamant in de natuur


De koolstof, steenkool, graphiet
de andere mineralen het de
voorkomt, behoort met tot gebied van

aarde. is ingeschakeld in complex van physieke krachten,


Zij een

de zwaartekracht de representant is. De koolstof in de


waarvan

levende plant is echter ingeschakeld in een levensgebied, waar groei


vloeistofcirculatie de heerschende
en voortplanting, stofwisseling en

Een levenskrachten dus, die de minerale


principes zijn. complex van

substanties steeds in het buitenaardsche gebied overvoeren.

Ook dat heeft minerale substanties in zich. Het is ook


Nu het dier.

een levend organisme, maar


als een nieuw principe is de gewaarwor-

opgetreden. Op die gewaarwordingen antwoordt het dier van


ding
binnen uit met begeerten. Het geheele dier nu is zoo georganiseerd
dat het deze de best mogelijke wijze kan uitleven. Het
begeerten op

roofdier, het rund, de vogels, het knaagdier, zij alle hebben den

lichaamsbouw, die de uiterlijke verzinnebeelding is van hun innerlijke

wezen.

De geheel in de groei- levensprocessen. Zij leeft


plant gaat op en

haar wezen uit in de ontplooiing van de bladeren, in de vorming van

de bloem, in het voortbrengen van vrucht en zaad. Zij vertoont een

voortdurend groei- en ontwikkelingsproces, in eindeloos vele meta-

stil de aarde, gebonden het aard-


morphosen; een gebeuren op
aan

oppervlak.
Het dier bevrijdt zich van
die gebondenheid. Het beweegt zich

over de aarde, geleid door de elementaire driften van honger en

voortplanting.
De plant is door haar physieke wezen aan het aarde-element ge-

bonden. Maar het dier is door zijn begeerte evenzeer aan de aarde

gebonden. Niet ruimtelijk, maar van


binnen uit, door de eenzijdigheid

Elk dier kan slechts het is.


van zijn begeerten. zijn, wat van nature

*) Men denke b.v. aan de bekende proeven van Leduc.

73
Hel zijn existentie het anders
zou opheffen wanneer wat zou willen
zijn. De wolf die lammeren begeert, is als wolf geheel normaal. Hij
is een betere wolf naarmate hij die begeerte sterker in zich draagt en

haar beter bevredigt. Voelt hij de begeerte minder sterk worden,


verliest hij door ouderdom of zwakte de mogelijkheid haar als
vroeger

te bevredigen, dan heeft hij als wolf afgedaan.


Geheel anders is de mensch. Bij hem begint het eigenlijk mensche-
lijke eerst daar, waar hij niet meer
zijn begeerten en driften uitleeft.
Hij is betere mensch, driftenleven
een naarmate hij zijn begeerten- en

door hoogere kracht in zich, door zijn ik of


een
weet te regelen te

overwinnen.

Zeer helder en overtuigend schildert Scheler 1


) deze tegenstelling
tusschen mensch en dier, waar hij de naar
het „Wesensunter-
vraag
schied” mensch dier behandelt. Het dier, kan
van en
zoo zegt hij, niet
anders dan geheel in zijn Het is door zijn
omgeving opgaan. eigen
door zijn driften begeerten geheel die
wezen, en aan omgeving
gebonden.
De mensch heeft die absolute gebondenheid niet. Bij hem blijft
een mogelijkheid zich meer
of minder terug te trekken uit die omge-

ving, waar hij met drift en begeerte in staat. Daardoor blijft hij „open
de wereld”. heeft Dit
voor Hij een „Weltoffenheit”. openzijn voor

de wereld den grondslag cultuur.


vormt voor zijn geheele
Hij dankt deze mogelijkheid zich terug te kunnen houden aan een

andere die als als ik-


mogelijkheid, namelijk om geestelijk wezen,

wezen, „neen” te kunnen zeggen.

„Der Mensch ist also das Lebewesen, das sich zu seinem Leben das

heftig es
durchschauert, prinzipiell asketisch die eigenen Triebim-

pulse unterdrückend und verdrangend, ihnen Nahrung durch Wahr-

nehmungsbilder und Vorstellungen versagend verhaken kann!

Mit dem Tiere verglichen, das immer „ja” Wirklichsein,


sagt zum

auch da noch, wo es verabscheut und flieht, ist der Mensch der

„Neinsagenkönner”, der „Asket des Lebens”, der ewige Protestant

alle blosse Wirklichkeit. Er ist zugleich im Verhaltnis zum Tiere,


gegen

dessen Dasein das verkörperte Philisterium ist, der ewigê „Faust”,


die bestia cupidissima rerum novarum, nie sich beruhigend mit der

ihn umringenden Wirklichkeit, immer begierig, die Schranken seines

Jetzthiersoseins und seiner „Umwelt” zu durchbrechen, darunter auch

seine eigene jeweilige Selbstwirklichkeit.”


Zoo draagt de mensch mineraal, plant en dier alle in zich, maar

dat hij hen alle in hooger verband opneemt en hen daar-


zoo, een

door in hun eigenlijke wezen overwint.


De plant groeit vanuit krachten die anti-mineraal mineraal-
zijn,
overwinnende krachten dus. Het dier, als gewaarwordend en begee-
rend wezen, overwint de plant. De mensch, als geestelijk wezen,

overwint wederom het dier.

Met deze drievoudige lichamelijkheid hangt de ziel samen. Zij is

met alle drie de deelen verbonden, zij het dan ook in verschillende

graden.
In de ziel beleeft de mensch een innerlijke wereld. Zijn eigen zijn
wordt hem daarin bekend en
bewust.
Die innerlijke wereld ontwaakt ten deele aan
de uiterlijke-, ten

x
) Max Scheler, Die Stellung des Menschen im Kosmos,

74
deele ook aan
de krachten, die in de ziel zelf werkzaam zijn. Een

voortdurend ontmoeten binnen en buiten, van ziel en wereld


van

vindt plaats.
werd reeds zien de rhyth-
In het ademrhythme, zoo gezegd, we

mische dit ontmoetingsproces. De lucht is doortrok-


uitdrukking van

ken van de krachten die het zielelichaam opbouwen. Dit zielelichaam

is de eigenlijke drager van


de ziel.

lichaam de ziel evenals


Maar ook met het physieke hangt samen,

met het levenslichaam.

Wederom vinden we een drievoudigheid, die ons uit de verschijn-


selen zelf tegemoet treedt.
De werkzaamheid van de ziel begint daar waar we
als mensch

gewaarwordingen hebben. De gewaarwordingen zijn mogelijk doordat


met Het blauw den hemel, het rood
we
zintuigen zijn uitgerust. van

de de klanken, die uit de natuur tegemoet


van roos, tonen en ons

klinken, de en smaak der dingen, dit alles spreekt onmiddellijk


geur

tot de belevende ziel. Al deze gewaarwordingen zijn te beschouwen

de door de
als de innerlijke antwoorden die zich in ziel vormen aan-

raking met de omgeving. Deze ziele-activiteit, die dus haar eigenlijke

wezen
vindt in het tot stand brengen van innerlijke reacties, wordt

als gewaarwordingsziel („Empfindungsseele”) aangeduid.


Rudolf Steiner zegt hiervan: „Diese Empfindungsseele ist ebenso

wirklich wie der physische Körper. Wenn ein Mensch vor mir steht,
und ich sehe von seiner Empfindungsseele ab, indem ich ihn mir bloss

als Leib vorstelle, ist das gerade als ich mir


physischen so so, wenn

von cinem Gemaldebloss die Leinwand vorstelle.”

De gewaarwordingsziel is nauw verbonden met het zielelichaam.

Zij is dat deel van de ziel namelijk, dat in het zielelichaam opgenomen

is, als een zwaard in de scheede wanneer men


het in een beeld

wil uitdrukken.
Over die subtiele Rudolf Steiner: „Man kann
verhouding zegt
auch Teil des Aetherleibes sei feiner als der und
sagen: ein übrige,
dieser feinere Teil des Aetherleibes bildet eine Einheit mit der Emp-

findungsseele, wahrend der gröbere Teil eine Art Einheit mit


dem physischen Leib bildet.” *)
Zooals de eenerzijds het lichaam
gewaarwordingsziel nu met en

wel in het bijzonder met het zielelichaam in verbinding treedt, zoo

doet ze dat anderzijds ook met den geest.


Daar het denken in de ziel optreedt, vertoont zich de werk-
waar

zaamheid van
den geest.
De gewaarwordingen aanleiding tot de vorming van gedach-
geven

ten. In die gedachten wordt de mensch zich van zijn eigenlijke ver-

houding tot de buitenwereld bewust. De gewaarwordingen zelf mogen

hem een gevoel van


verbondenheid met de wereld, zij
geven mogen

hem weldadig aandoen of niet, een weten omtrent den aard van
die

verbondenheid, of begrijpen de reden van


die al of niet
een van

weldadige aandoening, geven zij hem niet.

Denkende doordringt de menschelijke geest de gewaarwordingsziel


en vormt daar een hoogere orde, een geestelijke structuur.

Het dier heeft ook gewaarwordingen. Maar het leeft in de wissel-

werking van zijn eigen driften en begeerten met die gewaarwordingen.


Het komt boven de gewaarwordingsziel niet uit.

x
) Rudolf Steiner, Theosophie.

75
De mensch echter ontwikkelt zielegebied dat de
een gewaarwor-

vormt beheerscht. Wat zich aldus


dingsziel doordringt en tegelijk en

in de ziel vormt, wordt als verstands- of gemoedsziel aangeduid.


beleeft de mensch
In deze verstands- of gemoedsziel zijn eigen
ikheid. Zoolang hij alleen ingeschakeld is in de gewaarwordingen,
is hij daarvan afhankelijk. De indrukken uit zijn omgeving werken

hem door. beheerschen De mensch in


in Zij zijn wezen. gaat op

den
geur van een bloem, wanneer hij niet anders in zich draagt dan
de gewaarwording van
dien
geur.

Öp het oogenblik echter dat hij denkende de gewaarwordingen


of hun beteekenis tracht begrijpen, zijn ik er een
ordent, te gaat
In deze verhouding treedt de be-
bepaalde verhouding mee aan.
nu

wuste tegenstelling van ik en


wereld op. De ikheid van den mensch

wordt hem denkende bewust.

Met het woordje „ik” wijst de mensch op iets in zichzelf, wat

van de allerdiepste beteekenis is. Bij ieder kind breekt het oogenblik

aan, waarop
het zichzelf voor het eerst met dat woordje uitspreekt.
Tevoren duidde het kind zichzelf aan met zijn eigen naam. Eerst tegen
het derde levensjaar wordt uit de ziel het woordje „ik geboren.
Men denkt zelden na over het mysterie dat met dit zooveel ge-

bruikte woord verbonden is. Wie „ik” zegt, duidt daarmee op iets,

alleen vanuit zichzelf duiden kan. Tegen boom kan


waarop
hij een

ieder leder ieder verschijnsel buiten het


„boom” zeggen. voorwerp,

ik liggend, kan door ieder denzelfden naam


menschelijke met

kan de mensch alleen tegen zichzelf


worden aangeduid. „Ik” zeggen.

Het woord „ik” kan alleen uit de eigen ziel oprijzen.


Jean Paul’s beschrijving
Rudolf Steiner citeert in zijn „Theosophie"

van diens eerste ik-beleven. De gewaarwording van een ~ik te zijn,


die als bliksemstraal van
den hemel in hem voer en
vanaf dien
een

als licht in hem bleef. Een „bloss im yerhangenen Allerhei-


tijd een

des Menschen vorgefallene Begebenheit Jean Paul


ligsten ,
noemt

dit gewaarworden van het ik.

En ik de mensch alleen in de wereld,


inderdaad, met zijn staat

als eigen voor zich zelf bestaand wezen.

Treffend schildert Rudolf Steiner de verhouding van


het ik tot de

lichaam de woorden: „Durch das Selbst-


gebieden van en ziel, met

bewusstsein bezeichnet sich der Mensch als ein selbstandiges, von

Wesen, als ~lch”. Im „Ich fasst der


allem übrigen abgeschlossenes
Mensch alles zusammen, was er
als leibliche und_ seelische Wesenheit

erlebt. Leib und Seele sind die Trager des „Ich”; in ihnen wirkt es.

Wie der physische Körper im Qehirn, so


hat die Seele im „Ich ihren

Mittelpunkt. Zu Empfindungen wird der Mensch von aussen ange-

der Aussenwelt; der


regt; Gefühle machen
sich geltend als Wirkungen
denn verwirklicht sich in
Wille bezieht sich auf die Aussenwelt, er

Das „Ich" bleibt als die eigentliche Wesenheit


ausseren Handlungen.
des Menschen ganz unsichtbar.”
Zooals in de gewaarwordingsziel de wereld voor den mensch op-

rijst, zoo in de verstandsziel de verhouding van


zijn ik tot die wereld.

Dit ~ik” werkt nu zoodanig in de ziel dat het voert tot een zelf-

bewustzijn, waarin de mensch beleven kan zijn eeuwige verhouding

tot de dingen. De gewaarwordingsziel zal steeds in beweging gebracht


die de buiten den mensch
worden door de veranderingen dingen
steeds die den-
ondergaan. De verstandsziel zal innerlijke beweging
In het derde
kend doordringen en zoo een innerlijke orde scheppen.

76
dat de bewustzijnsziel genoemd wordt, komt de tot
zielegebied, rust

die wordt door de onvergankelijkheid te beleven


stand, gevonden
der geestelijke wetten, die mensch en wereld omvatten.

De ziel vindt zichzelf in de bewustzijnsziel in haar verbondenheid

den is de „Kern des menschlichen Bewusstseins, also


met geest. Het
die Seele in der Seele”. *)
De drievoudigheid van gewaarwordings-, verstands- en bewust-
lichaam wordt als volgt
zijnsziel, in hare verhouding tot en
geest,

samenvattend door Rudolf Steiner geschilderd: „So hatte man, wie

auch der Seele drei Glieder unterscheiden; die


in dem Leib, in zu

Empfindungsseele, die V erstandesseele und die

Bewusstseinsseele. Und wie von


unten herauf die Leiblich-

keit auf die Seele begrenzend wirkt, so


wirkt von oben herunter die

mehr sich die Seele dem


Geistigkeit auf sie erweiternd. Denn je von

Wahren und Guten erfüllt, desto weiter und umfassender wird das

Ewige in ihr.”

Drievoudig is tenslotte ook de geest. Deze is echter nog bijna geheel


in een stadium van ongeborenheid. Slechts in kiemvorm zijn de

wezensdeelen van
den geest in den mensch werkzaam.

In de intuïtie openbaart zich de werkzaamheid van den geest,

zooals in de gewaarwording de werkzaamheid der ziel. Op den grond-

slag van de intuïtie kan zich een denken ontwikkelen dat vrij is van

de drijfveeren, die in het dagelijksche leven dit denken


gewone

beïnvloeden.

De den menschelijken geest wordt met de drie


drievoudigheid van

aangeduid. Men
categorieën: geestzelf, levensgeest en geestesmensch
leze hierover de hoofdwerken; een beschrijving valt
aangegeven
buiten het kader van
deze verhandeling.
Wel hier dat de ontwikkeling deze
mag er
op gewezen worden, van

hoogere geestelijke wezensdeelen een opgave voor het menschelijke


ik is. Het geestzelf zal tenslotte ontstaan als het door het ik omge-

vormde zielelichaam, de levensgeest als het door het ik omgevormde


levenslichaam en de geestesmensch als het door het ik omgevormde
physieke lichaam.

Samenvattend schildert Rudolf Steiner de verhouding van


het ik

tot de drie geschetste gebieden: ~In der Seele blitzt das ~Ich auf,

langt aus dem Geiste den Einschlag und wird dadurch zum Trager
emp

des Geistmenschen. Dadurch nimmt der Mensch an den „drei Welten”

(der physischen, seelischen und geistigen) teil. Er wurzelt durch phy-


sischen Körper, Aetherleib und Seelenleib in der physischen Welt und

blüht durch das Geistselbst, den Lebensgeist und Geistesmenschen in

die geistige Welt hinauf. Der S t a m m aber, der nach der einen Seite

wurzelt, nach der andern blüht, das ist die Seele selbst.”

Men hoort dikwijls bezwaren tegen de „gecompliceer-


opperen z.g.

de indeelingen” die door de geesteswetenschap worden gegeven.

Zulke bezwaren komen in laatste instantie uit een zekere gemakzucht


voort. De kan namelijk nooit zijn of iets voor het gewone
vraag

denken een gemakkelijke of ongemakkelijke indeeling oplevert, maar

alleen of dingen beschreven worden zooals ze zijn, d. w. z.


of ze
als

werkelijkheden worden beschreven.

*) Rudolf Steiner, Theosophie.

77
Een bestudeering van de literatuur zal ieder kunnen
aangegeven

overtuigen van
de werkelijkheid van
deze negenvoudige geleding.
1
Men kan die negenvoudige tot een zevenvoudige samenvatten ), men

kan die weer tot een drievoudige doen samensmelten, de werkelijk-

heid wordt er niet anders door.


Niet het indeelen komt het aan, maar
het waarnemen.
Dit
op op

ontwikkelbaar ook het denken, dat


waarnemen is in hooge mate en

zich daarbij aansluit, kan zich verder ontplooien.


De rijkdom van de levens- en bewustzijnsverschijnselen is zoo over-

dat alleen alle phenomenen, vallende


weldigend, een beschouwing van

in de drie gebieden lichaam, ziel en geest, daaromtrent eenig


van

licht kan geven.

Een andere gemakkelijker De dien Rudolf


weg moge zijn. weg,

Steiner voert tot de kennis van de drievoudige werkelijkheid,


wees,

waarin de mensch geplaatst is.


Dit is ook de dien het Duitsche idealisme trachtte te
weg gaan,

beluisterend met het innerlijk oor, aanschouwend met het innerlijk oog

die zich de het menschenleven, in de


de verschijnselen, in natuur, in

aardontwikkeling en den kosmos voordoen, om dan in die verschijn-


activiteit door geest-
selen door te dringen met een ontzaggelijke en,

drift zelf door den geest


scheppend geworden, trouwe overgave aan

de in binnen treden in de wereld waar zich


in natuur en zichzelf, te

de goddelijke wijsheid openbaart.


Dezen zette Rudolf Steiner een eeuw later voort. De vlam van
weg

de geestdrift werd door


zijn bovenmenschelijke grootheid tot een

machtig licht, dat naar binnen scheen in de verborgenheden van leven

en
dood. Zijn aan den geest voerde tot een zoo innige ver-
overgave
dat de wijsheid volle door hem
binding daarmee, goddelijke ten

kon spreken.

b. Reïncarnatie en Karma.

De de wederbelichaming werd tegelijk met het ware


gedachte van

Dit wel Zoodra het


menschenbeeld geboren. moest zoo zijn. men;

gekend werd in zijn drieledigheid van lichaam,


schelijke wezen weer

ziel kon ook de verhouding van deze drie wezensdeelen


en
geest,

tot de onvergankelijke eeuwigheid en


de vergankelijke tijdelijkheid
weer in het juiste licht worden gezien.
Wanneer we de woorden lichaam, ziel en geest uitspreken, rijzen

drie werelden voor ons Eerst de wereld waarin het lichaam is


er op.

zooals het lichaam zelf. Dan de wereld van


geplaatst, vergankelijk
is. Als
den geest, waarin slechts onvergankelijkheid en eeuwigheid
derde de wereld van de ziel, waarin wij vergankelijkheid en onver-

tijdelijkheid eeuwigheid beide vinden.


gankelijkheid, en

In het dagelijksche leven is de ziel vrijwel geheel ingescha-


gewone

keld in de tijdelijkheid. Zoodra zij echter tot zelfbezinning komt, stijgt


treedt binnen in het gebied der eeuwigheid.
zij hier boven uit en
,ii.i•• i i
i i

Hierin bestaat het den mensch, dat hij, hoewel behoo-


geheim van

rende de sterfelijken, de onsterfelijkheid steeds in zich draagt en


tot

daardoor in staat is zich steeds tot de wereld van de eeuwige waarden


Dauer verleihen zooals
te verheffen. ~Er kann dem Augenblick
Goethe het uitdrukt.

1
) Zielelichaam en gewaarwordingsziel kunnen door hun enge verwantschap

als een geheel worden beschreven, zoo ook bewustzijnsziel en geestzelf.

78
Tijdelijkheid en eeuwigheid zijn geen onverzoenlijke tegenstellingen.
In de ziel worden zij,
menschelijke in voortdurende
wisselwerking met

elkaar, beleefd. In die wisselwerking hun


ligt eigenlijke beteekenis
voor de ziel. De wordt daardoor voortdurend
tegenstelling tot een

innerlijk gebeuren.
Ook hier kan in Goethe’s metamorphoseleer, zoowel als in Schil-
ler aesthetische brieven,
s
weer een basis voor een
dergelijke opvatting
worden
gezien.
Goethe’s levenswetten
van „Polaritat" en
„Steigerung” maken een

zienswijze mogelijk, waarbij het


eigenlijke gebeuren tusschen de beide
polen gezocht moet worden. Tusschen den naar het aarde-middelpunt
groeienden wortel en de zich in het licht ontplooiende bloem, ontwik-
kelt zich de de
eigenlijke plant in metamorphosen van het blad. De
wortel dringt in het aardgebied binnen en streeft het minerale.
naar
De bloem streeft de aarde
van weg, naar het licht. Beide vormen
de polen, waartusschen de als
plant zoodanig zich ontwikkelen kan.
Zoo wordt door een dergelijke aanschouwing de blik gericht het
op
gebied, dat in werkelijkheid het plantaardige is.
Evenzoo geschiedt dit bij Schiller, wanneer hij in zijn aesthetische
brieven den mensch zich
laat ontwikkelen tusschen de beide polen van

geest en lichaam, van vorm en


stof. Ook daar geeft reine, ideëele
een

aanschouwing van wat in dieperen zin menschelijk is, de


mogelijkheid
het
om
gebied te ontdekken, waarop
het menschenwezen zich kan
ontwikkelen het hooge ideaal de vrijheid toe.
van

Rudolf Steiner’s leer ziel


van lichaam, en geest doet ons de ziel
kennen, levende en zich ontwikkelende in en tusschen de beide tegen-
gestelde werelden. Ja. de ontwikkeling is doordat de
eerst mogelijk,
ziel aan beide aandeel heeft daarom kan de
en
opstijgen op ~geestel-
ijke ladder**, die van
de wereld het lichamelijke die het
van in van
geestelijke voert. Ook hier is „Steigerung als
mogelijk gevolg van
de polariteit. Ook hier zal de zich
„Steigerung” vertoonen in het beeld
van een voortdurende metamorphose.
Niet alleen draagt de ziel het tijdelijke en het
eeuwige in zich, zij
treedt ook met beide in actieve wisselwerking.
een

Uit de golvende der waarnemingen, die


zee door de zintuigen in
de ziel binnenstroomen, vormt de ziel zich de blijvende herinnerings-
beelden t). Met behulp van deze herinneringsbeelden handhaaft zij
haar continuïteit, die in de veelheid
en wisseling der zintuigindrukken
verloren ledere
zou gaan. herinnering vormt een vast punt in den
voorbij vloeienden stroom van waarnemingen.
Zoo overwint de ziel de tijdelijkheid door er voortdurend iets aan

te onttrekken dit in het gebied het


en
van blijvende in te
voegen.
Met de wereld het het
van lichamelijke, van vergankelijke dus, staat
de ziel door middel de zintuigen in
van verbinding. De geheele uiter-
lijke wereld stroomt erin binnen door de poorten, die de zintuigen
vormen. Echter wordt de indrukken niet zonder
uiterlijke stroom van

n e®r door de ziel De ziel


\ gevoerd. neemt er actief aan deel, doordat
Z et voor kij stroomende vastlegt, het vervloeiende verdicht,
.V, , ,
het
tijdelijke duur geeft.

*) °P de in hoeverre het blijvende der


vraag, herinneringsbeelden toch
slechts betrekkelijk niet
is, zal hier worden ingegaan, De onbewust geworden
herinneringen zijn, zooals de zielkunde den laatsten
van tijd geleerd heeft,
toch
nog dikwijls aan te toonen.

79
de
Aldus werkt in de ziel het eeuwigheids-vormende beginsel op

wereld van
de tijdelijkheid in.
.
_

de werkt de ziel actief


Maar ook op
de wereld van eeuwigheid in,

door de daden die zij verricht. Wanneer de mensch vanuit zijn ziel,
de of
tengevolge van een gedachte, een gevoel of wilsimpuls, tot een

hoe eenvoudig die ook zijn,


andere daad wordt gevoerd, moge
ver-

andert daardoor iets in de wereld van


het eeuwige. ledere daad heeft

haar afdruk in die wereld.


haar gevolgen, iedere gebeurtenis geeft
totale aanzicht de wereld is anders geworden na iedere
Het van

handeling. Het beeld, dat zich als aspect van de eeuwigheid vertoont,

De daden,
heeft een wijziging, hoe gering misschien ook, ondergaan.
die vanuit de ziel worden verricht, blijven bestaan in de wereld van
den geest. .
aldus als actieve kracht in den stroom,
De ziel staat ingeschakeld een

kan vanuit haar


die van de tijdelijkheid naar de eeuwigheid voert. Zij
kan
eigen eeuwigheid waarden aan
de tijdelijkheid onttrekken en tege-

nieuwe waarden de eeuwigheid


lijk vanuit haar eigen tijdelijkheid
aan

levend
Zij verbindt het tijdelijke en het eeuwige in een
toevoegen.
und
in een
voortdurend gebeuren. „Zwischen Gegenwart
proces,
die Seele indem die
Ewigkeit”, zegt Rudolf Steiner, „ist gestellt, sie

Mitte halt zwischen Leib und Geist. Aber sie vermittelt auch Gegen-
und Sie bewahrt das Gegenwartige für die Erinnerung.
wart Ewigkeit.
Dadurch entreisst sie es der Verganglichkeit und nahert es der Ewig-

des Auch pragt sie das Ewige dem Zeitlich-Vergang-


keit Geistigen.
lichen ein, indein sie in ihrem Leben sich nicht nur den vorübergehen-

sondern sich die Dinge bestimmt,


den Reizen hingibt, von aus

die sie verrichtet. Durch die


ihr Wesen in den Handlungen einverleibt,
durch die Handlung be-
Erinnerung bewahrt die Seele das Gestern;

reitet sie das Morgen vor.”

de ontworstelt zich
Beschouwen we
nog eens groeiende plant. Zij
streeft het licht, waarin ze haar
aan de duisternis en omhoog naar

bloesems ontplooit. Op dien ontwikkelt ze


haar eigenlijke plan-
weg
het blad. Op het hoogste punt
tenwezen, in de metamorphosen van

die aangekomen, bereidt ze de voortzetting van


van metamorphose
Waar de bloem een eindpunt betee-
hetplantenvormingsproces voor.
in de vrucht vooral in de
kent den weg der bladvorming, stijgt en
op
de boven het eigenlijk plantaardige uit. Het blad-
zaadvorming plant
in het zaad volgt verharding, als
karakter gaat geheel verloren, een

die de bevat. Dit zaad,


een samentrekking van
alle krachten plant
de aarde terug
boven het eigenlijk plantaardige uitgestegen, valt op
en

geeft daarmee de mogelijkheid van een


nieuw begin.
zekere daarmee vergelijkbaar is hetgeen ge-
Tot
op
hoogte
beurt de mensch aan
het einde van zijn leven is gekomen.
wanneer

de metamorphosen te hebben doorgemaakt


Ook dan stijgt de ziel, na

die in het leven mogelijk waren, boven het aardsche bestaan uit en

In hoeverre deze kringloop bij den


vormt weer een nieuw begin.
heeft dan bij de zal uit de latere
mensch een
ander karakter plant,

beschouwingen blijken.
dat uit de metamorphoseleer, die eerst kon ont-
Duidelijk is echter,
onderscheiding der beide tegengestelde polen,
staan na een juiste
lichaam en geest, de werkzaamheid van de ziel, samenhangend met

het tijdelijke en
het eeuwige, begrijpelijk wordt.
de leer der wederbelichaming.
Een verdere beschouwing voert tot

80
Uit: ..Waldorf Nachrichten" 1919

RUDOLF STEINER
niet wederbelichaming moeten spreken,
Men zou eigenlijk van

zoowel als het tegen-


zonder eerst het begrip van de belichaming zelf,
hebben gemaakt.
overgestelde begrip van
de ontlichaming. duidelijk te

ziel gewijd, een


De beschouwingen aan lichaam, en
geest geven

grondslag voor
de behandeling van probleem.
lichaam leder weet
Stellen we ons een bepaald menschelijk voor.

dat dit en een eigen gestalte heeft, zich onderschei-


een eigen vorm
lichaam. Dit lichaam is
dend van die van
ieder ander menschelijk
in de ele-
vergankelijk. Na den dood zal het spoedig verdwijnen en

menten van de aarde worden opgenomen.


die het persoonlijk karakter
Toch zijn vorm en gestalte, een gaven,

Alle lichamen zijn daarin n.l. °P


niet uit dat tijdelijke te begrijpen.
zich den dood dan
dezelfde wijze ingeschakeld l ); zij gedragen na

alle in de elementen
ook op
dezelfde wijze, dat wil zeggen, zij gaan
karakter geeft,
de aarde Dat, wat het lichaam zijn persoonlijk
van op.
de
is dus niet van
het tijdelijke in den mensch afhankelijk, maar van

samenhangen. Het ik, als


krachten, die met de persoonlijkheid gees-

kiem de ziel werkend, geeft het lichaam zijn bijzonderen


telijke in

vorm en gestalte.
in het hoofd. Aan
Het sterkst werken die vormgevende krachten
het hoofd zal men iemand het eerst herkennen. lemands aangezicht,
de directe openbaring zijn per-
iemands schedelvorm is meest van

schedelvorm wordt de
Met dat aangezicht, met dien
soonlijkheid.
kind vindt al persoonlijke
mensch geboren. Bij het pasgeboren men

dikwijls veranderen,
gelaatstrekken, die weliswaar nog vaag zijn en

voor den opmerkzamen toeschouwer te vinden zijn.


maar

dit aangezicht dus mee. Vanwaar?


Het kind brengt
het feit dat men,
Rudolf Steiner heeft herhaaldelijk op
gewezen,

daarmee moeten ver-


sprekende over
het begrip onsterfelijkheid, zou

de Wanneer men,
binden het bijbehoorende begrip van ongeborenheid.
den tot diens onster-
uitgaande van
de eeuwigheid van menschengeest
ook komen tot
felijkheid besluit, zou men, consequent zijnde, moeten

de geboorte al
de gedachte, dat die eeuwige menschengeest voor

in toestand ongeborenheid dus. Uit die ongeboren-


bestaat, een van

de ziel, aarde belichaamt


heid komt het ik, de geesteskern van op en

in hoofd breidt zich van


zich. Deze belichaming vangt het aan, en

Als voortschrijdend aardsch


daar uit door borst en ledematen. een

ontwaken is dit te zien.


proces
der het ik, komende uit de wereld van
In den loop jaren bouwt
dat anderen kan hebben,
de eeuwigheid, een lichaam op, geen
vorm

dat ik is.
dan die, welke de uiterlijke afbeelding van
.. .

dat van de onthcha-


Bij den dood vindt het tegengestelde proces,
de lichamelijkheid en stijgt weer
ming, plaats. Het ik bevrijdt zich uit
in de wereld van den geest op.
die ieder
Velen denken, dat de bijzondere, persoonlijke vorm,

Uit
lichaam door de krachten de erfelijkheid is ontstaan.
heeft, van

zekere ook namelijk in zooverre


het lichaam
is
tot
op
hoogte waar,

die in de
worden dan uit de krachten,
ver-
niet anders geboren kon

de beide lichamen der ouders werken. Het lichaam komt


binding van

dus uit den erfelijkheidsstroom te voorschijn.

Maar tegelijk bindt het ik van den mensch een strijd aan tegen

Wanneer tenminste een bepaald deel van de aarde beziet, waar


i) men

klimaat en bodemverhoudingen hetzelfde zijn.

81

Rud. Steiner 6
dien erfelijkheidsstroom. Meer zal in
en meer den loop der jaren het
lichaam van den mensch, het
zijn aangezicht in bijzonder, maar ook
zijn ledematen, zijn handen en voeten en al het overige, een eigen
karakter krijgen, dat door zijn ik wordt bepaald.
Eerst wie beide krachten in hun wisselwerking bestudeert, wie den
strijd tusschen erfelijkheid persoonlijkheid
en vervolgt, zal in staat

zijn de hier
ware verhoudingen te leeren kennen.
Goethe zegt zichzelf: Vater hab’ des
van
„yom ich die Statur,
Lebens ernstes Miitterchen
Fiihren; vom die Frohnatur und Lust zu
fabulieren.” Maar de mogelijkheid
zijn metamorphoseleer te ontdek-
ken, zijn Faust te dichten, had hij van zichzelf alleen.
Vanwaar een
zoodanige mogelijkheid om vanuit het ik te scheppen?
Op deze
vraag geeft alleen de wederbelichamingsgedachte het juiste
antwoord.

„Warum sollte ich nicht so oft wiederkommen, als ich neue Kennt-
nisse, neue Fertigkeiten erlangen geschickt bin?”
zu zoo vraagt Lessing
in „Erziehung des
zijn Menschengeschlechts” en noemt daar de
reïncarnatieleer „die alteste Hypothese”, het menschenver-
waarop
stand dadelijk gekomen is, voordat het sophisme van
de school dat

verstand had verzwakt.

Inderdaad, zeer
oud is de reïncarnatiegedachte. Bij alle culturen
uit den voorchristelijken komt
tijd zij voor, in den een
of anderen

vorm, nu meer verborgen, dan meer openlijk bekend.


Het oude Indië kende deze evenals oude
leer *), Egypte en het
Jodendom. Het Griekenland uit den voor-platonischen tijd getuigt
ervan 1).
In hoeverre het Christendom de
van eerste na-christelijke eeuwen

deze leer huldigde, blijkt uit de de


geschriften van Gnostici en die
der eerste kerkvaders. Origenes is er een overtuigd voorstander en ver-

dediger van.
De bekende uitspraken in het Evangelie Mattheus
van

(XI. 14.—15. en XVII. 12.—13.) worden door hem ook in


geheel
de richting de verklaard. Christus
van reïncarnatiegedachte wijst daar

nadrukkelijk op Johannes den Dooper, als


op den weergekomen Elia
wel de volgende
en met merkwaardige woorden: „En zoo
gij het wilt
is Elia die komen zou.
Wie ooren heeft hooren,
om te
die hoore.” Later wordt deze verzekering
nog eens herhaald met de
woorden: „Maar ik dat Elia
zeg u nu gekomen is en zij hebben hem
niet gekend, doch hebben hem gedaan al hebben
zij aan wat zij
gewild: alzoo zal ook de Zoon des menschen van hen lijden.” „Toen
verstonden discipelen, dat hun den Dooper
hij van Johannes
gesproken had.”
Met de uitroeiing der gnostische wijsheid ging ook de reïncarnatie-
leer verloren. De middeleeuwen kennen haar nauwelijks Zelfs
meer.

de verborgen wijsheid der alchimie gaat er aan voorbij.


De opkomende natuurwetenschappen richtten de gedachten geheel

x
) In de lezen
Bhagavad Gita we o.a. de volgende woorden die Krishna
tot Arjuna spreekt: „Evenals mensch, zijn versleten kleederen
een na
afgewor-
pen
te hebben, andere, nieuwe
neemt, zoo gaat de belichaamde, na
zijn ver-

sleten kleederen afgeworpen te hebben, in andere, nieuwe over.

(Vert. J. W. Boissevain).
2
) Volgens Philostratus, in
zijn boek over Apollonius van Tyana, be-

schouwde Pythagoras zich als de wedergeboren Euphorbus.

82
mensch. De leer wat den dood ge-
en
al den aardschen van na
op
de kerk beschouwd. Het
beurde, werd als een aangelegenheid van

denken hield zich daar niet meer mee bezig.


menschelijke
de wederbelichamingsgedachte weer
Als een teedere kiem begint
idealisme. Als aanduiding iets
te komen in het Duitsche een van
op

komen gaat, als een


vooruit geworpen schaduw van een naderend
wat
als beeld, of als
licht. Als een soms als een vergelijking; een
vraag,
steeds levend treffend door
een dichterlijke ontboezeming, maar en

helderheid en
schoonheid.
,

de „Erziehung des Menschenge-


Lessing’s verhandeling over

schlechts” werd al besproken.


had ook Herder dit vraagstuk.
Een merkwaardige verhouding tot

In de zielsverhuizing, in zijn verhandeling over


zijn gesprekken over

„Erziehung des Menschenge-


„Palingenesie”, waarin hij Lessing's
het
schlechts” bespreekt, blijkt zijn groote belangstelling voor pro-

bleem. Men zou hem een bestrijder van


de reïncarnatiegedachte
niet het karakter had van
kunnen noemen, wanneer zijn bestrijding
Men
een warme verdediging, zij het ook op eenigszins vreemde wijze.
den indruk, dat Herder eener-
krijgt namelijk bij aandachtige lezing
althans die
zijds de wedergeboorte wel erkent, in principe, maar

volstrekt niet gebonden acht aan


de aarde. Zijn kosmische wereldbe-

bracht hem ertoe ook de sterren en planeten erbij te


schouwing
ook duidelijk, dat Herder bezorgd
betrekken. Anderzijds merkt men

aarde
is, dat degene, die aan de reïncarnatie gelooft, zijn plichten op

verzaken zal. Hier aarde een goed, naar waarheid strevend, edel
op

mensch te zijn, is hem het allerhoogste.


welke verhouding hij het reïn-
Schiller spreekt niet duidelijk uit, tot

carnatie-vraagstuk heeft. Toch vindt men bij hem, in de verhandeling

den der thierischen Natur des Menschen mit


„Ueber Zusammenhang
1 waarin subtiele wijze iets van
seiner geistigen” ) een opmerking, op

doorklinkt. Over het oogenblik den dood


deze gedachte van spre-

daar: Materie zerfallt in ihre letzten Elemente


kende, zegt hij „Die
in andern Formen und Verhaltnissen durch
die Reiche
wieder, die nun

der Natur wandern, andern Absichten zu


dienen. Die Seele fahret fort,

in andern Kreisen ihre Denkkraft zu üben und das Universum


yon
beschauen. Man kann freilich dass sie diese
andern Seiten zu sagen,

dass sie solche voll-


im noch nicht erschöpft hat,
Sphare geringsten
kommener hatte verlassen können; aber weiss man denn, dass diese

Wir Buch das


Sphare für sie verloren ist? legen jetzt manches weg,

wir nicht verstehen, aber vielleicht verstehen wir es in einigen Jahren

besser.”
verschillende bekend, waaruit zijn
Van Goethe zijn uitspraken
leven den dood
diepe eerbied voor het geheele vraagstuk van een na

„Urania maakt hij tegen Ecker-


blijkt. Naar aanleiding van Tiedge s
,

das Glück entbehren,


mann de opmerking: ~Ich möchte keinesweges
an eine künftige Fortdauer zu glauben, ja ich möchte mit Lorenzo yon

Medici dass alle auch für d i e s e s Leben tot sind,


sagen, diejenigen
die kein anderes hoffen; allein solche unbegreifliche Dinge liegen

taglicher Betrachtung und gedankenzer-


zu fern, um ein Gegenstand
störender sein. Und ferner: wer eine Fortdauer glaubt.
Spekulation zu

x
door Schiller verdedigd bij zijn artsexamen aan
) Een medische dissertatie,
1780, in Stuttgart.
de hertogelijke militaire academie, gedrukt

83
der sei glücklich im stillen, aber er Hat nicht Ursache, sich darauf
etwas einzubilden."
Verheven grootsch is zijn standpunt hij
en waar zegt; „Der Mensch
soll an Unsterblichkeit glauben, er hat dazu ein Recht, es ist seiner
Natur und darf auf Zusagen bauen; aber
gemass, er religiöse wenn

der P h i 1 o s o h den Beweis für die Unsterblichkeit unserer Seele


p

aus einer Legende hernehmen will, so


ist das sehr schwach und will
nicht viel heissen. Die Ueberzeugung unserer Fortdauer entspringt mir

aus
dem Begriff der Tatigkeit; denn wenn ich bis an mein Ende rastlos

wirke, so ist die Natur verpflichtet, mir eine andere Form des Daseins

anzuweisen, wenn die jetzige meinem Geist nicht ferner auszuhalten

vermag.”
Dat niet alleen de onsterfelijkheidsgedachte, maar ook die van
de

reïncarnatie in zijn ziel leefde, blijkt duidelijk uit het schoone gedicht:
„Gesang der Geister über den Wassern”.

„Des Menschen Seele


Gleicht dem Wasser:

Vom Himmel kommt es.

Zum Himmel steigt es,

Und wieder nieder

Zur Erde musz es,

Ewig wechselnd.”

Het gedicht eindigt met de woorden:

„Seele des Menschen

Wie gleichst du dem Wasser!

Schicksal des Menschen,


Wie gleichst du dem Wind!"

Wie zal dit niet het beeld zich zien den


bij gedicht voor van

mensch, geschapen in den tijd toen de ~Geest Gods boven de wateren

zweefde’’, aan vangende zijn ontwikkelingsweg, door hemel en aarde,

steeds opstijgend en weer neerdalend?


Ook spreekt Goethe zich duidelijk uit.
tegenover Frau von Stein

Zoo b.v. in het gedicht:

„Sag, was will das Schicksal uns bereiten?

Sag, wie band es uns so rein genau?

Ach, du in Zeiten
warst abgelebten
Meine Schwester oder meine Frau.”

Zoo leeft de reïncarnatiegedachte meer als innerlijke stemming dan


als dan als leer, in het Duitsche
als weten, meer een gevoel een

idealisme.
Een enkele maal wordt deze gedachte ook als wetenschap
getracht
door Gustav Widermann, wiens
naar voren te brengen, bijvoorbeeld
arbeid über die Unsterblichkeit als Wiederholung des
„Gedanken
Erdenlebens” l ) werd bekroond.

Ten volle kan echter de reïncarnatiegedachte eerst doorbreken

tegelijk met de leer van lichaam, ziel en geest, waarmee ze onver-

breekbaar verbonden is.

De tweeledigheidsgedachte, die aan den mensch slechts lichaam en

ziel toekent, het deel den mensch de


verlegt onsterfelijke van naar

*) 1851, Weenen.

84
aarde leeft de mensch dan slechts de verlos-
goddelijke wereld. Op om

te worden, die zijn ziel den dood ontvangt.


sing deelachtig na

de mensch zijn
Door de drieledigheidsgedachte kan eerst ware ver-

vinden aarde hemel. Met het lichaam aan de aarde


houding tot en

door den geest de wereld verbonden, leeft


geketend, met goddelijke
de mensch in beide werelden, die elkaar in de ziel.
tegelijk ontmoeten

In het boek „theosophie" schildert Rudolf Steiner deze verhouding

de volgende wijze: „Ebensowenig wie der Mensch am Morgen neu


op
ist der Menschengeist, seinen
geschaffen ist, ebensowenig es wenn er

irdischen Lebensweg beginnt. Man versuche sich klar zu machen, was

beim Betreten dieses geschieht. Ein physischer Leib tritt


Lebensweges
der seine Gestalt durch die Gesetze der erhalt. Dieser
auf, Vererbung
Leib wird der Trager eines Geistes, der ein früheres Leeben in neuer

Gestalt wiederholt. Zwischen beiden steht die Seele, die ein in sich ge-

führt. Ihre und Abneigungen, ihre


schlossenes Eigenleben Neigungen
Wünsche und dienen ihr; sie stellt das Denken in ihren
Begierden
Dienst. Sie als Empfindungsseele die Eindrücke der Aussen-
empfangt
dem Geiste auf dass die Früchte daraus
welt, und sie tragt sie zu, er

sauge
für die Ewigkeit. Sie hat gleichsam eine Vermittlerrolle; und ihre
formt ihr die
Aufgabe ist erfiillt, wenn sie dieser Rolle geniigt. Der Leib
Eindrücke; sie gestaltet sie Empfindungen um, bewahrt sie im Ge-
zu

dachtnisse als Vorstellungen und gibt sie an den Geist ab, auf dass er

sie durch die Ewigkeit trage. Die Seele ist eigentlich das, wodurch der
Mensch seinem irdischen Lebenslauf angehört. Durch seinen Leib ge-

der Durch ihn ist ein


hort er physischen Menschengattung an. er

Glied dieser Mit seinem Geiste lebt in einer höheren


Gattung. er

Welt. Die Seele bindet zeitweilig beide Welten aneinander.’

De aarde, de mensch vertoeft, is voor hem niet een vreemd


waarop

iets. Hij is er mee


verbonden door zijn daden.

Zooals eenerzijds, door de verdichting van waarnemingen in voor-

de ziel de aarde in verbinding komt


stellingen en herinneringen, met

als het het tijdelijke fixeert, zoo


werkt anderzijds de ziel op
en ware

de aarde in, doordat de mensch daden verricht, die alle hun gevolgen
hebben.

De aarde de menschendaden. Dit is niet als


draagt de sporen van

beeld te vatten, maar


als een werkelijkheid, die steeds grooter
op
wordt naarmate men er zich denkend in verdiept. Overal treden den

mensch aarde de daden tegemoet. Zoowel de


op gevolgen van zijn
daden van de menschheid als die van
groepen van menschen of enke-

lingen. Met de gevolgen van zijn daden heeft de mensch op natuur-

lijke wijze te maken. Zij ontmoeten hem, evenals hij hen ontmoet.

De mensch heeft er een bepaalde verhouding toe. Hij kan er niet aan

ontkomen. Zij behooren tot zijn lotsbeschikking.


Hoe hij zich daartegenover nu gedragen zal, is een tweede vraag,

die later te beantwoorden zal zijn. Hier wordt slechts gewezen op


nog

het feit, dat overal aarde de van de daden der menschen


op sporen

ingegrift zijn en dat de menschen zelf in die komen te staan.


sporen

Deze de lotsbeschikking of met een ouden term de


wet van

wet van karma is wederom onverbrekelijk met die van de reïncarnatie

verbonden.
Het beeld van slapen en
ontwaken geeft een treffende vergelijking

van hetgeen met den mensch gebeurt bij den dood en de nieuwe

geboorte.

Slapend neemt de mensch niet meer bewust deel aan de gebeur-

85
tenissen uit zijn omgeving, die desalniettemin verder
gaan. Hij begint
b.v. ’s avonds met een bepaalden arbeid. Hij wil een brief schrijven,

dien hij echter niet voltooid. Gedurende zijn slaap vergeet hij wat hij
het ontwaken ligt de onvoltooide brief hem te
begonnen was. Bij op

wachten. is den brief verscheuren, of hem af te


Hij nu vrij om te

hij kan niet ontkomen, dat de onvoltooide brief


schrijven, maar er aan

op hem wacht.
Zoo brengt de nacht slechts een bewustzijnsscheiding tusschen ons

zelf en onze daden. Bij het ontwaken houdt die scheiding op.

dezelfde wijze de daden, door ons verricht, in


Op zijn vroegere

aarde-levens, om ons
heen aanwezig en bij een werkelijk ontwaken
ook vindbaar. Het ontwaken ’s geschiedt, doordat de ziel
morgens

door middel de zintuigen treedt de aarde. Een


van in verbinding met

hooger ontwaken is mogelijk, doordat de ziel denkende haar verbin-

zoekt de geestelijke samenhangen, die mensch en aarde hem


ding met

kunnen In dergelijk ontwaken kan de mensch evenzeer


vertoonen. een

of verkeerd volbrachte daden leeren zien, als dat


zijn onvoltooide,
de ontwaken mogelijk is.
door middel van zintuigen in het gewone

Rudolf Steiner schildert dit als volgt l


) : „So treffend ein Gleichnis

sein ist das Schlaf und Tod. Dass ich am Morgen die
nur kann, von

die ich vorhergehenden Tage selbst geschaffen, da-


Lage vorfinde, am

für sorgt der unmittelbare Gang der Ereignisse. Dass ich, wenn ich mich

Umwelt vorfinde, die dem Ergebnis meiner


wieder verkörpere, eine

Taten aus dem vorhergehenden Leben entspricht: dafiir sorgt die

Verwandtschaft meines wieder verkörperten Geistes mit den Dingen


der Umwelt. Daraus wie die S 1 dem Wesen des Men-
ergibt sich, e e e

der
schen eingegliedert ist. Der physische Leib unterliegt den Gesetzen
Der Menschengeist dagegen muss sich immer wieder und
Vererbung.
wieder sein Gesetz besteht darin, dass die Früchte
verkörpern; und er

der vorigen Leben in die folgenden hinübernimmt. Die Seele lebt in

der Aber dieses Leben in der Gegenwart ist nicht unab-


Gegenwart.
Leben. Der sich verkörpernde Geist
hangig von den vorhergehenden
sein Schicksal mit. Und
bringt ja aus seinen vorigen Verkörperungen
bestimmt das Leben. Welche Eindrücke die Seele
dieses Schicksal

wird haben können, welche Wünsche ihr werden befriedigt werden

können, welche Freuden und Leiden ihr erwachsen, mit welchen Men-

schen sie zusammenkommen wird: das hangt davon ab, wie die Taten

des Geistes Menschen,


in den vorhergehenden Verkörperungen waren.

Leben verbunden wird sie in


mit welchen die Seele in einem war,

wiederfinden müssen, weil die Taten, welche zwi-


einem folgenden
ihre Folgen haben müssen. Wie die eine
schen ihnen gewesen sind,
derselben Zeit
Seele. werden auch die mit dieser verbundenen in

anstreben. Das Leben der Seele ist somit


ihre Wiederverkörperung
ein Ergebnis des selbstgeschaffenen Schicksals des Menschengeistes.
Dreierlei also den Lebenslauf eines Menschen innerhalb von
bedingt
Geburt und Tod. Und dreifach ist dadurch abhangig von Faktoren,
er

Der Leib dem


und Tod liegen. unterliegt
die jenseits von Geburt
Gesetz der Vererbung; die Seele unterliegt dem selbstgeschaffe-
Schicksal. Man dieses von dem Menschen geschaffene
nen nennt

der Geist steht dem Gesetze der


Schicksal sein Karma. Und unter

W iederverkörperung, oder Reïnkarnation,


den zin, die de
daarbij aansluitend lezen
ver-
En onmiddellijk we

1
) „Theosophie”.

