Professional Documents
Culture Documents
MR325KANGOO1
MR325KANGOO1
MOTORBLOK EN ONDERZIJDE
CILINDERKOP EN DISTRIBUTIE
INLAATSPRUITSTUK - SMOORKLEPHUIS
ANTI-LUCHTVERONTREINIGING
STARTEN - LADEN
ONTSTEKING - INSPUITSYSTEEM
De door de constructeur voorgeschreven reparatiemethoden, zoals in dit document Alle auteursrechten zijn voorbehouden aan Renault.
beschreven, zijn gemaakt volgens de technische richtlijnen geldend op het tijdstip dat Reproduceren en/of vertalen, zelfs gedeeltelijk, van dit document evenals het overnemen
dit document werd samengesteld. van de indeling van dit document en/of wijze van aanduiden van de onderdelen is verbo-
Deze methoden zijn aan verandering onderhevig indien de constructeur tussentijds den zonder vooraf ontvangen schriftelijke toestemming van Renault .
constructiewijzigingen op onderdelen of accessoires heeft aangebracht.
C Renault 1997
OVERZICHT
PRF1000
Motor en
randorganen
Inhoud
Blz. Blz.
10 MOTORBLOK
ENSEMBLE MOTEUR
EN ONDERZIJDE
ET BAS 13 BRANDSTOFTOEVOER - DIESEL
- POMPEN
Producten 10-1
Identificatie 10-1 Brandstoftoevoer
Olieverbruik 10-2 Brandstofonderbreking bij aanrijding 13-1
Oliedruk 10-3 Hoofdinspuitbuis 13-2
Motor - versnellingsbak 10-4 Benzinefilter 13-6
Aandrijfgroep 10-9 Benzinepomp-opbrengst 13-7
Ondercarter 10-25 Benzinedruk 13-8
Krukaskeerring distributiezijde 10-29 Antidampbelsysteem 13-12
Oliepomp 10-30
Dieselinspuiting
Algemeen 13-13
Gegevens 13-14
Plaats van de onderdelen 13-16
Vervroegings elektroklep 13-19
Hoogtecorrectie 13-22
11 CILINDERKOP EN DISTRIBUTIE
Capsule verhoogd stationair toerental 13-25
Distributieriem 11-1 Gecodeerd afslagventiel 13-26
Cilinderkoppakking 11-11 Potentiometer gashefboom 13-28
Klepstelplaatjes vervangen 11-29 Configuratie rekeneenheid 13-29
Verstuiver met opname element 13-31
Waarschuwingslampje 13-32
Voor- en naverwarming 13-33
Verhoogd stationair toerental 13-35
Strategie inspuiting / airconditioning 13-36
12 INLAATSPRUITSTUK - Rekeneenheid 13-37
SMOORKLEPHUIS Noodprogramma’s 13-38
Pomp 13-39
Algemeen 12-1 Pomp - Afstellen 13-41
Smoorklephuis 12-7 Stationaire toerentallen afstellen 13-46
Inlaatspruitstuk 12-15
Uitlaatspruitstuk 12-18
Spruitstukken 12-20
Inhoud
Blz. Blz.
ONTSTEKING -
14 ANTI-LUCHTVERONTREINIGING 17
INSPUITSYSTEEM
Loodverklikkertest 14-1 (vervolg)
Dampabsorptiesysteem 14-2
Carterventilatie 14-7 Strategie inspuiting/airconditioning 17-17
EGR-systeem 14-11 Correctie stationair toerental 17-18
Adaptieve correctie stationair
toerental 17-19
Mengselregeling 17-20
Adaptieve mengselcorrectie 17-22
16 STARTEN - LADEN
Dynamo 16-1
Startmotor 16-7 KOELSYSTEEM - BRANDSTOFTANK -
19 ENSEMBLE MOTEUR ET BAS
UITLAAT - MOTOROPHANGING
Koelsysteem
Gegevens 19-1
Vullen - ontluchten 19-2
17 ONTSTEKING - INSPUITSYSTEEM Controle 19-3
Schema 19-4
Ontsteking Waterpomp 19-7
Statische ontsteking 17-1
Bougies 17-3 Uitlaat
Algemeen 19-12
Inspuitsysteem Overzicht van het uitlaatsysteem 19-15
Algemeen 17-4
Plaats van de onderdelen 17-8 Brandstoftank
Centrale temperatuurregeling Brandstoftank 19-17
Waarschuwingslampje 17-13 Tankelement 19-29
inspuitsysteem 17-14 Benzinepomp/tankelement 19-30
Startvergrendeling 17-15
Inlezen van het type versnellings- Motorophanging
bak 17-16 Pendelophanging 19-32
MOTORBLOK EN ONDERZIJDE
Producten 10
Type Hoeveelheid Organen
Identificatie
Motor
D7F E7J F8Q
Document
Mot. D X
Mot. E X
Mot. F (D) X
10-1
MOTORBLOK EN ONDERZIJDE
Olieverbruik 10
PROCEDURE VOOR HET UITVOEREN VAN EEN OLIEVERBRUIKSTEST
Dit moet gebeuren bij warme motor (koelventilateur een keer ingeschakeld) en daarna stilstand van 15
minuten zodat zo veel mogelijk olie is teruggekeerd in het ondercarter.
Verzegel de aftapplug en de vuldop met een verfstreep om later te kunnen zien of deze niet zijn
losgemaakt.
b) Testafstand
Laat de klant ongeveer 2 000 km rijden of tot net voordat het minimum oliepeil is bereikt op de peilstaaf.
Dit moet weer gebeuren bij warme motor (koelventilateur een keer ingeschakeld) en daarna stilstand
van 15 minuten zodat zo veel mogelijk olie is teruggekeerd in het ondercarter.
Noteer de kilometerstand en bereken de afgelegde afstand sinds het begin van de test.
10-2
MOTORBLOK EN ONDERZIJDE
Oliedruk 10
ONMISBAAR SPECIAAL GEREEDSCHAP
ONMISBAAR MATERIAAL
Motortype E
Stationair 1 bar
3 000 tr/min. 3 bars
Motortype F
87363R1
GEBRUIK :
10-3
MOTORBLOK EN ONDERZIJDE
Motor D7F Motor - Versnellingsbak 10
ONMISBAAR SPECIAAL GEREEDSCHAP
ONMISBAAR MATERIAAL
Gewichtsverdeler
Remklauwgeleidebouten 4
Bouten schokdemperpoot 18
Bouten aandrijfasstofhoes 2,5
Wielbouten 9
Bouten pendelophanging links
aan versnellingsbak 6,2
Bouten pendelophanging links
aan carrosserie 2,1
Bouten pendelophanging rechts
aan motor 6,2
Bouten pendelophanging rechts
aan carrosserie 6,2
13034S
UITBOUWEN
Tap af:
Zet de auto op een tweekoloms hefbrug. - het koelsysteem (onderste radiateurslang),
- de versnellingsbakolie,
Maak los: - de motorolie indien nodig.
- de massakabel van de accu,
- de stekkers van de zekeringplaat in de motor- Bouw uit :
ruimte. - de accu,
- de motorkap,
- de voorwielen,
- de inlaatluchtslang,
- het expansievat zet het vast aan de motor.
10-4
MOTORBLOK EN ONDERZIJDE
Motor D7F Motor - Versnellingsbak 10
Aan de linker zijde
Bouw uit :
- de bevestigingsbout van de remklauw en bind
hem vast aan de veerpoot,
- de drie stofhoesbouten,
- de spoorstangkogel met de trekker T. Av. 476,
- de bouten van de schokdemperpoot.
Bouw uit :
- de holle borgpennen van de aandrijfas met
drevels B. Vi. 31-01,
- de bevestigingsbout van de remklauw en bind
hem vast aan de veerpoot,
- de spoorstangkogel met de trekker T. Av. 476,
- de bouten van de schokdemperpoot.
10-5
MOTORBLOK EN ONDERZIJDE
Motor D7F Motor - Versnellingsbak 10
Druk de stofhoes van de schakelstang opzij en - de kachelslangen op het schutbord (plastic
maak de schakelstang los van de bak. koppelingen)
13085R
93912R1
(metalen koppelingen),
Draai de bout (A) alleen los en verwijder de bout
(B) van de reactiestang.
92661R1
Maak los:
- de gaskabel, 13084R
- de slang van het dampabsorptievat,
- de vacuümslang van de rembekrachtiger, - de stekkers van de lambda sonde en koelven-
- de koelslang tussen de radiateur en het motor tilateur
blok, - de benzineslangen.
10-6
MOTORBLOK EN ONDERZIJDE
Motor D7F Motor - Versnellingsbak 10
Bouw uit : - de bouten (2) van het pendelrubber (1)
- de steun van de rekeneenheid, (markeer de stand ten opzichte van de
- de steunen van de stuurbekrachigingsslangen carrosserie) aan de motor.
op de motor,
- de aandrijfriem van de stuurbekrachtigings-
pomp (zie hoofdstuk 07),
- de stuurbekrachtigingspoelie,
- de bouten van de stuurbekrachtigingspomp.
