You are on page 1of 41

22.

3
Grenzen
De noordelijke grens: de marke van Zuid- en
Noordbarge

Inhoud
Inhoud .................................................................................................................................... 1
Diverse geschillen 1464-1697 ................................................................................................ 1
Een tienjarige rechtszaak over de grens ten westen van de Bargerbeek 1746-1755 .............. 6
Een slepende rechtszaak over de grens ten oosten van de Bargerbeek 1807-1847............. 25

Diverse geschillen 1464-1697


De marke van Schoonebeek is ontstaan als afsplitsing van de marke van Zuid- en
Noordbarge. Maar een éénduidige scheiding is er blijkbaar in het begin niet gemaakt, want er
zijn vele grensscheidingskwesties geweest tussen de boeren van Zuid- en Noordbarge en de
boeren van Schoonebeek. Soms gaat het om een kwestie met een individuele bewoner van
Schoonebeek, en in andere gevallen is het een strijd tussen de beide marken.

In de lotting van de Etstoel van Pinksteren 1464 in Rolde komt een strijd aan de orde tussen
de buren van Zuidbarge en Roloff Uninge. Het is niet vermeld dat Roloff Uninge in de marke
van Schoonebeek woont, maar het is wel duidelijk dat het speelt over grond buiten de marke
van Zuidbarge en dan ligt Schoonebeek het meest voor de hand. De buren van Zuidbarge
hebben blijkbaar beslag laten leggen op land dat volgens Roloff Uninge zijn eigendom is. De
Etstoel beslist dat Roloff samen met de landheer mag bewijzen dat hij om zijn eigen land
ging en hij het niet in huur had, en de buren van Zuidbarge dus beslagleggen buiten hun
marke en in het ongelijk staan: ‘Dyt synt de ordele, de gewyst syn to Rolden den dynxdaege
nae Pinxteren inden jair van LXIIII. Item tusschen de buyr van Zuytbarge an de ene zyt ende
Roloff Uninge ande ander syt is gewyst: mach Roloff vors. Bewysen myt den lantheren den
tlant syne was, dat Roloff vors. dat lant nyet in hueren hadde noch nyet gevluset (bevloeid)
en hevet in dat jair, doe om de buyr van Zutybarge penden buten oire marcke, soe hebn de
buyr voirscr. onrechte pandynge gedaen; ende mede sal Roloff voirscr. bewysen, dat hy in
dat selve vors. jair nyet in oere wilkoir en was.’
De zaak was al aan de orde gesteld in de lotting van zworenmaandag (de tweede maandag
na Pasen) 1464, maar werd toen uitgesteld naar de volgende lotting: ‘Dyt synt de ordele, de
gewyst synt to Rolde up den Zworenmaendach inden Jair van LXIIII. Item tusschen den
drosten ende den bueren van Zuytbarge is geverstet (uitgesteld) ten naesten lotting als
vander pandynge de de buyr gedaen hebt bueten oere marcke.’

1
De zaak gaat verder in de lotting van de Etstoel van de maandag na Sint Magnus (19
augustus) 1464. De Etstoel concludeert dat Roloff Unynge zijn bewijs heeft geleverd, terwijl
de buren van Zuidbarge geen schriftelijk bewijs hebben kunnen leveren. Zij hebben derhalve
een onterecht beslaglegging gedaan: ‘Dyt synt de ordele, de gewyst syn des maendages
nae Sunte Magnus inden jair van LXIIII . . . Item tusschen den drosten an de ene zyt ende de
buyr van Zuytbarge an de ander zyt is gewyst, dat Roloff Unynge hevet syn bewys gedaen
alse om de etten toe gewyst hebn; ende want de buyr van Zuytbarge den tuych myt genen
besciene vor den etten gestraft hebn, so hebn dye van Zuytbarge ene onrechte pandynge
gedaen.’
De kwestie is blijkbaar nog niet helemaal afgelopen want in de lotting van zworenmaandag
1465 wordt aangegeven dat de kwestie tussen de buren van Zuidbarge en Roloff Unynge is
uitgesteld: ‘Dyt syn de ordele, de gewyst syn up den zworenmaendach to Rolde inden jair
van LXV . . . Item tusschen de buyr van Zuytbarge ende Roloff Unynge is geverstet.’
Maar ook in de volgende lotting van Sint Magnus (19 augustus) 1465 in Anlo wordt de
kwestie weer uitgesteld: ‘Dyt synt de ordele, de gewest syn to Anlo inder kercken up Sunte
Magnus in den jair van MCCCC ende LXV . . . Item tusschen den drosten an de ene zyt
ende den bueren van Zuytbarge ende van Schonenbecke ande ander zyt is geverstet ten
naesten lotting umme bede wyllen der etten.’ En blijkbaar is de kwestie vóór de volgende
lotting opgelost, want daarna wordt er niet meer over de zaak gesproken in de Etstoel.
(bron: F. Keverling Buisman, ‘Ordelen van de Etstoel van Drenthe 1450-1504 [1518] ‘, pg. 97
nr. 3519, pg. 99 nr. 3530, pg. 101 nr. 3551, pg. 104 nr. 3578 en pg. 108 nr. 3609, Zupthen,
1994)

Bij een rechtskwestie in 1749 wordt een document uit 1470 ingebracht, dat echter niet in
origineel aanwezig is. Op de omslag is geschreven: ‘Echte huisvrouwe geve over en drage
over uit vryen willen Johan Wenninge dessen breef nu en tot enige tijt geschreven op Sunt:
Hieronimus dag na St: Mecheel geschiet in ’t jaar ……. Met mijn eigen hant geschreven.’ De
scribent schrijft: ‘Vorenstaande copie copiae soveel leesbaar en door gissinge uit den
zamenhangh na vermogen gecopieert uit het origineel en waar mede vermene dat desen in
substantie overeenkoomt’.
Op 25 oktober 1470 – Crispianus en Crispinia dag – verklaren de gemene buir van
Suidbarge en Noordbarge dat zij verkocht hebben aan Geert Harmsen ‘een stukke landes
van onse markte dat wij …….. de Schonebeker gelegen tusschen Boelinge lant ende
Korfsijle strekkende met de ene ende op den kerkdijk en met de andere ende gaande
tusschen Boelinge lant en Korfsijle lijne regt an beide sijden op en dat moer so veer als
Geert voorschreven en sijn Erfgenamen dat bruiken willen en kunnen met sijn toebehoer’. De
koopsom is voldaan.
Geert mag het grasland en de moeren gebruiken met uitzondering van bepaalde maden. Als
hij met zijn beesten op de Barger maden komt dan zijn de Barger boeren gerechtigd zijn
beesten in beslag te nemen. Geert mag zelf de beesten schutten – zoals de Barger boeren
dat ook deden – die vanuit de maden en de marke ten zuiden van zijn land komen: ‘met
voorweerk dat Geert voorsch. en syn Erfgenamen gebruiken mog gelijken uns andere
boeren van Barge dat grasland en moer uitgesagt haar bepaalde maden en weert sake dat
wij buir of onse Erfgenamen …… of syn Erfgenamen tot enigen tyde komen hoeden mit syn

2
beesten in onse bepaalde maden en Geert de beesten ontjaagt well dat wij hem dan
schutten mogen so wal van die gemene moer als uit de maden uitgesegt van syn land ende
Geert voorschreven of syn Erfgenamen sullen schutten mogen uit de maden en van de
marke beneden syn lant de buren beste van Schonebeek en alle ongewaarde have ingesegt
de bure van Barge gelyk als de bure van Barge te schutten plegen.’
Verder zal Geert een sloot graven ter afscheiding naar de maden van de Barger boeren, die
loopt van de Korfsijl tot aan de sloot van de Kerkdijk op Schoonebeek: ‘Voord heeft Geert
voorschreven gelovet te graven een sloot voor onse maden en van Korfsijl rent en den sloot
van den kerkdijk binnen vier jaar naastkomen dat er niemant over syn lant schade en
geschei en wat schade daar gescheet dewyle dat de maden ongeblotet en ongevloetet syn
voor St: Lambert en niet langer de schenk (?) sal Geert voorsch. of syne Erfgen. betteren,
ock sint vorwech dat Geert voorsch. en syn Erfgenamen …… mogen in de beeke gelijk een
buir van barge dat voorsch. lant metten vortwark als voorsch. staat.’
Hindrik Knegeringe is door de Barger boeren gemachtigd de stok te leggen naar Drents
landrecht. En Wolter Stellingh, amtman toe Coevorden en des Landes van Drenthe, is
verzocht om het contract te verzegelen, hetgeen gebeurt.
(bron: Marke Zuid- en Noordbarge, inv.nr. 2, Drents Archief)

Uit hetzelfde jaar 1470 – op ‘snaesten saterdaeges na onser leven vrowen dage to
Lichtmissen’ – oorkonden de ghemene buer van Berge dat zijn hebben verkocht aan
‘Poppen Thijeesses to Schonebeke een stucke landes gelegen to Schonebeke tusschen
Kornesijle en den Kerkdijke … gesecht to varne door dat land wanner dat se wilt’. De
koopsom is voldaan. Poppen heeft beloofd ‘enen seloet te gravene bynnen veer jaren na
datum dessen brevees vor de made dat dar nemant gheen schade over en scheij en wert
saken dat dar ijemant schade over schede, den solde Poppe vors. oft syn aerfg. beteren.
Ock sal Poppe vors. den ghenen de daar maden hebben vlassen (?) holen over den vors.
seloet en de ghene de des behoven de sollen de staken dar brenghen dar me de vlassen (?)
op …..’.
Namens de gemene buren is Harmen Bettingh gemachtigd de stok naar Drents landrecht te
leggen. Op verzoek van de gemene buren wordt door Johan Stratinghe diens zegel aan de
akte gehangen.
De akte is op 29 april 1748 in Meppel door Lambert ten Heuvel, verwalther scholts, van het
origineel getranscribeerd. Hij schrijft onder aan de kopie: ‘het originele deses was
geschreven op Francijn waar an was een start met een euthangend segel van groen was,
dog waar het segel niet langer an sigtbaer was, en is voor soverre konde gelesen worden
dese met het originele overeen komende’.
(bron: Marke Zuid- en Noordbarge, inv.nr. 2, Drents Archief)

In 1477 is er blijkbaar een nieuw geschil tussen de buren van Barge en Schoonebeek. In de
lotting te Rolde van Pinksteren 1477 wordt namelijk gemeld dat het geschil dat tussen hen
bestaat op minnelijke wijze is opgelost: ‘Dit sint de ordele, de gewyst syn to Rolde upt lotting
to Pynxteren anno LXXVII . . . Item tusschen den bueren van Barge ende Schonebecke is
geverstet up enen mynlyken scheyt.’
(bron: F. Keverling Buisman, ‘Ordelen van de Etstoel van Drenthe 1450-1504 [1518] ‘, pg.
174 nr. 4175, Zupthen, 1994)

3
Op Sint Bonifatius 10 mei 1500 verklaren de broers Gert Stuven en Hinric, dat zij aan het
klooster ter Apel een stuk hooiland hebben verkocht dat gelegen is ‘up de beke’ tussen
Berge en Schoonebeek en dat de Kolkmaat heet: ‘een stucke hoylandes vry ende
onbekummert unde oec sunder dyck ende wech to maken ghelegen up de beke tuschen
Berge unde Schoenebeeck gheheten de Kolcmade ghelegen an de zuuydvester zyd an
Knechteringe kolck maed’. Getuigen waren Johan Sickinghe en Roloff Alberringhe, buren tho
Berghe. Het gaat dus om de verkoop van een stuk hooiland in de marke van Noord- en
Zuidbarge.
(bron: Klooster Ter Apel, inv.nr. 1, fol. 035v, Groninger Archieven)

In mei 1581 verhuren de boeren van Zuidbarge het Korfzijlsveen aan Hindrik Wenninge en
Willem Wenninge te Schoonebeek voor een periode van twaalf jaren voor een bedrag van
één daler per jaar: ‘Wij ghemene buren van Suitbarge doen cond ende bekennen
eendragtelijk dat wij hebben verhuirt Hindrik Wenninge en Willem Wenninge op Schonebeke
Korfzyle vene met het veene strekkende aan ‘sgreven graven gelegen boven de nije brugge
twaalf jaren gaende op meije anno 1581. Dit sult de twe op voors. dye buren des jaars op
meyye tot die twaalf jaren toe alle jaar geven een daler van 30 stv. Dit sult se dat op voors.
lant onder hen beiden gebruiken als se het voorheen ym gebruik hebben gehat sonder
yemants bespieringe’. Ter zekerheid zijn er gemaakt ‘twe sarters uit den anderen gesneden
dorch de letter a. b. c. anno 1581 op mayus’. Warner Cremer is gevraagd door de buren van
Barge de charters te ondertekenen, hetgeen is gebeurd.
(bron: Marke Zuid- en Noordbarge, inv.nr. 2, Drents Archief)

Op 3 september 1612 verklaren Johan Sikking en Hindrick Weeninge als volmagt van die
gemene buiren van Suidbarge dat zij hebben verhuurd aan ‘Hindrik Wenning und Sasse
Wenninge Korfsijls veene met het veentien strekkende aan de Schreeven graven gelegen
boven die nije brugge twaelf jaren lange hyr van ’t beginsel up meij anno 12 waar voor dese
twie benoempte Hindrik und Sasse Wenninge sollen schuldig und geholden wesen t’betalen
des jaers nemptlig alle meij eenen daler tot 30br st: gerekent und sollen also dit utgemelte
lant gebruiken heiden unt weiden gelyk sy het voormaals in ’t gebruik hadt hebben sonde
emands besperinge ofte weeder seggen’.
(bron: Marke Zuid- en Noordbarge, inv.nr. 2, Drents Archief)

Op 29 april 1627 verklaren de ‘Vulmachten met Harmen Johan Sickinge ende Hindrik
Weninge wegen haere Buiren van Barge’ dat ‘wij hebben verhuirt an Hindrick Wennige en
Sasse Weninge een stucke Venlants genoemt Korfsijls vene met dat fentien streckende aen
Schreven graves Rite’ voor een periode van zes jaar ingaande mei 1627 tot aan mei 1633 en
‘daar voor Hindrik Weninge ende Sassen Weninge te huire soelen geven alle jaren op Meije
te betalen vijfte halve Daler’. En het veen ‘als de van barge thoekoemt soelen se gebruiken
tho heijden ende tho weijden ende de torff daar op te graven alles haar gefelick is ende
believen te doen sonder in besperinge van de van barge te doen’.
(bron: Archief marke Zuid- en Noordbarge, inv.nr. 3, Drents Archief)

