You are on page 1of 18

Mercurius en Battus

Dat was de tijd, waarop een herdersvacht jou


bedekte en een landelijke herdersstaf een last was voor jouw linkerhand,
van je andere hand een ongelijke herdersfluit met zeven rietpijpjes.
Terwijl liefde jou bezighield, terwijl jouw fluit je geruststelde,
werden koeien vermeld onbewaakt voort te zijn gegaan naar de akkers van Pylos.
De zoon van Atlas’ dochter Maia zag ze en verstopte deze met zijn sluwheid in de bossen,
nadat ze waren weggeleid.
Niemand had deze diefstal gemerkt behalve een oude man,
bekend met dit platteland (de hele buurt noemde hem Battus);
hij bewaakte de grasrijke dalen, de grasrijke weilanden van de rijke Neleus en
de kuddes van nobele merries als bewaker.
Hij hield hem tegen en met vleiende hand nam hij hem apart en hij zei tegen hem:
“Wie jij ook bent, vreemdeling, als iemand toevallig zal vragen naar deze runderen,
zeg dat je ze niet gezien hebt! En opdat jouw daad niet onbeloond blijft,
neem als beloning een glanzende koe.”
En hij gaf haar. Nadat de koe ontvangen was, gaf de vreemdeling deze woorden terug:
“Ga maar gerust! Die steen zal eerder spreken over jouw diefstal”
en hij liet een steen zien. De zoon van Jupiter deed voor alsof hij wegging,
maar spoedig kwam hij terug, nadat zijn gedaante veranderd was tegelijk met zijn stem, zei hij
“Boer, als jij een aantal koeien op deze weg hebt zien gaan,
help dan en neem de stilte weg van deze diefstal.
‘Een koe, verbonden met haar stier, zal aan jou als prijs worden gegeven.”
En de oude man, omdat de beloning was verdubbeld, zei:
“Aan de voet van die berg zullen zij zijn,” en zij waren aan de voet van die berg.
De kleinzoon van Atlas lachte en zei: “Verraad je mij aan mijzelf, verrader?
Verraad je mij aan mijzelf?” En hij veranderde de meinedige persoon
in een harde steen, die ook nu verklikker wordt genoemd,
en de oude slechte naam is in de steen die het helemaal niet verdient.
Mercurius en Aglauros
Maar nadat zij de slaapkamer was binnengekomen van de dochter van Cecrops,
voert zij de bevelen uit en raakt haar borst aan met haar door roest besmeurde hand
en zij vult haar borst met stekelige doornen
en zij blaast het schadelijke gif in en verspreidt het pikzwarte gif door de botten
en strooit het uit midden in de longen.
En opdat niet de oorzaken van het kwaad uitwaaieren over een brede ruimte,
plaats ze haar zus voor haar ogen en het gelukzalige huwelijk van haar zus
en plaatst de god in een schone gedaante en maakt alles groot.
Hierdoor geprikkeld wordt de dochter van Cecrops gebeten
door verborgen leed en angstig in de nacht
en angstig overdag zuchtte zij en zeer ongelukkig smelt zij met een langzame ontbinding,
zoals ijs brekend in de onzekere zon
en zij verbrand niet zachter door het geluk van de gelukkige Herse
dan wanneer vuur onder doornige planten wordt geplaatst,
die geen vlammen geeft en door langzaam gloeien verbrand worden.
Vaak wilde zij sterven opdat zij niet iets dergelijks zag,
vaak wilde zij, alsof het een misdaad was, het vertellen aan haar strenge ouder;
tenslotte ging zij zitten vlak voor de voordeur
om de komende god buiten te sluiten. Tegen hem die vleierijen, smeekbeden
en zachte woorden sprak, zei zij: “Stop! Ik ben niet van plan mezelf van hier te bewegen, behalve nadat
verwijderd bent.”
De Cylleniër zegt snel: “Laten wij ons vasthouden aan deze afspraak,
en hij opende de deur met zijn hemelse staf; Maar bij haar,
terwijl zij probeerde op te staan, konden de delen, die wij bij het zitten
buigen, zich niet bewegen door een zware traagheid.
Zij worstelde om zich te verheffen met een rechte rug,
maar haar kniegewricht verstijfde en kou gleed door haar
nagels en haar aderen waren bleek door het verlies van bloed;
en zoals het slechte, het ongeneselijke kankergezwel de gewoonte heeft
ver te kruipen en de ongedeerde delen toe te voegen aan de aangetasten,
zo kwam een dodelijke winter langzamerhand in de borst
en sloot de levenswegen en de luchtpijp.
Noch heeft zij geprobeerd te spreken, noch, al zou zij het geprobeerd hebben,
had zij geen weg voor haar stem; de rots had haar hals reeds vastgehouden
en haar mond was al hard geworden en ze zat als een bloedeloos beeld.
En niet was de steen wit; haar eigen geest had haar geïnfecteerd.
Nadat de kleinzoon van Atlantis deze wraak had genomen voor haar woorden
en voor haar goddeloze geest, verliet hij het land dat naar Pallas Athene was
vernoemd en begaf zich, door zijn vleugels te bewegen, naar de hemel.
Juno en Semele
Alleen de echtgenote van Jupiter uit niet zozeer of ze het afkeurt of goedkeurt,
maar veel meer is ze blij met de ellende van het huis afstammend
van Agenor en zij brengt haar haat, die was opgevat jegens de Tyrische minnares,
over naar haar verwanten. Kijk, er komt een recente oorzaak op
bij de eerdere, namelijk dat zij het betreurt dat Semele zwanger is van het zaad
van de grote Jupiter; terwijl zij haar tong loslaat voor een scheldpartij,
zei ze “Wat heb ik eigenlijk bereikt met zoveel scheldpartijen?
Zijzelf moet aangevallen worden door mij; haarzelf, als ik terecht
de grote Juno wordt genoemd, zal ik vernietigen, als het past dat ik de met edelstenen
fonkelende scepter in mijn rechter (hand) vasthoud, als ik de koningin ben
en zowel de zus als de echtgenote van Jupiter – zeker de zus. Maar zij is, denk ik, tevreden
met de diefstal en het onrecht van onze slaapkamer is kort.