12924R2
99893S
Bouw uit :
- de steun op de versnellingsbak,
12924R1
10-7
MOTORBLOK EN ONDERZIJDE
Motor D7F Motor - Versnellingsbak 10
INBOUWEN (Bijzonderheden)
N.B.: zet de bevestigingen van de pendelophanging in onderstaande volgorde vast aan de carrosserie :
- 1 ⇒ bout A met aantrekkoppel 2,1 daNm.
- 2 ⇒ bout B met aantrekkoppel 2,1 daNm.
- 3 ⇒ bout C met aantrekkoppel 2,1 daNm.
12924R3
Druk een paar keren op het rempedaal zodat de remzuigers aanliggen tegen de remblokken.
Vul :
- de versnellingsbak met de voorgeschreven olie,
- de motor met de voorgeschreven olie (indien nodig),
- en ontlucht het koelsysteem (zie hoofdstuk 19).
10-8
MOTORBLOK EN ONDERZIJDE
Motor D7F Aandrijfgroep 10
ONMISBAAR SPECIAAL GEREEDSCHAP
Bouten schokdemperpoot 18
Spoorstangkogel 3,7
Voorste subframebouten 6,2
Achterste subframebouten 10,5
Bouten aandrijfasstofhoes 2,5
Wielbouten 9
Moeren pendelrubber op pendelsteun links 6,2
Bouten pendelophanging rechts voor
aan motor 6,2
Bouten pendelophanging rechts voor
aan carrosserie 6,2
Bout kruisstukje stuurkolom 2,5
13034S
Tap af:
UITBOUWEN - het koelsysteem (onderste radiateurslang),
- de versnellingsbakolie,
Zet de auto op een tweekoloms hefbrug. - de motorolie indien nodig.
10-9
MOTORBLOK EN ONDERZIJDE
Motor D7F Aandrijfgroep 10
Maak los: BIJZONDERHEDEN VAN AUTO’S MET EEN AIRBAG
- de gaskabel, IN HET STUURWIEL
- de slang van het dampabsorptievat,
- de vacuümslang van de rembekrachtiger,
- de kachelslang, LET OP:
- le stekker van de lambda sonde, Om iedere kans op beschadiging van de draaibare
- de benzineslangen. doorvoer te voorkomen moet u de volgende
voorzorgen in acht nemen :
Bouw uit : - voordat u de stuurkolom losmaakt van het
- de bouten van de schokdemperpoot, rondsel, moet u ervoor zorgen dat HET STUUR-
- de bout van het stuurkolomkruisstukje. WIEL IN DE MIDDENSTAND GEBLOKKEERD
STAAT met behulp van een blokkeerhulp en
gedurende de gehele duur van de reparatie
niet kan verdraaien,
- bij de minste of geringste twijfel over het cor-
rect gecentreerd zijn van de draaibare door-
voer moet u het stuurwiel uitbouwen en de
doorvoer centreren volgens de methode die
staat aangegeven in hoofdstuk 88 "AIRBAG".
Bouw uit:
- de twee subframeversterkingen,
- de bout van de gevlochten massastrip aan de
carrosserie,
- de moeren van de voorste uitlaatbuis.
97390-1R
10-10
MOTORBLOK EN ONDERZIJDE
Motor D7F Aandrijfgroep 10
Maak de schakelstang los: Plaats een houten blok tussen de versnellingsbak
- bij de bak (druk de stofhoes opzij), en het subframe.
- bij de versnellingshendel na uitbouwen van
het centrale hitteschild. Boorschema Mot. 1040-01 (maten in mm).
10621R
93912R2
92442-1R2
10267R1
10-11
MOTORBLOK EN ONDERZIJDE
Motor D7F Aandrijfgroep 10
Bouw uit :
- de moer van de pendelophanging van de ver-
snellingsbak, en tik met een bronzen drevel,
zodat het bevestigingstapeind van de pendel-
ophanging vrijkomt,
- de bevestigingsbouten van de pendelop-
hanging op de motor.
98755R
10-12
MOTORBLOK EN ONDERZIJDE
Motor D7F Aandrijfgroep 10
INBOUWEN (Bijzonderheden)
Gebruik gereedschap T. Av. 1233-01 om de aandrijfgroep te richten ten opzichte van de carrosserie.
12924R4
Druk een paar keren op het rempedaal zodat de remzuigers aanliggen tegen de remblokken.
Vul :
- de versnellingsbak met de voorgeschreven olie,
- de motor met de voorgeschreven olie (indien nodig),
- en ontlucht het koelsysteem (zie hoofdstuk 19).
10-13
MOTORBLOK EN ONDERZIJDE
Motor E7J Aandrijfgroep 10
ONMISBAAR SPECIAAL GEREEDSCHAP
AANTREKKOPPELS (in daN.m) - de bout (1), maak de remklauwen vrij als aan-
gegeven en hang ze aan de veerpoten,
Voorste subframebouten 6,2
Achterste subframebouten 10,5
Bouten pendelkap op motor rechts voor 6,2
Moer pendelkap op motor rechts voor 4,4
Moer pendelrubber op langsbalksteun
links voor 6,2
Bout schokdemperpoot 18
Bout remklauw 4
Bout kruisstukje stuurkolom 3
Wielbouten 9
UITBOUWEN
Bouw uit :
- de motorkap,
- de voorwielen,
- de trekstangen subframe/carrosserie,
10-14
MOTORBLOK EN ONDERZIJDE
Motor E7J Aandrijfgroep 10
- het hitteschild en de schakelstang bij de vers- Maak los:
nellingshendel en bij de versnellingsbak, - de stekkerverbindingen en de slang op de
thermostaatsteun,
- de slang op het expansievat,
- de vacuümslang op de rembekrachtiger,
- de kachelslangen, er zijn twee montages, af-
hankelijk van het type maakt u ze los zoals
hieronder is aangegeven,
12988R
13084R
13088R2
10-15
MOTORBLOK EN ONDERZIJDE
Motor E7J Aandrijfgroep 10
- de relaisplaat (4), de stekker (5) en de zeke- BIJZONDERHEDEN VAN AUTO’S MET EEN AIRBAG
ringsteun (6) door de zekeringhouder (7) los IN HET STUURWIEL
te maken,
LET OP:
Om iedere kans op beschadiging van de draaibare
doorvoer te voorkomen moet u de volgende
voorzorgen in acht nemen :
- voordat u de stuurkolom losmaakt van het
rondsel, moet u ervoor zorgen dat HET STUUR-
WIEL IN DE MIDDENSTAND GEBLOKKEERD
STAAT met behulp van een blokkeerhulp en
gedurende de gehele duur van de reparatie
niet kan verdraaien,
- bij de minste of geringste twijfel over het cor-
rect gecentreerd zijn van de draaibare door-
voer moet u het stuurwiel uitbouwen en de
doorvoer centreren volgens de methode die
staat aangegeven in hoofdstuk 88 "AIRBAG".
13034R
Plaats Mot.1159 tussen subframe en motorblok.
- de slang van het dampabsorptievat,
- na losmaken van de sierkap: de benzine-
aanvoer- en retourslangen met Mot. 1311-06,
- de gas- en koppelingskabels.
Bouw uit :
- de bovenste radiateurbevestiging en bind
hem aan de motor,
- de moer en de nokbout van het stuurkolom-
kruisstukje nadat u de beschermkap hebt
weggedrukt.
99024R2
97390S1
10-16
MOTORBLOK EN ONDERZIJDE
Motor E7J Aandrijfgroep 10
Monteer de steun Mot. 1159 op de plaats van de
waterbuis op het motorblok.
13086R
- de bevestigingsbouten (3).
99310R
12993-1R3
13359R
Bouw uit :
- de moer (1), en tik met een bronzen drevel,
zodat het bevestigingstapeind van de pendel-
ophanging vrijkomt.
10-17
MOTORBLOK EN ONDERZIJDE
Motor E7J Aandrijfgroep 10
Zet het hulpframe Mot. 1040-01 vast onder het INBOUWEN
subframe
Plaats twee draadstiften Mot.1233-01 in de gaten
van de voorste subframebouten van de carrosserie
voor het uitlijnen van het subframe.
Monteer de hitteschilden.
10-18
MOTORBLOK EN ONDERZIJDE
Motor F8Q Aandrijfgroep 10
ONMISBAAR SPECIAAL GEREEDSCHAP
AANTREKKOPPELS (in daN.m) - de bout (1), maak de remklauwen vrij als aan-
gegeven en hang ze aan de veerpoten,
Voorste subframebouten 6,2
Achterste subframebouten 10,5
Bouten pendelkap op motor rechts voor 6,2
Moer pendelkap op motor rechts voor 4,4
Moer pendelrubber op langsbalksteun
links voor 6,2
Bout schokdemperpoot 18
Bout remklauw 4
Bout kruisstukje stuurkolom 3
Wielbouten 9
UITBOUWEN
Bouw uit :
- de motorkap,
- de voorwielen,
- de trekstangen subframe/carrosserie,
10-19
MOTORBLOK EN ONDERZIJDE
Motor F8Q Aandrijfgroep 10
- het uitlaathitteschild en de schakelstang bij de
versnellingshendel en de versnellingsbak,
- de voorste uitlaatbuis,
- de gevlochten massastrip op de versnellings-
bak,
- de schildbumper,
- de inlaatluchtslang,
- de brandstofaanvoer- en retourkoppelingen
(A) en (B),
- de stekkers (2), (3), (4) en (5).