4
In het midden van de zeventiende eeuw zijn de discussies tussen de Barger en
Schoonebeeker boeren blijkbaar weer opgelaaid. De beide buurschappen van ‘Suijt en
Nortbarge’ hebben verschil van mening over de ‘vene scheijdinge’, de verdeling van de
venen. Bemiddelaar Johan Huijsingh woont op 9 mei 1653 de bijeenkomst bij en heeft de
‘questien bij gelecht’. De partijen komen tot een overeenstemming. Daarna worden op 14 en
15 mei 1653 de ‘Lemijten’ of grenzen tussen ‘Schonebecke en de beijde Bargen’ bekeken
om de laatste problemen uit de weg te ruimen.
In de ‘Rekeninge concerneerende de EE Mog(ende) Heeren Drost ende Gedeputeerden
deser Lantschap ende dat van het Jaer 1652. Der Apel 1652’ staat een uitgave vermeld aan
de heer Huijsinck: ‘Volgens apostill vanden E’E’Mog Heeren Drost ende gedeputeerden die
dato den 18 Junijus 1653 An den E Heer Huijsinck getelt 24-0-0.’ Johan Huijsinghe uit
Wachtum is namens de Drost en Gedeputeerden opgetreden om te bemiddelen in de
grenskwestie tussen de Barger en Schoonebeeker boeren. Bij de afrekening is een
declaratie van hem gevoegd, waarbij hij per dag voor zichzelf ƒ 5-0-0 en voor zijn paard
ƒ 1-0-0 rekent: ‘Declaratie voer Johan Huysingh van dat hy den 9 mey anno 1653 volgens
Autorisatie vande Ed(ele) Mog(ende) HH(eeren) Drost en gedeputeerden De questien
Tusschen de beyde Burschappen van Suyt en Nortbarge nopende de vene scheydinge
aldaer heff By gewoent en de questien by gelecht als mede op de bisitte Tusschen Beyde
Barge en Schonebecke gewest.
Den 9 en 10 mey op de venescheydinge tot Emmen gevacert 2 dagen 10-0-0
Den 14 en 15 op de Lemyten van Schonebecke gewest gevacert 2 dage op
myn eegen Costen is 10-0-0
Voer myn pert 4-0-0
24-0-0
Declarant versoekt otmoedichlyck dat de Ed(ele) Mog(ende) HH(eeren) Drost en
gedeputeerden geloeven ordere van Betaelinge daer op ’t stellen.’
Gedeputeerde Johan van Echten geeft op 18 juni 1653 toestemming dat ƒ 24-0-0 wordt
betaald aan Johan Huijsinck, die tekent voor ontvangst.
(bron: Oude Staten Archieven, toegang 0001, inv.nr. 1788, ‘Rekeningen van het beheer der
8 erven te Emmen en te Zuidbarge, afkomstig van de goederen van ’t klooster ter Apel en
behoorende aan Drente en de stad Groningen ieder voor de helft’, Drents Archief;
Engelsman, T., ‘Een bemiddelaar ‘op de visite’ bij Schonebecke en de beide Bargen, zo’n
350 jaar geleden’, in: Kroniek. Tijdschrift Historische Vereniging Zuidoost-Drenthe.
Themanummer Schoonebeek en Nieuw-Schoonebeek, juni 2008)

Op 26 augustus 1694 verschijnen voor Dr. Stephen van Selbach, scholts van Anlo Gieten en
Suidlaren, banher schults in het Oostermoere en Rolder dingspel, geauthoriseerde scholtes
van Emmen Odoren en Roswinkel, en de keurnoten Jan Alberinge en Jan Neien Huisinge tot
Suitbarge, - ingevolge een autorisatie van 3 april 1694 – de jonge vr. Weduwe Schultinne
van Emmen Vr. Aleijda van Beverforde – bijgestaan door haar gekorene mombaer den E.
Willem van Hatuum – , Geert Evinge, Hendrik Vrijlingen, Geert Rabberds, Willem Jolinge,
Luichjen Stratinge, Jan Ubbinge, Albert ten Oever, Thijs Seubers, Jan Segers, Warner
Wijchers, Jan Niensikkinge en Eijse Sikkinge, gezamenlijk verkopers, vertegenwoordigende
ook de weduwe en kinderen van de schults van Dalen, Johannes Bottichius, Hille Floekes en

5
Hendrik Garminge, absent. Zij verklaren dat zij hebben verkocht aan Berend Garminge ‘in
wiens plaats dadelijk is getreden Wolter Wenninge op Schonebeecq, seker stukke veen van
het ingeloste veen, wesende het uiterste of suider eijnde van de barger veenen na
Schonebeecq aan, so als het den aankoper is toegemeten, hebbende ten Noorden Ubbinge
en Stratinge, en ten suiden de maat van Willem Poppen, wesende hier bij gestipuleert een
vrije weg over de westersijde van dit stukke veens, voor en ten behoeve van de veenen
agter en ten Noorden van hetselve gelegen’. De koopsom is volledig voldaan, waarna het
eigendom wordt overgedragen.
(bron: Archief marke Zuid- en Noordbarge, inv.nr. 3, Drents Archief)

Op 30 januari 1697 verschijnen voor Dr. Stephen van Selbach, scholts van Anlo Gieten en
Suidlaren, banher schults in het Oostermoere en Rolder dingspel, geauthoriseerde scholtes
van Emmen Odoren en Roswinkel, en de keurnoten de E. Hindrik Frijlinge en Hindrik Evinge
twie Eigen Erfdens tot Barge, - ingevolge een autorisatie van 29 oktober 1694 – Warner
Schirringe, voor zichzelf en zijn schoonvader Wicher Olden Schirringe, beneffens Jan Zegers
tot Westen Essche, die verklaren verkocht te hebben ‘an Pieter Eijssen op Schonebeek haar
verkoperen vijffte lott in het kleine Slagh van t Barger ingeloste veen zijnde het a… deel van
het gemelte kleine Slagh ten westen opgaande an Wolther Wenninge vene sijnde an het
verkofte Berent Cruisen ten Noorden en Jan Poppen ten zuiden naast geswetttet met die
uitgegraven kuilen tot op Willem Sassen torfkuilen hebbende de uitwegh off offvaart op die
Schonebeker dijk in alles soo als het verkofte aldaar wort gevonden en de verkoperen het
selve hebben konnen verdedigen’. De koopsom is voldaan en het eigendom wordt
overgedragen.
(bron: Archief marke Zuid- en Noordbarge, inv.nr. 3, Drents Archief)

Een tienjarige rechtszaak over de grens ten westen van de


Bargerbeek 1746-1755
In het voorjaar van 1746 begint een bijna tien jaar durende strijd tussen de boeren van
Zuidbarge en die van het Westeinde van Schoonebeek over het wederzijds dichtgooien van
scheidingsgruppen en het stelen van boekweit. Maar feitelijk gaat het daar niet over. De strijd
gaat er namelijk over wie eigenaar is van welke gronden en uiteindelijk dus over de vraag
waar de grensscheiding ligt tussen de beide marken. Jarenlang hebben de boeren van beide
buurtschappen het gezamenlijk veen tussen elkaars dorpen zonder elkaar in de weg te zitten
gebruikt, maar door de groeiende behoefte aan weide- en bouwgrond – met name langs de
vruchtbare Bargerbeek – gingen ze elkaar voor de voeten lopen. Een juridische strijd was het
gevolg.
De kwestie begint in het voorjaar van 1746 als de Barger boeren een aantal schapen van de
Schoonebeeker boeren in beslag nemen en deze tegen betaling weer vrijgeven. Volgens de
Bargers zouden deze schapen op hun markegrond zijn gekomen. Vervolgens worden rond
diezelfde tijd door de Bargers de gruppen van het boekweitenveen dat de Schoonebeekers
gebruiken dicht gegooid; volgens hen behoort dat toe aan de Barger marke. De
Schoonebeekers zijn het hiermee niet eens en in de zomer van 1746 trekt een groep van ca
vijftien tot twintig inwoners van het Westeinde naar het gebied en gooit als tegenactie de

6
gruppen van de Barger boeren dicht. Dat doet voor de Barger boeren de deur dicht en zij
beginnen voor het locale gerecht een rechtzaak tegen een zevental boeren uit het
Westeinde: Wolter Wenninge, Engbert Wenninge, Willem Wenninge, Talle de weduwe van
Evert Sassen, de kinderen van Grote Willem Sassen, Jan en Jantjen Unien en Hendrik
Cruisen.
De schulte van Emmen – die de aangewezen rechter in deze locale grenskwestie is – pakt
de kwestie diepgaand op. Er vinden in oktober 1746 en juni 1747 twee uitgebreide verhoren
plaats, waarin bijna veertig getuigen worden gehoord. Ze zijn in de leeftijdscategorie 21 tot
80 jaar en hebben allemaal een relatie met het betrokken gebied. Het tweede
getuigenverhoor vindt plaats omdat er blijkbaar vragen zijn gerezen over de verklaringen die
in het eerste verhoor zijn afgegeven; maar op kleine aanpassingen na blijft de eerste groep
getuigen aan haar verklaringen vasthouden. Daarom worden aanvullende getuigen verhoord.
Er zijn heel wat aspecten waarover de schulte meer te weten wil komen, allemaal draaiend
om de vraag of er in het verleden scheidingspunten tussen de beide marken zijn
aangebracht. Daarbij stelt hij vragen over natuurlijke markeringspunten, waarvan sprake zou
zijn: een aantal watertjes met de naam Beier riet, Mosmans riete en/of Korfsyls of Kerksyls
riete. Er zou sprake zijn geweest van een drietal scheidingspalen ten westen van de
Bargerbeek, maar ook van een scheidingssteen ten oosten ervan. Een watertje de Sikkinge
Strang zou in ieder geval in de Bargermarke moeten liggen.
En verder wordt inzicht gevraagd over eventuele kooptransacties die in het verleden zouden
hebben plaatsgevonden. Wenninge en Sassen zeggen dat zij beschikken over een koopakte
uit 1470. Maar er is ook weer sprake van huurcontracten uit de zeventiende eeuw.
Daarnaast hebben een aantal Schoonebeeker boeren hooiland in het bezit dat langs de
Bargerbeek ligt en dus in de Bargermarke ligt; zij moeten dat dus hebben gekocht. En er
wordt natuurlijk diepgaand ingegaan op de vraag of men gezien heeft dat de gruppen zijn
ingegooid en wie dat zou hebben gedaan. In ieder geval komen de inwoners uit het
Westeinde bij deze vraag als de waarschijnlijke daders naar voren.

De originele stukken en kopieën van akten uit de vijftiende tot en met achtttiende eeuw zijn
blijkbaar bewaard door de advocaat, want honderdvijftig jaar later worden deze stukken door
mr. C.L. Kniphorst, advocaat te Assen, afgestaan aan archivaris Kymmell van het Oud-
Provinciaal Archief in Drenthe. Dit valt te lezen in de Nederlandsche Staatscourant van 7
maart 1881: ‘dat in den loop des jaars aan het rijk, voor het archief, ten geschenke zijn
aangeboden door – en door mij, onder dankbetuiging aangenomen van: . . . den heer mr.
C.L. Kniphorst, advocaat te Assen, 27 stukken, waarvan een gedeelte zijn originelen en een
gedeelte kopijen, welligt allen hebbende gediend in de geschillen tusschen de marken van
Noord- en Zuid-Barge ter eenre en de marke van Schoonebeek ter andere zijde, over de
grenzen dier marken, als elf koop- en huurcontracten betrekkelijk daarin gelegen goederen,
van d ejaren 1470, 1581, 1612, 1627, 1656, 1667, 1694, 1697, 1752 en 1753, waarvan eene
acte van den jare 1667 is in originali, twee van 1694 en 1697 zijn eenvoudige en de overige
acten authentieke kopijen, eene origineele door den Schultes Timen Ten Broecek neffens
twee eygenerfde buyren onderteekende “annotatie ofte register van die hoy- koe ende
groenlanden buyten die waertallen ofte gemene driften begrepen, invoegen deselven voor
scholtes en de twee erfbuyren bij die ingesetenen van Schoonebeeck bennen aangegeven

7
den 8 Febr. 1645”, Origineel “register van het carspel van Schoonebeek van de
grontschattinge, gelijk de parchelen daarinne angetogen in den jare 1654 bent
geredresseert” opgemaakt en onderteekend als voren; origineel “nieuw register van den
aanbouw der huysen en schueren alsmede aangemaakte bouwlanden – in ’t carspil
Schonebeecke – in desen in grondschattinge en ommeslagen opgestelt enz. Volgens
landdagsresolutien van Ridderschap en Eygenerfden in 1741 en vervolgens genomen,
opgemaakt ingevolge autorisatie van de Landschapsregering” en onderteekend door R.
Marissen en R. Eleveld, autentiek extract uit het releve der ongebouwde eigendommen van
Emmen, zonder datum, 5 togthbrieven, zoo in autentieke kopijen als in originali in de jaren
1720, 1747 & 1750 opgemaakt van getuigen verhooren, ten gevolge klagten over schutten
van vee, het dammen of toesmijten van gruppen in ’t boekweitenveen, het ontvoeren van
boekweit in de marken van Schoonebeek en Noord- en Zuidbarge; in 1746, naar aanleiding
van geschillen over de limiten tusschen die marken en in 1806, ten gevolge eener klagt over
onwil om tot scheiding van het onverdeelde deel der marke van Schoonebeek
medetewerken: kopien van twee sententien van den Etstoel in dato 28 Novbr. 1747 en 30
Junij 1750 tot commissie op Leden om partijen, zoo mogelijk te ontscheiden en 2 uitspraken
van gemelde Leden in dato 3 December 1747 en 15 Julij 1750, waarbij, naar aanleiding van
geschillen over het digten van gruppen, het ontvoeren van boekweit enz., de grenzen
tusschen de marken van Schoonebeek en Noord- en Zuidbarge worden geregeld; de
originele door Jan Gijlers en anderen van Schoonebeek, onder aanbod van beeediging,
afgegeven verklaring omtrent het aanvangspunt der marke van Schoonebeek en een
autentiek afschrift van het verbod door Markgenooten van Zuid- en Noord-Barge in Septbr
1782 aan die van Schoonebeek gedaan om het Kulen- en Frindeveen, voor zoo verre het
ressorteert onder de marke van Zuid- en Noordbarge, niet meer te beboekweiten’.