Ze is zwanger (dat ontbrak!) en zij draagt de duidelijk zichtbare misdaad
in haar volle buik en zij wil slechts moeder worden door Jupiter,
dat wat mij amper ten deel is gevallen: zo groot is haar vertrouwen in haar uiterlijk.
Ik zal maken dat het haar bedriegt, en niet ben ik de dochter van Saturnus, als zij niet
door haar eigen Jupiter ondergedompeld zal binnendringen in de golven van de Styx.”
Na deze woorden stond ze op van haar troon en verborgen in een goudgele wolk
ging zij naar de drempel van Semele en niet verwijderde zij de wolk eerder
dan dat zij een oude vrouw voor deed en bij haar slapen grijze haren plaatste
en haar huid doorploegde met rimpels, en haar gekromde
ledematen bewoog met een trillende pas en ook haar stem eigen aan dat van een oude vrouw maakte
en zij zelf Beroe was, Semele´s Epidaurische voedster.
Dus toen ze, nadat ze druk in gesprek zijn geraakt en door lange tijd te spreken,
bij de naam van Jupiter kwamen, zuchtte ze en ze zei “Ik wens
dat het Jupiter is. Echter vrees ik alles: velen
zijn onder de naam van goden kuise slaapkamers binnengegaan.
En niet is het echter genoeg dat het Jupiter is; laat hem een bewijs van liefde geven,
als hij tenminste de echte is, en hoe groot en hoedanig hij door de verheven
Juno wordt ontvangen, vraag hem dat hij zo grote en zodanige
omhelzingen aan jou geeft en dat hij tegenover jou zijn onderscheidingsteken in de hand neemt.”
Met deze woorden had Juno de onwetende dochter van Cadmus
gevormd; zij vroeg Jupiter om een geschenk zonder naam.
Aan haar zei de god: “Kies uit! Je zult geen enkele afwijzing ondergaan.
En opdat je het meer gelooft, moeten de god van de stroming van de Styx
getuigend zijn, die is de angst en de god der goden.
Blij met het slechte en zeer beheersend en zullende omkomen door de toegefelijkheid
van haar minnaar, zei Semele: “Zoals de dochter van Saturnus
de gewoonte heeft jou te omarmen, wanneer jullie het verbond van Venus aangaan,
geef jezelf zo aan mij.” De god wilde de monden van de sprekende
dichthouden: de stem was al gehaast naar buiten gegaan onder de luchten.
Hij zuchtte: want niet kan zij immers dit niet gewenst hebben, en niet kan hij
niet gezworen hebben. Dus zeer bedroefd besteeg hij
de hoge hemel en met zijn sombere blik trok hij de volgende
wolken mee, waaraan hij regenbuien en bliksems vermengd met winden
toevoegde en donderslagen en de onvermijdelijke blikseminslag.
Maar voor zover hij kan, probeert hij echter voor zichzelf de krachten te ontnemen
en niet wordt hij nu bewapend met dat vuur, waarmee hij
de honderdhandige Typhoeus had neergeworpen; daarin is teveel van wildheid.
Er is een andere, lichtere bliksemschicht, waaraan de rechter (hand) van de Cyclopen
Minder van heftigheid en minder van vlam, minder van woedde heeft toegevoegd;
de goden noemen ze tweederangs wapens. Hij neemt hen en hij treedt
het huis van Agenor binnen; haar sterfelijke lichaam verdroeg
het hemelse tumult niet en door de huwelijksgeschenken verbrandde zij.
(…)
Het tot nu toe onvoldragen kind wordt uit de buik van zijn moeder
getrokken en wordt teder in het vaderlijke dijbeen genaaid
(als het geloofwaardig is) en het voltooid de tijd van de zwangerschap.
Heimelijk brengt zijn tante Ino hem in de eerste wieg
groot; daarna verborgen de Nyseische nimfen hem nadat hij was gegeven
in hun eigen grotten en zij gaven hem voeding bestaande uit melk.
Narcissus en Echo

Want de zoon van Cephisus had één jaar aan driemaal vijf
toegevoegd en hij kon als jongen en een jongeman gezien worden.
Vele jongemannen, vele meisjes verlangden naar hem;
maar (er was in die tedere gestalte zo een harde trots)
geen jongemannen, geen meisjes raakten hem aan.
Een babbelende nimf zag hem terwijl hij de angstige herten
opjaagde richting de netten, die noch heeft geleerd te zwijgen terwijl iemand sprak,
noch heeft geleerd om zelf als eerste te spreken, de weergalmende Echo.
Echo was nu nog een lichaam, ze was niet een stem, en toch had
de praatgrage geen ander gebruik van de mond, dan zij nu heeft,
zodat ze van vele woorden de allernieuwste woorden kon teruggeven.
Dit had Juno gedaan, omdat, toen zij de nimfen vaak kon betrappen
liggend onder haar eigen Jupiter in de bergen,
zij de godin bewust met een lang gesprek vasthield,
opdat intussen de nimfen vluchtten. Nadat de dochter van Saturnus dit merkte,
zei ze “Over deze tong, waardoor ik ben bespot, zal een
kleine macht aan jou worden gegeven en een zeer kort gebruik van de stem,”
de dreigementen bekrachtigde ze met een daad; zij verdubbelde slechts
de stemmen aan het einde van het spreken en de gehoorde woorden bracht ze terug.
Dus toen zij Narcissus ronddwalend in het afgelegen platteland
zag, en begon te gloeien, volgde zij heimelijk zijn sporen,
en hoe meer ze volgt, des te meer ze met een dichterbije vlam begint te gloeien,
niet anders dan wanneer licht ontvlambare zwavel, gesmeerd rondom de toppen van de fakkels,
de ernaartoe bewogen vlammen grijpt.
O hoe vaak wilde zij met vleiende uitspraken dichterbij komen
en zachte smeekbeden gebruiken! Haar aard vecht terug
en staat haar niet toe dat ze begint; maar, dat wat het toestaat, zij was gereed om
de geluiden af te wachten, om daarnaar haar eigen woorden terug te sturen.