86
ziel verbonden de gedachte
houding tusschen lichaam, en
geest, met

reïncarnatie en karma, de meest volmaakte en grootsche wijze


van op

uitdrukt. „ ,

~Ê w i ist der Geist; Geburt und Tod waltet nach den Gesetzen der
g
das Seelenleben, das dem
physischen Welt in der Körperlichkeit;
Schicksal vermittelt den Zusammenhang von beiden
unterliegt,
wahrend eines irdischen Lebenslaufes.”

worden de problemen, die


Door een dergelijke beschouwingswijze
met het vraagstuk van
reïncarnatie en
karma samenhangen, gebracht
Het namelijk de
op een zuiver wetenschappelijk gebied. gebied van

geesteswetenschap, die zich evenzeer van exacte methoden bedient,

dit doet. Over de methoden zal nader


als de natuurwetenschap nog

gesproken worden. Hier zij er echter, vooral in dit verband, op gewe-

dat het uitgangspunt van


deze methoden het menschelijke denken
zen,

is. Het denken is een functie de ziel, die den menschelijken geest
van

den die in aarde kosmos werkt.


in verbinding brengt met geest, en

treedt het in den denk-


Deze verbinding op in bewustzijn, vorm van

kunnen onder den


beelden. Zulke denkbeelden echter nog steeds

alles de mensch leeren. Zij


invloed staan van wat zintuigen aan een

zich daarvan ook dan reine denkbeelden


kunnen bevrijden en tot

dit worden nagestreefd. Wan-


worden. In iedere ware philosofie moet

dit zuivere denken zich richt de verschijnselen van aarde en


neer op
De
kosmos, dan ontstaat een geesteswetenschap in eersten aanvang.

vinden bij alle den-


kiemen van een zoodanige geesteswetenschap we

kers, wier denken zich vrij gemaakt heeft van de zintuigelijke ver-

schijnselen.
zooals Rudolf Steiner die leerde, wordt
In de Anthroposophie,
het door
gewezen op een verdere ontwikkeling van kenvermogen,
niet alleen het denken, maar
ook het voelen en willen door bijzondere

oefeningen in dienst hiervan te stellen.

Zooals het denken door zorgvuldige scholing vrij gemaakt kan

worden van den invloed der zintuigelijke waarnemingen en tegelijk


versterkt kan worden, zoo kunnen ook voelen en willen bevrijd
worden van
die invloeden, die deze zielevermogens in het subjectieve

gevangen houden en kunnen ook zij worden gelouterd en versterkt.

Vele waarheden die de Anthroposophie brengt, zijn met behulp van

deze hoogere kenkrachten gevonden. Zij kunnen echter steeds worden

ingezien door den denkenden mensch.

Het reïncarnatie karma bijvoorbeeld is


geheele vraagstuk van
en

het denken den modernen mensch toegankelijk. Ja, men


kan
voor van

verder dat de moderne mensch de hier bedoelde


gaan en zeggen,

reeds denkend had dat


samenhangen ook moeten vinden, maar een

verstriktheid in de materialistische wereldbeschouwing de richting

waarin dat denken zich bewoog naar


den verkeerden kant omgebogen

heeft.

ten dit werd door Rudolf Steiner gedaan


poging om aan te toonen

in zijn kleine boekje „Reïnkarnation und Karma, vom Standpunkte


der modernen Naturwissenschaft notwendige Vorstellungen .

Hierin wordt de ontdekking, die voor wei-


aangeknoopt aan eerst

werd dat levende alleen uit levende


nige eeuwen gedaan, wezens

kunnen worden. Voordien geloofde de


wezens geboren men aan gene-

ratie spontanea, de mogelijkheid dus, dat levende organismen, en


aan

wel zoogenaamde lagere organismen, zooals wormen en insecten, door

87
een soort rottingsproces uit aarde en water werden gevormd. Daar

waar men het voortplantingsproces niet kan waarnemen, nam men

aan,
dat het niet bestond. Eerst toen de moderne onderzoekings-
methoden zich verder ontwikkeld hadden, kon dit probleem het
op
licht worden
juiste geworpen.
Toch had Francesco Redi reeds in het midden de 17e
van eeuw

het bewijs geleverd, dat alle levende wezens levende wezens af-
van

stammen. Dat hij voor het vinden van een waarheid, die eerst eeuwen

later algemeen worden, vervolgd werd als


zou een gevaarlijke ketter,
is nu eenmaal vanzelfsprekend.

Op grond van een geesteswetenschappelijk inzicht moet men de


op

vraag, waar de menschenziel vandaan komt, evenzoo antwoorden,


dat de ziel slechts uit het gebied van de ziel kan komen.

~ln einer ahnlichen Lage wie der italienische Denker”, zoo schrijft
Rudolf Steiner, „ist heute der Anthroposoph. Er muss auf Grund
seines Wissens das von dein Seelischen was Redi von dem
sagen,

Lebendigen gesagt hat. Er muss behaupten: Seelisches kann nur aus

Seelischem entstehen. Und wenn


die Naturwissenschaft in derselben

Richtung sich weiter bewegt, die sie seit dem siebzehnten Jahrhundert

genommen hat, dann wird auch die Zeit kommen, in der sie selbst

aus sich heraus diese Anschauung vertreten wird. Denn das

muss immer von neuem


betont werden der anthroposophischen An-

schauung von heute liegt die gleiche Denkgesinnung zugrunde,


genau

wie der naturwissenschaftlichen Behauptung, dass Insekten, Würmer

und Fische nicht aus Schlamm, sondern aus Lebenskeimen entstehen.

Und sie behauptet den Satz: „jede Seele entsteht aus Seelischem” in

demselben Sinne und in derselben Bedeutung wie der Naturforscher


den „Alles Lebendige entsteht Lebendigem.”
seinigen: aus

Uiteraard kan men niet met natuurwetenschappelijke waarheden

langs den
weg
der analogie geesteswetenschappelijke waarheden be-
Wel kan laten zien, dat bepaalde denken
wijzen. men een wijze van

en
wel die de natuurwetenschappen der laatste eeuwen met
waarop

recht trotsch zijn geweest, namelijk de exacte en logische denkwijze,


het gebied van
de ziel toegepast, tot een geesteswetenschappelijke
op

waarheid voert.

Met Darwin heeft een gedachte haar intrede gedaan, die voor de
moderne wetenschap van onschatbare waarde is geworden, namelijk
de ontwikkelingsgedachte. Wat als afstammingsleer populair geworden
is, in dien zin, dat tijdlang algemeen dat de
men een vrij aannam,

mensch van de hoogere afstamde, is niet met deze ontwikke-


apen

één stellen. De ontwikkelingsgedachte heeft


lingsgedachte op lijn te

in telkens nieuwen vorm een voortzetting gevonden door Haeckel,

de Vries Bolk slechts enkele Deze


Hugo en om namen te noemen.

ontwikkelingsgedachte houdt zich bezig met de hoe hoogere


vraag,

vormen uit lagere ontstaan, welke wetten daarbij heerschen, welke

variaties zich daarbij vertoonen. Een vraag dus, behoorende binnen


het gebied der natuurwetenschappen.
Het vraagstuk de afstamming van den mensch is evenwel niet
van

de Voor de
te beperken tot natuurwetenschappen. zoover men men-

den lichaamsbouw, de wil vergelij-


schelijke gestalte, orgaanvormen,

ken met die der dieren en de ontwikkelingswetten die daar heerschen


te
wil bestudeeren, heeft men met natuurwetenschappelijke vragen

maken.

Komt echter het de geestdragende ziel, in het


men in gebied van

88
dus, dan betreedt het terrein van
eigenlijke menschelijke gebied men

de geesteswetenschap.
Dit is niet voor
de zintuigelijke waarneming direct toegankelijk.
der planten, der dieren in verschillende tijd-
Men kan de ontwikkeling

perken door uiterlijke waarneming bestudeeren. De ontwikkeling van

ziel, is slechts denkende te


de menschenziel, van de geestdragende
vervolgen.
de vóór alles
Wanneer men uitgaat van menschenziel, moet men

dergelijke ziel
de trachten te beantwoorden, waardoor zich een
vraag
de die
kenmerkt. Er is reeds gesproken over ziele-eigenschappen, in

de dierenwereld te vinden zijn. leder dier heeft bepaalde ziele-eigen-


die kenmerkend de diersoort waartoe het behoort.
schappen, zijn voor

Men kan den leeuw, van


den stier, van den adelaar bepaalde
van

eigenschappen waarmee niet het enkele exemplaar, maar


opnoemen,
is. Alle dieren die be-
waarmee de geheele soort gekarakteriseerd tot

zich dezelfde wijze, althans


paalde soort behoorend, gedragen op

betreft. De verschillen die optre-


wat uitgesproken eigenschappen
hun
waaronder het dier zich
den worden door de omstandigheden,
licht op die omstandig-
bevindt, begrijpelijk, maar werpen slechts
heden, niet op
het dier zelf.
den mensch. Wil dien karakteriseeren. dan
Geheel anders bij men

mensch bepaalde manier


kan men dat slechts doen door ieder op een

de soort
te beschrijven. De eigenlijke mensch begint eerst daar, waar

waartoe hij behoort geen rol meer speelt.


„leder mensch heeft eigen
Zooals Rudolf Steiner het uitdrukte; een

dat ook dier


biographie **. Men kan daar tegen inbrengen, van een een

biographie te schrijven is en
dat dit in den laatsten tijd zelfs herhaal-
Maar wie dergelijke biographie met zorg leest,
delijk is gebeurd. een

de de omstan-
zal zien, dat er alleen in voorkomt schildering van

het dier leeft de wijze het vanuit zijn


digheden waaronder en waarop

die omstandigheden Nog een schrede


soort-eigenschappen met omgaat.

verder gaande, zou men op


deze
wijze zelfs de biographie van een

potlood kunnen samenstellen.


Zooals een dier door zijn soort-eigenschappen gekarakteriseerd is,

de mensch het door individueele eigenschappen. Zijn geest-


zoo is zijn
dragende ziel maakt hem tot een persoonlijkheid, die een eigen per-

soonlijk leven leidt.


.

Men zie
. i ••
i 111

de ontwikkeling van
het dier. Het kuiken dat
bijvoorbeeld
pikken, het
uit het ei komt, begint dadelijk graankorrels te pasge-

boren eendje loopt spoedig naar


het water. De jonge dieren kunnen

in zeer korten tijd hetzelfde doen als de ouders, alleen zijn zij nog

dan volwassen
niet geslachtsrijp. Is de geslachtsrijpheid bereikt, zijn ze

het hun ontwikkeling gekomen. Hun


en daarmee op
hoogtepunt van

behalve steeds
leven brengt nu
geen verdere ontwikkeling meer, een

betere aanpassing aan


de omstandigheden.
volwassenheid hoog-
Bij den mensch zijn geslachtsrijpheid en geen

het doch beginpunten. Vandaar af kan de ziele-


tepunten van leven,
vol inzetten, wel ontwikkeling die
en geestesontwikkeling eerst en een

kan de mensch leeft.


voort
gaan, zoolang
bestudeeren zien
Men bel Toeft slechts goede biographieën te om te

hoe, iemand als Goethe bijvoorbeeld, geweldige ontwikkelings-


bij
worden middelbaren ouderen leeftijd,
sprongen gemaakt op
en op

In of mindere is dit
tot in den hoogen ouderdom toe. meer mate

elkeen alleen treden de resultaten die


natuurlijk bij te vinden, van

89
ontwikkeling bij de meeste menschen niet zoo sterk naar voren.

Deze gedachtengang moet ons echter tot de dat


vraag voeren, waar

ziele-geestes-wezen van den mensch zijn uitgangspunt heeft. Het leven


van bepaald organisme heeft in het leven
een zijn uitgangspunt van

de organismen waaruit het Het


ontsproten is. ziele-geesteswezen van

den mensch kan ook ander uitgangspunt hebben dan het ziele-
geen

geesteswezen waaruit het ontsproot. Welk is dat? Geen ander dein


dat, wat hij zelf tot ontwikkeling bracht in vorige aarde-levens.

In kiem komt het op


aarde bij de geboorte en verbindt zich met
het lichaam. Het al iets in de
toont van zijn eigen wezen wijze waarop
het kind zijn daden verricht. Het kind zal
eerste eene bijvoorbeeld
leeren loopen, door zich aan den wand of aan een stoel te trekken
op
zal slechts aarzelend zich loslaten. Het andere kind
en
daarentegen
richt zich midden in de kamer zonder steun, valt misschien dade-
op,

lijk weer
neer, om een oogenblik later moedig de poging te herhalen.
Dan loopt het kind. Het door de
eene met zijn teenen voorzichtig
aarde te betasten, het andere door forsch hielen den bodem
zijn op
te zetten.

Eindeloos gevarieerd zijn ook de verdere ontwikkelingsmogelijk-


heden. Het kind zal spreken, het andere
eene
vroeg gaan zeer laat,
het eene zal langen tijd droomend zijn beschouwen, het
omgeving
andere vanaf de weken al wakkere
eerste met
oogjes rondkijken.
Al zulke verschillen duiden op individueele eigenaardigheden.
de
Bij ontwikkeling van een jong dier kan men
ook verschillen zien,

deze drukken zich uit in of beter of


maar een meer minder, in een

slechter. Het dier is reeds al of


jonge vroeg niet „een prachtexem-
plaar” zijn In de het niet
van ras. menschelijke ontwikkeling gaat
alleen het of minder, in de het indi-
om meer maar eerste plaats om

vidueele karakter.

De vele interessante die gedaan


en
proeven zijn om ziele-eigen-
schappen bij de dieren aan te toonen, zijn ook alleen vanuit deze

gezichtspunten te verklaren. Men zal steeds te maken hebben met

eigenschappen die samenhangen met het driften- en begeertenleven


van
het dier. De chimpansee, die listige combinaties maakt om een

banaan te ontwikkelt daarbij zonder twijfel iets


veroveren, van een

intellectueel Hoe zich dit echter ook


vermogen. ver zou ontwikkelen,
het blijft behooren tot een geheel andere categorie van vermogens,
dan die waartoe de menschelijke intelligentie behoort.
Hier gaat het niet om gradueele, maar om essentieele verschillen.

Bij den chimpansee blijft het ontwikkelde binnen het gebied van
de

eigenschappen die alle soortgenooten hebben. wiens


Scheler, op voor-

treffelijke karakteriseering van het verschil tusschen mensch en dier

hier chim-
nog eens
gewezen zij, zegt hiervan, wanneer hij de bekende
pansee-proeven bespreekt: „Die Triebdynamik im Tiere selbst ist es,

die sich hier zu versachlichen und in die Umgebungsbestandteile


hinein zu erweitern beginnt.”
De mensch echter draagt in zijn ziel die hem in staat
een geestkern,
stelt te leven en te handelen in een richting, tegenovergesteld aan de
driften en begeerten, diezelfde ziel de aarde verbonden
waarmee met

is. Die geestkern geeft hem zijn persoonlijkhid.


De ontwikkeling die in dit leven kan alleen
van persoonlijkheid
zijn uitgangspunt hebben in den ontwikkelingsgraad die in vorige
levens werd bereikt.
Maakt men dezen gedachtensprong niet, dan komt niet boven
men

90
de uit, dat de mensch in wezen toch slechts een hooger
beschouwing
ook de gradueele verschillen tusschen mensch
dier is. Hoe groot men

de essentieele verschil-
en dier ziet, oneindig veel belangrijker is het op

len te letten. De dierenziel is lichamelijke gebonden en wordt


aan het

menschenziel is alleen lichamelijk


beheerscht door drift en begeerte. De
de geest niet in haar heerscht. Een geestelijk
gebonden voor zoover

is de mensch dus zoover hij uit


wezen, een persoonlijkheid, voor gees-

leeft. Dit leeren is de zin van een aardsch bestaan,


telijke impulsen te

dat de verschillen, die tus-


en het is dan ook vanzelfsprekend, groote
vinden zijn, de
schen den eenen en
den anderen mensch te op gees-

levens zijn terug te voeren.


tesontwikkeling van vroegere

dier en mensch
eenig juiste onderscheiding tusschen
Dat deze ver-

loren in de eeuwen der natuurwetenschappelijke ontwikkeling,


ging
werd de menschheid een groote
Het eigenlijk „mensche-
voor ramp.

den mensch verdween door uit het bewustzijn. Dit had


lijke” van er

het geheele cultureele leven. Strindberg


ontzaggelijke gevolgen voor

deze problemen in zijn brieven over


uit zich op bittere wijze omtrent

Weltanschauung
Weininger, waarin de zin voorkomt; „Die zoologische
endete mit Veterinar-Psychologie”, en
inderdaad mag men van een
waarin de
„zoologische Weltanschauung” spreken in een tijd, men

leeren kennen door de de driften


menschenziel tracht te analysen van

en het menschenlichaam door de vergelijkende anatomie.

Rudolf Steiner’s heeft echter den geopend


geesteswetenschap weg

menschenbeeld komen, door de klare,


om weer tot een geestelijk te

de de gebieden van
exacte denkwijze van natuurwetenschappen op

ziel en geest toe te en verder te ontwikkelen. Door die verdere


passen

het goed mogelijk de der wederbelicha-


ontwikkeling wordt zeer wet

wenden, zooals iedere


ming te bestudeeren en practisch aan te

natuurwet. „

Helder en duidelijk concludeert Rudolf Steiner in zijn „Reinkarna-


und Karma”: Man lasse entweder die naturwissen-
tion ganze
~

schaftliche Entwickelungslehre oder gebe dass sie auf


fallen, man zu,

die seelische Entwickelung ausgedehnt werden müsse. Es gibt nur

zweierlei: entweder ein Wunder geschaffen, wie


es ist jede Seele durch
durch Wunder sein müssten, sie
die tierischen Arten geschaffen wenn

sich nicht auseinander entwickelt haben; oder die Seele hat sich ent-

wickelt und ist in anderer Form früher dagewesen, wie die tierische

Art in anderer Form da war.”

Tot slot lezen we de woorden:

der hat ein inneres Recht im Geblete der Natur von


„Nur ausseren

der diese Entwickelung auch im Geistig-See-


Entwickelung zu reden,
lischen anerkennt. Es ist nun klar, dass diese Anerkennung, diese

des Naturerkennens über die Natur hinaus, mehr ist als


Erweiterung
blosses Erkennen. Denn sie wandelt die Erkenntnis in Leben, sie be-

sondern ihm die


reichert nicht nur des Menschen Wissen, sie gibt
Kraft, seine wandeln. Sie zeigt ihm, woher er kommt,
Lebenswege zu

über
und wohin er geht. Und sie wird ihm dieses Woher und Wohin

Geburt und Tod hinaus zeigen, wenn er standhaft die Richtung ver-

die ihm die Erkenntnis weist. Von allem, was er tut, weiss er,
folgt,
dass es sich eingliedert in einen Strom, der von Ewigkeit zu Ewigkeit
fliesst. Immer höher und höher wird der Gesichtspunkt, von dem aus

Leben Wie dumpfen Nebel gehiillt ist der


er sein regelt. in einem

kommt, denn ahnt nichts


Mensch, bevor er zu
dieser Gesinnung er

seinem wahren Wesen, nichts von


dessen Ursprung und seinen
von

91
Zielen. Er folgt den Antrieben seiner Natur, ohne Einsicht in diese
Antriebe zu haben. Er muss sich dass vielleicht anderen
sagen, er
ganz

folgen würde, wenn er seine Wege mit dem Lichte der Erkenntnis be-
leuchtete. Das Verantwortlichkeitsgefühl gegenüber dem Leben wachst

immer unter dem Einfluss solcher Gesinnung. Allein, bildet der

Mensch dieses Verantwortlichkeitsgefühl nicht in sich


aus, so verleng-
net er
im höheren Sinne sein Menschentum. Erkenntnis ohne das Ziel
der Menschenveredelung ist nur Befriedigung höherer Neugierde. Die
Erkenntnis hinaufzuheben zum Erfassen des Geistigen, damit sie die
Kraft des ganzen Lebens werde, das ist im höheren Sinne gefasst
P f 1 i c h t. Und Pflicht ist daher für jeden Menschen, Verstandnis

zu suchen für das Woher und Wohin der Seele.”

Zooals de plant in de aarde wortelt, zoo wortelt de mensch in


den lichaam beroert de aarde. De
geest. Zijn ziel, tusschen lichaam
en geest in, neemt aan
beide deel.

De lotsbeschikkende machten die den mensch binden


beheerschen,
in de ziel een strijd aan met de tot vrijheid voerende geestesmachten.
Een strijd ontwikkelt zich tusschen de karma-vormende machten en

het voor
de vrijheid bestemde ik-wezen.
Vrijwel geheel onbewust zal die strijd zich afspelen in de eerste

levensjaren, om dan later meer en meer tot het bewustzijn door te

dringen. Meestal komt dit bewustzijn niet verder dan tot het beleven

van een strijd tegen de omstandigheden die in het menschelijke leven

optreden die als „goede” of ondervindt. Het resul-


en men
„slechte”
taat
van den strijd is gekenmerkt door een al of niet aanvaarden van

die overwinnen
omstandigheden, bij enkelen wellicht het ervan.

Geheel anders komt de mensch in het leven te staan, wanneer hij


de reïncarnatie karma leert kennen
wet van en en begrijpen en ten-

slotte leert er practisch mee te leven. Dit beteekent niet dat men zich

zou moeten bezighouden met de wie men in vorige incarnaties


vraag,

geweest zou kunnen zijn en wie wel zijn kennissen en vrienden zouden

zijn. Een dergelijk speculeeren zou


de aandacht, die dit vraagstuk
verdient, geheel en al naar
den verkeerden kant richten. Het gaat er

namelijk niet om iets „van vroeger" te weten te komen en


dat weten

dan als een soort bezit mee te dragen, maar om iets uit het heden
te begrijpen en
daaruit een gedragslijn voor
de toekomst te vinden.
Het weten van samenhangen kan onder bepaalde omstan-
vroegere

digheden en tengevolge van bepaalde geestelijke oefeningen in de ziel


Het kan dan waardevol iets uit het heden te belich-
oprijzen. zijn om

ten. Maar dat is dan ook de hoofdzaak.

In den laatsten zijn leven, kort zijn ziekte, hield Rudolf


tijd van voor

Steiner in Dornach een serie voordrachten, waarin hij het leven van

verschillende allen reeds de behoorende,


personen, tot geschiedenis
door meerdere incarnaties heen behandelde. Dergelijke voordrachten

waren zoo gehouden, dat alles, wat als nieuwsgierigheids-bevrediging


en sensatielust bij de toehoorders aanwezig mocht zijn, volledig werd
uitgeschakeld.
De grootste ernst, de diepste eerbied en vooral ook de grootst

mogelijke wetenschappelijkheid in spiritueelen zin, vormden er den

grondtoon van. Men beleefde


eraan,
dat eens de tijden zullen komen,

dat de menschheid met eenzelfde exactheid en zakelijkheid over de


karma reïncarnatie zal kunnen als het
vragen van en spreken, zij nu

doet over natuurkundige scheikundige


en vragen.

92
Ook nu reeds kan deze leer tot een
zekere practische toepassing
voeren.

Aan de omstandigheden, welke een menschelijk leven omgeven,

kan men bestudeeren wat met dat leven verbonden is. Er zijn slechts
hun ziel toeval
weinig menschen, die in het diepst van aan gelooven,
maar eveneens slechts weinigen, die den samenhang van de z.g.
toe-

omstandigheden hun leven ernstig onderzoeken.


vallige met eigen
Gewoonlijk beperkt men
zich tot de verzuchting, dat dat allemaal

dingen zijn die de mensch nu eenmaal niet weten kan.

Men stelle zich echter voor


dat iemand, die in bepaalde omstandig-
heden verkeert, zich de moeite zou
willen
geven om zich zorgvuldig te

herinneren, hoe hij in die omstandigheden gekomen is. Een dergelijke


terug-herinnering zou een zuiver zakelijk karakter moeten hebben.

De betreffende mensch zal dan moeten streven, zich een


er naar

duidelijk beeld te vormen van


de huidige situatie, om dan te trachten

het punt in zijn leven te zoeken van waaruit zijn komen in deze
op

situatie verklaarbaar wordt. Op dat punt bevond hij zich evenwel ook

in een bepaalde situatie, die weer vanuit een


nog vroeger
terugliggend

punt te verklaren was.


Wie een dergelijke terug-herinnering met groo-

beoefent, zal al spoedig bemerken, dat veelal


ten ernst en volharding
schijnbaar onsamenhangende gebeurtenissen voeren tot omstandig-
heden, die niet vanuit die gebeurtenissen alleen Toch
te begrijpen zijn.
zooals blijkt, absoluut noodzakelijk de latere omstan-
waren zij, om

digheden te doen ontstaan.

Voor die omstandigheden af hangen


een zeer groot deel blijken te

gebeurtenissen, die zich buiten onzen bewusten wil afspeelden.


van

Een al zulke samenhangen brengt den


ernstige bestudeering van

mensch in de die in dit alles werken.


aanraking met diepere wetten

De mensch leert daardoor een blik te slaan in de verborgen structuur

van zijn leven. Hij leert den opbouw van zijn leven in de grondvesten
kennen.

Daarbij komt hij dan tot de ontdekking, dat een zekere leiding aan

z\jn leven is die hij onbewust is gevolgd.


gegeven,

Het is dan niet ook tweede be-


meer zoo moeilijk om een
vraag te

antwoorden. Waar de mensch namelijk is zie „hoe" de dingen


gaan

in zijn leven ontstaan zijn, kan hij nu komen tot de beantwoording


de „waarom” het niet anders moest
van vraag zoo en gaan.

Voor de die is zelfkennis noodig. Zelf-


beantwoording van vraag

kennis in een wederom zeer exacten zin. Voor een dergelijke zelf-

kennis is verbreide dat


geheel onvoldoende het algemeen gevoel men

als mensch eenmaal heeft, dan meestal


nu zijn gebreken waarop
wel een
onmiddellijk volgt, dat ook niemand volmaakt is, maar

zakelijke kennis van de motieven, die ons tot bepaalde daden of

besluiten gevoerd hebben.


Wie een dergelijke oefening in zelfkennis vele jaren lang tot

ware levenspraktijk heeft gemaakt, kan verwachten langzamerhand


tusschen
een beeld te krijgen van den samenhang zijn innerlijk wezen

de Dan is de karmaleer
en omstandigheden waarin hij zich bevindt.
voor hem tot iets geworden, waarmee hij meer doelbewust en met

innerlijke zekerheid verder kan


grootere zijn weg gaan.

Een belangrijke is die naar


de verhouding tusschen karma
vraag

en vrijheid 1
). Aan een practisch voorbeeld moge worden verduide-

1
) Men vergelijke ook: Rudolf Steiner, Wie Karma wirkt.

93
niet in tegenspraak is met de wet van

lijkt dat de vrijheidsgedachte


Men stelle zich dat iemand een mensch ontmoet, tegen
karma. voor

instinctief, antipathie ondervindt,


wien hij, als het ware een groote
verklaren.
antipathie, die niet door een uiterlijke oorzaak is te
een
karmisch
Men kan zich voorstellen, dat de werkelijke oorzaak daarvan
uit leven. Het plaats
is, dat zij
n.l. ligt in een gebeurtenis een vroeger

het antipathie zijn dan


vinden van
deze ontmoeting en gevoel van

volgens de karmawet verklaarbaar. ,


,
,

in de dien eenen mensch gelegd


Het is evenwel geheel vrijheid van

hoe hij nu zal handelen. Zal hij, zooals herhaaldelijk gebeurt zeggen;
dus
hier dat die mensch me niet sympathiek is,
,Mijn gevoel zegt me

den weg”, of zegt hij het omgekeerde, namelijk:


ik hem verder uit
ga
de richting een bepaalde
mij hier in van
„Waar mijn gevoel wijst
trachten den aard die ver-
dien mensch, wil ik van
verhouding tot

Dit laatste kost zelfoverwinning, maar voert


houding te doorgronden.”
dan ook in vele gevallen tot een resultaat. Dit resultaat kan bijvoor-

bedoelde menschen waarde-


beeld dat de hier een zeer
zijn, twee

vollen vriendschapsband aanknoopen.


zulke zich all een door zijn gevoelens van
Wie in verhoudingen
komt niet boven de werkzaam-
sympathie en antipathie laat leiden,
Wie tracht uit inzicht te handelen brengt de vrij-
heid van karma uit.
de harmo-
heid in zijn innerlijke wezen tot ontwikkeling en vormt

de beide krachten karma en vrijheid.


nische verhouding tusschen van

de gevoelens van natuurlijke sympa-


Ook met die verhouding waar

moeten worden omgegaan.


thie overheerschen, zou op
dergelijke wijze
dat de mensch in
de karmawetten
het onvrij
Ook hier dreigt gevaar
dat de gevaren hier
kan misschien wel zeggen,
blijft hangen. Ja, men

het zoeken dieper inzicht


de prikkel tot naar
nog grooter zijn, omdat
veel minder sterk is.
de practische beoefening van
Zoo kan zich op den grondslag van

de verhoudingen der menschen


karma een steeds grootere vrijheid in

onderling ontwikkelen.
antipathie, van
lust en onlust
De gevoelens van sympathie en

de ziel, die belangrijke geestelijke in-

worden daar tot organen van

1
zichten mogelijk maken. )
werden blos-
Rudolf Steiner zegt hierover: „Lust und Schmerz aus

durch welche die Aussenwelt


sen
Gefühlen in ihm zu Sinnesorganen,
nicht selbst handelt,
es
Wie das wenn
wahrgenommen wird. Auge
handeln lasst, bewirken Lust und
sieht, sondern die Hand
so
etwas
nichts, sondern sie emptangen
Schmerz in dem geistig Forschenden
und Uidust e f fahr
Eindrücke, und das, was durch Lust
f" , £
der Art Lust und Onlust
bewirkt die Handlung. Wenn der Mensch in
werden, so bauen sie ihm i

übt, dass sie nur Durchgangsorgane


durch die sich ihm die see-
Organe auf,
seiner Seele die eigentlichen
dadurch dem K.orper
lische Welt erschliesst.
Das Auge kann nur
Eindrücke ist Lust
fur smnhche
dienen, dass es ein Durchgangsorgan
sich entwickeln. wenn eau
und Schmerz werden zu Seelenaugen
und ledighch der eigen
horen, für sich etwas zu geiten, anfangen

Seele die fremde Seele zu


offenbaren.

door deze korte uiteenzetting duidelijk geworden,


Het is misschien
Rudolf Steiner die ont
karma reïncarnatie,
zooals
dat de leer van en

i) Rudolf Steiner, Theosophie.

94
wikkeld heeft, niets te maken heeft met een Oostersch fatalisme of

met een geloofsinhoud zonder meer.

De leer is geheel uit het inzicht geboren, dat er in het menschelijk


leven wetten gevonden kunnen worden, voor een geesteswetenschap
als dat
even nauwkeurig en exact te bestudeeren, natuurwetten zijn
de Daarmee is de leer ingevoegd in het
voor natuurwetenschap.
moderne cultuurleven die door dat cultuurleven aanvaard
op een
wijze
kan worden en zelfs aanvaard moet worden, wanneer consequent de

weg voortgezet wordt die het geestesleven sinds honderden jaren


wil
gaan.

Deze ook antwoord de het


opvatting geeft op vraag, waarom

Christendom, waarom de Evangeliën niet karma en


reïncarnatie als

leer bevatten.

Een aanduiding hieromtrent vindt men wel in de Evangeliën, zooals

reeds werd opgemerkt. Ook over


de werking van
karma vinden we

iets n.l. daar het Johannes-Evangelie de episode be-


aangegeven, waar

schrijft met de vrouw die overspel gepleegd heeft en die de Schrift-

geleerden en Farizeërs willen steenigen, zeggende: „Mozes heeft ons

in de wet geboden, dat dezulken gesteenigd zullen worden: gij dan,


wat zegt gij? En dit zeiden zij, hem verzoekende, opdat zij iets hadden

hem Maar schreef de


om te beschuldigen. Jezus nederbukkende, met

vinger in de aarde”. Dit schrijven in de aarde, zoo leerde Rudolf

Steiner, is een diepe aanduiding van de wet van


karma. Niet de

Farizeërs hebben hier de beteekenis dit


Schriftgeleerden en van ver-

grijp te beoordeelen, maar


het karma, waardoor iedere daad in de

aarde gegrift wordt, zal voor de verdere ontwikkeling daarvan zorg-

dragen.
Deze schaarsche aanduidingen doen echter tegelijk zien, dat de

leer van karma en reïncarnatie niet voor


het Christendom van

dien bestemd al in het esoterische Christendom


tijd was, was zij
bekend.

Een openbare verbreiding zou echter in dien tijd de aandacht van

de waarde van het aardsche leven hebben afgeleid. Voor de ontwik-

keling van
het vrije, zelfbewuste menschenleven was het noodig,
dat de mensch zijn volle aandacht daarop richtte.

Eerst na
de ontwikkeling van
het aardgebonden zelfbewustzijn
nu,

te hebben doorgemaakt, kan de leer van karma en reïncarnatie


op
de de menschheid worden
juiste wijze door opgenomen.

De eeuwen
der natuurwetenschap maken het mogelijk, om
deze

leer, zonder hiernamaals gericht,


een
verkeerde verwachting op
het

zuiver den grondslag van een begrijpen der verhoudingen van


op

lichaam, ziel en
geest te nemen.
op
Daarom heeft Rudolf Steiner met het brengen van deze leer voor

het geheele komende cultuurleven een daad verricht van niet te schat-
ten beteekenis.

c. Het Christus-mysterie.

In de schemering van het geestelijk morgenlicht verrees, zooals


werd aangetoond, het Duitsche idealisme, aankondigende de geboorte

x
) Over de Christendom mogen de
verhouding van Anthroposophie en

volgende opmerkingen voldoende zijn.


Dat Anthroposophie geen godsdienst is, kan uit het voorafgaande reeds

95
nieuw menschenbeeld. In de volle straling van
de zon, gere-
van een

de voltrok zich die geboorte zelf. Een


zen tot middaghoogte, gees-

telijk menschenbeeld kwam op aarde, omvattende den sterfelijken en

den onsterfelijken mensch, verkondigende den mensch, zooals hij in


door vele zielemetamorphosen
voortdurende ontwikkeling opstijgt,
heen. . .... ,
.
,

Welke is die geesteszon, in wier licht zich dit alles voltrok?


echter
In wier licht alleen het nieuwe menschenbeeld geboren kon worden?

die wellicht gesteld kon


Ook op deze vraag,
de grootste en diepste,
worden, gaf Rudolf Steiner antwoord.

Door vele phasen van ontwikkeling is het menschengeslacht

gaan. .
.

De geschiedkundig onderzoek in ge-


tijden, toegankelijk voor een

deze ontwikkeling betreft, uit de overge-


wonen zin, zijn, wat ons

drie vooral, de
leverde documenten te bestudeeren. Op gebieden op

kunst religie, vertoonen de verschil-


gebieden van wetenschap, en

dan hun bloei of verval.


lende ontwikkelingsperioden
Al in de m
spoedig echter komt men, teruggaande geschiedenis,

scheiding tusschen deze gebieden niet meer mogelijk


tijden, waar een

is. Het cultuurleven werd er


beheerscht door een
oude mysteriewijs-

niet kunst of religie was, maar


heid, die niet meer wetenschap, meer

alle tegelijk, in een grootsche eenheid tezamen gebracht.


De der Egyptenaren, der Babylomèrs, Per-
plastische scheppingen
of Indiërs kunstwerken als zoodanig. Zij zijn geboren
zen zijn geen

uit een meer


of minder direct aanschouwen van de goddelijke mach-

duidelijk zijn. Godsdienstige waarheden kunnen echter


door Anthroposophie
helder licht worden Zoo geeft Rudolf Steiner s beschouwing
in een geplaatst.
het Christusmysterie, in samenhang met zijn geheele geesteswetenschap-
van

methode de mogelijkheid, tot dit mysterie een diepere verhouding te


pelijke
behoeft namelijk niet
vinden, dan anders mogelijk zou zijn. Deze verhouding
blijven kan m
of in het ethische willen te rusten, maar
in het gevoelsleven
het licht van een
klare geestkennis verder groeien en zoo tot geestesweten-

schap worden.
_- * .
t .
« ■
1 ■1 1
, ... , innk
, Aan ..
Hl
Af\OF ,
r>

die toch een be-


die dezen niet willen maar dieper
Voor hen, weg gaan,
beleven het Christusmysterie zoeken, kan de
grijpen en een inniger van

Christengemeenschap een groote hulp zijn.


bodem, maar
ontstond Anthroposophischen
Deze Christengemeenschap op
verband der anthroposophi-
ontwikkelde zich geheel zelfstandig, buiten het
sche beweging.
leiding Dr. Friedrich
Op verzoek van een groep
theologen, onder van

werkzaam
Rittelmeyer, een bekend theolooog. die langen tijd was geweest
hield Rudolf Steiner een aantal voordrachten over
in Neurenberg en Berlijn,
tot religieuze vernieuwing. Een „men-
de grondimpulsen van een beweging
werden door hem
verschillende andere diensten
sehenwijdings-dienst” en

aangegeven.
valt de dit werk,
Een" uitvoerige bespreking hiervan buiten opgave van

zin.
dat zich bepaalt tot de Anthroposophische beweging m
engeren

alleen den dien deze Christengemeenschap


Hier zij gewezen op eigen weg
steunende de resultaten van Rudolf
gaat. Geheel vrij van dogmatiek, op
die beboette
Steiner’s verzamelt zij de menschen om zich heen,
onderzoek,
hebben verinnerlijking van hun religieus-chnstehjk
aan een verdieping en

in aansluiting bepaalde cultische handelingen,


beleven en dit willen doen aan
werden
vanuit geestelijk schouwend bewustzijn
die door Rudolf Steiner zijn

aangegeven.

96
Foto Rietmaan. St. Gallen

RUDOLF STEINER

(1915)
ten die aarde en hemel beheerschen. Deze goddelijke machten open-

baren zich aan


den schouwenden blik in de gestalten der góden.
Wat in de uitbeelding van
die godengestalten als schoonheid

werkte, was geen doel, zelfs geen middel. Het was het vanzelfspre-
kend de zich die goddelijke mach-
gevolg van wijze waarop men met

ten verbonden voelde. Ook daar waar koningen en pharao’s werden


uitgebeeld, geschiedde dat dezelfde wijze. Hun goddelijkheid trad
op

uit het beeld te voorschijn.


Evenmin kon de wijsheid van die tijden zichzelf worden be-
op

schouwd als een vorm wetenschap. Zij werd niet afzonderlijk


van

beoefend. Ook vloeide voort uit de verbondenheid den geest


zij van

der priesters en magiërs met de scheppende góden.


Een kosmisch beleven dat ten
machtig lag aan mysteriewezen
De aarde, alles wat daarop leefde groeide, werd
grondslag. met en

in verbinding de hemellichamen, de planeten en ster-


gezien met met

Alles werd door goddelijke wezens beheerscht, door goddelijke


ren.

krachten het stroomende water, den waaienden wind, den


geleid. In
dreunenden donder den bliksem werd het fluisteren, het
en
vurigen
spreken, het toornen der góden beleefd.
De de niet den hemel, of
planeten, sterren waren lichtpunten aan

gloeiende gasbollen, maar zij waren


de woonplaatsen der góden.
Zooals de aarde korst
voor ons niet alleen is een
bol waarvan de

uit kiezel en
kalk is gevormd, maar een woonplaats van het men-

werden in de der mysteriewijsheid de


schengeslacht, zoo tijden sterren

en planeten gezien als woonplaatsen van goddelijke wezens


en van

góden.
Dit oude vertoonde zich leerde Rudolf
mysteriewezen zoo

Steiner voor
het eerst in klaren vorm in het Atlantische tijdperk.
Het behoeft hier slechts worden aangeduid, dat de wetenschap-
te

pelijke onderzoekingen van de laatste jaren steeds meer wijzen op

een
verdwenen continent 1 ), dat
eens, in voorhistorische tijden, gele-
hebben tusschen Amerika en Europa, de plaats dus waar
gen moet op

nu de Atlantische Oceaan zich bevindt.


Over dit verdwenen werelddeel spreekt in de oudheid niet alleen

Plato eenige malen zeer duidelijk, maar


ook in de cultuurdocumenten

van andere oude volken komt het voor.


Zoo bijvoorbeeld in het oud-

In het boek Mozes wordt


Babylonische Gilgamesch-epos. eerste van

de dit werelddeel in het verhaal den zondvloed


ondergang van van

geschilderd.
_

Het het oude Atlantis was volgens Rudolf Stei-


mysteriewezen van

ner in een zevenvoudigheid gegroepeerd. Er waren zeven mysterie-


de machten, die latere ter-
orakelplaatsen, gewijd aan men, met een

kunnen aanduiden als Maan, Mercurius, Venus, Zon,


minologie, zou

Mars, Jupiter en
Saturnus.

Met deze namen worden dus niet de planeten bedoeld, zooals wij

die kennen, maar


wordt
gewezen op een werkingsgebied van geeste-

onder der góden.


lijke wezens, regentschap
In het middelpunt van deze Atlantische mysteriën stond het mys-

terie van de Zon. Hierin beleefde men


de verbinding met de godde-

■*) Rudolf Steiner, Die Geheimwissenschaft im Umriss, en


vele voor-

drachten.

4
) H. Wir t h, Der Aufgang der Menschheit.

97

Rud. Steiner 7
lijke macht, die als centraal en leidend in de geheele ontwikkeling der
menschheid werd beschouwd.

Wat van de uiterlijke zon in het stralende hemellicht, in de koes-


terende warmte werd dat alles de buiten
beleefd, was
naar gerichte
openbaring, de van
de godheid uitstroomende werkzaamheid, die

aarde en mensch dankbaar onderging. Het eigenlijke wezen van


die

zon was echter oneindig veel meer


omvattend. Het het wezen
was

van
de godheid zelf.
Met den ondergang van
Atlantis verbreidde zich deze oeroude cul-
tuur in verschillende stroomingen over de aarde. Daar waar een van

de hoofdstroomingen zich bloeide cultuurtijdperk


nederzette, een
op.
Zoo ontstonden de tijdperken, die aan de van het historisch
grens

onderzoek liggen: het oude Indië, het oude Perzië, enz.

De leer van de zon als het middelpunt der goddelijke werkzaam-

heid wordt zeer duidelijk uitgesproken in de Perzische cultuur, die

haar oorspronkelijken leider had in dengene, die als te


voorganger

beschouwen is van den in de geschiedenis bekenden Zarathustra of

Zoroaster. Zarathustra verkondigde aan zijn volk de grootheid en

macht van het goddelijk Ormuzd of Ahura-Mazdao, het


zonnewezen,

lichtwezen, dat tegelijk de representant van het goede, schoone en

edele was.

Ook de latere afdaling aarde van dit zonnewezen verkondigt


op

Zarathustra, daarmee brengende een profetie van de komst van

Christus.

Tegenover deze lichtmacht werd de macht van de duisternis gezien,


Ahriman of Angra mainju, de macht, die representeert al het booze
dat de menschenziel ten verderve wil voeren.

Maar ook in de andere cultuurtijdperken wordt van


deze centrale
macht van den zonnegod gesproken. En de leer, dat deze zonnegod
eens uit den hemel zou nederdalen om de aarde met
de goddelijke
scheppingskracht van de zon te doordringen, behoorde tot de diepste
wijsheid der mysteriën.
De Grieken waren
de laatsten die de zon
als godheid kenden,
nog

in de Helios. Dan gaat deze aanschou-


gestalte van diepe geestelijke
wing verloren en begint meer en meer de opvatting te heerschen, dat

de zon,
evenals de andere hemellichamen, als een gloeiende, lichten-

de gasmassa in de onmetelijke ruimte staat.

Schiller’s woorden uit „Die Götter Griechenlands” spiegelen dezen

de schoonste wijze:
overgang op

„Wo jetzt nur,


wie unsere
Weisen sagen,

Seelenlos ein Feuerball sich dreht,

Lenkte damals seinen goldnen Wagen


Helios in stiller Majestat.”

De verdwenen uit het aardsch-geworden bewustzijn der


góden men-

schen. „Uns blieb nur das entseelte Wort”, is de droeve klacht van

Schiller.
Daarin wordt echter een diep mysterie geduid. Wat overbleef
op

is inderdaad het ontzielde woord. Het woord dat eens zoo beleefd

werd, dat het als de drager van de godheid zelf kon worden

gezien.
Hiervan spreekt het Johannes Evangelie, hel diepste en meest
nog

der dat aanvangt met de woorden:, „In den


wijsgeerige Evangeliën,

98
het Woord het Woord was bij God en een God x )
beginne was
en

goddelijkheid) het Woord”.


(of: en was

De
Dit woord is vleesch geworden, zooals Johannes verder zegt.
die het woord, het scheppingswoord alleen kon worden
godheid, met

aangeduid, is op
aarde gekomen.
Het de menschheids-ontwikkeling is hiermee
diepste mysterie van

de wien de ingewijden in de
uitgesproken. Christus, Zonnegod, tot

der oudheid als tot den eigenlijken regent van


mysteriën opzagen

de scheppende krachten in den kosmos, Christus is aarde gekomen.


op

De het Woord, het meest innerlijke wezen van de godheid,


Logos,
is vleesch geworden.

Dat Johannes, als hij Christus zoo aanduidt, niet een phüosofische
abstractie wil gebruiken, de reëele scheppende woordkrach-
maar op
wordt lezen, hoe ook Lucas spreekt
ten
doelt, begrijpelijk, wanneer we

hen die den zelve aanschouwers dienaren des


over
„van beginne en

woords geweest zijn”.


of Woord zoowel als Lucas het
Onder Logos verstaan Johannes
goddelijke principe waaruit alles ontstaan is en zich in Jezus van

Nazareth belichaamd heeft. c


-

'
,■

Deze d^"*aarde verbonden bij de


logoskracht heeft zich met ge-

beurtenis die Rudolf Steiner beschreef onder den


herhaaldelijk naam

„het mysterie van Golgotha’’.

In het 1902 hield Rudolf Steiner een serie voordrachten, die


jaar
werden titel Christentum als
als boek uitgegeven onder den „Das
mystische Tatsache, und die Mysteriën des Altertums”.
Hierin wordt aangetoond dat de voor-verkondiging van
uitvoerig
de komst Christus den inhoud der oude mysteriën
van tot diepsten
die aarde zal komen den dood
behoorde. Van den Christus, op om

de aarde verbinden met de levende


te overwinnen, en weer te zonne-

die in den der ontwikkeling verloren


krachten, loop waren gegaan.

Maar ook van dien Christus, die de menschenzielen zal redden door

hen uit het gebied der doode aardekrachten te verlossen.

Zeer diep werd in de oude mysteriën de beteekenis van


het geheim

van
leven en dood in de zielen der wijsheid-zoekende menschen

gegrift.
Uit geestelijke werelden daalt telkens het menschenwezen aarde
op

neer. Vanuit de krachten waarmee het in zijn voorgeboortelijke zijn


is toegerust, bouwt het zijn lichaam
op met behulp van de góden.
Dit lichaam heeft de mensch noodig voor zijn bestaan op aarde.

Opgebouwd in de eerste levensphase, ontwikkelt het zich achtereen-


in verschillende perioden, den zuigelingstijd de
volgens van tot aan

tandenwisseling, van
de tandenwisseling tot aan de puberteit, van
de

de volwassenheid. Dan volgt de levensphase, waarin


puberteit tot aan

de vrijwel stilstaat, waarin de ziel van


lichamelijke ontwikkeling maar

den mensch zich vol in de derde groote levens-


ontplooien kan, terwijl
die de mensch krachten gaat verliezen.
phase volgt lichamelijke zijn
De ouderdom begint te treden. Tegelijk daarmee heeft de geeste-
op

lijke mensch de mogelijkheid gekregen komen.


meer en meer vrij te

Zoo vertoont het normale menschenleven drie phasen van ontwik-

lichaam, ziel zich kunnen


keling, waarin achtereenvolgens en geest

ontplooien.
1
)
In de vertaling, die Rudolf Steiner aangeeft in: „Das Johannes Evange-
lium”.

99
In den de ontwikkeling de geest
tijd van lichamelijke staat nog

overwegend in dienst van het lichaam, in den tijd van de geestelijke


ontwikkeling staat het lichaam in dienst van den geest.

Lichamelijke evolutie overheerscht in de eerste ontwikkelingsphase.


Die lichamelijke evolutie beteekent tegelijk een geestelijke involutie.

Het geesteswezen komt uit het gebied der voorgeboortelijke krachten

verbindt zich het lichaam. Het komt uit de


en
met aardgebonden
wereld van den levenden geest in de wereld van den dood.

Geestelijke evolutie vertoont zich overwegend in de laatste phase


de Die geestelijke evolutie is dan tege-
van menschelijke ontwikkeling.
involutie. Het geesteswezen komt vrij van
lijk een lichamelijke weer

de aardgebondenheid van
het lichaam. Het bereidt zich voor op de

komende verbinding met de krachten die na den dood weer zullen

werken.
Tusschen deze laatste de middelste levens-
eerste en phase staat

waarin de krachten leven dood, evolutie involu-


phase, van en van en

tie, naar een


evenwicht zoeken.
Het de waarin de menschelijke ziel zich ten volle ont-
is phase
kan haar vrije verhouding kan bepalen deze beide
plooien en tot

elkaar doordringende leven en


dood.
stroomen van

De ziel heeft met beide voortdurend te maken. Zij put kracht uit

evolutiestroom, die de eerste levensphase be-


den lichamelijken
heerscht. De smartelijkheid die zij, onbewust, beleeft door de geeste-

involutie die daarmee samengaat, wordt tot verlangen om de


lijke
de wereld ontraadselen. Dan leert zij den stroom
mysteriën van te

de evolutie kennen. Inzicht begrip ontstaan in ver-


van geestelijke en

band hiermee. Kennis wordt verzameld, die tot wijsheid kan voeren.

Het beleven de lichamelijke involutie die daarmee


smartelijk van ge-

die kennis wijsheid boven het tijdelijke


paard gaat, geeft aan en een

verheven karakter. Een glans van eeuwigheid kan haar gaan

omschijnen.
Zoo is de ziel de lichaam beheerschende
geplaatst tusschen en geest

krachten in. Zij neemt deel aan leven en dood


op
een tweeledige
leert inzien, dat de lichamelijke geboorte slechts door een
wijze. Zij
dood kan dat die geestelijke dood in de
geestelijken ontstaan, maar

ziel kan worden. Een geestelijke wedergeboorte


rijpende overwonnen

de dood, die
kan dan plaats vinden, waardoor naderende aardsche
de latere levensphasen kenmerkt, zijn betcekenis verliest.
dood
Geestelijke dood en lichamelijke geboorte, lichamelijke en

geestelijke geboorte: dat is het groote rhythme dat de ziel op aarde

leert de ontwikkelingswetten de wereld


beleven, wanneer zij van

ontdekt.
den onthuld.
Deze wetten werden in de oude mysteriën aan leerling
Waarom is een dergelijke wisseling der phasen van leven en dood,
van dood en leven, voor de zich belichamende ziel noodzakelijk?
Het antwoord leert men kennen, wanneer men
de phenomenen

van het bewustzijn aanschouwt.