12988R
13083-1R
10-20
MOTORBLOK EN ONDERZIJDE
Motor F8Q Aandrijfgroep 10
De snelkoppelingen worden als volgt ontgren- Bouw de steun van de rekeneenheid uit.
deld:
13088R1
11734R
Maak los:
- de slang van het expansievat,
- de vacuümslang op de rembekrachtiger,
- de kachelslangen, er zijn twee montages, af-
hankelijk van het type maakt u ze los zoals
hieronder is aangegeven
11733R
13085R
10-21
MOTORBLOK EN ONDERZIJDE
Motor F8Q Aandrijfgroep 10
Bouw uit :
- de bovenste radiateurbevestiging en bind
hem aan de motor,
- de moer en de nokbout van het stuurkolom-
kruisstukje nadat u de beschermkap hebt
weggedrukt.
13084R
97390S1
LET OP:
Om iedere kans op beschadiging van de draaibare
doorvoer te voorkomen moet u de volgende
voorzorgen in acht nemen :
- voordat u de stuurkolom losmaakt van het
rondsel, moet u ervoor zorgen dat HET STUUR-
WIEL IN DE MIDDENSTAND GEBLOKKEERD
STAAT met behulp van een blokkeerhulp en
gedurende de gehele duur van de reparatie
niet kan verdraaien,
- bij de minste of geringste twijfel over het cor-
rect gecentreerd zijn van de draaibare door-
voer moet u het stuurwiel uitbouwen en de
13034R doorvoer centreren volgens de methode die
staat aangegeven in hoofdstuk 88 "AIRBAG".
- de gas- en koppelingskabels.
TER HERINNERING: dit mag alleen gebeuren door
Maak het reservoir van de stuurbekrachtiging los
en leg het op de motor. speciaal opgeleid personeel.
10-22
MOTORBLOK EN ONDERZIJDE
Motor F8Q Aandrijfgroep 10
Plaats Mot.1159 tussen subframe en motorblok Verwijder de kap van de pendelophanging.
13086R1
99024R2
99310R
13086R
10-23
MOTORBLOK EN ONDERZIJDE
Motor F8Q Aandrijfgroep 10
Verwijder de bouten(3). INBOUWEN
Monteer de hitteschilden.
98755R1
10-24
MOTORBLOK EN ONDERZIJDE
Motor D7F Ondercarter 10
AANTREKKOPPELS (in daN.m)
Bouten ondercarter 1
Bouw uit :
- de oliepeilzender met een gebogen ringsleu-
tel van 19,
- de beschermplaat onder motor-versnellings-
bak.
99900S
INBOUWEN
10-25
MOTORBLOK EN ONDERZIJDE
Motortypes
E7J / F8Q
Ondercarter 10
ONMISBAAR SPECIAAL GEREEDSCHAP
UITBOUWEN
Bouw uit :
- het hitteschild van het uitlaatspruitstuk,
- de katalysator,
- de beschermplaat van het vliegwiel,
- de bevestigingen van de stuurbekrachtigings-
leidingen op het motorblok en de multifunc-
tionele steun.
97390S1
10-26
MOTORBLOK EN ONDERZIJDE
Motortypes
E7J / F8Q
Carter inférieur 10
Alle motortypes
Bouw uit :
- de bouten (3),
- de subframe bouten en vervang deze één
voor één door de draadstiften Mot. 1233-01.
12993-1R3
Laat het subframe geleidelijk zakken met de draadstiften Mot. 1233-01 tot de afstan-
den X1 en X 2.zijn bereikt.
13507R
X 1 = 9 cm X 2 = 12 cm X 1 = 7 cm X 2 = 9 cm
10-27
MOTORBLOK EN ONDERZIJDE
Motortypes
E7J / F8Q
Ondercarter 10
INBOUWEN
Motor E7J
99179S
Motor F8Q
10-28
MOTORBLOK EN ONDERZIJDE
Motor D7F Krukaskeerring distributiezijde 10
ONMISBAAR SPECIAAL GEREEDSCHAP
Bout krukaseinde 2 + 90° Let op dat de keerring bij het plaatsen ervan op
de krukas niet beschadigt door de aandrijfgroef
Bout pendelophanging rechts voor op van de distributiepoelie.
motor 6,2
Bout pendelophanging rechts voor op Druk de keerring op zijn plaats met Mot. 1355.
carrosserie 6,2
Moer spanrol distributieriem 5
VERVANGEN
UITBOUWEN
99788R
99787R
10-29
MOTORBLOK EN ONDERZIJDE
Motor D7F Oliepomp 10
ONMISBAAR SPECIAAL GEREEDSCHAP
Bout krukaseinde 2 + 90° Monteer altijd een nieuwe afdichting aan de pers-
zijde (3).
Bout pendelophanging rechts voor op
motor 6,2
Bout pendelophanging rechts voor op
carrosserie 6,2
Moer spanrol distributieriem 5
UITBOUWEN
Bouw uit :
- de distributieriem (zie de methode in hoofd-
stuk 11 "Distributieriem"),
- de oliepeilzender met een gebogen ringsleu-
tel van 19,
99790R
- de oliepeilstaaf,
- de krukaspoelies,
- de beschermplaat van het vliegwiel. Breng volgens onderstaande tekening een 3 mm
brede strook afdichtkit RHODORSEAL 5661 aan
Druk motor-versnellingsbak omhoog met de
steun Mot. 1379.
Bouw uit :
- de oliezeef van de oliepomp,
- de oliepomp.
98964S
10-30
MOTORBLOK EN ONDERZIJDE
Motor D7F Oliepomp 10
Monteer:
- de oliepomp op de motor, en zet hem vast
met een aantrekkoppel van 0,9 daN.m,
- de krukaskeerring die bij het plaatsen ervan
op de krukas niet mag beschadigen door de
aandrijfgroef van de distributiepoelie.
99788R
Monteer:
- de distributieriem (zie de methode in hoofd-
stuk 11 "Distributieriem""),
- de nieuwe aandrijfriemen van de dynamo en
de stuurbekrachtiging (zie de riemspannings-
waarden in hoofdstuk 07 "Spanning aandrij-
friem hulporganen").
10-31
CILINDERKOP EN DISTRIBUTIE
Motor D7F Distributieriem 11
ONMISBAAR SPECIAAL GEREEDSCHAP
UITBOUWEN
Bouw uit :
- het rechter voorwiel, 10267R
- de aandrijfriem van dynamo en
stuurbekrachtiging (zie hoofdstuk 07),
- de poelie van deze aandrijfriem.
11-1
CILINDERKOP EN DISTRIBUTIE
Motor D7F Distributieriem 11
Bouw de pendelophanging uit . Draai de moer (5) los en verwijder de distributie-
riem.
12924S1
99795R
11-2
CILINDERKOP EN DISTRIBUTIE
Motor D7F Distributieriem 11
INBOUWEN SPANNEN VAN DE DISTRIBUTIERIEM
10881R
10479R1
11-3
CILINDERKOP EN DISTRIBUTIE
Motor D7F Distributieriem 11
Zet de moer van de spanrol vast. Controleer met Mot. 1273 of de riemspanning
20±3 US (montagewaarde) is, corrigeer anders de
Draai de krukas drie omwentelingen in de nor- waarde door de spanrol te verdraaien met Mot.
male draairichting (nooit terugdraaien). 1135-01 en herhaal de procedure die beschreven
is bij b).
Zet de motor met de BDP-stift in het BDP en ver-
wijder de stift weer. Zet de moer van de spanrol vast met 5 daN.m.
12924S1
10881R
11-4
CILINDERKOP EN DISTRIBUTIE
Motor E7J Distributieriem 11
ONMISBAAR SPECIAAL GEREEDSCHAP
ONMISBAAR MATERIAAL
Motorsteungereedschap
Krukaspoeliebout 2 + 68° ± 6°
Moer spanrol 5
Bouten kap pendelophanging 6,2
Moer kap pendelophanging 4,4
UITBOUWEN
13359R
13370S
11-5
CILINDERKOP EN DISTRIBUTIE
Motor E7J Distributieriem 11
- de krukaspoelie en de naaf, LET OP: de nokkenaspoelie heeft verschillende
- de distributiedeksels. merktekens, het rechthoekige is voor de afstelling
van de distributie (BDP), de andere worden ge-
bruikt bij het kleppen stellen.
13362S
13506R
11-6
CILINDERKOP EN DISTRIBUTIE
Motor E7J Distributieriem 11
INBOUWEN
11-7
CILINDERKOP EN DISTRIBUTIE
Motor F8Q Distributieriem 11
ONMISBAAR SPECIAAL GEREEDSCHAP
ONMISBAAR MATERIAAL
Motorsteungereedscap
Torx-dop 14
UITBOUWEN
Bouw uit :
- het rechter voorwiel en de spatplaat,
- de bescherming van de pendelkap.