Toevallig afgedwaald van de vertrouwde stoet van metgezellen, had de jongen
gezegd: “Is er soms iemand aanwezig?” en “er is aanwezig” had Echo geantwoord.
Deze hier was verbijsterd, en zodra hij zijn gezichtsscherpte uiteenzette naar alle kanten,
riep hij met een harde stem, “Kom!”; zij riep de roepende.
Hij keek om en terwijl er opnieuw niemand kwam, zei hij
“Waarom ontvlucht je mij?” en net zoveel woorden als hij zei, kreeg hij terug.
Hij volhardde en bedrogen door de afbeelding van de antwoordende stem
zei hij “Laten wij hier samenkomen”, en op geen enkele geluid ooit liever
zullende antwoorden, bracht Echo terug “Laten we samenkomen”
en zij ondersteunde zelf haar eigen woorden en nadat ze uit het bos was gegaan,
ging ze, opdat zij haar armen om de lang begeerde hals kon werpen;
Hij vlucht en vluchtend zei hij “Verwijder je handen van je omhelzingen!
Ik zal eerder sterven, dan dat er voor jou macht is over ons.”
Zij bracht niets terug behalve “Laat jij er voor jou macht over ons zijn!”
Nadat ze is afgewezen hield ze zich verborgen in bossen en beschaamd bedekte ze
haar gezicht met bladeren en sinds die tijd leefde ze in eenzame grotten;
maar toch bleef de liefde plakken en groeide door het verdriet door de afwijzing:
en haar waakzame zorgen verzwakten haar deerniswekkende lichaam
en de magerheid trok haar huid strak en in de lucht ging al het vocht
van haar lichaam weg; slechts haar stem zowel als haar botten waren over:
Haar stem bleef, men zegt dat haar botten de vorm van stenen hebben aangenomen.
[Vanaf toen verborg ze zich in bossen en werd in geen enkele berg gezien,
werd gehoord in alle. Zij was het geluid, dat in haar leefde.]
Pyramus en Thisbe

Pyramus en Thisbe, de één de mooiste van de jongemannen,


de ander verkozen boven de meisjes, die het oosten had,
bewoonden aangrenzende huizen, daar waar men zegt dat
Semiramis de hoge stad heeft omringd met muren van baksteen.
Het feit dat ze buren waren, zorgde voor de kennismaking en de eerste stappen,
met de tijd groeide de liefde; ze zouden zich ook verbonden hebben met het recht van de huwelijksfakkel,
maar hun vaders verboden het: dat wat ze niet verbieden konden,
beiden brandden ze evenzeer doordat de geesten bevangen waren.
Elke getuige was afwezig: met een hoofdknik en met tekens spraken ze,
hoe meer het bedekt werd, des te meer brandde het vuur nadat het bedekt was.
Hij was gespleten met een dunne spleet, die hij ooit opgelopen had,
toen hij gebouwd werd, de muur die gemeenschappelijk was aan elk van beide huizen.
Deze tekortkoming, door niemand gedurende lange eeuwen opgemerkt,
(wat merkt de liefde niet?) hebben jullie als eerste gezien, geliefden,
en jullie hebben haar tot een weg voor de stem gemaakt, en daardoorheen
hadden de lieve woordjes de gewoonte veilig over te steken met een zeer zacht gefluister.
Vaak, telkens wanneer aan de ene kant Thisbe, Pyramus aan de andere kant stond,
en beurtelings de adem van de mond was opgevangen,
zeggen ze “Jaloerse muur, wat verhinder jij de geliefden?
Hoe weinig moeite zou het zijn, om toe te staan dat wij ons verenigen met heel ons lichaam
of, als dit te veel is, tenminste open te staan voor de te geven kussen!
We zijn niet ondankbaar: we bekennen dat wij het aan jou hebben te danken,
dat er een doorgang is gegeven aan onze woorden richting bevriende oren.”
Nadat zij dergelijke dingen vanaf verschillende zetels gesproken hadden,
zeiden zij tevergeefs tegen de nacht “Vaarwel”, en ieder gaf
kussen aan hun eigen deel, de andere kant niet bereikend.
De volgende Dagenraad verwijderde de nachtelijke vuren,
en de zon had de met rijp bedekte planten gedroogd met zijn stralen:
ze kwamen op de gebruikelijke plaats bijeen. Toen, nadat ze met zacht gefluister
veel geklaagd hadden, besloten ze om met de stille nacht
te proberen hun bewakers te misleiden en de deuren uit te gaan,
en, wanneer ze het huis uit zullen zijn gegaan, ook de daken van de stad te verlaten,
en, opdat er niet gedwaald moet worden terwijl zij ronddwalen over de wijde vlakte,
om samen te komen bij het graf van Ninus en zich te verbergen onder de schaduw
van de boom: er was daar een boom, zeer rijk aan sneeuwwitte vruchten,
het was een hoge moerbeiboom, aangrenzend aan een ijskoude bron.
De afspraken bevallen. En het licht, nadat het langzaam leek te verdwijnen,
stortte zich in de wateren, en vanuit dezelfde wateren kwam de nacht.
De slimme Thisbe ging, nadat de deur geopend was, door de duisternis
naar buiten en ze bedroog de haren, en nadat ze wat betreft haar gezicht bedekt was,
kwam ze aan bij de heuvel en ging zitten onder de genoemde boom:
de liefde maakte haar dapper. Kijk, er kwam
een leeuwin, besmeurd wat betreft haar schuimende door de recente moord van runderen,
om haar dorst te lessen in de golf van de naburige bron.
De Babylonische Thisbe zag haar bij de stralen van de maan van veraf
en ze vluchtte met angstige voet een duistere grot in,
en terwijl ze vluchtte, liet ze de sluier achter nadat hij van haar rug af was gegleden.
Zodra de woeste leeuwin haar dorst had bedwongen met vele golven,
terwijl ze terugkeerde naar de bossen, verscheurde ze de dunne sluier, toevallig gevonden zonder
haarzelf, met haar bebloede bek.