Van 22 tot en met 24 oktober 1746 vindt het eerste getuigenverhoor plaats, waarbij de
volgende getuigen worden gehoord:
• Harm Geer(d)s out an of om de 54 jaren, heeft elf jaar op Schonebeek gewoont
en aanstaande meij daar 30 jaar vandaan geweest, verklaart
voor knegt gewoont te hebben met Mulders op Schonebeek
• Jan Crusen out ruim 40 jaren, is te Schonebeek getogen en geboren maar
woont nu te Erme, is agt jaren of daaromtrent van Schonebeek
van daan geweest en heeft het overige synes levens aldaar
gewoont
• Jan Wolderinge out tuschen 50 en 60 jaren, verklaart op Schonebeek getogen
en geboren te sijn maar nu ruim 30 jaar daar van daan geweest
te sijn
• Hindrik Sweers out in de veertig jaren, verklaart als van kleine jongen op
Schonebeek verkeert te hebben en al over de twintig jaren daar
van daan geweest te sijn
• Jan Clasens Hindrik out om de 60 jaren, heeft nooyt op Schonebeek gewoont
• Peter Santink out 56 a 57 jaren
• Claas Jansen out 37-38 jaren, is van Barge geboortig en heeft nooyt te
Schoonebeek gewoont

8
• Albert Stratinge out an de 50 jaren
• Folker Egbers out 47 a 48 jaar, heeft 14 a 15 jaren op Schonebeek gewoont
en is daar aanstaande meij agt jaren van daan geweesdt
• Hendrik Vleems out ruim 30 jaren, heeft wel 19 jaar op Schonebeek gewoont en
is daar 7 jaar van daan geweest
• Jan Popken out 67 a 68 jaren, is geboortig van Oosterhesselte, heeft om de
41 jaren op Schonebeek gewoont
• Warse Vrylinge out 32 a 33 jaar, woont nu te Schonebeek is booragtig uit het
Carspel Ulsen, heeft na zijn onthout in het 15 jaar op
Schonebeek gewoont
• Jan Berens out an de 30 jaren
• Hendrik Engbers out om de 60 jaren, geboren en getogen te Schonebeek, heeft
15 a 16 jaren te Coevorden gewoont en nu zedert 5 jaren weer
te Schonebeek gelyk ook het overige synes levens
• Harm Engbers out 50 a 60 jaren, geboren en getogen te Schonebeek, heeft
daar altoos gewoont
• Derk Hindriks out ongeveer 44 jaar, geboren en getogen te Schonebeek,
heeft van kindsbeen af tot nu toe op Schonebeek gewoont en
verkeert
• Harm Luichies Sassen out in het 78te jaar, is in de Luigjes huisen bij het Vleeghuis
getogen en geboren en heeft daar altijt gewoont en verkeert
• Jan Sassen out 71, in de Luigjes huisen bij ’t Vleeghuis getogen en geboren
en woont daar tegenswoordig nog maar heeft verscheiden jaren
elders als knegt gedient onder andere vier jaren op
Schonebeek, heeft 4 jaar op Schonebeek gewoont, is daar van
daan gekomen doen Willem Sassen een klein kint was, die nu
reeds getrout is kunnende de tyt niet nader bepalen
• Steven Wassingh de knegt van Hendrik Crusen, out 23 a 24 jaar, heeft in het
vierde jaar op Schonebeek voor knegt gewoont is booragtig van
Gaastrup in de Graafschap Bentheim
• Geert Veltman de knegt van Egbert Wenninge, out in ‘t 21 jaar, is geboortig
van Beylen, heeft te Schonebeek niet langer dan zedert
laastleden meij tot nu toe gewoont
• Jan Berens de knegt van Wolter Wenninge, out int 25 jaar, is geboortig uit ’t
Tinholt in de Graafschap Benthem, heeft aantstaande meij 4
jaar op Schonebeek gewoont
• Berent Unien de knegt van Hindrik Uninge, out 26 jaar, is geboortig van
Essche, heeft zedert meij te Schonebeek gewoont
• Evert Schulten out 44 a 45 jaren, heeft altoos te Schonebeek gewoont
• Lugien Schulten out ruim 50 jaren, geboren en getogen te Schonebeek, heeft al
syn leven op Schonebeek gewoont
• Hindrik Gombers out ongeveer 26 jaren, heeft altoos op Schonebeek gewoont en
nog

9
• Hendrik Brouwer out 45 jaren, verklaart op Schonebeek getogen en geboren te
sijn en nu ongeveer 15 a 16 jaren daar van daane geweest te
sijn
• Hindrik Oldenhuisinge out in ‘t 22 jaar
• Jan Hindriks Vokkinge out om de 28 jaren
• Claas Berents getogen en geboren te Schonebeek, al syn leven op
Schonebeek gewoont
• Harm Claassen heeft nooit op Schonebeek gewoont

Getuigen kennen de Bargerbeek wel die door de venen loopt van het noordoosten naar het
zuidwesten. Enkele getuigen hebben ook gehoord van de Beijer Rijte of sloot die ten oosten
van de Bargerbeek zou hebben gelopen, en er zou ook een steen gelegen hebben tussen de
beek en de sloot. Maar van een Mosmans Rijte die zelfs ten oosten van de Beijer Rijte zou
hebben gelegen heeft niemand gehoord. Daarnaast weten enkele getuigen ook ‘een stukke
veen dat de Barger de name van ingelost veen geven dog het welke van de Schonebekers
nooyt anders dan het torfveen of de torf oevers’ is genoemd. Het veen is tegenwoordig
eigendom van enkele particuliere eigenaren van Schoonebeek. Enkele getuigen hebben
horen zeggen dat het voorheen eigendom was van de marke van Barge en dat de
Schoonebeekers het hebben gekocht. Ze weten dat dit ingeloste veen ten westen van de
Bargerbeek ligt en zuidwaarts tot dicht op Schoonebeek loopt, maar onbekend is of aan de
noordzijde een derde paal staat als grensscheiding. Eén van de getuigen weet van het
bestaan van drie palen, die als afscheiding van het afgeloste veen zouden zijn geplaatst.
Verder is het bestaan bekend van enig veen dat noordwaarts opstrekt en eigendom is van
Willem Sassen en Wolter Wenninge, maar onbekend is of dit is gekocht van de Barger
boeren. Ook dit veen ligt ten westen van de Bargerbeek. Het is hun onbekend of de
Mosmans Rijte en de Beijer Rijte ten oosten van de Bargerbeek een scheidslijn zijn tussen
Barge en Schoonebeek. Er is één getuige die zegt te hebben gehoord dat de Mosmans Rijte,
de Beier Rijte en een steen – het zou gaan om een molensteentje – op het einde van de
Beijer Rijte de scheiding zouden wezen, en ook dat de scheiding op de grafte bij Dalerveen
zou aanlopen. Ten noorden van de Beijer Rijte – die de meeste getuigen niet kennen –
zouden enkele ontgonnen hooilanden liggen die aan de Schoonebeekers toebehoren en
zouden zijn gekocht van de Barger boeren. Enkele getuigen zeggen hiervan iets gehoord te
hebben.
De getuigen verklaren dat ze wel van een Sikkinge Strenge of Strank hebben gehoord ten
oosten van de Bargerbeek, maar weten niet in welke marke deze ligt. Eén getuige geeft aan
dat deze in de Barger marke zou liggen, en niet in die van Schoonebeek. Enkele getuigen
herinneren zich dat de Barger boeren voorbij de Sikkinge Strenge hun vee hebben geweid
en hooi gemaaid, tot aan de ontgonnen hooilanden van de Schoonebeekers. In 1746 zijn
door de Barger boeren enkele schapen van de Schoonebeekers uit het veen ten oosten van
de Bargerbeek en vijfhonderd tot zeshonderd treden ten zuiden van de Sikkinge Strenge
geschut (in beslag genomen).
Verder wordt gevraagd of er koopcontracten bestaan van de gekochte stukken veen. Jan
Poppen weet te melden dat die bestaan en dat die bij Wennien en Sassen zijn.

10
Getuigen weten wel dat de Barger boeken enkele boekweitakkers van gruppen hebben
(laten) voorzien, strekkende van zuid naar noord. Een aantal Schoonebeekers huurt venen
van de Bargerboeren en hebben zelf de gruppen aangelegd. Deze gruppen streken in het
noorden op naar Barge en liggen boven het Westeinde. Ze betalen een huur ten bedrage
van éénderde van de opbrengst. De bedoelde gruppen zijn in het voorjaar of de zomer van
1746 door tien tot vijftien Schoonebeeker boeren van het Westeinde ingegooid. Namen zijn
uiteraard niet bekend.
(bron: Archief marke Zuid- en Noordbarge, inv.nr. 2, Drents Archief)

Op 24 april 1747 verklaart Christiaan Wolter Emmen, scholtes van Emmen, Odoren en
Roswinkel, dat voor hem en de twee coornoten de Ette Roelof Abbinge en d’E: Jan Paddinge
beijde te Ermen, op Schonebeecq verschenen is Dr. Chr. Ellents, gevolmagtigde van de
Marktgenoten van Suid en Noordberge, die deze rocht aanwenden om te justificeren de door
hen op jonghstleden Suidenveldsche Goorsprake te Emmen ingediende klacht tegen Wolter
Wenninge, Enghbert Wenninge en Willem Wenninge en Talle de weduwe van Evert Sassen
voor haarselve en als boedelhoudersche harer kinderen boedels en Jan Eijsinge als
Hooftmombaer over de minderjarige kinderen van Grote Willem Sassen, Jan Unien en
Jantjen Unien voor haar en als boedelhoudersche harer kinderenn boedels, en Hendrik
Cruisen, alle woonaghtig op het Westeijnde van Schonebeeck. De beklaagden zouden ‘in
het voorledene voorjaar of somer 1746’ de gruppen in het boekweijten veen, strekkende
ongeveer Suid- en Noordwaards, en gelegen in de Markte van Suid en Noordbarge
eigenherige in hebben gedamd en toegesmeten of dit laten doen, terwijl ze daartoe geen
recht hadden. Gevraagd wordt dat partijen dat roghtbrief en de bijbehorende bijlagen kunnen
onderzoeken, en dat de genodigde getuigen zullen worden gehoord.
Er wordt waarschijnlijk getwijfeld aan een aantal in 1746 afgelegde verklaringen, want op 22
en 24 april 1747 worden weer diverse getuigen opgeroepen om te worden gehoord: Harm
Geerts oud 55 jaren, Jan Cruisen, Peter Santinge 56 a 57 jaren, Albert Stratinge out om de
50 jaren, Jan Popken out in het 68 jaar, Warse Vrijlinge, Hendrik Enghberts out om de 60
jaren, Claas Berents out ruim 40 jaar, Harm Enghberts out tusschen 60 en 70 jaren, Derk
Hendriks, Steven Warsinge out in het 29te jaar, Jan Berents out int 24 a 25 jaar, Evert
Schulten, Luichjen Schulten out ruim 50 jaren, Hendrik Gombers out 26 a 27 jaren, Hendrik
Brouwer, Lubbert Sickingh out ruim 28 jaren, Jan Schirringe out 53 a 54 jaren, Andries Otten
out om de 30 jaren, Jan Oldenhuisinge, Eghbert Steenge out 74 jaren, Harm Rabberts out in
het 67 jaar, Peter Wolbers out 36 a 37 jaren, Lubbert Mulder olt 45 a 46 jaren en Jan
Wolbers out om de 40 jaren. Een groot deel van hen was al gehoord van 22 tot en met 24
oktober 1746 en worden opnieuw gehoord. Zij moeten verklaren of zij nog steeds bij hun in
oktober 1746 gedane verklaringen blijven; een aantal getuigen wordt nadrukkelijk op de
persoon af gevraagd of zij hun antwoord handhaven. Zij blijven daarin standvastig.
Daarnaast worden een aantal extra getuigen gehoord.
De meesten getuigen verklaren nog dat zij de Mosmans Rijte niet kennen en ook niet weten
waar de mogelijke scheidingssteen heeft gelegen. Jan Popken geeft nog aan dat hij het in
zijn verklaring genoemde koopcontract en procespapieren heeft gezien van Wolter Wennien
en Kleine Willem Sassen, evenals een huurnota. Ten aanzien van de gegraven gruppen
wordt aangegeven dat het veen ligt ten zuiden van de rooiing van de Ligtenborg op de grafte,

11
die een scheiding is tussen Schoonebeek, Dalerveen en Erm. Er wordt expliciet gevraagd
aan de getuigen of het hun niet bekend is dat in het voorjaar of de zomer van 1746 Wolter
Wenninge, Engbert Wenninge, Willem Wenninge, de weduwe van Evert Sassen, de kinderen
van Grote Willem Sassen, Jan Unien, Jantje Unien en Hendrik Cruisen de gruppen hebben
dichtgegooid. Maar iedereen blijft volhouden dat ze weten dat er bewoners van het
Westeinde het hebben gedaan, maar niet bekend is wie. Overigens zijn de beschuldigden
meer dan de helft van de inwoners van het Westeinde.
Er wordt nog gevraagd naar het bestaan van een Kerksijls Rijte, maar die is bij getuigen
onbekend. En er wordt nog naar specifiek bezit gevraagd van enkele Schoonebeeker
boeren. Evert en Luigjen Schulten hebben in de Beeklanden een aantal beekmaten zijnde de
helft van Albringe, waarvan de schatting in Emmen wordt voldaan. En een halve Ubbinge-
beekmaat komt toe aan de koster van Schoonebeek, waarvoor de schatting in Emmen wordt
betaald. Onbekend is van wie zij deze beekmaten hebben gekocht.
(bron: Archief marke Zuid- en Noordbarge, inv.nr. 2, Drents Archief)

Op 27 juni 1747 start in de lotting van de Drentse Etstoel voor Drost en 24 Etten een
grensscheidingskwestie tussen de boeren van Zuid- en Noordbarge enerzijds en leden van
de geslachten Wenninge, Sassen, Uninge en Crusen anderzijds. De discussie gaat over de
preciese positie van de scheidingslijn en diverse punten in het landschap worden
aangegeven. Drost en vierentwintig etten besluiten dat de etten Roelof Abbingh, Roelof
Marissen en G. Vos en de landschrijver Beeltsnijder de situatie ter plaatse moeten bekijken
en de partijen te horen. Zij moeten vervolgens proberen de partijen tot elkaar te brengen en
anders een scheiding aanbrengen: ‘In saken van de Marktgenoten van Suit- en Noordberge
Impten ter eenre, en Wolter Wenninge en Willem Wenninge en Talle de weduwe van Evert
Sassen voor haar selve en als boedelhoudersche harer kinderen boedels en Jan Eijsinge als
hooftmomber over de minderjarige kinderen van Grote Willem Sassen, Jan Unien en Jantien
Unien voor haar en en boedelhoudersche harer kinderen boedels, Hendrik Cruusen alle
woonagtigh op het Westeinde in Schonebeecq. Verweerderen ter andere sijden dolerende
Impten dat Verweerderen in het voorleden voorjaar 1746 hadden onderstaan de gruppen in
het boekweitenveen strekkende ongeveer Suid en Noordwaarts en gelegen in de Markte van
Suid- en Noordberge eigenherigh in te dammen en toe te smijten sonder daar toe geregtigt
te sijn. Contenderende Impten dat Verweerderen sullen worden gecondemneert dit attentaat
kost en schadeloos af te doen, en sigh inkomstig daar van te onthouden, en Impten in het
vervolg rustig en vredig het gebruik van hare Markte te laten toekomen; tot erholdinge van
dien doende voordragen dat de markte van Berge ten Noorden of Noordoosten aan
Schonebeek gelegen, en van elkanderen door veen gescheiden soude sijn, door welke
venen de sogenaamde Bargerbeeke soude lopen in welk veen de Gereqrdens eenige
boekweiten gruppen van Impten ongeveer suid en noord strekkende souden hebben
ingesmeten, en dat de plaatse daar die turbe geschiet is indisputabel in de Markte van Barge
soude liggen, als gelegen verre beneden de roijinge van het ingeloste veen en de
afgegravene hooijlanden alle uit de Markte van Barge oorspronkelijk heergekomen, ’t welke
notoir soude consteren uit de overdragte van den 8 Aug(ustus) 1667 en gevolgde inlossinge
den 3 Meij 1668. Sodat de Markte van Berge sig soude uitstrekken tot digte aan
Schonebeek. Dat daar van in ’t posses souden sijn als hebbende altijt gewest tot de Sickinge

12
Strenge, en die Schonebeker schapen geschiet ten suiden van de voors(chreven) strengen,
Ook het schutgelt ad een guld(en) agt stuivers betaalt.
De Gereqrdens contenderende tot absolutie deden allegeren dat Smedinge Sloot een
scheitsloot soude zijn tusschen Schonebeek ten oosten het Vlieghuis en Dalerveen ten
westen. Dat ook de grafte tusschen Ermen en Lugtenborgh oostwaarts soude opschieten en
dan komen in de roijinge van Smedinge Sloot. Dat de Distantie van Berge en Schonebeek
veel verder soude wesen als Schonebeek en Ermen; Datter een besaagde paal soude
hebben gestaan verre van de roijinge van de gruppen oostwaarts op. Dat ook rustigh en
vredigh na die roijinge de schapen hebben gehoedt. Dat ook Impten aan Harmen Clasen
eenig boekweitenlant ad 1000 roeden hadden verhuirt, en door die van Schonebeek weg
gehaelt omtrent dese roijinge.
Wijsen Drost en Vierentwintigh Etten, en committeren de Heeren Etten Roelof Abbingh en
Roelof Marissen en de Ette G. Vos benevens de Landschrijver Q. Beeltsnijder om partien ter
gelegener tijt nader te horen, de Contentieuse plaatsen so veel doenlijk in ogenschijn te
nemen, partien is ’t mogelijk te vereenigen, of anders bij uitsprake te ontscheiden.’
(bron: Etstoel 14, deel 49, fol. 35-35v, Drents Archief)