Het jonge kind, opgaande in de levenskrachten die zijn lichamelijke


bewerken, heeft vol ontwikkeld bewustzijn. Het droomt
groei geen

kosmischen droom. De uiterlijke verschijnselen, die de aarde ver-


een

toont, zijn voor


het kind alle in den glans van een bovenaardsch gees-

Een de het
teslicht gehuld. intieme beschouwing van wijze waarop

kind zich tot alles, wat hem aarde tegemoet treedt, verhoudt, kan
op

dit doen inzien. Het kind reageert op alles, gaat met alles om, op

100
voorgeboortelijke, geestelijke
een wijze, die geheel uit zijn eigen, nog

zijn ontspruit. _ . u. *

wordt het werkelijk aarde geboren. Het


Eerst langzamerhand op

ontwaakt voor de aarde, het leert de aarde kennen. Het komt tot

de aanraking de
bewustzijn. Dit bewustzijn echter is geboren uit met

doodskrachten.
leder heeft de kiem van een doodsproces in zich,
bewustzijnsproces
1
ieder levensproces daarentegen blijft in het onbewuste verloopen. )

Dit niet te verdragen zijn voor den mensch,


bewustzijnsproces zou

de in het doordringen
wanneer er niet mogelijkheid gegeven was te

met nieuwe levenskrachten, nu


uit den vrijwordenden geest geboren.
overwinnen
Zoo kan de mensch reeds in zijn leven de doodskrachten
vanuit den geest.
alle mysteriën worden door-
Deze geestelijke opstanding moest in

gemaakt.
mensch. het de geboorte
Voortdurend sterft de Op oogenblik van

reeds de dood. ledere volgende levensperiode ontwikkelt zich


begint
grondslag van den dood van de voorafgaande. De zuigeling sterft
op

den de in den
in het kind, het kind in jongeling, jongeling man,

de man
in den grijsaard. Het verleden is gestorven ten opzichte van

2
het heden, het heden zal ten opzichte van
het komende sterven. )

In deze voortdurende metamorphose der levens- en doodskrachten

kan de mensch leeren den eeuwigen, steeds weder tot opstanding

komenden geest te vinden.

Door invloeden de uitgaande, door magische hande-


van priesters
lingen werd de leerling in de oude mysteriën, na een zorgvuldige

voorbereiding, in een toestand gebracht, te vergelijken met een schijn-


dood. In dien toestand werd voor zijn ziel de onvergankelijkheid van

den beelden getoond. Hij leerde de kracht aanschouwen die


geest in
dood overwint. Zijn geestelijk wezen,
dat voor de geboor-
geboorte en

in dat den dood wederom in die geest-


te een geestwereld was, en na

wereld zal binnentreden, werd voor hem zichtbaar.

Na drie dagen in een dergelijken toestand van schijndood geweest


weder-
te zijn, volgde de opstanding. De ingewijde voelde zich als een

Alles hem heen anders geworden. Leven dood


geborene. om was en

hadden hun macht verloren, de grenzen


der vergankelijkheid waren

overschreden.

Een geestelijke wedergeboorte niet alleen voor wie


zoodanige was

haar doormaakte van


beteekenis. Ook voor het geheele wereldgebeu-
ren
had zij een diepen zin.
De den menschengeest beteekende namelijk
wedergeboorte van

die in de wereld
tegelijk de wedergeboorte van den goddelijken geest,

verborgen is en door den mensch tot opstanding kan worden gebracht.


Waar vindt de mensch God? Niet onmiddellijk in de natuur, waar

de
het verstand slechts de door God geschapen wezens ontmoet,

mineralen, de planten, de dieren. Niet in den kosmos, waar de hemel-

lichamen zich als flikkerende punten vertoonen, waar de zon als een

licht- warmteuitstralende bol in de onmetelijke ruimte staat. Het


en

verstand kan God ook daar niet vinden. Evenmin kunnen de phan-
of het God zelf bereiken. De beelden, die de
tasie, religieuze gevoel
mensch zichzelf daarvan maakt, houden tegenover
het intellect geen

*) Men vergelijke ook blz. 160 e. v. van dit boek.


2 Christentum als Tatsache”.
) Men vergelijke ook „Das mystische

101
stand. „Denn Gott is nicht für deine Sinne und für deinen Verstand,
der dir die sinnlichen Wahrnehmungen erklart”, zoo beschrijft Rudolf
Steiner dit beleven van de mysterie-wijze, „Gott ist eben in der Welt
verzaubert. Und du brauchst seine eigene Kraft, um ihn zu finden.

Diese Kraft musst du in dir erwecken. Das sind die Lehren, die ein

alter Einzuweihender empfing. Und nun begann für ihn das


grosse

Weltendrama, das wurde. In nichts Ge-


in er lebendig verschlungen
Drama als der des
ringerem bestand dieses in Erlösung verzauberten
Gottes. Wo ist Gott? Das war
die Frage, die dem Mysten sich vor

die Seele steilte. Gott ist nicht, aber die Naturist. In der Natur muss

er gefunden werden. In ihr hat er sein Zaubergrab gefunden. In einem


höheren Sinne fasst der Myste die Worte: Gott ist die Liebe. Denn

Gott hat diese Liebe bis zum aussersten gebracht. Er hat sich selbst

in unendlicher Liebe hingegeben; er hat sich er hat sich


ausgegossen;

in die der zerstückelt; sie leben, und


Mannigfaltigkeit Naturdinge er

lebt nicht in ihnen. Er ruht in ihnen. Er lebt im Menschen. Und der

Mensch kann das Leben des Gottes in sich erfahren. Soll er ihn in

die Erkenntnis kommen lassen, muss er diese Erkenntnis schaffend


erlösen. •—”

Wie in de mysteriën een geestelijke wedergeboorte had doorge-


maakt, kon in
zijn ziel deze wedergeboorte als de eigenlijke geboorte
van den God in den mensch beleven. Overal om
den mensch heen

breidt de natuur, met haar ve],e raadselen zich uit. De sterrenwereld,


die zich alles heen welft, bergt eindeloos vele raadse-
over eveneens

len. Zij alle worden den mensch tot vragen, die hun middelpunt vinden
in de ééne vraag naar het wezen van God.
Uit het beleven de ziel worden die beantwoord.
innerlijk van
vragen

God is verborgen in de wereld, in alle verschijnselen, in alle schep-


selen, maar in de menschenziel kan Hij tot opstanding komen, daar

waar die menschenziel zijn eeuwige, goddelijke kern leert kennen,

boven de der tijdelijkheid, de leven


uitgaande grenzen grenzen van

en dood.

Valer" Rudolf Steiner „bleibt ruhig im


„Dar zoo schrijft
Verborgenen; dem Menschen ist der S o
h n aus der eigenen Seele ge-

boren. Die mystische Erkenntnis ist damit ein wirklicher Vorgang im

Sie ist eine Geburt eines Gottessprossen. Sie ist ein


Weltprozesse.
wirklich anderer auf einer
Vorgang, so wie ein Naturvorgang, nur

höheren Stufe.”

Steeds verder had de aarde zich ontwikkeld en was daarbij buiten

het verband der goddelijke scheppingskrachten gekomen.


Rudolf Steiner’s „Geheimwissenschaft” beschrijft dit ontwikke-

in alle laat zien, hoe het in den zin van


lingsproces uitvoerigheid en

de aarde
het geheele scheppingsplan is, dat door verschillende phasen
in den toestand komen, zooals wij dien nu kennen.
zou

Ook wijdt de „Geheimwissenschaft” een diepgaande beschouwing


de die de bijbelsche traditie als de
aan gebeurtenissen, volgens „zon-

deval” bekend die zich niet alleen in de zielen


zijn; gebeurtenissen,
der menschen, in de geheele aarde voltrokken.
toenmalige maar

aarde hadden hun innigen samenhang met de


De mensch en de

zonnekrachten verloren. ~De natuur”, zeide Plato


geestelijke zoo

wereldziel het aarde-


reeds, „is Gods graf geworden”. „De is aan

andere uitspraak hem.


lichaam gekruisigd”, was een van

Zal de menschheid en met haar de aarde zich weer kunnen bevrij-

102
den? Dat was
de die niet alleen de wijzen der mysteriën, maar
vraag,

ook de scheppende góden in het diepst van hun wezen bewoog.


De bevrijding kwam door Christus.
die zooals „in den beginne was” als het
Hij, Johannes zegt

„Woord”, waarin het „Leven” was en het „Licht der Menschen”,


daalde af in de aardsche duisternis.
Het „Woord” werd vleesch en woonde onder de menschen „vol
van genade en waarheid”.

Een offer, zoo groot en machtig, dat het menschenverstand de be-

teekenis er van niet omvatten kan, wordt door Christus gebracht.


Wat in de oude mysteriën als behoorende tot een verre toekomst

werd aanschouwd, wordt tot daad. De godheid wier werkingsgebied


de geestelijke zon is, komt aarde en verbindt zich met het lichaam
op

van Jezus van


Nazareth.

Een keerpunt in de geschiedenis der menschheid is daarmee aan-

Vanaf dit tijdstip kan men


die geschiedenis in twee groote
gegeven.

perioden verdeden, de periode vóór en


die na het mysterie van

Golgotha.
Een goddelijk drama voltrekt zich Golgotha. Een drama, waar-
op
de alleen de aarde de
van schouwplaats niet geheele maar tevens

kosmos is.
Zal in de ontwikkeling van het planetenstelsel, waartoe onze
aarde

behoort, die aarde zich steeds verder isoleeren van de kosmi-


gaan

sche krachten die het heelal doorstroomen en die in de zon


hun

middelpunt vinden? Of zal weer een verbinding van


aarde en zon

mogelijk zijn? Dat is de kosmische zijde van het drama.


In den mensch, eens
ontsproten uit die zonnekrachten, eens geheel
vervuld van het geesteslicht der zonnewijsheid, in hem moet dat kos-
mische drama tot bewustzijn komen.

Waar anders dan in de zielen der menschen kan de kracht geleed


worden, die voortwerkende het aarde-verlossende werk zal kunnen

verrichten?

In de zielen van alle menschen vond dit plaats!


Want met het komen Christus aarde is de tijd aangebroken
van op

waarin de wijsheid der mysteriën niet langer in het verborgen blijven


kan, alleen verder worden den uitverkoren
om gedragen te van eenen

den anderen. De dat de zielen die


enkeling op tijd is voorbij, van

enkelingen in de de
nog mysteriën een innigen samenhang met góden
kunnen vinden. De mysteriën in verval geraakt. Spoedig zal de
zijn
tijd aanbreken dat de Romeinsche caesaren
zich met geweld den toe-

de zullen verschaffen, zich daar laten in-


gang tot mysteriën om te

wijden.
Een geweldige ommekeer zal plaats vinden in de geestelijke gebeur-
tenissen die de aardontwikkeling leiden. Waar tot nu toe de krachten

uit de godenwereld door de werkzaamheid der hiërarchieën van bui-


tenaf aarde menschheid inwerkten en ook in de verborgenheid
op en

der mysteriën van buitenaf tot den leerling werden gebracht, begint
met de komst Christus aarde het tijdperk, waarin steeds meer
van op

van binnen uit die goddelijke krachten-werkzaamheid zich zal gaan

ontplooien. Van binnen uit de aarde, die door het mysterie van den

kruisdood, de graflegging en
de opstanding in haar geheele wezen

veranderde, maar
ook vanuit de zielen der menschen, die vanaf dien

tijd ook alleen door innerlijke omvorming van


hun ziel den
een weg

ter verdere volmaking kunnen


gaan.

103
Van binnen uit zullen nu in de toekomst de krachten
werken,
gaan
die aarde menschheid leiden. In de
en aarde, zoowel als in den
mensch, is de kiem gelegd de
van geestelijke zonnesubstantie, waar-

van Christus de drager is.

De aarde verkreeg de zon-door-


mogelijkheid om weer tot een

straald hemellichaam worden. De mensch verkreeg de


te mogelijkheid
zich te doordringen de goddelijke die hem
om weer met zonnekracht,
eens geheel doorstraalde.
Het is echter volkomen in zijn innerlijke vrijheid gelegd, of hij die
kracht wil opnemen
of niet. Het
groote wereldmysterie heeft zich voor

alle menschen afgespeeld: voor de zeer weinigen die er getuigen van

ook alle anderen die zelfs


waren, maar voor ervan hoorden, en voor

hen die niet hoorden. Voorstanders


er van en tegenstanders ervan,
allen maakten het mee, zooals ook nu voor
alle menschen de werke-

lijkheid het mysterie is universeele


van van Golgotha aanwezig en een

beteekenis heeft voor


de geheele menschheid.
Ook hier is het wederom het J ohannes-Evangelie, dat dit mysterie
der algeheele verandering, door de komst van
Christus gebracht, het

schoonst vertolkt.
Na den machtigen aanhef volgt de beschrijving de werkzaam-
van

heid van Johannes den Dooper. Hij wijst op


Christus als op den Zoon
Gods, die bij den doop in de Jordaan is zich verbon-
neergedaald en

den heeft met het lichaam van Jezus van Nazareth. God zendt zijn
meest innerlijke wezen naar de aarde.

De Logos komt aarde, in de gedaante van den Zoon. De Logos


op

is van
den Vader op den Zoon overgegaan.

Reeds dadelijk in het begin van Christus' werkzaamheid, zooals

Johannes die schildert, wordt het mysterie van de wedergeboorte tot

de menschen gebracht.
Voor hem uit hebben de woorden van Johannes den Dooper ge-

klonken: „Bekeert want het koninkrijk der hemelen is nabü


u,

gekomen”.
Wat de diepere zin van
deze bekeering was, zou Christus zelf leeren.
Zoo in het der
bijvoorbeeld gesprek met Nicodemus, een overste

Joden, die Christus kwam den nacht”,


tot „in Tegen hem spreekt
!)
Christus over het mysterie van
de wedergeboorte, die noodzakelijk
is voor ieder die het koninkrijk Gods wil zien. Dit is niet weder-
„een

geboorte uit het vleesch”, maar een uit „water en geest (pneuma)”,
een wedergeboorte dus van den mensch, die zich
op zijn geestelijke
herkomst bezint en zijn weg verder in den zin van die herkomst wil

voortzetten.

De verkondiging van de leer der wedergeboorte vindt haar hoogte-


punt in het Lazarus-wonder. Rudolf Steiner heeft er hoe
op gewezen,

bij de opwekking Lazarus is openbaar


er van eigenlijk sprake van een

gemaakte inwijding. Lazarus is degene, die de oude manier


nog op

een inwijding ondergaat, een zeer diepen schijndood, een doodstoe-


stand vrijwel, en dan door den inwijder daaruit wordt opgewekt met

de woorden, zooals die in de oude


mysteriën gebruikelijk waren.

is 2
Zijn inwijder Christus zelf. )
Deze inwijding, naar den vorm in ouden stijl, is tegelijk een
nog

*) Een aanduiding dat Nicodemus een ingewijde was die in de stilte van

den nacht, geestelijk, met Christus kon verkeeren.

*) Rudolf Steiner, Das Christentum als mystische Tatsache.

104
in het openbaar afspeelt. De afgesloten-
nieuw begin, omdat ze zich

heid der oude mysteriën is doorbroken. Algemeen en voor ieder toe-

zal de nieuwe leer bestemd ieder die, door een


gankelijk zijn, voor

innerlijke impuls gedreven, die leer wil verwerkelijken.


Dat
Vanaf dit oogenbïik nam
de vervolging tegen Christus toe.

dit samenhangt met het feit, dat in het Lazarus-wonder een soort

verraad aan
de mysteriën werd gezien, is te begrijpen.
worden
Van kosmische beteekenis zou
deze wedergeboorte eerst

door het zelf. Christus maakt den dood


mysterie van Golgotha
het kruis door. Het bloed uit de wonden druppelt op aarde.
aan

Met de wordt het lichaam de aarde toever-


graflegging geheele aan

trouwd.
het
Wanneer dan later de vrouwen aan het graf komen, vinden zij
alleen de doeken liggen Christus is uit den dood opgestaan.
leeg, er.

zich zijn discipelen later verschillende ande-


Hij openbaart aan en aan

ren,
onder wie ook Paulus.
deze der opstanding beslissend. Van
Voor Paulus is gebeurtenis
der Christenen, wordt hij vurig verkon-
een vervolger eerste tot een

de nieuwe gedachte. De opstandings-gebeurtenis was niet


diger van

alleen voor zijn eigen ontwikkeling van doorslaggevende beteekenis,


als de.hoofdzaak de chris-
maar hij beschouwt die ook voor geheele
leer. ~En indien Christus niet opgewekt is, is dan onze
telijke zoo

prediking ijdel en ijdel is ook uw geloof.”


Als een hemelsche zaadkorrel valt het goddelijk geworden tnen-

schenlichaam in de aarde en verandert deze tot in haar diepste wezen.

Het bloed dat uit de wonden vloeide en


de aardkorst raakte, was

eveneens met goddelijke krachten doortrokken.

die de aarde vanaf dien tijd zal opleveren, zullen


Alle vruchten,
die Christuskracht De woorden bij het Avond-
met zijn doordrongen.
maal gesproken zijn tot een diepe waarheid geworden. „En hij nam

het brood, als gaf het hun,


en hij gedankt had, brak hij het, en zeg-

is ’t welk wordt, doet dat


gende: „Dat mijn lichaam, voor u gegeven

ook den drinkbeker het avond-


tot mijne gedachtenis.” „Desgelijks na

maal, „Deze drinkbeker is het nieuwe in mijn


zeggende: testament

bloed, ’t welk voor u vergoten wordt.”


Het menschenlichaam, dat zich aldus voedt met de vruchten der

aarde, zal door de werkzaamheid van de geestelijke zonnekrachten

substantie in zich kunnen openbaren, dat


een zoodanige goddelijke
behulp daarvan zijn verdere ontwikkeling zal
zijn geestwezen met

kunnen volbrengen.

Waar de verheven mysteriën openbaring willen


diepste en meest tot

komen, kan een beeld uit oude legenden dikwijls meer zeggen dan

Daarom hier de legenden


een lange verhandeling. mogen weergege-

die uitdrukking brengen hoe Christus, als nieuwe


ven zijn, tot een

Adam, het menschengeslacht bevrijdde.


toen Salomo zich de jacht bevond, ontdekte een
Eens, koning op

van zijn knapen een


grot waarin de schedel van Adam verborgen
Salomo groet uit Adam, als de der men-
was. sprak een tot eerste

schen, vervolgens vervloekte hij hem als dengene, die het menschen-

geslacht ten val had gebracht. Hij wierp een steen op den schedel

en
beval allen die met hem waren hetzelfde te doen. Zoo ontstond

een berg van


steenen, die Golgotha heette, wat schedelberg beteekent.
Toen duizenden jaren later Christus op
dien berg gekruisigd werd,

105
druppelde het bloed uit lichaam de die Adam’s
zijn op steenen,
schedel omsloten.

Een andere vertelt hoe Seth, Adam’s


legende zoon, bij de poorten
het paradijs kwam toegang zocht. De het vlammende
van en engel met

zwaard gaf hem drie zaadjes van den boom, die in het midden stond.

Deze boom werd door de den boom


gevormd ineenstrengeling van

des levens den boom de kennis kwaad. Seth


en van van goed en

plantte een zaadje in Adam’s graf, in den mond van Adam. Het hout

van
den boom, die daaruit ontsproot, bleef voortbestaan.
eeuwig
Salomo maakte de poort Mozes hoorde uit
er van voor zijn tempel.
de takken dien boom de verkondiging de ben”. Ook
van van ~Ik
het kruis Golgotha werd uit dat hout
op gemaakt.
Zoo hoe Christus als nieuwe Adam
spreken legenden uit, een voor

het menschengeslacht verscheen. Zooals alle menschen naar het

lichaam van Adam stammen, zoo naar den geest van Christus. Hij is
de stamvader den wedergeboren
van geestesmensch.

106
VI

DE OPSTANDING DER ZIELEKRACHTEN

a. Over de scholing van de ziel.

„Wer vom Ziel nichts weiss,

kann den Weg nicht haben.”

Christian Morgenstern.

Wanneer Rudolf Steiner niet anders hebben dan zijn


gegeven zou

het menschenbeeld, dan hij door die daad


openbaring van ware zou

alleen al de tijd zijn. Hij deed echter meer.


grootste geest van
zijn
Niet alleen toonde hij het doel, ook de weg
werd door hem
gewezen

dat doel bereiken is; die het eerst in volle


waarlangs te een
weg, voor

openbaarheid aan de menschheid werd gegeven.


Een ontwikkelings-
dien de mensch kan door een doelbewuste, stelselmatige
weg, gaan

scholing van zijn zielekrachten, denken, voelen en willen.

veronderstelt bij dengene, die haar wil


ledere ware wetenschap
beoefenen, een scholing van de krachten, waarmede kennis wordt ver-

zameld geordend, conclusies worden getrokken en


wetten worden
en

leeren zijn
afgeleid. De jonge natuuronderzoeker moet waarnemen en

de
waarnemingen op
de juiste wijze ordenen; jonge philosoof moet

de leeren kennen Het is den


de wetten van logica en gebruiken. voor

natuuronderzoeker niet voldoende om alleen te hebben,


jongen oogen

dat ook in dienst


waarmede hij zien kan. Hij moet gezichtsvermogen
van de wetenschappelijke waarneming leeren gebruiken. Evenzoo is

het den niet voldoende, dat hij normaal


voor jongen philosoof een

denkvermogen bezit. Door een wetenschappelijke scholing wordt dit

denkvermogen eerst tot ontwikkeling gebracht.


Ook de geesteswetenschap vraagt van hen, die haar willen beoefe-

scholing der voor die wetenschap noodzakelijke krachten.


nen, een

Daardoor eerst wordt zij tot een werkelijke wetenschap. Bepaalde


eischen worden gesteld, aan bepaalde voorwaarden moet worden vol-

daan, willekeur en fantasie moeten worden uitgeschakeld.

In oude werd geestelijke wetenschap slechts aan enkele


tijden een

Ook hen lange voorberei-


begenadigden geopenbaard. voor was een

ding noodzakelijk. Het waren


dan echter in het bijzonder de moreele
die worden ontwikkeld. Van lagere begeerten moest
krachten, moesten

afstand worden gedaan. De ziel moest geheel gericht zijn op


de god-

delijke kracht, die het heelal doorstroomt. Dan, na een langen weg

de het
van zelfontwikkeling en ontbering, volgde inwijding in hoogere

weten.

Door Rudolf Steiner is voor het eerst aan allen, die dit willen,

de mogelijkheid om een geestelijken ontwikkelingsweg te


gegeven

107
uit eigen kracht in volle innerlijke vrijheid. Wat
gaan en gedurende
de laatste het der
eeuwen op gebied uiterlijke wetenschap voor
ieder
bestond, begint hiermede ook op
het gebied der geestelijke weten-

schap mogelijk te worden. Daarom draagt het in Dornach,


gebouw
het „Goetheanum”, met recht den „Freie Hochschule für
naam van

Geisteswissenschaft”. Zooals iedere hoogeschool, staat ook deze ten

volle in het openbare leven.


Om het verschil te bepalen tusschen deze vrije hoogeschool en een

gewone hoogeschool is het noodig te weten, welke krachten tot ont-

wikkeling moeten worden gebracht door hem, die een beoefenaar wil

worden van
deze geesteswetenschap. In de wetenschappelijke
gewone

ontwikkeling de zintuigelijke het verstandelijke


vormen ervaring en

denken de De den mensch


vaste steunpunten. zintuigen geven een

reeks waarnemingen; het denken houdt zich met die waarnemingen

bezig, verbindt hen onderling de


en opent mogelijkheid wetmatig-
heden af te leiden. In de de daarmee
natuurwetenschappen en in sa-

menhangende gebieden overheerscht het


waarnemen, in de theoreti-

sche geestelijke wetenschappen het denken. Tot


en verstandelijk op

zekere hoogte ook andere krachten daarbij onmisbaar. Zoo b.v.


zijn
zal een
beoefening van
de godgeleerdheid ónmogelijk kunnen plaats
vinden zonder een religieuze en moreele gezindheid. Evenmin zal de

rechtswetenschap bestudeerd kunnen worden zonder een gevoel voor

recht en onrecht. In de letterkundige studie zal een zekere kunstzin

niet kunnen ontbreken, terwijl de geneeskunst zoowel een moreel als

een kunstzinnig element vereischt. Al deze krachten worden in de

eigenlijke opleiding niet tot verdere ontwikkeling gebracht. Zij zijn


in de ziel van
den student al dan niet aanwezig. Zij kunnen door het

leven en
de praktijk verder ontwikkeld worden, maar met de beoefe-

ning der genoemde wetenschappen gaat hun ontwikkeling zeker niet

parallel.
Een geesteswetenschappelijke opleiding vraagt echter de ontwikke-

ling den mensch in geheel. Alle zielekrachten, in het bijzon-


van zijn
der de drie belangrijkste, denken, voelen en willen, moeten tot een

stelselmatige ontwikkeling worden gebracht. Naast het waarnemen

het ook het intuïtieve karakter, dat in het


en verstandelijk denken zal
verborgene aan ieder denken eigen is, tot bijzondere ontplooiing
moeten komen. Kunstzin en moraliteit moeten als kenkrachten in ver-

binding met het denken en het waarnemen gesteld worden. Zoo komt

in plaats van een eenzijdig verstandelijke opleiding een algeheele


ziele-ontwikkeling op
den voorgrond te staan.

„Anthroposophie ist ein Erkenntnisweg, der das Geistige im Men-

schenwesen zum Geistigen im Weltall führen möchte”, schreef Ru-

Het in den mensch zal het geestelijke in het


dolf Steiner. geestelijke
heelal niet kunnen bereiken, wanneer niet de menschelijke ziel zelf tot

orgaan wordt, waarmee


de geest de geestelijke wereld aanschouwt.
Zooals en oor voor de menschenziel zijn, zoo moeten
oog organen

de denken, voelen willen, den


zielevermogens, en tot organen voor

geest worden.
Hoe kan men zich voorstellen, dat het denken tot een zoodanig
wordt? Men behoeft zich om te beginnen slechts te herinne-
orgaan
de waarin het dit Die tijd ligt niet achter
ren aan tijden, nog was. ver

In het oude Griekenland openbaarde zich de wereld aan de


ons. nog

zoekende menschenziel evenzoo


in ideeën, als zij zich aan ons in kleu-

108
ren en vormen openbaart. >) De wereldgeest werd in duizenden

ideeën beleefd en de ziel van den mensch opende zich denkende voor

die ideeën voor Plato, die in het hierbedoelde Grieksche tijdperk een

geestelijk hoogtepunt beteekent, is het vanzelfsprekend, dat het


ge-

heele wereldscheppingsproces zich in ideeënvorm aan het menschelijk

denken kan openbaren. Voor hem is de mensch zoolang een


gees-

telijk blinde, totdat hij het licht van deze gedachten waarneemt. Dit

licht openbaart zich in den vorm van ideeën, die voor


Plato een gees-

werkelijkheid De scheppende arbeid der góden


telijke waren. was er

in te beleven.

In de middeleeuwen en vooral in den nieuwen tijd gaat deze moge-

lijkheid om denkbeelden onmiddellijk waar te nemen


verloren. De

mensch gaat zich meer en meer voelen als de voortbrenger van zijn
eigen gedachten. Terwijl hij vroeger was, wat Rudolf Steiner noemt

„een geïnspireerde gedachtenbezitter”, wordt hij nu een eigen denker.

Zijn bewustzijn gaat zich richten het proces van het voortbrengen
op

van de gedachten, terwijl hij in den Griekschen tijd nog de gedachten


als een goddelijke inspiratie ontving. Voor het ontwikkelen van het

zelfbewustzijn, zooals de moderne mensch dit heeft, was een derge-


lijke verandering noodzakelijk, wilde de mensch tot vrijheid en zelf-

standigheid komen in de wereld der hem omringende verschijnselen.


Daartoe moest alles verdwijnen, wat niet tot de zintuigelijke waarne-

mingen in engeren zin behoorde. Dit geschiedt dan ook in den nieuwen

tijd, vooral sinds de


opkomst der moderne natuurwetenschappen. Zij
brachten de reine noemden alles subjectief, niet tot
empirie en wat

het der
gebied waarnemingen behoorde.
Hoe als overgangstijd ook geweest
belangrijk een dergelijke phase
is, een verdere ontwikkeling daarvan is toch tnogelijk. En wel kan,
met het volle behoud van de strenge wetenschappelijke methode, die

de niéuwe tijd gebracht heeft, het denken weer tot een orgaan worden,

waarin de hoogere samenhangen van de wereld zich zelf uitspreken.


Men kan leeren, dat de denkbeelden eerst dan juist zijn, wanneer de

wereldgeest er zich in uitspreekt. De vrije, zelfbewuste activiteit van

den mensch kan zich richten een ontwikkelingsproces, waardoor


op
het denken wederom tot een ziele-orgaan worden kan. Het komt er
dan echter voor alles aan, den waren
aard van het denken zelf
op

te leeren kennen. „Das Denken hat den Ideen gegenüber dieselbe Auf-

gabe, wie das Auge dem Lichte gegenüber. Es ist Organ der Auffas-

sung", schrijft Rudolf Steiner.

Ook het gevoelsleven van


den mensch kan in dienst van het ken-
komen. In den tegenwoordigen tijd bestaat daarvoor een
vermogen

zeer groote angst. Men is bevreesd, dat door het inschakelen van het

gevoelsleven in het wetenschappelijk kenproces een groote mate van

subjectiviteit zal ontstaan, die de exactheid van


het wetenschappelijk
denken vertroebelt. Niemand zal natuurlijk kunnen ontkennen, dat

men
zich van gevoelens een zeer subjectieve manier kan bedienen.
op

De vraag is echter, of niet ook een objectief gebruik daarvan mogelijk


is. Dit lijkt weliswaar in strijd met het subjectieve karakter, dat den

gevoelens nu eenmaal eigen is, maar de tegenspraak is slechts schijn-


baar. Denken we
het den mensch. Dit is daarom een zoo
aan oog van

voortreffelijk zintuig, omdat het geheel vrij is van egoïsme. De


glas-
achtige en waterachtige bestanddeelen, die het vormen, laten het licht

1
) Rudolf Steiner, Die Ratsel der Philosophie.

109
ongestoord naar binnen stroomen, zonder dat ook maar iets uit het
zelf daarbij wordt gevoegd. Daar, waar de gevoelens van den
oog

mensch vrij worden van egoïsme, zijn zij eveneens als in dienst
orgaan

van het kenproces te gebruiken. In plaats van zich over te aan


geven

lust of onlust daar in kan de


gevoelens van en geheel op
te
gaan,

mensch ook leeren zich zoo tegenover die gevoelens te verhouden,


dat
zij hem iets openbaren over datgene, waarop zij betrekking heb-
ben. De mensch beleeft dan in plaats van zijn eigen lust- of onlust-

zijn ziel door middel deze gevoelens


gevoelens dat, wat aan van

wordt geopenbaard. Het voelen wordt daarmede tot een ziele-orgaan,


even belangrijk voor
het kenvermogen als het denken en het waar-

nemen, ja, men kan zeggen, in een bepaald opzicht nog belangrijker.
omdat de ziel door de gevoelskrachten dieper met haar omgeving
nog
verbonden wordt en
dus
nog
dieper verborgen werkelijkheden kan

opsporen. „Eine Lust, der ich mich hingebe, verzehrt mein Dasein in

dem der Ich aber soll die Lust benutzen,


Augenblicke Hingabe. nur

um durch sie zum Verstandnisse des Dinges zu kommen, das mir Lust

bereitet. Es soll mir nicht darauf ankommen, d a s s das Ding mir Lust

bereitet: ich soll die Lust erfahren und durch die Lust das Wesen

des Dinges. Die Lust soll für mich nur sein eine Verkündigung dessen,
dass in dem Dinge eine Eigenschaft ist, die sich eignet, Lust zu berei-

ten. Diese Eigenschaft soll ich erkennen lemen. Bleibe ich bei der Lust

stehen, lasse ich mich von ihr einnehmen, so bin ich es nur selbst,
ganz

der sich auslebt; ist mir die Lust nur die Gelegenheit, eine Eigenschaft
des Dinges zu erleben, so mache ich durch dieses Erlebnis mein Inne-

res reicher. Dem Forschenden Lust und Unlust, Freude und


mussen

Schmerz Gelegenheiten sein, durch die er von den Dingen


lernt.” der Mensch in der Art Lust und Unlust” übt, dass sie
„Wenn
werden, bauen sie ihm in seiner Seele die
nur Durchgangsorgane so

Welt
eigentlichen Organe auf, durch die sich ihm die seelische er-

schliesst. Das Auge kann nur


dadurch dem Körper dienen, dass es ein

für sinnliche Eindrücke ist; Lust und Schmerz wer-


Durchgangsorgan
den zu Seelenaugen sich entwickeln, wenn sie aufhören, für sich

und lediglich der eigenen Seele die fremde


etwas zu geiten, anfangen,
Seele zu effenbaren.” x
)
Door ziele-ontwikkeling zal de mensch in staat
een dergelijke
in het der door te drin-
worden gesteld meer innerlijk wezen dingen
Alles, wat zich in de wereld der verschijnselen als qualiteil ver-
gen.

toont, zal deze manier benaderd kunnen worden. De natuurweten-


op

waarnemingen verstan-
schappen, geheel gebouwd op zintuigelijke en

wereldbeeld stand waarin de


delijk denken, hebben een
tot gebracht,

quantiteiten heerschen. De qualiteiten hebben daarin nauwelijks een

plaats gevonden. Men denke b.v. aan de kleuren. In de laatste eeuwen

is telkens getracht hun wezen te benaderen door verschillen in aether-

of electrische als uitgangspunt te kiezen. De


trillingen spanningen
blauw, rood, werden daardoor evenwel niet
qualiteiten geel, enz. ge-

hun
vonden. Alleen Goethe beschrijft in zijn „Farbenlehre” wezen
op

dat de ziel zich verbonden kan voelen.


een zoodanige wijze, ermee

Goethe geeft het voorbeeld van een wetenschappelijke beschouwing,

gevoelsbeleven De gevoelens zijn


die mede
op een is opgebouwd.
hier echter geen willekeurige, maar met de grootste zorgvuldigheid
geschoolde, zielekrachten.

x
) RudolfSteiner, Theosophie.

110
Ook het willen kan kenkracht
tot een worden. Dit is wederom een

gedachte, die in tijd bevreemden moet, daar de aard


onzen van het
willen in de tegenwoordige wetenschap geen rol speelt. Of een mo-
reele, dan wel immoreele wil de ziel
een
doortrekt, heeft geen invloed
den inhoud de die
op van wetenschappen, men beoefent. Om iets te

begrijpen uit de hoogere wiskunde, uit de electriciteitsleer, of uit welk


ander wetenschappelijk gebied ook, is het volmaakt
onverschillig, of
men een goed of een slecht mensch is. Met een
behoorlijk ontwikkeld
verstand, een goedgerichte aandacht en een zekere vlijt kan het noo-

dige worden bereikt. Andere eischen worden aan den leerling niet
gesteld. Weliswaar stelt de praktijk het leven
van in de meeste geval-
len andere eischen, dit hangt niet de
maar met
wetenschap als zooda-
nig De zal wel
samen. arts
b.y. degelijk een
zekere moreele kracht
moeten bezitten, wil hij zijn beroep goed uitoefenen. Dit hangt echter
uitsluitend samen met den aard
van zijn beroep, waarvan
de dienst
aan den mensch de De
grondslag is. inhoud van
het medisch weten
wordt daar echter niet anders door. Anatomie, pathologie, bacterio-
logie worden dezelfde
op wijze bestudeerd als iedere andere weten-

schap, los iedere moreele


van
waardebepaling. Men vreest ook hier,
invoeren moraliteit in de wetenschap zelf
.ft van een zekere een-

zijdigheid zou veroorzaken, doordat een vooropgezette doelstelling


dan de ziel den onderzoeker
van zou beheerschen. Ook hier
moet men

echter dat
zeggen, een scholing van
de kracht van het willen, wanneer
dit tenminste de
op juiste wijze gebeurt, tot resultaat zal hebben, dat
een dergelijke eenzijdigheid overwonnen wordt. Door het overwinnen
van egoïstische krachten in de ziel en het beoefenen Hefde-
van een

volle overgave aan de wereld der verschijnselen, zal zich aan


de ziel
van den onderzoeker steeds
meer datgene kunnen openbaren, wat zich
als het ware wezen der dingen in de verschijnselen wil
uitspreken. Dat
velen sceptisch zullen staan
tegenover een
dergelijke uitbreiding van
het kenproces door de geheele ziel heen, is begrijpelijk. Diegenen, die
beoefenaars zijn de in
van onzen tijd zoo hooggeschatte objectieve
wetenschap, zullen dat hierdoor het die
vreezen, beste, wat weten-
schap in de laatste bereikt
eeuwen heeft, verloren zal Men
gaan.
behoeft echter, met alle respect de
voor belangrijke resultaten van
die moderne
wetenschap, toch niet blind te
zijn voor het feit, dat de
diepere samenhangen in de wereld verborgen schijnen, dan
meer zij
dat in
vroeger tijdperken waren. Moge dan ook in die tijd-
vroegere
perken de
verhouding tot die diepere waarheden een sterk subjec-
tieve zijn geweest, voor de in dien tijd levende menschen het feit
was

va bestaan dergelijke
P ,*■ van een verhouding iets, waardoor hun
geheele ziel zich met de wereld verbonden kon voelen. Die
innerlijke
ve
b ondenheid tbreekt het
ï. ,
on
op oogenblik en de grootste wetenschap-
pelijke resultaten, hoe schitterend ook, kunnen deze leegte niet
vullen.

Hoe kan b.v. verwachten de


men natuur te leeren kennen, wanneer
men alleen alles, wat volgens maat en getal te bepalen is, aan die
natuur bestudeert geheel buiten
en beschouwing laat, dat de natuur
als een scheppende kunstenares werkt? Dat de geheele natuur van
een groote schoonheid doortrokken is, behoort toch haar
evenzeer tot

wezen, als alles, wat chemisch


en physisch te bestudeeren valt. Men
herinnere zich het woord Qoethe: „Wem die Natur ihr offenbares
van

Cieheimnis enthüllen anfangt,


zu der empfindet eine unwiderstehliche
oehnsucht nach ihrer würdigsten Auslegerin, der Kunst”.

111
En hoe kan men verwachten de waarheid omtrent het heelal te

leeren kennen, wanneer men zich niet interesseert voor de eigenlijke

reden, waarom
de wereld bestaat, en men
niet door wil dringen in

den moreelen wil, die het geheele scheppingswerk doordringt?


Het den mensch, gebouwd zintuige-
gewone kenvermogen van op

verstandelijk denken, kan ontwikkeling door-


lijke waarneming en een

maken in drie phasen. Het denken moet zoo geschoold worden, dat

de wereldsamenhangen zich wederom in kunnen spie-


geestelijke er

het voelen dat de schoonheid, die in de qualiteiten leeft,


gelen; zoo,

zich de ziel het willen dat het den mensch weer


aan openbaart; zoo,

met den diepsten grond van het zijn verbindt.


In boek: Erkenntnisse der höheren Wel-
zijn „Wie erlangt man

len?” schildert Rudolf Steiner dezen ontwikkelingsweg op


een zeer

concrete wijze. *)
Het uitgangspunt voor een dergelijken hoogeren ontwikkelingsweg
vormt de gedachte, dat in ieder mensch de mogelijkheid aanwezig is

komen.
om tot een kennis van
de geestelijke wereld te In het gewone

zieleleven sluimert deze mogelijkheid. Zonder twijfel zullen het stren-

denken, het doorvoelen schoone


ge wetenschappelijke diepe van

kunst het sterke ethische willen invloed de ziele-


en een
grooten op

uitoefenen. Deze ontwikkeling zal echter sterk afhanke-


ontwikkeling
bovendien het
lijk blijven van uiterlijke omstandigheden, terwijl nog

aanwezig is, dat zij eenzijdig blijft. Vooral in onzen modernen


gevaar

dit Een haast eindelooze splitsing


tijd is gevaar ontzaggelijk groot.
het cultureele leven. De den-
heerscht op vrijwel ieder gebied van

kende, de voelende en de willende mensch hebben de grootste moeite


elkaar komen. De wetenschappen
om met in verbinding te gaan ge-

heel hun eigen verliezen zich in steeds grootere


geïsoleerd weg en

abstracties. Ook kunstzinnig en religieus gebied heerschen vrij


op
Dit alles is echter belemme-
algemeen dezelfde eenzijdigheden. een

ring voor
de geestelijke wetenschappelijke ontwikkeling.
■illl
1
i
n _
zoekende mensch zal naar streven
13e naar geesteswetenschap er

in die
zich met zijn geheele ziel geplaatst (e voelen ahes, wat aan

ziel wordt geopenbaard door denken, voelen en willen.

het die verbondenheid de omgeving


Noodzakelijk is om eerst met

leeren beleven. In het leven wordt daar slechts


te gewone dagelijksche
zelden plaats voor gelaten. Wat ons uit de veelheid der verschijnselen
verdoovend de ziel.
tegemoettreedt, werkt namelijk in hooge mate op

Door de eindeloos vele zintuigelijke indrukken wordt de geheele

donkeren mantel bedekt. Af toe wordt iets


wereld als met een
en

daarvan doorbroken, b.v. bij een schoonheidsontroering of op oogen-

dat inzicht de ziel doorflitst, zooals welhaast


blikken, een hooger
ieder die kent.
het toeval of de omstan-
In plaats van nu dit „doorbreken aan

laten, kan het ook bewust als een begin van een
digheden over te men

De scholing
stelselmatige scholing in de ziel tot ontwikkeling brengen.
dan zich korte spanne
begint op het oogenblik, waarop men voor een

leven ledereen kan dit doen,


tijds uit het dagelijksche losmaakt. zon-

hem in conflict komen.


der met de plichten, die het leven oplegt, te

zich volkomen innerlijke


Het komt er
op aan oogenblikken van

vindt ook in: Die Geheimwissenschaft


1
) Een dergelijke schildering men
Schwelle der
Ein Selbsterkenntnis des Menschen, Die
im Umriss, Weg zur

geistigen Welt, Die Stufen der höheren Erkenntnis, enz.

112
Foto Rietmann, St. Gallen 1916
verschaffen. Een bepaalde zielestemming zal men
trachten
rust te

Een zielestemming, waarbij de eerbied voor


daarin te verwerkelijken.
die zich uit de uit den mensch uit
de hoogere waarheid, natuur, en

overheerscht. Het is die


de geheele wereld aan ons
kan openbaren,
eerbied openheid het
stemming van en verwondering, van
tegenover

wonder der schepping, die alle groote denkers en


groote kunstenaars

vervuld heeft.
nature. Het
Het kleine kind heeft een dergelijke stemming van

die uit de wereld der voorgeboortelijke krachten,


brengt nog mee

doortrokken is. Het kijkt in het rond en


waarvan
het nog geheel
neemt de geheele omgeving waar met een blik, waarin de volle over-

werken als belangrijke krachten


gave leeft. Eerbied en verwondering
fn zijn ziel. Met schroom treedt het een hem nog onbekend
grooten
al het schoone in dien mensch
mensch tegemoet, bereid om goede en

Maar al spoedig dreigt deze kinderlijke zielestemming


te vereeren.

verloren te Meestal ontmoet het kind bij de ouderen die het


gaan.
De
omringen een critische, dikwijls ook cynische zielehouding. neiging

tot critiek toch is een van de meest kenmerkende trekken van ons

tijdperk. Zij is zoo sterk ontwikkeld, dat het als iets vanzelfsprekends
dat de mensch die critische zich heeft.
wordt beschouwd, neigingen in
is trotsch meent, dat er een groote zelfstandigheid
Ja, men er op en

In de ziel echter werkt dergelijke


en innerlijke vrijheid uit blijkt. een

kracht n.1., die


neiging tot critiek als een sterke negatieve kracht, een

haar verbondenheid die wereld, waarmede zij in werke-


de ziel met

lijkheid samenhangt, ontneemt.


Eerst door het betreden den geestelijken oefenweg, die hier


van

wordt kan het den mensch volle duidelijk worden, hoe


bedoeld, ten

critiek bestrijden
het is, die neiging
P^. at
en ®
tot te
hoog noodzakelijk
laten het en
ontkiemende gevoel van
eerbied
te voor meer meer
open

alles, wat
schoon en goed is.
en bewondering voor waar,

het bovenstaande te moeten


Men zou nu misschien uit meenen

dat worden aangekweekt, waarin alle


begrijpen, een stemming moet

verloren Het tegendeel is het geval.


onderscheidingsvermogen gaat.
in ziel draagt en van
Wie doorloopend een negatieve stemming zijn
beoordeelt, zal den
daar uit alle verschijnselen en gebeurtenissen op

groot deel de wer-


duur geheel blind worden ten opzichte van een van

Wie zich daarentegen oefent overal aan te knoopen bij


kelijkheid.
hij bewondering eerbied kan hebben, loopt geen
datgene, waarvoor en

deel de
gevaar om door zijn negatieve stemming dit groote van wer-

verliezen. zal schoon en goed is,


kelijkheid te Hij alles, wat waar,

zien al het onware, leelijke


in de juiste verhouding gaan tegenover
echter niet uit stem-
en slechte. Hij zal een dergelijke onderscheiding
critiek zal voortvloeien uit zijn
ming of affect maken, maar zijn ge-

heele positief gerichte zielehouding.


dass
„Wenn wir nicht das tiefgründige Gefühl in uns entwickeln, es

werden wir auch nicht in die


etwas Höheres gibt, als wir sind, uns

Kraft finden, uns zu einem Höheren hinaufzuentwickeln.


_
. . . i i

de die de mensch
Van groot belang is het verder, dat verhouding,

tot zijn omgeving heeft, een meer beheerschte wordt. leder weet, hoe-

moderne mensch door in beslag wordt


zeer men als zijn omgeving
De honderden indrukken, die den mensch telkens afleiden,
genomen.

de vele storende omstandigheden, die hem inwerken, dit alles ver-


op

oorzaakt een voortdurende stemming van onrust om hem heen.

Men behoeft zich slechts een oogenblik voor te stellen, hoeveel in-

113

Rud. Steiner 8
drukken tot iemand komen, alleen al door de lezing een enkele
van

krant, die dan meestal


nog niet gelezen, maar doorgevlogen wordt.
Wie zijn tijd wil kan zich zulke
met mee gaan, aan dingen niet ont-

trekken. Het zal hem ook niet schaden, zich


wanneer hij naast zijn
gewone uiterlijke leven oogenblikken van innerlijke rust en concen-

tratie verschaft. Dit kan zekere worden.


tot een
gewoonte gemaakt
Te midden de het leven mensch
van onrust van uiterlijke kan de
zich taak stellen korten zich zelf alleen
tot een bepaalden tijd met te

zijn. Hij kan dan trachten innerlijke verhouding de


een te krijgen tot

verschijnselen, die hem omringen. Rudolf Steiner gebruikt het beeld

van een berg, dien men


’s avonds beklimt om vanaf den top het land-

schap te overzien, waarin men gedurende den dag heeft gewandeld.


De komen dan in hun
voorwerpen en verschijnselen ware verhouding
te voorschijn. lets, wat ons
groot heeft toegeschenen, blijkt misschien
minder groot klein misschien De
te zijn. lets, wat leek, is grooter.
juiste verhoudingen vertoonen zich eerst, doordat men een bepaalden
afstand tot de verschijnselen heeft gekregen. Evenzoo zullen zich in
de oogenblikken de in hun
van innerlijke rust dingen ware wezen
gaan
De verschijnselen den mensch onderrichten
vertoonen. beginnen te

over hun eigenlijke zijn. De verbondenheid, die de ziel voelt door

vreugde en
smart, door sympathie en antipathie, verschaft den toe-

gang
tot het innerlijk wezen der dingen. Vreugde smart, sympathie
en

en
antipathie worden de middelen, waardoor de verschijnselen tot de

ziel spreken.
gaan

Zoo wordt langzamerhand in de ziel, door oefening, een on-egoïs-


tische verhouding tot de wereld dan kan de
verkregen en eerst juiste
kennis worden geboren.
Het is het dit
van grootste belang streven naar innerlijke rust met

grooten ernst en strengheid door te voeren. Wanneer het niet tot een

dagelijksche gewoonte wordt, zal men niet veel kunnen bereiken.


Steeds zal in de het onbe-
meer men oogenblikken van innerlijke rust

langrijke van
het belangrijke leeren onderscheiden. De ziel van
den

mensch, die tevoren in de gebeurtenissen van het dagelijksche leven

en in de duizenden zintuigelijke indrukken bevrijdt zich


gevangen was,

meer en meer
daaruit en krijgt een zelfstandige verhouding tot zijn
omgeving.
Een hoogere mensch begint te ontwaken, die anders en vrijer tegen-
over alles staat. Het beleven van
het ontwaken van dien hoogeren
mensch geeft aan
de ziel een gevoel van innerlijke zekerheid, berus-

tende de verbondenheid, die deze hoogere mensch met de geeste-


op

lijke wereldorde heeft.

In die innerlijke kan de ziel niet alleen


rust nu ten opzichte van

alles hem zelf betreft


wat vrije verhouding vinden, maar hij kan
een

ook leeren zich te verheffen tot het zuiver menschelijke. De mensch

zal dan blik steeds richten alles, wat hem uit de


zijn meer
gaan op
wereld als vanuit een hoogere orde stammend, tegemoet treedt. De

hoogere mensch in hem zal zich leeren kennen als bewoner van een

wereld, waarin die hoogere orde heerscht.

Op een zeer schoone wijze schildert

woorden: „Und damit beginnt der Mensch zu fühlen, zu erleben, dass


solchen höheren Welten Es sind das Welten, über die ihm
er angehört.
seine Sinne, seine alltagliche Beschaftigung nichts sagen
können. So

erst verlegt er den Mittelpunkt seines Wesens in sein Inneres. Er hort

auf die Stimmen in seinem die in den Augenblicken der Ruhe


Innern,

114
ihm im Innern Umgang mit der geistigen Welt.
zu sprechen; er pflegt
Der Larm dieses Alltags ist für ihn
Er ist dem Alltag entrückt. ver-

Es ist ihn herum still geworden. Er weist alles ab, was


stummt. um

erinnert. Die Be-


ihn an solche Eindrücke von aussen ruhige
schaulichkeit die Zwiesprache mit der rein geistigen
im Innern,
Welt füllt seine ganze Seele aus.” *)
Drie krachten werken in de ziel bij dergelijk twee-gesprek. De
een

reine denkkracht, de kracht van


het gevoel waardoor de gedachten
worden verinnerlijkt, en
als derde de mensch- en
wereldverbindende

de liefde. Wanneer met de geheele ziel gedachten


kracht van zoo

worden den mensch geheel andere


beleefd, beginnen zij voor een

dann auch auf, diese Gedanken-


beteekenis te krijgen. ~Bald hort er

unwirklicher als die Dinge des


welt als etwas zu empfinden, was sei

die ihn umgeben. Er fangt mit seinen Gedanken umzu-


Alltags, an

wie mit den Dingen im Raume. Und dann naht für ihn auch
gehen
der in dem das, sich ihm in der Stille innerer
Augenblick, er was

Gedankenarbeit offenbart, als viel höher, wirklicher zu fühlen beginnt,

die im Raume. Er erfahrt, dass sich L b in dieser Ge-


als Dinge e e n

dankenwelt ausspricht. Er sieht ein, dass sich in Gedanken nicht blosse

Schattenbilder sondern, dass durch sie verborgene We


ausleben,
-

senheiten ihm sprechen. Es fangt an, aus der Stille heraus zu


zu

ihm Vorher hat durch sein Ohr ihm getönt; jetzt


zu sprechen. es nur zu

tont es durch seine Seele. Eine innere Sprache ein inneres Wort •

hat sich ihm erschlossen. Beseligt im höchsten Grade fühlt sich der

Geheimschüler 2
), wenn er diesen Augenblick zum ersten Male erlebt.