13086R1
13370S
11-8
CILINDERKOP EN DISTRIBUTIE
Motor F8Q Distributieriem 11
Afstellen van de distributie Bouw uit :
- de distributiedeksels,
Draai de krukas zodat het distributiemerkteken
van de nokkenas zichtbaar is in het afstelvenster.
12518R
- de krukaspoele.
13095S
Ontspan de spanrol en bouw de riem uit.
Verwijder de afsluitdop van de BDP-afstelling.
N.B.: draai de moer niet te ver los: als de moer van
Breng de BDP-stift Mot. 1054 op zijn plaats de spanrol met meer dan één omwenteling wordt
losgedraaid kan de spanrol losraken.
12419R
11-9
CILINDERKOP EN DISTRIBUTIE
Motor F8Q Distributieriem 11
INBOUWEN
13094R
Span de nokkenasriem door de bout (A) op het Bouw de krukaspoelie in en zet de bout vast met
binnenste distributiedeksel aan te draaien. een aantrekkoppel van 2 daN.m en daarna met
een hoekverdraaiing van 115° ± 15°.
Plaats de riemspanningsmeter Mot. 1273 en span
de riem totdat de montagewaarde wordt bereikt Ga te werk in omgekeerde volgorde van het
(zie hoofdstuk 07, "Spanning distributieriem"). uitbouwen.
11-10
CILINDERKOP EN DISTRIBUTIE
Motor D7F Cilinderkoppakking 11
ONMISBAAR SPECIAAL GEREEDSCHAP
ONMISBAAR MATERIAAL
Torx-dop 12
Wijzerplaat hoekverdraaiing
UITBOUWEN
11-11
CILINDERKOP EN DISTRIBUTIE
Motor D7F Cilinderkoppakking 11
Maak los:
- de bougiekabels met het gereedschap (3) dat
ingebouwd is in de kap (4),
99894R1
99940R
11-12
CILINDERKOP EN DISTRIBUTIE
Motor D7F Cilinderkoppakking 11
Bouw uit :
- de bouten (5) van de versterkingsstrip van het smoorklephuis op de
cilinderkop,
- de spruitstukmoeren (3) op de cilinderkop,
- de spruitstukbouten (4) op het kleppendeksel,
- het inlaatspruitstuk compleet met smoorklephuis en hoofdinspuit-
buis,
99937R1
- de slangen op de thermostaat,
- het kleppendeksel,
- de cilinderkopbouten,
- de cilinderkop.
11-13
CILINDERKOP EN DISTRIBUTIE
Motor D7F Cilinderkoppakking 11
REINIGEN CONTROLE VAN HET KOPPAKKINGVLAK
92076S
11-14
CILINDERKOP EN DISTRIBUTIE
Motor D7F Cilinderkoppakking 11
Zet de cilinderkop vast met de hoekverdraaisleu-
tel (zie hoofdstuk 07 "Vastzetten cilinderkop").
99902S
10072S
.Verwijder de BDP-stift.
11-15
CILINDERKOP EN DISTRIBUTIE
Motor D7F Cilinderkoppakking 11
KLEPPEN STELLEN (indien nodig) AFSTELWAARDE VAN DE KLEPSPELING (mm)
10072S
11-16
CILINDERKOP EN DISTRIBUTIE
Motor E7J Cilinderkoppakking 11
ONMISBAAR SPECIAAL GEREEDSCHAP
ONMISBAAR MATERIAAL
Motorsteungereedschap
Torx-bit 55
Spanrolmoer 5
Krukaspoeliebout 2 + 68° ± 6°
Bouten van kap van pendelophanging 6,2
Moer van kap van pendelophanging 4,4
Wielbouten 9
UITBOUWEN
Bouw uit :
- de motorkap,
- de distributieriem (zie de paragraaf "Distribu- 99024R2
tieriem").
11-17
CILINDERKOP EN DISTRIBUTIE
Motor E7J Cilinderkoppakking 11
Plaats de strip Mot. 1159 in het bevestigingsgat - de stekker van de smoorklepweerstand,
van de koelslang en verwijder het motorsteunge- - de gaskabel,
reedschap. - de luchtinlaatslang door de stekker van het
opname element luchttemperatuur los te ma-
ken,
99310R
13339S
11-18
CILINDERKOP EN DISTRIBUTIE
Motor E7J Cilinderkoppakking 11
- de stekkers van de bobines en de stekker (1),
- de bobine (2),
- de slangen (3) en de stekker (4),
- de slang (5),
- het hijsoog (6),
- de benzine aanvoer en retour (7) met gereed-
schap Mot. 1311-06,
- de stekkers van de inspuitstukken,
- het kleppendeksel,
13365S
13360R
13364R1
11-19
CILINDERKOP EN DISTRIBUTIE
Motor E7J Cilinderkoppakking 11
- de bevestiging (10), - de cilinderkop.
- de bout (11) van de beugel en draai de moer
(12) los, Plaats de cilinderbusklemmen Mot. 588.
- de bouten (13) van de oliepeilstaafbuis,
92062R
13336-1R1
REINIGEN
Maak de kabelbundel los bij (14).
De pakkingvlakken van de aluminium onderdelen
Bouw uit : mogen beslist niet schoon worden geschraapt.
- de cilinderkopbouten behalve bout (F) die u
alleen losdraait en verdraai de cilinderkop Los de achtergebleven pakkingresten op met
rondom deze bout, Décapjoint.Wij raden u aan om handschoenen te
dragen tijdens het reinigen.
92106R
11-20
CILINDERKOP EN DISTRIBUTIE
Motor E7J Cilinderkoppakking 11
CONTROLE VAN HET KOPPAKKINGVLAK KLEPPEN STELLEN (indien nodig)
INBOUWEN (Bijzonderheden)
Met de kleppen van
deze cilinder in stand stelt u de kleppen af
Verwijder de cilinderbusklemmen Mot. 588.
einde uitlaat / van deze cilinder
begin inlaat
Controleer of de centreerbus (A) op zijn plaats is.
1 4
3 2
4 1
2 3
98713R1
Plaats de cilinderkoppakking.
Monteer de hitteschilden.
11-21
CILINDERKOP EN DISTRIBUTIE
Motor E7J Cilinderkoppakking 11
Methode voor het kleppen stellen zogenaamd "vol open"
Als de uitlaatklep van cilinder n° 1 geheel is geopend stelt u de speling af van de inlaatklep van cilinder n° 3
een van de uitlaatklep van cilinder n° 4.
78373R
11-22
CILINDERKOP EN DISTRIBUTIE
Motor F8Q Cilinderkoppakking 11
ONMISBAAR SPECIAAL GEREEDSCHAP
ONMISBAAR MATERIAAL
Motorsteungereedschap
Torx-bit 55
AANTREKKOPPELS (in daN.m of/en ° ) Plaats steun Mot. 1159 tussen subframe en motor-
blok.
Spanrolmoer 5
Krukaspoeliebout 2 + 115° ± 15°
Bouten kap van pendelophanging 6,2
Moer kap van pendelophanging 4,4
Wielbouten 9
UITBOUWEN
Bouw uit :
- de motorkap,
- de distributieriem (zie de paragraaf "Distribu-
tieriem").
11-23
CILINDERKOP EN DISTRIBUTIE
Motor F8Q Cilinderkoppakking 11
Plaats de strip Mot. 1159 in het bevestigingsgat
van de koelslang en verwijder het motorsteunge-
reedschap.
99461R
13097R
11-24
CILINDERKOP EN DISTRIBUTIE
Motor F8Q Cilinderkoppakking 11
13083-1R1
11734R
11-25
CILINDERKOP EN DISTRIBUTIE
Motor F8Q Cilinderkoppakking 11
Bouw uit :
- het spansysteem voor de aandrijfriem hulp-
organen,
- de kopbouten.
Druk de onderkant van het nokkenasdeksel opzij
en trek de cilinderkop recht omhoog van het
motorblok; draai de cilinderkop niet want hij is
gecentreerd met twee busjes (C).
11733R
13093R
11-26
CILINDERKOP EN DISTRIBUTIE
Motor F8Q Cilinderkoppakking 11
REINIGEN CONTROLE VAN HET KOPPAKKINGVLAK
De pakkingvlakken van de aluminium onderdelen Controleer met een rij en voelermaatjes of de ci-
mogen beslist niet schoon worden geschraapt. linderkop vlak is.
99180S
11-27
CILINDERKOP EN DISTRIBUTIE
Motor F8Q Cilinderkoppakking 11
BEPALEN VAN DE DIKTE VAN DE KOPPAKKING INBOUWEN (Bijzonderheden)
Meet de hoogte van de zuigers. Vul en ontlucht het koelsysteem (zie hoofdstuk 19
"Koelsysteem").
HOUD ALLEEN REKENING MET DE ZUIGER DIE HET
VERSTE UITSTEEKT.