De Barger boeren gooien nog even wat extra olie op het vuur door in de nazomer van 1747
nog eens boekweiten weg te halen van de veengronden van Wenninge en Sassen. De
kwestie wordt nu naar een hoger plan getild en op 28 november 1747 is er een lotting van de
Drentse Etstoel in Assen, waar een zaak dient tussen Wolther Wenninge, Jan Eisinge als
hoofmomber over de minderjarige kinderen van Grote Willem Sassen en Jan Unien op het
Westeinde van Schonebeek, klagers ter ene zijde, en de gemene Bour van Zuid en
Noordbarge als verweerders ter andere zijde. De klagers beweren dat de verweerders ‘haar
hadden onderstaan in ’t voorjaar 1746 de boekweiten gruppen, in het veen leggende ten
Noorden van de Impetranten opgaande plaatsen in de markte van Schonebeek op een eigen
herige wijse in te smyten en vervolgens in het na somer 1747 van de plaatsen van Wolther
Wenninge en de kinderen van Willem Grote Sassen enige voeders Boekweite te laten
weghalen’. Er wordt schadeloosstelling geëist. Drost en 24 etten besluiten om de Heeren R.
Abbinge, Roelof Marissen en G: Vos benevens Z: Beeltsnijder te committeren om staande
de lotting de partijen nader te horen, in de minne te verenigen of anders bij uitspraak te
beslissen.
Op 3 december 1748 verklaren Roelef Abbinge, Z: Beeltsnijder en G. Vos dat zij hebben
geprobeerd partijen te verenigen, hetgeen is mislukt. Derhalve besluiten zij ‘dat de Linie uit
de sogenaamde graft tusschen die van Erm en Dalerveen sal worden opgerooyt tot aan de
opgang het Gasthuis te Coevorden toe behorende, dat van de royinge na de kant van
Schonebeek aan vijftig roeden sal worden afgemeten, en daar langes een Linie getrokken
worden welke linie tusschen Parthijen voor een scheidinge sal verstrekken, ten ware eene
van Partijen binnen de tyt van twee jaren een andere vaste scheidinge soude kunnen
bewysen’. De kosten van de laatste meting zullen de beide partijen ieder voor de helft
betalen.
(bron: Marke Zuid- en Noordbarge, inv.nr. 2, Drents Archief)

13
Op 28 november 1747 gaat de ruzie tussen de marke van Barge en een aantal boeren van
Schoonebeek verder voor de Etstoel van Drenthe. Hendrik Crusen heeft inmiddels in de
strijd afgehaakt. Er is nu ruzie over een aantal boekweitengruppen en het weghalen van
boekweit van de plaatsen van Wenninge en Grote Sassen in de nazomer van 1747. De
Drost en vierentwintig etten wijzen de etten Abbinge, Marissen en Vos, samen met
landschrijver Beeltsnijder opnieuw als scheidsrechters, ten einde de partijen te verzoenen of
een scheiding aan te brengen: ‘Tusschen Wolter Wenninge, Jan Eisinge als hoofdmomber
over de minderjarige kinderen van Grote Willem Sassen, en Jan Unien op het Westeinde van
Schonebeek Impten ter eenre, en de gemene Bour van Suid- en Noordberge Verweerderen
ter andere sijden, hebbende Impten klagte geinstitueert, dat Verweerderen haar hadden
onderstaan in ’t voorjaar 1746 de boekweiten gruppen in het veen liggende ten noorden in
der Impten opgaande plaatsen in de Markte van Schonebeek op een eigenherige wijse in te
smijten, en vervolgens in het nasomer 1747 van de plaatsen van Wolter Wenninge en de
kinderen van Willem Grote Sassen eenige voeders boekweite te laten weghalen.
Contenderende Impten dat Gereqrden sullen worden gecondemneert dese attentaten kost
en schadeloos af te doen, en de schade door het een en ander geleden te refunderen cum
expensis.
De Gereqrden deden praesie den Impten objicieren dat Exceptie van cumulatie van actien,
om dat het libel soude continueren twe bijsondere actien en ook bijsondere personen. De
Impten contenderende tot rejectie deser ingediende exceptie allegeerden dat de actie alleen
soude wesen geinstitueert over gepleegde turbe van boekweiten gruppen in te smijten en
weghalen van boekweite.
Na rejectie deser ingediende Exceptie partien wijtlopigh gehoort, en haar hire inde
gerefereert to de dispuiten jongstleden lotting geventileert.
Wijsen Drost en Vierentwintigh Etten en Committeren de Heeren Etten R. Abbinge en Roelof
Marissen en G. Vos benevens de Landschrijver Q. Beeltsnijder om partien staande Lottingh
nader te horen, in der minne vereenigen sodoenlijk of anders bij uitsprake cum plena te
ontscheiden.’
(bron: Etstoel 14, deel 49, fol. 60v-61, Drents Archief)

Op 24 juni 1749 gaat de erfscheidingskwestie door voor Assessor en 24 Etten: ‘Tusschen


Wolter Wenninge, Jan Eijsinge als hoofdmomber over de minderjarige kinderen van Grote
Willem Sassen, en Jan Unien op het Westeinde van Schonebeek originele Impten ter eenre,
en de gemene Buer van Suid- en Noordberge origineele Verweerderen ter andere sijden.
Hebbende partien hire inde gerevideert van een uitsprake van Gecommitteerdens in dato
den 3 Decemb(er) 1748 tusschen partien cum plena over derselve marktscheidinge ergaan,
waar bij verstaan is, dat de linie uit de sogenaamde grafte tusschen die van Ermen en
Dalerveen sal worden opgeroijt tot aan de opgang het Gasthuis van Coevorden
toebehorende: dat van die roijinge na de kant van Schonebeek aan vijftig roeden sullen
worden afgemeten, en daar langs een linie getrocken, welke linie tusschen partien voor een
scheijdinge sal verstrecken, ten waare een van partien binnen twee jaren een ander vaste
scheijdinge zoude konnen bewijsen.
De Gemeene Bour van Suid en Noordbarge hebben praevie den originele Impten
geobjicieert de Exceptie van informele proceduire en praescriptie, dat wel haar Req(ues)t

14
binnen ses weken met Exhibituen hebben doen tekenen, en de jura revisionis geconsigneert,
maar daar van geen insinuatie aan de partie laten doen. Dat ook in plaatse van na Landregte
het Reqt ter eerster Regtdag volgens art. 71 2de B Landr(egt) om in Revisie geadmitteert te
worden te praesenteren, den Regtdag van den 14 Jan(uari) 1749 hadden laten passeren, en
het selve op den 26 Febr(uari) 1749 en dus wel agt weken na de exhibitie in te dienen. Dat
ook aan de originele Verweerderen insinuatie soude gedaan sijn eerst op den 4 Meert 1749
en dat het revis van den 3 Dec(ember) 1748 met den 14 Jan(uari) 1749 soude wesen
geëxpireert.
Hebbende de originele Impten praevie de originele Verweerderen geobjicieert de exceptie
non rite in ter positze revisionis: om dat voor jura revisionis maar hadden geconsigneert 15
g(u)ld(en). En ten opsigte van de exceptien haar door de originele Verweerderen geobjicieert
dat geen kennis van de Regtdagh hadden gehad.
Hebben Assessor en Vierentwintigh Etten de exceptie van de originele Verweerderen
geadmitteert, en voorts de decisie over de wedersijts exceptien van informele consignatie
gediffereert, de kosten ad finem litis reserverende.’
(bron: Etstoel 14, deel 49, fol. 157v-158, Drents Archief)

De gecommitteerden die in opdracht van de Assessor en 24 Etten ter plaatse een onderzoek
hebben moeten instellen naar de grensscheidingssituatie hebben behoorlijke kosten
gemaakt. De helft daarvan, zijnde 221 gulden 7 stuiver, is door Jan Poppen – waar ze
blijkbaar de getuigen hebben gehoord, en verder hebben overnacht, gegeten en gedronken
– in rekening gebracht aan de families Wenninge, Sassen, Uninge en Crusen, die zich
daartegen verzetten omdat het niet volgens de vereiste procedure zou zijn gedaan. Hierin
vangen ze echter bot want de Assessor en 24 Etten verklaren op 2 juli 1748 de pandkering
door Jan Poppen rechtmatig: ‘In saken van Jan Poppen tot Schonebeek pandeischer ter
eenre, en Wolter Wenningen, Talle de wed(uwe) van Evert Sassen voor haar selve en als
boedelhoudersche harer kinderen boedels, Jan Eijsinge als hoofdmomber over de
minderjarige kinderen van Grote Willems Sassen, Jan Unien en Jantien Unien voor haar en
als boedelhoudersche harer kinderen boedels en Hendrik Kruisen alle tot Schonebeek
Verweerderen ter andere sijden: hebbende deselve pandkeringe gedaan tegens den eisch
van 221 gulden 7 stuiver wegens de helfte der verteringe op de Commissie den 21, 22, 23
en 24 Apr: 1747 ten huise van den Impt gedaan. Gevende alhier voor reden van pandkeringe
dat de schulde niet bewesen waar, nog door Instrument, getuigen of keureed, en daarom
informeel geprocedeert: contenderende over sulks tot een goede pandkeringen cum
expensis.
Hebben Assessor en Vierentwintigh Etten de pandkeringe in waarden verklaart;
Condemnerende de pandeischer in de kosten. Committeren voorts de Heeren Etten R.
Abbinge en R. Segeringe beneffens de Landschrijver Q. Beeltsnijder om partien over dese
proceskosten en verteringe in der minne te vereenigen of anders het een en ander bij
uitsprake cum plena te begroten.’
(bron: Etstoel 14, deel 49, fol. 66, Drents Archief)

15
Op 7 juni 1749 worden door Roelof Haasken, scholtes te Coevorden, in aanwezigheid van
de getuigen Lucas Holthuis en Jan Deurink, ‘ter instantie van Jan Poppen op Schonebeek
onder Eede’ Gerrit Wildrik (70 jaar, niet verwant) en Jans Zwalve (47 jaar, niet verwant),
gasthuisvoogden te Coevorden gehoord over wat hun bekend is over het Gasthuisland dat
op Schoonebeek is gelegen. Het getuigenverhoor levert echter weinig informatie op. Ze
weten dat de gasthuislanden St. Andreas erve worden genoemd. Maar ze weten niets van
erfgrenzen, van eigendomspapieren of wie van 1470 tot 1662 gasthuisvoogden zijn geweest.
(bron: ws. Oud Archief Coevorden 1408-1814, Drents Archief)

Op 25 november 1749 dient er voor Drost en 24 Etten in de lotting van de Drentse Etstoel
een grensscheidingskwestie tussen de boeren van Zuid- en Noordbarge enerzijds, en Wolter
Wenninge, Jan Eijsinge (als hoofdmomber over de minderjarige kinderen van Grote Willem
Sassen) en Jan Uninge op het Westeinde van Schonebeek anderzijds. De discussie gaat
over de precieze positie van de scheidingslijn vanuit de Grafte (bij de Lugtenborg tussen Erm
en Dalerveen) naar het opgaande land dat het Gasthuis van Coevorden in Schoonebeek
heeft. De Gecommitteerden hebben op 3 december 1748 al een uitspraak in deze kwestie
gedaan en deze wordt door de Drost en 24 Etten in stand gehouden: ‘Saturni den 6
Decemb(er) Post Meridiem. Ingevolge interlocutie van Jongstleden Lotting wederom gehoort
de dispuiten tusschen de gemene Bour van Zuid- en Noordberge originele Verweerderen ter
eenre, en Wolter Wenninge, Jan Eijsinge als hoofdmomber over de minderjarige kinderen
van Grote Willem Sassen en Jan Unien op het Westeinde van Schonebeek originele Impten
ter andere zijden, hebbende de originele Verweerderen gerevideert van een uitsprake van
Gecommitteerdens in dato den 3 Decemb(er) 1748 tusschen partien cum plena over
derselven marktscheidinge ergaan, waar bij waar verstaan dat de linie uit de sogenaamde
grafte tusschen die van Ermen en Dalerveen sal worden opgeroijt tot aan de opgang het
Gasthuis van Coevorden toebehorende, dat van die roijinge na de kant van Schonebeek aan
vijftigh roeden sullen worden afgemeten en daar langs een linie getrocken, welke linie
tusschen partien voor een scheijdinge sal verstrecken, ten ware een van partien binnen twe
jaren een andere vaste scheidinge konde bewijsen.
De Revidenten versogten praevie condemnatie in de kosten tegens Gerevideerdens omdat
haar bewijs informeel hadden geinstitueert. Stellende voorts tot een fundament dat de Marke
van Suid- en Noordberge oorspronkelijk soude hebben gestrekt tot aan Schonebeek. Dat de
groenlanden gelegen aan de Bargerbeek van Revidenten souden wesen aangekoft, en tot,
of onder Barge verschat. Dat het ingelost veen ook uit de Markte van Barge souden wesen
geacquireert. En voorts ten possessoir dat voor ondenkelijke jaren de grond in quaestie
rustig en vredig hadden gepossideert, en alle actus possessionaris gepleegt. Contenderende
oversulks tot reformatie.
De Gerevideerdens contenderende tot confirmatie fundeerden haar in een gerust posses, so
van weijden van haar schapen als beesten, maar voornamentlijk van boekweiten. Dat ook
ten petitoir de limite tusschen partien soude moeten gaan met een regte linie uit de
sogenaamde Grafte bij Lugtenborg tusschen Ermen en Dalerveen voor een linijscheidinge
erkent. Dat ook de redelijkheit soude requireren dat sij so verre behoorden op te strecken als
hare nabuiren tegens Ermen.

