You are on page 1of 5

5.

DIDO IS VERLIEFD (Aeneis IV, 1-89)

a. Dido wordt verteerd door een heimelijk vuur (1-8)

1 Maar de koningin, allang gewond door een hevige liefde (of: zware liefdespijn), voedt de wond met haar bloed
en wordt verteerd door een verborgen vuur. Veelvuldig komen de goede eigenschappen van de man (haar)
telkens weer voor de geest en veelvuldig het aanzien van zijn volk; zijn gelaatstrekken en zijn woorden staan in
haar borst/hart gegrift, 5 en niet geeft de liefde een vreedzame rust aan haar ledematen. De volgende
Aurora/Dageraad verlichtte met de fakkel van Phoebus de landen en had de vochtige duisternis verdreven uit de
hemel, wanneer zij, nauwelijks bij haar verstand, zo/als volgt tot haar eensgezinde zuster spreekt:

b. Dido bekent tegenover Anna dat ze verliefd is (9-30)

‘Anna, zuster, wat voor een droomgezichten maken mij bang, zodat ik onrustig ben! 10 Wat voor een
buitengewone man is deze vreemdeling die gekomen is bij onze woonplaats, hoe imponerend is hij in zijn
optreden, van een hoe dapper hart en krijgsdaden (of: schouders) is hij! Ik geloof stellig - en mijn vertrouwen is
niet ongefundeerd - dat hij een zoon van goden is. Angst brengt geesten van lage afkomst aan het licht. Ach,
door wat een lotsbestemmingen is hij heen en weer geslingerd. Wat voor een oorlogen, die (door hem) doorstaan
zijn, bezong hij! 15 Als het voor mij in mijn hart niet blijvend en onwrikbaar vaststond dat ik mij met niemand
zou willen verenigen in een huwelijksband, nadat mijn eerste liefde mij heeft teleurgesteld en mij is ontvallen
door de dood; als ik geen afkeer had gehad van het bruidsvertrek en de huwelijksfakkel, kon ik misschien
bezwijken voor deze éne ontrouw.

20 Anna, ja ik zal het bekennen, na de dood van mijn ongelukkige echtgenoot Sychaeus, en na het besmeuren
van de huisgoden door de moord door mijn broer, heeft híj alleen mijn gevoelens omgebogen en mijn
wankelende hart in beweging gebracht. Ik herken de sporen van een oud vuur. Maar ik zou wensen dat óf voor
mij de aarde eerder in zijn diepten zich zou openen, 25 óf de almachtige vader mij met zijn bliksem naar de
schimmen zou slingeren, naar de bleke schimmen van de Erebus en naar de diepe nacht, voordat ik jou,
Pudor/Eergevoel, schend, of jouw wetten overtreed. Hij die als eerste mij aan zich heeft gebonden, heeft mijn
liefde meegenomen; moge hij deze bij zich houden en in zijn graf bewaren.’ 30 Nadat zij zo gesproken had,
vulde zij haar boezem met tranen, die opgeweld waren.

c. Anna raadt Dido aan toe te geven aan haar gevoelens (31-53)

Anna zegt: ‘O jij, die aan je zuster dierbaarder bent dan het levenslicht, zul jij alleen, bedroefd gedurende je hele
jeugd verteerd worden en zul je geen zoete kinderen en geen beloningen van Venus kennen? Geloof jij dat de as
of de schimmen in het graf zich hierom bekommeren?

35 Het zij zo: vroeger hebben geen huwelijkskandidaten jou in je verdriet, voor zich gewonnen, niet in Libië,
niet eerder in Tyrus; Iarbas is afgewezen en andere vorsten, die het Afrikaanse land, rijk aan triomfen, voedt: zul
jij je zelfs verzetten tegen een liefde die (bij jou) in de smaak valt? En komt het niet in je gedachten op in wier
land jij je gevestigd hebt?

40 Aan de ene kant omringen de Gaetulische steden, een stam onoverwinnelijk in de oorlog, de teugelloze
Numidiërs en de ongastvrije Syrte (onze stad); aan de andere kant een door droogte verlaten gebied en de wijd
en zijd tierende Barceeërs. Waarom zal/moet ik de oorlogen die vanuit Tyrus ontstaan en de bedreiging van je
broer noemen?

45 Stellig meen ik dat onder bescherming van de goden en met de gunst van Juno de Trojaanse schepen door de
wind hierheen koers hebben gezet. Een hoe grote stad zul jij, zuster, hier zien oprijzen, een hoe groot rijk (zul jij
zien oprijzen) door een dergelijke verbintenis! Wanneer de wapens van de Trojanen (ons) vergezellen, tot wat
een grote macht zal de Punische roem zich verheffen!

