Professional Documents
Culture Documents
DEIRDRE EN DE
ZONEN VAN
USNACH
KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK
27324034
DEIRDRE
DEIRDRE
EN DE ZONEN VAN
USNACH
BOEKVERKOOPERS TE ARNHEM
I. DE VLUCHT
de groote ondergangen.
Als de duisternissen stijgen uit het Oosten en over
over de onwetenden.
der koningen.
7
En dit verhaal van liefde, sterk als de bergstroom,
en van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver
vangt met de
aan
verzwegen angst vaneen man,
woorden:
tende.
8
handen, en ving aan zacht tot haar te spreken
van de goede veilige dingen. Maar toen hij einde-
en
zag op.
Inde opening stond de rechte, witte gedaante
van zijn angst.
9
naar het bed, en bleef aan het voeteinde staan.
bleef.
pen
10
bloed. Ver, en ineen groote eenzaamheid, is uw
Smarten.”
11
alles gezegd, en de schaduw van zijn angst was
in haar wijde oogen was dan een licht, als zag zij
de zee. Er gebeurde niets dat vreemd was of on-
12
Een vroegen morgen ging zij heen, de kleine Deir-
13
later had een droomer van dezen wel geweend
inde schoot vaneen geliefde, maar kon niet zeg-
haar zorgde.
Een oude jager was de eerste, die zij zag uit de
wereld der menschen. Hij kwam vermoeid en ge-
14
vuur, en ging naar de deur. Lavarcham wilde
15
Maar nu sprak Lavarcham met angstigen toorn:
wen, gij, die oud zijt en wijs moest zijn! Laten het
Hij liep snel heen, tegen den wind in, naar het
16
deze nu reeds jaren eenzaam was zijn troon.
op
En dan aan de overmachtige jeugd en schoonheid
haar.
verten
tegen het rood van den avond de steile
Macha.
17
„Wat kan dat zijn?”
terde haastig:
„Zij, daar, bij het vuur, is Deirdre!”
„Mijn koningin....”
Vanwaar zij stond sprak een kalme stem:
18
Zij en de oude jager, uit den hoek van het ver-
En hij smeekte....
Lavarcham en de oude man liepen langs den muur,
19
oude menschen is tegenover de felle nadering van
zichzelve. Maar op
de onderste trede hield zij
verbaasd in. Want zij zag
Deirdre bij het vuur
laten had.
Lavarcham antwoordde:
20
„De koning heeft bevolen. Ik zal gehoorzamen.”
Deirdre ging naar de oude vrouw, en legde het
21
renvenster, staarde zij uit over de sneeuw, die,
onafzienbaar, inden nacht gevallen was. En zoo
22
nacht; zijn haren als die raaf zoo zwart, en rood
Usnach Noisa —”
23
regen glinsterde. De twee broeders zagen recht
en
zong, en liep boven haar aan haar voorbij
voorbij
zij kon:
„Noisa, zoon van Usnach!”
24
En inde verte hoorde Noisa een roep, zong niet
meer, en vroeg:
vroeg:
Het was een stem, die riep uit het hart des
levens.
25
de hij zich, hief het hoofd, strekte zijn armen uit.
„Noisa komt!”
En dan ging hij.
Hij vond haar waar zij stond, wachtende, aan den
kanders leven.
26
Toen, daarna, zij naast hem stond op den heuvel-
uw zuster, Deirdre.”
27
snelle zware schreden. Zij aarzelde niet, maar
buiten.
Noisa. Spreek!”
Ardaan zag haar aan, en sprak:
„Het is zooals gij zegt. Zij hebben elkaar gevon-
den, onherroepelijk, gelijk de wind en de zee.
der wijsheid:
„Zeg aan Deirdre en aan Noisa, dat zij goed de-
den, want dit is de wil des levens, die is boven
28
„Dat hebben wij gezworen,” zeiden Anla en Ar-
het schip, dat daar lag. En zij kozen zee. Zij voe-
29
11. DE TERUGKEER
Gij, die hier zijt met mij inde kring om het vuur
30
op de drempel van dit eenzaam huis, zout van
bij mij liggen? Gij weet het, hoe wij alleen in onzen
31
teren nooit nog zag, en na morgen wellicht nim-
voor ons.
gegaan
32
nach leefden aan de kusten van Schotland, vrij
en gelukkig, zeven jaren lang.
