You are on page 1of 3

'Maanlicht' en 'Nagedachte'.

twee verhalen uit:


Aletrino, A. (1984). Uit den dood; En andere schetsen (pp.
82-86). Den Haag: Nijgh & Van Ditmar. Tweede druk. •
Sluipend kroop het licht voort naar boven. En terwijl de
helft van den kop donker verdween, glansden alleen nog het
ronde, gladde hoofd en de twee oogen, die wijd open, ang­
Maanlicht stig staarden, onbewegelijk en groot.
Zacht gleed het licht weg en de kop loste zich op in de
omringende schemering, ineenvloeiend met de duisternis
In het donzige duister van de zaal, deinsden de bedden weg, waarin het bed onmerkbaar was weggedommeld.
vloeiend van omtrek, oplossend in ijle schemeringen. En in de zachte, donzige rust van de zaal, hijgde het zagend
Hoog tegen het dak, glommen de twee groote ramen, reutelen eentonig voort.
groen van een helder maanlicht, onbewegelijk en koud.
,--Schuin op den grond, schenen twee vage plekken licht van October '87
de vensters, wegdrijvend in de duisternis er omheen.
Drukkend bing de rust, dik en dommelend, over de zie­
ken.
Achter in de zaal, vlak over het hooge dakraam lag een
man te sterven, onzichtbaar in de schemering, eenzaam, af­
gezonderd tusschen de andere zieken.
In de dichte stilte van den nacht klonk het zacht gereutel,
eentonig, zagend en snel.
Langzaam schoof het maanlicht voort langs den grond. En
traag optrekkend van den vloer, gluipte het vlekkend tegen
het bed.
Wijl 't onmerkbaar voortkroop over de dekens, bescheen
het stil 't kussen met een scherp, blauwachtig licht, helder
afplekkend tegen het donker geworden ondereinde van het
bed, dat vaag wegschemerde in de zwarte zaal.
En midden in den blauw-witten glans, kwam een tanige,
schonkige kop uit, diep geschaduwd onder de oogen, rond
en kaal van hoofd, met glimpend licht op de uitstekende pun­
ten, misvormd en spokig. Schokkend door de korte ademha­
ling, bewoog het hoofd, vermoeiend en pijnlijk, rusteloos
hijgend naar lucht.

82
gen tegen de muren, met schokkende, schurende windschui-
vingen langs de daken, met zwevende, donzende sneeuw-
danzen over den leêgen tuin.
Nagedachte De vleugelschaduw van den dood grijsde over de bedden
en in de stille zalen leefden de zieken heen met het weenende
licht, dat door de betraande ramen treurde.
Aan Mej. A. Jessurun de Mesquita Soms ontmoette ik haar, moeielijk ademend en hijgénd als
zij den trap op had geloopen, met haar hand gedrukt tegen
't Was op de bovengang, 's middags tegen vier uur, in den haar borst om den pijnlijken hoest tegen te houden die uit
zomer. haar keel scheurde en ik zag haar voor me zooals dien mid-
· Buiten was 't een egaal-grijze, bedekte lucht, waarvan de dag, leunend tegen den muur en ik hoorde weêr 't droomend:
warmte loom, langzaam, lood, afdreef, drukkend en klam, ik ben zo rnoê.
zonder beweging, zonder licht. De wijde ramen waren open- En 'twas of telkens haar groote oogen meer weg-doofden
gehoekt en de kleurloosheid gleed luidloos en log over de in het was-matte gezicht, of haar lippen kouder kleurden, de
gang, onhoorbaar voortklevend langs den half-gegrijsden plooien om haar mond donkerder groefden.
muur, waartegen zij geleund stond. Alleen het kleurtje op de wangen roosde scherper op, met
Zij was witbleek, de bleekheid van een waspop, met een pijnlijke gloeiing.
klein, geschilderd, rood plekje op de uitpuilende jukbeende-
ren, een licht, zacht, teêr-rocd kleurtje, dat ver achter haar En de zomer kwam!
scheen, niet op haar gezicht, maar dat onmerkbaar over leek Op een avond stond ik met haar te praten voor het open
te vloeien over haar wang, ontastbaar, ijl, en toch zichtbaar. venster. In breede, gele, stoffige bundels dikstreepte de zon
Naast haar zachte, vleeschende lippen diepten twee voren, door het hooge raam, schuin trekkend met een gulden glans
naar onder verdwijnend langs de kin. En haar groote, blauwe over de rustige gang, waar de groote, bruine kasten leven-
oogen treurden glansloos naar den grond, zwijgend en stil, loos en zwaar tegen den muur afdonkerden, diep vergoud
terwijl ze droomend klaagde over de moede pijn die in haar aan de hoeken. Op den grijzen, rechtvoort-spannenden
borst rond woelde. 's Avonds op mijn kamer, in de opstijgen- looper plasden helle plekken warm licht, onmerkbaar uit-
de schemerstilte van den nacht, zag ik haar telkens voor me, vloeiend.
leunend tegen den muur en zeurde het in mijn hoofd: ik ben Zij stond leunend met haar rug tegen het open raamvlak.
moê, ik ben zoo moê. En de zonneglans streek langs haar blonde haar, 't opgou-
Toen heb ik haar bloemen gestuurd. dend langs de randen der dikke, weêrbarstige krinkels, brui-
nend de diepten tusschen de dooreen wringende vlechten,
En in de winter ging door 't gasthuis met vegende regenvla- zijdeglanzend over de zachte, trillende, losspattende nekha-