16
Met wijderen ….inde. Kennen en verklaren Drost en 24 Etten en confirmeren de uitsprake a
qua(litate).’
(bron: Etstoel 14, deel 49, fol. 198v-199v, Drents Archief)

Op 9 mei 1750 verklaart Christiaan Wolter Emmen, scholtes van Emmen, Odoren en
Roswinkel, in aanwezigheid van de keurnoten Lubbert Mulders en Harm Egberds van
Schonebeek, dat voor hem verschenen is Doctor H:J: Carsten als volmacht van de
gezamenlijke marktgenoten van Suid- en Noord-Bargen, die verklaart dat er op 4 april 1750
een goorspraak is geweest in Sleen waarin hij een klacht heeft ingediend tegen Wolter
Wenninge op Schonebeek die ‘in de boekweijten tijt om 1749 uit der Clageren Marke vier
voeders boekweijten op een Eijgenheerige wijse weg te halen of laten weghalen sonder
daarote geregtigt te wesen’. Aan de schulte wordt gevraagd de tegenpartij de betreffende
rogtbrief met de bijlagen te bestuderen, de uitgenodigde getuigen te horen en te reageren.
Wolter Wenninge bestempelt de ‘verklaringen van getuigen Jan Poppen Geertjen Poppen
Jonge Jan Poppen als Parthijdig’. Als bijlagen worden diverse stukken ingebracht betrekking
hebbend op de periode 1476-1749.
Hierna zijn op straffe van meineed op 9 en 10 mei 1750 diverse getuigen opgeroepen om te
worden gehoord, die eerst hun ouderdom aangeven:
• Jan Paddinge in ‘t 49te jaar, heeft wel aan de 30 jaar te Ermen gewoont na zijn
gedagten
• Jan Poppen 77 jaar, heeft 45 jaar op Schonebeek gewoont
• Willem Ever(d)s 52 a 53 jaren, heeft bevorens 14 a 15 jaar op Schonebeek en nu
weer 3 jaren en drie jaar op Willem Segers goet te Westnes
gewoont waar toe behoorde waardeel in Barger marke
• Jan Geersen om de 50 jaar, heeft in het jaar 1709 op Schonebeek gewoont
heeft naderhant nu en van nog wel weer een jaar of meer op
Schonebeek gedient nu zedert 20 jaren als huissittende aldaar
gewoont
• Hendrik Prinsen om de 30 jaren, Prince kneght, heeft drie jaren op Schonebeek
gewoont
• Geertjen Poppen om de 38 jaren, heeft twee jaar op Dalerveen en de overige jaren
hares levens te Schonebeek verkeert
• Jonge Jan Poppen 23 jaren, heeft al sijn leven op Schonebeek gewoont
• Hendrik Bijleveld 41 jaren, meent wel 18 jaar op Schonebeek gewoont te hebben
• Geert Engberts 48 jaren, heeft op agt jaren na altoos op Schonebeek gewoont
• Wasse Vrielinge 36 jaar, heeft 17 jaar op Schonebeek gewoont
• Roelof Alberts out 22 a 23 jaar, Camp Albers soone, heeft doen een jaar 7 of 8
out was 3 jaar met Wolther Wennien gewoont en nu negen jaaren
te Erme, en twee jaar op den Ligtenborg doen van Wolther
Wennien afgekomen is
• Albert Uneken ruim 50 jaren, heeft voor ongeveer 25 jaar of langer drie jaar op
Schonebeek voor knegt gewoont met Jan Poppen, Scholten
Beerent en Jan Unien en het overige zijnes levens meesten tijt op
Dalerveen

17
• Willem Hakens in ‘t 16de jaar, Hendrik Hakens knegt, heeft in het vierde jaar op
Dalerveen gewoont
• Jan Kuilman 41 a 42 jaar, heeft agt jaar op Dalerveen en seven jaar tot
Westnes bij Willem Segers, die in Barger marke gewaardeelt is,
gewoont
• Harm Betting(e) out 50 jaren, heeft al sijn leven te Zuidbarge gewoont
• Jan Rabberds out ruim 40 jaren, heeft al sijn leven te Zuidbarge gewoont

Geen van allen zijn gegoed in de marke van Zuid- en Noordbarge, maar ze hebben wel
voldoende kennis van de situatie. Jan Poppen geeft aan dat hij op Schoonebeek landerijen
bezit afkomstig uit de Barger marke, die door zijn voorouders zijn aangekocht.
Alle getuigen geven aan dat ze Wolter Wenning van Schoonebeek kennen en dat hij op één
van de westelijk gelegen erven in Schoonebeek woont, die ten noorden tegen de marke van
Barge grenst. Verder melden ze dat ze weinig weten van de andere erven die tegen de
grensscheiding van de Barger marke aanliggen, behalve de vijf westelijke erven op
Schoonebeek die aan de marke van Erm grenzen. De meeste getuigen weten wel dat ten
oosten van de zeven erven nog een stuk veen ligt dat Gasthuisveen of Gasthuisland wordt
genoemd, dat het gasthuis te Coevorden toebehoort. Ten oosten daarvan zou een stuk veen
liggen, strekkend langs de dijk tot aan de maden en van de dijk te Schoonebeek lopend op
Korfsijls Rijte. Een aantal getuigen kent hier een stuk land – deels veenland, deels groenland
– en dat door Wennien en Sassen Boljeet wordt genoemd. Met de Korfsijls Rijte zijn de
getuigen minder bekend. Deze zou vóór het ingeloste veen langslopen, zover richting de
maden tot het in een sloot loopt en vervolgens naar de dijk. Een streng ervan loopt langs het
Gasthuisland en dan naar de kerkdijk, tussen de Boljeet en het Gasthuisland door. Hier
wordt het Landesloot genoemd.
De getuigen wordt gevraagd of zij weten dat boven de Korfsijls Rijte tussen de maden en het
Gasthuisveen twee stukken grond liggen, het zogenaamde ingeloste veen naast de maden
en het Korfsijlsveen tussen het ingeloste veen en het Gasthuisveen, en beide vanaf de
Korfsijls Rijte tot aan Barge steeds breder wordend. Een aantal getuigen bevestigt dit
(deels), maar de naam Korfsijlsveen is niet bekend. De vader van Wolther Wenninge en zijn
oom Jan Wenninge noemden dat alleen zo. Geertien Poppen zegt dat zij in oude brieven
heeft gelezen dat het Korfsijlsveen daar gelegen heeft, maar mogelijk maakte het onderdeel
uit van het ingeloste veen.
Door de marke van Zuid- en Noordbarge is er enig boekweitenland verhuurd aan de
getuigen Jan Cuilman en Albert Uneken, dat ten noorden van de grup ligt. Dit land heeft altijd
behoord tot de marke van Barge en daarover was nooit een probleem tot in de herfst van
1747. Jan Cuilman verklaart dat hij in winter 1746 van Luigje Stratinge drie akkers heeft
gekocht om uit te boekweiten. Deze heeft hij in mei 1747 ingezaaid, maar daarvan is in de
herfst 1747 de boekweit ervan afgehaald door Wennien en Sassen. Dit gehuurde veen ligt
een uur gaans van Schoonebeek richting Barge en vierhonderd treden ten noorden het dijkje
of de dwarsgrup, en ook verder dan waarover onlangs een kwestie was.
Verder is er een vraag of bekend is waar Boelingeland of Wenningen Venne ligt. Het laatste
is bekend en ligt boven de Wenninge akkers, noordwaarts opstrekkend en ten westen van
het Gasthuisveen. Wenninge Venne zou in oude documenten Boelingeland hebben geheten.

18
Enkele getuigen weten verder te melden dat het Boljeet land ligt tussen het Gasthuisland en
de maden en tegen de kerkdijk, noordwaarts opstrekkend tot aan het ingeloste veen of de
Korfsijls Rijte en daarboven het Korfsijlsveen wordt genoemd. De getuigen bevestigden dat
Ellen Plaatse het laatste oosterlijk gelegen erve op Schoonebeek is en dat de
Schoonebeeker marke bij de Ellenlaan begint en verder oostwaarts loopt. Jan Poppen meldt
aanvullend dat enkele particulieren nog maden ten oosten van Ellenlaan hebben liggen.
Jan Poppen verklaart dat Wolther Wenninge en Nije Willem Sassen bij hem thuis zijn
geweest met een hoeveelheid brieven om die te lezen, bestaande uit een aantal
huurcontracten en overdrachtsbrieven. Geertien Poppen heeft de documenten eveneens
gezien.
(bron: Archief marke Zuid- en Noordbarge, inv.nr. 3, Drents Archief)

Op 30 juni 1750 vindt er in Assen een lotting van de Etstoel plaats inzake de kwestie tussen
de Markgenoten van Suid- en Noordbarge enerzijds en Wolter Wenninge uit Schonebeek
anderzijds. Wenninge wordt ervan beschuldigd in de boekweitperiode van 1749 zonder
toestemming vier voeder boekweit uit de marke van Barge gehaald te hebben. Geëist wordt
het teruggeven van de vier voeders of een behoorlijke schadevergoeding. Het boekweit was
weggehaald van het veen van de markegenoten ‘en wel hoger op na Barge aan als de
westerlijke Schonebeker seven plaatsen tegens die van Ermen opschieten’. Dit veen zou niet
alleen haar eigendom zijn, maar zelfs tot aan de Schonebeker Kerkdijk, zoals uit brieven van
het ingeloste veen zou blijken, evenals uit een huurcedul van 1512 en 1581.
Wenninge geeft aan dat het voor hem niet uitmaakt of het veen in de Barger marke ligt,
omdat zijn familie het veen in 1470 had aangekocht van de klagers ‘so hoog, als het bruiken
wilden en konden’. Volgens een buurtuig van 1533 was het veen betaald, ze hadden het in
1589 al in rustig gebruik gehad, evenals in het jaar 1662. Het ging ook niet om het Korfsijls
veen, maar was hoger gelegen.
De markegenoten menen dat aan de aankoopbrief van 1470 geen waarde kan worden
gehecht omdat daarvan geen origineel of authentieke kopie bestaat ‘en derhalven niet hoger
als een Chartebel konnen valideren’. De aangeklaagde ‘hadden gehuurt het veen tusschen
Korfsijls en Boelinge land, ten suiden en noorden en de Kerkdijk ten oosten gelegen’.
Drost en 24 etten besluiten dat er een commissie wordt samengesteld die de partijen
staande de lotting moet horen, in der minne moet schikken of rapport uit te brengen. De
commissieleden zijn de etten R. Abbingh, R. Lamberts en Van der Feltz, evenals
landschrijver Z. Beeltsnijder.
(bron: Archief marke Zuid- en Noordbarge, inv.nr. 3, Drents Archief)

Bij de processtukken is een kaart gevoegd van de locale situatie, met als opschrift ‘Kaart van
Barger Veen’ en de volgende legenda: ‘De Letter A: is het veen, dat tans tusschen de van
Barge en Wolter Wennien in questie is ’t welk Wolter Wennien anspreekt uit hoofde van een
oude Koop Brief van den Jaere 1470; in t hogeduits is geschreven en door vertalinge van de
vrouw van Hindrik Crusen : dogter van de Koster van Schonebeek in de Nederduitse taal
overgeset : door de scholts Haasken maar dit selve veen is in den Jaere 1612 en later nog
door de van Barge verhuert geweest an de selve Wennien en Sassen: blijk daar van 4:
dijverse huersedels met nog een old rogt dat de volmagt van barge genaamt Egbert Cloeks.

19
kaart bij proces in 1749

20
Volgens der getuigen seggen de huere in de laaste sedels heeft verhoogt. Om redenen dat
de Schonebeker daar ook torf op souden graven.
B: is de scheidlinie : de uit de roienge tusschen de :7: huisen van Schonebeek en barge rooit
op : de noorder of 3de paal van t ingeloste veen : volgens de gegevene sententies : waar van
Wolter Wennien revideert.’
(bron: Archief marke Zuid- en Noordbarge, inv.nr. 3, Drents Archief)

Op 13 juli 1750 dient voor de Etstoel van Drenthe een kwestie tussen de markegenoten van
Zuidbarge en Noordbarge, als eisers enerzijds, en Wolter Wenninge te Schoonebeek, als
verweerder anderzijds. Wolter Wenninge zou onterecht boekweit hebben weggehaald van
een veengebied dat toebehoort aan de marke van Zuid- en Noordbarge. Wolter Wenninge is
het hier niet mee eens en verweert dat hij (i.c. zijn voorouders) in 1470 dit stuk veen heeft
gekocht. De markegenoten hebben het in zijn ogen over een ander stuk veengebied. De
laatsten zeggen dat Wolter Wenninge het van hen heeft gehuurd. Drost en vierentwintig
etten stellen in ieder geval de etten R. Abbingh, R. Lamberts en Van der Feltz aan om de
partijen nader over de kwestie te horen, een minnelijke schikking tot stand te brengen of
anders terug te rapporteren: ‘Lunae den 13 Julij Post Meridiem. In saken van de
Markgenoten van Suid- en Noordbarge Impten ter eenre, en Wolter Wenninge tot
Schonebeek Gereqrde ter ander sijden, hebbende Impten bij klagte geposeert dat Gereqrde
sig hadde onderstaan om in de boekwijten tijd 1749 uit der Impten markte vier voeders
boekweite op een eijgenherige wijse weg te halen, sonder dat daar toe geregtigt waren,
contenderende Impten dat Gereqde gecondemneert moge worden de gelibelleerde vier
voeders boekweite te moeten restitueren, of daar van behoorlijke vergoedinge te doen, tot
taxatie des Regts of van onpartijdigen, en sig inkomstig van diergelijke attentaten te
onthouden Cum Expensis. Tot erholdinge van dien allegerende dat Gereqrdens vier voeders
boekweite van Impten veen hadden weggehaalt, en wel hoger op na Berge aan, als de
westerlijke Schonebeker seven plaatsen tegens die van Ermen opschieten. Dat ook notoir de
boekweite uit Barger Markte waar gehaalt, en dat daarvan altijd in een rustige possessie
waren geweest. Dat niet alleen haar dit veen soude toekomen, maar selfs tot aan de
Schonebeker Kerkdijk so als uit de brieven van het ingeloste veen soude consteren.,
Mitsgaders uit een huircedul van den Jare 1512:1581.
De Gereqrdens contendeerden tot absolutie en deden allegeren, dat het haar evenveel
soude wesen of het quaestieuse veen in Barger Markte gelegen sij of niet, om dat
Gereqrdens in den Jare 1470 van Impten hadden aangekoft het veen in quaestie so hoog als
het bruiken wilden en konden, en volgens Bourtuig van den Jare 1533 betaalt, in den Jare
1589 al in een gerust posses geweest. Ook in den Jare 1662 in haar posses gemaintineert.
Dat dit veen niet soude wesen Corfsijls veen, maar hoger op gelegen, en derhalven der
Impten huircedulle haar niet soude obsteren.
De Impten repliceerden dat aan de aankoopsbrief van 1470 geen geloof konde gegeven
worden, om dat daar van geen originele brief of copia authentica vertoont konde worden, en
derhalven niet hoger als een chartebel konnen valideren. Dat Impten in een gerust posses
van dit veen souden wesen. Dat Gereqrden hadden gehuirt het veen tusschen Korfsijls en
Boelingeland ten Suiden en Noorden en de Kerkdijk ten Oosten gelegen.