50 Vraag de goden slechts om toestemming en na offers met gunstig resultaat te hebben gebracht, draag zorg
voor gastvrijheid en rijg reden aan reden om hem te laten blijven, zolang op zee de winter raast en de
regenbrengende Orion, en (zolang) de schepen beschadigd zijn, zolang de hemel niet hanteerbaar is.’

d. Dido laat zich overhalen (54-73)

Met deze woorden heeft zij (Anna) haar geest/hart doen ontbranden in een hevige liefde 55 en hoop gegeven aan
haar onzekere geest en een einde gemaakt aan haar schaamte. Eerst gaan ze naar de tempels en vragen om
goddelijke bijstand van altaar naar altaar (gaand); ze slachten volgens vast gebruik voortreffelijke schapen aan
de wetgevende Ceres, aan Phoebus, aan vader Lyaeus, in het bijzonder aan Juno, aan wie de huwelijksbanden
tot zorg zijn. 60 Terwijl de zeer mooie Dido zelf de offerschaal met haar rechterhand vasthoudt, giet zij deze
leeg midden tussen de hoorns van een glanzend witte koe, of loopt heen en weer vóór de gezichten van de goden
naar de altaren druipend van het vet en ze hernieuwt de dag met geschenken en terwijl ze met open mond naar
de geopende borsten/lichamen van de dieren staart, raadpleegt ze de nog warme ingewanden. 65 Ach,
onwetende geesten van offerschouwers! Wat baten geloften haar die buiten zinnen is, wat baten tempels?
Intussen verteert een vuur haar zachte merg en een zwijgende wond leeft diep in haar borst. De ongelukkige
Dido wordt verteerd en dwaalt rond door de hele stad buiten zinnen, zoals een hert nadat een pijl is afgeschoten,
70 (een hert) dat argeloos op een afstand door een herder temidden van de wouden van Kreta jagend met zijn
pijlen, doorboord is (in passief omgezet) en hij (de herder) heeft het vliegende ijzer achtergelaten, zonder het te
weten: het (hert) dwaalt op zijn vlucht door de bossen en bosrijke dalen van de Dicte; het dodelijk riet blijft
vastzitten in zijn flank.

e. Dido heeft uitsluitend oog voor Aeneas (74-89)

Nu eens leidt zij Aeneas met zich mee midden door de stad 75 en toont de Sidonische macht en de stad die klaar
is (om hem te ontvangen); ze begint te spreken en blijft midden in een woord steken; dan weer zoekt zij,
wanneer de dag verstrijkt, eenzelfde gastmaal op, en zij verlangt, buiten zinnen, weer te luisteren naar de ellende
van Ilium en weer hangt zij aan de lippen van degene die vertelt. 80 Later, zodra zij zijn uiteengegaan en de
verbleekte maan op haar beurt haar licht dooft en de ondergaande sterren uitnodigen tot de slaap, treurt zij alleen
in het lege huis en legt ze zich ter ruste op het aanligbed dat verlaten is. Terwijl zij afwezig was/van hem
gescheiden was, luistert zij naar hem en ziet hem die afwezig is of, in de ban van de gelijkenis met zijn vader, 85
houdt zij Ascanius op haar schoot om te zien of zij de onuitsprekelijke liefde kan misleiden. De torens, waaraan
men begonnen was, verheffen zich niet, niet oefent de jeugd met wapens of bouwen zij aan de havens of ver-
sterkingen (die) veilig(heid moeten geven) tegen de oorlog: onvoltooid blijven de onderbroken werken, de
geweldige bedreiging van de muren en de hijskraan, gelijkgemaakt aan de hemel.
6. DE CONFRONTATIE (Aeneis IV, 296-396, 437-449)

a. Dido verneemt dat Aeneas wil vertrekken (296-303)

Maar de koningin - wie zou degene die verliefd is kunnen bedriegen? - had een voorgevoel van de listen en
vernam als eerste van de toekomstige bewegingen, bang terwijl alles veilig was. Ditzelfde boosaardige Gerucht
berichtte aan haar die hartstochtelijk verliefd was dat de vloot werd opgetuigd en dat er een tocht werd
voorbereid. 300 Ze gaat radeloos tekeer en aangestoken zwerft ze (als een bacchante) door de hele stad, als een
thyade opgezweept door het te voorschijn halen van de heilige voorwerpen, wanneer op het horen van het
Bacchus-geroep de tweejaarlijkse Bacchusfeesten haar ophitsen en de Cithairon haar in de nacht met
geschreeuw roept.

b. Dido spreekt Aeneas aan (304-313)