84 85
ren, goudstof spelend over de zware wrong die haar hoofd
scheen neêr te drukken in een rosse moêheid. Zij staarde met
een strakken, verren blik naar de heldere glans plekken op den
grond, die langzaam wegschoven door de schaduw die onge-
merkt over de gang begon te schemeren.
Schemering
Terwijl zij moê voortpraatte, zag ik haar hijgende, kort
optrekkende borst, haar bleeke, witte, matte handen, droog
Een diepe, schemerende zolder, een vroegere noodzaal,
van bloedeloosheid, haar was-dof gezicht met de koude lip-
bruin duisterend onder de hoog-verdwijnende dakspanten.
pen, blauwig van ziekheid, en 't was me of, in den koelen
In 't taaie winterlicht, weemoedig kruipend door bestofte
schemer, de dood haar over 't gezicht vaagde.
ruitjes, lange rijen bruin geschilderde kribben, dicht gevuld
. Toen voelde ik plotseling alsof er iets uit mij wegging,
met diepe schaduwen.
alsof iets afbrak in mijn borst, alsof er een duizelende leêgte
neêrsloeg in mijn binnenste.
Ver, aan 't eind, een trillende, stuivende donkerte, grijs
warrelend naar de diepe hoeken en daarin, hoog tegen het
Lang, met schemerende koelte, grijsden de schaduwen van
dak, een klein, rond venstertje, wit door den hemel, scherp
den hemel die licht, teêrgroen uitspande over een enkele op-
afgesneden in het zwart erom heen.
puntende ster; dichter en dichter wemelde de avond luidloos
op van den grond.
Een suizende stilte, traag hangend onder het zwarte dak,
grauw, kleurloos en onbewegelijk.
Zij zweeg. En opziende staarde ze mij aan met de diepe
schaduwen die haar oogen onzienbaar maakten, en 'twas of
En terwijl ik stond te kijken, kreeg ik een visioen hoe som-
ber 't moest zijn dáár te sterven, eenzaam, onverschillig, al-
die donkere plekken haar wangen meer en meer wegtrokken
leen in de bedrijvigheid van de ziekenzaal, schimmig door
tot een magerenden doods-trek.
het weemoedig licht, afziepelend van een grauwen winterhe-
mel.
Langzaam heb ik haar zien sterven, onmerkbaar wegwadend
Trager en trager kroop het licht voort.
uit het leven.
Ik heb haar zien liggen, onbewegelijk, rustig, languit, met
En onmerkbaar smolt alles weg, m een groote, zwarte
duisternis.
het gezicht, waarvan het rose kleurtje was weggewischt, vaal
in de helle witheid van haar kussen, haar blondheid dofgou-
October '88
dend om de diepgeschaduwde oogen. ·
En zacht heb ik haar 't koude voorhoofd gekust.

April '89

86
87

You might also like