21
De Gereqdens bij duplicq hare vorige middelen inhaererende wijsende Heeren Drost en
vierentwintigh Etten en committeren de Heeren Etten R. Abbingh, R. Lamberts en Van der
Feltz benevens de Landschrijver Q. Beeltsnijder om partien staande Lottingh nader te horen,
in der minnen vereenigen, so doenlijk of anders alhier rapport te doen.’
(bron: Etstoel 14, deel 49, fol. 240v-241, Drents Archief)

In dezelfde lotting gaan Wolter Wenninge en Talle weduwe van Evert Sassen de
tegenaanval in. Zij beschuldigen de gemeenschappelijke boeren van Zuid- en Noordbarge
ervan dat zij boekweit dat door Wolter Wenninge was gezaaid hebben weggehaald. Verder
hebben zij schapen van zowel Wolter Wenninge als Talle Sassen weggevoerd naar de
schutstal van Barge, en pas nadat Wenninge en Sassen schutgeld hebben betaald hebben
zij de beesten teruggekregen. Zij verzoeken de Etstoel om hun schadeloos te stellen in alle
geleden schade, door het teruggeven van de boekweit of een bedrag te vergoeden. En
verder de Barger boeren te veroordelen in alle gemaakte kosten, waaronder het terugbetalen
van het schutgeld. De Etstoel zet de benoemde etten ook met deze kwestie: ‘Tusschen
Wolter Wenninge en Talle de weduwe van Evert Sassen voor haar selfs en als
Boedelhoudster haarer kinderen boedel op Schonebeek klageren ter eenre, en de Gemeene
Boer van Zuid en Noordberge Beklaagdens ter andere zijden, dolerende klageren dat
Beklaagdens haar niet hadden ontsien in de maand Sept(ember) 1749 van het zogenaamde
aangekogte veen, waar van klageren en haare voorsaten t sedert ondenkelijke Jaren
Eijgenaren en in rustige possessie waren geweest, eenige boekweite door Wolter Wenninge
daar op gesaaijt eijgenherig weg te halen en vervoeren; Als mede de schapen van beide
klageren ter selver tijt na Zuidbarge ter schutstal hadden gebragt, waar over klageren om
haare schapen weder te bekomen schutgeld hadden moeten consigneren en alsins kosten
moeijte en schade lijden. Contenderende oversulks ten einde Beklaagdens gecondemneert
mogen worden voors(chreven) attentaten kost en schadeloos af te doen, mits de
weggehaalde boekweite te restitueren, of ter behoorlijke taxatie te vergoeden, ook het
geconsigneerde schutgeld te restitueren, mitsgaders alle kosten en schaden daar door
geleden aan klageren te vergoeden, en zig inkomstig van diergelijke attentaten onthouden
cum Expensis. De Impten hebben tot erholdinge van der selver conclusie haar gefundeert in
haar aankomstbrief van den Jare 1470 en daar op gevolgde langduirigh posses. Voorts
partien hine inde haar refererende tot de disputen in vorige proceduire wijtlopig gevoert.
Wijsen de Heeren Drost en 24 Etten en Committeren de Heeren Etten R. Abbingh, R.
Lamberts en Van der Feltz benevens de Landschrijver Q. Beeltsnijder om partien staande
Lottingh nader te horen in der minne vereenigen so doenlijk, of anders alhier rapport te
doen.’
(bron: Etstoel 14, deel 49, fol. 241, Drents Archief)

In de lotting van de Etstoel van 14 juli 1750 wordt teruggekomen op de kwestie, waarbij de
Etstoel beslist dat de vorige gecommitteerden wederom partijen moeten horen, een
minnelijke schikking tot stand moeten brengen of bij uitspraak een beslissing te nemen.
Blijkbaar is men er de vorige keer niet uitgekomen: ‘Martis den 14 Julij ante meridiem.
Gehoort het Rapport der Heeren Gecommitteerdens staande Lottingh gestelt in saken van
de Marktgenoten van Suid- en Noordberge ter eenre, en Wolter Wenninge en Sassen tot
Schonebeek verweerderen ter andere sijden quaestieus hinc inde over het weghalen van

22
boekweijte en het schutten der schapen. Wijsen de Heeren Drost en Vierentwintig Etten en
authoriseren de vorige Heeren Gecommitteerdens om partien staande Lottingh nader te
horen in der minne vereenigen so doenlijk, of anders bij uitsprake cum plena te ontscheiden.’
(bron: Etstoel 14, deel 49, fol. 242v, Drents Archief)

Gecommitteerde Marissen gaat in opdracht van drost A.C.B. van Heiden van 4 oktober 1753
over tot het uitzetten van de ‘Scheidlinien tusschen Zuidt en noord Barge @ Schonebeek ten
westen de Beek’: ‘Hebben wij Onderges: ingevolge uitsprake van Heeren Gecommitteerdens
uit den Loffelijken Etstoel in dato den 3 Dec: 1748 Tusschen Wolther Wennien en Jan Eijsen
als hooftmomber over de kinderen van Grote Willem Sassen en Jan Unien op het West
Einde van Schonebeek ter eenre, en de gemeene Buer van Zuid en Noord barge ter andere
zijde, in presentie van wederzijdse pharthien opgerooit de Linie uit de sogenaamde gragt
Tusschen de van Erm en dalerveen tot anden opgang van het veen so ant Gasthuis van
Coevorden is toebehorende, en van de Roienge na de kant van Schonebeek op gemeten
vijftig roeden en aldaar een paal gesettet als mede van daar ten westen in de Linie tusschen
de van Barge en Ermen van Gelijke 50 Roeden uit de linie van de Gragt na Schonebeek,
een paal gesettet tot een scheidlinie tusschen de van barge en seven westerlijke plaatsen of
boven gemelte personen op Schonebeek voors van de eerste gemelde paal van t
Gasthuisveen volgens uitsprake van den 15 Julij 1750, verlengt tot op de Noordelijkste hoek
van het ingeloste veen zijnde van de Corfsijls rijte van Schonebeek of an de 3de paal
tusschen het ingeloste veen ten Oosten en ten westen Wennien en Sassen welke Linie
ingevolge iterative sententien en uitspraken in zo verre voor een scheidslinie sal worden
gehouden. Actum Schonebeek den 18 Janu(ari) 1753. C. Marissen 1753.’
(bron: collectie Stokman uit privécollectie de heer G. Gommer te Vossebelt)

De kwestie blijft doorslepen want in de lotting van 19 juni 1753 van de Etstoel komt de zaak
weer op de rol. De discussie gaat nu over de grensscheiding. Op grond van een uitspraak
van 15 juli 1750 zijn grenspalen geplaatst, maar die zijn volgens Talle Sassen en Wolter
Wenninge niet correct geplaatst waardoor zij in het nadeel zijn. En wederom beslissen de
heren Drost en vierentwintig Etten dat er een commissie wordt ingesteld, die rapport moet
uitbrengen:
‘In saken van Talle de Weduwe van Eevert Sassen voor haar selfs en als boedelhoudersche
van haar kinderen boedel en Wolter Wenninge op Schonebeek Impten der eenre en die van
Suid en Noordberge Gereqrdens ter andere sijden. Hebben Impten geappelleert van een
outsprake van Gecommitteerdens in dato den 13 Januarij 1753, waar bij de scheydlinie van
het Gasthuis Land op het ingeloste veen is vastgesteld, waar door deselve vermeenen ten
hoogsten gegraveert te sijn, contenderende oversulks tot Reformatie van het Laudum a quo.
Ten dien eijnde voor reden van beswaar allegerende dat de gestelde Gecommitteerdens
alleen maar gecommitteert sijn geweest om de roijinge te maken ten gevolge uitsprake van
den 3 Dec(ember) 1718 en niet ten gevolge een uitsprake van den 15 Julij 1750 behalven
dat dese roijinge moeste gemaakt worden op de Noordelijkste hoek van het ongelost veen,
daar deselve op den 18 Jan(uari) 1753 gesteld is tot op de Noorderlijkste paal regtdraats
strijdig tegens de uitsprake van den 15 Julij 1750.
De Geappelleerdens daarentegen, dat de oproijinge geschied was conform de uitspraken
van den 3 December 1748 en den 15 Julij 1750 en waar toe de Ette Marissen en Elevelt ook

23
gecommitteert sijn geweest ingevolge appointemente van den 4 Oct(ober) 1752. Dat de
derde paal in effecte de Noorderlijkste hoek van het ingeloste veene sou sijn.
Met wijderen. Wijsen de Heeren Drost en vierentwintig Etten en committeren de Ette A.
Steenbargen uit Beijler Dingspil, De Ontfanger-Generaal W.C. Carsten uit Rolder Dingspil,
De Ette Willinge uit Noordenvelt, de Heer Gedeputeerde R.O. van den Clooster uit
Dieverder Dingspil, de H(ee)r Gedep(uteer)de C.S. Nijsingh uit het Oostermoer, benevens de
Landschrijver J. Kijmmel, in der minne vereinigen so doenlijk of anders alhier Rapport te
doen.’
(bron: Etstoel 14, deel 51, fol. 25-25v, Drents Archief)

In de lotting van de Etstoel van 19 juni 1753 wordt door de gecommitteerden ter vergadering
rapport uitgebracht over de kwestie van de scheidslijn van het Gasthuisland. Drost en 24
etten bevestigen de op 18 januari 1753 door de ette Marissen en landmeter Eleveld
gemaakte rooiing. Talle Sassen en Wolter Wenninge worden met dit besluit dus feitelijk in
het ongelijk gesteld: ‘Gehoort het Rapport der Heeren Gecommitteerdens staande
vergaderinge gestelt in saken van Talle de weduwe van Eevert Sassen voor haar selfs en als
boedelhoudersche haarer kinderen boedel, en Wolter Wenninge op Schonebeek Impten ter
eenre, en die van Suid- en Noordbarge Gereqrdens ter andere sijden, questieus in cas van
appel bij Impten ingestelt over een uitsprake van Heeren Gecommitteerdens in dato den 18
Jan(uarij) 1753 waar bij de scheijdlinie van het Gasthuis land op het ingeloste veen waar
vastgesteld kennen en verklaren de Heeren Drost en vierentwintigh Etten en confirmeren de
uitsprake of de roijinge door de Ette Marissen en de Landmeeter Eleveld gemaakt den 18
Jan(uarij) 1753.’
(bron: Etstoel 14, deel 51, fol. 31v, Drents Archief)

Op 18 maart 1755 renvoijeren Ridderschap en Eigenerfden het request van Sasse Luigies,
Albert ten Pat, Jan ten Pat en Meine Luigies op den Pathuis aan de ordinaris commissaris
van Justitie. Zij verzochten Ridderschap en Eigenerfden aan die van Dalerveen en aan de
ene persoon uit Schoonebeek te bevelen de door hen aangelegde scheidingsloot weg te
halen en de grens met palen aan te geven, omdat de verzoekers door de sloot wateroverlast
krijgen: ‘Op de Requeste van Sasse Luigies, Albert ten Pat, Jan ten Pat en Meine Luigies op
den Pathuis, vertonende, dat voor ongeveer twintig Jaren geleden, die van Dalerveen en een
van Schonebeek een scheijdinge tusschen Dalerveen en Schonebeek hadden gemaakt met
een Sloot het welk tot merkelijke schade en nadeel van Remons(tran)ten soude strekken,
dewijl daar door niet alleen de winters, maar ook zomers bij hoogwater haar saaij en
hooijland overstroomt zoude worden, vermits geen afleidinge van dat water zouden hebben,
en ook voorheen daar nooijt geen waterloop waar geweest: weshalven versogten, dat die
van Dalerveen en de eene van Schonebeek, mogte worden geordonneert, om gemelde sloot
en waterloop, wederom te moeten indammen en dat hare scheijdinge door palen en baken
mogten reguleren.
Hebben de Heeren Ridderschap en Eijgenerfden dat versoek gerenvoijeerd ande ordinaris
cou(missari)s van Justitie.’
(bron: Resoluties Ridderschap en Eigenerfden van Drenthe, XII, fol. 176vo-33, Drents
Archief)

24
Een slepende rechtszaak over de grens ten oosten van de
Bargerbeek 1807-1847
Op 18 september 1782 brengt F.A. Rijnart, gerigtsdienaar en pander, tijdens de vergadering
van de Buren van Schonebeek aan hen een kennisgeving over opgesteld door de
Marktgenoten van Zuid- en Noordbarge. De laatsten geven de eersten te kennen ‘om het
sogenaamde Kulenveen en Trindeveen gelegen an de oost en westkant van de Beeke,
tusschen Zuidbarge en Schonebeek voor soo verre in de markte van Zuid- en Noordbarge is
leggende, niet meer te beboekweiten bearbeiden ofte gans wederregtelijk te gebruiken, maar
het gemelde veen voor die van Zuid- en Noordbarge over te laten, sonder sig inkomstig aan
het eigenkerig beboekweiten, bearbeiden of gebruiken van het selve schuldig te maken ofte
andersints daarover te disponeren als wanneer de gemene Boer van Zuid- en Noordbarge
genoodsaakt sullen sijn, daartegens sodanige regtsmiddelen in ’t werk te stellen als deselve
sullen nodig oordelen, en ’t regt hun an de handt geevt.’
(bron: Archief Marke Zuid- en Noordbarge, inv.nr. 5, Drents Archief)

De conclusie van de jarenlange lopende kwestie is dat de grensscheiding tussen de marke


van Schoonebeek en die van Noord- en Zuidbarge voor het gebied ten westen van de
Bargerbeek – ofwel ter hoogte van het Westersebos – definitief was geworden. Maar toen
moest nog de discussie worden gevoerd over het enorm uitgestrekte gebied ten oosten van
de Bargerbeek tot aan de huidige Duitse grens.
De Schoonebeekers zeggen op 4 februari 1807 dat de grensscheiding als volgt loopt:
‘wanneer men de Westelijke plaatsen van Schonebeek, die aan de westkant van de
zoogenaamde Barger Beeke gelegen zijn, en over welke grenzen thans geen verschil is,
uitzonderd begint bij de Schonebeeker Kerk-dijk, ter plaatse alwaar de Barger Beeke door
gemelde Kerk-dijk loopt, en vandaar langs die Beeke noord oostwaards opschiet tot op het
punt, alwaar de Beek zich in twee arms verdeelt, zijnde min of meer vijftien honderd
Drentsche geömetrische Roeden van de Kerk’dijk, vervolgens langs de oostersche arm |:
gemeenlijk de Sikken Streng genaamt :| tot zoo verre dezelve in het veen te niete loopt, en
vandaar in een regte linie, ongeveer midden door het zoogenaamde Zwarte Water, tot op de
Munsterse scheiding, ruim twee duizend Drentsche Geömetrische Roeden, ten Noorden
boven Hekmans Boë.’
De rechters wordt nog meegegeven: ‘Dat Schonebeek en Zuid en Noordbarge door zeer
uitgestrekte en bijna ontoegankelijke Veenen en Moerassen van elkanderen geschieden
worden. Dat de wederzijdsche Marktgenoten, ieder van zijne kant, die veenen met
Boekweiten, heiden en weiden, onbespiert en onverhinderd gebruiken zoo verre zij maar
naar het veen in kunnen komen, zonder dat ze elkanderen noch ontmoeten.
Dat de verweerders zulks niet alleen hebben gedaan boven hunne zaaiakkers, of
opstrekkende plaatsen, maar ook in de onderscheidene Boer-Markte, die ten oosten van de
Ellen laan begint, en zich vervolgens oostwaards uitstrekt tot aan Munsterland, zoo als
voldoende bij getuigen zal kunnen bewesen worden. En dat de Marktgenooten van Zuid en
Noordbarge van hunne kant nooit verder zuidwaards op hebben geweid, dan tot aan de
Sikkinge Streng blijkt uit hunne eigene voordragt’.
De kwestie loopt dus van af de Bargerbeek tot aan Munsterland en niet alleen vanaf de
Ellenlaan, zoals de eisers beweren.