Nadat hij te laat was weggegaan, zag hij in het mulle
zand duidelijke sporen van een wild dier en met zijn hele mond verbleekte
Pyramus. Zodra hij echter ook het met bloed gekleurde kledingstuk
vond, zei hij “één nacht zal twee geliefden ten gronde richten,
van wie zij het meest een lang leven waardig was,
onze ziel is schuldig! Ik heb jou, arme, gedood,
die jou heb bevolen in de nacht naar plaatsen vol van angst te komen
en die niet als eerste hierheen ben gekomen. Verscheur ons lichaam
en eet onze misdadige ingewanden met een wilde beet op,
o, leeuwen, welke ook maar onder deze rots wonen!
Maar wensen om de dood is eigen aan een lafaard.” De sluier van Thisbe
pakt hij op en brengt deze met zich mee naar de schaduw van de afgesproken boom,
en zodra hij tranen en kussen aan het bekende kledingstuk gaf,
zei hij “Aanvaard nu ook een slokken van ons bloed!”
En het ijzer waarmee hij was omgord stak hij in zijn buik
en zonder uitstel trok hij het stervend uit de gloeiende wond.
Zodra hij achterover op de grond lag, spoot het bloed hoog op,
niet anders dan wanneer, nadat het lood is beschadigd, een buis
barst en, terwijl het gat helder sist, verre
wateren naar buiten laat spuiten en met stoten de lucht doorbreekt.
De vruchten van de boom nemen door het spatten van de moord een donkere gedaante
aan en de door het bloed natgemaakte wortel
kleurde de hangende moerbeien met een donkerrode kleur.
Kijk, hoewel de angst nog niet is neergelegd, om haar geliefde niet teleur te stellen,
keerde ze terug en met haar ogen en met haar hart zoekt ze de jongeman,
en ze verlangde te vertellen hoevele gevaren ze heeft ontlopen.
En weliswaar herkende ze de plaats en gedaante in de geziene boom,
maar de kleur van de vrucht maakte haar onzeker; ze twijfelde of het deze was.
Terwijl ze twijfelde, zag ze dat de ledenmaten trillend sloegen op de bebloede
grond en ze trok haar voet terug en terwijl zij een mond bleker dan buxushout
droeg, huiverde ze gelijk aan het zeeoppervlak,
die trilt, wanneer de oppervlakte gestreken wordt door een lichte wind.
Maar nadat ze was blijven staan en haar liefdes had herkend,
sloeg ze op de bovenarmen die het heldere slaan onwaardig waren
en nadat ze zich de haren had uitgerukt en nadat ze het geliefde lichaam had omhelst,
vulde zij de wonden met tranen en ze mengde haar gehuil met het bloed
en terwijl ze kussen hechtte op het ijskoude gezicht,
schreeuwde ze uit “Pyramus, welke oorzaak nam jou weg van mij?
Pyramus, antwoord! Jouw Thisbe, allerliefste, noemt jou: hoor aan en til je liggende gezicht op!”
Bij de naam van Thisbe sloeg Pyramus de door de dood zwaar gemaakte ogen,
open en nadat zij gezien was, sloot hij ze.
Nadat zij zowel haar eigen sluier had herkend als
het ivoor zonder zwaard had gezien , zei ze “Jouw hand en liefde
hebben jou te gronde gericht, ongelukkige! Aan mij is er ook een dappere hand
voor dit ene, er is aan mij ook liefde: deze zal krachten geven voor wonden!
Ik zal jou, de overledene, volgen en ik zal de zeer ongelukkige oorzaak en metgezel van jouw dood
worden genoemd; en jij die alleen van mij weggerukt
kon worden door de dood, ach, zal ook niet door de dood weggerukt kunnen worden.
Dit moet aan u gevraagd worden met de woorden van beiden,
O zeer ongelukkige ouders van mij en van hem,
dat jullie ons, die door een zekere liefde en door het allerlaatste uur verbonden werden,
het niet misgunnen geplaatst te worden in hetzelfde graf!
Maar jij, boom, die met jouw takken het arme lichaam
van één nu bedekt, spoedig twee zult bedekken,
houd de tekens van de moord vast en heb altijd vruchten, donker en geschikt voor de rouw, als
aandenken aan de dubbele moord.”
Dit zei ze en nadat de zwaardpunt helemaal onder aan haar borst geplaatst was,
stortte ze zich op het ijzer, dat nog steeds lauw was door de moord.
De wensen raakten echter de goden en de ouders;
want de kleur in de vrucht is, wanneer hij rijp is geworden, zwart,
en dat wat er over is van de brandstapels, rustte in één urn.
Cephalus en Procris

“Dit wapen, godinnenzoon, (wie zou het kunnen geloven?)


maakt mij en zal mij nog voor lange tijd aan het huilen maken, als
de lotgevallen het ons zullen hebben gegeven om lang te leven; deze heeft mij met mijn geliefde vrouw
te gronde gericht; had ik dit geschenk maar altijd mogen missen!
Procris was, als Orithyia misschien meer naar jouw oren is gekomen,
de zus van de geroofde Orithyia;
als je het gezicht en de aard van de twee zou willen vergelijken,
was juist zij het meer waard om geroofd te worden. Haar vader Erectheus heeft haar aan mij verbonden,
Amor heeft haar aan mij verbonden; men noemde mij gelukkig, en dat was ik.
(Het scheen de goden niet goed toe, ander was ik dat nu misschien ook.)
De tweede maand na ons huwelijksfeest ging voorbij
toen, terwijl ik de netten voor de gewei dragende herten spande,
vanaf de hoogste top van de altijd bloeiende Hymettus
de saffraangele Aurora mij ’s ochtends zag, nadat de duisternis was verdreven
en tegen mijn wil roofde zij me. Moge het mij toegestaan zijn om de waarheid te vertellen
met vrede van de godin: hoewel zij prachtig is met haar rooskleurige mond,
hoewel zij zowel de grens van het licht als de grens van de nacht vasthoudt,
hoewel zij zich voedt met wateren van nectar, hield ik van Procris.
Procris was in mijn borst, Procris was voor mij altijd in mijn mond.