Eindelijk spreekt ze Aeneas uit eigen beweging met de volgende woorden aan: 305 ‘Heb jij gehoopt,
trouweloze, zo’n grote goddeloze daad ook nog te kunnen verbergen en zwijgend mijn land te verlaten? Houdt
noch onze liefde jou vast, noch de eens gegeven rechterhand (jou vast), noch de gedachte dat Dido (door) een
wrede dood zal sterven? Ja, mobiliseer jij zelfs in het winterseizoen de vloot 310 en haast jij je temidden van
noorderstormen over zee te gaan, wreedaard? Wat, als jij geen vreemde landen en onbekende huizen zou
zoeken/zocht en het oude Troje nog zou bestaan/bestond, zou jij dan over de golvende zee met je vloot naar
Troje gaan?

c. Dido smeekt Aeneas (314-331)

Ben ik het voor wie je vlucht? Bij deze tranen en jouw rechterhand 315 - aangezien ik zelf verder niets meer
voor mij, ongelukkige, heb overgelaten - bij onze verbintenis, bij ons begonnen huwelijk, als ik mij jegens jou in
enig opzicht verdienstelijk heb gemaakt, of als er voor jou van mijn kant iets aangenaams was, heb dan
medelijden met mijn huis dat ineenstort en, ik smeek jou, als er nog een of andere plaats is voor smeekbeden,
laat dat plan varen.

320 Wegens jou haten de Libische volkeren en de vorsten van de Nomaden mij, de Tyriërs zijn mij vijandig;
wegens jou eveneens is mijn eergevoel verdwenen en mijn vroegere reputatie, het enige waardoor ik de sterren
naderde. Voor wie laat jij mij stervende achter, gastvriend? Alleen deze naam immers blijft over in plaats van
echtgenoot.

325 Waarom aarzel ik? Soms totdat mijn broer Pygmalion de muren verwoest of de Gaetuliër Jarbas mij in
gevangenschap meevoert? Als door mij van jou een (of ander) kind vóór je vlucht ontvangen was, als er een (of
andere) kleine Aeneas voor mij in het paleis speelde, die jou ondanks alles door zijn gezichtsuitdrukking in
herinnering zou roepen, 330 dan zou ik mij stellig in het geheel niet bedrogen en verlaten voelen.’

d. Aeneas’ reactie (331-344)


Zij had gesproken. Hij hield door de vermaningen van Jupiter zijn ogen onbewogen en worstelend met zijn
verdriet drukte hij het diep in zijn hart. Eindelijk zegt hij enkele woorden: ‘Ik zal nooit ontkennen, koningin, dat
jij je verdienstelijk hebt gemaakt in die dingen die jij in zeer groten getale in woorden kunt opsommen 335 en
niet zal ik er spijt van hebben mij Elissa te herinneren, zolang ik mij bewust ben van mijn bestaan, zolang mijn
adem deze ledematen bestuurt. Ter verdediging van mijn zaak zal ik enkele woorden zeggen. Niet heb ik
gehoopt deze vlucht door bedrog te verbergen - denk dat niet - en nooit heb ik de huwelijksfakkels voor mij
uitgehouden/een wettig huwelijk geclaimd of ben ik gekomen tot zo’n verbintenis. 340 Als het lot zou toelaten
dat ik mijn leven leid volgens mijn eigen gezag en dat ik door eigen inzicht regel wat mij ter harte gaat, dan zou
ik eerst voor de stad Troje en de dierbare overblijfselen van de mijnen zorgen, dan zou het hoge paleis van
Priamus er nog staan, en dan had ik persoonlijk een weer verrijzend Pergama gebouwd voor degenen die
overwonnen zijn.

e. ‘Niet uit vrije wil zoek ik Italië’ (345-361)

345 Maar nu heeft de Gryneïsche Apollo mij bevolen af te gaan op het grote Italië, het Lycische orakel heeft mij
bevolen af te gaan op Italië; dit is mijn liefde, dit is mijn vaderland. Als de burchten van Carthago en de aanblik
van de Libische stad jou als Phoenicische vasthouden, waarom misgun je in vredesnaam dat de Teucriërs zich
vestigen in het Ausonische land? 350 Ook ons is het geoorloofd een buitenlands rijk te zoeken. Zo vaak als de
nacht met zijn vochtige duisternis de landen bedekt, zo vaak als de vurige sterren oprijzen, spoort mij de
verontruste schim van vader Anchises aan in mijn slaap en verschrikt mij; de jongen Ascanius en het onrecht
tegen zijn dierbare persoon sporen mij aan, 355 die ik beroof van de heerschappij over het avondland en van de
voorbeschikte landen. Nu heeft ook de bode van de goden, gestuurd door Jupiter zelf - ik roep het hoofd van
(ons) beiden aan als getuigen - een bevel door de snelle lucht(en) gebracht; zelf heb ik de god in helder licht de
muren zien binnengaan en ik heb zijn stem met deze oren in mij opgènomen. 360 Houd op mij en jezelf te
emotioneren met jouw klachten; Italië zoek ik niet uit eigen vrije wil.’