25
Op 28 december 1811 tekende A: Keetelaar uit Hoogeveen een kaart in opdracht van de
Barger boeren over het omstreden gebied. Hij schreef hierop de tekst: ‘Certificere ik
ondergeschreven ter Instantie der Edelen Veen Eijgenaren van de Noord en Zuid Berger
Markte gemeten en gecaarteerd te hebben de Limiten ten Oosten, Zuidwesten en Westen,
der selver Markte, als meeden de groenlanden langs de Berger Beeke, en verscheidene
oude en nieuwen Boekwijten Slagen en Akkeren, zoals mij dezelve door de volmagten Jan
Hovinge en Lute Frielink van Noord en Hendrik Sikken van SuidBerge zijn aangeweezen en
wel bij zonder eenigen oude boekwijten akkers ten zuiden de Barger Beek en welke volgens
mede contest van Hendrik Eijssen tot den Diphoorn van hooren zeggen door zijn bestevader
als geweesen Beestehoeder van Barge en de verdere oosterlijke volgens zijn bewustheid als
meede door bewustheid van Harm Lubbers tot Erm in voorige of oude tijden zouden
beboekwijt zijn. Dan nog verscheidene slagen Boekwijten akkers zo aan de Ellen als Zwarte
Beeke als meede boven of wel ten Noorden de Boon en Menneweg van de Zwarte Beeke tot
Hekmans Boen. Voorts de Plaatsen of Erven van die van Schonebeek ten Noorden de
Kerkdijk zoals mij deselve door Hendrik Gerrits en Wed. Jan Keen tot Schonebeek zijn
benoemt en aangewezen. Alles Breeder ter Caarte te zien en bij ‘t Renvooij te vinden.’
(bron: voormalige collectie J. Meppelink te Schoonebeek)

detail van de kaart van de scheiding Barger en Schoonebeeker marke, Keetelaar 1811

De kaart geeft in detail weer – althans in de visie van de Barger boeren – hoe de situatie
ervoor staat. Aan de linkeronderzijde van de kaart is een renvoi opgenomen met een
uitgebreide uitleg:

A. ‘t GasthuijsLand
B. ‘t Veen welk na ‘t zeggen van Sassen en Wenninge van de Berger Boeren zoude
zijn gekogt
C. Het Ingeloste veen
D. Turf Veen door die van Berge aan eenige van Schonebeek verkogt

26
E. BoekwijtenLand door de Berger Marktgenoten aan eenigen van Schonebeek
verpagt
F. Twee Nieuw Bereide Boekwijten Akkers door Ber. Hendericks bewerkt
G. Oude Akkers welke door de BeesteHoeders van Berge zouden bearbeidet en
beboekwijt zijn
H. ‘t Nieuw Aangelegt Boekwijten Land van Hendrik Poppen welken gruppen door die
van Berge zouden zijn ingesmeten
IIIII. Nieuwe aangelegde stukken BoekwijtenLand welke gruppen meede door die van
Berge zouden zijn ingesmeten
K. Nieuw Slag BoekwijtenLand ten oosten Ellen Beeke welke beboekwijt wordt
L. Plaats waar van de verhuiringen door die van Berge in 1809 is geschied
M. Ongeveer de Plaats alwaar de schapen van Schonebeek door de Berger
Marktgenoten in den Jaare 1748 zouden geschut zijn
NNN. Plaatsen aan de Barger Beeke daar sommigen van Schoonebeek kragt huiringen
van die van ZuidBerge hunne Beesten weijden
O. Ellen Laan
PPPP. Plaatsen alwaar na aanduidingen op de Caarte volgens opgave van Geert Rutgers
tot Emmen en Gerrit Maneschein tot Westenesch door die van Berge hunne
Beesten en Schapen onverhinderd zijn geweid
QQQQ. Plaatsen waar Casper woonende tusschen het Zwarte en Hebelder Meer kragt
huiringe van die van Barger bij het Zwarte Meer en op den Berger Runde de
Beesten weide en hooijde.

1. Hendrik Gommers
2. Lubbert Hanneken
3. Willem Lamberts
4. Egbert Koops
5. Willem Lamberts
6. Egbert Unie, Hendrik Poppen, Jan Poppen
7. Berent Klaas
8. Jan Poppen
9. Hindrik Poppen
10. Geert Eijssen
11. Warse Meppeling
12. Mulders
13. Hendrik Klaassen
14. Engbert Wolbers
15. Jan Wolbers
16. Jan Scholten of Prinsen
17. Manny Veen
18. Coop Tallen
19. Willems
20. Roelof Volkers en Albert Ellen
21. Maaten Veen

27
22. Maags of Geert van Ingen
23. Lefert Hekmans
24. Jan Hulties
25. Engbert Cooops
26. Berent Klaas
27. Hendrik Gielders
28. Roelof Volkers
29. Albert Ellen
30. Hendrik Ellen
31. Jan Ellen

Op de kaart is aan de bovenzijde een west-oost-gerichte lijn ingetekend met de tekst:


‘gevraagde scheiding door die van Schoonebeek’. En aan de onderzijde een paralelle lijn
met de tekst: ‘gevraagde scheiding door die van Zuid en Noord Bergen’. De Barger boeren
hebben de door hun gevraagde grenslijn ongeveer één kilometer ten noorden van de
zogenaamde Menneweg – de huidige Europaweg – gelegd. De werkelijkheid is voor hun
ongunstiger uitgepakt, want de grens komt te liggen ter hoogte van de door de
Schoonebeeker boeren gevraagde scheiding. Om de kaart beter te kunnen bestuderen is
deze hierna in drie delen gesplitst.
Toen de landmeters van het kadaster in 1816 voor het eerst in het gebied van Schoonebeek
langskwamen, was de grens tussen Zuid- en Noordbarge enerzijds en Schoonebeek
anderzijds nog steeds omstreden. De markegenoten van Zuid- en Noordbarge verzetten zich
tegen de bevindingen van de landmeters en spanden een proces aan. Diverse
processtukken gaan over en weer gedurende vele jaren. Op 18 februari 1819 worden door
mr. G. Vos en mr. Tonckens, procureurs namens de Marktgenoten van Schoonebeek,
diverse onafhankelijke getuigen gehoord:

• Jan Engbers, wonende op de Haar in de gemeente Dalen, oud 46 jaar, van beroep
landbouwer. Hij geeft aan dat hij niet weet van het bestaan van een limietscheiding
tussen de Bargen en de zeven oostelijke Erven van Schoonebeek. Hij weet dat er
tussen de Bargen en Schoonebeek veel veen ligt, waarin zich ontoegankelijke
moerassen bevinden. Dat aan de oostkant van de beek de marktgenoten van Zuid- en
Noordbarge en Schoonebeek met boekweiten, heiden en weiden elkaar ontmoeten,
maar dat tussen beide nog veel veen ligt. ‘En voorts dat het wel meer dan dertien Jaar
geleden was, dat hij voor de bewoners van Heemkers de schapen aan de oostkant en
zuidkant van Sikkenstrang tot in het veen zoo ver met de schapen komen konde, had
gehoed’ zonder dat hij door iemand werd gehinderd, zelfs door de streng heen. ‘Dat hij
aan de oostkant van Ellenbeek boven de Boen over meer dan twintig Jaren voorleden
voor Claas Gerding de beesten had gehoed, zoo ver als met dezelve naar het Veen
konde en komen, zonder daarin verhinderd te worden, zijnde wel een half uur boven den
Boen.’

28
29
30
31
Hij weet ook niet of de markte van Schoonebeek voor een gedeelte gescheiden of voor
een gedeelte ongescheiden is. Hij weet wel dat de plaatsen op Schoonebeek
opstrekkende Erven zijn. Hij weet dat er ‘Schlagen’ worden toegedeeld, waarop die van
Schoonebeek dan boekweiten. En dat de Schoonebeekers boven hun zaaiakkers zoo
veel in het veen hebben opgeboekweit als zij maar wilden.
Op de vraag of hij weet dat het groen ter weerszijden van de Bargerbeek door de
markegenoten van Barge aan sommigen van Schoonebeek is verhuurd, antwoord Jan
Engbers ‘dat Claas Oule of de bewoners van dat Erve daar wel eens van die van Barge
boven de hooystukken groen gehuurd hebben, zonder te kunnen zeggen of dat groen
aan de oost of westkant van de Beek gelegen was.’ Daarop wordt gevraagd ‘of de
bezitters van Claas Oule gelegen in het Middendorp te Schoonebeek bijlangs de
bezaijde akkers van dat Erve het Vee naar het groen opdreven’. Hierop antwoordt Jan
Engbers bevestigend.
• Berend Eisen, landbouwer wonende te Dalerveen, oud 83 jaren. Ook hij weet niet van
het bestaan van een limietscheiding, maar wel dat er een proces over wordt gevoerd.
Hem is ook niet bekend dat de Sikkenstrang de scheiding tussen beide marken zou zijn,
maar wel dat de Schoonebeekers ten zuiden van deze strang en de Bargers ten
noorden ervan opboekweiten zonder elkaar tegen te komen omdat er tussen hen nog
ontoegankelijke moerassen lagen. Zo lang hij het zich kan herinneren de
Schoonebekers ten zuiden van de strang altijd ongehinderd hebben geboekweit en
geweid en ‘ook boven de Boeen zoo veer maar konden komen met schapen en biesten’
zonder hinder van die van Zuid- en Noordbarge. Dat tussen de Bargerbeek en Ellenbeek
ieder zijn gescheiden opstrekkende erven heeft, en dat de oostkant van de Ellenbeek
ongescheiden is. Maar dat wel aan elkaar slagen om te boekweiten worden
toegeslagen. De opstrekkende erven strekken zich uit tot aan de markte van Barge.
Berend Eisen is niet op de hoogte van verhuur door de Barger boeren aan de
Schoonebekers van groen langs de Bargerbeek.
• Hendrik Luchies, landbouwer wonende op de Loo onder Dalen, oud 65 jaar. Hij kent de
limietscheiding niet. ‘Dat hij 38 Jaren van Schoonebeek met er woon van daan is
geweest en voor dien tijd negen Jaren bij onderscheidene boeren als knegt te hebben
gewoond’. Hij weet dat die van Schoonebeek zo wel boven de zaayakkers als de Boeën
richting Zuidbarge met heiden, weiden en boekweiten zoo ver als ieder verkoos geweid
en gewerkt hebben zonder te zijn gehinderd.
• Harm van Engen, timmerman te Schoonebeek, oud 50 jaar. Ook hij kent de
limietscheiding niet. Hij is meer dan dertig jaar timmerman geweest en dat hij in al die tijd
nooit van enige hinder voor de Schoonebeekers had gehoord in het beboekweiten,
heiden en weiden.
• Mense Rotmensen, landbouwer te Schoonebeek, oud om de 70 jaren. Niet bekend met
een limietscheiding en voor zover hem bekend zijn de Schoonebeekers nooit gehinderd
bij het boekweiten, heiden en weiden. Op de vraag of het hem bekend is dat het groen
boven de begraven hooilanden zo wel aan de oost- als westkant van de Bargerbeek
door die van Barge aan sommige Schoonebeekers werd verhuurd en zo ja, of dan de
opdrijving door de huurders gebeurd is boven de zaaijakkers of langs de Kerkdijk, kon

32
Mense Rotmensen niet anders antwoorden dat hij wel had gehoord dat er sommigen op
het gevraagde weiden, maar niet of dat ook aan beide zijden van de beek was.
• Geert van Engen, keuterboer te Schoonebeek, oud rijkelijk zestig Jaren. Ook hij weet
niet van het bestaan van een limietschieding. Wel weet dat niemand van Schoonebeek
ooit is gehinderd, ‘gelijk hij zelf toen nog boer was, ook veel al daar geweid had met
schapen en beesten zoo ver maar konde, zonder eenigsints daarin gestoord te zijn.’ Hij
heeft wel gehoord dat de boeren van Schoonebeek groengrond langs de Bargerbeek
huurden van de Barger boeren, maar dat hij niet kan zeggen of de gronden ten oosten of
ten westen van de beek lagen.
(bron: Archief Marke Zuid- en Noordbarge, inv.nr. 7, Drents Archief)

Op 4 mei 1819 wordt gemeld dat er geen discussie tussen partijen bestaat over de scheiding
ten westen van de Bargerbeek. De rechter heeft een fundament genomen ‘hetzelve
gevonden heeft in de rooying van de zoogenaamde Ligtenburgs Gragt tot op de hoogte van
de opgang van het Gasthuis land vijftig roeden zuidwaards ingetrokken’, hetgeen door beide
partijen als vaste scheiding is geaccepteerd.
‘Verstaan dat deze Linie als aanwijzing genomen zal worden doorgetrokken tot op het
midden vande zoogenaamde Bargerbeek alwaar het westelijk punt der tot dus ver
kwestieuse marktscheiding zal beginnen. Dat voorst van daar in dezelve rooying deze linie
zal worden verlengt tot op de territoriale scheiding tusschen het Koninkrijk Hanover en de
Nederlanden.’ Om verdere discussies te voorkomen ‘zal op het punt inde Bargerbeek, waar
de marktscheiding in voegen voorschreven begint, een merksteen’ ten overstaan van een
beëdigd landmeter zal worden geplaatst. En ook eentje ter plaatse van het einde van de
marktscheiding aan de territoriale linie, alsmede eentje halverwege beide.
(bron: Archief Marke Zuid- en Noordbarge, inv.nr. 6, Drents Archief)

Op 17 augustus 1822 werd de hiervoor genoemde scheiding blijkbaar als voorlopige grens
bepaald, maar er was definitief nog niets vastgelegd. Want bij de grensbepaling van de
gemeente Dalen in 1827 – waaronder Schoonebeek tot 1884 ressorteerde – werd als tijdelijk
compromis een rechte lijn naar de rijksgrens getrokken. Op 1 oktober 1827 werd door de
landmeter van het Kadaster in Drenthe een proces-verbaal opgemaakt van de grensbepaling
van het grondgebied van de gemeente Emmen. In artikel 3 wordt de grens met de gemeente
Dalen voorlopig vastgelegd: ‘Bij voornoemd provisioneel punt gekomen hebben wij volgens
opgave der Heeren Burgemeesteren van de gemeentens Dalen en Emmen bevonden dat de
provisioneele scheiding geformeerd wordt door eene regte lijn loopende in eene oostelijke
westelijke rigting tot op een punt het gasthuis veen. Van dit punt in dezelfde oostelijke
westelijke rigting tot op een paal, verder van deeze paal door een gruppel in eene
Noordelijke rigting tot op een paal, alwaar zich de gemeente Dalen ten zuiden de gemeente
Sleen ten oosten noorden en de gemeente Emmen ten westen oosten zich vereenigen.
Bovengenoemde scheiding zij provisioneel aangenomen, dewijl de beide markten aan deeze
scheiding grenzende over dezelve procederen. De regte lijn van af het gasthuis veen, heeft
zijn oorsprong uit de verlengde rooying van een gragte genaamd de Ligtenberger gragt, en
de paal bij het gasthuisveen tot tegen het Hanoversch grondgebied, alwaar het op eene
lengte van vier duizend twee honderd negen en zestig Ellen, vanaf de Steen No 3 in de
rooying of territoriaale linie naar Hekmans boe invalt.’

33
(bron: Oud Archief gemeente Emmen 1811-1917, inv.nr. 0281, gemeentearchief Emmen)

‘Figuratieve Schets der Omstrekslijn tusschen de Gemeente Emmen en die van Dalen Art. 3
van het Proces Verbaal’

In het markeboek van Zuid- en Noordbarge – dat de periode van 1831 tot en met 1893
beslaat – kunnen we vanaf 1835 de juridische procedure volgen die de Barger boeren tegen
de Schoonebeekers voerden. Namens de Barger boeren was één van de volmachten Lucas
Rabbers uit Zuidbarge, die van 1836 tot en met 1845 bij de onderhandelingen betrokken
was. De uitgaven die hij als volmacht heeft gedaan zijn vastgelegd in een kasboek dat hij
heeft bijgehouden. In het bijlagenboek is de volledige tekst opgenomen van zowel het
markeboek als het kasboek van Rabbers. We lezen o.a. dat op 13 juni 1836 aan de
landmeter W. van der Vegt opdracht is gegeven voor het tekenen van een kaart inzake de
kwestie een bedrag van ƒ 150,00 betaald. Deze kaart is bewaard gebleven.