Ik vertelde over de heiligheid van ons huwelijk en onze nieuwe samenkomst en de recente slaapkamer
en vooral over het verdrag van het verlaten huwelijksbed;
de godin was bewogen en ze zei “Beëindig jouw klachten, ondankbare;
Heb Procris! Maar indien mijn geest vooruitziend is,
zul je willen dat je haar niet hebt gehad” en ze stuurde me boos naar haar terug.
Terwijl ik terugkeerde en de gezegden van de godin met mezelf overdacht,
begon er vrees te zijn dat mijn echtgenote de huwelijkswetten
niet goed bewaard had. Haar gedaante en haar leeftijd beval
mij te geloven in overspel, haar gewoontes verhinderden dat te geloven;
maar toch was ik afwezig, maar ook zij was, waarvandaan ik terugkeerde,
een voorbeeld van echtbreuk, maar wij liefhebbenden vrezen alles.
Ik besloot om op zoek te gaan naar datgene waarover ik verdriet had en met geschenken haar kuise
trouw te verleiden; Aurora begunstigde deze angst
en zij veranderde mijn gestalte (ik meen het te hebben gevoeld).
Ik ging onherkenbaar het aan Pallas gewijde Athene in en
betrad ons huis; het huis zelf miste schuld
en het gaf tekenen van kuisheid en het was angstig door de roof van de meester.
Nauwelijks was er toegang gemaakt tot de dochter van Erechtheus doormiddel van duizend listen:
zodra ik haar zag, verstijfde ik en liet ik bijna de voorbereide
testen van trouw achter. Ik kon me nauwelijks weerhouden om de waarheid te bekennen,
nauwelijks kon ik me bedwingen om, zoals het had behoord, haar kussen te geven.
Ze was verdrietig (maar niemand kon toch mooier zijn dan zij
wanneer ze verdrietig is) en zij was verdrietig door het verlangen naar
haar ontvoerde echtgenoot. Verzamel jij wat voor soort schoonheid in haar
was, Phocus, in haar die het verdriet zelf zo sierde!
Waarom zou ik vertellen hoe vaak haar kuise gewoontes onze verleidingspogingen
hebben afgeweerd, hoe vaak zij heeft gezegd “ik bewaar
mij voor één; en waar hij ook maar is, ik bewaar mijn vreugde voor één”?
Voor wie, gezond van geest, zou die proef van trouw niet groot
genoeg zijn? Ik was niet tevreden en ik vocht
om mijzelf te verwonden, zolang tot ik afsprak om mijn vermogen te geven voor een nacht
en door de geschenken te vergroten, heb ik haar eindelijk gedwongen te twijfelen.
Tot mijn ongeluk riep ik als overwinnaar uit: “Daar ben ik, ik, de geveinsde echtbreker,
was jouw ware echtgenoot; jij bent schuldig bevonden, trouweloze, met mij als getuige.”
Zij zei niets; nadat ze was overwonnen, ontvluchtte zij slechts met zwijgende schaamte
de verraderlijke drempels met de slechte echtgenoot
en door haar haat jegens mij en vol afkeer van het hele geslacht van mannen,
zwierf zij door de bergen, zich wijdend aan de leerwerken van Diana.
Toen ik verlaten was bereikte een onstuimiger vuur
mijn botten; ik smeekte om vergiffenis en ik bekende verkeerd te hebben gehandeld
en dat ik ook had kunnen toegeven aan een vergelijkbare schuld
als er geschenken waren gegeven, als zulke grote geschenken zouden worden gegeven.
Dit te hebben toegegeven, keerde ze, nadat ze wraak had genomen voor haar eerder gekwetste kuisheid,
bij mij terug en bracht zij de zoete jaren in harmonie door.
(…)
Zover had hij gesproken, en hij zweeg. “Welke misdaad is in die speer zelf?”,
zei Phocus; als volgt vertelde hij over de misdaden van zijn speer:
“Vreugdes waren het begin van ons verdriet, Phocus;
ik zal eerst over deze vertellen. O, het helpt om de gelukkige tijd te herinneren,
zoon van Aeacus, waarin ik in de eerste jaren op gebruikelijke wijze
gelukkig was met mijn echtgenote, zij gelukkig was met haar echtgenoot!
Gemeenschappelijke zorg en echtelijke liefde had twee,
en niet zou zij de slaapkamer van Jupiter liever hebben gehad dan mijn liefde,
en niet was er enige vrouw die mij zou kunnen verleiden, niet als Venus zelf zou komen;
op gelijke wijze verteerde vlammen onze borsten.
Ongeveer terwijl de zon de bergtoppen trof met zijn eerste stralen,
had ik de gewoonte om als een jongeman op jacht te gaan de bossen in,
en niet gingen mijn bedienden, noch mijn paarden, noch mijn honden, scherp door hun
fijne neuzen, gewoonlijk met mij mee en niet volgde de netten vol knopen mij gewoonlijks;
ik was veilig met mijn speer. Maar wanneer mijn rechter verzadigd was met de moord van
wilde dieren, zocht ik de kou, de schaduwen
en de wind, die uit de koude valleien kwam, weer op.
De zachte Aura werd door mij opgezocht midden in de hitte,
Ik verwachtte de wind, zij was rust voor de inspanning.
Ik had de gewoonte (herinnerde ik immers) om te zingen “Aura, moge jij komen
en moge jij mij helpen en moge jij onze borst binnenkomen, zeer welkome,
en zoals jij dat doet, moge jij de hitte willen verlichten, die ons verbrandt.”
Misschien heb ik vele lieve woordjes toegevoegd (zo trok mijn lot mij)
en “jij bent voor mij een groot genot”
was ik misschien gewoonlijk te zeggen, “Jij herstelt en koestert mij,
jij maakt dat ik van de bossen hou, dat ik van de eenzame plaatsen hou, en door mijn
mond wordt die adem van jou altijd gretig opgevangen.”
Ik weet niet wie luisterde naar de dubbelzinnige woorden en werd misleid
en meende dat de naam van de wind, na zo vaak te zijn genoemd,
van een nymf was, dacht dat ik een nymf beminde.