Ueber Welt sich ein inneres Licht. Ein


seine ganze aussere ergiesst
zweites Leben beginnt für ihn. Der Strom einer göttlichen, einer gott-

beseligenden Welt ergiesst sich durch ihn. Solches Leben der Seele

in Gedanken, das sich immer mehr erweitert zu einem Leben in geis-


die die Geistwissenschaft M d i t a
tiger Wesenheit, Gnosis,
-
nennt e

i Nachdenken). Diese Meditation ist das Mittel zu


t o n (beschauliches
übersinnlicher Erkenntnis.”
Het de beteekenis het begrip „meditatie in
is van allergrootste
dezen te leeren kennen. Er wordt n.l. veel over meditatie ge-
vorm

meestal wordt dan iets heel anders bedoeld.


sproken in onzen tijd en

De meditatie waarover
Rudolf Steiner'spreekt, berust op een groote

activiteit van de ziel, een activiteit echter, die geheel innerlijk geworden

is en juist haar kracht vindt in het geheel tot zwijgen brengen van

de krachten, die in de ziel werken. Meestal verstaat men ech-


gewone

ter onder meditatie een meer of minder passief overgegeven zijn aan

in de ziel binnenstroomt, deze ziel


datgene, wat menschelijke wanneer

tracht te komen tot een algeheele overgave


aan de geestelijke wereld.
De bij een dergelijke passieve overgave zijn in onzen tijd
gevaren
in wereld illusie
zeer groot. Men komt daarbij spoedig een van en

Het de geestelijke wereld


schijn. is noodzakelijk om ten opzichte van

ontwikkelen dan ten


een
nog grooter onderscheidingsvermogen te

de verschijnselen. Wanneer men n.l. in de


opzichte van uiterlijke
wereld der uiterlijke verschijnselen verkeerde gevolgtrekkingen maakt,

zullen deze verschijnselen zelf niet nalaten corrigeerend te werken. Het

resultaat van de gemaakte fouten wordt na korten of langen tijd

RudolfSteiner, Wie erlangt man


Erkenntnisse der höheren Welten?

anderen zin dan


*) Het woord „geheim” wordt hier in
geen gebruikt,
„niet toegankelijk voor
het gewone bewustzijn”.

115
zichtbaar. Wie zich echter ten opzichte van de wereld den geest
van

aan
illusies overgeeft, kan daarin steeds verstrikt zonder
meer
raken,
dat iets tot een voor
hemzelf zichtbare correctie voert. Daarom is

juist een zorgvuldige scholing van de zielekrachten noodzakelijk. Zij


moeten niet alleen versterkt, maar ook gelouterd worden, omdat
zij
daardoor alleen zich kunnen ontwikkelen tot betrouwbare organen

voor de geestelijke wereld.

De eenige betrouwbare basis voor het meditatieve leven wordt ge-


vormd door het denken. „Klar, scharf, bestimmt sollen sich seine Ge-
danken gestalten”, zegt Rudolf Steiner over hem die mediteert.
Een onontbeerlijk hulpmiddel bij dit meditatieve leven zijn oefe-

ningen in concentratie van


de aandacht. leder, die eerlijk is tegenover

zichzelf, weet hoe moeilijk het voor


den modernen mensch is zich
willekeurig te concentreeren
op een onderwerp, waarmede hij niet
door wenschen of begeerten verbonden is. Ook de sleur der dagelijk-
sche plichten kan schijnbare concentratie Wan-
een
teweegbrengen.
het echter zich in
neer er om
gaat, geheel vrijheid met een bepaald
onderwerp bezig te houden, zonder dat men door wenschen of be-
geerten of door dagelijksche plichten daartoe gedreven wordt, dan

bespeurt men eerst hoe ontzaggelijk moeilijk dit is. Daarom schildert

Rudolf Steiner herhaaldelijk de groote beteekenis van een concentra-

tie-oefening. Men neme b.v. een bepaald onderwerp, dat ons in het

dagelijksch leven niet bijzonder interesseert zooals een potlood of

een speld en tracht zich nu daarmee verscheidene minuten denken-

de bezig te houden. Wie dergelijke oefeningen langen tijd doet, zal

bespeuren, dat hij langzamerhand wordt in gedachte-


meester zijn
leven. De beheersching daarvan zal niet
nu meer van uiterlijke om-

standigheden afhankelijk zijn, maar uit het innerlijke de ziel ont-


van

staan. Zoo zijn concentratie en meditatie de beide die voeren


wegen,

tot verdere het


een
ontwikkeling van menschelijk bewustzijn.
Deze gaat door verschillende phasen. Uit den aard der zaak kan

hiervan slechts weinig beschreven worden. In de reeds genoemde lite-

ratuur vindt men echter den geheelen ontwikkelingsweg in bijzon-


derheden Slechts enkele punten wordt hier de aan-
weergegeven. op

dacht gericht.
Drie hoofd-phasen moeten worden genoemd. En wel beteekenen

deze drie het bewust-


hoofd-phasen een drievoudige verwijding van

zijn, aangeduid met de woorden imaginatie, intuïtie.


inspiratie en

Het woord imaginatie duidt het feit, dat de ziel in deze phase
op

van ontwikkeling evenzeer in bij het gewone be-


het beeld leeft, als

wustzijn in de zintuigelijke waarneming. Echter zijn het geen beelden,


die de willekeurige fantasie Zulke fantasie-beelden
aan ontspruiten.
ontstaan vanuit onbeheerschte gevoelens, die in de ziel een eigen
bestaan leiden en waarin zij zich met haar wenschen en begeerten
uitleeft.

Geheel anders de beelden, die in de ziel optreden in het ima-


zijn
ginatieve bewustzijn. Men stelle zich dat een
mensch gedurende
voor,

langen tijd telkens weer de wetten, die den plantengroei beheerschen,


heeft aanschouwd het heele afsterven, dat zich in de
en opbloeien en

plantenwereld in een geregeld rhythme vertoont, tot onderwerp van

zijn meditatie maakte. Hij stelde zich het opbloeien van de planten
in voorjaar en zomer telkens weer voor den geest, in dien zin, dat

hij denkende de verschillende phasen van de plantenontwikkeling ver-

volgde. Het ontkiemen van het zaad, het boven de aarde komen van

116
de de bladeren den stengel,
de eerste blaadjes, ontwikkeling van aan

de bloem, vrucht zaad tenslotte, dat


vorming van knop en van en

Ook het omgekeerde, het langzaam


alles ging hij in gedachten na.

verkleuren van de plant, het verwelken van de bloem, het afsterven


van
de bladeren, vervolgde hij denkende. Na eenigen tijd zal het hem
los bepaalde voorstelling het opbloeien en
mogelijk zijn om van een

in de ziel denkende beleven.


verwelken, het leven en sterven zelf, te

Weer tijd kan beeld ontstaan, dat het opbloeiings-


na eenigen een

proces evenals het verwelkingsproces uitdrukt. Een dergelijk beeld is

dan ieder bijmengsel uit de zintuigelijke wereld. Maar het is


vrij van

evenmin door de fantasie tot stand gebracht. Het is uit de kracht van

het denken zelf gevormd en


het heeft evenzeer een objectieven wer-

kelijkheidsgraad ten opzichte van het denken, als de zintuigelijk waar-

heeft de
neembare plant een werkelijkheidsgraad ten opzichte van

Een werkelijkheid treedt in den van een


zintuigen. geestelijke vorm

beeld op.

Voor die alleen dat, wat hun zintuigen waarnemen, wer-


degenen,
klinken.
kelijkheid noemen,
zal een dergelijke beschouwing fantastisch
dat de vele
Voor hen echter, die overtuigd zijn, werkelijkheid zeer

heeft dat de slechts met klein


zijden en zintuigen ons een zeer
ge-

deelte daarvan in aanraking brengen, ligt de zaak anders. Voor hen


is het alleszins begrijpelijk, dat het geheele proces van opbloeien en

is als de zichtbare
verwelken evenzeer een geestelijke werkelijkheid
dat is In die geestelijke werkelijkheid kan
plant op physiek gebied.
de mensch schouwende binnentreden, wanneer hij daarvoor de be-

doet.
noodigde oefeningen
Wat anders slechts als een min of meer
abstracte voorstelling in

de ziel optreedt, wordt geestelijk aanschouwbaar.


Op schoone is in het Hollandsche woord „denkbeeld
een wijze
den die bestaat tusschen het denken en
het
geduid op overgang, er

leven in een geestelijk beeld. Zooals in de oudheid de gedachten gees-

telijk werden aanschouwd, zoo zal ook in de toekomst de mogelijk-

heid wederkeeren, dat de mensch van


het abstracte denken opstijgt
tot het onmiddellijk waarnemen van
de tot beeld geworden gedachte,
van het denkbeeld.

In de tweede phase de ontwikkeling, de phase van de inspira-


van

deze beelden uit de ziel worden verbannen. De


tie, moeten weer

die hen stand brengen,


geestelijke inspanning, noodig was om tot te

moet nu worden overtroffen door een


nog grootere inspanning, waar-

door de beelden weer tot verdwijnen worden gebracht. Een oogenblik


treedt van een geheel leeg bewustzijn, waarin dan echter de open-
op

baringen uit de geestelijke wereld kunnen binnenstroomen. Waar in


het imaginatieve bewustzijn de geestelijke werkelijkheid niet zelf, maar

in beeldvorm optreedt, daar geeft het inspiratieve bewustzijn een

openbaring van
die geestelijke werkelijkheid.
Een dergelijk inspiratief moment heeft steeds in groote kunstenaars

en wijsgeeren gewerkt. Hier wordt het echter met bewustzijn beoefend.


In de kunnen de verschijnselen, die werken in het levens-
imaginatie
gebied in de wetten dus, die leven en
dood beheerschen voor

het geestelijk zichtbaar worden. Door de


inspiratie wordt de ziel
oog

nog intiemer met het wezen der dingen verbonden.

Men stelle zich voor, dat men langen tijd groote aandacht schenkt

aan alles, wat ons uit de wereld van klank en toon tegemoet
treedt.

Men onderscheidt de doffe of heldere klanken, die een levenloos

117
kan de verschillende tonen, die uit de dierenwereld
voorwerp geven,

tot ons spreken en probeert nu uit die klanken en tonen te hooren wat

zij uitspreken het innerlijk zijn het waarmede


omtrent van
wezen, zij
samenhangen. Het is niet de of de toon ons of
vraag, aangenaam on-

aandoet, alleen in hoeverre


aangenaam maar hij ons iets openbaart
omtrent het der In het
innerlijk wezen dingen. bijzonder zullen de
geluiden, die door de verschillende dieren worden
voortgebracht, een

rijk materiaal opleveren. De meest elementaire zielekrachten vinden


namelijk hun uitdrukking door de geluiden, die het dier voortbrengt.
Wie daarnaar leert luisteren zonder gevoelens van sympathie en anti-

pathie, schoolt zijn ziel in het innerlijk aanhooren in het


van wat

wezen der verschijnselen leeft. Een dergelijke oefening geeft de kracht


de ontwikkeling het
voor van
inspiratieve bewustzijn.
De derde phase, die der intuïtie, eischt, dat de menschenziel ten

volle in dienst van het kenproces gekomen is. De liefde moet hier

zelf in het gebied der kenkrachten komen de leidende inne-


en
plaats
men. Eerst daar, waar
de ziel in staat is tot een volledige overgave
de wereld den geest, kan dat de
aan van men verwachten, geestelijke
werkelijkheid zich ook als zoodanig met den mensch in verbinding zal
stellen. Waar het imaginatieve bewustzijn het beeld van
die werke-

lijkheid vormt, het inspiratieve het wezen ervan openbaart, daar treedt

de ziel in het intuïtief bewustzijn met die geestelijke werkelijkheid zelf


in verbinding. De mensch leert hoe in achter alles wat
beleven, en

hem aarde en in den kosmos tegemoet treedt geestelijke wezens


op

werken, die de hoogste trappen der werkelijkheid vertegenwoordigen.


Het godsbegrip, dat in de meeste menschen aanwezig is, wordt
vage

door een dergelijke ontwikkeling schier eindelooze wijze verrijkt. In


op

plaats van de algemeene voorstelling van een Godheid treedt nu het

concrete kennen van


de hierarchisch-geordende geestelijke wezens, die
allen tezamen in dienst van het hoogste goddelijke principe staan.

Tot de scholing van het intuïtieve bewustzijn kan veel worden

bijgedragen, doordat de mensch zich oefent in het begrijpen van

andere menschen en leert acht te slaan alles wat zich in de uitingen


op

die andere menschen Wie in steeds inner-


van openbaart. een gesprek
lijk reageert met bijval of afkeuring, wie in de woorden van een
ander

slechts aanleiding ziet zijn eigen opvatting daarnaast of daartegenover


te plaatsen, zal blind blijven tegenover
alles wat in de woorden

van
den ander leeft als uitdrukking van zijn verborgen ik-wezen. Door

een volle aan het wezen van


andere menschen te beoefenen,
overgave
bereidt men
het intuïtieve bewustzijn voor.

Van het het nadruk dat


allergrootste belang is er
op te leggen,
slechts dan stand zal kun-
deze drievoudige bewustzijnsverwijding tot

nen komen, wanneer


de mensch zich in zijn geheele moreele leven

ook verder ontwikkelt. Herhaaldelijk heeft Rudolf Steiner gewezen op

de noodzakelijkheid om bij iedere schrede, die men verder wil komen

ten opzichte van


het geestelijk kenvermogen, tenminste drie schreden

vooruit te gaan het gebied van de moraliteit.


op

Dat het de verkrijging het imaginatieve,


over algemeen voor van

het
inspiratieve en het intuïtieve bewustzijn een lange oefenweg nood-
zakelijk is, is te begrijpen. Toch zal ook voor hem, die een dergelijke

bewustzijnsverwijding nog niet bereikt heeft, al een belangrijke schrede


zijn afgelegd, wanneer hij de beteekenis ervan inziet. En dat is moge-

die de literatuur aandacht bestudeert.


lijk voor ieder, genoemde met

118
b. De het Denken.
Opstanding van

Rudolf Steiner’s vrijheids-philosofie.

„Das Gewahrwerden der Idee in der

Wirklichkeit ist die wahre Kommunion

des Menschen."
Rudolf Steiner.

Er was voor Rudolf Steiner een


groote geestelijke moed noodig, om

den te betreden, dien hij noodig vond te


weg gaan.

Zooals hem
in de levensbeschrijving al werd aangeduid, was voor

aanschouwbare
de geestelijke wereld reeds in zijn kinderjaren een wer-

kelijkheid. Hoe veel eenvoudiger ware


het voor hem geweest, zijn

geestelijke verder te ontwikkelen en de wereld met zijn open-


gaven

daarmede zonder twijfel aan


velen een
baringen te verrijken. Hij zou

een
groote bevrediging hebben geschonken.
den veel zwaarderen,
Hij ging echter dien
weg
niet, maar koos

n.l. dien van het moderne wetenschappelijke denken. Het was voor

hem dat in dit tijdperk der ontwikkeling de noodzakelijk-


duidelijk,
dit denken zelf verlossen. Door het toevoe-
heid bestond om eerst te

gen van openbaringen uit een geestelijke wereld alleen, kon misschien
de
wel aan
duizenden een
zekere bevrediging gegeven worden, maar

de menschheid slechts in
eigenlijke ontwikkelingsgang van
zou er

geringe mate mee gediend zijn.


in de laatste tot grooten
Het wetenschappelijke denken, eeuwen

bloei gebracht, werd met een


zeker recht beschouwd als het machtig-

echter, dat
ste wapen van den menschelijken geest. Niet bemerkt was

het denken meer en meer in een


toestand van gevangenschap was

doordat het zich geheel in dienst van de zintuigelijke waar-


gekomen,
De kracht, die in het denken leeft, was
neming had gesteld. eigen
deel verloren Tegelijk was ook de
daarmede voor een groot gegaan.

moed verdwenen om dat denken zelf te vertrouwen. Zoodra het


op

de die de zintuigelijke waarneming bestrijkt, had verlaten,


gebieden,
het niet anders dan combineerend en analyseerend verder te
waagde
werken. F.en moedig voorwaarts denken, een werkelijk scheppend

denken, werd in den nieuweren tijd meer en meer een uitzondering.


Dit alles geworden, doordat de overtuiging verloren
was mogelijk
De den-
was
dat het denken zelf een bovenzinnelijk proces is.
gegaan,
mensch leeft dat boven de zintuigelijke wereld
kende in een gebied,
de geestelijke wereld
uit voert. Denkende treedt de mensch reeds in

binnen. Door zijn gevangenschap in het gebied der zintuigelijke waar-

wereld niet be-


nemingen kon het denken deze bovenzinnelijke meer

reiken. .
,

den aard het


Rudolf Steiner’s ontdekking van werkelijken van

denken beteekent in de geheele cultuur. Met den aller-


een keerpunt
grootsten ernst en de allerdiepste gevoelens van verantwoordelijkheid
heeft Rudolf Steiner
tegenover het werk, dat hij ging ondernemen,

getracht elke schrede, deed, philosofisch en wetenschappelijk


die hij
te rechtvaardigen. Dat hij reeds vroeg belangstelling voor philosofische

vermeld. Zijn Kant-


vraagstukken had, werd in de levensbeschrijving
studies begonnen een leeftijd, waarop andere jongens nog opgaan
op

hun Nog hij student geworden was,


in kinderlijke genoegens. voor

Kant,
kocht hij zooveel philosofische boeken, als hij kon bekostigen.

119
Fichte Eduard later ook
en von Hartmann, de andere bekende
philo-
sofen, werden bestudeerd.

Langzamerhand rijpt in Rudolf Steiner het plan voor een philoso-


fie, waarin de menschelijke geest in het denken kan
een steunpunt
vinden haar geheele de
voor verhouding tot omgevende wereld. Een
dergelijke philosofie zou gebouwd moeten zijn het inzicht, dat
op
de menschengeest in zich zelf alle krachten die
draagt, noodig zijn
om voort te schrijden op het gebied der kennis, der schoonheid
en der
moraliteit. Een denkend voortschrijden den der zelfbevrijding
op weg
is de die zulk den mensch
opgave, een philosofie aan zou
stellen.
De periode, waarin deze Rudolf Steiner
gedachten bij een steeds
vasteren vorm krijgen, wordt in zijn „Lebensgang” geschilderd met

de volgende woorden:

„Es gliederten sich mir dazumal die wahre die Erschei-


Erkenntnis,
des Qeistigen in der Kunst und das sittliche Wollen im Menschen
nung

zu einem Ganzen zusammen. In der menschlichen Persönlichkeit muss-

te ich einen Mittelpunkt sehen, in dem diese unmittelbar mit dein


ganz

ursprünglichsten Wesen der Welt zusammenhangt. Aus diesem Mittel-

punkt heraus quillt das Wollen. Und wirkt dem das


in Mittelpunkt
klare Licht des wird das Wollen frei. Der
Geistes, so Mensch handelt
dann in Uebereinstimmung mit der Geistigkeit der Welt, die nicht aus

einer Notwendigkeit, sondern in der V erwirklichung des


nur
eigenen
Wesens schöpferisch wird. In diesem Mittelpunkte des Menschen wer-

den nicht aus dunkien Antrieben heraus, sondern aus „moralischen


Intuitionen” Tatenziele geboren, aus Intuitionen, die in sich so durch-

sichtig sind wie die Gedanken. So wollte ich durch das


durchsichtigsten
Anschauen des freien Wollens den Geist den der Mensch
linden, durch
als Individualiteit in der Welt i Durch die
s t. Empfindung des wahren
Schonen wollte ich den Geist schauen, der durch den Menschen wirkt,

wenn er
im Sinnlichen sich so betatigt, dass sein eigenes Wesen
er

nicht bloss geistig als freie Tat darstellt, sondern dass dieses sein
so,

Geisteswesen hinausfliesst in die Welt, die zwar aus dem Geiste ist,
aber diesen nicht unmittelbar offenbart. Durch die des
Anschauung
Wahren wollte ich den Geist 1 b e der sich in seinem eigenen
e r e n,

Wesen offenbart, dessen geistiger Abglanz die sittliche Tat und


ist,
zu dem das künstlerische Schaffen durch das Gestalten einer sinnli-

chen Form hinstrebt.


Eine „Philosophie der eine Lebensansicht der geist-
Freiheit”, von

durstenden, in Schönheit strebenden Sinneswelt, eine geistige An-

schauung der lebendigen Wahrheitswelt schwebte vor meiner Seele.”


Deze nieuwe vrijheids-philosofie echter
zou voorafgegaan moeten

worden door het


een grondige en systematische uiteenzetting van

standpunt ten
opzichte van de philosofie, die vrijwel geheel het
denken beheerschte, n.l. de philosofie Kant. Het
van probleem van

de kengrenzen, door Kant het


aan menscheiijk kenvermogen gesteld,
moest vóór alles worden behandeld. Zoo verscheen in 1891 van

Rudolf Steiner’s hand het honderd bladzijden tellende


nog geen

geschrift „Wahrheit und Wissenschaft” met den ondertitel: „Vorspiel


einer Philosophie der Freiheit”, waarvan de eerste zin uit het voor-

woord luidt: „Die Philosophie der leidet


Gegenwart an einem unge-
sunden Kant-glauben. Die vorliegende Schrift soll ein Beitrag seiner
zu

Ueberwindung sein”.

Kant’s grootheid was en is onaantastbaar. Levend in een tijd,


nog
waarin aan groote figuren waarlijk gebrek werkte hij als
geen was,

120
„der allseitig bestimmende und Éeherrschende Geist”, zooals Windel-

bewonderden hem. Fichte,


band hem noemt. De grootsten van zijn tijd
Schiller, Humboldt en
vele anderen spraken met de meest geest-
von

driftige woorden over zijn machtig genie.

In een tijdperk, waarin het idealisme tot ongekenden bloei kwam,

waarin een geestescultuur heerschte, die in de geheele wereldgeschie-


denis nauwelijks is geëvenaard, het Kant, die het menschelijk ver-
was

stand de grenzen aanwees, waarbinnen het kon werken. Wat builen

de mogelijkheid van het denkende verstand valt, behoort in het gebied


de moreele waarden. Ook deze kenbaar den mensch,
van zijn voor

zelfs ook bewijsbaar, maar niet bereikbaar voor


het denkende ver-

stand. Goddelijke wetten doordringen en beheerschen mensch en

wereld. In de menschelijke ziel spreken zij zich uit in het strenge gebod
van den plicht.

Naar de drieledigheid der zielevermogens, door Tetens aangege-

naar denken, voelen en willen, ordent Kant zijn onderzoekingen.


ven,

Drie kritieken schept zijn omvattende geest. De „Kritik der reinen

Vernunft”, die de van


het weten, van
het kennen bepaalt, de
grenzen

„Kritik der praktischen Vernunft”, onderzoekend de wetten van het

het zedelijke handelen als derde de „Kritik der Urteils-


willen, van en

kraft”, behandelend het gebied van het voelen, in de ziel tusschen

denken en willen zich uitbreidend.

Is voor
den mensch een weten mogelijk, dat boven de zintuigelijke
uitgaat? En hoe komt een zoodanig weten tot stand? Deze
ervaringen

wordt in de „Kritik der reinen Vernunft” gesteld, als de aller-


vraag

eerste naar
de mogelijkheid van synthetische oordeelen a priori.
vraag

Kant beantwoordt deze weliswaar bevestigend, maar zoo,


dat
vraag

tegelijk het gebied, het verstandelijke weten geldigheid heeft,


waarop
de grootste in de wiskunde, ook
beperktheid krijgt. Hoofdzakelijk nog

in de zuivere natuurwetenschappen en in de metaphysica ziet Kant de

gebieden, waarin het menschelijk verstand, krachtens een hem eigen,

geestelijk principe, kennende kan doordringen.


Geheel daarvan gescheiden is het gebied van
de moreele waarden.

Hier is de kenbaarheid afhankelijk van


het goddelijke principe, dat

als als imperatief in de menschelijke


plichtsgevoel, een categorische
ziel werkzaam is.

Waar Kant het geheele kenprobleem vanuit het bewustzijn beziet,


kan het niet anders of dit bewustzijn verschijnt in den loop der
ge-

dachtenontwikkeling als een afgescheiden geheel, staande tegenover

de wereld. Het is, als het omsloten door ondoor-


omgevende ware,
een

dringbaren wand, gevormd door de voorstellingen, die in dat bewust-

zijn ontstaan als spiegelingen van


al het zijnde.
Welke waarden hebben deze voorstellingen? Een zeer betrekkelijke
slechts, wanneer men
hen vergelijkt met dat, wat ze
voorstellen. Ze

geven
niet een werkelijkheid, doch slechts een beeld, een spiegelbeeld
daarvan. De werkelijkheid blijft dus onkenbaar. Kant komt hier tot

de het begrip het sich”, dat achter de


vorming van van „Ding an

voorstellingen werkzaam moet zijn.


Zoo lost zich het wereldbeleven voor den mensch in een twee-
op

voudigheid van geheel gescheiden gebieden. Om hem heen is de

onkenbare wereld het „Ding sich”, in hem het goddelijke


van an

gebod van den plicht.


Tusschen beide gebieden, als een scheidsmuur, de voorstellingen,
die zich vormen de van bewustzijn en wereld.
op grens

121
Men weet, hoe deze leer Kant zich verschillende denkers
van bij
verder ontwikkelde. Schopenhauer’s korte formuleering ~de wereld is

mijn voorstelling” kon zelfs populair worden.


Over Kant’s moreele kracht denke vooral
men niet gering. Zijn
zedelijk gebod: „Handle so,
alsob die Maximen deines Handlens
durch deinen Willen allgemeinen werden sollten” is
zum Naturgesetz
alleen begrijpen als de uitspraak die den
te van
iemand, diepsten
levensernst aan het hoogste idealisme paart. Maar toch is het een zede-

lijk gebod, dat zonder de groote religieuziteit, waaruit het geboren is,
iedere basis zou verliezen. Het innige Godsgeloof en de sterke moreele
wil daaruit die beide Kant’s gedachtenbouw-
ontspruitend, geven aan

werk eerst werkelijk inhoud. Vallen die beide krachten dan


weg, blijft
de criticus die scherp, maar toch niet scherp het ken-
over, genoeg,
bare van het onkenbare scheidt.
Dit had Goethe reeds bemerkt, toen hij, sprekend de „Grund-
over

irrtum Kant’s”, opmerkte, dat deze bestaat in het feit, dat Kant „das
subjektive Erkenntnisvermögen selbst als Objekt betrachtet und den

Punkt, wo subjektiv und objektiv zusammentreffen, zwar scharf, aber


nicht
ganz richtig sondert."

Voor Goethe de eerste welke krachten het die in


was
vraag, zijn,
dat subjectieve kenvermogen werken. Hij stelde zich die niet
vraag

als philosoof, maar als practisch natuuronderzoeker. Zijn opstel „die


Natur” geeft in dichterlijken schoonen vorm het antwoord. Niet de

mensch spreekt vanuit zijn subjectieve zijn over


de natuur, neen,
de

is het, die zich zelf in den mensch.


natuur uitspreekt
Rudolf Steiner formuleert deze tegenstelling in de woorden: „Das
ist der Gegenpol der Kantschen Weltanschauung. Bei Kant ist die

Natur im menschlichen Geiste; bei Goethe ist der menschliche


ganz

Geist ganz in der Natur, weil die Natur selbst Geist ist.” *)
„Wahrheit und Wissenschaft” zou
de philosofische weerlegging van

Kant brengen.
Al dadelijk in de „Vorrede” klinkt ons een machtige taal tegemoet.

Dit is niet de uitdrukkingswijze van iemand, die zijn eerste schreden

zet den moeilijken van het philosofische denken. Het is de


op weg

taal van een meester in de wereld der gedachten.


Eén alinea richt zich tegen de „Kritik der reinen Vernunft”. Wat

is waarheid? De afspiegeling van een realiteit, die buiten ons ligt in

den vorm van


ideeën? Of een vrij voortbrengsel van den mensche-

lijken geest? Zou de waarheid eigen bestaan hebben, wan-


ergens een

neer wij als mensch haar niet zelf voortbrachten? Wat is de opgave

van
het kenproces? Antwoord: het scheppen van een nieuw gebied,
dat eerst met de zintuigelijk wereld de volle werkelijkheid
gegeven

geeft. Het hoogste, waartoe de mensch in staat is, zijn geestelijk


scheppen, voegt zich organisch in het algemeen wereldgebeuren. „Der
Mensch ist dem Weltenlauf gegenüber nicht ein müssiger Zuschauer,

der innerhalb seines Geistes das bildlich wiederholt, was sich ohne

Zutun im Kosmos sondern der des


sein vollzieht, tatige Mitschöpfer
Weltprozesses; und das Erkennen ist das vollendetste Glied im Orga-
nismus des Universums.”
De alinea richt zich tegen de „Kritik der praktischen Ver-
volgende
nunft”. Ook de zedelijke wetten zijn niet te beschouwen als de afspie-

geling van iets, wat buiten ons ligt. Geen macht, die ons geboden

*j Rudolf Steiner, Die Ratsel der Philosophie.

122
die komende vanuit andere
oplegt, geen stem, in ons spreekt, een

wereld. Neen, ook idealen zijn eigen schepping.


onze zedelijke onze

der Wahrheit als Freiheitstat begründet somit


„Die Anschauung von

deren die vollkommen freie Per-


auch eine Sittenlehre, Grundlage
sönlichkeit ist.”

Klaar en duidelijk worden dan in de volgende hoofdstukken de

het Kant
gedachten ontwikkeld, die voeren tot blootleggen van
s

grondfout.
zal hier niet behandeld worden. Slechts de
Dit geheele proces
con-

clusie zij weergegeven.

Rudolf Steiner gaat uit van het onmiddellijk gegeven wereldbeeld,

waarin niets door een begrip, welk dan ook, is bepaald. Tegen-
nog

stof bewust of onbewust, komen niet


stellingen van en
geest, van nog

Alles is daarin verschijnsel, ook wat in de ziel zich openbaart,


voor.

ja, ook het bewustzijn zelf.

wereldbeeld worden gezocht naar


In dit onmiddellijk gegeven
moet

een vast punt. Naar een gebied, dat zich wezenlijk onderscheidt van

vindt als het denken. Dit onderscheidt


al het andere. Men zoodanig
al het andere reeds daardoor, dat het zelf voortbrengen.
zich van wij
Het wereldbeeld om ons heen vinden wij als aanwezig, als be-
gegeven

staande zonder toedoen. Maar ook in ons


vinden wij voorstellin-
ons

gewaarwordingen, gevoelens, impulsen als aanwezig, opgewekt


gen,
Alleen het denken maakt uitzon-
buiten ons toedoen om. hierop een

Maar
dering. Dit bestaat slechts tengevolge van onze eigen activiteit.

het heeft ander kenmerk. Het wordt niet gevormd door een
nog een
die los
activiteit, die alleen zichzelf beschouwd beteekenis heeft,
op
den overigen wereldinhoud. Neen, de geheele gegeven
zou zijn van

wereldinhoud kan in die activiteit Het is een activiteit, „wo


opgaan.

der Inhalt der Welt selbst in diese Tatigkeit eingeht


.
.—,
~ 1 .. ...1.
.

1
Ij

denkende stand tusschen de twee


Zoo komt een vereeniging tot

door de de be-
deelen van het wereldbeeld, die uitgangspunten van

schouwing kunstmatig waren ontstaan.

Het denken leeren we verder kennen als vormend, gestalte gevend

in den oorspronkelijk chaos van


beginsel, systeem brengende gegeven

het wereldbeeld. Eerst door dit vormende denken komt de werke-

stand. De onvolledige waarin het wereldbeeld voor


lijkheid tot vorm,

verschijnt, wordt omgevormd door het menschelijke denken.


ons

Berufe des die Grundgesetze der


„Es gehort somit zum Menschen,
Welt. die sonst alles Dasein beherrschen, aber nie selbst zum
zwar

in das Gebiet der erscheinenden Wirklichkeit


Dasein kommen würden,
Das ist das Wesen des Wissens, dass sich in ihm der in
zu versetzen.

der Realitat nie aufzufindende Weltengrund darstellt.


objektiven
Unser Erkennen ist bildlich gesprocheh ein stetiges Hineinleben

in den Weltengrund.”
Van hier verder de wereld der levende ideeën,
nu
gaat de weg naar

Wis-
die de ~Philosophie der Freiheit” schenkt. Wat in „Wahrheit und
één slag, als het
senschaft” als centrale geestelijke ontdekking met

ware, werd onthuld, vormt het uitgangspunt van een ontwikkelings-

die, doorgemaakt in het bewuste gebied van de denkende ziel,


gang,

in het den mensch.


diep ingrijpt geheele wezen van

ieder eigen dan hij zelr


Het dogmatische, starre denken, aan meer

wordt door het steeds doorleven en


vermoedt, overwonnen
weer

de die de „Philosophie der Freiheit


doorvoelen van denkbeelden,
in groeiende ontwikkeling brengt. De naar waarheid zoekende ziel

123
gaat zich steeds meer denkende bewegen in die wereld, waar
de ideeën
als levende krachten werkzaam zijn.

Met de
„Philosophie der Freiheit” vangt een nieuwe periode in den
ontwikkelingsgang van het menschelijke streven naar wijsheid aan.
Dit streven wordt tegelijk de vrijheidsweg van de denkende ziel, die
in onzen tijd in de menschen ontwaakt. Denkende vindt de mensch
het gebied, vrijheid zich ontwikkelen kan. De
waarop zijn vrij wor-

dende mensch vindt zijn samenhang met waaruit de


een
wereld, van

geestelijke moreele in ziel kunnen binnenstroomen.


en impulsen zijn
Hij herkent deze impulsen als dezelfde, die zich in het natuurgebeuren

openbaren. De kloof, die beleefd werd tusschen mensch en natuur,


wordt denkend overbrugd.

Op twee fundamenteele vragen is de „Philosophie der Freiheit”

opgebouwd. Het voorwoord, dat in 1918 aan den nieuwen druk werd

toegevoegd, stelt deze beide vragen aan den aanvang van het geheele
werk. De eerste is die de mogelijkheid mensche-
vraag naar om „het
lijk wezen zoo te beschouwen, dat die beschouwing een
steunpunt kan
zijn voor
al het andere, wat tot den mensch kan komen door eigen

beleven of door wetenschap, waarvan hij echter het gevoel heeft, dat
het zichzelf niet kan steunen”. De tweede is die de
vraag naar vrijheid.
Heeft de mensch als willend of vrijheid illusie?
wezen vrijheid is een

Deze beide hangen ten nauwste elkaar


vragen met samen.

Het antwoord dat in de „Philosophie der Freiheit”


echter, gegeven
zal worden, is niet een antwoord in theoretischen zin.
Wie verwachten zou door het lezen van dit boek
op een gegeven

oogenblik het antwoord in zonder kunnen


zijn weten meer te opne-

men, moet bedrogen uitkomen. Want de bedoelde hangen


vragen

zoozeer met het wezen van


den mensch dat een werkelijk
samen,
antwoord alleen door de innerlijke verandering, die de mensch zelf

doormaakt, gegeven kan worden.


Het antwoord is een daad, die volbracht moet worden in de eigen
ziel. Een ontwikkelingsdaad.
Men kan de buiten den mensch zeker
over liggende natuur een

weten hebben. Dit weten heeft waarde voor het ©ogenblik, waarop

het tot stand komt. Heeft het betrekking het mechanische gebeu-
op

ren buiten ons, dan heeft het ook blijvende waarde. Tracht het echter

iets vast te stellen over het levende natuurgebeuren, dan zal het zich

voortdurend moeten
wijzigen. ~Die Vernunft”, zegt Goethe, „ist auf
das der Verstand auf das Gewordene angewiesen; be-
Werdende, jene
kümmert sich nicht: wozu? dieser fragt nicht: woher? Sie erf reut
sich Entwickeln, wünscht alles damit
am er festzuhalten, es nutzen

könne.”

Waar het al niet is zonder hebben


mogelijk een weten meer te om-

trent al het levende in de natuur, maar het menschelijke denken mee

moet groeien met die natuur zelf en in dat meegroeien eerst de ver-

schijnselen kan begrijpen, daar is het eerst recht niet mogelijk de

verhouding van den mensch tot de hem omgevende natuur met vast-

staande begrippen te bepalen.


Die verhouding kan alleen in den mensch zelf en wel in ieder afzon-

derlijk als vrucht geboren


van een innerlijk ontwikkelingsproces
worden.
Ook hierop het voorwoord. „Es wird nicht eine theoretische
wijst
Antwort die einmal bloss als Gedacht-
gegeben, man, erworben, vom

nis bewahrte Ueberzeugung mit sich tragt. Für die Vorstellungsart, die

124
diesem Buche zugrunde liegt, ware eine solche Antwort nur eine

scheinbare. Nicht eine solche fertige, abgeschlossene Antwort wird

gegeben, sondern auf ein Erlebnisgebiet der Seele wird verwiesen, auf
dein sich durch die innere Seelentatigkeit selbst in jedem Augen-
blicke, in dem der Mensch dessen bedarf, die Frage erneut lebendig
beantwortet.”

Aldus is de „Philosophie der Freiheit” een dien de zoeken-


weg,
de ziel Een arbeid. leder hoofdstuk
moet gaan. weg van innerlijken
als een mijlpaal, aanduidende een ontwikkelingsphase.
Door een reeks van zielegebeurtenissen wordt de geheele ge-
weg

vormd. Met elkaar zijn zij reeds verbonden door de organische wet-

matigheid, die al het levende, groeiende doordringt. Bovendien


nog

zijn zij tot een machtig geheel vereenigd door de hooge, moreele
kracht, die ieder onderdeel tot geestelijke substantie maakte.

De geheele menschelijke ziel met alle krachten, die daarin te ont-

wikkelen zijn, wordt bij dit ontwikkelingsproces betrokken.

Denkende treedt zij binnen in de klare gedachtenvormen, die


op

natuurlijke wijze met elkaar samenhangen, telkens weer


uit het geheel
ontspruitend, zooals blad na
blad aan
den plantensteel ontkiemt.

Voelende beleeft de ziel de schoonheid, die zich in den harmoni-

schen bouw van


dit geestelijk-levend organisme openbaart. Ware

kunstzin opent het het diepe dat in deze verbor-


oog voor mysterie,
wetten leeft.
gen

Willende verwerkelijkt de ziel de moreele impulsen, die haar tege-

moet stroomen. In vrijheid scheppend vindt zij zich aan het einde

van
den
weg.
Het is onmogelijk in het kort weer te de geheele ont-
om geven

wikkeling der problemen, zooals de „Philosophie der Freiheit” die

brengt.
Op enkele hoofdmomenten echter de aandacht worden
moge ge-

vestigd.
Uit twee deelen bestaat het werk. Het eerste gedeelte behandelt een

„Wissenschaft der Freiheit”, het tweede gedeelte spreekt over „die


Wirklichkeit der Freiheit”.
Al in het
dadelijk begin wordt gewezen op de fundamenteele fout,
die bij het zoeken naar
de oplossing van het vrijheids-probleem her-

haaldelijk werd gemaakt, n.l. het niet acht slaan het feit, dat de
op
mensch niet alleen bepaalde daden verricht, volgens een in hem of

buiten hem werkend motief, maar dat hij ook een weten kan hebben

omtrent de motieven, die hem tot zijn daden leiden. Langen tijd
hebben de meest verschillende wereldbeschouwingen zich met de
de vanuit het
vraag naar menschelijke vrijheid bezig gehouden ge-

zichtspunt van
de keuze-vrijheid. Spinoza gaf deze een
z.g. op vraag

antwoord, dat ondanks alle na hem komende philosofen nog


altijd,
juist vanuit het gezichtspunt het der keuze-vrijheid, als
van vraagstuk
voorbeeldig beschouwd moet worden. Volgens hem wordt alles, wat

geschapen is, door uiterlijke factoren beheerscht. God, die alleen bestaat
uit de noodzakelijkheid is omdat hij uit
van zijn eigen natuur, vrij,
niets anders bestaat. De mensch echter, evenals andere geschapen
is omdat in hem andere krachten werken dan
wezens, onvrij, nog

zulke, die alleen met zijn eigen noodzakelijke natuur samenhangen.


De mensch kan wel in den waan leven, vrij te zijn, maar
in werkelijk-
heid is hij het niet.
In het eerste hoofdstuk van
de „Philosophie der Freiheit” gaat

125
Rudolf Steiner, zooals gezegd, in de dwaling, die in een dergelijke
op

verborgen is. Hij uiteen, hoe het bewust geworden


opvatting zet

motief van de handeling de uit het denken geboren verbinding geeft


tusschen den handelenden en den naar kennis zoekenden mensch. Men
heeft steeds in tweeën gesplitst, wat een
ondeelbaar geheel is, n.l. den

mensch.

„Den Handelnden und den Erkennenden unterschied man,


und

leer
ausgegangen ist dabei nur der, auf den es vor allen andern Dingen
ankommt: der aus Erkenntnis Handelnde.”
Wanneer de mensch n.l. de motieven van zijn daden denkende

leert kennen, dan zal het hem mogelijk zijn te onderscheiden tusschen
zulke motieven, die zulke, die hem vrij laten. Met
dwingend zijn en

het inzicht, dat motieven die den mensch dwin-


er bestaan, voor
geen

gende noodzakelijkheid hebben, is een belangrijke schrede afgelegd.


De mensch kan denkende tot het inzicht komen, welke wijze een
op

besluit in hem gevormd wordt.

Wat is echter de van dat menschelijk denken?


oorsprong

Er is reeds den alle philosofie. De


gewezen op oorsprong van

wereld geeft aan de menschelijke ziel steeds raadsels op, die de ziel

zich uit tracht te beantwoorden. Wat ons uit de wereld als gege-
van

ziel in de wereld zoekt, komt niet


ven tegemoet treedt, en wat onze

elkaar Men voelt zich als mensch staande tegenover


met overeen.

de wereld. Een tegenstelling. Ik en Wereld, rijst op.

Het overbruggen van die tegenstelling bepaalt eigenlijk het geheele

streven van
den mensch.

Hoe is die overbruggen? Alleen door de gedachten,


tegenstelling te

dien wereld-inhoud kunnen


die in onze
ziel omtrent gevormd worden,
weder de samenhangen tusschen Ik en
Wereld tot stand worden ge-

bracht. Op welke wijze echter kan de wereld-mhoud in onze gedach-


leven? Ziedaar die in Goethe s zin positief kan worden
te een vraag,
schoe-
beantwoord. In Goethe’s opstel „die Natur’’ spreekt hij in een

de samenhangen tusschen mensch en natuur


nen, dichterlijken vorm

uit. De natuur
leeft en
werkt in den mensch evenals de mensch in de
Het natuurwezen in zooals Rudolf Steiner het noemt,
natuur. ons,
können die Natur fin-
moet worden gevonden. ~Wir ausser uns nur

den, wenn wir sie in uns erst kennen.

de mensch denkende
Wanneer men tot
de ervaring is gekomen, dat
de tusschen zich zelf de wereld kan overbruggen,
tegenstelling en

die hem houden, die naar de


dan is de volgende vraag, bezig moet

wijze, waarop
het denken in hem tot stand komt.

Eén is daarbij direct opgevallen. Waar de mensch tegenover


ding
zintuigelijke waarneming min of meer passieve verhouding
zijn een

anders. Het denken kan alleen


heeft, is dit bij het denken geheel
de eigen activiteit. Wanneer de
tot stand komen tengevolge van

mensch gade slaat zich daaromtrent


een bepaalde gebeurtenis en ge-

dachten vormt, zijn die gedachten het product van zijn eigen innerlij-
ken arbeid. Op dit feit, dat wij het zelf zijn, die onze gedachten
in het
voortbrengen, berust het juist, dat wij het voortbrengen ervan

niet bemerken. Komt men er echter toe, het denken


gewone bewustzijn
wel gade te slaan, dan is men bij een der belangrijkste punten van

het kenproces aangekomen. Men leert het denken kennen als datgene,
activiteit. „Es ist
waarin men
als mensch leeft met zijn diep-eigen
also zweifellos: in dem Denken halten wir das Weltgeschehen an

dabei sein zustandekommen


einem Zipfel, wo wir mussen, wenn etwas

126
soll.” Door onze eigen activiteit wordt een tegenbeeld geboren van

datgene, wat de waarnemingen over


den mensch leveren. Dit tegen-

beeld vormt zich echter geheel uit de kracht van het denken. Dit
denken berust op zich zelf. Het is „ein Prinzip, das durch sich selbst

besteht”, of zooals het een andere plaats gezegd wordt: „das


op

Denken ist eine Tatsache”.

Uit het denken worden de begrippen en ideeën geboren. Die be-

grippen en ideeën worden aan de waarneming toegevoegd.


Behoort de waarneming echter tot de werkelijkheid? Met deze

heeft zich het philosofisch denken van de menschheid geduren-


vraag

de meer dan een eeuw bezig gehouden. Zooals boven aangeduid, werd
onder den invloed van
Kant door velen dat de waar-
aangenomen,

neming slechts subjectieve waarde heeft.

Rudolf Steiner geeft een


ander antwoord. Weliswaar treden de

waarnemingen om te beginnen op een subjectieve wijze in het bewust-

zijn, maar
iedere poging om te bewijzen, dat zij dientengevolge niet

ook een objectief karakter zouden hebben, moest mislukken. Uitvoe-

rig schildert de „Philosophie der Freiheit” de gewoonlijk gevolgde


bewijsvorming en toont tegelijk daarbij de fouten aan. Eén der voor-

naamste hangt samen met de verkeerde splitsing, die men gewoonlijk


maakt tusschen dat, wat bij het kenproces subjectief en dat, wat

objectief is. Daarbij wordt gewoonlijk over het hoofd gezien, dat de

tegenstelling subjectief-objectief eerst vanuit het denken wordt ge-

vormd. Het denken staat dus boven die tegenstelling. Het is, zooals

Rudolf Steiner het uitdrukt: „jenseits von Subjekt und Objekt”.


Dit denken treedt intuïtief in de ziel De verhouding, die het
op.

denken tot de waarneming heeft, kan vergeleken worden met de ver-

houding van
het waken tot het droomen. Het licht, dat denkende in
de ziel belicht als het het schemerdonker de
optreedt, ware van

waarnemingen.
In dit geestelijk ontwaken vindt men de werkelijkheid als gevormd
uit de beide zijden, die de werkelijkheid vertoont: en
waarnemen

denken. „Die Wahrnehmung ist also nichts Fertiges, Abgeschlossenes,


sondern die eine Seite der totalen Wirklichkeit. Die andere Seite ist
der Begriff. Wahrnehmung und Begriff eines Dinges machen erst das

ganze Ding aus.”

Onze is de oorzaak
geestelijke organisatie van een dergelijke split-
sing tusschen begrip. De synthese beide
waarneming en van moet

daarom ook weer uit onze geestelijke activiteit geboren worden.


Nu neemt de mensch niet alleen denkende aan
het wereldgebeuren
deel, ook het voelen speelt een
groote rol en wel in dien zin, dat,
door het denken het wereldgebeuren als
waar
wij zoodanig meema-

ken, dus de wereld verbonden zijn, door het voelen


met wij op ons

zelf terug gevoerd worden en wij dus ons zelf als persoonlijkheid
beleven. Tusschen dit meeleven met het wereldgebeuren het bele-
en

individueele
ven van ons
zijn ontwikkelt zich het geheele menschelijke
bestaan. De menschelijke persoonlijkheid zal des te grooter zijn naar-

mate
zij met hare gevoelens hooger reikt in de gebieden van het
ideëele.

Op een verrassende wijze wordt de vraag naar de kengrenzen door


Rudolf Steiner beantwoord.
Het geheele is niet iets, door de wereld wordt
kenproces wat ge-
eischt. ledere mensch moet met zich zelf uitmaken, in hoeverre hij de
antwoorden de
op levensvragen in zijn eigen denken zal ontwikkelen.

127
„Die Dinge verlangen keine Erklarung”. Zij bestaan op hun wijze en

hangen met elkaar samen volgens bepaalde wetten, die de mensch


denkende kan vinden.

Nergens is in het geheele kenproces een


punt te vinden, dat aanlei-

ding zou kunnen geven tot het opstellen van bepaalde grenzen aan

het kenvermogen.
— o

„Die Vorbedingungen Entstehen des Erkennens sind also


zum

d u r c h und f ü r das !ch. Das Letztere gibt sich selbst die Frage des
Erkennens auf.”

Aldus komt Rudolf Steiner die door


tot een wereldbeschouwing,
hem een monistische wereldbeschouwing genoemd wordt, waarin rea-

lisme en idealisme tot een hoogere eenheid worden vereenigd.


Het realisme beschouwt de wereld als een som van waarnemingen,

waaraan een volledige werkelijkheidsgraad wordt toegekend. Het


idealisme ziet als het geheele wereldproces som
uitgangspunt van een

van geestelijke krachten, die zich in den vorm van ideeën kunnen

openbaren.
Het door Rudolf Steiner monisme vat beide samen,
door er
gegeven

te dat waarneming plus idee de volle werkelijkheid


op wijzen, eerst

geeft.
Het motto van de „Philosophie der Freiheit” luidt: „Seelische Beob-

achtungs-Resultate nach naturwissenschaftlicher Methode”.


Inderdaad hier van een natuurwetenschappelijke methode wor-
mag
de
den gesproken. Het uitgangspunt van vrijheids-philosofie is gege-

ven in de onbevangen waarneming. Een waarneming, die nu niet alleen

den wereld-inhoud wordt die ook


op uiterlijken toegepast, maar nu

den kennis zoekenden


gericht wordt op den ziele-inhoud van naar

mensch. Bij een dergelijke natuurwetenschappelijke methode rijst het

denken in het de ziel als alles, door


evenzeer gebied van op, wat

middel de zintuigen wordt


van waargenomen.

J
..

Waar het eerste deel de „Philosophie der Freiheit” een vrij-


van

heidswetenschap bedoeld te zijn, wordt het tweede deel tot een philo-
sofischen de vrijheid toe. De werkelijkheid
ontwikkelingsgang naar

der vrijheid is nu het onderwerp.


Door het begrip, door de idee verbindt de menschelijke geest zich-

zelf de buitenwereld, die hem in den vorm van waarnemingen


met

tegemoet treedt. Naast de begripvormende denkkracht, zijn gevoel


en wil de belangrijkste krachten, die in de ziel werken. Ook zij hebben
b.v. de gevoels-
aanleiding gegeven
tot bepaalde philosofieën, zoo

mystiek en de wilsphilosofie. In beide kan echter slechts een gedeelte


van de werkelijkheid beleefd worden.