Er wordt verteld vaneen koning van Schotland
haar bestaan.
33
den wind, en rond om hen heen het machtig zin-
schuim.
de ondergaande zon.
34
zouden ontfermen, en hen zacht weg zouden til-
35
den wind, die met haar aanwoei. En haar voor-
36
verlangen. Dan zag ik hen voor het hooge vuur,
wegingen en
grepen van hun lange handen. Soms
blik ging spreken van het leven dier jaren voor hij
wist van Deirdre van het leven, dat zij nooit
kende. Het zal geweest zijn nadat Anla eender
37
Eerst afgebroken en peinzend, noemend de na-
in zijn vriendschap.
Maar niet lang zal toen de stem van Noisa pein-
zend zijn geweest. Hij zal sneller zijn gaan spre-
38
van zijn broeders de naam van den koning heb-
ben geroepen.
en langzaam, zeggende:
„Concobar... Concobar... Dat is alles voorbij...
wij zijn verbannen!”
En hij wendde zijn hoofd naar waar Deirdre was.
Hij zag
haar staan, recht, bevend, met hoogge-
trokken schouders, de handen strak tegen het ge-
vergeten zijn.”
39
Maar Deirdre had gehoord en begrepen.
Na dien avond kon zij niet meer zijn als daar-
40
Want zij voelde het einde naderen, en zij wist, dat
licht.
king.
Noisa heeft het gelaat nooit gekend, dat soms in
41
komenden storm van het einde de eerste droom
naast hem, en
zag uit door het venster, dat boven
hun bed inden wand was. Onder zich hoorde zij
het rustig ademen van haar minnaar. Buiten was
hield.
len.”
42
„Noisa, zoon van Usnach!”
riep:
„Noisa, zoon van Usnach.”
geklonken had.
43
was het stille leege huis, en voor haar de grijze
heuvelen. Maar daar ergens naderde het; daar
ergens zou het zichtbaar worden en naderbij
komen.
zijn vriendschap.”
En, zijn handen leggend op haar schouders, sprak
hij met zachter verheugdheid: „O, Deirdre, nu
44
Zij huiverde. Haar stem was nauwlijks hoorbaar:
antwoordde:
Zij zag haar minnaar aan, en
Macha zal zijn verraad zijn zoo rood als het bloed
45
„Luister naar mij,” riep hij uit. „Ik dat de
zeg u,
ten.”
46
Wel zeide zij hem nog, toen hij vroeg en ver-
daar was
geen plaatsmeer voor mijn hoofd naast
meer om. Naast haar liep Fergus, die als een oud
47
vriend met haar sprak. Hij vertelde van het le-
48
gen, scheen het haar alsof hun aller leven daar
herinnering.
Maar toen zij voor de zee kwamen, en het schip
zagen, waar dat lag te wachten, voelde zij nog
49
Emain Macha! En het hoofd van Concobar zon-
Deirdre ging.
Zij stond nu met halfgesloten oogen, bevend. Zij
kwam tot zichzelve toen zij Noisa’s arm om zich
ren.
50
gespannen bezig waren met het uitzetten van de
51
door heur gouden haar, en blies haar los, wit
ge-
waad terug. Maar haar oogen waren wijd en vol
zou worden.
52
111. HET VERRAAD
bocht.
53
weid van de voorsten door de stofwolken uit de
54
volgd door de krijgslieden van hun vader. Toen
delijk zichtbaar.
55
ten. Het waste vermoeden, dat hij vooroverge-
56
de voorste vlaag van den zwarten stormregen.
na sprakeloos.
Want daar, achter hem inden wagen, zagen zij
een hooge gedaante, wit en onwezenlijk. Het
zijt verraden!”
57
De zonen van Usnach waren voorbij en verdwe-
nen.
ren.
58
De muren van Emain Macha bleven leeg in het
Usnach.
59
gelaat. Maar Concobar rees langzaam overeind,
en haar tartend inde stille, zwaarmoedige
zag
Roode Burcht?”
60
de donkere wijn spatte over zijn arm, die schok-
kend beefde:
was.”