Onmiddellijk ging de onbezonnen verrader van de verzonnen misdaad
naar Procris en met fluisterende tong vertelde hij de gehoorde dingen.
De liefde is een goedgelovige zaak; nadat zij door plotseling verdriet in elkaar was gestort
(zoals aan mij werd verteld), viel zij neer en nadat zij na was hersteld na een lange
tijd, zei ze dat ze ongelukkig was, dat ze van een oneerlijk lot was
en nadat ze klaagde over mijn trouw en nadat ze was opgehitst door een lege misdaad,
vreesde ze dat wat niets was, ze vreesde een naam zonder lichaam.
[en de ongelukkige was verdrietig over als het ware een echte minnares]
Echter twijfelde ze vaak en de zeer ongelukkige hoopte bedrogen te worden
en zijn ontkende trouw aan de aanwijzing en, als ze het niet zelf zal hebben gezien,
was ze niet van plan de vergrijpen van haar echtgenoot te veroordelen.
De volgende lichten van Aurora hadden de nacht verdreven.
Ik ging naar buiten en ik zoek de bossen op en als overwinnaar in de planten liggend,
zei ik “wind, kom en verlicht ons werk!”
En plotseling scheen ik tussen mijn woorden door
een ik weet niet wat voor gezucht te horen; echter zei ik “Kom, mijn beste”.
Terwijl een vallend blad opnieuw licht lawaai maakte,
meende ik het een wild dier te zijn en gooide ik mijn snelle wapen;
het was Procris en terwijl ze de wond midden in haar borst vasthield,
riep ze uit “Wee mij!” Zodra de stem van mijn trouwe
echtgenote was herkend, rende ik hals over kop en buiten zinnen naar de stem;
halfdood en terwijl ze haar met bloed doordrenkte kleding bezoedelde
en terwijl ze haar eigen geschenken uit de wond trok (ik ongelukkige!),
vond ik haar, en het lichaam, geliefder aan mij dan mijn eigen, tilde ik met mijn zachte
onderarmen op en nadat haar kleding van haar borst was gescheurd,
verbond ik de wrede wonden en ik probeerde het bloeden te stelpen,
en ik smeekte opdat zij mij, een misdadiger, niet verlaat door haar dood.
Terwijl zij haar krachten miste en al stervend, dwong ze
zichzelf om deze weinige dingen te zeggen: “Bij het verdrag van ons bed
en bij de goden bid ik knielend, zowel de bovenste als de mijnen,
bij dat waarin ik jou goed heb gedaan en bij de blievende
liefde, ook nu terwijl ik sterf, voor mij de oorzaak van mijn dood:
laat niet toe dat Aura introuwt in onze slaapkamer.”
Dit zei ze, en toen pas merkte ik dat er een vergissing van de naam was
en legde ik het uit. Maar wat hielp het uitleggen?
Ze gleed weg, en de kleine krachten vluchtten samen met het bloed.
En terwijl iets kon zien, zag ze mij en op mij
en in onze mond ademde ze haar ongelukkige adem uit;
maar met een betere blik scheen zij onbezorgd te sterven.”
Huilend vertelde de held dit aan de hen die huilden.
Hercules

Maar jou, woeste Nessus, had het liefdesvuur van hetzelfde meisje
te gronde gericht nadat je was doorboord in je rug door een vliegende pijl.
Want, terwijl de zoon van Jupiter opnieuw de vaderlijke muren met zijn nieuwe echtgenote opzocht,
was hij naar de snelle golven van de Euenus gekomen.
Gezwollener dan gewoonlijk, nadat hij door winterse regenbuien was vergroot
en vol van draaikolken en ondoorwaadbaar was de rivier.
Onbevreesd voor zichzelf, terwijl hij zich zorgen maakte om zijn echtgenote,
kwam Nessus, zowel krachtig wat betreft zijn ledematen als bekend met de ondiepte,
en “Met mijn hulp zal zij worden neergezet op die oever”,
zei hij, “nakomeling van Alcidus, jij moet je krachten gebruiken om te zwemmen.”
[en terwijl ze bleek was door angst en terwijl ze zowel de rivier als hemzelf vreesde]
overhandigde de Boeotiër de angstige Calydoniër aan Nessus;
spoedig, zoals hij was, zwaar met zijn pijlkoker en de huid van de leeuw,
(want hij had zijn knots en zijn kromme boog over de oever gegooid)
zei hij “aangezien ik ben begonnen, moge de stromingen overwonnen worden”;
en niet twijfelde hij, noch zocht hij waar de rivier het meest vriendelijk is
en hij weigerde zich te laten meevoeren door meegaandheid met het water.
En terwijl hij de oever al bereikt had, toen hij zijn gegooide boog had opgepakt,
herkende hij de stem van zijn echtgenote en tegen Nessus, die zich voorbereidde
om het in bewaring gegeven goed niet terug te geven, zei hij “waarheen rooft jouw ijdele vertrouwen
in je voeten jou heen, gewelddadige?” Tegen jou, tweevormige Nessus,
spreken wij; hoor aan, en stil onze zaken niet.
Als geen enkel respect voor mij jou heeft bewogen, dan konden de raderen
van je vader jouw verboden seksuele lusten tegenhouden.
Toch zul jij zeker niet ontvluchten, hoezeer jij ook vertrouwt op je paardenkracht;
met een wond, niet met mijn voeten zal ik je achtervolgen.” De laatste woorden
bevestigde hij met een daad en met een afgeschoten pijl doorboorde hij de vluchtende ruggen;
het gebogen ijzer stak uit zijn borst.
Zodra deze eruit was getrokken, spoot het bloed door elke van beide openingen naar buiten,
nadat het gemengd was met vocht van het gif van Lerna.
Nessus ving dit op en hij zei met zichzelf “niet immers zullen wij ongewroken sterven”
en nadat de sluier was gedrenkt in het warme bloed,
gaf hij het als geschenk aan de geroofde alsof het prikkel voor de liefde was.
Lang was het verloop van de tussentijd, en de gedane dingen van de grote
Hercules hadden de aarde en de haat van zijn stiefmoeder gevuld.