Degene nu, die zich in den zin van


de „Philosophie der Freiheit

kennen, wil beide


ontwikkelt, leert een denken waarin gevoel en

kunnen leven, zonder dat daardoor de werkelijkheid verloren gaat.

Wie het denken als intuïtie leert beleven, zal het


een geestelijke ge-

voels- en wilsaandeel, dat de ziel aan een zoodanige intuïtie heeft,

onrecht behoeven aan te doen. Een dergelijke intuïtie heeft een


geen

zuiver geestelijken inhoud. Het geheele uit intuïtie geboren denkproces

verloopt in het zuiver geestelijke. Daaruit blijkt, dat het niet geboren
kan het den mensch. Dit heeft
zijn uit physieke organisme van geen

beteekenis voor
de totstandkoming ervan. Een zuiver geestelijk proces

kan niet door een physiek organisme bewerkstelligd worden.

128
Handschrift van Rudolf Steiner
welke beteekenis dat physieke organisme
De vraag rijst echter op,
den aard het denken niet te maken
dan wel heeft. Hoewel het met van

het ik-be-
heeft, is het toch noodzakelijk bij de totstandkoming van

dat zich uit dit denken vormt. In het gebied van het eigen-
wustzijn,
ik. Het ik-bewustzyn kan echter
lijke denken leeft het menschelijke
het lichamelijke organisme
eerst ontstaan door de samenhangen met

van den mensch.


,

komen ook de wilsdaden van den


Uit dit lichamelijke organisme
mensch. .
,

wilsdaden
Van de grootste beteekenis is het nu, na te
gaan,
hoe die

den eenen- en met het denken


met het menschelijke organisme aan

aan den anderen kant samenhangen.


_

schildert de „Philosophie der rreiheit


Twee dingen zoo
ons

n.l. het motief de drijf-


komen voor die wilsdaad in aanmerking, en

factor behoorende de voorstellingen of


veer.
Het motief is een tot

onmiddellijk met het mensche-


begrippen, de drijfveer hangt meer

Ifjke organisme samen. Het motief heeft waarde voor de meer óogen-

het willen, de drijfveer daarentegen meer


blikkelijke bepaling van

het karakter het individu.


met blijvende van

Zulke drijfveeren kunnen van verschillenden aard zijn. De eenvou-

digste zijn zulke, die zonder meer


aansluiten bij de zintuigelijke waar-

neming. Honger behooren daartoe. Voor de hoogere


en
geslachtsdrift
kan zich zekere tact, goede zedelijke smaak ont-
zintuigen een
een

wikkelen.
Ook kan de de daad zich onmiddellijk aansluiten aan
drijfveer tot

het gevoelsleven. Gevoelens als medelijden en dankbaarheid, schaam-

te en berouw kunnen tot bepaalde handelingen aanleiding geven.

In de derde kan de drijfveer de handeling aansluiten


plaats tot

gedachten voorstellingen. Daar de hoogste trap van


aan bepaalde en

het individueele leven het denken is, heeft men in de intuïties, waarin

dat denken zich vertoont, de eigenlijke motieven te zien voor het mo-

willen. deze vallen, zooals duidelijk is, motief en


reele Op hoogte
drijfveer geheel samen,

Rudolf Steiner ontwikkelt hier het begrip van de moreele intuïtie.

Hiermede bevindt hij zich lijnrecht tegenover het zedelijkheidsprin-


Kant. dasz die Grundsatze deines Handelns
cipe van „Handle so,

für alle Menschen geiten können.” Dat is het zedelijkheidsbeginsel


van Kant. Rudolf Steiner zegt hiervan: ~Dieser Satz ist der Tod aller

individuellen Antrieben des Handelns. Nicht wie alle Menschen

handeln würden, kann für mich massgebend sein, sondern was


für mich

in dem individuellen Falie ist.” Men kunnen meenen,


dat
zu tun zou

hierdoor gepredikt worden het recht zich uit leven naar


zou van vrij te

een willekeurigen aanleg. Uit het geheel van


de vrijheids-philosofie
echter het tegendeel. Maar wordt de nadruk gelegd, dat
blijkt er
op

iedere menschelijke moraal ten slotte een


individueele zijn moet, om-

dat de mensch nu eenmaal in de ontplooiing van zijn individualiteit

eerst_zijn geestelijk menschzijn bereikt.


„Das Individuelle in mir ist nicht mein Organismus mit seinen Trie-

ben und Gefühlen, sondern das ist die einige Ideenwelt, die in diesem

Organismus aufleuchtet. Meine Triebe, Instinkte, Leidenschaften be-

griinden nichts weiter in mir, als dass ich zur allgemeinen Gattung
Mensch gehore; der Umstand, dass sich ein Ideelles in diesen Trieben,
Leidenschaften und Gefühlen auf eine besondere Art auslebt, begrün-
det meine Individualitat. Durch meine Instinkte, Triebe bin ich ein

129

Rud. Steiner 9
Mensch, von denen zwölf ein Dutzend machen; durch die besondere
Form der Idee, durch die ich mich innerhalb des Dutzend als Ich
bezeichne, bin ich Individuum."
Een waarlijk groote opvatting de menschelijke
over vrijheid spreekt
ook uit de volgende woorden:

„Eine Handlung wird als eine freie empfunden, soweit deren Grund
dem ideellen Teil meines individuellen Wesens
aus hervorgeht, jeder
andere Teil einer Handlung, gleichgültig, ob er aus
dem Zwange der
Natur oder aus der Nötigung einer sittlichen Norm vollzogen wird,
wird als u n f r e i empfunden.
Prei ist der Mensch, insofern in seines Lebens
er jedem Augenblicke
sich selbst in der Lage ist. Eine sittliche
zu folgen Tat ist nur m e i n e

Tat, wenn sie in dieser Auffassung eine freie genannt werden kann.”

Samengevat worden de grondslagen voor het leven van den vrijen


mensch in de woorden:

~L e b e n in der Liebe zum


Handeln und Lebenlassen im
Verstandnisse des f remden Wollens ist die Grundmaxime der f reien
M e n s c h e n.”

Op een
grootsche wijze wordt hier de mensch geschilderd op weg
naar
de vrijheid toe. De vrijheid is niet een abstract ideaal, over welks
bestaan men redetwisten kan, maar
het is een doel, dat aan het einde

staat van den ontwikkelingsgang van iederen werkelijk geestelijken


mensch.

„Wer von uns kann sagen, dass er in allen seinen Handlungen


wirklich frei ist? Aber in jedem von uns wohnt eine tiefere Wesenheit,
in der sich der freie Mensch ausspricht.
Aus der Freiheit der Unfreiheit
Handlungen und setzt sich unser

Leben zusammen. Wir können aber den Begriff des Menschen nicht zu

Ende ohne auf den freien Geist


denken, als die reinste Auspra-
der menschlichen Natur kommen. Wahrhaft Menschen sind
gung zu

wir doch nur, insofern wir frei sind.


Das ist ein Ideal, werden viele Ohne Zweifel,
sagen. aber ein sol-
ches, das sich in unserer Wesenheit als reales Element die Ober-
an

flache arbeitet.”

Wederom vertoont zich hier een scherpe tegenstelling met Kant s

opvatting omtrent de zedelijkheid.


„Wenn Kant von der Pflicht sagt: „Pflicht! du erhabener
groszer
Name, der du nichts Beliebtes, bei sich
was Einschmeichelung führt,
in dir fassest, sondern der du „ein Gesetz
Unterwerfung verlangst,"
aufstellst. dem alle
.
~
vor Neigungen verstummen, wenn sie gleich
im geheimen ihm erwidert der Mensch dem
entgegenwirken”, so aus

Bewusstsein des freien Geistes: Freiheit! du freundlicher, menschlicher


Name, der du alles sittlich mein Menschentum
Beliebte, was am meis-
ten würdigt, in dir fassest, und mich zu niemandes Diener machst, der
du nicht blossein Gesetz sondern
aufstellst, abwartest, was
meine sitt-
liche Liebe selbst als Gesetz erkennen weil sie aufer-
wird, jedem nur

zwungenen Gesetze gegeniiber sich unfrei fühlt.

Das ist der Gegensatz bloss und freier Sitt-


von gesetzmassiger
lichkeit.”
In het door Rudolf Steiner de
vertegenwoordigde monisme zijn
zedelijke geboden dus menschelijke gedachten. De zedelijke wereld-
orde is den monist dus noch zuiver
voor een afspiegeling van een

mechanisch natuurlijke orde, noch een buitenmenschelijke wereld-


orde, „sondern durchaus freies Menschenwerk”.

130
ideaal Zooals het in de
leder mensch is tot dit hooge geroepen.

der Freiheit” heet: „Jeder von uns


ist berufen zum freien
„Philosophie
Rosé werden”.
Geiste, wie jeder Rosenkeim berufen ist, zu

Een de allerschoonste begrippen, die ooit in de philosohe


van ge-

dat De moreele phantasie is


vormd zijn, is van de moreele phantasie.
de bron voor het handelen van hem, die werkelijk vrij is. Zooals de

door de kracht de uit de wereld ideeën


mensch van phantasie van

komt, zal hij ook het


tot bepaalde gevormde voorstellingen zoo op

door de werkelijk scheppend kunnen


moreele gebied phantasie
worden.

productief is de mensch, die over moreele phantasie


Zedelijk
beschikt.
De scheppende mensch bouwt dus mede aan een steeds
zedelijke
wordende moreele werkelijkheid. Het kenproces, dat in het eerste deel

besproken wordt in het moreele


van de vrijheids-philosofie is, nu

verder ontwikkeld. Doordat de mensch zich door het denken, dat in

hem opstaat, de waarneming verbindt, vormt zich eerst werke-


met

lijkheid. Wanneer dit denken uit de moreele phantasie geboren wordt,


de waarde het
zal deze nieuw gevormde werkelijkheid zedelijke van

dit heelal niet als werkende


heelal verhoogen. lets, wat in tevoren

kracht zal door den zedelijk productieven mensch


aanwezig was, nu

worden toegevoegd.
In een voordracht, die Rudolf Steiner hield ter gelegenheid van

het openbare anthroposophische congres,


Augustus-September 1921,
werd deze hooge opgave van den mensch op de volgende wijze ge-

formuleerd :

„Wirklichkeit ist etwas, was


durch das Erkennen wird. Wirklich-

keit ist nicht etwas, was


wir suchen mussen. Wirklichkeit ist etwas,

was wir erzeugen, an dem wir erzeugenden Anteil nehmen; und das
Geheimnis des Menschen besteht darinnen, dass, indein er geboren
ihn eine Welt die nicht volle Wirklichkeit ist, und dass
wird, umgibt,
er
dazu geboren wird, zu dem, was sich ihm da darstellt in der ausse-

ren sinnlichen Erscheinung, etwas hinzuzubringen, was nur


in seinem

Inneren aufgeht.”

„Der Erkenntnisprozess ist dasjenige, zu dem sich der Mensch

erheben muss, damit Wirklichkeit in seiner Welt enthalten sei.”

Hierdoor kan het menschelijk leven eerst zijn eigenlijke waarde

krijgen; voor een pessimistische levensopvatting kan plaats meer


geen

zijn. Pessimisme kan slechts als een


individueele eigenschap beschouwd
worden. Een pessimistisch wereldbeeld kan uit een in vrijheid den-

kenden menschelijken geest nooit geboren worden.

Het de wilsvrijheid is geheel verplaatst het


vraagstuk van naar

andere vraagstuk: „Wat is de eigenlijke aard van


het menschelijk
denken?” Door dit denken te vinden in de wereld van het bovenzin-

de de mensch als
nelijke, is tegelijk op plaats gewezen, waar geeste-
heeft. Wanneer willen vanuit
lijk wezen eigenlijk zijn woonplaats zijn
die bovenzinnelijke wereld drijfveeren motieven leert ontvan-
zijn en

gen, dan zal de mensch een uit vrijheid handelende mensch kunnen zijn.
„Soll Freiheit sich verwirklichen, so muss in der Menschennatur

das Wollen dem intuitiven Denken getragen sein; zugleich aber


von

ergibt sich, dassein Wollen auch von


anderem als von
der Intuition

bestimmt werden kann und nur in der aus der Menschenwesenheit er-

fliessenden freien Verwirklichung der Intuition ergibt sich das Sitt-

liche und sein Wert.”

131
Een zoodanige vrijheid zal eerst langzaam en geleidelijk in de

wereld kunnen ontstaan. Geen mensch is op het oogenblik geheel en

al een vrije persoonlijkheid, maar


evenmin behoort eenig mensch
ge-

heel en al tot het menschengeslacht zonder Naar de dat


meer. mate,

de vrije persoonlijkheid zich ontwikkelt, zal de zedelijke waarde van

de totale menschheid toenemen.

„Das sittliche Leben der Menschheit ist die Gesamtsumme der mo-

ralischen Phantasieerzeugnisse der freien menschlichen Individuen.


Dies ist das Ergebnis des Monismus."

Dat aan een dergelijken ontwikkelingsweg de geheele menschelijke


ziel deelnemen, kan uit dit overzicht
moet schetsmatige duidelijk zijn
geworden. Rudolf Steiner spreekt er over,
hoe het intuïtieve karakter

van het denken „erlebend” moet worden begrepen. Dit wil dus tege-
lijk dat het inzicht, dat in het intuïtieve denken het
zeggen, moment

van de vrijheid ligt, dus ook beleefd moet worden. Zoo kan vrijheids-

philosofie tegelijk als een kunst ontwikkeld worden. Geheel aan het
einde van
het werk leest men dan ook den zin: „Wie sich die Philo-

sophie als Kunst zur Freiheit des Menschen verhalt, die letzere ist,
was

und ob wir ihrer teilhaftig sind oder es werden können: das ist die

Hauptfrage meiner Schrift." De laatste woorden zijn: „Man muss sich


der Idee erlebend gegenüberstellen können; sonst
gerat man unter

ihre Knechtschaft."

Goethe’s Wereldbeschouwing.

De tijd, waarin de vrijheidsphilosofie ontstond, valt vrijwel samen

met den tijd, waarin Rudolf Steiner zich met Goethe's wereldbeschou-

wing bezig hield. Het zeer intieme contact, dat de


jonge student in
de Weensche jaren met Carl Julius Schröer had, was dikwijls aanleiding
tot de verdere ontwikkeling van
de problemen, die in Rudolf Steiner’s
ziel Goethe’s
naar aanleiding van natuurwetenschappen waren gerezen.

Het was ook op aanbeveling van Schröer, dat Rudolf Steiner werd

uitgenoodigd door professor Kürschner, om in de groote Goethe-

uitgave van de „Deutsche National Literatur” de natuurwetenschap-


pelijke werken uit te geven en in te leiden. Toen vrij spoedig daarop
de uitnoodiging kwam om het Goethe-archief in Weimar mede
aan

te werken, kreeg Rudolf Steiner nieuwe


een mogelijkheid om nog

dieper in de geheele bijzondere wijze, Goethe de natuur bezag,


waarop

door te dringen.
Reeds in de studentenjaren was het voor Rudolf Steiner een groot
probleem, hoe de wereld het het
over van levende, van organische
zou moeten worden nagedacht. Bij Goethe vindt beschou-
hij nu een

wingswijze, waardoor dit probleem tot op aanmerkelijke hoogte wordt


opgelost. De denkwijze degenen, die in dien
van tijd leiding gaven

op wetenschappelijk gebied, maakte het niet mogelijk, verder te

komen dan tot gedachten over


de levenlooze natuur. Goethe echter
bleef niet zulke bracht hen
bij gedachten staan, maar tot een zoodanig
innerlijk leven, dat zij toegang konden vinden in de wereld van het

organische. De ideeën werden in Goethe’s geest tot „Ideengestaltun-


Tegenover elkaar de „lebendige waarin
gen . staan Ideengestalt",
Goethe het organische kon opvatten de waarin
en
„ungestaltete Idee”,
slechts het anorganische gekend kon worden.
In den Rudolf Steiner deze levende be-
„Lebensgang” beschrijft
schouwingswijze van Goethe met de volgende woorden;

132
wird Begriff Begriff gereikt,
„Im Erkennen des Anorganischen an

Kraften überschauen, die eine Wir-


um
den Zusammenhang von zu

Dem Organischen gegenüber ist


kung in der Natur hervorbringen. es

dem andern hervorwachsen las-


notwendig, einen Begriff aus so zu

sen,
dass in der fortschreitenden lebendigen Begriffsverwandlung
B i 1 d e r dessen entstehen, was
in der Natur als gestaltete Wesen er-

scheint. Das Hat Goethe dadurch erstrebt, dass er von


dem Pflanzen-

blatte ein Ideenbild im Geiste festzuhalten versuchte, das nicht ein

lebloser sondern ein solcher, der sich in den


starrer, Begriff ist, ver-

schiedensten Formen darstellen kann. Lasst man im Geiste diese For-

auseinander hervorgehen, konstruiert man die Pflanze.


men so ganze

Man schaf ft auf ideelle Art den in der Seele nach, durch den
Vorgang
die Natur in realer Art die Pflanze gestaltet.
Sucht man in dieser Art das Pflanzenwesen zu begreifen, so steht

man
dem Natürlichen mit dem Geiste viel naher, als bei dem Erfassen
Man erfasst für
des Anorganischen mit den gestaltlosen Begriffen.
auf
das Anorganische nur
ein geistiges Scheinbild dessen, was geist-
lose Art in der Natur verhanden ist. In dem Werden der Pflanze lebt

aber etwas, das schon eine entfernte Aehnlichkeit hat mit dem, was im

Menschengeiste als Bild der Pflanze ersteht. Man wird gewahr, wie die
Natur, indem sie das Organische hervorbringt, selbst geistahnliche
Wesenheit in sich zur Wirkung bringt.”
Voor Goethe zich de te
was een dergelijke wijze van tot natuur

verhouden een vanzelfsprekendheid, die hem nu


eenmaal gegeven

natuurgebeuren deze wijze.


was. Zijn machtige geest beleefde het op

Rudolf Steiner daar tegenover zag voor zich de


opgave, om dat,
wat bij Goethe een van zelfsprekend beleven was, tot een weten-

gefundeerde kennisleer te maken.


schappelijke en een philosofisch
Die taak In denzelfden tijd, dat
vatte hij zeer ernstig en grondig op.

hij werkte aan de inleiding van Goethe’s natuurwetenschappelijke ge-


schriften, schrijft hij een boek, getiteld „Grundlinien einer Erkennt-
nistheorie der Goetheschen Weltanschauung". In het voorwoord van

dit boek wordt het den geheelen arbeid klaar om-


uitgangspunt van

schreven. Er wordt den kant


op gewezen, dat, waar men aan eenen

meer en meer tot overtuiging is gekomen, dat in Goethe’s dichtwer-

ken een zekere grondslag ligt voor


de geheele cultuur, aan
den ande-

ren kant in Goethe’s wetenschappelijk streven niet iets gezien wordt,

wat een dergelijken grondslag zou


kunnen
geven. In de verschillende

wetenschappelijke ontdekkingen, die Goethe deed, worden slechts

„Vorahnungen” waarheden, die de wetenschap ook zonder


gezien van

Goethe zou hebben gevonden. Goethe’s genie zoo meent men

deed die ontdekkingen bij intuïtie alleen eerder.

Voor Rudolf Steiner ligt de zaak geheel anders. Voor hem komt
het niet op
de verschillende ontdekkingen aan, hoe belangrijk die ook

zijn, maar
de methode. De geheele omvattende grootsche
mogen op

Goethe de beschouwt, is hem


wijze, waarop natuur voor van onme-

telijke waarde, is een bron, waaruit de moderne natuurwetenschap


moet leeren putten.

In dit boek, evenals in de inleiding tot Goethe’s natuurwetenschap-


pelijke werken en later in „Goethes Weltanschauung”, worden die

gedachten dan verder uitgewerkt.


Dat de taak, zich vrijwillig plaatste, buitengewoon
waarvoor hij
zwaar zou zijn, daarvan was zich Rudolf Steiner zeer
wel bewust.

Voor hem stond het echter dat deze arbeid iederen


vast, tot prijs

133
worden. De redding van
de wetenschap in haar diepste
gedaan moest

beteekenis stond het spel. Op een grootsche wijze was op


het gebied
op

der verschillende vak-wetenschappen een


steeds verder gaande spe-

bereikt. Een universeele wetenschap echter, die van den


cializeering
als die den mensch zijn verbondenheid
mensch zoodanig uitgaat en

de wereld doet kennen, ontbrak geheel en al.


met

leder ontwikkeld mensch erkent ten volle de geestelijke waarde, die

Herder Goethe den nieu-


door het werk van Schiller, Lessing, en aan

wen tijd is. De machtige universaliteit, die uit deze werken


gegeven

spreekt, wordt terecht beschouwd als een der belangrijkste steunpun-

het moderne cultureele leven.


ten van

gebied bestaat dergelijke erkenning niet.


Op wetenschappelijk een

die mogelijk maken.


Rudolf Steiner beschouwde het als zijn opgave te

stond de belangrijke het eigenlijke wezen van


Voorop vraag naar

Het is het de be-


de wetenschap. Wat is wetenschap? streven naar

antwoording van
de vragen,
die de menschelijke geest stelt. Het ter-

dat der der


rein, waarop
de geest zich ontwikkelt, is gedachten,
ideeën. Voor den menschelijken geest stijgen vragen
in gedachtevorm
ontwikkeld worden. De
zij kunnen ook alleen door gedachten
op;
die door de zintuigen komen, het mate-
tot ons
waarnemingen, geven

de noch de antwoorden tot


Zij brengen echter noch
riaal. ons,
vragen,

waarin beide kunnen zijn. De


maar
slechts het uiterlijke kleed, gehuld
de zich tot denkbeelden of
gedachten, waarin geest leeft, vormen

ideeën. „Wahre Wissenschaft", zoo zegt Rudolf Steiner, „kann nur

heeft slechts ideëele objecten maken. In


Idealismus sein.’’ Zij met te

rijzen denkbeelden die antwoorden be-


den m*nschelijken geest op,

die den mensch uit verhouding met de


vatten voor
de
vragen,
zijn
omgeving toestroomen.
.... . 1
•• O .1 \ T 1

vindt Goethe. Voor hem wordt


Een dergelijke wetenschap men bij
het geboren uit de verhouding, die de menschelijke geest
hoogste
heeft tegenover de natuur. Niet de feiten als zoodanig zijn voor hem

de beschouwt. Uit
het belangrijkste, maar manier, waarop men ze

Knebel: „Nach ich bei Neapel, in


Italië schrijft Goethe aan dem, was

Sizilien Pflanzen und Fischen gesehen habe, würde ich, wenn


von

ich zehn sehr versucht sein, eine Reise nach Indien


Jahre jünger ware,

sondern das Entdeckte


zu machen, nicht um
Neues zu entdecken, um

nach meiner Art anzusehen.”

Een dergelijke natuurbeschouwing werd steeds uit het geheele wezen

van den mensch geboren. Dat is misschien het meest opvallende van

dat steeds uit


Goethe’s natuurwetenschappelijke beschouwingen, zij
den vollen mensch oprijzen en
daardoor ook tot uitdrukking brengen,
die mensch in de volle natuur beleeft. Daar, waar Goethe staat
wat

de levende organismen, wordt hem ieder deel een schakel


tegenover
in het geheel:
„Wie alles sich zum
Ganzen webt.

Eins in dein andren wirkt und lebt.

Wie Himmelskrafte auf und nieder steigen.


Und sich die goldnen Eimer reichenl”

luiden de bekende regels in Faust.

Zeer vruchtbaar kon een dergelijke beschouwingswijze tegenover

totale werd door Goethe be-


de planten worden. De plantenwereld
als één samenhangend geheel, één wereld van zich
schouwd groot
ledere plant daarin
in het leven openbarende natuurverschijnselen.
is als afzonderlijk wezen te beschouwen, dat op bepaalde wijze
een

134
uitdrukking brengt de aan
alles ten grondslag liggende idee.
tot

Goethe komt daar ziin voorstelling van de oerplant, die voor hem
tot

een geestelijke werkelijkheid was,


zooals blijkt uit het bekende gesprek
hoofdstuk Goethe antwoordt daar
met Schiller in Jena (vgl. IV).
deze de oerplant niet als resultaat van de erva-
aan Schiller, wanneer

als idee kenmerkt, dat hij dan blij is, niet alleen ideeën
ring, maar een

ook zien. Goethe komt bij zijn


te hebben, maar ze met zijn oogen
te

natuurbeschouwingen tot zulke concrete ideeën, dat ze voor zijngees-


worden. Een „sinnlich-übersinnliches Schauen” ont-
tesoog zichtbaar
wikkelt zich hem. ook hoe de grondvorm, die
bij Hij spreekt er over,

in in eindelooze metamorphosen vertoont, hem


zich de plant voor

steeds meer aanschouwbaar wordt. Hij spreekt van een „Gewahrwer-


den der Form”, waarmee
de natuur als het ware
voortdurend speelt,

om spelend de levensverschijnselen te voorschijn te brengen. De ge-

dachte dringt zich steeds verder aan


hem
op, dat het mogelijk zou

moeten zijn een plant te vinden, die dezen oervorm zuiver represen-

het oer-phenomeen in oerplant te kunnen aan-


teert. Hij hoopt een

het
schouwen. De reis naar
Italië brengt hem al dichter tot verwachte

doel. In Palermo heeft hij het bereikt. Hij ontdekt de oerplant.


Eerst door Rudolf Steiner werd het belang van deze ontdekkingen,
die Goethe de wereld het levende deel, ten volle erkend.
voor van

Dat Goethe de heeft het werk


mogelijkheid gehad scheppende van

God in de het de in God in klare


natuur en geheele leven van natuur

denkbeelden is daad. Door


tot uitdrukking te brengen, zijn groote
hem wordt het dat levend nooit anders be-
zichtbaar, een organisme
grepen kan worden dan door de levende idee.
In de „Philosophie der Freiheit” wordt het bovenzinnelijke, intuï-

tieve karakter van


het denken aangetoond. Goethe laat in de praktijk

zien, dat alleen een dergelijk denken, dat uit de intuïtie wordt gebo-

ren,
in staat is het wezen van een
levend organisme te benaderen.

Wil komen het leven, dan zal


men tot een exacte wetenschap van

dat alleen kunnen door de ontwikkeling van een denken, dat boven
de zintuigelijke waarnemingen kan opstijgen en dat niet meer de ge-

vangenschap in die zintuigelijke waarnemingen ondergaat.


Waar Goethe spontaan Tiet zien, dat dit mogelijk was,
ontwikkelde

Rudolf Steiner het methodische wijze en vormde den philosofisch-


op

onaantastbaren grondslag daarvan.


Goethe’s „anschauende Urteilskraft” is geheel vergelijkbaar met

dat, wat de „Philosophie der Freiheit” zegt over de vereeniging van

waarneming en
idee. Het aanschouwen en het denkende beoordeelen
smelten tot een eenheid samen. Uit de organische natuur treden hem
de ideeën tegemoet. In deze ideeën leeft de natuur in haar geheele

wordingsproces.
Doordat Goethe als vol levende mensch, begaafd met een intuïtief

denken, hem het die


tegenover de natuur stond, kon essentieele van

levende natuur in ideëelen vorm worden geopenbaard. Hierdoor trad

zijn geest op
de meest intensieve wijze met de natuur in verbinding.
zich het
In een dergelijke verbinding drukt allerhoogste uit, waartoe

de menschelijke geest in staat is, n.l. de verbinding tusschen Ik en

Wereld.

„Indem sich das Denken der Idee bemachtigt, verschmilzt es mit

dem Urgrunde des Wel tendaseins; das, was aussen wirkt, tritt in den

Geist des Menschen ein: er wird mit der objektiven Wirklichkeit

auf ihrer höchsten Potenz eins. Das Gewahrwerden der Idee in

135
1
ist die wahre Kommunion des Menschen.” )
der Wirklichkeit
tusschen kunst wetenschap, die
De merkwaardige verhouding en

Goethe als vanzelfsprekend wordt door Rudolf


bij aanwezig was,

Steiner bewuste methode gemaakt, doordat hij een


ontwikke-
tot een

lingsweg geeft voor de geheele ziel.

Het Goethe ten slotte noch om kunst, noch om wetenschap te


was

doen, wilde zijn menschelijke tot volle ont-


maar hij geheele wezen

als den het


plooiing in de wereld brengen. Hij wilde geest geest van

heelal doordringen. Daardoor verhief hij zich boven de tegenstelling

van kunst wetenschap. Beide kwamen voor hem uit één gezamen-
en

de waaruit metamorphosenleer de lichtleer


lijke bron; bron, de en

werden geboren, was geen andere dan die, waaruit hij als dichter van

de Iphigenië putte. Men herinnere zich de reeds genoemde proza-

spreuk waarin hij zegt: „Das Schone ist eine Manifestation geheimer

Naturgesetze, die uns


ohne dessen Erscheinung ewig waren verborgen

geblieben.” Een van de schoonste formuleeringen vond deze gedachte

hohen Kunstwerke sind zugleich als die höch-


in zijn woorden: „Die
sten Naturwerke von Menschen nach wahren und natürlichen Gesetzen
worden. Alles Willkürliche, Eingebildete fallt zusam-
hervorgebracht
da ist Gott.” Uitgaande deze diepe
men; da ist Notwendigkeit, van

dat kunst denzelfden zijn, is het


gedachte, natuur en van oorsprong

dat die in de tracht door te dringen, niet


begrijpelijk, degene, natuur

gescheiden kan zijn van


den kunstenaar.

Aan het einde van zijn studie over Goethe’s wereldbeschouwing


tusschen kunst
formuleert Rudolf Steiner dezen samenhang en weten-

schap op
de volgende wijze:
durch den Geist das Ziel
„Üeberwindung der Sinnlichkeit ist von

Kunst und Wissenschaft. Diese überwindet die Sinnlichkeit, indem sie


den Geist einpflanzt. Die
sie
ganz
im Geist auflöst; jene, indem sie ihr
Wissenschaft blickt durch die Sinnlichkeit auf die Idee, die Kunst

erblickt dieselbe in der Sinnlichkeit. Ein diese Wahrheiten in umfas-

sender Weise ausdrückender Satz Goethes mag unsere Betrachtung


Wissenschaft könnte die Kenntnis des
abschliessen: ~Ich denke, man

Allgemeinen das abgezogene Wissen; Kunst dagegen ware


nennen,

Wissenschaft Tat verwendet; Wissenschaft ware


Vernunft, und
zur

Kunst ihr Mechanismus, deshalb man sie auch praktische Wissenschaft


nennen könnte. Und so ware denn endlich Wissenschaft das Theorem,

Kunst das Problem”. 2 ) _

Samenvattend in een enkelen zin kan men hier Rudolf Steiner s

wollte eben weder Wissenschaft, noch


woorden plaatsen: „Goethe

Kunst; er wollte die Idee.”

De aldus ontdekte fundainenteele wetten betreffende het wezen van de

basis had
natuur konden, nadat Rudolf Stciner daaraan een philosofische ge-
Niet alleen op het gebied van de levende
geven, een groote toepassing vinden.
door Goethe toege-
natuur, maar
tegenover alle natuurverschijnselen bleek de
als kunst-
paste methode zeer vruchtbaar. Zoowel wetenschappelijk-, op
op

sociaal verdere ontwikkeling deze methode


zinnig en gebied was een van

mogelijk. Een bespreking hiervan zal in de volgende hoofdstukken plaats


vinden.

alle voordrach-
Het is haast ondoenlijk een overzicht te geven van cursussen,
in
ten en losse impulsen, die, voor beoefenaars van bepaalde vakken en meer

*) Rudolf Steiner, Inleidingen tot Goethe’s nat.w. werken.


Goeth©-
2
) Rudolf Steiner, Grundlinien einer Erkenntnistheorie der

schen Weltanschauung.

136
het door Rudolf Steiner werden gegeven. Slechts enkele der belang-
algemeen,
voordrachten hier volgen. Op het gebied de
rijkste cursussen en
mogen van

physica werden in de jaren 1919 en 1920 voordrachten gehouden over lichtleer

natuurwetenschappen in het het


en warmteleer; over algemeen een cursus aan

Goetheanum 1923/24.
Een groot aantal cursussen voor de leeraren van de „Freie Waldorfschule”

in Stuttgart behandelen natuurkunde, scheikunde en wiskunde. Een bijzondere


cursus over wiskunde en sterrenkunde werd gehouden in 1921. Voor artsen en

medische studenten hield Dr. Steiner van 1920 tot 1924 zeven cursussen, waar-

in de grondslagen voor een nieuwe anatomie, physiologie en pathologie werden

gelegd. Reeksen voordrachten werden gehouden over het wezen van planten
en dieren. Een cursus voor landbouwers vond plaats in 1924. Door een steeds

grooter aantal studenten en geleerden van de meest verschillende richtingen

worden deze impulsen opgenomen en uitgewerkt. Wat gegeven werd is echter

zoo omvangrijk, dat tientallen jaren zullen moeten verloopen, eer men
nog

ten volle ontdekt zal hebben, welke nieuwe mogelijkheden gegeven zijn.
In Dornach en Stuttgart zijn verschillende physische en biologische onder-
zoekingslaboratoria ingcricht. Vele publicaties berichtten reeds over de daar

bereikte resultaten.

Op landbouwgebied werden op een groot aantal boerderijen en proefvelden,


in Duitschland, Zwitserland, Nederland, Engeland, Denemarken, Egypte enz.,

de door Rudolf Steiner aangegeven biologische bemestingsmethoden met

vrucht toegepast.

c. De Opstanding van het Voelen.

„Aus Schönheit kommt,


Zur Schönheit fiihrt
Dein Werk"

Christian Morgenstern.

Het voelen is de kracht, die in de menschelijke ziel de meest cen-

trale plaats inneemt. Voelendeis de mensch met de wereld verbonden,


voelende beleeft hij zijn verhouding tot die wereld de meest intieme
op

wijze.
Zooals wetenschap op het denken gebouwd is, zoo is de kunst op

het voelen gebaseerd. Uit den onmiddellijk-beleefden samenhang van

ziel wereld wordt het kunstwerk Naarmate die


en geboren. samen-

hang op grootere en diepere wijze wordt beleefd, stijgt het kunstwerk


in Het individueele beleven den
belangrijkheid. subjectieve en van

kunstenaar verwijdt zich in het objectieve en kosmische. Zoo was


het

bij Raphaël en Leonardo. De Sixtijnsche Madonna en het Avondmaal

zijn daarom kunstwerken, die de eeuwen trotseeren, omdat het aller-

innigste, persoonlijke beleven van de scheppers zich uitstrekte tot in

ongekende hoogten en diepten der scheppingsmysteriën.


De grootheid iedere ware
kunst wordt bepaald door haar kos-
van

mischen De uiterlijke aanleiding, die tot het kunstwerk


oorsprong.

de aarde niet vanuit het


voert, moge op gegeven zijn, wanneer

aardsche beeld een buiten-aardsch, een kosmisch licht geboren wordt,


kan men niet van werkelijke kunst spreken.
De mensch, als bewoner van
de aarde, is in dezen tijd een afgeslo-
ten, eng-omgrensde persoonlijkheid. Zijn bewustzijn, toegespitst in het

zelfbewustzijn, is hard en scherp omlijnd. Binnen die vaste contouren

woelen de menschelijke gevoelens en hartstochten en doorbreken de

grenzen.

Veel van wat zich in onzen tijd als kunst wil voordoen, vindt eener-

zijds in deze hartstochten, zooals zij uit


zijn oorsprong gevoelens en

137
de ziel losbarsten zich in onbeheerschte kleuren en tonen
en vormen,

uitleven, anderzijds dragen ook veel z.g. kunstwerken den stempel

van
het harde, gecontoureerde zelfbewustzijn.
den culmineert in
Waar dit zelfbewustzijn in tegenwoordigen tijd
zal ook deze overmatig heerschen in de
een verfijnde intellectualiteit,

De bronnen van de kunst liggen daar echter niet. Zij liggen


ware

dien de ziel heeft met het wereld-


in den innerlijken samenhang,
Al heeft de menschelijke ziel woonplaats aarde gekozen,
geheel. op

vaderland heeft zij in den kosmos. Telkens zal in


haar eigenlijke weer

haar de de kosmische krachten, die de geheele


neiging ontstaan om

aarde doordringen, te ontmoeten.

kosmische kunst in verloren moest


Dat een werkelijk onzen tijd
is begrijpelijk. Zij verdween tegelijk met het geestelijke men-
gaan,

schenbeeld. Voor de nu geboren menschenzielen, levende in hun ge-

intellect hartstocht, is het moeilijk een zoodanige


spletenheid van en

kunst te vinden. .

De kunst onzen tijd lijdt, zooals Rudolf Steiner het noemde,


van

aan een akosmisme, evenals de wetenschap aan een agnosticisme en

de godsdienst aan een atheïsme.


dit akosmisme is daad, die
Het verlossen van de kunst uit een

aantal kunstenaars volbracht


slechts door den arbeid van een groot
zal kunnen worden. Rudolf Steiner deed de eerste, belangrijkste

schrede, door verschillende gebieden kunstwerken te scheppen,


op

uit een
beleven van de kosmische krachten in alle aardsche
ontstaan

gebeuren.

de beteekenis kunst voor


het men-
Bij zijn beschouwingen over van

Rudolf Steiner reeds bij Goethe aan.


schelijke leven, knoopte vroeg

hem het het


In zjjn Weensche jaren rees voor groote probleem, wat

eigenlijke wezen van


het kunstzinnige scheppen is. Zijn bestudeering
Fichte had hem
van
de idealistische philosofie van Hegel, Schelling en
weinig licht op
dit gebied gebracht. Integendeel, hoezeer hij ook den

moed deze idealistische philosofie moest erken-


en de grootheid van

nen, op
aesthetisch gebied zag hij, dat zij toch van een dwaling uit-
ging. Hegel b.v. vond het wezen van
de kunst daardoor gekenmerkt,
verschijnt. De
dat de „idee” in een zintuigelijk-waarneembaren vorm

zich dus als schoonheid openbaren. Nu


idee in zinnelijken vorm zou

de „idee” zekere hoogte een geestelijke


was voor Hegel tot op nog

In de die het idealisme volgden, werd


werkelijkheid. tijden echter, op

de slechts als bleeke abstractie beleefd. Een dergelijke


„idee” nog een

„idee” kon dan ook niet meer in een zintuigelijk waarneembaren vorm
zonder ook daar tot abstract intellectualisme te voe-
verschijnen, een

ren. Of wel, er werd niet meer naar


haar uitbeelding gestreefd en

de kunst waarbij uit het


dientengevolge trad het realisme in op,
na-

zielebeleven den mensch een willekeurig beeld wordt


tuurlijke van

geboren.
Voor Rudolf Steiner de dien de kunstenaar te gaan had,
was weg,

een tot den geest.


De zinnelijke wereld heeft hij om te vormen
weg

in de richting van de, uit den kosmos binnenstroomende, geesteswe-

reld. dem, was sinnlich wahrnehm-


„Er (der Künstler) geht aus von

aber dieses Bei dieser Umgestaltung lasst er


bar ist; er gestaltet um.

leiten, sondern sucht


sich nicht von
einem bloss subjektiven Drang er

die als
dem sinnlich Erscheinenden eine Form zu geben, es so zeigt,

138
Nicht die Erscheinung der Idee in der
ob das Geistige selbst da stehe.
Sinnenform ist das Schone, so
sagte ich mir, sondern die Darstellung

des Sinnlichen in der Form des Geistes.

Zoo ziet in de kunst een binnentreden van de geesteswereld


men

de die slechts de zintuigen toegankelijk is. Ware kunst


in wereld, voor

zich in dat tusschen mensch en geestelijke wereld


ontplooit een gebied,
is die geestelijke wereld.
in is geplaatst. De kunstenaar op weg naar

deze gedachte in klein boekje: „Goe-


Rudolf Steiner legde neer een

waarin voordracht werd


the als Vater einer neuen Aesthetik”, een

die hij in 1888 hield in de „Wiener Goethe Verein .

weergegeven,

Bij Goethe kon worden aangeknoopt, omdat deze in zijn geheele wijze
voorbeeld is de moderne menschheid. Goethe s
van scheppen een voor

de de wereld te benaderen, was een zoodanige,


wijze om natuur en

de idee, die wereld


hij daarbij steeds streefde
dat naar aan natuur en

die den strevend was hij


ten grondslag ligt. Op wijze naar geest

scheppende en
onderzoekende tegelijk.
.

Goethe’s methode ontwikkelt Rudolf Steiner


Naar aanleiding van

het de kunst. In twee werelden


zeer diepe gedachten over wezen van

hem
zoo
schildert hij leeft de mensch. De zintuigen geven toe-

denkende geest openbaart hem een


gang tot de uiterlijke wereld, zijn
hemzelf wordt. Daar tusschen is echter een
wereld, die uit geboren
derde rijk mogelijk. Dit is niet van
zelf sprekend aanwezig, maar moet

door den mensch worden geschapen. Deze derde wereld is


eerst

die van
de kunst.

entbehren, ihnen der


„bas Göttliche, dessen die Naturdinge muss

hierinnen eine hohe Aufgabe, die


Mensch selbst einpflanzen, und liegt
den Künstlern erwachst. Sie haben so zu sagen das Reich Gottes aur

diese Erde zu b ringen.”

die Schiller. De „Aesthe-


Deze opvatting is nauw verwant aan van

werd gesproken,
tische Briefe”, waarover vorig hoofdstuk al
in een

derde wereld, die de eigenlijke wereld de schoon-


noemen ook een
van

heid is, waarin de mensch met zijn ~Spieltrieb staat.

de kunst, zooals Rudolf Steiner die ont-


Door deze opvatting van

Goethe Schiller, wordt de kunst vanuit


wikkelt, aansluitende aan en

dan dit
een geheel ander en
veel wijder gezichtspunt ge-

woonlijk gebeurt. Evenals Schiller’s „Aesthetische Briefe een opvoe-

Steiner
dingsweg zijn voor
iederen mensch, zoo wijst ook Rudolf een

het de kunst
nieuwe ontwikkelings-mogelijkheid, door gebied van

die in de
heen. Kunst kan worden tot de voornaamste kracht, raen-

schenziel werkt die de werelden de zinnen en


en twee gescheiden van

van
den geest verbindt.
dat in de der Freiheit” staat het „be-
Het woord, „Philosophie over

leven” van
de idee, moet hierbij worden genoemd. Vrijheidsphilosofie
Goetheanistische aesthetica hangen ten nauwste met elkaar samen.
en

Men echter dat door de kunst tot algemeen


meene nu niet, een

vervlakking kunstzin-
menschelijke aangelegenheid te maken, een op

nig gebied zou moeten volgen. Het tegendeel is waar. Juist doordat
de kunst weder haar verbinding zal vinden met het algemeen men-

zal uitgangspunt worden voor de onder-


schelijke, weer een gegeven

scheiding van werkelijke en schijnbare kunst. Slechts zulke kunstwer-


ken zullen dan als ware kunstwerken gelden, waarin de mensche-
nog

lijke geest, in zijn hoogste potentie, de verschijnselen der zintuigelijke


wereld het den levenden opheft daar, in
in gebied van geest en ze

schoonheid, ten tweeden male geboren doet worden.

139
de
Door de omvorming van de zintuigelijke wereld, vergeestelijking

van de stof, zal de uiterlijke wereld een zoodanigen vorm aannemen,

dat de menschelijke geest er een diepere bevrediging door kan bele-

Zoo wordt de kunstenaar iemand, die het natuur-


ven. scheppende
Dezelfde krachten, die de
gebeuren op
een hooger plan voortzet. aan

der grondslag liggen, werken in zijn ziel


wordingsprocessen natuur ten

voort. Wat in de natuur verborgen blijft, komt in het kunstwerk naar

buiten in zintuigelijk waarneembaren vorm.


~
i
Zoo wordt de kunst „eine sinnliche Krscheinung in der Form der

Idee”, zooals Rudolf Steiner het uitdrukt. „Das Schone ist nicht das

Göttliche in einem sinnlich-wirklichen Gewande; nein, es ist das Sinn-

lich-Wirkliche in einem göttlichen Gewande.” De kunstenaar is degene,

die de wereld die der Göttlichkeit erhebt”. Goethe s


„in Sphare
woord „das Was bedenke, mehr bedenke Wie”, is ook hier wederom

richting gevend. De wereld van de schoonheid is een schijnwereld. Zij


verschijnselen, die zich als ideale wereld
plaatst voor onze
oogen een

voordoen. Het hier in het gebied het zin-


aan ons „wat” blijft van

tuigelijke, het „hoe” is van


ideëelen aard. Op het „hoe” komt het hier

in de Niet het onderwerp bepaalt of iets kunst-


eerste plaats aan.
een

werk is, alleen de in hoeverre het gelukt is dat onder-


maar vraag,

in de wereld den geest te heffen. Het is echter vanzelf-


werp van op

dat de grootste kunstenaars voorkeur zullen grijpen naar


sprekend, bij
zulke onderwerpen, waarin voor
hen de mogelijkheid gegeven is, de

in den volmaakten uit de aardsche ver-


geesteswereld meest vorm

schijnselen geboren te laten worden.

Een schoonheidsleer, die uitgaat van de grondgedachte „das

Schone ist ein sinnliches Wirkliche, das so erscheint, als ware


es Idee

zooals Rudolf Steiner dit formuleerde, moet nog tot verdere ontwik-

keling worden gebracht. Alleen de grondslagen zijn er voor gelegd.

In den huldigen tijd is men van dergelijke opvattingen nog zeer ver

verwijderd. Kunst wetenschap geheel gescheiden hun eigen


en gaan

wegen. Op beide gebieden heeft als een verstarrende, doodendekracht


de eenzijdigheid gewerkt, de vak-opleidlng, het specialistenwezen.
Het kan nooit de bedoeling de beteekenis een
natuurlijk zijn van

grondige vak-opleiding, voor welk gebied dan ook, te ontkennen.

Maar waar in den tegenwoordigen tijd het verkrijgen van vakkennis

aan
het begin van
den
weg staat, zal bij een zinvolle ontwikkeling
kunst vakkennis eerst de afsluiting
van en wetenschap een dergelijke
kunnen beteekenen. In plaats van een primaire zal zij een geheel
secundaire plaats moeten gaan
innemen.

Wie wil beoefenen in den zin, zooals Goethe


natuurwetenschappen
dit heeft Rudolf Steiner dit verder ontwikkelde, zal als
gedaan en

taak bren-
eerste hebben, zijn geheele mensch-zijn tot ontplooiing te

het dat
gen.
De mensch zelf is het uitgangspunt, zijn ziel is orgaan,

de wereld der ideeën karakter


hem den toegang tot geeft. Zijn en

zijn moreele persoonlijkheid vormen de eenige werkelijke basis van

dit geheele streven.

ontwik-
Hand in hand met een dergelijke algemeen-menschelijke
deele deele die volgende, kan daa
keling, ten er bij aansluitende, ten

de noodige vakkennis worden ontwikkeld. In den loop van een derge-


lijke algemeen-menschelijke scholing zal ook eerst blijken, in welke

richting de ziel van den mensch zich eigenlijk ontwikkelen wil.

Evenzoo zal het in de toekomst Wie kun-


bij de kunst moeten
gaan.

140
mensch moeten worden. Ook hier zal een
etenaar wil zijn, zal eerst

der zielekrachten, vorming van


karakter en persoonlijk-
scholing een

De vakkennis zal zich,


heid aan
het begin moeten staan. noodzakelijke
hieraan, kunnen ontwikkelen. De noodige techniek zal
in aansluiting
de kunst kunnen worden, zooals ook iedere juiste weten-
uit geboren
schappelijke methode uit de wetenschap zelf is ontstaan.

tijd tijd door God begenadigde


Natuurlijk zullen steeds van tot

die ondanks het gemis een


kunstenaars en geleerden optreden, aan

spiritueele opleiding de wereld hun


dergelijke algemeen-menschelijke,
groote
schenken. Maar dat zijn de uitzonderingen, waarvan
gaven
aanschouwt die door
iedere eeuw er misschien slechts een of twee en

hen niet geldt,


de wijze van hun optreden reeds laten zien, dat voor

wat voor
andere menschen van beteekenis is.

Voor de ontelbaar vele kunstenaars en wetenschappelijke onder-

zoekers, die onze tijd kent, zou


echter het bovengeschilderde van

onmetelijke waarde kunnen zijn.


Men daar voorkeur de bestaande zelfs de woor-
zou bij

onderzoeker „kunstenaar willen laten


den „wetenschappelijk en ,

verdwijnen, omdat met die woorden in onzen tijd bepaalde beroepen


en vak-gebieden worden aangeduid. Degenen, voor wie een bepaalde
tak van wetenschap een vak is, is even ver van zijn eigenlijke opgave

als de kunstenaar, die werk als vak beoefent.


verwijderd, zijn een

Voor Rudolf Steiner beteekende dit binnendringen in de wereld

der schoonheid iets heel bijzonders. Voor hem opende zich een weg,

de menschheid kunnen beleven de


dien hij zou wijzen naar een van

geesteswereld door de kunst.

de abstracte waarin in bepaalde kringen in


Tegenover termen, men

zijn tijd over den geest sprak, werd hierdoor de mogelijkheid gegeven,

om dien geest als werkelijkheid te leeren vinden.


Een geestelijk streven zonder kunst moet steeds „weltfremd"

blijven.
In de „Theosophische Gesellschaft”, in welker uiterlijke omraming
Rudolf Steiner in het begin van
deze eeuw werkte, ontbrak kunst ten

male. Hij het daar als een concrete voor


zich om
eenen zag opgave

die geregelde bijeenkomsten een kunstzinnig karakter te geven.

Door Marie Sivers, zijn latere


zijn verbinding met von echtgenoote,
openden zich dit gebied geweldige mogelijkheden. In samenwer-
op

king met haar werd een geheel nieuwe, kunstzinnige arbeid opge-

bouwd.
In zijn „Lebensgang" wijdt Rudolf Steiner aan haar de volgende
woorden: „Marie von Sivers die Persönlichkeit, die durch ihr
war

Wesen die Möglichkeit brachte, dem, was


durch uns entstand,
ganzes

jeden sektiererischen Charakter fernzuhalten und der Sache einen

Charakter zu geben, der sie in das allgemeine Geistes- und Bildungs-


leben hineinstellt. Sie war
tief interessiert für dramatische und dekla-
matorisch-rezitatorische Kunst und hatte nach dieser Richtung eine

Schulung, namentlich an den besten Lehrstatten in Paris, durchge-


macht, die ihrem Können eine schone Vollendung gegeben hatte. Sie

setzte die Schulung noch zu der Zeit fort, als ich sie in Berlin kennen

lernte, um die verschiedenen Methoden des künstlerischen Sprechens


kennen zu lemen.