11-28
CILINDERKOP EN DISTRIBUTIE
Motor F8Q Vervangen van de klepstelplaatjes 11
ONMISBAAR SPECIAAL GEREEDSCHAP
Spruitstuktapeinden in cilinderkop 1
Moer spruitstukken op cilinderkop 2,7
Bout steun op inlaatspruitstuk 2,5
Bout steun op motorblok 2,5
CONTROLE KLEPSPELING
1 4
Verwijder het luchtfilter en het kleppendeksel. 3 2
4 1
Zet de kleppen van de betreffende cilinder in de
stand einde uitlaat - begin inlaat en controleer de 2 3
speling.
- Inlaat: 0,10
- Uitlaat : 0,25
11-29
CILINDERKOP EN DISTRIBUTIE
Motor F8Q
Vervangen van de klepstelplaatjes 11
VERVANGEN VAN DE KLEPSTELPLAATJES Inlaatkleppen
Hiervoor moeten het uit- en inlaatspruitstuk zijn Verdraai de krukas in de normale draairichting tot
uitgebouwd (zie hoofdstuk 12 "Uit- en inlaats- de klep tegen Mot. 1366-01 steunt (nokkenas is
pruitstuk" ). dan 90° verdraaid t.o.v. de stand volledig open).
11231R
98895R1
INBOUWEN
11232-1R
11-30
INLAATSPRUITSTUK - SMOORKLEPHUIS
Motor D7F
Gegevens 12
Motor
Ongelode benzine
D7F 710 740±50 0,5 maxi 14,5 mini 100 maxi 0,97<λ<1,03
(95)
(1) bij 2 500 tr/min., mag het CO % niet hoger zijn dan 0,3.
* Bij een koelvloeistoftemperatuur hoger dan 80°C. Controle na ongeveer 30 seconden met 2500 tr/min.
stabiel toerental draaien.
** De wettelijk toegestane maxima kunnen per land verschillen.
*** Ook geschikt voor ongelood 91 octaan.
Temperatuur in °C (± 1°) 0 20 40 80 90
Opname-element luchttemp.
Type NTC 5000 à 7000 1700 à 3300 800 à 1550 - -
Weerstand in Ohm
Opname-element
koelvloeistoftemp.
6700 à 8000 2600 à 3000 1100 à 1300 270 à 300 200 à 215
Type NTC
Weerstand in Ohm
12-1
INLAATSPRUITSTUK - SMOORKLEPHUIS
Motor D7F
Gegevens 12
OMSCHRIJVING MERK/TYPE BIJZONDERHEDEN
Aansluiting Weerstand
Ontsteking Statisch met twee dubbele
bobines 1-2 1,5 Ω
- Vermogenstrap geïntegreerd 1 - 4 |1 - 3
in rekeneenheid 1Ω
2 -3 | 2 - 4
Pingeldetector
aantrekkoppel: 2,5 daN.m 3-4 0,6 Ω
HS - HS 8 KΩ
In de brandstoftank
Benzinepomp WALBRO Opbrengst : 80 l/u minimum afgeregeld op 3 bar
en bij een spanning van 12 V
12-2
INLAATSPRUITSTUK - SMOORKLEPHUIS
Motor D7F
Gegevens 12
OMSCHRIJVING MERK/TYPE BIJZONDERHEDEN
Smoorklepweerstand Spanning : 5 V
Weerstand : Aansl. Gas los Vol gas
-
AB 1300 Ω 1300 Ω
AC 1360 Ω 2350 Ω
BC 2300 Ω 1260 Ω
Dampabsorptievat
Elektroklep Spanning : 12 Volts
- Weerstand : 35 ± 5 Ω
12-3
INLAATSPRUITSTUK - SMOORKLEPHUIS
Motor E7J
Gegevens 12
Motor
Ongelode benzine
E7J 780 750±50 0,5 maxi 14,5 mini 100 maxi 0,97<λ<1,03
(95)
(1) bij 2 500 tr/min., mag het CO % niet hoger zijn dan 0,3.
* Bij een koelvloeistoftemperatuur hoger dan 80°C. Controle na ongeveer 30 seconden met 2500 tr/min.
stabiel toerental draaien.
** De wettelijk toegestane maxima kunnen per land verschillen.
*** Ook geschikt voor ongelood 91 octaan.
Temperatuur in °C (± 1°) 0 20 40 80 90
Opname-element luchttemp.
Type NTC 7470 à 11970 3060 à 4045 1315 à 1600 - -
Weerstand in Ohm
Opname-element
koelvloeistoftemp.
6700 à 8000 2600 à 3000 1100 à 1300 270 à 300 200 à 215
Type NTC
Weerstand in Ohm
12-4
INLAATSPRUITSTUK - SMOORKLEPHUIS
Motor E7J
Gegevens 12
OMSCHRIJVING MERK/TYPE BIJZONDERHEDEN
12-5
INLAATSPRUITSTUK - SMOORKLEPHUIS
Motor E7J
Gegevens 12
OMSCHRIJVING MERK/TYPE BIJZONDERHEDEN
Smoorklep PIERBURG ∅ 41 mm
714 227
Smoorklepweerstand Spanning : 5 V
Weerstand : Aansl. Gas los Vol gas
-
AB 5440 Ω 2200 Ω
AC 4500 Ω 4460 Ω
BC 2160 Ω 5340 Ω
Dampabsorptievat
Elektroklep DELCO REMY Spanning : 12 Volts
Weerstand : 35 ± 5 Ω
12-6
INLAATSPRUITSTUK - SMOORKLEPHUIS
Motor D7F
Smoorklephuis 12
AANTREKKOPPELS (in daN.m)
Bevestigingsbouten smoorklephuis
op inlaatspruitstuk 1
Bevestigingsbouten versterkingsstrip
smoorklephuis op cilinderkop 1
12-7
INLAATSPRUITSTUK - SMOORKLEPHUIS
Motor E7J
Smoorklephuis 12
AANTREKKOPPELS (in daN.m) Verwijder de vier bouten (5) waarmee het
smoorklephuis vastzit en bouw het uit.
Bevestigingsbouten smoorklephuis 1
UITBOUWEN
13338R
INBOUWEN
13339R1
Maak los:
- de gaskabel,
- de stekkers :
• van de stappenmotor (2),
• van de smoorklepweerstand (3).
12-8
INLAATSPRUITSTUK - SMOORKLEPHUIS
Motor D7F
Inlaatspruitstuk 12
AANTREKKOPPELS (in daN.m)
Bevestigingsbouten hoofdinspuitbuis op
spruitstuk 1
Bevestigingsmoer spruitstuk op cilinderkop 1,7
Bevestigingstapeind spruitstuk op cilinderkop 1
12-9
INLAATSPRUITSTUK - SMOORKLEPHUIS
Motor E7J
Inlaatspruitstuk 12
AANTREKKOPPELS (in daN.m) Laat de auto zakken.
Bouw uit :
- het luchtfilter,
- de hoofdinspuitbuis (zie hoofdstuk 13).
13339R2
13130R
13335-1R
12-10
INLAATSPRUITSTUK - SMOORKLEPHUIS
Motor E7J
Inlaatspruitstuk 12
Bouw de twee bouten (4) uit van de beugel op het
motorblok.
13338R1
INBOUWEN
12-11
INLAATSPRUITSTUK - SMOORKLEPHUIS
Motor D7F
Uitlaatspruitstuk 12
AANTREKKOPPELS (in daN.m)
12-12
INLAATSPRUITSTUK - SMOORKLEPHUIS
Motor E7J
Uitlaatspruitstuk 12
AANTREKKOPPELS (in daN.m)
Bevestigingsbouten spruitstuk 2
UITBOUWEN
13239R2
INBOUWEN
12-13
INLAATSPRUITSTUK - SMOORKLEPHUIS
Motor F8Q
Inlaat/uitlaatspruitstuk 12
AANTREKKOPPELS (in daN.m) Verwijder de spruitstukmoeren :
- de moeren (A) via de bovenkant,
Tapeinden spruitstukken op cilinderkop 1 - de moeren (B) via de onderkant.
Moeren spruitstukken op cilinderkop 2,7
Bouten steun op inlaatspruitstuk 2,5
Bouten steun op motorblok 2,5
UITBOUWEN
PRO12.1
Bijzonderheden
13047-1R1
13047R
12-14
INLAATSPRUITSTUK - SMOORKLEPHUIS
Motor F8Q
Inlaat/uitlaatspruitstuk 12
INBOUWEN
12-15
ANTI-LUCHTVERONTREINIGING
Benzine-
motor Loodverklikkertest 14
Met de testpapiertjes van NAUDER kan de aanwezigheid van lood worden aangetoond .
93703S
GEBRUIKSAANWIJZING
LOODVERKLIKKERTEST
a - Testomstandigheden :
- Stilstaande motor.
- Warme maar niet te hete uitlaatbuis.
- Omgevingstemperatuur hoger dan 0°C.
b - Veeg eventuele vetaanslag in de uitlaatbuis met een droge doek voorzichtig weg.
c - Trek handschoenen aan en bevochtig een testpapiertje met wat gedistilleerd water (te nat verliest het
papier zijn werking).
d - Druk het testpapiertje direct na het bevochtigen tegen het schoongeveegde deel van de uitlaat en houd
het er ongeveer een minuut lang vastgedrukt.
e - Verwijder het testpapiertje en laat het drogen. Als het papier rose of rood verkleurt wijst dat op de
aanwezigheid van lood.