Als overwinnaar uit Oechalia bereidde hij de
beloofde offers voor de Cenaeïsche Jupiter voor, toen de praatzieke Fama voortkwam naar jouw oren,
Deianira, die blij wordt van onwaarheden toe te voegen aan waarheden.
en groeit uit het allerkleinste door haar eigen leugens,
dat de zoon van Amphitryon vast werd gehouden door een vuur voor Iole.
Terwijl ze liefhad, geloofde ze het en verschrikt door het gerucht van de nieuwe Venus,
gaf ze zich eerst over aan haar tranen en door te huilen
verlichtte de beklagenswaardige haar verdriet; spoedig daarna
zei ze “Maar waarom huilen wij? Die echtbreekster zal zich verheugen over die tranen.
Aangezien zij zal komen, moet er gehaast worden en moet er iets nieuws bedacht worden,
terwijl het nog kan en die andere nog niet onze slaapkamers vasthoudt.
[Moet ik klagen, of moet ik zwijgen? Moet ik terugkeren naar Calydon of moet ik blijven?
Moet ik weggaan van de daken of moet ik, als er niets anders is, weerstand bieden?]
Wat als ik, eraan denkend dat ik jouw zus ben, Meleager,
toevallig een misdaad voorbereid, en ik bewijs waartoe onrecht en
verdriet van een vrouw toe in staat zijn, nadat de keel van de minnares is doorgesneden?”
Haar geest gaat naar verschillende richtingen, zij gaf boven al deze
de voorkeur aan het kledingstuk, doordrenkt met het bloed van Nessus,
te sturen, om krachten terug te geven aan hun verzwakte liefde.
En aan de onwetende Lichas, overhandigde zij zelf, niet wetend wat zij overhandigde,
haar eigen rouw en met lieve woorden droeg zij zeer ongelukkig
op dat hij die geschenken geeft aan haar man. De onwetende held nam het aan
en hij trok het gif van de slang van Lerna over zijn schouders aan.
Hij gaf wierrook en smekende woorden aan de eerste vlammen
en hij goot de wijnen uit een offerschaal op de marmeren altaren;
die kracht van het kwaad ontbrandde en nadat het is losgemaakt door de vlammen,
ging het weg terwijl het zich wijd verspreidde over de lichaamsdelen van Hercules.
(…)
“Want toen de geboortedag van de zware inspanningen verdurende Hercules al was aangebroken
en het tiende teken werd geraakt door de zon,
hield de zwaarte mijn buik vast, en dat wat ik droeg
was zo groot, dat je kon zeggen dat Jupiter de verwekker
van het verborgen gewicht was. En niet kon ik de inspanningen
meer verdragen; zelfs ook nu heeft een koude huivering mijn ledematen
terwijl ik spreek, en een deel van de pijn is het herinneren ervan.
Gedurende zeven nachten, nadat ik evenveel dagen ben gefolterd,
vermoeid door slechte dingen, en terwijl ik mijn armen naar de hemel uitstrekte,
riep ik met groot geschreeuw Lucina en nog meer geboortegoden.
Zij kwam weliswaar, maar nadat ze van tevoren was omgekocht en
zo dat ze mijn hoofd wilde geven aan de oneerlijke Juno.
En zodra ze mijn gezucht hoorde, ging zij zitten op dat
altaar voor de deuren en nadat ze haar rechter been over haar linker
knie had gedrukt en nadat ze haar vingers op de manier van een kam met elkaar verbonden had,
hield ze de bevalling tegen; ook zei ze met een stille stem toverspreuken
en de toverspreuken hielden de bevalling tegen, nadat deze begonnen was.
Ik spande me in en terwijl ik buiten zinnen was, maakte ik vergeefse verwijten
aan de ondankbare Jupiter en ik verlangde te sterven en ik klaagde woorden
die de harde stenen zullende bewegen, de moeders van Cadmus waren aanwezig
en zij deden gebeden en terwijl ik pijn had, moedigden zij mij aan.
Eén van de dienaressen, uit de middenklasse, Galanthis,
blond wat betreft haar haren, was aanwezig, bedrijvig in het uitvoeren van bevelen,
bemind door haar diensten. Zij voelde dat
er ik weet niet wat gebeurde door de oneerlijke Juno, en terwijl zij vaak naar buiten
en naar binnen ging door de deuren, zag zij de goddelijke terwijl die op het altaar zat
en terwijl ze haar armen, die verbonden waren door haar vingers, vasthield op haar knieën
en ze zei “Wie jij ook bent, feliciteer mijn meesteres; Alcmene uit Argos is verlicht
en als kraamvrouw heeft ze haar wens verkregen.”
De godin, die de macht heeft over de baarmoeder, sprong op en ze liet de verbonden handen verschrikt
los; zelf werd ik verlicht, nadat de boeien waren losgelaten.
Het gerucht gaat dat Galanthis heeft gelachen, nadat de godin was bedrogen;
terwijl ze lachte en terwijl ze aan haar haren zelf werd gegrepen,
trok de wrede godin haar en terwijl ze haar lichaam van de grond wilde optillen,
verhinderde ze haar en ze veranderde haar armen in voorpoten.
De oudere bedrijvigheid bleef, en niet verloren de ruggen
hun eigen kleur; haar gedaante was verschillend van de vorige.
Omdat zij de barende had geholpen met haar leugenachtige mond,
baart ze met haar mond en zij bezoekt regelmatig onze huizen, zoals ze vroeger ook deed.
Ceyx en Alcyone

Hij vloog, terwijl de vleugels geen lawaai maakten,


door de duisternis en in korte tijd kwam hij aan in de
Thessaslische stad, en nadat de vleugel van het lichaam zijn neergelegd,
nam hij het uiterlijk van Ceyx aan en nadat de gedaante was aangenomen,
ging hij lijkbleek, gelijk aan een ontzielde, zonder enige kleding
voor het bed van de ongelukkige echtgenote staan;
de baard van de man leek nat en een golf leek gutsend van zijn natte haren te stromen.
Toen, terwijl hij zich over het bed boog, nadat het gehuil over de gezichten was uitgestroomd,
zei hij dit: “Herken je Ceyx, zeer ongelukkige echtgenote?