Marie von Sivers und ich wurden bald tief befreundet. Und auf

der Grundlage dieser Freundschaft entfaltete sich ein Zusammenar-

141
belten auf den verschiedensten geistigen Gebieten im weitesten Um-

aber auch dichterische und rezitatorische


kreis. Anthroposophie,
Kunst gemeinsam zu pflegen, war uns
bald Lebensinhalt geworden.
de
Het uitgangspunt vormde het geheele gebied van spraak en van

de taal. Door de spraak beschikt de mensch over een rijk uitdruk-


De het direct den goddelijken
kingsmiddel. spraak verraadt meest oor-

van
den mensch. Sprekende openbaart hij zijn goddelijk,
sprong

geestelijk wezen.

In de woorden van het Johannes Evangelie: „In den beginne was

het Woord” wordt op een diep scheppingsmysterie geduid. Het woord,


door den mensch wordt, is laatste verstarde
zooals het gebruikt een

rest van dit scheppingswoord. Zooals de wereld-scheppende godheid


vanuit het Woord aan de wereld en inhoud gaf, zoo
doet het de
vorm

sprekende mensch in zijn eigen kleine wereld.


Het in dichtkunst en in schoone voordracht
menschelijke streven om

drukt zijn verlan-


het woord weer op
te heffen in een hoogere wereld,
vinden.
gen uit dit goddelijke scheppingswoord terug te

der werd het beleven dit woord steeds


In den loop eeuwen van

Het gevoel de verborgen krachten, die in taal


minder mogelijk. voor

In het woord af-


en spraak werken, ging verloren. plaats van in een

scheppingswil vinden, werd steeds meer


glans van een goddelijken te
het woord
de aandacht gericht den uiterlijken inhoud van dat wat
op
zich zelf niet als
mensch gevoelde meer
aanduidt. De sprekende
als iemand, die een uiterlijk
schepper in een ziele-geesteswereld, maar

middel hanteert om zich verstaanbaar te maken.


zooals b.v. de Kalewala, het Finsche epos,
Oude dichtwerken,
macht de Wainemoinen,
spreken van
de geweldige van spraak.
nog
dit wordt als tooverspreker beschreven.
een der helden van epos,

kan hij inwerken, zoowel in de natuur


Door de magie van zijn spraak
den dag is bij volke-
als in de zielen der menschen. Tot op huidigen
cultuurleven woonden, iets bekend
ren,
die ver
buiten het uiterlijke
de krachten, die in de spraak leven.
gebleven van

de is door de
Het tijdperk, waarin mensch nu staat, gekenmerkt
de bewustzijnsziel. D. w. z., dat in de ziel voorna-
ontwikkeling van

mensch in de uiterlijke werkelijk-


melijk de krachten werken, die den
De mensch heeft zijn samenhang
heid der verschijnselen binnenleiden.
met den kosmos verloren is door zintuigen met de aardsche
en zijn
aardsche vindt hij alles in
omgeving verbonden. In die omgeving
denken tracht tusschen die
starre, harde vormen. Zijn verstandelijk
of causale verbinding tot stand te brengen.
verschijnselen een logische
dienst het
Het woord is daarbij geheel in gekomen van
gewone

den het intellect den anderen


dagelijksche leven aan eenen- en van
aan

De die ieder woord heeft of die althans


kant. eigenlijke beteekenis,

in ieder woord terug te vinden is, gaat meer en meer


yerlomn.
nog
als volgt uit: „Dus
Rudolf Steiner drukt dit in zijn „Lebensgang
der Gefahr ausgesetzt, die aus der
~Wort” ist nach zwei Richtungen
der Bewusstseinsseele kommen kan. Es dient der er-
Entwicklung y
dient der Mitteilung des logisch-
standiging im sozialen Leben, und es

intellektuell Erkannten. Nach beiden Seiten hin verliert das „Wort

Es sich dem „Sinn anpassen, den es aus-


seine Eigengeltung. muss

lassen, wie im Ton, im Laut, und ra


drücken soll. Es muss vergessen

Wirklichkeit Die Schönheit, das


der Lautgestaltung selbst eine liegt.
des Konsonanten verliert
Leuchtende des Vokals, das Charakteristische
Der Vokal wird seelen-, der Konsonant
sich aus der Sprache.

142
sll Und tritt die Sprache aus
der Sphare ganz heraus, aus
gei os. so

der sie stammt, aus der Sphare des Geistigen. Sie wird Dienerin des
und des geistfliehenden sozialen
intellektuell-erkenntnismassigen,
Lebens. Sie wird aus
dem Gebiet der Kunst ganz
herausgerissen.
Wahre fallt wie instinktiv in das „Erleben
Geistanschauung ganz

Ertönen des Vokals


des Wortes”. Sie lernt auf das seelengetragene
und das geistdurchkraftete Malen des {Consonanten hin-empf in-

den. Sie bekommt Verstandnis für das Geheimnis der Sprach-Ent-


Dieses Geheimnis besteht darin, dass einst durch das Wort
wicklung.
göttlich-gestige Wesen zu
der Menschenseele haben sprechen können,
wahrend der Verstandigung in der physischen
jetzt dieses Wort nur

Welt dient.”

Hoe
weinig de geheimen, die in de spraak verborgen zijn, in onzen

tijd worden beleefd, blijkt o.a. uit de neiging om uit beginletters van

verschillende woorden geheel zinlooze nieuwe woorden te vormen,


die

zonder innerlijken tegenstand door den mensch worden overgenomen

en gebruikt.
Rudolf Steiner beschouwde het als een bijzondere opgave om het
stervende woord weer tot leven te brengen. Hij werd hierin op een

buitengewone wijze door Marie von Sivers gesteund, die door haar

groote geestdrift voor


de spiritueele schoonheid van het werkelijke
woord in het bijzonder voorbeschikt scheen om Rudolf Steiner bij die
taak ter zijde te staan.

In München was een zeer gunstige bodem voor


de ontwikkeling
dezen arbeid. werd mysterie-
van kunstzinnigen Begonnen met een

spel van Eduard Schuré, n.l. het Eleusinische spel, door Marie von

Sivers reeds vertaald ter gelegenheid door


vroeger en van een congres

Rudolf Steiner gereed gemaakt. Over het geheel


voor een opvoering
had deze bijeenkomst een ander karakter dan de voorafgaande theo••

sophische congressen, omdat naar een kunstzinnige omgeving was ge-

streefd. De groote concertzaal was op een geheel nieuwe wijze gedeco-


reerd trachten de waarin werd, den
om te omgeving, geeproken met

inhoud van
het gesprokene in overeenstemming te brengen.
In de jaren 1910—’13 werden, bij de toen plaatsvindende alge-
meene bijeenkomsten, de vier mysterie-drama’s van Rudolf Steiner

achtereenvolgens opgevoerd, n.l. „die Pforte der Einweihung”, „die


Prüfung der Seele”, „der Hüter der Schwelle”; „der Seelen Erwa-
chen”. Dit waren drama’s, die Rudolf Steiner te voren
reeds
geen
klaar had die wachtten; zij werden
liggen, en
op een opvoering neen,

ter plaatse door hem geschreven; een scène, die voltooid werd
was,

onmiddellijk ingestudeerd. Rudolf Steiner hield met de spelers, ten

deele dilettanten, ten deele ook tooneelspelers, die zich met de bewe-

ging verbonden voelden, uitvoerige besprekingen over


het geheele
drama en over de wijze, hij meende, dat een dergelijk drama
waarop

opgevoerd moest worden. De benoodigde coulissen en costuums

werden door de
spelers zelf, ook al weer naar aanduiding van Rudolf

Steiner, gemaakt. Het is van belang om deze manier van schrijven


op
de aandacht die overeenkomt de
te vestigen, omdat geheel met
wijze,
Rudolf Steiner gewoonlijk pleegde te werken. Nooit sprak
waarop

of schreef hij, zonder dat hij daarbij aan een bestaande behoefte tege-

moet kwam. Steeds was


het gesprokene en geschrevene in onmiddel-
of die
lijken samenhang met bepaalde menschen menschengroepen, er

naar verlangden. Een literatuur zonder de reëele verbinding met be-

paalde menschen of menschengroepen was voor Rudolf Steiner een

143
abstractie. Zoo werden de rollen in deze mysterie-drama’s den spelers
als het ware op
het lichaam geschreven.
Het is onmogelijk om
hier de mysterie-drama’s zoo uitvoerig te

behandelen, als noodzakelijk zou zijn om tot een volledig begrip


hun beteekenis te komen. Enkele aanduidingen echter
van mogen

volgen.
_
Het in den beginne verbazingwekkende van deze
bijzondere en

drama’s is, dat de menschen in


er ontwikkelingsweg van een
groep

die zich niet beperkt dramatische uitbeelding


gegeven wordt, tot een

de deze
van
het uiterlijke leven alleen, maar waarbij lotgevallen van

menschen, ook in de ziele- en in de geesteswereld, vervolgd worden.


treden zooals zich in het uiterlijke leven
De menschen er in op, zij
voordoen, maar men leert ze
ook kennen, zooals hun geestwezen in

verschijnt. Dergelijke beelden


de zielewereld of in de geesteswereld
dan niet als allegorisch of symbolisch te beschouwen, maar zijn
zijn
evenzeer „werkelijkheid ”, als de in het uiterlijke leven zich afspelende

tafereelen. Zoo b.v. treedt Maria, een der hoofdpersonen, op,


bege-

leid door de drie krachten, die in haar ziel werken. Maria is een hoog

ontwikkelde ziel, die zich met haar geheele wezen kan verplaatsen
welke de doordringen. De spiri-
in de geestelijke krachten, natuur

werkend in de natuur, doorslroo-


tueele en tegelijk moreele impulsen,
haar. De drie zielekrachten, optredende in de
men en inspireeren
Luna kunnen als representanten de
gestalten van Philia, Astrid en
van

de Wijsheid den Wil worden beschouwd; zij zijn


Liefde, van en van

als Maria dit is. Tevens zijn


echter evenzeer werkelijke menschen
de boven aangeduide elementen.
zij, geestelijk bezien, dragers van

dub-
Een dergelijke uitbeelding van menschelijke gestalten op een

bele wijze is voor den modernen mensch niet gemakkelijk te aanvaar-

den. heeft zich vertrouwd gemaakt met de gedachte,


Hij zoo zeer

echt werkelijk is, dat hij


dat alleen het zintuigelijk-waarneembare en

ziele- slechts allegorieën en


in een uitbeelding van
en
geesteskrachten
kan zien. Wie zich echter met voldoende in deze
symbolen overgave

tracht in te leven, komt tot de ontdekking, dat zij


mysterie-drama’s
beleven dan de realistische
uit een veel dieper geschapen zijn, z.g.

drama’s, die onze tijd kent.

die hier reeks lotgevallen


De menschen, tezamen een van
groep
leidende figuur, Benedictus genaamd, die
deelt, is geschaard om een

door hen wordt erkend als een ingewijde in het hoogere geestelijke

Deze Benedictus vindt een groote hulp bij zijn verheven werk
weten.

in Maria. De levensontwikkeling van drie menschen in het bijzonder

wordt nu voor
de toeschouwers ten tooneele gebracht, Johannes

Thomasius, Professor Capesius Dr. Strader. De lotge-


een schilder, en

deze menschen hangen ten nauwste met elkaar


vallen van groep

Men beleeft de de gebeurtenissen geschil-


samen. aan wijze, waarop

derd zijn, hoe de ontwikkeling van


de menschen verband houdt
eng
De strevende de volle
met die van
de geheele wereld. mensch, naar

beïnvloedt het wereldgebeuren op


ontplooiing van zijn diepe wezen,

dit wereldgebeuren is ten slotte een resul-


de meest intieme wijze. Ja,
het de volle verwerkelijking van
taat van menschelijke streven naar

ik. Ik Wereld zijn eikaars tegenbeeld. Van het menschelijke


zijn en

de toekomst de wereld af, evenals de huidige toe-


streven hangt van

stand van de wereld het product is van


het streven in vroeger tijden.
beelden, die zich
Dit vertoonen de mysterie-drama’s in machtige
leven herhaalde levens aarde uitstrekken. Men
over en dood, over op

144
Vrije Hoogeschool voor Geesteswetenschap, Dornach, bij Bazel
oude cultuur-
impulsen, reeds in een Egyptische
ziet, hoe geestelijke
door de middeleeuwen heen tot in den modernen
periode ontstaan,

tijd toe hun uitwerking vinden. .


J .

i-l; in
j_
macht, die deze geheele ontwikkeling
geestelijke
-i-

Tegenover de
tracht te
overeenstemming met de hoogste goddelijke richtlijnen
werk willen verstoren.
leiden, staan
de machten, die het goddelijke
kunnen dien toegang
Zij zoeken toegang
tot de menschenzielen en

deze
ook vinden, zoolang de zielen niet het eigenlijke wezen van

treden als Lucifer en Ahriman.


machten kunnen herkennen. Zij op

welke in de wereld-ontwikkehng de menschelyke


Lucifer is de macht,
die niet het goddelijke scheppings-
ziel tot een vrijheid wil brengen, in

dezelfde macht,
plan. maar in de ziel zelf zijn grondslag vindt. Het is

als de verlei-
verhaal den zondeval wordt uitgebeeld
die in het van

den mensch naar vrijheid ligt


dende slan'*. In het geheele streven van

Ook het verlangen naar


steeds een
luciferisch element verborgen. in

de ziel de krachten
schoonheid werkt het sterk; en alleen door in op

tot
Christus uitgaan, kan dit luciferisch element zijn
te nemen, die van

worden teruggevoerd.
juisten omvang .
.
....

Ahn-
De Ahriman is aan de oude Perzische wijsheid ontleend.
naam

den Lichtgod Orzmuzd,


beheerscht de duis-
man,
de tegenstander van

de aardsche stof en
zijn werking op
e
ternis. Hij is verbonden met

dat die ziel slechts m het uiterlijk-


menschelijke ziel is een zoodanige,
Men kunnen zeg-
in het harde intellect realiteiten ziet. zou
tastbare en
alleen
dat de mensch, die geheel de lucifensche impulsen volgt,
gen,
die de ahnmamsche impulsen
het hart laat spreken, terwijl degene,

volgt, slechts het hoofd laat werken. .


,
,
i
'

of be-
Ook deze beide gestalten zijn niet als allegorieën symbolen
werkelijkheid geschilderd.
doeld, maar zijn naar de geestelijke o j , £

de van Kudolt
Hoewel de" mysterie-drama’s geesteswetenschap
toch ook onmiddelluk, als too-
Steiner tot grondslag hebben, zijn zij
de problemen, die
neelstuk, te volgen, al zal een groot gedeelte van

door diepere geesteswetenschap-


er in worden aangeroerd, eerst een

kunnen worden Als kunstwerk


pelijke studie tot klaarheid gebracht
echter onmiddelhjk tot de menschehjke
spreken de mysterie-drama’s
ziel. ziel
dat hij
~De toeschouwer kan het gevoel hebben, met zijn eigen

het tooneei de wereld


deelneemt aan een machtig gebeuren, waarvan

wordt hier een


is. De dikwijls gebruikte term „wereld-tooneel tot

dat wereldtooneel at-


realiteit. Wat zich voor den toeschouwer op

in zijn ziel worden meebeleefd.


speelt, kan .
. .
.

ook tot in de kleinste bijzon-


deze is
De vorm van mysterie-spelen
derheden geheel nieuw te noemen.

de taal wordt behandeld.


Nieuw is vooral ook de wijze, waarop

spreken een geheel andere taal,


De figuren op
het geestelijke plan
de taal
dan die het physieke plan. Waar
op
het
physieke plan nog
op
hebben met het gedachte-elemen mo
een
sterken samenhang mag
,

onderdeel van de taal, m de klinkers


op
hetgeestelijke plan in ieder
kunnen uitsoreken. Wat zich
en
medeklinkers, het geestelijke zelf zich
werd in
den van den schrijver onmiddelhjk openbaarde,
aan geest
tot uiting
een kunstzinnig schoonen en tegelijk geestelijk waren vorm

gebracht. *)

vele jaren niet waren opgevoerd,


i) Nadat de mysterie-spelen gedurende
ten deele kun-
ontstond menschen, ten deele tooneelspelers,
bij een groep

145

Rud. Steiner 10
Een geheel nieuwe kunst, de Eurythmie, i) hangt ook nauw
samen
met het boven gekarakteriseerde de
streven om eigenlijke spraakvor-
mende krachten
op een geestelijke wijze tot
uitdrukking te brengen.
Deze nieuwe niet verwisseld worden
bewegingskunst mag met dans-
of mimische kunst. de wordt uitgegaan
Bij eurythmie van
het
gespro-
ken woord
van
of
gespeelde muziek. Wanneer de mensch spreekt of
musiceert, brengt hij een innerlijken ziele-inhoud naar buiten in klan-
ken en tonen. Deze klanken en tonen
zijn volgens bepaalde geeste-
lijke wetten gevormd. De klanken die een woord klinkers
vormen,
en medeklinkers, hebben zoodanige eigenschappen, dat door hun
onderlinge verbinding een
zekere verhouding tusschen den mensch

en zijn omgeving wordt uitgedrukt. Door het spreken van een woord
of van een
reeks woorden drukt de mensch uit, wat
hij aan zijn omge-
ving beleeft. Twee factoren komen daarbij steeds in
aanmerking, n.l.
de ziel van den mensch de of
en voorwerpen gebeurtenissen uit zijn
omgeving.
In ieder woord de klinkers in
geven weer, wat de ziel als aandoe-

ning leeft, terwijl de medeklinkers meer tot uitdrukkig brengen, wat


als vormend werkt. Door dus
principe de klinkers wordt meer het
innerlijk beleven van de ziel, door de medeklinkers de uiterlijke vorm

van wat buiten de ziel is, Samen het


uitgedrukt. vormen zij woord,
waarin de wordt
verhouding ziel—buitenwereld geopenbaard.
In iedere goede dichtkunst zal de deze
men weerspiegeling van

grondgedachte terug kunnen vinden. Lyrische gedichten, waarin


vooral de ziele-stemming van den dichter tot uitdrukking komt, zullen

een
sterk vocaal karakter hebben. In het epische zal het
gedicht con-

sonantische element rol Wil


een grootere spelen. men de machten,
die in de natuur werken, tot uitdrukking brengen, zooals storm,
of het geweld dan zal de
onweer, van een woeste zee, dichter vanzelf
een taal gebruiken, waarin de consonanten overheerschen.
Nu heeft echter iedere klinker medeklinker
en
nog een eigen diepere
waarde, zooals Rudolf Steiner in voordrachten
zijn over eurythmie
herhaaldelijk uitsprak. Hij heeft daarbij ook medegedeeld, hoe hij
tot de diepere beteekenis den klinker en den medeklinker heeft
van

kunnen komen. Zij zijn door hem uit het menschelijke organisme als
het ware gelezen.
Het belangrijkste dat de mensch bij het
orgaan, spreken gebruikt,
is het strottenhoofd. Nu is ieder
eigenlijk orgaan in het menschelijk
organisme eerst te begrijpen, wanneer men het ziet in zijn verhouding
tot het geheel het
van organisme.
Goethe wijst er in zijn metamorphosen-leer op, dat de geheele plant

stenaars ander gebied, het


op verlangen naar dieper inzicht in het wezen

van het drama, zooals dat in onzen tijd zou moeten worden ontwikkeld.
Rudolf Steiner gaf aan dit verlangen gehoor hield Dornach
en in (September
1924) een cursus over de dramatische kunst. Op grondslag van dien cursus

kon een groep tooneelspelers onder Frau


leiding van Dr. Steiner een begin
maken de
met wederopvoering der mysterie-spelen. In den zomer van het
jaar 1931 werden de vier drama’s in het nieuwe Goetheanum ten tooneele ge-
bracht. Zij worden daar nu geregeld opgevoerd, tezamen met enkele tooneel-
werken uit de klassieke in
literatuur, het bijzonder enkele drama’s van

Goethe.
x
) Rudolf Steiner, Eurythmie als sichtbare Sprache.

Eurythmie als sichtbarer Gesang.


Annemarie Dubac h-D onath, die Grundelemente der Eurythmie.

146
als een metamorphose van het enkele blad te beschouwen is. Omge-
keerd ook ligt in ieder blad de tendens tot een geheele plant.
Zoo zijn ook de in het menschelijke organisme te beschou-
organen

leder draagt in aanleg het geheele organisme in zich. Bij


wen. orgaan
het andere
het eene
orgaan
zal dit duidelijk naar voren treden, bij
nauwelijks vindbaar zijn.
Het strottenhoofd met zijn omgeving openbaart zich echter voor

het geesteswetenschappelijk onderzoek als een waarin deze


orgaan,

tendens naar
de ontwikkeling van het geheele menschelijke organisme

zeer duidelijk te herkennen valt. Het is als het ware een kleine mensch,
die zich tusschen borst en
hoofd bevindt. *)
In dat strottenhoofd werken bepaalde bewegings-tendenzen, die

verbonden zijn. Het zijn vol


met de spraakvorming ten nauwste geen

bewegingen, die
uitgewerkte bewegingen, maar juist terugge-

gehouden worden en
daardoor het uiten van de klanken mogelijk

maken.
kunnen door het geheele mensche-
Deze bewegings-tendenzen nu

lijke organisme, in het bijzonder door de ledematen, worden overge-

nomen. ledere klinker of medeklinker wordt dan door een bepaalde

beweging tot uitdrukking gebracht. Hoewel het karakter van die be-

wegingen door Rudolf Steiner is aangegeven, kan ieder, die eurythmie


beoefent, de juistheid van
dit karakter mee
beleven.

Het geheele menschelijke organisme wordt aldus bij de eurythmie

tot een instrument. Wat bij het spreken en het zingen alleen het strot-

tenhoofd door het geheele in volledig uit-


doet, wordt nu organisme
De in het strottenhoofd terugge-
gewerkte bewegingen overgenomen.

houden bewegingen komen hier tot volle openbaring. Klank en toon

gaan in bewegingen over, niet willekeurig, maar naar bepaalde wetten,

die „sinnlich-übersinnliches Schauen”, in Goethe zin, uit


volgens een s

het menschelijk organisme zelf zijn af te lezen.

Bij deze eurythmie zijn de armen en handen het belangrijkste uit-

De bewegingen de beenen drukken hoofdza-


drukkingsmiddel. van

kelijk maat en rhythme uit.


wordt hetzelfde beginsel gevolgd. Hier
Bij de z.g.
toon-eurythmie

zijn het de tonen, en vooral de intervallen, die in bepaalde bewegin-

gen worden uitgedrukt.

Enkele menschen of menschengroepen kunnen aldus een gereci-


teerd vertolken. Zij zullen dit doen,
gedicht of een gespeelde muziek
loopende in vormen als het ware een plattegrond beschrijvende
vinden den het gedicht of het
die hun oorsprong in opbouw van

muziekstuk zelf.

De mensch, die aldus eurythmie doet, treedt binnen in een geheel


nieuwe wereld, n.l. in de wereld der klank- en toonvormende krach-

ten. Bij de danskunst of mimische kunst wordt meestal de uitdrukking


die door
van bepaalde gevoelens en stemmingen nagestreefd, een
ge-

dicht of muziekstuk worden opgewekt. Bij de eurythmie gaat het er

den het of de muziek zelf door de klank-


om geest van gedicht van

benaderen. Niet het subjectieve beleven wordt


en toonuitbeelding te

het belangrijkste gevonden, maar de uitbeelding van den werkelijken


inhoud. Hierdoor de eurythmist zekere
ontstaat natuurlijk voor een

Deze is echter niet dan die den musicus.


gebondenheid. grooter van

tot in alle bijzonderheden


uitvoerige beschrijving hiervan, die
x
) Voor een

de anthroposophische literatuur.
mogelijk is, moet worden verwezen naar

147
die ook bepaalde tonen speelt, maar in de wijze waarop hij dat doet
geheel vrij is. De eurythmie laat bovendien nog een
grootere speel-
ruimte daar b.v. bij de
over, men uitbeelding van een bepaald gedicht
niet alle klinkers of medeklinkers behoeft zich
weer te maar
geven,

beperken kan tot die, welke dat gedicht bijzonder karakteristiek


voor

zijn. Er zal steeds plaats de individueele daar


zijn voor opvatting,
ieder het karakteristieke of
van een gedicht een muziekstuk
op een

andere wijze zal beleven. Vanuit dat beleven wordt een herschepping
in bewegingen geboren als een vrije kunstzinnige daad.
De eurythmie wordt in gekleurde gewaden en sluiers, met een naar

de stemming van het gedicht of muziekstuk steeds wisselende belich-

ting vertoond. Een diepe en zuivere schoonheidsontroering kan daar-

door in de ziel van den toeschouwer worden


opgewekt. t)

De de mysterie-spelen in München deed de behoefte


opvoering van

ontstaan aan een


eigen gebouw, waarin deze mysterie-spelen een waar-

dige omgeving zouden kunnen vinden, terwijl dit tevens een middel-

punt zou
zijn voor de eurythmie-opvoeringen en voor den verderen

anthroposophischen arbeid. Zoo rijpte het plan om in München een

dergelijk gebouw te zetten. Verschillende omstandigheden droegen er

toe bij, dat het slotte in Dornach bij Bazel werd.


ten gebouwd
Door Rudolf Steiner ontworpen, tot in alle bijzonderheden toe.

werd het bouwwerk geheel nieuwen, opvallenden


een van stijl.
In zijn voordrachten over bouwkunst, samengevat in het werk:

~Wege zu einem neuen Baustil”, spreekt Rudolf Steiner over


de
groo-

te impulsen, die steeds de bloeitijdperken der architectuur hebben

beheerscht. Steeds was een bepaalde wereldbeschouwing den ach-


op

tergrond te vinden, zonder welke het eigenlijke karakter van


de be-
treffende architectuur onmogelijk begrepen kan worden.

Onze moderne mist dergelijke wereldbeschouwing. De alles


tijd een

overheerschende kracht is de techniek geworden. De macht van


de

machine doordringt het geheele menschelijke leven en richt de aan-

dacht de aarde alles, aard-gebonden is.


van zijn geest op en wat

Zoo kon ook bouwkunst ontstaan, die uit een werkelijke


geen

wereldbeschouwing werd geboren. Voor de nieuwe bouwkunst zijn


de rechte elementen. De
lijn, beton, glas en ijzer karakteristieke utili-
teitsbouw deed zijn intrede en bracht ook zonder twijfel een zekere

schoonheid met zich mee;


dezelfde schoonheid die de goed gecon-

strueerde machine kan hebben. Het gebied van


die schoonheid is

echter zeer beperkt. Het huis als woonmachine, het warenhuis als

het handelshuis als safe werken be-


vergroote etalagekast, reusachtige
nauwend verstikkend, hoe ook zijn, den
en groot zij mogen naar

uiterlijken maatstaf gemeten. De grootste wolkenkrabber is voor


de

levende menschenziel toch rechthoekige sarcophaag, waarin


een enge,
de ziel niet leven kan. Er is slechts plaats in voor het aard-gebonden
lichaam en voor
de behoeften, die met dat lichaam samenhangen.

In oude dit anders. De Egyptische pyramide


tijdperken was repre-

senteert de macht van een


op
de aarde werkzame goddelijke wereld.
De bouw-
Zij is uit een grootsche geestelijke aanschouwing geboren.

1 Onder Frau Dr. Steiner wordt de sinds vele jaren


) leiding van eurythmie
aan het Goetheanum en in verschillende scholen voor eurythmie beoefend.
evenals
In het Goetheanum vinden geregeld opvoeringen plaats in een
groot
aantal steden van Europa.

148
door Rudolf Steiner in de
gedachte van
het Grieksche tijdperk werd
de woorden:
bovengenoemde voordrachten gekarakteriseerd met

De god-
„Wir leben in der Landschaft, aber der Geist ist unter uns”.

heid leeft in den tempel zelf.


ontmoet
Vergelijkt men hiermee het tijdperk der gothiek, dan men

weilen
een bouwprincipe, dat Rudolf Steiner aldus omschrijft: „Wir
die Seele dass wir ahnend
im Haus, aber wir erheben dadurch, uns

zum Geiste erheben” .(zie hoofdstuk IV).

het Goetheanum is getracht de wereldbe-


In den bouwstijl van

schouwing van de huidige en in de toekomst levende menschenzielen

te brengen. De menschelijke ziel zoekt in onzen tijd


tot uitdrukking
De
de bewuste vereeniging met de geestelijke wereld. gothische impuls
De zoekende ziel ontmoette
ontwikkelde zich verder en verwijdde zich.
den kosmos traden
in de natuur den wereldgeest zelf. De wetten van

hem aarde uit de tegemoet.


De menschenziel vereenigde
op natuur

Dit de architectuur het oude


zich met den wereldgeest. drukt van

Goetheanum uit. geestelijke taal.


Zijn vormen spreken een

Steiner een
Dit is niet te als Rudolf symbolisch
zoo op vatten, zou

bepaalde wereldbeschouwing uitdrukking hebben willen brengen.


tot

Neen, het geheele architectonische kunstwerk is als een onmiddellijk


Eerst bij de na-beschouwing is terug
geestelijke schepping ontstaan.

het scheppingswerk hebben


te vinden, welke impulsen geheele
beheerscht.

Ten onrechte wordt in zekere kringen steeds van een tempel ge-

Van anthroposophische zijde werd dit woord voor net


sproken.
De n.l. het ten
Goetheanum zeker niet gekozen. bestemming ervan,

tooneele voeren van mysterie-drama s,


het geven van eurythmie-op-
voordrachten,
voeringen en het houden van geesteswetenschappelijke
allerminst. Rudolf Sleiner
rechtvaardigt een dergelijke benaming
heeft het den „Goetheanum” met de verdere omschrij-
naam gegeven
Geisteswissenschaft
ving „eine freie Hochschule für .

gelegd. Een groot aantal


In September 1913 werd de grondsteen

kunstenaars, zeventien verschillende taalgebieden vertegenwoordi-


onder leiding Rudolf Steiner
gend, stroomde weldra samen om van

het Goetheanum werken. Door het uitbreken van den wereld-


aan te

in de uitvoering van het


oorlog trad weliswaar een
groote vertraging
bouwwerk desalniettemin bleef men gedurende de oorlogsjaren
op;

samenwerken. In September 1920 werd het Goetheanum,


eendrachtig
hoewel nog niet geheel voltooid, in gebruik genomen ter gelegenheid
behalve Rudolf Steiner, vele
van een „Hochschulkurs”, waaraan,

kunstenaars en sprekers meewerkten.

Wie het oude Goetheanum aanschouwde, werd onmiddellijk getrof-


door den die het met het geheele land-
fen organischen samenhang,
had. Het verhief zich in de uitloopers het Zwitsersche Jura-
schap van

daar dat het als het in den


gebergte en was zoo in geplaatst, ware

door de hoogere deelen van dit gebergte werd gesteund, terwijl


rug

het zich naar voren, met het geheele landschap mede, opende.
Het was in hoofdzaak opgebouwd uit twee machtige koepels, waar-

van de grootste de toehoorderszaal terwijl de kleinste de


overwelfde,

overdekking vormde van


de tooneelruimte. Deze beide organisch met
verbonden steunden houten tusschenbouw,
elkaar koepels op
een

die wederom een uitgebreiden betonnen onderbouw was geplaatst.


op

Een breed terras omringde het bouwwerk, dat door drie portalen van

149
buiten toegankelijk was. In het betonnen ondergedeelte bevonden zich

de uitgebreide garderobes, benevens een aantal kleinere en


grootere
vertrekken, als oefenruimten en ateliers gebruikt. Twee breede, monu-

mentale trappen voerden naar boven. Zij werden door merkwaar-

dig gevormde pijlers gedragen.


Aan deze pijlers kon men al dadelijk bij het binnenkomen iets afle-

zen van
de nieuwe denkbeelden, die in deze architectuur werden
ge-

volgd. Zij waren


n.l. niet alleen volgens een doelmatigheidsprincipe
geconstrueerd; evenmin waren zij willekeurige wijze versierd. Een
op

levend, organisch, dragend beginsel kwam in hun vorm tot uitdruk-

een boom
king. Zooals de stam van vanuit de kracht van
het dragen
zelf gevormd is, zooals ook de ledematen van mensch en dier ge-

vormd ook deze pijlers.


zijn, zoo

Bij het naar boven werd het getroffen door een schoon
gaan oog

dat eenigszins kunnen doen denken


gevormd plastisch motief, zou

aan
het evenwichts-orgaan in de nabijheid van het menschelijk
oor,
n.l. de drie halfcirkelvormige kanalen. Daar, waar
de mensch
de ruimte al hij dit
zijn verhouding tot stijgende ging veranderen, zag

van de richtingsverandering kunstzinnige wijze in het beton


proces op

uitgebeeld.
De geheele onderbouw van beton maakte door zijn bijzonderen
den indruk een geweldige, dragende kracht te bezitten.
vorm

Het houten tusschengebouw, bekroond door de beide koepels en

de drie daken der portalen, daarop in die


gewelfde verrees vormen,

ondanks de groote afmetingen toch een lichten, bewegelijken indruk


maakten. Vensters, telkens in een
drieheid samengevoegd, naar boven

een voortzetting vindend in een organisch aansluitende hout-plastiek,

verdeelden de groote oppervlakte op rhythmische wijze.


De bestond uit Noorsche leien, die de verschillende
dakbedekking
stemmingen van het landschan in zich spiegelden.
Trad men de groote zaal binnen, dan bevond men zich in een

ruimte, plaats biedend voor bijna duizend menschen. De zitplaatsen


waren
uitsluitend in de parterre, amphitheater-gewijs gerangschikt.
De groote koepel werd gesteund door twee maal zeven houten

zuilen, vijfhoekig van vorm, steunende gebeeldhouwde voetstuk-


op

ken, naar boven toe zich uitbreidende in eveneens gebeeldhouwde


kapiteelen. Machtige architraven verbonden die kapiteelen en vertoon-

den in hun plastiek de voortzetting van


de motieven, die voetstuk en

kapiteel kenmerkten. De kleine koepel werd op een dergelijke wijze


door twaalf zuilen gedragen.
De plastische bewerking van
het hout, in het bijzonder van
de voet-

stukken en de kapiteelen, was zeer eigenaardig. In de motieven, die

aan de houtbewerking ten grondslag lagen, was n.l. een samenhang te

vinden, die alleen vanuit een Goetheanistische metamorphosen-


Voor uiterlijke beschouwing stond ieder
gedachte te begrijpen was. een

motief zich zelf. Wie er zich echter trachtte in te leven, ontdekte


op

al spoedig, hoe het volgende motief telkens uit het voorafgaande was

ontstaan en het oorspronkelijke motief op een bepaalde wijze verder


bracht. Zooals de bladeren bloemen plant
tot uitbeelding en van een

met elkander samenhangen, en toch weer steeds verschillend zijn,

zoo was het ook hier met deze motieven. Het was voor ieder, die het

aanschouwde, een directe oefening in het ontwikkelen van een waren

kunstzin.

De vensters waren volgens een door Rudolf Steiner aangegeven

150
telkens in één kleur geslepen. Door de verschillen m dikte
procédé
kleur afwisselend spel van
van het glas ontstond in de bepaalde een

licht en
donker. De motieven van
de glasvensters waren ontleend
de menschelijke ziel.
aan innerlijke ontwikkelings-phasen van

beschilderd, eveneens volgens


De binnenruimten der koepels waren

had die de groote phasen


motieven die Rudolf Steiner
en
aangegeven

uitdrukking brachten. De eene


in de menschhelds-ontwikkeling tot

door Rudolf Steiner zelt


helft van
de kleine koepel was in hoofdzaak

de andere helft in zekeren zin een spiegelbeeld


geschilderd, terwijl
kleuren uit
daarvan vertoonde. Voor de schilderingen waren gebruikt
de kleine koepel spreidde een ont-
plantaardige stoffen bereid. Vooral

zaggelijk sterk werkende kleurenwereld


ten toon.

het binnentreden in de zaal, was


De indruk, dien men kreeg bij
het veel-
onbeschrijfelijk. De toeschouwer werd geheel opgenomen in

door de binnen viel, waardoor een


kleurige licht, dat vensters naar

alsof de ziel hier eerst in haar eigenlijk geboor-


gevoelsbeleven optrad,
dan dwaalde langs de
Wanneer het
teland was aangekomen. oog

rust-
zuilen met hun kapiteelen en architraven, vond men nergens
een

werd als het door de zich ontwik-


punt
zonder meer, maar men ware

door de geheele ruimte. Het was


alsof
kelende motieven meegevoerd
onderging. De
de met een levend,
geestelijk wezen
men ontmoeting
sterke, die tot een groote
ziel kwam in een innerlijke beweging,
voerde, die eindigde met het beleven van
schoonheidsontroering en

kosmos. In dit had


in geestelijken gebouw
te zijn binnengetreden een

de geest der menschheid zelf een woning gekregen.


...
i

Rudolf Steiner, dat in de kleine koepel


Het was
de bedoeling van

vinden. Aan dit kunst-


groot plastisch kunstwerk zijn plaats zou
een
met behulp
werk, in hout gebeiteld, arbeidde hij zelf verscheidene jaren
enkele beeldhouwers. Het was bedoeld als een uitbeelding van
van
de beide
den „representant der menschheid voortschrijdende tusschen
,

Hierboven werd reeds met


tegenmachten, Ahriman en Lucifer.
groote
de beteekenis deze beide machten gewezen.
enkele woorden op
van

De mensch van onzen tijd is aan


twee groote gevaren blootgesteld.
geraken de
Aan den eenen
kant dreigt hij in gevangenschap te van

heen beheerscht; aan den


materieele zwaarte, die de wereld om hem
te ontvluchten in het
anderen kant kan hij door die aardsche zwaarte
de dweepzucht komen. Men beschouwe
gebied van de fantasie en

Lucifer, niet te klein ge-


deze beide machten, Ahriman en
van een

de geheele menschheids- en wereldontwikke-


zichtspunt. Zij zijn met

ten verbonden. Zonder den luciferischen impuls zou

ling nauwste
zonder
streven naar zelfstandigheid in den mensch zijn gekomen;
geen
invloed verhouding tot de uiterhjke
den ahrimanischen zou hij geen

De den mensch voor


de toe-
wereld hebben gevonden. opgave van

die beide krachten ontvluchten of te


komst te
is ook geenszins om

door de ontwikkeling van


de Christus-kracht
ontwijken, maar om,

in zich, tusschen beide door zijn weg


te
gaan.
, , i . <ll • i n I i
f c?. .

Rudolf Steiner
De ~representant der menschheid ,
Christus, zooals

ziet dan ook niet in


dien in deze monumentale groep uitbeeldt, men

deze beide machten, ziet hem voortschrijdend,


strijd met maar men

tusschen beide veroverende hierdoor de eenzijdige


het evenwicht en

overwinnend. De strekt
die zij brengen, Christus-gestalte
gevaren,

den linkerarm omhoog; de rechterarm wijst naar beneden. Het gebaar


den opgeheven lin-
is niet vervloekend, maar zegenend. Tegenover
kerarm stort Lucifer met gebroken vleugels omlaag. Zijn wereld van

151
schijn en illusie valt in elkaar voor het aangezicht van
de onzelfzuch-
liefde. Tegenover den rechterarm Ahriman.
tige verschrompelt Hij
wordt uitgebeeld, liggende in harde skelet-achtige rotsformaties, ver-

strikt in een netwerk verstarde lichtstralen.


van

Waar Lucifer’s gestalte geboren de


schijnt te zijn uit gemetamor-
phoseerde vormen van
het hart, tezamenvattend de geheele borstkas
het strottenhoofd de beide daar is Ahriman’s
met en ooren, gestalte
als een metamorphose van de verhardende krachten het hoofd
van

te zien.

De tusschen hen beiden voortschrijdenden Christus representeert


door de geheele wijze, het hoofd zoowel als de bewerkt
waarop romp

zijn, de levende, uit den liefde. Men de golvende


geest geboren zou

lijnen van
het gewaad niet beter kunnen karakteriseeren, dan door te

zeggen, dat het golven van stroomende liefde zijn. In de vormen van

het aangezicht, in het bijzonder het drukt zich


van voorhoofd, een

concentratie van hoogste wijsheid uit.


Toen in den Oudejaarsnacht 1922—’23 het oude Goetheanum in
vlammen opging, bevond dit monument zich niet in het gebouw.
nog
Het stond in verschillende onderdeden in het atelier, waar
Rudolf

Steiner geregeld werkte. Het is thans in het


er
nog aan geplaatst
nieuwe Goetheanum, echter niet daar, waar Rudolf Steiner het zich
in het oude Goetheanum had gedacht. De geheel andere vormen van

het nieuwe gebouw maakten een zoodanige plaatsing moeilijk.


zeer

Nadat het oude Goetheanum door den brand was vernietigd, werd

vrij spoedig wederom door Rudolf Steiner het ontwerp voor


gegeven

een wederopbouw daarvan. Het kon echter niet meer op


dezelfde wijze
worden herhaald. Niet alleen omdat een dergelijke schepping uit een

zoo teer materiaal, als hout is, in dezen tijd niet veilig bleek te zijn,
maar
ook omdat de anthroposophische beweging in de verstre-

ken jaren sterk was gegroeid en ook andere eischen had


nog ge-

kregen.
In het nieuwe Goetheanum niet slechts plaats
zou moeten zijn voor

mysterie-spelen, eurythmie-opvoeringen en voordrachten, maar bo-

vendien ruimte beschikbaar den arbeid, die


zou er moeten zijn voor

door de verschillende secties der „freie Hochschule” werd verricht.


Hoewel het nieuwe Goetheanum in hoofdzaak denzelfden platte-

grond vertoonde, is het toch tot geheel ander bouwwerk


een gewor-

den. Het is geheel in gewapend beton opgetrokken. Wederom komt

men eerst in een onderbouw, waarin garderobes, conversatie-zalen, een

groote voordrachtzaal en vele dienstruimten


zijn. Een terras omgeeft
ook nu het eigenlijke gebouw, dat vanuit dezen onderbouw oprijst.
De vormen,
ook die van het met leien bedekte dak, zijn echter geheel
anders dan In plaats van de levende, organisch aandoende
vroeger.

vormen van het hout, ontmoet men nu groote, machtige vlakken.

Waar de vormen van het oude Goetheanum verwantschap vertoonden

met die van de plantenwereld, daar doet het nieuwe Goetheanum ons

eerder denken aan het mineraalrijk. Maar met welk een meesterschap
is het zware materiaal gehanteerd I De geweldige betonmassa's rijzen,
ondanks de die het materiaal suggereert, licht
enorme zwaarte, en
vrij
omhoog. Als een ontzagwekkende burcht staat dit lichtgrijze bouw-
werk den Dornachschen heuvel.
op

In de groote zaal zijn ditmaal zuilen, die het gewelfde dak


geen

dragen. Op indrukwekkende wijze overspant het enorme


dak geheel

152
de zaalruimte. Een groot modern ingericht tooneel is de
vrij en nu op

plaats, waar
de kleine koepel stond.
vroeger

In een tusschen-etage zijn de verschillende kamers der secties, bene-

vens het secretariaat ondergebracht. Dit nieuwe Goetheanum werd in

geopend. Het is echter niet


den Michaëlstijd, September 1928, nog

slechts al plastisch bewerkt, dat zij


voltooid, gedeelten zijn zoo ver

kunnen doen vermoeden, welk een rijk en origineel kunstwerk bij de

dit gebouw de wereld zal zijn


voltooiing van aan gegeven.

Ten slotte een


enkele opmerking over de beteekenis, die een
nog
de kunst kan hebben de mensche-
uit Anthroposophie geboren voor

lijke ziel.
kracht het voelende beleven
Op een zeer zuivere wijze wordt de van

in de ziel gewekt. Deze treedt in verbinding met de geestelijke impul-

sen,
die het heelal doorstroomen en wordt daardoor opgeheven in een

hoogere werkelijkheid.
Niet alleen de kunstenaar, ook ieder, die van
uit een
inner-
maar

der genoemde kunsten beoefent of aanschouwt, zal


lijke behoefte een

een verlossende kracht kunnen bespeuren. Waar de mensch in onzen

sterk door intellect driftenleven de aarde


tijd zoo zijn en zijn aan

door kunst ziel die aard-


is gebonden, zal een dergelijke zijn van

zal leeren vinden


gebondenheid worden bevrijd. Hij zijn evenwicht te

tusschen hemel en
aarde.

Een der allerschoonste die door Rudolf Steiner zijn


voordrachten,
die „Wahrheit, Schönheit, Güte 19 Januari
gehouden, was over op

1923, kort de het oude Goetheanum. De betee-


na vernietiging van

kenis de door de kunst wordt hier een


van schoonheidsontroering op

door laten zien, dat de mensch


zeer bijzondere wijze weergegeven, te

door de schoonheid bestaan aarde ver-


eerst werkelijk met zijn op

zoend kan worden. De drie groote idealen, Waarheid, Schoonheid en

Goedheid steeds vanuit zeker instinct door de menschheid


zijn een

elkaar ook alle drie met het den


bij gevoegd. Zij hangen wezen van

mensch manier Het beleven Waarheid


op een bijzondere samen. van

is voor den mensch mogelijk door den samenhang, dien hij heeft met

het voorgeboortelijke bestaan. Uit de wereld der voorgeboortelijke


krachten wordt het stoffelijk wezen van
den mensch op aarde ge-

vormd. Daardoor wordt in hem de grondslag gelegd, die een waar-

heidsbeleven mogelijk maakt. Zijn ziel vindt echter


geen
onmiddellij-
ken Door het beleven de
toegang tot dit voor-geboortelijke. van

Schoonheid echter verrijst in de wereld een schijnbeeld. Deze schoone

verbindt de ziel hem aarde


schijn eerst werkelijk met alles, wat op

tegemoet treedt. De Schoonheid schenkt hem als het ware een troost

het verloren het voor-aardsch bestaan. Het zijn


voor gaan van op

aarde brengt noodzakelijkerwijs een


zekere droefheid met zich mede,

waarvoor de mensch eerst troost vindt door het schoonheidsgevoel,


dat in die door het beleven,
zijn ziel opbloeit. De droefheid, ontstaat

dat hier aarde slechts na-beeld Waarheid bestaat, niet de


een van
op

Waarheid zelf, wordt overwonnen door het beleven van


de Schoon-

heid.
De Goedheid of Deugd verbindt de menschenziel met de toekomst.

Haar zal komende tijden ten volle kunnen ont-


werkelijkheid eerst in

staan. Zij geeft de meest directe mogelijkheid aan


de menschelijke
ziel om zich met de geestelijke wereld te verbinden. Waar Waarheid

de toekomst samenhangt, daar zal


met het verleden, en Goedheid met

153
de Schoonheid de verbinding het heden tot stand
juiste met

brengen.
~Wahr sein heisst beim Menschen, recht zusammenhangen mit seiner

geistigen Vergangenheit. Für Schönheit einen Sinn haben, heisst beim

Menschen, nicht verleugnen in der physischen Welt den Zusammen-

hang mit der Geistigkeit. Gut sein heisst beim Menschen, einen Keim

bilden für eine geistige Welt in der Zukunft.”


Uit deze opvatting blijkt de ontzaggelijk groote cultureele beteeke-

nis van
de ontwikkeling van een waren schoonheidszin.

d. De het Willen.
Opstanding van

„Denn die soziole Frage ist im 'We-

sentlichen eine Erziehungsfrage, and

die Erziehungsfrage ist im W esent-

lichen eine medizinische Frage."


R. Sieiner.

Het hoogste, waartoe de mensch aarde kan komen, is een leven,


op

geheel en
al in dienst van
de menschheid.

Wie zijn ziel denkende opheft tot in de wereld den geest en


van

die wereld dan in den vorm van ideeën tot geboorte brengt, verricht
daarmede al een belangrijke daad. Ook degene, die in de wereld van

den geest impulsen vindt om


de verschijnselen op aarde in een schoo-

nen vorm te herscheppen, bewijst daarmede aan de menschheid een

onmiddellijk echter wordt deze dienst


zeer
grooten dienst. Het meest

aan de menschheid verricht in de sociale praktijk. De mensch schakelt

daarbij zijn den gerichten, wil in den wereldwil in.


eigen, op geest
wordt die gebieden, die het allermoeilijkste
Hij scheppend op
toe-

gankelijk zijn, n.l. de gebieden van het sociale leven.

Om dit te kunnen doen, vanuit de ware


geestelijke impulsen en

vol beleven, is drievoudige opstanding der


met een menschelijk een

zielekrachten noodig.
De motieven voor een zuiver sociaal handelen zullen alleen kunnen

den geest. Rudolf Steiner’s vrij-


ontspringen uit vrijen, menschelijken
de moreele phantasie als de bron dit han-
heidsphilosofie noemt voor

delen. Denkende vindt de mensch zijn toegang tot de wereld der mo-

reele scheppingskrachten, die in den vorm van


intuïties in de ziel

binnenstroomen.

De wilskracht, die aldus door geestelijke impulsen wordt gewekt en

geleid, is in het menschelijk ziele-leven de meest verborgen kracht,


die het allerdiepst in het lichamelijke organisme verscholen ligt.
Tegelijk echter is de mensch van nature juist in zijn wilsleven het

allerinnigst met den wereldgeest verbonden.


De zwaarste en moeilijkste innerlijke arbeid is noodzakelijk om tot

die wilskrachten komen. Alle factoren, die in


een bevrijding van te

het leven den grootsten invloed hebben, werken mede


menschelijke
het wilsleven houden. Om de gebondenheid het
om te van
gevangen
wilsleven behoeft slechts denken de macht
te begrijpen, men te aan

van de erfelijkheid en de dagelijksche levensomstandigheden, waar-

de mensch is samengegroeid. De
mee van oogenblik tot oogenblik
krachten, die hier kunnen diep in
tot bevrijding voeren, moeten zoo

dat in den
het organisme doorwerken, zij dit, tot lichamelijken samen-

Eerst dan kan opstanding der


hang toe, overwinnen. een werkelijke
wilskrachten plaats vinden.

154
dergelijke opstanding het
vrij heidsphil osof ie kan
De een voor ge-

bied het ontwikkeling brengen. Wil echter


van geheele kenproces tot

dit bevrijde wilsleven toegepast


worden in de sociale levenspraktijk,
dan zal het verdere scholing moeten ondergaan, zooals die
een
nog

kort werd beschreven in een vorig hoofdstuk.


voelen willen
De geheel verschillende wijzen, waarop denken, en

verbonden zijn, werden door Rudolf


met het lichamelijke organisme
Steiner het eerst een duidelijke en samenhangende wijze
voor op

beschreven.
den mensch in
Deze geestelijke conceptie van drieledigen neemt

latere werken centrale plaats in. Een korte daarvan


zijn een weergave

de verdere de praktijk socialen


moge aan beschouwing, over van een

arbeid grondslag van een anthroposophischen ontwikkelingsweg,


op

vooraf gaan.

In 1917 verscheen van


Rudolf Steiner's hand een werk, genaamd:
waarin in beknopten enkele grond-
„Von Seelenratseln”, hij een vorm

gedachten ontwikkelde over


den samenhang van de menschelijke ziel

met het lichamelijke organisme, gedachten waarin een ontdekking van

de allergrootste beteekenis is
aangegeven.
_

Rudolf Steiner de aandacht vestigen, dat hij


begint met er op te

gedurende meer
dan dertig jaar met de ontwikkeling dier gedachten

is bezig geweest alvorens hij ze neerschreef.