34
detail van de kaart van de scheiding Barger en Schoonebeeker marke, Van der Vegt 1837
(bron: voormalige collectie J. Meppelink te Schoonebeek)

De definitieve beslissing kwam pas tien jaar na het vaststellen van de tijdelijke
grensscheiding. Op 29 augustus 1837 stellen de marktgenoten van Zuid en Noord Barge
voor de Regtbank van Eersten aanleg zitting houdende te Assen een zaak in tegen de de
marktgenoten van Schoonebeek. Meer dan ƒ 1.000 werd door de marke van Barge betaalt
aan advocaat G. Kniphorst te Assen voor zijn werk en dat van diverse deskundigen.
De kwestie komt uiteindelijk terecht voor het Hoog Geregtshof te ’s Gravenhage die op 18
mei 1838 een beslissing neemt. Ten aanzien van de grensscheiding tussen de markten
wordt het volgende besloten: ‘Dat de Scheiding tusschen de Markte van Noord en Zuidbarge
ter Eenre ende de Markte van Schoonebeek ter andere zijde zal beginnen aan de oostzijde
van de Bargerbeeke uit het punt D. Zuidoostwaarts oploopende tot in de Ellen Zwette op de
kaart gemerkt met de Letter B maar daarin eene oostelijke rigting tot aande grensscheiding
van het Koningrijk der Nederlanden met dat aan Hanover, gemerkt met de letter C zoo als
die lijn nader bij het rapport is bepaald geworden uit den noordzijdschen Kerkdijk langs de
oostelijk Zwet van de Pastorij met eene lengte op de kaart aangewezen met de letter A.
vervolgens mede uit den Kerkdijk langs de EllenZwette met een lengte van Een Duizend drie
honderd en tachtig ellen op de kaart aangeduid met de letter B en daarna van af den nieuwe
Schoonebeekerdijk of weg langs de scheiding van het Koningrijk Hanover met eene lengte
van Een duizend een Honderdvijftig ellen tot aan het punt C en dat op het terrein door de
Kaart aangewezen worden daargestelde zigtbare scheidteekenen door een of meerdere
deskundigen daartoe door de Regtbank van eersten aanleg te Assen ambtshalve te
benoemen.’

35
Op 3 september 1842 brengt Peter Kamp, deurwaarder bij de rechtbank te Assen, op
verzoek van de marktgenoten van Zuid- en Noordbarge over de uitkomst van het proces de
bekendgeving uit aan ‘natenoemen eigenaren en bezitters of verkrijgers van gronden welke
vroeger hebben behoord of als nog behooren tot het marktgenootschap van Schoonebeek
gemeente Dalen’, zijnde Hendrik Gommers, Lubberta Wilms weduwe Willem Lamberts, Jan
Harm Holties, Jan Unie, Hendrik Klaassen, Jan van Engen, Jan Anholt met eene vrouw
welke zich deszelfs huisvrouw noemde, Jan Eisen, Lubbert Mulder, Jan Hekman, Hendrik
Gijlers, Berend Hendrik Roth, Berend Klaassen, Jan Gerding, de gezamenlijke Erfgenamen
van wijlen Egbert Gerding, Berend Borgman, Roelof Koops te Nieuw-Schoonebeek, Derk
Hinnen, Geert Herberts te Nieuw-Schoonebeek en Jan Jurjen Borgman te Nieuw-
Schoonebeek.

Van der Vegt wordt wederom ingeschakeld, in dit geval voor het maken van de scheiding en
voor het tekenen van een kaart. En op 5 juni 1842 krijgen wordt ƒ 11,25 betaald aan ‘D.
Veldkamp en J. Minkjan voor t graven van de scheiding Westert boven Schoonebeek’. Ruim
een jaar later wordt de zogenaamde Schuinegrup als grensscheiding gegraven voor ƒ 1,61:
‘aan D. Veltkamp een rekentje voor het graven van de Schuinsche grup betaald’.
De drie Podagristen schrijven in 1842 over de grensproblematie: ‘Zuid-Barge’s veenen palen
onmiddellijk aan die van Schoonebeek. Tusschen deze beide plaatsjes is sedert de dertig
laatste jaren een pleitgeding hangende geweest, dat èn om deszelfs langen duur, èn om de
ontelbare daaruit geborene protokollen, akten en dergelijke, inderdaad den naam van
monsterproces verdient te voeren. De cardo quaestionis was ’t punt van grensscheiding
tusschen de beide dorpen, - zeker geen onbelangrijk verschil; want de limiet moest door de
straksgenoemde veenen worden getrokken’.
Er werd dus in 1838 een beslissing genomen over de grens, maar deze werd herzien in
1845. Zelfs in de landelijke pers werd aandacht besteed aan het einde rondom de geschillen
over de grensscheiding, zoals blijkt uit het Utrechtsche provinciale en stads-courant:

36
`
Utrechtsche provinciale en stads-courant nr. 128 van 24 oktober 1845

De partijen schikten zich naar deze laatste uitspraak die bij Koninklijk Besluit van 17 mei
1847 wettelijk werd vastgelegd. De gemeente Emmen kreeg er een fors stuk grond bij. Het
perceel gemeente Emmen sectie D 2338 ter grootte van 12.310 ha 96 are 20 ca is vergroot
met de percelen gemeente Dalen (Schoonebeek) sectie F nummers 213, 251 en 1619 en
sectie G nummer 604. De markegenoten van Noord- en Zuidbarge kregen het nieuw
ontstane perceel gemeente Emmen sectie D nummer 2379 op naam met een grootte van
14.359 ha 53 are 80 ca.
Na de definitieve uitspraak duurde het nog heel wat jaren voordat de laatste
grensscheidingen waren aangebracht, zoals blijkt uit het Barger markeboek. Op 25 mei 1845
wordt ƒ 2,50 betaald voor het graven van een scheidsloot en op 13 september 1845 nog
eens ƒ 3,00. Op 28 oktober 1845 ontvangt Gerrit Gerrits ƒ 20,575 ‘voor ’t maken van de
scheiding’. En op 6 juni 1847 ontvangt Jan Minkjan ƒ 0,60 ‘voor een dag arbeiden in de
schuin grup’. En op 14 december ontvangen diverse mensen geld voor het maken van
scheidsloten: G.H. Wubbels te Nieuw-Schoonebeek ƒ 2,03, Berent Alfers ƒ 2,35, Zommer

37
ƒ 0,70, Kemker ƒ 0,78, G. Harbers ƒ 1,18, J.H. Wubbels ƒ 1,18, Jan Berent Bulle ƒ 0,78 en
J.H. Hultershinken ƒ 0,78. Op 22 mei 1848 wordt ƒ 0,80 betaald aan ‘Jan Harm Lambers van
Nieuw Schonebeek voor het maken van een grup de scheit’. En op 13 december 1850 een
bedrag van ƒ 12,55 aan ‘J: Stokman voor de scheidsteenen voor onkosten van dezelve te
Schoonb(eek) betaald’. Op 23 januari 1852 wordt er nog ƒ 1,00 betaald voor het uitgraven
van een stuk uit de scheidsloot tussen Barge en Schoonebeek. Al met al nog geen honderd
gulden om de grenzen fysiek duidelijk te maken, terwijl de proceskosten in de duizenden
guldens hebben belopen. De advocatuur heeft er wel bij gevaren.
(bron: Markeboek van Zuid- en Noordbarge 1831-1893; Archief van de marke Zuid- en
Noordbarge, inv.nr. 9, Drents Archief)

Nu er duidelijkheid was over wie de woeste gronden toebehoorde lieten de Zuid- en


Noordbarger boeren er ook geen gras over groeien. Op 30 december 1845 en 2, 16 en 20
januari 1846 plaatsten zij in de Drentsche Courant een aankondiging van de openbare
verkoop van ongeveer 5.000 hectare veen en ondergrond in de markte van Zuid- en
Noordbarge, dat als één perceel werd aangeboden opgesloten tussen Oud- en Nieuw-
Schoonebeek, Dalen, Sleen, het koninkrijk Hannover en de marke van Zuid- en Noordbarge:

Drentsche Courant 2 januari 1846, nr. 1

38
39
Op 21 oktober 1850 wordt te Amsterdam de Drentsche Landontginning Maatschappij
opgericht door een zestal Amsterdamse ondernemers: H. Meinesz, Gregorius Cruijs Czn., H.
van Beeck Vollenhoven, P.C. Stadnitski, J.P.A. van Wickevoort Crommelin en A. van Geuns.
Zij kopen op 28 juni 1851 voor ƒ 120.000 van de markegenoten van Zuid- en Noordbarge
een groot veengebied ter omvang van 2.256 ha 32 are 85 ca, dat de naam Amsterdamsche
Veld kreeg. Maar blijkbaar is daarna er toch nog een discussie over de grenzen betreffende
een deel van dit gebied, met name daar waar het de zogenaamde Schoonebeeker
Westerbeeksche Veenslagen raakt. Betrokken partijen komen er in onderling overleg uit en
op 13 maart 1860 wordt er een akte opgemaakt tussen met vorenstaande schetskaart:

1. Gregorius Cruijs Czn. en Hendrik Meinesz, beherende deelgenoten van de Drentsche


Land-Ontginning Maatschappij opgericht bij akte van 21 oktober 1850 te Amsterdam,
eigenaresse van het perceel veen, kadastraal bekend gemeente Emmen sectie D nr.
2648, genaamd het Amsterdamsche Veld, ter eenre, en
2. De Eigenaren van de zoogenaamde Schoonebeeker Westerbeeksche Veenslagen, aan
voorschreven Amsterdamsche Veld grenzende, kadastraal bekend gemeente Dalen
sectie F, zijnde ter andere:
a. Lubbert Hanken, Hendrik Hanken en Berend Masselink, landbouwer te
Schoonebeek, voor zich en voor hun broeders en zusters Gerrit Jan, Jan, Hilligje,
Hendrikje, Fennigje en Geesjen Hanken, voor de percelen nrs. 1849 en 1693;
b. Jantje Gommers echtgenote van Hendrik Stokman, landbouwer te Schoonebeek,
voor de percelen nrs. 242 en 246;
c. Harm Gerrits, landbouwer te de Woesten ambt Nijenhuis, voor het perceel nr. 1766;
d. Jan Jungering, landbouwer te Hilten ambt Nijenhuis, voor het perceel nr. 1767;
e. Jan Stokman en Albertus Wilms, landbouwers te Schoonebeek, voor het perceel nr.
244;
f. Mannes Tijben, landbouwer te Schoonebeek, voor het perceel nr. 1956;
g. Hendrik Scholten, Berend Scholten, Willem Scholten en Harm Drenten,
landbouwers te Schoonebeek, voor zich en mede handelend voor Hendrik Scholten
jr. en Berendina Scholten, voor het perceel nr. 1955;
h. Albert Kuipers, onderwijzer der jeugd te Schoonebeek, voor het perceel nr. 1376;
i. Jan Anholts en Willem Anholts, landbouwers te Schoonebeek, voor zich en mede
handelend voor Hendrik Anholts, timmermansknecht te de Wijk en voor Janna
Anholts te Schoonebeek, voor het perceel nr. 1954;
j. Jan Hanken, landbouwer te Schoonebeek, voor het perceel nr. 1692;
k. Wolter Pat, landbouwer te Padhuis, voor de percelen nrs. 248 en 250;\
l. Jan Eisen, landbouwer te Schoonebeek, voor het perceel 249.

Er is overeengekomen om ‘de tusschen Partijen kwestieuse grensscheiding tusschen het


Amsterdamsche Veld en de voorschreven Westerbeeksche Veenslagen, en welke kwestie
bestaat als op bijbehoorende door den landmeter Jan Rigterink opgemaakte en door Partijen
gewaarmerkte schetsteekening is aangewezen; - pretendeerende Partij ter Eenre zijde tot
scheiding de op het terrein bestaande greppels, op de Schetstekening aangeduid door de
lijnen AB en BC, - en Partij ter andere zijde als scheiding de op het terrein bestaande
greppels, op dezelfde schets aangeduid door de lijnen AD en DE; - in der minne te regelen

40
door de oppervlakte tusschen de over en weder door Partijen gepretendeerde
grensscheidingen ingesloten, in twee gelijke deelen te verdelen in den vorm als door de
roode lijnen AF en FG op meergenoemde schetsteekening aangewezen is; - en in eigendom
toetekennen aan Partij ter Eenre zijde de helft ten westen en ten noorden; - en aan Partij ter
andere zijde de helft ten oosten en ten zuiden de bepaalde verdeelingslijnen, verklarende
iedere Partij voor zich het hen toegekende aantenemen; en wel Partij ter andere zijde elk lid
voor de opstrek van zijn Veenslag.’
(bron: collectie Stokman uit privécollectie de heer G. Gommer te Vossebelt)

Bij Koninklijk Besluit van 22 april 1991 wordt de wijziging van de grens tussen de toenmalige
gemeenten Emmen en Schoonebeek vastgesteld: ‘Een gedeelte van de gemeente Emmen
wordt toegevoegd aan de gemeente Schoonebeek, in dier voege dat de nieuwe grens komt
te lopen als volgt: Beginnende in het zuidwestelijke hoekpunt van het perceel, kadastraal
bekend gemeente Emmen, sectie H, nr. 2292 (dit is het punt 1,0 m uit de insteek van het
Stieltjeskanaal, op de bestaande grens tussen de gemeente Emmen en Schoonebeek), loopt
de grens in algemeen oostelijke richting op 1,0 m uit de zuidelijke insteek van het
Stieltjeskanaal. De grens volgt daarbij de overwegend noordelijke grens van de percelen,
kadastraal bekend gemeente Emmen, sectie H, nrs. 2292 en 2295. De grens buigt
vervolgens in zuidelijke richting om bij de Nieuw-Amsterdamseweg, in het hoekpunt van de
percelen, kadastraal bekend gemeente Emmen, sectie H, nrs. 2295 en 2130. Vervolgens
loopt de grens over een afstand van ongeveer 47 meter in overwegend zuidelijke richting
verder tot deze het verlengde van het hart van een in het terrein aanwezige sloot snijdt. Hier
verspringt de grens in westelijke richting naar het hart van voornoemde sloot tot deze het
verlengde van de Westelijke insteek van de bermsloot langs de Nieuw-Amsterdamseweg
snijdt. Vanaf dit laatste punt loopt de grens in overwegend zuidelijke richting langs de insteek
van voornoemde bermsloot, kadastraal bekend gemeente Emmen, sectie H, nr. 2296. De
grens volgt deze tot het snijpunt van de insteek van voornoemde bermsloot met de insteek
van een in het terrein aanwezige dwarssloot (nabij hectometerpaal 43.3).
Vanuit dit punt loopt de grens in rechte lijn in zuidelijke richting verder tot het punt waar de
bestaande gemeentegrens tussen de gemeenten Emmen en Schoonebeek samen valt met
de grenzen van de percelen, kadastraal bekend gemeente Emmen, sectie H, nrs. 2295,
2296 en 2130.’

41

You might also like