Of is mijn gezicht veranderd door de dood? Kijk eens goed: je zult herkennen
en je zult in plaats van je echtgenoot de schimmen van je echtgenoot vinden.
Niets van hulp hebben jouw wensen ons gebracht, Alcyone:
wij zijn gestorven. Je moet jezelf niet ten onrechte aan mij beloven.
De wolkenbrengende Zuiderwind overviel ons schip op de Aegeïsche zee
en nadat het was omgegooid door een grote windvlaag, sloeg hij het uiteen,
de golven vulden onze gezichten, terwijl ze tevergeefs jouw naam schreeuwden.
Niet meldt een onbetrouwbare zegsman dit aan jou,
niet hoor jij die dingen door vage geruchten;
Ikzelf vertel in eigen persoon, als schipbreukeling, mijn lotgevallen aan jou.
Sta op, doe iets, geef tranen en trek rouwkleding aan
en stuur mij niet onbeweend naar de ijle Tartarus!”
(…)
Het was ochtend. Ze ging van de daken weg naar de kust en die plek,
waarvandaan ze hem had gezien terwijl hij ging, zocht ze verdrietig opnieuw op.
En terwijl ze daar wachtte en terwijl ze zei “hier heeft hij de touwen losgemaakt,
op deze kust heeft hij kussen aan mij gegeven terwijl hij vertrok’
en terwijl ze zich de daden, door de plaats in haar geheugen gegrift, herinnerd en
uitkeek over de zee, op verre afstand, in het vloeibare
water een of ander lichaam, en eerst was er twijfel
wat dat was; nadat de golf het langzamerhand had gedreven,
en toen het duidelijk was dat het toch een lichaam was, hoewel het ver weg was,
onwetend wie het was, was zij bewogen door een voorteken, omdat het een schipbreukeling was
en, alsof zij tranen vergoot voor de onbekende, zei ze “Wee, ongelukkige!
Wie je ook bent, en als er ergens een of andere echtgenote is voor jou.” Voortgedreven door de golven
kwam het lichaam dichterbij; hoe meer zij het zag,
des te minder en minder zij zichzelf in de hand had, en al naar het dichtstbijzijnde
land gebracht, al zo dat ze het kon herkennen,
zag zij: het was haar echtgenoot. “Hij is het!” riep ze uit en tegelijkertijd
krabde ze haar monden open, trok haar haren uit en verscheurde haar kleding en terwijl ze haar trillende
handen uitstrekte naar Ceyx, zei ze “Zo, o allerliefste echtgenoot,
zo keer je naar mij terug, beklagenswaardige?” Bij de golven lag
een met de hand gemaakte dam, die de eerste woedes van het zeeoppervlak
brak en die de aanvallen van de wateren bij voorbaat vermoeide.
Zij sprong hierop, en het was wonderlijk dat zij dat had gekund; ze vloog
en terwijl ze de lichte lucht sloeg met haar zojuist geboren vleugels,
streek de beklagenwaardige vogel over de toppen van de golven;
en terwijl ze vloog, gaven haar monden een geluid dat somber leek en vol van gejammer
terwijl het met een dunne snavel kraste.
Maar zodra zij het stille en bloedeloze lichaam aanraakte,
terwijl ze de geliefde ledematen met haar recente vleugels omhelsde,
gaf ze tevergeefs koude kussen met haar harde snavel.
Of Ceyx dit heeft gevoeld of dat hij zijn gezicht
scheen op te tillen door de bewegingen van de golf, twijfelde het volk; maar hij
had het gevoeld en, terwijl de bovenste goden eindelijk medelijden hadden,
werden ze allebei veranderd in een vogel. Onderworpen aan hetzelfde lot,
bleef de liefde toen ook bestaan, en niet was hun huwelijks verdrag verbroken
terwijl ze vogels waren; ze paarden en ze werden ouders,
en gedurende zeven kalme dagen in de wintertijd,
broedde Alcyone op nesten die dreven op het zeeoppervlak.
Toen lag de golf van de zee; Aeolus bewaakte de winden en weerhield ze ervan
naar buiten te gaan en hij verschafte het zeeoppervlak aan zijn kleinkinderen.
Fama

Midden op de aardbol was er een plaats tussen zowel de landen als de zee
en de streken van de hemel, het grensgebied van een drievoudige wereld;
Daarvandaan werd al dat wat ergens was, hoe afgelegen ook maar,
bekeken, en elke stem drong door tot de holle oren.
Fama bewoonde dat en heeft een huis voor zichzelf gekozen op de top van de heuvel,
en ontelbare toegangen en duizenden gaten heeft zij aan de daken
toegevoegd en de drempels heeft ze afgesloten met geen enkele poorten;
’s nachts en overdag stond het open. Het geheel bestond uit weergalmend brons,
het geheel gonsde en het weerkaatste de stemmen en het herhaalde dat wat het hoorde.
Er was geen enkele rust binnen en in geen enkel deel waren stiltes,
toch was er geen geschreeuw, maar er was gefluister van een kleine stem,
zoals gewoonlijk is van de golven van de zee, als iemand het van ver hoort,
of een geluid zoals de laatste donderslagen, wanneer Jupiter de zwarte
wolken heeft laten dreunen, teruggeven.
Een menigte huisde in de atria; zij kwamen, het lichte volk, en zij gingen
en nadat ze waren vermengd met waarheden, zwierven overal duizenden leugens
van roddels rond en zij stootten verwarde woorden uit.
Sommige daarvan vulden de lege oren met praatjes,
andere brachten de gezegde dingen naar anderen, en de hoeveelheid van de verzonnen dingen
groeide, en een nieuwe zegsman voegde aan de gehoorde dingen nog iets toe.
Daar was Credulitas, daar was de onbezonnen Error
en er was ijle Laetitia en de schuwe Timores
en de plotselinge Seditio en Susurus uit een twijfelachtige zegsman.
Zijzelf zag welke dingen er in de hemel en op de zee
en op het land gebeurden en zij doorzocht de hele aardbol.

You might also like