Van de der zielekrachten, bestaande uit het voor-


drievoudigheid
stellen, het voelen en het willen, wordt dan uitgegaan. Het voorstellen

moderne steeds in samenhang met de


is door de wetenschap gezien
in de
van het zenuwstelsel en hun voortzetting eenerzijds
processen
het
zintuigen, anderzijds in het inwendige van lichamelijke organisme.
al bleef
Hiermede is op een uiterst belangrijken samenhang gewezen,

men steeds tegenover


den aard daarvan nog
in twijfel.
Ten het voelen het willen ontbreekt een dergelijke
opzichte van
en

samenhang echter ten eenen male. Langen tijd hebben vooraanstaande


zooals Ziehen Ebbinghaus, het voelen beschouwd als
psychologen, en

een begeleidend verschijnsel van het voorstellen. Men sprak toen van

een bepaalden gevoelstoon, die aan de voorstelling eigen zou zijn.

Het voelen werd dus niet als een zelfstandige zielekracht erkend,

het werd alleen als het voorstellen aanvaard.


maar een eigenschap van

Voor een geesteswetenschappelijke beschouwingswijze vertoont

de
het voelen, als zelfstandige zielekracht, een samenhang met pro-

uitdrukking komen. Dit


cessen,
die in het geheele adem-rhythme tot

adem-rhythme staat in verbinding met de zenuw- en hersenprocessen,


het voelen ook het verbonden is. Wanneer
evenals met voorstellen

in het adem-rhythme optreedt, zal deze zich door


n.l. een verandering
verandering in den vloeistofdruk via het hersen-ruggemergsvocht mee-

deelen aan het zenuw-zintuig-stelsel.


Om den samenhang tusschen adem-rhythme en gevoel eenigszins
het voorbeeld het
te verduidelijken, gebruikt Rudolf Steiner van mu-

zikale beleven. Men onderscheid maken tusschen den inhoud


moet

muzikaal het dit aanlei-


van een gebeuren en gevoelsbeleven, waartoe

de be-
ding geeft. De inhoud n.l. geeft aanleiding tot vorming van

paalde voorstellingen, die door het gehoorzintuig worden


oyerge-
echter drukt zich onmiddellijk in het
bracht. Het gevoelsbeleven
In de ontmoeting het adem-rhythme met dat.
adem-rhythme uit. van

155
wat door oor en zenuw tot stand wordt gebracht, weerspiegelt zich
de samenhang tusschen gevoel en voorstelling.
Evenals het voorstellingsbeleven een organisch steunpunt vindt in

de zenuw-zintuig-processen, steunt het gevoelsbeleven van de ziel op

het adem-rhythme.
In de bovenaangeduide psychologie is het willen als zielekracht

geheel verdwenen. Ja, het miste zelfs een schijnbestaan, zooals aan

het voelen in de gevoelstonen werd toegekend. De wils-uitin-


z.g. nog

de ziel werden als reflexen, het dan ook als slotte


gen van zij ten

zeer gecompliceerde reflexen, beschouwd. x


)
Gaat hoe zich hel willen het lichamelijke
men
na,
tot organisme
verhoudt, dan ziet men een samenhang met al die waaruit
processen,

het stofwisselingsstelsel bestaat. Deze samenhang werd lang over


het

hoofd gezien, omdat zoowel het stofwisselingsstelsel als het willen zich

het bewuste onttrekken. Een vol be-


aan voorstellingsleven werkelijk
wustzijn heeft de mensch alleen in zijn voorstellingsleven. Het voelen

neemt hij halfbewust ten opzichte van het willen is hij


nog waar;

echter geheel onbewust.

Men kan hier het beste de vergelijking maken met de drie graden

van bewustzijn, die de mensch kent in de toestanden van waken,


droomen Wakker is de mensch slechts in de wereld
en slapen. van

zijn voorstellingen. Ten opzichte van zijn gevoelsleven is hij in een

die is het droomen. Een diepere ziel-


toestand, geheel verwant met

kundige beschouwing ontmoet n.l. in de wereld van de menschelijke


dezelfde wetten, die de droomwereld eigen Ten
gevoelens aan zijn.
de de mensch echter. Hij heeft alleen
opzichte van wilsprocessen slaapt
zich daarvan voorstel-
een
bewustzijn van zijn wil, voor zoover hij een

ling heeft gemaakt. Wanneer de mensch een eenvoudige handeling


grondslag van een wilsbesluit tot uitvoering brengt, lijkt dit anders.
op

Men spreekt dan ook van een


onbewusten wil. Meestal wordt
graag

dan echter dat het bewustzijn slechts zoo ver reikt, als er
vergeten,
een voorstelling, zoowel van den wils-impuls als van
de handeling,
Het willen blijft geheel het verborgene.
ontstaat. eigenlijke in

Het is nu dadelijk van het allergrootste belang, hierbij op


te mer-

ken, dat de hier geschilderde samenhangen niet een schematische


op

wijze mogen worden bezien. De drie zielekrachten, denken, voelen en

willen, in werkelijkheid nooit afzonderlijk in de ziel werkzaam. Bij


zijn
het stand komen de voorstelling zal zekere
tot van eenvoudigste een

mate van
voelen en
willen
aanwezig zijn. Evenzoo zullen bij een wer-

voorstellen willen rol terwijl ook


kelijk gevoel en een spelen, een

willen noodzakelijkerwijze met voorstelling en gevoel optreedt.


Ook de drie boven orgaangebieden doordringen elkaar
aangeduide
in het organisme geheel en al. Zij liggen niet naast of boven elkaar,

maar in elkaar. Voortdurend zal men te maken hebben met over-

van het eene in het andere. Door het geheele organisme


gangen

breiden zich de uit, de rhythmische


zenuw-zintuig-processen evenzoo

de De hersenen b.v. zullen


processen en stofwisselingsprocessen.
echter
hoofdzakelijk tot het zenuw-zintuig-stelsel behooren. Zij kunnen
niet functioneeren zonder een zekere stofwisselings-activiteit en zon-

der een zekere rhythmische circulatie. Datzelfde geldt voor ieder or-

De nieuwe in de zielkunde hebben veel ruimer


*) stroomingen een

In het
standpunt ten opzichte van de leer der zielekrachten ingenomen. bij-
zonder zij hier de werken van Max Scheler.
gewezen op

156
het of het andere
gaan, hetzij dat het hoofdzakelijk tot eene- tot

worden. Van belang is echter te zien,


orgaanstelsel gerekend moet

dat de behooren tot het zenuw-zintuig-


hersenen, voor zoover zij
het voorstellingsleven, terwijl zij de
gebied, dragers zijn van voor

rest, als behoorende tot het rhythmische- of het stofwisselingsstelsel,


ook de voelen willen. Zoo zullen andere organen,
dragers zijn van en

b.v. de nieren, ingeschakeld zijn in het gebied van de stofwisseling


als in dienst het wilsleven. Voor zoover zij echter
en zoodanig zijn van

zenuw-zintuig-processen en rhythmische processen bevatten, staan zij

in dienst van het voorstellings- en gevoelsleven.


deze wordt het eerst duidelijk
Door beschouwingswijze voor ge-

dat niet één of orgaanstelsel drager is van de men-


maakt, orgaan

dit is.
schelijke ziel, maar
dat het geheele lichamelijke organisme

De hierboven aangeduide drieledigheid is een grootsche conceptie


mensch. die drie-
van
het eigenlijke wezen van
den Uiterlijk wordt

ledigheid uitgedrukt door de geheel verschillende wijze, waarop hoofd,


ledematen zich het verhouden. Het hoofd
borst en tot organisme ver-

toont zich de meest uitgesproken wijze als het eigenlijke centrum


op

der zenuw-zintuig-processen. Het geheele centrale zenuwstelsel wijst


hoofd, als kroon. Alles, leeft in de zin-
naar
het zijn eigenlijke wat

tuigen, zoowel als in de zenuwen, vereenigt zich daar.

In het hoofd, als middelpunt van het zenuw-zintuig-stelsel, vormen

zich de voorstellingen. Wat daar gebeurt, is te vergelijken met een

De mensch als waarnemend staat voortdu-


verdichtingsproces. wezen

rend in levenden en bewegenden stroom van


waarnemingen, die
een

in kleuren in en lijnen, in en
smaken zich
en tonen, vormen geuren

zijn ziel
aan hem voordoen. In dezen stroom van waarnemingen zou

geheel moeten opgaan, wanneer


niet ergens in zijn organisme een

waardoor inner-
verdichting van
deze waarnemingen plaats vond, een

wordt bereikt. Dit komen speelt zich af in den


lijk rustpunt tot rust

het in het voorstellen. Het van


het
overgang van waarnemen proces

verstarring het
voorstellen beteekent dus een verdichting, een van

deze komt de levende


waarnemen. Door verdichting en verstarring
kan den grondslag voor de
waarnemingsstroom tot rust en nu vormen

bewuste verhouding, die de mensch tot zijn omgeving heeft.

drukt in reeds uit, dat het tegen-


Het menschelijke hoofd zijn vorm

over
de
omgeving een afgesloten gebied voorstelt.
de beenige schedel de half weeke
Als een hard pantser omgeeft
hersenmassa. Alleen door de poorten, die de zintuigzenuwen
nauwe

kan de schedelruimte met de buiten-


doorlaten, het inwendige van

wereld in verbinding treden. Deze afsluiting door een verharding naar

de functie, die het zenuw-


buiten toe is een uitdrukking van aan

is, n.l. het een bewusten grondslag


zintuig-stelsel eigen vormen van

voor het geheele zieleleven.


.

Geheel is de bouw het stofwisselingsstelsel. Uit is


tegengesteld van

n.l. in voortdurend bewegelijk verband met de omgeving. Rudolf


een

het bewe-
Steiner heeft het met nadruk in samenhang gebracht met

of ledematenstelsel. Hij sprak bij voorkeur zoowel over een


gings-
of
zenuw-zintuig-stelsel als over een stofwisseling-bewegings-stelsel
stofwisseling-ledematen-stelsel.

Waar het hoofd beheerscht wordt door een, naar een middelpunt

is het ledematenstelsel volgens een


wijzend, concentreerend principe,
Men stelle slechts naast elkaar
naar
buiten stralend principe gebouwd.

157
het skelet van het hoofd, in het bijzonder dat van
den schedelbol, en

het skelet der ledematen, dat zich straalsgewijs, in steeds meer gele-
dingen, naar
de peripherie toe vertakt.

Het zenuw-zintuig-stelsel, in het bijzonder weer het hoofd, is te

beschouwen als het eindpunt van


den stroom der die van
processen,

buiten naar binnen gericht zijn, die van buiten den mensch zich naar

het toe bewegen. Het stofwisselings-ledematen-


menschelijk innerlijke
stelsel daarentegen is omgekeerd het beginpunt van den stroom van

die binnen buiten gaat, het menschelijk inner-


processen, van naar van

lijke dus de
uitgaat naar omgeving.
Door het zenuw-zintuig-stelsel verbindt de mensch zich met de

die hem omringen. Op den grondslag der


geestelijke qualiteiten,
deze qualiteiten zich in voorstel-
zenuw-zintuig-processen vormen om

lingen, die het menschelijke bewustzijn opbouwen.


Van een bepaald gezichtspunt uit bezien, is dit proces van
den over-

van
het waarnemen
in het voorstellen een doodsproces. De
gang

mensch dankt het den stroom der


zijn bewustzijn aan vermogen, gees-

telijke qualiteiten, waarin ziel geplaatst is, in doodsproces tot


zijn een

stilstand te brengen. Kon hij dat niet, dan zou zijn ziel voortdurend

in die qualiteiten vervloeien.


De stofwisselings-bewegings-processen in het organisme zijn daar-

entegen bij uitstek de representanten der levensverschijnselen. Het zijn

de stofwisselingsprocessen, die groei en voortplanting in zich dragen.


Aldus vindt men in het menschelijk organisme een polaire verhou-

ding tusschen de twee bovengenoemde orgaanstelsels.


Tusschen deze beide in het rhythmische stelsel, waarvan
het
staat

ademhalingsrhythme de voornaamste representant is. Men kan echter

dit niet beschouwen, zonder de daarmede


ademhalingsrhythme eng

samenhangende bloedcirculatie in aanmerking te nemen. Tusschen

ademhaling en bloedcirculatie is wederom het hart als het belang-


Zoo de borstholte
rijkste rhythmische orgaan ingeschakeld. mag men

als het middelpunt der rhythmische processen beschouwen, al moet

ook hier wederom worden opgemerkt, dat deze rhythmische proces-

sen het geheele organisme doordringen.


In dit stelsel worden de polaire werkingen der beide
rhythmische
andere orgaanstelsels voortdurend in een bewegelijk evenwicht ge-

houden. Het tempo van ademhaling en hartswerking geeft de verhou-

ding tusschen zenuw-zintuig- en stofwisselings-ledematen-stelsel aan.

In het achttien ademhalingen komen twee


algemeen zullen ongeveer
op

dus één vier. Hierin


en zeventig polsslagen, een verhouding van
op

zich de verhouding, die bestaat tusschen den vertragenden


spiegelt er

invloed van het zenuw-zintuig-stelsel en den activeerenden invloed

van het stofwisselingsstelsel.


Zooals de samenhangt met het zenuw-zintuig-
ademhaling nog

stelsel, zoo hangt de bloedcirculatie meer met het stofwisselingsstelsel

samen.
Het hart, dat tusschen beide in staat, is, dynamisch beschouwd,
heeft Rudolf
het middelpunt van het geheele organisme. Ook hierover
Steiner een belangrijke uitspraak gedaan, reeds lang voordat men in
wetenschappelijke kringen tot een soortgelijke gedachte ging neigen,

dat het hart niet beschouwd worden als


n.l. de uitspraak, mag een

die de bloedsbeweging veroorzaakt, maar


dat het veel eerder
pomp,

is. Het is tusschen de beide polair-gerichte


een evenwichts-orgaan
stroomen,
die het organisme doordringen, op een zoodanige wijze

ingeschakeld, dat het in zekeren zin waarneemt, welke de verhouding

158
tusschen die beide orgaanstelsels is. Men kan het dus ook een zintuig

noemen.

In de verhoudingen hart longen komt ook


rhythmische van en tot

uitdrukking de polariteit tusschen leven en dood, waarin de mensch

steeds ingeschakeld is. Bij iedere ademhaling stroomt de levendragen-


de zuurstof het organisme binnen, bij iedere uitademing verlaat het

verstikkende koolzuur het organisme.


Dit zijn slechts korte aanduidingen, die misschien toch begrijpelijk

maken, dat de grondslagen voor een geheel nieuwe anatomie en

die nieuwe ziektekunde, hiermee


physiologie, eveneens voor een gege-

ven zijn. !)

De moderne geneeskunde is zeer


sterk beïnvloed door het natuur-

wetenschappelijke denken der laatste eeuwen.


In oude tijden kon men

de geneeskunde nauwelijks een wetenschap noemen. Het was priester-


die ontsproot uit de oude mysteriën. Het geheele
wijsheid, genees-

kundige denken en handelen was met deze mysteriën verbonden. De

uit dezelfde bron wijsheid,


priester-arts ontving zijn inspiraties van

waaruit ook de andere priesters handelen werd door die


putten. Zijn
wijsheid gewijd en had als drijfveer de liefde voor de lijdende mensch-

heid. Bijzondere geestelijke en moreele krachten moesten door deze

families kon-
priester-artsen worden ontwikkeld. Slechts uit bepaalde
den zij voortkomen. Hypocrates, in wien nog veel van de oude mys-

terie-wijsheid leeft, stamt zelf uit een dergelijk priester-artsen geslacht.


dubbel aangezicht. Mysterie-traditie werkt
Hij draagt als het ware een

machtig in hem en vormt den eigenlijken grondslag van zijn


nog
handelen. Aan de andere is degene, die de
geheele zijde hij juist
komende tijden ziet aanbreken en voor deze een grondslag schept
door exacte waarnemingen de daarop gebouwde conclusies.
zijn en

Tot de zestiende het voortwerken


in vijftiende en eeuw toe was

der mysterie-traditie enkelen, zooals Paracelsus Van Hel-


nog bij en

mont, te bespeuren. Voor Paracelsus geldt nog het woord: „der höch-

ste Grund der Arznei ist die Liebe”.

Weinig eeuwen later breekt het glorie-tijdperk der de natuur-


op

Virchow brengt de leer


wetenschappen geschoolde geneeskunde aan.

het als cellenstaat, leer, die voortreffelijk


van organisme een een

gefundeerd was door de sterk ontwikkelde anatomie, physiologie en

pathologie. De cellulaire pathologie had haar intrede gedaan en was

bestemd machtig te heerschen. Een diagnose in dien tijd was


gaan

eerst volledig, wanneer zij de pathologische anatomie kon steunen.


op
Vele ziekten werden aangeduid met de omschrijving van dat, wat de

anatomie vaststelde den dood den patiënt. Zoo


pathologische na van

ontwikkelde de zich als wetenschap,


geneeskunde meer en meer een

die het menschelijke lichaam tot object had en dat lichaam eenerzijds

bestudeerde onder den microscoop, dus in dooden toestand, ander-

zijds met behulp van physisch-chemische methoden, dus als een

physisch-chemisch object.

x
Men behalve het werk „Von Seelenratseln”,
) raadplege, bovengenoemde
ook Dr. R. Steiner Dr. I. Grundlegendes für eine Er-
en Wegman,
weiterung der Heilkunst nach Erkenntnissen; Dr. G.
geisteswisscnschaftlichen
Wachsmuth, Die atherischen Bidekrafte in Kosmos, Erde und Mensch;
Dr. E. Koli s k o, Die Dreigliederung des menschlichen Organismus, (in
„die Drei”, 1. Jhrg. 5/6 H.)

159
Hoe zeer
het hoofddoel van de geneeskunde, het den
genezen, op

achtergrond kwam, bewijst de z.g. nihilistische school, die in Weenen

haar middelpunt vond.


Het behoeft wel niet nader uiteengezet te worden, dat deze be-

schouwing slechts geldt voor de methoden, die zich in dezen tijd ont-

wikkelden. De arts kon desalniettemin wel degelijk uit innerlijke roe-

dienst de menschen uitoefenen. Hij voelde dan echter


ping zijn aan

des te sterker de onvoldoende basis, die hem deze moderne genees-

kunde het het aankwam.


schonk, juist daar, waar op genezen

Natuurlijk was een reactie onvermijdelijk. Zij kwam in den vorm

van een meer


constitutioneele beschouwing van het levende, men-

schelijke gepaard het verlangen door een con-


organisme, aan om

stitutioneele of ziekten te bestrijden.


meer specifieke behandeling
Hoe deze hervormingspogingen ook zijn, enkele
belangrijk geen

als die Rudolf Steiner. Waar de n.l.


was zoo ingrijpend van !) meeste

in het bijzonder de zienswijze Paracel-


een terugkeer predikten, tot van

Rudolf Steiner den weg naar de toekomst.


sus, wees

Het bij beschouwingen in het


drieledige menschenbeeld staat zijn
maakt geheel nieuw begrijpen de verhou-
middelpunt, en een van

ding tusschen ziekte en gezondheid mogelijk.


de
Er werd reeds de tegengestelde richtingen, waarin
gewezen op

werkingen der polaire orgaanstelsels, zenuwzintuig- en stofwisseling-


stelsel, zich in het lichaam Men kan die tegengestelde rich-
openbaren.
dat hoe in
tingen nog ook daardoor karakteriseeren, men er
op wijst,
het stofwisselingsstelsel de krachten aanwezig zijn, die voor den op-

bouw het terwijl de krachten het zenuw-


van organisme zorgen,
van

voortdurende afbraak bewerken. Een


zintuig-stelsel daarentegen een

vindt in het organisme plaats. Ook


gestadige groei en ontwikkeling
zekeren rol
daar, waar
de uiterlijke groei vanaf een leeftijd geen meer

toch de weefsels in het voortdurend ver-


speelt, worden organisme
in het kort
nieuwd. Deze geheele groei- en vernieuwingstendens
gaat uit het stofwisselings-
gezegd, deze geheele ontwikkeling van

stelsel.
vindt echter het n.l.
Behalve die ontwikkeling tegenovergestelde,
~ont-ontwikkeling”, zooals Rudolf Steiner zich uitdrukt, plaats.
een

den het organisme staat het ver-


Tegenover groei en vernieuwing van

de Tegenover den opbouw de afbraak.


val, dat in organen optreedt.

1920 richtte artsen en medische studenten


i) In het voorjaar een
groep
een
zich tot Rudolf Steiner met de vraag, of
niet vanuit de Anthroposophie
denken han-
nieuwe basis gevormd kon worden voor het geneeskundige en

delen. Rudolf Steiner deze


vraag in hield een reeks van twintig
ging op
en

de vele die
inleidende voordrachten, waarvan de inhoud aansloot bij vragen,

In het voorjaar 1921


studenten werden
van
hem door de artsen en gesteld.
De laatste
den herfst van 1922 volgden twee kleinere voordrachtenreeksen.
en
In de 1923
werd in gehouden, de eerste twee in Dornach. jaren
Stuttgart
voordrachtenreeksen, ten deele voor oudere artsen,
en 1924 volgden nog vier

laatste reeks, die werd


ten deele meer speciaal voor studenten. De gehouden
Rudolf Steiner’s ziekte, het
in September 1924, kort voor
was
gewijd aan

bestemd voor artsen en priesters der


onderwerp: „Pastoral-Medizin” en was

denkwijze in de
Christengemeenschap. Een inleiding tot de nieuwe genees-
einer Erweiterung der
kunde werd in het boek „Grundlegendes zu
gegeven
Rrkenntnissen.” Dit boek was oor*
Heilkunst nach geisteswissenschaftlichen
bedoeld als het deel een uitgebreid werk over genees-
spronkelijk eerste van

Rudolf Steiner echter niet meer heeft kunnen voltooien.


kunde, dat

160
Het nieuwe Goetheanum (Herfst 193°)
het zenuw-zintuig-stelsel, wordt
Waar deze laatste nu samenhangt met

verband tusschen doodsprocessen en mensche-


het reeds genoemde
verklaarbaar. De mensch moet dit afbraakproces door-
lijk bewustzijn
daardoor bewust te worden. Werkten slechts
maken, om een wezen

onbewust blijven gelijk de


de opbouwkrachten in hem, dan zou hij

vegetatieve natuur.
_ _
,

het menschelijke organisme openbaren ons dus


De beide polen van

tusschen onbewust organisch


de tegenstelling geestelijk bewustzijn en

leven. ....
, ,

wordt ziekte organisch in het geheele men-


Door deze beschouwing
De oorzaken de ziekte zijn niet ergens
schelijke leven ingevoegd. voor

zoeken of onverklaarbare wijze in dat


buiten het organisme te op
een

hangen met het mensche-


organisme verborgen. Neen, zij evenzeer

doen. De
lijke leven samen
als de groei en
de voortplanting dit mensen

dat bewust is, een voortdu-


draagt n.l. door het feit, hij een wezen

deze ziekte-tendens de
rende ziekte-tendens in zich. Tegenover staan

verbonden De
levenskrachten, die met de opbouwprocessen zijn.
tusschen deze beide tendenzen wordt in een voortdu-
tegenstelling
door de krachten, die met het
rend, bewegelijk evenwicht gehouden
stelsel De ziekte-tendenz de gezond-
rhythmische samenhangen. en

heids-tendens elkaar in het rhythmische stelsel en worden


ontmoeten

daar tot evenwicht gebracht. De arts, wiens eerste gebaar is zijn pa-

tiënt den voelen, stelt zich misschien onbewust daardoor op


pols te

die in het bestaat tusschen


de hoogte van
de verhouding, organisme
ziekte en gezondheid.
in dit rhythmische stelsel werken de evenwicht-brengende krachten,

dat de krachten. In de drie deelen van


het mensche-
zijn genezende
treden dus tegemoet de dragers van
de tenden-
lijke organisme ons

zen tot ziekte, gezondheid en genezing.


is en
Men kan dus niet dat de mensch van nature gezond
zeggen,

die komt bedreigen. Neen,


dat ziekte als een vreemd iets gezondheid
voortdurend werken de krachten, die tot ziekte en gezondheid en

ook tezamen in het organisme. Eerst wanneer


tot genezing voeren,

vanuit het geheele organisme dit telkens verstoorde evenwicht tusschen

niet hersteld kan worden, treedt


de beide polaire orgaanstelsels meer

dat op, wat men gewoonlijk ziekte noemt.

Een ziekte zal dan daardoor gekenmerkt zijn, dat de


dergelijke
overheerschen ander
krachten uit een bepaald orgaangebied op een

Wanneer b.v. in het gebied het hoofd, waar in het


orgaangebied. van

normale overheerschen het stof-


geval de zenuw-zintuig-processen nu

zal ziektetoestand
wisselingsstelsel een te groote plaats inneemt, een

daarvan het Zoo zal men steeds te maken hebben met


gevolg zijn.
dislocatie als het ware van die, zichzelf beschouwd,
een processen, op

normaal zijn.

die aldus steeds het


Men zal over
het geheel bij een geneeskunde,
het beschouwen heeft, veel meer zijn aan-
geheel van organisme te

dacht richten de in dat dan de eindtoe-


op processen organisme op

anatomie die b.v. laat zien. Wat


standen, zooals de pathologische men

ziekte is niet anders dan eindtoestand van


nu dikwijls noemt,
een

dat misschien reeds vele in het organisme werkte


een proces, jaren
dat de bovengeschetste methode al eerder kenbaar zou
en volgens
1
zijn geweest. )

1
In dit verband is het beteekenis te wijzen de aanduidingen.
) van om op

161

Rud. Steiner 11
Op de bovenbeschreven wijze wordt het de oorzaak
vraagstuk van

der ziekte in samenhang gebracht de geheele


met menschelijke ont-

wikkeling.
Wat zijn ziekten anders dan de prijs, dien de mensch betalen
te
heeft
voor zijn geestelijke ontwikkeling? „Könnten wir nicht krank

werden", zoo
zeide Rudolf Steiner eens, „wir müssten Toren bleiben
unser Leben lang.” Ook sprak hij over ziekten als schaduwen, die

geworpen worden door het licht dezer ontwikkeling.


In verband hiermee zich de
openen ongekende perspectieven voor

ontwikkeling van een geneeskunst, die den geheelen mensch in zijn


leven- en dood-overwinnende ontwikkeling tracht overzien.
te

Wat is genezen? Voor de beantwoording die kunnen


van vraag
ons alleen de resultaten van een geesteswetenschappelijk onderzoek

behulpzaam De gezichtspunten, die daarvoor kunnen


zijn. gelden, niet

wijd genoeg worden gekozen. Men kan het mysterie ziekte en


van

genezing nooit benaderen vanuit een uiterlijke beschouwing, hoe gede-


tailleerd ook, van den mensch. Eerst, den mensch
wanneer men ge-
vonden heeft de
op werkelijke plaats, waar hij staat ten opzichte van

kosmos aarde in steeds wisselend


en
een rhythme van geestelijk en

physiek leven, daarbij volgende de wetten van reïncarnatie en karma,


zal men in deze mysteriën kunnen doordringen.
Men zal dan kunnen begrijpen, dat mensch
„een genezen” eigen-
lijk wil
zeggen, hem terugbrengen in dien samenhang met aarde en

kosmos, die huidigen ontwikkelingstoestand is.


voor
zijn noodzakelijk
In dien zin heeft de geheele Anthroposophie al een genezende
kracht, daar zij den mensch den, voor
dezen tijd noodzakelijken, ont-

wikkelingsweg geeft. Genezend is de vrijheidsphilosofie en de toepas-

sing daarvan. Genezend werkt ook alle, uit ware geestelijke impulsen
geboren, kunst. De geneeskunst in
engeren
zin geeft dit alles in een

geconcentreerden vorm.

Daarom zal zij, behalve van geneesmiddelen, die zij ontleent aan

het mineralenrijk, het plantenrijk en zoo noodig aan het dierenrijk,


alle mogelijke maken. Zoo zal b.v. anthro-
van
hulpmiddelen gebruik
posophische kunst bij de behandeling worden toegepast, in het bijzon-
der de eurythmie, die als therapeutische eurythmie door Rudolf Stei-

ner werd Ook schilderkunst, plastische kunst, spraakvor-


aangegeven.

ming en dergelijke zullen eventueel bij de therapie een rol spelen.

Op deze grondslagen wordt de geneeskunst weer tot haar ware

bestemming gebracht. Zij is in wezen


geen wetenschap en
geen kunst,
hoewel zij beide omvat. Haar ligt sociaal gebied, waar
opgave op
het lijden der menschheid overwinnen door het te
zij helpt om vormen

in geestbevrijdende krachten. Een algemeene menschkunde, den

mensch omvattende naar lichaam, ziel en geest, is haar uitgangspunt.

Verschillende wetenschappen zooals anatomie, physiologie en patho-


logie staan haar ten dienste. Een kunstzinnige beschouwingswijze moet

eveneens
door den student worden ontwikkeld, opdat de arts er, zoo-

wel bij het stellen van diagnose als bij het vinden van zijn thera-
zijn

pie, gebruik van kan maken. De geneeskunst echter begint daar, waar
de liefde tot de therapeutische daad den arts bezielt.
Wanneer de geneeskunst haar taak in de boven aangeduide rich-

die Rudolf Steiner gaf omtrent het ontstaan van carcinoom, en de uitwer-

king daarvan door de verschillende anthroposophische artsen. (Dr, Kaelin,

arts J. S. Galjart, en verschillende anderen).

162
kan ook nieuwe hygiëne als sociale praktijk ontstaan.
ting ziet, een

nieuwe hygiëne kan echter niet op vage algemeenheden


Een dergelijke
dilettantisch beoefende wetenschap worden opgebouwd.
of op een

Steiner de waarde aan dat slechts


Daarom hechtte Rudolf er grootste
geneeskunde zouden uitoefe-
bevoegde artsen
deze anthroposophische
wordt door hen gewerkt, terwijl in

nen.
In verschillende klinieken

de deze klinieken samenhangende laboratoria de wetenschappe-


met
onderzocht.
deze nieuwe gedachten worden
lijke grondslagen van

waarbij wil
zoodanige voor
de gezondheid, men meer
Bij een zorg

die slechts het lichamelijke heil van


doen dan maatregelen nemen,

plaats moeten worden toegekend


den mensch beoogen, zal een
groote
der toekomst heeft in een zin-
aan
de opvoeding. Een ware hygiëne
volle opvoeding zelfs haar1 belangrijkste uitgangspunt.
r °
1 I 1
1 nr/>vrl
on
hoe veel kan niet worden
Hoe veel kan niet worden vermeden en

die de geheele menschelijke


goedgemaakt door een opvoedkunst,
de zullen tac-
grondslag heeft. In
van

ontwikkeling als kinderjaren ta

als door
toren de ontwikkeling bedreigen. Zoowel door de erfelijkheid

omstandigheden, zal die ontwikkeling ge-


invloeden van milieu en

stoord kunnen worden.


het kind wordt het geheele orga-
Vanuit het ziele-geesteswezen van

zal die opbouw nog sterk


In de kinderjaren
nisme opgebouwd. eerste

Een strijd tusschen de


den invloed ondergaan van
de erfelijkheid. per-
de erfelijkheids-
soonlijkheid van den zich ontwikkelenden mensch en

Naarmate de persoonlijkheid
factoren zal al vroeg
kunnen optreden.
het karakter van zijn milieu past,
sterker is en minder in algemeen
zal die strijd heftiger zijn.
het
heeft taak om
de persoonlijkheid van
Een juiste opvoeding tot
Het
kind te helpen en ter zijde te staan.
op zijn ontwikkelingsweg
kan slechts zijn het individueele wezen
eenige doel van die opvoeding
echter, dat die ont-
van het kind tot volle ontplooiing te brengen, zoo

harmonie de wetten der menschheids-


zich in met groote
plooiing
ontwikkeling voltrekt.
gebied begon reeds
RudoïfSteiner’s arbeid op paedagogisch zeer

medescholieren, het lesgeven later en in

vroeg.
Het bijwerken van
kind werden reeds
het bijzonder de opvoeding van
het achterlijke

vermeld.
Later werden door hem vele voordrachten gehouden over opvoe-

zijn samengevat in et
dingsvraagstukken. Belangrijke gezichtspunten
Gesichtspunkte der
des Kindes vom
kleine boekje ~die Erziehung
lezen: „Das Leben ist wie eme
Geisteswissenschaft”, waar
we ganze

welche nicht das enthalt, was


sie dem Auge
Pflanze, nur

ihren verborgenen 1
noch einen Zukunftszustand in ie-
sondern auch
Blatter der
Wer eine Pflanze sich hat, die erst tragt,
fen birgt. vor

dem blattertragenden btamm


weiss ganz gut, dass nach einiger Zeit an

auch Blüten und Früchte sein werden. Wie aber soll jemand sagen

der nur das der rrlan-


können, wie diese Organe aussehen werden,
an

erforschen sie gegenwartig dem Auge darbietet. Nur der


wollte, was
ze
Pflanze bekannt gemacht hat.
kann es, der sich mit dem Wesen der

1919 Rudolf Steiner de gelegenheid zijn paeda-


In het jaar kreeg
denkbeelden te verwerkelijken door de oprichting van
e

gogische
T

„Freie Waldorf Schule in Stuttgart. )


z.g.

denzelfden werden later scholen opgericht in een groot


i) Op grondslag

163

n*
Oorspronkelijk was deze slechts gedacht de kinderen
voor
van het
personeel der
Waldorf-Astoria-Cigaretten Fabriek, maar al spoedig
werd tot alle kinderen toegankelijke
zij een voor
school, omvattende
zoowel het als het middelbaar
lager onderwijs. Bij de oprichting waren
er
ongeveer tweehonderd leerlingen, bij het
tienjarig bestaan was dit
aantal tot ver over de duizend gestegen. De huidige toestand is zoo,
dat, wanneer slechts voldoende eeldmiddelen
ter beschikking konden
worden gesteld,
zijn bereikt?
spoedig het dubbele aantal zou

Ue school omvat twaalf de


klassen, waarvan eerste zeven behoo-
ren tot de lagere, de volgende de
vijf tot middelbare school. Een
extra dertiende
schooljaar is toegevoegd voor degenen, die het toe-

latings-examen tot de universiteit willen afleggen.


Voor de
een goed begrip van paedagogische denkbeelden, die in
deze school zijn toegepast, is wederom een kennis van den drieledigen
mensen noodzakelijk en wel in het bijzonder in verband
nu met de
ontwikkelings-phasen, die het kind doormaakt. Wanneer het
men
kleine kind
gadeslaat in den tijd vóór de
tandwisseling, dan heeft men
te maken met een wezen,
dat geheel al leeft in
en
samenhang met zijn
Het kind is als het ware
door onzichtbare banden
nog ver-
bonden met de wereld der voorgeboortelijke
krachten, waaruit het
gekomen is. Het treedt zijn nieuwe aarde waarnemend
omgeving op
tegemoet geeft zich hem uit
en aan alles, wat die wereld toestroomt,
ten volle Het zooals Rudolf
over. is, Steiner het dikwijls noemde,
Wie b.v. gadeslaat, hoe het
j
• nnesor^an •
kleine, pasgeboren
kind drinkt, kan daaraan beleven, hoe de
smaakwaarneming zich door
het geheele lichaam voortplant; zoowel de handjes als de voetjes
drinken dien
mee. Op stroom van
waarnemingen reageert het kind
door alles, wat tot hem komt, doen. Het is
na te een ~nachahmendes
Wesen’ Dit geheele der navolging zulk
.

proces wordt met een ernst

en algeheele beoefend, dat slechts het woord


*

overgave ~religieus
de waarin dit
stemming, geschiedt, karakteriseert.
Geheel anders wordt het kinderlijke leven na het oogenblik der
tandwisseling. Natuurlijk zal de schilderen
nu te
overgang niet plot-
seling optreden. De kenmerken van de eerste zeven levensjaren zullen
geruimen tijd meer of minder duidelijk zichtbaar blijven,
P°S maar
iets geheel nieuws zich
begint te vertoonen. Waar n.l. in de eerste

zeven jaren het kind leefde vanuit de krachten, die het zenuw-zintuig-
stelsel zal het
vormen, nu rhythmische stelsel de grootste plaats
gaan
innemen. Het kind is nu niet vóór alles waarnemend
meer een
wezen,
maar het leeft in de krachten het gevoel. Het kan zich ook niet
van nu
door alleen verder
meer navolgingen ontwikkelen, maar moet door
een doelbewuste autoriteit worden geleid. Daar de die
krachten, in
het rhythmische stelsel werken, zeer verwant zijn met de scheppings-
krachten, die in de levende in de kunst zich slui-
natuur en
openbaren,
mert in die ontwikkelingsperiode in ieder kind eigenlijk een kunst-
zinnig, scheppend wezen.

De jaren tot veertien het kind


van zeven brengt grootendeels op
de lagere school door. Wil het zich daar ten volle kunnen ontplooien,
dan zal het geheele onderwijs karakter
een kunstzinnig moeten dragen.
Wanneer dat niet het geval is, komt de ontwakende kinderziel in een

voor haar vreemde zal zich daardoor


omgeving en teruggestooten

aantal steden. Van de belangrijkste Berlijn,


noemen wij Hamburg, Essen,
Hannover, Weenen, Bazel, Zürich, Oslo, Londen, den Haag.

164
voelen. Dit laatste zal b.v. steeds het geval zijn, wanneer het onder-

abstract karakter heeft. De onderwijzer zal


wijs een
intellectueel en

wil bijbrengen, eigen,


in deze jaren alles,
wat hij den kinderen op een

Alle abstracte geleerdheid zal


persoonlijke wijze moeten scheppen.
als levende mensch voor de kinderen
hij moeten vermijden om een

de kinderen te werken. Met groote gestrengheid zal


te staan en met

Niet alleen vakken, die in


dit beginsel moeten worden doorgevoerd.
zooals eurythmie en muziek, die beide een
wezen kunstzinnig zijn,
dit innemen, zullen moeten worden
groote plaats in onderwijs zoo

behandeld, de abstracte vakken, zooals rekenen


maar evenzeer z.g.

en
later ook wiskunde.
_ __

Het is niet deze opvoedkunst hier alle bijzon-


mogelijk nieuwe m

kunnen
derheden te beschrijven. Slechts weinige aanduidingen gege-

ven worden om een indruk te wekken, van wat eigenlijk wordt nage-

streefd.
Wanneer met het veertiende jaar ongeveer de puberteitsleeftijd
de verandering door.
aanbreekt, maakt kinderziel weer een
groote

ontwaakt het organisme, dat tot dus-


Het kind nu
in een gebied van

min of meer slapende was,


n.l. het stofwisselings-ledematen
verre

gebied. Voor het zieleleven beteekent dit, dat de wilskrachten wakker

worden in het kind de behoefte ontstaat om tot een zelfstandig


en

komen. zal in de leeraren, die hem verder ter


oordeelen te Hij nu

die hem
zijde staan, vrienden en raadgevers moeten kunnen vinden,

al antwoord Een meer theoretische behandeling


op zijn vragen geven.

kan vanaf dezen tijd hier daar worden


van de onderwijsstof en

toegepast.

is hiermede slechts drie hoofdperioden in de kinder-


Natuurlijk op

In werkelijkheid zullen tal van fijne


lijke ontwikkeling gewezen. nog

Eerst de
onderscheidingen moeten worden gemaakt. dan, wanneer

door reeks
opvoeder het groeiende kinderlijke organisme een van

verschillende kan volgen, is hij in staat


individueel metamorphosen
de voeden. „Aus dem Wesen des wor-
het ook op juiste wijze op
te

werden wie selbst, die Gesichts-


denden Menschen heraus sich, von

punkte für die Erziehung ergeben.”


zelf deze ontwikkeling door-
Het is noodzakelijk, dat de opvoeder
das Wesen der
maakt, vooral ook op
kunstzinnig gebied. ~Will man

Seele das Qesetzmassige mit künstleri-


durchschauen, so muss man

der Erkenntnis Der Erken-


scher Gestaltungskraft in durchdringen.
das See-
nende muss zum
künstlerisch Schauenden werden, wenn er

lische erfassen will.” Deze woorden van Rudolf Steiner plaatsen den

taak. De eischen, die hiermee aan


opvoeder voor een zeer zware

den worden gesteld, maken, dat slechts zij, die zich met
opvoeder
de kracht zullen vinden het
volle
overgave aan hun taak wijden, om

daarvoor te doen.
noodzakelijke
Èen bijzonderheden hier nog_ volgen.
ÜHH9I
paar mogen

Het den aard dit onderwijs samen, dat de kinderen


hangt met van

niet „blijven zitten”, wanneer zij, naar een uiterlijken maatstaf geme-

ten, onvoldoende vorderingen maken. Daar het onderwijs aansluit bij


kind achter elkaar in dezelfde
den leeftijd, kan een niet twee jaar
klas blijven. Het geheele leerplan van de twaalf jaren vormt een

organisch samenhangend geheel.


De kinderen het geheel, perioden-onderwijs. Een be-
krijgen, over

hoofdvak wordt aantal weken iederen ochtend


paald gedurende een

achter elkaar De daarop volgende uren zijn


eenige uren gegeven.

165
veelal het taal-onderwijs gewijd, vanaf de
aan
dat, eerste klas der
lagere school, sprekende wordt gegeven. Grammaticale regels der-
en
gelijke volgen eerst veel later.

ue leeraar is geheel vrij in de wijze, waaroo hij zijn stof wil be-
handelen zoekt vanuit
en zijn eigen persoonlijkheid aansluiting aan
het leerplan. Dit kan alleen, wanneer de school staat onder de auto-

nome leiding van het geheele college der leerkrachten. Slechts op


den grondslag van een
volledig doorgevoerde geestelijke vrijheid kan
dergelijke opvoedkunst tot ontwikkeling komen.
Een zeer intieme samenhang bestaat er tusschen deze opvoedkunst
de geneeskunst. Daarom is ook in het
en
college der leerkrachten een

schoolarts die als leeraar


opgenomen, tegelijk voor bepaalde vakken
werkzaam is dus volledig in het schoolverband Een
en
is geplaatst.
levende tusschen
daadwerkelijke verbinding geneeskunst en opvoed-
kunst komt daardoor tot stand maakt dat het onderwijs
en
een diep-
gaande hygiënische beteekenis krijgt.
Voor den geheelen opbouw de
van maatschappij is een dergelijke
samenhang van niet te schatten waarde. Vele sociale problemen zullen
zonder inzicht in dezen samenhang niet kunnen worden opgelost.
„Wir brauchen eine padagogische Kunst, die in allen ihren Massnah-
men in hygiënisch richtiger Weise die Kinder erzieht und unterrichtet.
Das ist die sozialen Frage Denn die
es, was Hygiene zu einer macht.
soziale Frage ist im wesentlichen eine und die Erzieh-
Erziehungsfrage,
ungsfrage ist im wesentlichen eine medizinische Frage; aber eine Frage
nur derjenigen Medizin, die geisteswissenschaftlich befruchtet ist.”

Ook de de beide
z.g. „heil-paedagogie", liggende tusschen gebieden
van opvoedkunst en geneeskunst, kon een nieuwe ontwikkeling door-

maken. Zij omvat de opvoeding van


alle kinderen, die om de een of
andere reden bijzondere hebben. Hiertoe
een
zorg noodig moeten

worden gerekend kinderen, die


tengevolge van een bepaalde ontwik-
kelingsstoornis niet het volle gebruik hebben van hun intellectueele
andere geestelijke zooals debielen idio-
en
vermogens, achterlijken, en

ten, maar
ook kinderen, waarbij de ontwikkelingsstoornis meer
op
moreel gebied ligt, b.v. kinderen Om
met een misdadigen aanleg.
deze kinderen iets te kunnen doen, is inzicht in de
voor een diep
samenhangen tusschen lichaam, ziel en
geest noodzakelijk. Ziel en

geest kunnen bij dergelijke kinderen te weinig of


op een abnormale
wijze met het organisme verbonden zijn, in andere gevallen weer te

diep in de verscholen zijn. Een zorgvuldige medische en


organen pae-

dagogische behandeling zal eerst het juiste evenwicht kunnen herstel-


len. Zoowel de gezichtspunten, die uit de anthroposophische genees-
kunde als die, welke de anthroposophische opvoed-
zijn ontsproten,
kunst gaf, kunnen hier helpen. Aan de instituten !). waar deze heil-

paedagogie wordt beoefend, zijn, den arts, aantal


naast een heil-pae-
dagogen werkzaam. Ook speelt de kunst, in het bijzonder wederom

eurythmie, muziek en schilderen, een zeer


groote rol.
Eveneens wordt veel handenarbeid, opleiding
gedaan aan voor

bepaalde beroepen, land- en tuinbouw enz.

1
) instituten in Zwitserland (in Arlesheim bij
Hcil-paedagogische zijn
Bazel), in Duitschland (Gerswalde bij Berlijn, Breslau, Jena, Hamborn bij
Paderborn, Stuttgart), in Engeland (Birmingham), in Nederland (Bosch en

Duin bij Utrecht) en in Finland.

166
de die
Geen enkel gebied is moeilijker toegankelijk voor impulsen,
uit dan het sociale. In het weten-
een vrij geestesleven ontspringen,
leven starheid eigenwaan het denken belem-
schappelijke mogen
en

in het kunstleven ijdelheid en subjectieve willekeur het gevoel


meren,

vertroebelen, in het sociale leven werkt het egoïsme vernietigend op

den wil. Hoe machtig de invloed van dat egoïsme was, zou
vrijen
den 1917,
Rudolf Steiner ervaren, toen hij vanaf zomer van het jaar

door den nood den tijd, besloot zijn schreden te richten


gedreven van

naar deze gebieden. Uit een innig meebeleven van


de verschrikkelijke

catastrophen, die sedert het uitbreken van den wereldoorlog zich over

werd dit besluit geboren. Tot toe had


Europa verspreidden, zware nu

hij enkele wijze een rol gespeeld op politiek of sociaal gebied.


op geen

Wel bewezen de door hem geschreven in het „Ma-


artikelen, vroeger

für Literatur", in de jaren 1897—1900, hoe groot zijn belang-


gazin
niet alleen cultureele vraagstukken, ook voor
stelling was, voor maar

de politieke figuren, die in dien tijd een


rol speelden.
Nadat in 1 9 1 4 de uitgebroken, hield Rudolf Stei-
wereldoorlog was

ner een
groot aantal voordrachten in Duitschland, waarin hij wees op

het Duitsche volk. Voordrachten, waarin


de eigenlijke opgaven van

idealisme, dat Schiller Fichte had


hij aanknoopte bij het machtige en

die door
bezield en bij de nieuwe geestelijke beschouwingswijze,
Zeer de indruk, die deze
Goethe mogelijk was geworden. groot was

voordrachten kringen maakten. „Hier mehr als


in bepaalde war

Fichte”, Dr. Friedrich Rittelmeyer, „hier dem Inhalt


schrijft war

Fichte die Welt-


nach die Erfüllung dessen, wovon Ahnung war.

und weltkundiger, wirklichkeitsklarer in den Tiefen des Geis-


grösser
tes lebend, sprach der deutsche Geist in den Reden Steiners.
Het aantal dergenen die opnamen,
wat Kier geboden werd, was

echter te klein tegen de groote


meerderheid te kunnen, die in
om op

flen stroom van het veelal kunstmatig aangewakkerde, valsche patrio-

tisme waren. Geruimen tijd Rudolf Steiner toen en


gevangen zweeg

hield alleen zijn geregelde voordrachten in Dornach. Toen plotseling,

in den het 1917, zocht vond hij tot


zomer van jaar en toegang een

aantal leidende staatslieden in Duitschland en Oostenrijk.


deed hun. Het dat in alle
Twee voorstellen hij eerste was, men

eerlijkheid zou publiceeren, hoe de oorlog was ontstaan. Van uur tot

uur zou men de gebeurtenissen vóór de oorlogsverklaring uit de docu-

menten moeten openleggen, zonder eenige terughouding. Daardoor

alleen kunnen hoe de eigenlijke zaken


zou duidelijk worden, gang van

In steeds te misleidende,
was geweest. plaats van voort gaan met

overdreven onware verklaringen, moest een nuchtere feitenreeks


en

worden blootgelegd. Daaruit zou men in de geheele wereld kunnen

zien, wat het werkelijke aandeel van Duitschland in het ontstaan van

den wereldoorlog was geweest. De schuldvraag zou daardoor in een

geheel ander licht worden geplaatst.


Het gebeuren, veel grootere
tweede, wat zou moeten was van nog

beteekenis. Vanuit het Duitsche geestesleven zou een daad moeten

geschieden, die aantoonde, dat men begreep, wat door den tijd werd

geëischt. Nog steeds was


de staat een lichaam, dat gebieden omvatte

die door hun afhankelijkheid dien


en beheerschte, van staat onmoge-

konden komen. Een autonomie van


lijk tot een gezonde ontplooiing
het economische zoowel als autonomie het
geheele gebied, een van

167
geestelijke leven, zou
de werkzaamheid den binnen de juiste
van staat

en noodzakelijke grenzen houden.


Ook deze Rudolf Steiner werden niet
pogingen van met succes

bekroond. Weliswaar vond hij luisterend velen der


een
graag oor bij
toenmalige prominenten, maar het kwam niet tot een groote veelom-
vattende daad.

De gebeurtenissen, die zich toen met groote snelheid voltrokken,


deden de langgevreesde catastrophe uitbreken. Het ineenstorten van

het oude Duitsche de daarmee revolutie brach-


rijk en samenhangende
ten een geweldigen chaos, waarin slechts met moeite een
sociaal-

democratische regeering eenige orde schiep. Waar nu zoo onmiddellijk


werd geappelleerd aan
den wil het volk, besloot Rudolf Steiner
van

een
derde poging te doen.
In Maart 1919 verscheen een „Aufruf an
das deutsche Volk und
an

die Kulturwelt”, waarin o.a. de woorden voorkomen: „Die Kriifte

der Zeit drangen nach der Erkenntnis einer sozialen Struktur der

Menschheit, die anderes ins Auge fasst, als was heute gemeinig-
ganz

lich ins Auge gefasst wird. Die sozialen Gemeinschaften haben sich
bisher zum grössten Teile aus den sozialen Instinkten der Menschheit

gebildet. Ihre Krafte mit vollem Bewusstsein zu durchdringen, wird

Aufgabe der Zeit."


Wederom wordt de „Dreigliederung” van het sociale organisme
op
Zooals in het menschelijk organisme het denken door het
gewezen.

hoofd en niet door de longen moet worden verricht, zoo


is ook in het

sociale „Gliederung” in verschillende systemen nood-


organisme een

zakelijk. leder systeem kan slechts vanuit zijn eigenlijke zelfstandigheid


tot een samenwerking met de andere systemen komen. Het economi-

sche leven kan slechts door de politiek worden vernietigd, wanneer

de impulsen daarvan uitgaande in dit leven doorwerken. Naast deze

beide gebieden moet ook het geestelijke een eigen zelfstandig wer-

kende mogelijkheid krijgen. In deze „Aufruf” wordt


gewezen op een

boekje, dat spoedig zou verschijnen en waarin deze gezichtspunten


zouden worden uiteengezet.