61
van de snerpende winden zijn in haar gelaat ge-
komen, en waar zachte welvingen en de blanke
62
Laat mijn beker dan vol zijn, dat ik haar mijn
dronk kan geven!”
Het was Gelba, de zwierige zoon van den koning
van Lochlan, die gesproken had.
Hij was
opgestaan. Zwaaiend hief hij den beker.
63
achterwaarts neervallen in zijn zetel, en leunde
dat wij zijn lach kunnen zien, als hij mij toeroept,
dat Deirdre een schoone vorstin is!”
64
Maar als angst zichzelf neerslaat met vreugde, en
zweeg.
Toen hoorde Sencha, waar hij in duisteren
65
de harten, die gebroken waren als bleek schuim
66
dat hoog achter over hem heen voorbijzong, heen
sombere verrukking...
Zij, daar beneden, hadden het niet bemerkt, dat
de harp begon te spelen. Toen zij opschrikten, en
67
oogen. Duisterder werd de verrukking, duisterder
opzettende waanzin.
En toen
steeg, en overheerschte, en brak een golf
van wanhoop, zóó overmachtig, dat de leege
oogen dicht vielen boven van angst vertrokken
monden.
68
vastheden en hechte steunselen des levens, waar
69
luisterend naar de nu verdwijnende muziek,
machteloos en
vergaan in zwakke deemoed. En
zou niet zijn! Zijn gelaat, zijn stem zou dien droom
men.
70
terug; scherp richtte hij zijn blik op het gelaat
achter de harp. Hij stampte, en in het ijle ruischen
71
zijn gelaat hield hij een bloedbevlekte doek. Maar
gend.
„Stilte! Blijft allen staan!” riep de stem van hun
koning.
Zijn linkerhand hield Gelba overeind. Met zijn
rechter tilde hij de toorts. En, zich wendend tot
72
„En ik zag,” sprak Gelba, „hoe deze beiden
oog uitwierp!”
„Dat kan van allen, die daar zijn, alleen die zoon
73
hem, toen hij vervolgde: „Schooner dan de verste
74
zwaard, er leeft geen vrouw, die te hoog is voor
75
stond stil, zijn handen achter zich gevouwen.
naar het vreemde lied, dat achter den wind is, zal
is veilig.
Sencha dacht aan hun getrokken zwaarden, en de
76
luidheid van hun woorden; en hij glimlachte om
77
Usnach zingende kwamen over de heuvelen. De
verre eenzaamheid.
78
IV. HET EINDE
79
zijn, de beminde voorbijgaat, met die sta-
oogen
heden?
Er was geen
wind.
heen.
80
aardsche leven. Die waren wit en zonder won-
nog stond.
81
land. Zij was de laatste, die in dien omtrek ge-
bleven was.
82
aanreed in het voorste midden van dat leger
om de zonen van Usnach te wreken, en die,
staande omhoog uit zijn snelle wagen, plotseling
voor zich uit wees naar het lage westerlicht, waar
Fergus.
Aan het groote feestmaal van Borach, bij wien hij,
met trotsch vertrouwen in zijn koning, was ach-
toorn
gezworen, dat hij de poorten die Noisa ge-
83
En nu, over de hoogvlakte, geweldig als een
len vooruitreed.
84
woei van dien grooten brand, was zij, die gestaan
gegaan.
Fergus.
Hij zelf stond bij de open graven van Noisa en
al
macht van zijn groote wraak. Geweldig en
onderging.
Maar zij lagen stil en koud, en hun oogen waren
den hadden.
85
westwaarts het einde tegengegaan, tot zij, hoog
en verloren inden mistwind, stond boven de laat-
ste steilte.
86
haar laatste gang, onder de steilte langs, dichter
en dichter daarheen gedrongen door den vloed,
die al machtiger opkwam.
Aan het einde stond, ruig en verweerd, als een
geweld.
Een woeste, verlaten wereld van stapelende rots-
leegen tijd.
87
En zij, die gekomen was, bereidde zich te doen
schreeuwde om de klippen.
Haar groote oogen lagen open naar de verloren
koningen.
En nu ging zij hen hooren, hen, die zingen voorbij
dit leven, waar zij nimmer van wisten. Ver hoor-
88
Toen haar heimwee te groot werd, legde zij haar
89
„Deirdre en de Zonen van Usnach”, door A.
90
12.019.352