LET OP : Deze test moet uitgevoerd worden bij het eind van de uitlaat, maar beslist niet op de lambda
sonde.
14-1
ANTILUCHTVERONTREINIGING
Motor D7F
Benzinedampabsorptiesysteem 14
SCHEMATISCH OVERZICHT
99933R
1 Inlaatspruitstuk
2 Dampabsorptievat
3 Elektroklep voor afzuiging van dampabsorptievat
4 Cilinderkop
R Leiding vanaf tank
PRC14.1
14-2
ANTILUCHTVERONTREINIGING
Motor E7J
Benzinedampabsorptiesysteem 14
SCHEMATISCH OVERZICHT
13123R
1 Inlaatspruitstuk
2 Dampabsorptievat
3 Elektroklep voor afzuiging van dampabsorptievat
4 Smoorklephuis
R Leiding vanaf tank
14-3
ANTILUCHTVERONTREINIGING
Benzinedampabsorptiesysteem 14
OMSTANDIGHEDEN VOOR DAMPAFZUIGING OMSTANDIGHEDEN VOOR DAMPAFZUIGING
(motor E7J) (motor D7F)
Temperatuur koelvloeistof hoger dan 50°C. • Temperatuur lucht hoger dan + 10 °C.
Temperatuur lucht hoger dan 15°C. • Als er door een defecte smoorklepweerstand
geen informatie is over de stand van de
Als er door een defecte smoorklepweerstand smoorklep wordt een toerental signaal
geen informatie is over de stand van de smoor- gebruikt: R > 1500 tr/min.).
klep wordt een toerental signaal gebruikt:
Het openingssignaal van de elektroklep dampaf-
Toerental > 1500 tr/min.). zuiging ziet u met de XR25 en #23 .
Bij #23 = 0,7% is de elektroklep gesloten.
Geen mengselregeling
14-4
ANTILUCHTVERONTREINIGING
Benzinedampabsorptiesysteem 14
CONTROLE VAN DE AFZUIGING VAN HET ABSORP- Laat de motor stationair draaien en controleer
TIEVAT met een manometer (- 3 ; +3 bar) (Mot. 1311-01)
op de uitgang "VAN" van de elektroklep of er on-
Als het systeem niet goed werkt kan het derdruk aanwezig is (ook moet de XR25 bij #23
stationaire toerental onstabiel worden of de de minimale waarde X = 0,7 % aangeven).
motor afslaan. Meet u onderdruk ?
Controleer of het circuit goed is (zie de schema’s ). JA Contact uit, zet met een vacuümpomp een
onderdruk van 500 mbar op de elektroklep
Controleer of de slang gemerkt "VAN" goed is bij (C). De onderdruk mag in 30 seconden
aangesloten op het absorptievat. niet meer variëren dan 10 mbar .
Varieert de druk ?
Controleer de staat van de slangen naar de tank.
JA De elektroklep is defect, vervang
hem. Blaas bovendien in de slang
van de elektroklep naar het absorp-
tievat om eventuele koolstofresten
te verwijderen.
97393R6
1 Inlaatspruitstuk
2 Elektroklep dampafzuiging
3 Dampabsorptievat
4 Tank
14-5
ANTILUCHTVERONTREINIGING
Benzinedampabsorptiesysteem 14
(P L A A T S - U I T B O U W E N
13242R2
Motor D7F
13049R
99939-1R3
14-6
ANTILUCHTVERONTREINIGING
Motor D7F
Carterventilatie 14
DE ONDERDELEN VAN HET SYSTEEM
99932R
1 Kleppendeksel
2 Inlaatspruitstuk
3 Carterventilatieslang aangesloten voor het smoorklephuis (dit circuit wordt gebruikt bij
middelzware en zware belasting)
4 Carterventilatieslang aangesloten na het smoorklephuis
5 Luchtslang
6 Smoorklephuis
14-7
ANTILUCHTVERONTREINIGING
Motor D7F
Carterventilatie 14
CONTROLE
PRC14.2
14-8
ANTILUCHTVERONTREINIGING
Motor E7J
Carterventilatie 14
DE ONDERDELEN VAN HET SYSTEEM
13335R
1 Cilinderkop
2 Spruitstuk
3 Carterventilatieslang aangesloten voor het
smoorklephuis (dit circuit wordt gebruikt bij
middelzware en zware belasting)
4 Carterventilatieslang aangesloten na het
smoorklephuis
CONTROLE
14-9
ANTILUCHTVERONTREINIGING
Motor F8Q
Carterventilatie 14
13042R
1 Motor
2 Olie-afscheider
3 Luchtfilter
4 Inlaatspruitstuk
14-10
ANTILUCHTVERONTREINIGING
Motor F8Q
EGR-systeem 14
13046R
1 EGR-klep
2 EGR-elektroklep (OPEN/
DICHT)
3 Vacuümpomp
4 Motor
5 Uitlaatspruitstuk
6 Inlaatspruitstuk
7 Luchtfilter
8 Rekeneenheid inspuitsysteem
9 Koelvloeistof-
temperatuurzender
13045R
14-11
ANTILUCHTVERONTREINIGING
Motor F8Q
EGR-systeem 14
Voor het uitbouwen van de EGR-elektroklep (2),
bouwt u het luchtfilter uit.
12871R1
13047-1R2
BIJZONDERHEDEN
14-12
ANTILUCHTVERONTREINIGING
Motor F8Q
EGR-systeem 14
De EGR-functie wordt gestuurd via via een elek-
troklep open/dicht.
14-13
STARTEN - LADEN
Dynamo 16
IDENTIFICATIE
E7J Valéo A 11 VI 87 75 A
F8Q Valéo A 11 VI 88 75 A
CONTROLE
1000 46 54
2000 68 75
3000 71 80
4000 72 82
16-1
STARTEN - LADEN
Dynamo 16
WERKING De klant klaagt over onvoldoende laadstroom en
het lampje werkt normaal
De dynamo’s op dit model auto hebben een inge-
bouwde spanningsregelaar en een waarschu- Als de afgeregelde spanning lager is 13,5 volt,
wingslampje voor de laadstroom op het instru- kontroleer dan de dynamo. De storing kan veroor-
mentenpaneel : zaakt worden door :
- een defekte diode,
- bij het aanzetten van het kontakt gaat het - een defekte fase,
lampje branden, - koolafzetting op de kontakten.
- zodra de motor draait gaat het lampje uit,
- als het lampje tijdens het draaien oplicht is er Kontrole van de spanning
een storing in het laadcircuit.
Lees met een voltmeter de spanning tussen de ac-
STORING ZOEKEN cupolen af.
Het lampje gaat niet branden als het kontakt Start de motor en laat het toerental oplopen tot
wordt aangezet de voltmeter zich stabiliseert op de afgeregelde
spanning. Deze spanning moet liggen tussen 13,5
Kontroleer: en 14,8 Volt.
- de elektrische aansluitingen,
- en of het lampje is doorgebrand door het ka- Schakel zoveel mogelijk stroomverbruikers in, de
belschoentje van de draad naar het lampje los spanning moet tussen 13,5 en 14,8 Volt blijven.
te maken en aan massa te leggen: het lampje
moet gaan branden LET OP : voordat er elektrisch aan de auto gelast
wordt, moet de bedrading van de akku en de
spanningsregelaar worden losgenomen.
Het lampje gaat branden als de motor draait
16-2
STARTEN - LADEN
Dynamo 16
STORING ZOEKEN
Met diagnose station OPTIMA 5800 , kunnen de door de dynamo afgegeven spanning en stroomsterkte belast
en onbelast worden gecontroleerd.
N.B.: het diagnosestation heeft een inductieve ampèremeterklem (meetbereik : 0 tot 1 000 A). Deze klem kan
worden geplaatst zonder losmaken van de accukabels zodat de geheugens en adaptieve correcties van de re-
keneenheden niet verloren gaan.
Zet de ampèremeterklem direct op de dynamo-uitgang met de pijl op de klem naar de dynamo wijzend (het
station detecteert een verkeerde stand).
Afhankelijk van het resultaat van de metingen geeft het station een diagnose :
- Accuspanning onbelast < 12,3 V = accu ontladen.
Zonder stroomverbruikers:
- Afgeregelde spanning > 14,8 V = > spanningsregelaar defect,
- (afgeregelde spanning onbelast < 13,2 V) of (laadstroom < 2 A) = > laadstoring.
Met stroomverbruikers:
- Afgeregelde spanning > 14,8 V = > spanningsregelaar defect,
- Afgeregelde spanning < 12,7 V = > controleer de dynamo op de volgende waarden :
Motor
D7F E7J F8Q
Stroomsterkte(ampères)
Nominale stroomsterkte 70 75 75
16-3
STARTEN - LADEN
Dynamo 16
STORING ZOEKEN (vervolg)
Als de stroomsterkte goed is en de afgeregelde spanning te laag dan is de dynamo niet de oorzaak.