De
oproep
werd door een zeer groot aantal menschen, vele hon-

derden n.l. uit alle deelen van Midden-Europa en ook verschillende

andere landen, onderteekend. Bij de vele namen


vindt men er tal-

looze, die zoowel in het wetenschappelijke, alsook in het politieke en

economische leven een


groote plaats innamen, benevens verschillende

kunstenaars van beteekenis. Een groot aantal der onderteekenaars be-

hoorden niet tot de kringen, die met Anthroposophie reeds in aanra-

king waren gekomen.


boek-
Spoedig daarop, in April 1919, verscheen het aangekondigde
der sozialen Frage in den Lebensnotwendigkei-
je: ~die Kernpunkte
der und in korten tijd 40.000
ten Gegenwart Zukunft”, waarvan zeer

exemplaren t) werden verkocht.


Rudolf Steiner hield vele voordrachten in Duitschland, dikwijls ook

voor groote scharen arbeiders.


Gedachten, uit een concrete geesteskennis ontsproten,
werden op

het gebied het sociale leven vruchtbaar Aan zulke


van gemaakt. ge-

dachten was gebrek. Zij, die sociaal gebied leiding trachtten te


op

geven, vormden hun gedachten naar de gebeurtenissen. Zij trachtten

in wetten te formuleeren, wat die gebeurtenissen hun te zien gaven.

l
) Later steeg de oplage tot 80.000.

168
Wil echter den werkelijen stand van
het sociale vraagstuk lee-
men

ren kennen, dan kan men zich noch door partij-routine, noch door de

laten leiden. Een scheppend denken is dan


z.g. levenspraktijk
noodzakelijk.
Voor Rudolf Steiner de eerste welke zuiver mensche-
was vraag,

in de moderne arbeidersbeweging leefden. ~Wer die


lijke impulsen
versteken will, der allem wissen,
proletarische Bewegung muss vor

wie der Proletariër denkt. Denn die proletarische Bewegung von

ihren ‘gemassigten Reformbestrebungen an bis in ihre verheerendsten

Auswüchse hinein wird nicht von „aussermenschlichen Kraften


,

von „Wirtschaftsimpulsen” gemacht, sondern von Menschen; von

deren Vorstellungen und Willensimpulsen.


Nicht in dem, die Maschine und der Kapitalismus in das
was pro-

letarische Bewusstsein hinein verpflanzt haben, liegen die bestlmmen-

den Ideen und Willenskrafte der sozialen Bewegung;


gegenwartigen
sondern diese Bewegung hat ihre Gedanken-Quelle in der neueren

weil dem Proletariër Maschine und


Wissenschaftsrichtung gesucht,
nichts konnten, seine Seele mit einem men-
Kapitalismus geben was

schenwiirdigen Inhalt erfüllen konnte.”


den arbeider verloren zich
De mogelijkheid was voor gegaan om

geheel en al met zijn beroep te verbinden. De middeleeuwsche hand-

werksman kon dat Hij droeg daardoor een gevoel van mensche-
nog.

lijke waarde in de ziel. Een religieus gestemde wereldbeschouwing

verbond de menschenziel met de geestelijke samenhangen van het

bestaan.
WW LUIAAAa

Met het opkomen der natuurwetenschappen ging een dergelijke,


verloren. In het schijnlicht die
religieus-geestelijke achtergrond van

is de mensch slechts natuurlijk midden


wetenschappen een wezen, te

van een wereld, waarin eveneens


slechts natuurwetten worden gekend.

Voor den arbeider, die midden deze moderne natuurweten-


te van

schappelijke voorstellingen opgroeit, bestaat


geen
mogelijkheid meer,

zich met de wereld als geheel verbonden te voelen. Noch op


het gebied

midden der fabrieken machines, noch het


van zijn werk te en op ge-

steeds abstracter wordende kon


bied der cultuur, in een wetenschap,
hij zich thuis voelen. Toch maakte zich zijn hongerende ziel van de

voorstellingen, het ook in populairen vorm,


wetenschappelijke zij
Zoo kwam het, dat de weliswaar in zijn leven
meester. proletariër
ontwikkelde, in zijn denken toch
een eigen klasse-bewustzijn maar

gevangen bleef in de burgerlijke denkwijzen van zijn tijd.


w-. i i i i t i i i.. i r\
• "7
•.

„Er 1 b aber denkt bürgerlich. Die Zeit


e t proletarisch; er neue

aber macht nicht bloss notwendig, sich in ein neues


Leben zu finden,

sondern auch in neue Gedanken. Die wissenschaf tliche Vorstel-


Inhalt werden können, sie
lungsart wird erst zum lebentragenden wenn

auf ihre Art für die Bildung eines vollmenschlichen Lebensinhaltes

eine solche Stosskraft wie sie alte Lebensauffassungen in


entwickelt,
ihrer Weise entwickelt haben.”

Onbewust bestaat in de ziel van den arbeider een verlangen naar

waardoor hij zich al kan


een geestelijk leven, geheel en gedragen
voelen en dat hem een bewustzijn kan
geven van zijn menschelijke
waarde. Alleen de onmogelijkheid om een dergelijk bewustzijn te

vinden deed het klasse-bewustzijn geboren worden.


Drie worden door zoodanige beschou-
groote vraagstukken een

hoe
wingswijze naar voren gebracht. De eerste vraag is, een
gezond,
geestelijk leven gevormd moet zijn en
welke plaats het moet hebben

169
ten opzichte van
de andere deelen van het sociale organisme. De

tweede is, welke verhouding de arbeider door arbeid


vraag zijn tot
de de derde hoe het economische
gemeenschap heeft; vraag, leven

in dit geheel moet worden geplaatst. Deze drie vraagstukken worden

in de „Kernpunkte” uitvoerig behandeld vanuit het gezichtspunt der


sociale „Dreigliederung”.
Wanneer ook het beeld van den drieledigen mensch er in beschre-

ven wordt, is dat niet bedoeld als een simpele analogie, maar ge-
schiedt dit vanuit het dat mensch eenmaal
inzicht, en staat nu voor

een diepere, geestelijke beschouwingswijze in hun innerlijken bouw een

zekere verwantschap vertoonen.

Het spreekt wel van zelf, dat ook hier de drie deelen van het sociale

organisme niet geïsoleerd ten opzichte van elkaar staan. Zij doordrin-

elkaar geheel al. Steeds zal iedere mensch alle drie de


gen en met

deelen te maken hebben. Het is echter van


beteekenis om te zien,
welke activiteit tot het eene en welke tot het andere gebied behoort.
Geheel verschillende gezichtspunten zullen n.l. voor
de drie gebieden
moeten gelden.
De drie leuzen van de Fransche Revolutie, „vrijheid, gelijkheid en

broederschap”, worden hiermede in hun dieperen zin doorzichtig. Men


kan deze drie leuzen niet zonder meer met elkaar verbinden. V rijheid
en
gelijkheid hetzelfde gebied zijn b.v. ten eenen
male met elkaar
op

in strijd. Wanneer deze drie leuzen echter klinken de gebieden,


op

waarmee zij samenhangen, krijgen zij hun eigenlijke beteekenis.

Voor alles wat tot het geestesleven behoort, is vrijheid het hoogste
ideaal. Tot het geestesleven moet alles gerekend worden, wat uit

den menschelijken, scheppenden geest ontspruit. ledere mensch, voor

zoo ver hij scheppend is


op
een der gebieden van wetenschap, kunst

of daar actief in. Het duidelijk, dat in


wereldbeschouwing, staat is
de eerste plaats wel het onderwijs als zoodanig geheel en al in dit

vrije geestesleven geplaatst moet zijn. De gezichtspunten, volgens


welke een kind moet worden opgevoed, kunnen uit niets anders gebo-
worden dan uit het geestelijke inzicht.
ren vrije,
In het economische leven kan ander ideaal heerschen dan dat
geen

der broederschap. Hier moeten de menschen met elkander samenwer-

ken, wil een product, hoe eenvoudig ook, tot stand komen. Ontel-

baar vele menschen werken het brood, dat


samen om dagelijksche
men
eet, te bereiden. Niemand kent die menschen. Onbewust echter

is ieder deze samenwerking Een deze


van afhankelijk. bewustzijn van

afhankelijkheid geeft den broederlijken samenhang met die ontelbaar


velen.

Het derde gebied, tusschen deze beide in geplaatst, n.l. dat van het

staats- of politieke leven, heeft als hoogste ideaal de gelijkheid. leder

mensch is
op dezelfde manier in het staatsverband ingeschakeld.
Na de verscheen tweede boekje Rudolf
„Kernpunkte” nog een van

Steiner: ~In Ausführung der Dreigliederung”. Behalve Rudolf Steiner

hield een
groot aantal menschen, in de anthroposophische beweging

voordrachten deze onderwerpen. Een für Drei-


staande, over „Bund
gliederung des sozialen Organismus” werd opgericht en
vond in Stutt-

gart haar middelpunt. Hoewel door dit sociale werk een sterke tegen-

stand tegen Rudolf Steiner losbrak, werd toch, misschien wel mede

daardoor, de beweging veel meer


bekend.
In samenhang met den „Bund für Dreigliederung” werden verschil-
lende ondernemingen opgericht op
economisch gebied, o.a. „Der

170
Kommende Tag”, die echter door hun geïsoleerdheid niet lang konden

blijven bestaan.
werd ontwikkelde
Slechts wat uit het vrije geestesleven geboren,
zich verder. In de eerste plaats de reeds genoemde „Freie Waldorf

Schule” de andere scholen denzelfden grondslag; verder ook


en op

de medische en wetenschappelijke instituten. De drieledigheids-ge-


dachte het sociale vond in haar vollen
met betrekking tot organisme,
verdere als geestelijke kiem te
omvang geen toepassing. Zij ligt een

wachten den tijd, waarin voldoende menschen van haar juistheid


op

overtuigd zullen vanuit die overtuiging de kracht zullen vinden


zijn en

om deze gedachte practisch te verwerkelijken. Hoe dringend de be-

hoefte is aan een zinvolle, geestelijke behandeling der sociale proble-


men blijkt het oogenblik, dat deze regels worden geschreven, maar
op

al te zeer. Rudolf Steiner beschouwde zelf alles, wat hij in de ~Kernp-

unkte” bracht, als een reeks „Anregungen”, niet als een partij-pro-

die Verwirklichung der in dieser Schrift und in dem


„Selbst wenn

Aufrufe Ideen Anderem führen sollte, als


dargestellten zu etwas ganz

hier unmittelbar dies nicht die Intentio-


dargestellt ist, so ware gegen

des Verfassers. die der Wahrnehmung des Wirklichen


nen Ideen, aus

geholt sind, wollen Anregungen, nicht Programme sein, von

denen sich einbildet, dass sie ihrem wörtlichen Sinne nach aus-
man

geführt werden können. Dies hat dei Verfasser zu allen denen gesagt,

denen unter dem Zwang der Zeitereignisse von diesen Ideen ge-
er

hat. Er hat vielleicht wird, die


sprochen stets gesagt: wenn man an

geht, sich Vieles dem Gesagten modifizieren;


Verwirklichung von

aber dass 1 h Ideen das gegenwartige


was er glaubt, ist, mit s o c e n

Leben wirklichkeitsgemass angefasst würde, und dass deshalb, was

aus diesem Anfassen erfolgt, etwas sein werde, das den wirklichen

Anforderungen der Zeit entgegenkommt.”

171
Vil

DE VRIJE HOOGESCHOOL VOOR GEESTESWETENSCHAP

Het Goetheanum.

„Nur das ist wahr, was fruchlbar


sich erwt ist."

Goethc.

Het zal misschien komend


eerst aan een na ons geslacht ten volle
bewust worden, hoe de moderne haast alle gebie-
zeer hoogeschool op

den, die zij omvat, tot in het eindelooze gespecialiseerd is.


In plaats van de universiteiten, die voor honderd jaar
nog ongeveer

slechts enkele faculteiten een veelomvattende wijze bestreken, zijn


op

nu de instituten getreden, die den naam van universiteit alleen


nog
uit traditie dragen en waarbij ook de indeeling in faculteiten grooten-
deels die zelfde traditie behoort. Hoeveel algemeene
tot en bijzondere
wetenschappen worden tegenwoordig niet binnen de omgrenzing van

een enkele faculteit gedoceerd. Hoe weinig vertoonen die weten-

schappen onderlingen samenhang; hoe ook die facul-


een weinig zijn
teiten zelf met elkaar verbonden.
Van universaliteit is weinig of niets Een
een meer te bespeuren.
voortdurend streven zooveel in ieder
om mogelijk tot bijzonder gebied
afzonderlijk door dringen, kwam in het alles
te plaats van
pogen om

vanuit een centraal en universeel gezichtspunt te begrijpen.


Het streven naar een uiterlijke totaliteit trad in de plaats van een

innerlijk doorleven van een


universaliteit.

Naast de
gewone hoogescholen verrezen een groot aantal andere,
aanbepaalde gebieden gewijd. Techniek en landbouw, muziek en beel-
dende kunst, zelfs het
gebied van den handel, alles werd aan bijzon-
dere, daartoe ingerichte hoogescholen onderwezen.
Dit alles zou een innerlijke wijze, door eenheid in het
nog op

streven, verbonden kunnen zijn. Het tegendeel is echter het geval.


Niet alleen de verschillende hoogescholcn, ook de faculteiten staan

geheel al ja, zelfs de verschillende in


en
op zichzelf, vakken, een en-

kele faculteit beoefend, zijn ten opzichte van elkaar dikwijls geïso-
leerd. Welke b.v. is in de verschillende
arts
nog staat specialismen
op zijn gebied te beheerschen of zelfs ook maar te kennen? Dikwijls
zal hij zelfs moeite hebben de daarin verschijnende publicaties te be-
grijpen. Een studie over
hersen-anatomie, een verhandeling over psy-

chologie of psycho-pathologie is voor


hem dikwijls tot in de gebruik-
te terminologie toe volkomen raadselachtig.
Het is dan ook wonder, dat de hoogescholen meer en meer
geen

als vakscholen worden beschouwd. In bepaalde kringen ziet men


zelfs

172
hierin een ideaal voor
de toekomst. De hoogeschool zou dan moeten

worden tot een voor vrijwel alle vakken opleidend instituut. Voor

ieder, die een min of meer


leidende positie in het maatschappelijke
of cultureele leven wil innemen, zou
korter of langer tijd studeeren aan

een dergelijke algemeene vak-hoogeschool noodzakelijk zijn.


Een zoodanig ideaal is wel zeer ver verwijderd van het ideaal, dat
in de vrije hoogeschool voor geesteswetenschap wordt nagestreefd.
Daar wil men
vóór alles weer
leeren kennen de werkelijke verhouding
van
mensch en wereld.
Die werd in overoude tijden door de hulp de pries-
verhouding van

ters der mysteriën den wijsheid-zoekenden mensch De


aan gegeven.

voorbereiding, die de leerling had door te maken, was er een van

moreelen aard. Dan werd, in toestand van diepen slaap, zijn ziel
een

in verbinding met de geestelijke wereld gebracht. Wanneer hij ont-

waakte, was hij een nieuwe mensch geworden.


Op deze onbewuste wijze kan in onzen tijd hoogere ontwik-
geen

keling meer worden doorgemaakt. De die nu moet wor-


weg, gegaan

den, mag
alleen in het volle licht van het bewustzijn worden betreden.
Alleen dan kan ieder
er van werkelijke vrijheid sprake zijn, wanneer

onderdeel van dien weg voor


het denkende bewustzijn toegankelijk is.

Een werd gemaakt door Rudolf Steiner’s


dergelijke weg mogelijk
vrijheidsphilosofie. In jaren van
groote innerlijke eenzaamheid rijpten
de gedachten dit werk. Door enkele van de vele belang-
voor geen

die Rudolf Steiner in dien werd de


rijke menschen, tijd ontmoette,

de „Philosophie der Freiheit” volle begrepen.


draagwijdte van ten

Geheel alleen had hij dezen moeilijken geestesweg te gaan.

Het boek zou echter den grondslag vormen voor


de geestelijke be-

vrijding van de komende geslachten. De eigenlijke aard van het

denken werd er
in geopenbaard.
Mensch wereld uiterlijk elkaar gescheiden. In de ziel
en zijn van

vindt echter de ontmoeting tusschen beide plaats. Bewust wordt deze

ontmoeting eerst in het denken. Door te leven in de wereld der denk-

beelden, waarin de mensch geestelijk ontwakend kan binnentreden,


door zich scholen de der Freiheit”, doet hij de
te aan „Philosophie
eerste schrede in deze wereld, die alles doordringt. Gewoonlijk beleeft
daarvan slechts het beeld. Wie echter de uit den
men zintuigelijke
denkbeelden leert kennen, dringt door in de wereld,
geest geboren
die door de verborgen wordt
zintuigelijke waarnemingen voor ons

gehouden.
duim Denken drinnen lebst, lebst auch
~Wenn richtig du, wenn

zunachst auf eine unbestimmte Weise, im Weltenall.” Deze gedachte


noemt Rudolf Steiner de „Grundnerv” van zijn „Philosophie der Frei-

heit". Anders das Denken in sich, erfasst


gezegd: ~Erfasst man
so

man
das Göttliche in sich.”

Dat met een dergelijk uitgangspunt weer een werkelijke universali-


bin-
teit bereikt kan worden, is duidelijk. De denkende mensch treedt
nen in het gansche heelal; niet alleen worden de wereldwetten hem

in den vorm van


ideeën denkend bewust, ook voelend en willend ver-

bindt hij zich met de schoonheid en moraliteit, die door hen spreekt.
De volgende zinnen, door Rudolf Steiner gesproken ter inleiding
van
de eerste „Hochschulkurs” (September 1920) in het oude Goe-

theanum, brengen dit nieuwe geestesstreven tot uitdrukking: ~Drei


neue Krafte mochten wir aus geistigen Quellen heraus schöpferisch zur
Offenbarung bringen: eine schauende Kunst wiederum, ein Erkennen

173
des Uebersinnlichen zur Wiedergeburt der Seele und des Geistes in

jener Religion, deren Stimmung sich herausgestalten mussaus dieser


Kunst und dieser Wissenschaft.

Was als eine Kraft


so
geboren werden soll, wir haben nicht nur die

Ueberzeugung, sondern wir haben, die wir hier arbeiten, ein Erken-
nen davon: dass wir hineintragen können in die einzelnen des
Zweige
menschlichen Kulturlebens, in alle Einzelheiten unseres jetzigen heben-
den sozialen Lebens dasjenige, der der
was aus neuen Dreiheit,
schauenden der
Kunst, geistigerfassenden Wissenschaft, der die Wie-

dergeburt neu im Uebersinnlichen erlebenden Religion, für das leben-

dige Dasein der Menschheit hervorgehen kann.”

In de voorafgaande hoofdstukken is getracht een


vluchtig beeld te

de veelomvattende die
geven van
groote, werkzaamheden, uit een

dergelijk streven konden voortvloeien.


De vruchtbaarheid van dezen nieuwen heeft steeds
weg meer men-

schen met Anthroposophie in verbinding gebracht, allen bezield door


het verlangen een ware
geesteswetenschap tot opleving te brengen in
deze
geestlooze cultuur.
Een nieuw licht is in deze duisternis Het
gaan schijnen! is ontstaan

uit de Wijsheid, de Schoonheid en de Kracht der oude mysteriën, die


in nieuwen met nieuwen inhoud willen
vorm, een tot opstanding
komen.
Geheel anders dan is echter de die tot hen voert. Een
vroeger weg,

kennisleer staat nu aan


het uitgangspunt en maakt een wereldbeschou-

wing mogelijk, waarbij de geestelijk-kenbare de


en religieus-moreele
wereldorde zich in het volle kunnen vereenigen. Daardoor
bewustzijn
kan inderdaad ~ein neuer
Geist der Wissenschaft” geboren worden.
Maar ook de inhoud is een andere geworden. De aloude wijsheid
der wist wel het komen Christus aarde in
mysteriën van van
op een

verre toekomst. In verschillende beelden werd dit den


voor wijsheid-
zoekenden mensch echter
tot symbolische uitdrukking gebracht. Sinds
het Christus-mysterie zich aarde voltrokken daarmede
op heeft, en

de Godheid zelve aarde is verschenen, als het


op groote voorbeeld
den mensch, kan de die de niet
voor weg, tot geesteswereld voert,
meer een symbolische weg zijn. Het weten moet als zelfbeleefde wer-
kelijkheid ontstaan. De wijsheid, die vroeger aan de menschen door
de werd den het
góden geschonken, moet nu, in diepsten zin van

woord, tot menschelijke wijsheid worden.


Het heeft de menschen
mysterie van Golgotha plaats gevonden om

aarde openbaren, „wie dasjenige, sinnlich im


op te was geboren ist,

Uebersinnlichen wiedergeboren werden muss, damit es völlig ein

menschenwürdiges Dasein erlangt”.


Deze „wedergeboorte in het bovenzinnelijke” is de grondgedachte
den Wanneer de mensch
van
anthroposophischen ontwikkelingsweg.
de wereld der verschijnselen rondom hem mede in zijn ziel opneemt,

en in herinneringsbeelden vastlegt, voltrekt zich een doodsproces. De

levende, stroomende worden die


waarnemingen tot herinneringen,
slechts een schijnbare realiteit in de ziel vertegenwoordigen. De
ge-

dachten, die uit zulke voorstellingen en herinneringsbeelden zijn opge-

bouwd, hebben werkelijk leven. Zij zijn „Gedankenleichname”.


geen

Geheel anders is het echter, wanneer in de menschelijke ziel tegen-

over
de waarnemingswereld door intuïtie denkbeelden opleven. Een

ontmoeting vindt dan plaats tusschen den levenden stroom der ver-

schijnselen de levende menschenziel. Deze


en
ontmoeting voert tot een

174
verbinding van mensch en wereld. „Das Gewahrwerden der Idee in
der Wirklichkeit ist die wahre Kommunion des Menschen.” Deze
woorden, door Rudolf Steiner geschreven nauwelijks dertigjarigen
op

leeftijd, zijn steeds de leidspreuk van den arbeid aan het Goetheanum

gebleven.
Door een dergelijke geestelijke communie verbindt de mensch zich
met de goddelijke scheppingskrachten. Denkende treedt hij binnen in
de wereld van den geest.
De twee groote wereld mensch verbindende krachten vloeien
en

tezamen. Liefde en wijsheid worden in de ziel vereenigd. Hart en

hoofd behoeven niet meer gescheiden te maar


kunnen
wegen gaan,

met elkaar in verbinding treden.


innige
De hiermede aangeduid, is voor onze eeuw noodzakelijk,
weg,
omdat het de is, die door den wordt Over
weg tijdgeest gevraagd.
dezen tijdgeest sprak Rudolf Steiner vele malen. Vanuit de concreet-

heid der anthroposophische geestaanschouwing kon hij ook den aard

van
dezen tijdgeest beschrijven.
De oude Christelijke leer noemde hem Michaël, een naam,
die on-

veranderd door ons kan worden overgenomen.


Van oudsher was
Michaël de behoeder der kosmische intelligenties,
van de krachten dus, die als scheppende geestkrachten in den kosmos

werken en in den vorm van


ideeën in de menschelijke ziel hun intrede
kunnen doen. Daardoor was
Michaël ook de aartsengel, die het men-

schelijke denken in zijn ontwikkeling had te leiden.


In het tijdperk echter, waarin onder den invloed der groote natuur-

wetenschappelijke ontdekkingen het geheele wereldbeeld in getallen


en
formules werd opgelost, stond de menschheid aan groote gevaren

bloot. Eenerzijds werd weliswaar door een dergelijk wereldbeeld de

weg vrij voor een nieuwe kosmische spiritualiteit. Wanneer deze echter

niet door den mensch wordt gewild, staan anderzijds de tegenmachten

gereed om
de ziel steeds verder op den weg der abstractie te voeren.

In onzen tijd dreigen die, tot abstractie voerende, krachten opper-

machtig te worden. Zij hebben de menschelijke ziel haast geheel ver-

strikt in een netwerk van theorieën en phrasen. Slechts door zich met

alle kracht bewust tot den geest te wenden, kan hij dit netwerk door-

breken. De strijd, die daartoe moet worden gevoerd, werd reeds vóór

vele eeuwen uitgebeeld in den van Michaël, strijdende met den


vorm

draak. Eertijds was de draak de uitdrukking van datgene, wat met

het lagere begeerte-element verbonden is. In onzen tijd werkt dit

begeerte-element in het gebied van


het denken zelf en moet daar in
de worden bestreden. De kan thans alleen
eerste plaats bevrijdingsweg
bevrijding het denken vinden.
in een van
zijn beginpunt
Michaël is de leider van dezen bevrijdingsweg. Daarom kan hij op
enkele invloed uitoefenen het mensche-
geen wijze onmiddellijken op

lijk Hij kan slechts den vanuit de geestelijke


streven. weg wijzen
wereld, maar moet het aan de menschen overlaten om
vanuit hun

volle vrijheid dien te


weg gaan.

In de gedachten van de menschen openbaren zich ’s werelds samen-

hangen als een weefsel van geestelijk licht. Met het abstracter worden
der gedachten werd dit licht bleeker en
kouder. Wil de mensch van

onzen tijd tot de werkelijkheid van de geestelijke wereld opstijgen,


dan zal hij met alle warmte, die in zijn hart kan leven, in het koude,

bleeke licht van deze gedachten moeten dóórdringen. Vanuit die inner-

lijke zielewarmte kunnen dan de gedachten herboren worden, levend

175
en doorgloeid met dat
vuur, dat uit een ware geestdrift voor wijsheid,
schoonheid liefde is
en geboren.

Een jaar nadat in den Oudejaarsnacht 1922—’23 het oude Goe-

theanum in vlammen opging, werd de „Allgemeine Anthroposophische

Gesellschaft" gevormd. Het in zekeren zin de


was wederoprichting
van een bestaande vereeniging, die echter
geen gesloten geheel ver-

toonde. Rudolf Steiner in de steeds de door


was voorafgaande jaren
allen erkende raadgever en
leeraar geweest. Nu echter het
was ©ogen-
blik aangebroken om het geheele anthroposophische streven, dat op

een
groot aantal plaatsen leefde, tot innerlijke consolidatie te brengen.
Hiertoe werd den eersten Kerstdag van het jaar 1923 de „Allge-
op

meine Anthroposophische Gesellschaft” opgericht, op grond van


de

aaneensluiting van een


groot aantal te voren
gevormde „Landesge-
sellschaften". De „freie Hochschule für Geisteswissenschaft” werd als

het
geestelijk middelpunt van
deze vereeniging erkend. Zij staat uiter-

lijk in de wereld als iedere andere hoogeschool en is verdeeld in een

aantal secties. De eerste sectie, die de algemeene Anthroposophie en

de bleef onder Rudolf Steiner zelf.


paedagogie omvatte, leiding van

Een sectie voor „schone Wissenschaften” werd onder leiding gesteld


van
den Zwitserschen dichter en denker Albert Steffen. De sectie voor

eurythmie en spraakvorming kwam onder leiding van


Frau Marie

Steiner—von Sivers; die voor geneeskunde onder leiding van Frau


Dr. Ita Wegman. De sectie voor
sterrenkunde wiskunde onder lei-
en

ding van Frl. Dr. E. Vreede, terwijl de sectie voor natuurwetenschap-


onder leiding Dr. Günther Wachsmuth kwam. Een zevende
pen van

sectie voor plastische kunst was bestemd geleid te worden door Miss

Maryon. De dood van deze beeldhouwster deed een open


vroege

plaats ontstaan, die tot nu toe niet door een


ander is ingenomen.

De zes bovengenoemde sectie-leiders vormden tezamen ook het

bestuur der Anthroposophischen Gesellschaft” onder


„Allgemeinen
voorzitterschap van Rudolf Steiner. x
)

1
) Na diens heengaan werd Albert Steffen tot voorzitter van de vereeni-

ging gekozen.

176
LITERATUUROVERZICHT.

Voor uitvoerige opgaven zij de


verwezen naar bibliographie van C. S. Picht
„Das literarische Lebenswerk Rudolf Steiners”.
De volgende werken zijn alle verschenen bij de Philosophisch-Anthroposo-
phischer Verlag, Dornach. *)
Mein Lebensgang. Een autobiographie. (herdruk).

PHILOSOPHIE

Die Philosophie der Freiheit. Herdruk. 20—25 Duizend.


Wahrheit und Wissnschaft. Vorspiel einer „Philosophie der Freiheit”. 2—6
Duizend.

Die Ratsel der Philosophie in ihrer Geschichte als Utnrisz dargestellt. 2 Bd.
Haeckel und seine Gegner.
Haeckel, die Welfratsel und die Theosophie. 10—12 Duizend.
Friedrich Nietzsche, ein Kampfer seine Zeit. 2—6 Duizend.
gegen
Grundlinien einer Érkennlnisiheorie der Goethe’schen Weltanschauung mit
besonderer Rücksicht auf Schiller. 2—6 Duizend.
Goeihes Weltanschammg. 5—12 Duizend.
*Die praktische Ausbildung des Denkens. 21—26 Duizend.
Philosophie und Anthroposophie.
Was soll die Geisteswissenschalt und wie wird sie von ihren Geénern behan-
delt?

*Das menschliche Leben Gesichtspunkte der Geisteswissenschaft


vom (An-
throposophie).
Die P hilosophie des Thomas vort Aquino. 3 Voordrachten, Dornach 1920.

GEESTESWETENSCHAP

Die Mystik im des neuzeitlichen Geisteslebens und ihr Verhaltnis


Aufgange
modernen Weltanschauung. 2—6
zur Duizend.
*Theosophie. Einführung in übcrsinnliche Welterkcnntnis und Menschenbe-
stimmung. 19—23 Duizend.
*Die Geheimwissenschaff im Umrisz. 21—25 Duizend.
*Reinkarnation und Karma. 11—15 Duizend.
*Wie Karma wirkt. 9—13 Duizend.
*Blut ist ein
g anz besonderer Saft. 11 —15 Duizend.
ünsere atlantischen Vorfahren. 10—12 Duizend.
*Das Vaterunser. 20—24 Duizend.

Theosophie und gegenwartige Geisiessfrömungen.


Welt, Erde und Mensch, Stuttgart 1908.

Die Mission einzelner Volksseelen im Zusammenhange mit der germanisch-


nordischen Mythologie. 1910.
Der Oriënt im Lichte des Occidents (He druk in 8 nummers „Die Drci"
Jg. 1922).

Wendepunkie des Geisteslebens. I—3 Duizend.

•Die geisfige Führung des Menschen und der Menschheif. 3—lo Duizend.
*Die Aufgabe der Ceisteswissenschaft und deren Bau in Dornach.
Menschenwesen, Menschenschicksal und Weltenlwickelung (Sonderdruck au«

dem Goetheanum) I—3 Duizend.

Anthroposophie. Eine Einführung. Dornach 1924.

De met aangegeven werken zijn in Hollandsche verschenen bij


vertaling
Goetheanum
Boekerij, den Haag.

177
Initiations-Erkenntnis. 13 Voordrachten gehouden te Penmaenmawr 1923.

Das Initiafen-Bewusztsein. Een voordrachtcyclus gehouden 1924 in Torquai.


I—s Duizend.

Anthroposophie, Psychosophie, Pneumalosophie. Berlijn 1909. 1910 en 1911.

Die Uffenbarungen des Karma. Hamburg 1910,

Die Geheimnisse der biblischen Schöpfungsgeschichie. Miinchcn 1910.

Geisieswissenschaftliche Frlauterungen zu Coethes Faust:

Band I : Faust der strebende Mensch


Band II: Das Fausl-Problem. Die romantische und die klassische Wal-

purgisnacht.
Die Ratsel in Goethes Faust. Exoterisch und esoterisch.

Coethes geheime Offenbarung. Exoterisch und esoterisch.


Schiller und unser Zeitalter. Vortrage R. Steiners aus dem Schillerjahr 1905.
Goethe-Studien und Goetheanistische Denkmethoden. Der Goctheanum-Ge-

danke in mitten der Kulturkrisis der Gegenwart. Een Goethe-jaarboek 1932.

MEDITATIONSVORGAENGE
ALS GEISTESWISSENSCHAFTLICHE ERKENNTNISSE”

Een seriesuitgave:
I Wie erlangt man Erkenntnisse der höheren Welten? 36—43 Duizend.
II Ein Weg zur Selbsterkeimtnis des Menschen. In 8 meditaties.

111 Die Schwelle der


geistigen Welt.
IV Kosmologie, Religion und Philosophie.

V Vom Seelenleben.
Die Stufen der höheren Erkenntnis.
VI

PSYCHOLOGIE

Von Seelenratseln. 5—12 Duizend.


Vom Memchenrütsel.

Metamorphosen des Seelenlebens. Berlijn 1909110.

Pfade der Seelenerlebnisse. 8 Voordrachten. Berlijn 1909/10.

NATUURWETENSCHAP

Goethes naturwissenschaftliche Schriften. (Sonderausgabe aus „Goethes


Werke” in Kürschners Deutsche National-Literatur).
Erster naturwissenschaftlicher Kursus (Licht-Lehre).
Zweiter naturwissenschaftlicher Kursus (Warme-Lehre).
Neun Vorirage über das Wesen der Bienen.

Das Verhaltnis der verschiedenen nalurwissenschaftlichen Gebiete zur As-

tronomie.

GENEESKUNST

Dr. Rudolf Steiner en Dr. Ita Wegman;


Grundlegendes für eine Erweiterung der Heilkunst nach geisteswissenschaft-
lichen Erkenntnissen. I—s1 —5 Duizend.

SOCIOLOGIE

*Die Kernpunkfe der sozialen Frage in den Lebensnotwendigkeiten der Gegen-


wart und Zukunft. 41—80 Duizend.
sozialen I—lo Duizend.
In Ausführung der Dreigliedcrung des Organismus.
National ökonomischer Kurs. Dornach 1922.

Bildung eines sozialen Urteils.


Entwicklungsgeschichüiche Unierlagen zur

Dornach 1918.

In geanderter Zeiflage. Dornach 1918.

soziale Crundfordening Zeit. Dornach 1918.


üie unserer

178
MENSCH- EN VOLKENKUNDE

Westliche und östliche Weltgegensatzlichkeit. VVeenen 1922.


„Aus schicksaltragender Zeit".

Een Serie-uitgave.
I Goethes Geistesart in unseren
schicksalsschweren Tagen und die deutsche
Kultur

II Das Volk Schillers und Fichtes

111 Die Menschenseele in Leben und Tod

IV Die Seelen der Völker

V Die germanische Seele und der deutsche Geist


VI Geisterkenntnis in glücklichen und ernsten Stunden des Lebens

VII Das Weltbild des deutschen Idealismus.

Aegyptische Mythen und Mysteriën.

CHRISTOSOPHIE

*Das Christentum als mystische Tatsache. 2—19 Duizend.


Das Johannes-Evangelium.
Das Johannes-Evangelium im Verhaltnis zu den drei andern Evangeliën,
besonders zu dem Lukas-Evangelium.
Das Matthaus-Evangelium.
Das Markus-Evangelium.
Das Lukas-Evangelium.

„Vitaesophia” (Beschouwingen uit de Levenswijsheid). Een Seriesuitgave:


Weihnacht Der Weihnachtsbaum, ein Symbolum.
Weihnachtsstimmung Novalis der Christuskünder.
Das Weihnachtsmysterium Novalis als Seher.

Die Julfestzeit, die Christfestsymbole und die welthistorische Stimmung an-

throposophischer Vorstellungsart.
*Weihnacht.

Weltsylvester und Neujahrsgedanken.


„Die Geheimnisse”, ein Weihnachts- und Ostergedicht von Goethe.

Der Baldur-Mythos und das Karfreitag-Mysterium.


Gcistige Osterglocken.

Der Christus-Impuls im Zeilenwesen und sein Wallen im Menschen.


Die Mysteriën des Geistes, des Sohnes und des Vaters.

Der Ostergedanke, die Himmelfahrtsoffenbarung und das Pfingstgeheimnis.


Weltenpfingsten, die Botschaft der Anthroposophie.

OPVOEDKUNST

*Die Erziehung des Kindes vom Gesichtspunkte der Geisteswissenschaft.


10—24 Duizend.

Die Methodik des Lehrens und die Lebensbedingungen des Erziehens. I—s
Duizend

Gegenwartiges Geistesleben und Erziehung. 15 Voordrachten. (Ilkley 1923).


I—s Duizend.
Der pedagogische Werf der Menschenerkenntnis und der Kulturwert der

Padagogik. 10 Voordrachten, Arnhem 1924.


Anthroposophische Padagogik und ihre Voraussetzungen. Bern 1924.
Der erste pedagogische Kursus in Stuttgart.
*Paedagqgische Cursus. Kerstmis 1921. (In Duitsche uitgave uitverkocht.)
*Over Volkspaedagogie. (In Duitsche uitgave uitverkocht.)

KUNST

*Goethe als Vat er einer neuen Asthetik. 9—13 Duizend.


Goethes Geistesart in ihrer Offenbarung durch seinen Faust und durch das
Matchen Von der Schlange und der Lilie. 11—14 Duizend. Hiervan een

Holl. vert. in voorbereiding.

179
Vier Mysteriedrama’s:
I Die Pforte der Einweihung, Ein Rosenkreuzermysterium. B—ll Duizend.
In Holl. vert. verschenen by Dishoeck, Bussum.
II Die Prüfung der Seele.
(Fortsetzung zu „Die Pforte der Einweihuna")

5—9 Duizend.
111 Der Hüter der Schwelle.
(Fortsetzung zu „Die Prüfung der Seele”.) 5—9
Duizend.
IV Der Seelen Erwachen. Seelische und
geistige Vorgange in szenischen Bil-
dern. 5—9 Duizend.

Anthroposophischer Seelenkalender.
Wahrspruchworte. I—s Duizend.

Wege zu einem neuen Baustil (met 12 afbeeldingen van het Goethea-


eerste
num). I—3 Duizend.
Symbolik und Phantasie (mit Bezug auf die Mysterienspiele R. Steiners).
I li'/» I ’ ~t • 1T
.• L 1 _ J
\4
»_• •
f -ui /n .
< . . 1 J

„Die Kunst im Lichte der Mysterienweisheit" (Serie-uitgave):


J
• vvi i v V •
* uILgA vy

I Umwandhwgsimpulse für die kïmstlerische Evolufion der Menschheif.


II Der übersinnliche Ursprung des Kiinstlerischen.
111 Des Menschen Aeuszerung durch Ton und Wort.
IV Wahrheit, Schönheit, Güte.
V Das Ton-Erlebnis im Menschen.

VI Die Welt der Hierarchien und die Welt der Töne.

VII Das Wesen der Farben I.

VIII in Licht und Finsternis, Zahl und Ge-




é,
„ Masz,
wicht. 11.
IX Die schöpferische Welt der Farbe. 111.

SPRAAKVORMING

Sprachgestaltung und dramatische Kunst. I—s Duizend.

Die Kunst der Rezitation und Deklamation.

EURYTHMIE

Eurythmie als sichtbare Sprache. Dornach 1924.

Euryfhmie als sichtbarer Gesang. Dornach 1924.

Euryfhmie, die Offenbarung de rsprechenden Seele.


— “‘V v, VWifc/IUWI
lOf/1

Die imaginative Offenbarung der Sprache.


Die Bewegung als Sprache der Seele.

NIEUW VERSCHENEN:

Allgemeine Menschenkunde als Grundlage der Padagogik. 14 Voordrachten,


Stuttgart 1919.
171/.

kJLULLgO.IL

Die Mysteriën des Morgenlandes und des Christentums. 4 Voordrachten,


Berlijn 1913.
Die Geheimnisse der Biblischen Schöpfungsgeschichte. Das Sechstagewerk im

I Buch Mose, 10 Voordrachten, Miinchen 1910.

Esoterisches und Meditatives. Luziferischcs in


und Ahrimanisches ihrem Ver-
bal tnis zum Menschen.
Sprache und Sprachgeist.

Das dem Bewusstsein „entfallen” und kann


Geistige ist gewöhnlichen wie-

der erinnert werden.

IN DRUK:

Von Jesus Christus. 10 Karlsruhe 1911.


zu Voordrachten gehouden te
Die Bhagavad Gita und die Paulusbriefe. 5 Voordrachten, Keulen 1912.

Die Evolution vom Gesichtspunkfe des Wahrhaftigen. 6 Voordrachten, Ber-

lijn 1911.

Der irdische und der Kosmische Mensch. 8 Voordrachten, Berlijn 1912.

180
1

Em ichoven
van

Zeylmans
W.
F.

Dr.

door

Biografie
Rudolf Steiner
in—
i
Van dezelfde schrijver:

RUDOLï STEINER -
leven en werk waarin
De Werkelijkheid wij leven

Dit boek behandelt de plaats van het Chris-

tendom in wereld de be-


onze
huidige en

tekenis van Christus voor de moderne


mens. De auteur spreekt hier uit een 35-

jarige verbondenheid met


Rudolf Steiner’s

anthroposofie, terwijl ook zijn grote psy-


chiatrische ervaring bijzondere ken-
en zijn
nis het gebied van de volkenpsychologie
op
hier
Dr. Zeyltnans Emmichoven geeft een

door Vr. E. W. ZEYLMANS VAN EMMICHOVEN


van
in dit werk komen. Met
tot uitdrukking
overzicht van
Rudolf Steiner’s leven, waarbij hij
overtuigingskracht in heldere,
grote en een

niet alleen de uiterlijke biografische gebeurtenis- eenvoudige taal roept hij de grote
beelden

inleidt tot Steiner’s van de ontwikkelingsweg der mensheid.


tevens op
sen beschrijft, maar
kinderen
Tot de merkaardigste, meest omstreden figuren abnormale en zwakbegaafde In dit boek verrassend
de spiritu-
voor krijgen wij een in-
denkbeelden. Na een schildering van
ese
uit het Europ geestesleven tussen 1890 en 1925 waar Steiner’s heilpedagogische therapieën in zicht in de diep-christelijke, sociale bewogen-
die Steiner’s werken en denken
ele stromingen O os heid die in Steiner’s
behoort de tenrijkse denker Dr. Rudolf Stei- worden gebracht, terwijl ook geesteswetenschap tot

de helde- praktijk op agra-


mogelijk maakten, geeft auteur op een uitdrukking komt. Geb. ƒ 9,75.
ner. Als zoo° Van een spoorwegambtenaar in risch gebied zijn nieuwe gezichtspunten voor
overzicht Steiner’s
re, beknopte wijze een van
atl ® worden
1861 in Kro geboren, studeerde hij techniek bebouwing en voeding toegepast (o.a.
de lichaam, ziel
leer van drieledige mens naar
te Wenen
ell Promoveerde te
Rostock het Walcheren). Steiner legde de grondslag voor Hygiëne van de Ziel
op op
denkbeelden omtrent wederbelicha-
en geest, zijn
"‘hrheit und Wissenschaft’. nieuwe bewegingskunst, Eurythmie, en reali-
zijn onderwerp een
ming (reïnkarnatie) en lotsbestemming, en
Een aantal gesprekken tussen een arts en
Verwierf denkbeelden
Voor her eeH hij in breder kring naam seerde zijn voor een vernieuwing in
Daarna zijn ‘patiënten’, dan heel normale
verhouding tot het Christusmysterie. el
maar
pa-
door in* ltl Goethe’s architectuur, beeldhouw- en schilderkunst bij de
zijn gen bij natuurweten- tiënten:
gewone mensen met hun twijfels
volgt een
hoofdstuk over
de praktische conse-

schappelijke jurken. De ontmoeting met Goe- bouw van een ‘vrije hogeschool voor geestes-
en
angsten, hun haatgevoelens en Innerlijke
het beoefenen der geestesweten-
quenties van ‘n
de het Goetheanum Dornach gespletenheid. Wie dit boek van een ervaren
the’s werk, jaren van zijn medewerker- wetenschappen’, te

leerstellingen. Het boek wordt be-


schappelijke het hem psychiater heeft gelezen is, zoals iemand het
schap aan
Qoethe-archief’ te Weimar, was bij Bazel. Vier door geschreven mysterie-
sloten met een
overzicht van
Steiner’s veelzijdige onlangs uitdrukte, ‘ergens veranderd van
0
van
beslissen , betekenis voor
zijn verdere leven. drama’s worden er geregeld opgevoerd. Daar- binnen’. Het heeft velen nieuwe moed
werkzaamheden. ge-
1
diepgrijpende ideeën
wil oriënteren omtrent
Rudolf Steiner’s itkff over opvoedkunde leidden tot naast leidden zijn over het geven
in het dagelijks bestaan. Een boek vol
Wie zich snel sD
de diepzinnige wijsheid. 2e druk. Geb. ƒ 6,90.
een onderW) beging, die thans in vele landen Christendom tot
oprichting van een ‘bewe-
Steiner’s denkbeelden staat voor
een
moeilijke
de
taak. zevenentwintig boeken,
scholen telt)
‘j'der andere zeven ‘Vrije Scholen’ ging tot religieuze vernieuwing’, Christen-
Zijn oeuvre omvat
1 in vele landen werkzaam. 1961 verschijnt
in ons
land- ar
zijn aanwijzingen is een
medi- gemeenschap, thans Voorjaar
vier drama’s en
zesduizend gestenogra-
ongeveer
sche stand De indrukwekkende veelzijdigheid dit leven
het merendeel en vernieuwing tot van

feerde voordrachten, waarvan 00


elk k in Nederland het boek Dr. De
vele gekomen, veelvuldig wordt komt in van Zeylmans op bijzonder Menselijke Ziel
thans in druk is verschenen. Daarnaast zijn
V landen zijn instituten ontstaan
informatieve wijze tot haar recht.
door anderen zodat toegepast.
van zijn ideeën uitgewerkt, Inleiding tot de kennis van het de
wezen,

is
er een
literatuur
op
dit gebied aanwezig waar- werkzaamheid en
de
ontwikkeling van de
ziel. Tweede druk, ƒ 6,90.
in de buitenstaander slechts na langdurige studie ca.

de weg kan
vinden. Het is daarom toe te juichen
boek in Neder-
dat er na bijna 25 jaar weer een

land verkrijgbaar is, dat de belangstellende op

kan bij de be-


eenvoudige manier tot gids zijn
Rudolf Steiner’s levenswerk. Verkrijger in de boekhandel / 2e druk /
ƒ 7.90 gebonden / met 19 foto’s W. öe Haan nv. / Zeidt
studering van
Uit de persbeoordelingen: 'De waarin wij leven* is zeer veel godsdiensthistorisch
In Werkelijkheid

boek strekt. De en over-


materiaal verwerkt, waf het tot ere grote ernst diepe

hef boek zonneklaar is heelt niet kunnen ont-


tuiging waarmede geschreven
Nieuwe Rotterdamse komen zich stellen builen naar moderne kritische begrippen weten-
aan een

Em ichoven
het breed materiaal. Dat heeft de
schappelijke behandeling van uitgesfalde
Courant: boek boeiend door
vermoedelijk zelf ook zo bedoeld. Niettemin is het
schrijver
het diens functie els
gevoel van hoge verantwoordelijkheid van mens-zijn,
zijn
mensheid als volkeren. Het
wezen
in de gemeenschap en de gemeenschap van

boek ondanks de voor velen onwennige denkwijze, toch bevattelijk geschre-


is,
de
ven en zal goed bekend kunnen maken met de anthroposofische visie op

van wereld en leven van vandaag.


geestelijke en algemene problemen

enkelen onder is het zich het hoogste te ontplooien buiten


Voor ons weggelegd,

vak zijn dat mensen die wijdte in zich hebben en zich


hun eigenlijke om. Altijd
Arnhemse/Nijmeegse niet wensen te onderwerpen aan de beperkingen van hun beroep ...
Tot hen

is zeker de
Courant:
men
die men
deswege grote erkentelijkheid verschuldigd mag

van waarin leven' rekenen, medicus die


auteur van 'De Werkelijkheid wij een

dusdoende zijn de psychiatrie, met


zich beleed tot Rudolf Steiner en vak, ge-

heel aparte vormen van therapie bevruchtte.

van de Ziel
In de vorm van een Iwaalltal gesprekken worden in 'Hygiëne
on-
diepgaande wijze levensproblemen besproken over opvoeding, angst,
op

Zeylmans
rust, twijfel, huwelijk en samenleving . . . Hier wordt de mens een soort sociale,
voorgesf eld om hem in staat Ie stellen boven zijn moderne
geesfe/ijke hygiëne
Tijd en Taak:
ideaal zeil Hier hoort men een
noden uit Ie groeien en
zijn te verwerkelijken.

met die uitstekend de kunst verstaat een nood-


wijs man, veel levenservaring,

te tekenen voortreffelijk raad geelt. Zo'n boek kan veel goed doen,
situatie en

vooral menigeen die zielzorg heelt kan hier suggesties uil putten. Een nobel
DH AU I HUR genoot zijn medische en

boek, dat ik graag


aanraad.
opleitling tc Amsterdam, Heiden en

Heipzig. Als oprichter en geneesheer-


'De Ziel' is een beleefd en ’gr ooi' boek . . . een bezonken,
Menselijke diep

W.
dirccteur van de Rudolf Stoiner Kli- levend boek. Het vereist een contemplatieve, infrospecfieve geest, innerlijke

Nederl. Bibliografie: de wil hef tot Het is een boek dat ons ver-
niek tc Den oefende hij rust en en verlangen begrijpen.
Haag, een

rijkt, ons groeit en ons doel


met groeien.
psychiatrische praktijk uit. Sedert

1923 is de auteur voorzitter van de


F.
Anthroposofische Vereniging in Ne-

derland. In functie hield hij Inzenden als drukwerk in open envelop

Dr.
deze

enige duizenden openbare voordrach-

ten in vrijwel alle landen van Euro-

alsmede in VS, . Zeylmans v. Emmichoven: Rudolf Steiner, geb. ƒ 7,90


pa, Indonesië, de
Zendt mij door .
ex.

door
Australië Z-Afrika. Velen in
ƒ 9,75
en ons
. . ex.
idem
,
De Werkelijkheid waarin wij leven, geb.
land kennen hem door zijn leergan-

aan de Internationale School


bemiddeling van . . ex. idem
, Hygiëne van
de Ziel, 2e druk, geb. ƒ 6,90
gen

Wijsbegeerte te Amersfoort,
voor
boekhandel Noteer mij voor toezending na verschijnen (voorjaar ’6l) van

Van verschillende van zijn boeken

Zwitser- . . ex. idem, De Menselijke Ziel, 2e druk, ca. ƒ 6,90 geb.


verschenen vertalingen in

Biografie
de VS. Van zijn
land, Duitsland en

‘De Menselijke Ziel’ zal vol- Naam;


boek

herdruk verschijnen.
gend jaar een

Adres:

Plaats:

You might also like