f. Dido’s reactie (362-381)

Terwijl hij dergelijke dingen zegt, kijkt zij al die tijd zich afwendend naar hem, haar ogen hierheen en daarheen
wendend en ze neemt hem helemaal op met uitdrukkingsloze ogen en in woede ontstoken spreekt ze als volgt:
365 ‘Noch heb jij een godin als moeder, noch is Dardanus de stamvader van je geslacht, verrader, maar de
Kaukasus huiveringwekkend met zijn harde rotsen heeft jou voortgebracht en de Hyrcaanse tijgers hebben jou
gezogen. Waarom verberg ik immers mijn gevoelens en voor welke ergere zaken spaar ik me? Hij heeft toch
onze tranen niet betreurd? Hij heeft zijn ogen toch niet afgewend? 370 Hij heeft toch niet, overwonnen, gehuild
en medelijden getoond met zijn geliefde? Wat moet ik eerst zeggen, en wat vervolgens? Niet langer kijkt de zeer
grote Juno en niet langer vader Saturnius met rechtvaardige ogen hiernaar. Nergens is het vertrouwen veilig. Ik
heb hem, op de kust geworpen, noodlijdend, ontvangen en dwaas die ik was heb ik hem in mijn rijk opgenomen.
375 Zijn verloren vloot, zijn makkers heb ik gered van de dood - ach, aangestoken door waanzin, word ik
meegesleurd-: nu brengen Apollo, de god van de voorspelling, nu het Lycische orakel, nu ook de bode van de
goden, gestuurd door Jupiter zelf, huiveringwekkende bevelen door de lucht(en). Natuurlijk hiervoor spannen de
goden zich in, deze zorg stoort hen in hun rust. 380 Noch houd ik jou vast, noch bestrijd ik je woorden: ga, zoek
Italië met de winden, ga naar je rijk over de golven.

g. Dido is ziek van verdriet en woede (382-396)


Ik hoop stellig dat jij, als de goddelijke krachten van gerechtigheid nog iets gedaan krijgen, je straffen zult
ondergaan midden op de rotsen en dat je vaak Dido bij naam zult roepen. Ik zal, ook al ben ik ver van je
vandaan, je volgen met donkere vlammen 385 en ik zal, wanneer de koude dood mijn ledematen van mijn ziel
gescheiden zal hebben, als schim op alle plaatsen aanwezig zijn. Je zult, schoft, gestraft worden. Ik zal luisteren
en de tijding hiervan zal mij in de diepten van de Onderwereld bereiken.’ Met deze woorden breekt ze haar
verhaal middenin af, en in haar ellende ontvlucht ze het daglicht en ze wendt zich af en verwijdert zich van zijn
ogen, 390 hem achterlatend, terwijl hij uit angst veel aarzelt en veel voorbereidt om te zeggen. Dienaressen
vangen haar op en brengen haar ineengezakte ledematen terug naar haar slaapkamer van marmer en leggen ze
op een rustbed. Maar de plichtsgetrouwe Aeneas, hoewel hij verlangt om haar in haar verbittering te kalmeren
door te troosten en met woorden haar verdriet af te wenden, brengt, 395 luid zuchtend en wat zijn hart betreft
aan het wankelen gebracht door zijn grote liefde, toch de bevelen van de goden ten uitvoer en zoekt de vloot
weer op.

h. Aeneas wordt vergeleken met een eik (437-449)

Met zulke woorden smeekte zij en de zeer ongelukkige zuster brengt zulke jammerklachten over en brengt ze
nog eens over. Maar hij wordt door geen enkele klacht bewogen of luistert toegeeflijk/begripvol naar enige
woorden; 440 het lot staat in de weg en de god blokkeert de welwillende oren van de man. En zoals wanneer de
Noorderwinden van de Alpen met elkaar wedijveren om een krachtige eik met/van oud hardhout met
windvlagen nu eens van de ene kant dan weer van de andere kant te ontwortelen; het gekraak neemt toe en het
gebladerte bedekt als een dik bed de grond, wanneer de stam heen en weer is geslingerd; 445 de boom zelf zit
vast in de rotsen en zover als hij met zijn kruin naar de lucht van de hemel reikt, zóver strekt hij met zijn wortel
zich naar de Tartarus uit: precies zo wordt de held door aanhoudende woorden van alle kanten bewerkt en in zijn
grote hart voelt hij intens zijn zorgen; zijn geest blijft onbewogen, tranen vloeien tevergeefs.

You might also like