16-4
STARTEN - LADEN
Motors
D7F / E7J
Dynamo 16
ONMISBAAR SPECIAAL GEREEDSCHAP
Zet de auto op een tweekoloms hefbrug. Span de riem met bout (1), meet de spanning en
zet de moer (2) vast.
Maak de massakabel van de accu los en de elek-
trische aansluitingen op de dynamo.
Bouw uit :
- de aandrijfriem van de dynamo en die van de
stuurbekrachtiging bij motor D7F (indien van
toepassing),
- de dynamo.
INBOUWEN
Motor D7F
13363R
10617R
16-5
STARTEN - LADEN
Motor F8Q Dynamo 16
ONMISBAAR SPECIAAL GEREEDSCHAP
Bouw uit :
- de rechter voorwielkuip,
- de dynamobevestigingen en de dynamoriem,
- de steun (A),
13188S
INBOUWEN
13092R
16-6
STARTEN - LADEN
Startmotor 16
IDENTIFICATIE
MOTOR STARTMOTOR
Valéo D7 E1
D7F
Bosch 0001116001
E7J D6 RA 73
16-7
STARTEN - LADEN
Startmotor 16
STORING ZOEKEN
De startmotor wordt getest met het diagnosestation OPTIMA 5800 door het meten van de accuspanning en
de opgenomen stroomsterkte tijdens het starten. De volgende storingen kunnen zichtbaar worden gemaakt:
- accu defect (de spanning daalt bij het starten van de motor),
- geblokkeerde startmotor (er wordt te veel stroom opgenomen),
- Bendix defect (er wordt te weinig stroom opgenomen).
Voor het uitvoeren van de meting moet u voorkomen dat de motor aanslaat:
- motor D7F, E7J : maak het opname-element toerental los (op het koppelingshuis),
- motor F8Q : maak de voeding van het afslagventiel van de inspuitpomp los en isoleer de aansluitklem.
N.B.:
- als het circuit van het opname-element toerental of de ontsteking onderbroken is, wordt er een defect
opgeslagen in het geheugen van de rekeneenheid inspuiting. Dit moet worden gewist met de XR25 (zie
het hoofdstuk “inspuiting”).
16-8
STARTEN - LADEN
Motor D7F Startmotor 16
UITBOUWEN
10076R
INBOUWEN
16-9
STARTEN - LADEN
Motor E7J Startmotor 16
UITBOUWEN - het rechter voorwiel,
- de holle borgpen van de aandrijfas met de
Zet de auto op een tweekoloms hefbrug. drevel B. Vi. 31-01,
- de bovenste bout van de schokdemperpoot en
Bouw uit : draai de onderste bout los.
- de accu,
- de rekeneenheid van het inspuitstuk door de Kantel de fusee en maak de aandrijfas los van de
55-polige stekker los te maken en de stekker bak.
van de crash sensor,
Maak de aansluitingen en de bouten van de start-
motor los en bouw deze uit.
INBOUWEN
13088S
13087R
13336-1R
16-10
STARTEN - LADEN
Motor F8Q Startmotor 16
UITBOUWEN
Bouw uit :
- de luchtinlaatslang,
- de accu,
- de bevestigingen van de rekeneenheid en de
stekkers (1) en druk rekeneenheidsteun/
brandstoffilter opzij,
13087R1
INBOUWEN
13088R3
16-11
ONTSTEKING
Statische ontsteking 17
INLEIDING Motor D7F
WERKINGSPRINCIPE
REKENEENHEID
BOBINES (1)
17-1
ONTSTEKING
Statische ontsteking 17
Motor D7F Motor E7J
Stekkerblok Stekkerblok
+ontstorings-
4
condensator
1 - 2 1,5 Ω 1 - 2 0,5 Ω
1 - 3 1Ω 1 - 3 1Ω
1 - 4 1Ω 2 - 3 1Ω
2 - 3 1Ω HT - HT 10 kΩ
2 - 4 1Ω
3 - 4 0,6 Ω
HT - HT 8 kΩ
17-2
ONTSTEKING
Motors
D7F / E7J
Bougies 17
Motor Merk Type
EYQUEM RFC 50 LZ 2E
D7F
NGK BKR 5EK
EYQUEM RFC 52 LS
E7J
CHAMPION RC 10 PYC
Elektrodenafstand : 0,9 mm
Motor D7F
Maak de bougiekabels los met het gereedschap (3) in de plastic kap (4) op de cilinderkop.
99894R1
99940R
N.B.: voor het uitbouwen van de bougies gebruikt u set Elé. 1382.
17-3
INSPUITSYSTEEM
Motor D7F Algemeen 17
BIJZONDERHEDEN VAN HET MULTIPUNT INSPUITSYSTEEM
• Rekeneenheid met 55 aansluitingen merk SAGEM type SAFIR of MAGNETI MARELLI met automatische
transmissie of airconditioning.
2e G E N E R A T I E S T A R T V E R G R E N D E L I N G . L E T O P D E S P E C I A L E P R O C E D U R E B I J H E T V E R V A N G E N V A N D E
REKENEENHEID
17-4
INSPUITSYSTEEM
Motor E7J Algemeen 17
BIJZONDERHEDEN VAN HET MULTIPUNT INSPUITSYSTEEM
• Waarschuwingslampje aangesloten.
2e G E N E R A T I E S T A R T V E R G R E N D E L I N G . L E T O P D E S P E C I A L E P R O C E D U R E B I J H E T V E R V A N G E N V A N D E
REKENEENHEID
17-5
INSPUITSYSTEEM
Motor D7F Algemeen 17
PLAATS VAN DE ORGANEN
13081
1 Bobine
2 Luchtfilter
3 Lambda sonde
4 Opname element druk
5 Smoorklepweerstand
6 Stappenmotor stationair toerental regeling
7 Opname element luchttemperatuur
8 Rekeneenheid
9 Crash sensor
10 Navoedingsrelais
11 Benzinepomprelais
12 Opname element vliegwiel
13 Elektroklep dampafzuiging
14 Opname element koelvloeistoftemperatuur
15 Bougie-uitbouwgereedschap
16 Pingeldetector
17 Drukcontact stuurbekrachtiging
18 Benzinedrukregelaar
19 Ontstoringscondensator
20 Dampabsorptievat
17-6
INSPUITSYSTEEM
Motor E7J Algemeen 17
PLAATS VAN DE ORGANEN
13082
1 Elektroklep dampafzuiging
2 Luchtfilter
3 Pingeldetector
4 Opname element druk
5 Stappenmotor stationair toerental regeling
6 Smoorklepweerstand
7 Opname element luchttemperatuur
8 Rekeneenheid
9 Crash sensor
10 Benzinepomprelais
11 Opname element vliegwiel
12 Opname element koelvloeistoftemperatuur
13 Lambda sonde
14 Bobine cilinders 2 - 3
15 Drukcontact stuurbekrachtiging
16 Bobine cilinders 1 - 4
17 Dampabsorptievat
18 Ontstoringscondensator
17-7
INSPUITSYSTEEM
Motor D7F Plaats van de organen 17
8 Rekeneenheid 16 Pingeldetector
9 Crash sensor (aantrekkoppel: 2,5 daN.m)
13051R1 11311R1
11313R4 99939-1R2
17-8
INSPUITSYSTEEM
Motor D7F
Plaats van de organen 17
1 Bobine 3 Lambda sonde
19 Ontstoringscondensator (aantrekkoppel: 5 daN.m)
99931-1R1
H Navoedingsrelais
K Benzinepomprelais
12993R
17 Drukcontact stuurbekrachtiging
13050R
12839S
17-9
INSPUITSYSTEEM
Motor E7J Plaats van de organen 17
8 Rekeneenheid 12 Opname element koelvloeistoftemperatuur
9 Crash sensor
13240R 13239R
3 Pingeldetector
(aantrekkoppel: 2,5 daN.m)
13336R
17-10
INSPUITSYSTEEM
Motor E7J
Plaats van de organen 17
1 Elektroklep dampafzuiging 6 Smoorklepweerstand
14 Bobine cilinders 2-3 11 Opname element vliegwiel
16 Bobine cilinders 1-4
18 Ontstoringscondensator
13242R1 13337R
13339R 13243R
17-11
INSPUITSYSTEEM
Motor E7J Plaats van de organen 17
15 Drukcontact stuurbekrachtiging
13241R
12839S
17-12
INSPUITSYSTEEM
Centrale koelvloeistoftemperatuurmeting 17
Motor D7F 244 Koelvloeistoftemperatuurzender voor
instrumentenpaneel en inspuitsysteem.
Opname element met drie aansluitingen:
twee voor het inspuitsysteem, en een
aansluiting naar de meter op het
instrumentenpaneel.
Werking
13239R1
17-13
INSPUITSYSTEEM
Waarschuwingslampje 17
WAARSCHUWINGSLAMPJE INSPUITSYSTEEM OP HET INSTRUMENTENPANEEL
Na het aanzetten van het contact brandt het lampje gedurende 3 seconden vast en gaat dan uit.
Na het aanzetten van het contact brandt het lampje gedurende 3 seconden vast en gaat dan uit.
Na het ontgrendelen van de portieren dooft het (knipperende) rode controlelampje van de startvergren-
deling. Bij het aanzetten van het contact gaat het lampje 3 seconden vast branden alvorens uit te gaan.
Na het aanzetten van het contact, identificeert de rekeneenheid geen code en kan er niet worden
gestart. Het waarschuwingslampje brandt gedurende 3 seconden vast en gaat dan uit.
Voordat het contact wordt aangezet knippert het rode controlelampje van de startvergrendeling. Na het
aanzetten van het contact knippert dit lampje tweemaal zo snel.
Als er bij draaiende motor een storing wordt gekonstateerd in het systeem van de startvergrendeling,
knippert het waarschuwingslampje inspuiting in het toerengebied tussen stationair en ongeveer 1500
tr/min.
17-14
INSPUITSYSTEEM
Startvergrendeling 17
Deze auto is uitgerust met een startvergrendeling van de 2e generatie.
De rekeneenheden worden ongecodeerd geleverd, maar in alle rekeneenheden kan een code worden
ingelezen.
Na het vervangen van een rekeneenheid moet u de code van de auto inlezen in de nieuwe rekeneenheid en
vervolgens controleren of de startvergrendeling correct werkt.
Haal de sleutel uit het slot, het controlelampje moet na 10 seconden gaan knipperen.
Raadpleeg voordat u een test uitvoert met een "leen" rekeneenheid de bijzonderheden in hoofdstuk 82
"Diefstalbeveiliging".
17-15
INSPUITSYSTEEM
Configuratie versnellingsbak 17
CONFIGURATIE REKENEENHEID AANPASSEN AAN TYPE VERSNELLINGSBAK (HANDGESCHAKELD OF
AUTOMATISCHE TRANSMISSIE)
Na het vervangen van de rekeneenheid van de inspuiting moet het type aandrijving, handgeschakeld of
automatisch, worden ingelezen omdat de rekeneenheid ontworpen is om aan de verschillende eisen van
deze twee soorten aandrijving te voldoen.
Keuzeschakelaar op S8
Toets in:D13
Om te controleren of de configuratie correct in het geheugen is geregistreerd zet het contact aan en contro-
leert u of bij diagnosekaart n° 27, storingsvlakje 20 links uit is, en toestandsvlakje 19 rechts of links signaal
geeft.
17-16
INSPUITSYSTEEM
Strategie inspuitsysteem / airconditioning 17
DE AIRCOCOMPRESSOR HEEFT EEN VARIABELE CILINDERINHOUD
De elektrische verbinding:
- van de rekeneenheid van de airconditioning naar de rekeneenheid van het inspuitsysteem verloopt via
een lijn (aansl. 5). Via dit kanaal bewegen twee informatiesignalen:
- informatie om het stationair toerental te laten verhogen. Voordat dit signaal wordt uitgezonden
moet aan twee voorwaarden zijn voldaan :
• op het dashboard moet de airconditioning zijn ingeschakeld,
• de druk in het aircocircuit moet hoger zijn dan een bepaalde drempelwaarde.
Indien dit signaal wordt verzonden wordt het stationair toerental verhoogd (het is dus normaal dat
bij ingeschakelde airco het stationaire toerental soms niet verhoogd is).
- informatie opgenomen vermogen. Deze informatie heeft geen invloed op het stationair toerental.
Het signaal informeert de rekeneenheid over de vermogensopname door de compressor, de
rekeneenheid reageert door de stationair toerentalregeling hierop vooruit te laten lopen. Het
opgenomen vermogen is te zien op de XR25. Bij ingeschakelde aircocompressor is de waarde die u
ziet met #44,tussen 300 watt en 5 000 watt.
LET OP: de waarde van #44 is nooit 0, ongeacht de staat van de compressor, ingeschakeld of niet.
De minimumwaarde van#44 is ongeveer 300 watt.
- van de rekeneenheid van de inspuiting naar de rekeneenheid van de airconditioning verloopt via een lijn
(aansl. 51). Via dit kanaal beweegt de informatie inzake het wel of niet vrijgeven van de aircocompressor.
Onder bepaalde werkomstandigheden, kan de rekeneenheid van het inspuitsysteem het inschakelen van de
aircocompressor verbieden :
17-17
INSPUITSYSTEEM
Correctie stationair toerental 17
VERBINDING DRUKCONTACT STUURBEKRACHTIGING - REKENEENHEID INSPUITING
De rekeneenheid van de inspuiting ontvangt een signaal van het drukcontact van de stuurbekrachtiging. Dit
hangt af van de druk in het stuurbekrachtingscircuit. Hoe hoger de druk, hoe meer kracht de stuurbekrachti-
gingspomp aan de motor ontleent.
Het signaal komt binnen op aansluiting 13 van de rekeneenheid inspuiting. Als het drukcontact gesloten is,
krijgt de rekeneenheid een massasignaal. Het toerental wordt vervolgens verhoogd naar 800 tr/min. bij het
motortype D7F en 850 tr/min. bij het motortype E7J.
Met behulp hiervan wordt een eventuele spanningsval gecompenseerd, ontstaan door het inschakelen van
stroomverbruikers bij een niet goed geladen accu.
Hiervoor wordt het stationaire toerental verhoogd waardoor de dynamo meer laadstroom levert.
Hoe zwakker de accuspanning, hoe groter de toerentalverhoging. Deze correctie is dus variabel en treedt in
werking zodra de accuspanning lager wordt dan 12,7 Volt. De toerentalverhoging kan gaan tot maximaal
880 tr/min. bij het motortype D7F en 930 tr/min. bij het motortype E7J.
De rekeneenheid van de inspuiting verhoogt het stationair toerental tot 850 tr/min. bij het motortype D7F en
880 tr/min. bij het motortype E7J, als het hiervoor informatie ontvangt van de rekeneenheid de
airconditioning.
17-18
INSPUITSYSTEEM
Adaptieve correctie stationair toerental 17
PRINCIPE
Bij de normaal gebruikstemperatuur van de motor, varieert de waarde van het stuursignaal (#12) naar de
luchtregelschuif stationair toerental bij het stationaire toerental vanuit een middenwaarde tussen een hoge
en een lage waarde
Als gevolg van langzame veranderingen in de motor (inrijden, vervuiling in de motor enz.) komt de waarde
van dit stuursignaal steeds dichter bij zijn boven- of ondergrens te liggen.
Met de adaptieve correctie (#21) van het stuursignaal (#12) wordt tegemoet gekomen aan deze langzaam
veranderde behoefte aan lucht van de motor, en ontstaat een nieuwe middenwaarde voor het signaal (#12)
naar de luchtregelschuif.
Deze correctie is alleen effectief als de koelvloeistof warmer is dan 75°C 20 seconden na het starten van de
motor en in de regelfase van het nominale stationaire toerental.
Motor Motor
D7F 710 E7J 780
Nominale
X = 740 tr/min. X = 750 tr/min.
toerental (#06)
Stuursignaal
4 %≤X≤14 % 2 %≤X≤15 %
(#12)
Bij een te grote luchtaanvoer (valse lucht, smoorklepaanslag ontregeld ...) stijgt het stationair toerental, en
wordt de waarde van # 12 kleiner om het stationaire toerental op de voorgeschreven waarde te houden; de
waarde van de adaptieve correctie # 21 neemt af om het stuursignaal # 12 opnieuw te centreren.
BELANGRIJK: het is van groot belang dat u de motor, als het geheugen van de rekeneenheid is gewist (losge-
nomen accukabel), enige tijd stationair laat draaien voordat de auto weer aan de klant wordt afgeleverd, zo-
dat de adaptieve correctie zich kan instellen.
17-19
INSPUITSYSTEEM
Mengselregeling 17
DE SPANNING VAN DE LAMBDA SONDE (#05)
De waarde die de XR25 aangeeft met # 05 is de spanning (in Volt) die de λ-sonde aan de rekeneenheid af-
geeft, deze spanning varieert tussen 0 en 1000 millivolt.
Als de mengselregeling actief is, zal deze spanning snel wisselen tussen 50±50 mV (arm mengsel) en 850 ±50
mV (rijk mengsel).
Hoe kleiner het verschil tussen deze waarden, hoe onbetrouwbaarder de informatie. Het verschil is meestal
ten minste 500 mV.
DE MENGSELCORRECTIE (#35)
De waarde die de XR25 aangeeft met # 35 is een weergave van de mengselcorrectie die door de rekeneen-
heid wordt uitgevoerd aan de hand van de informatie over de menselsamenstelling welke afkomstig is van
de λ-sonde. De λ-sonde analyseert in feite de hoeveelheid zuurstof in de uitlaatgassen, wat een maat is voor
de samenstelling van het benzine/luchtmengsel.
Met een maximum van 255 en een minimum van 0, schommelt de correctiewaarde in het algemeen rond 128.
In de praktijk ligt de waarde van # 35 onder normale omstandigheden rond de 128.
Regelfase
17-20
INSPUITSYSTEEM
Mengselregeling 17
Regeling tijdelijk uitgeschakeld
Tijdens de regelfase, houdt de rekeneenheid onder bepaalde omstandigheden geen rekening met het
signaal van de sonde, deze omstandigheden zijn:
Als de spanning van de lambda sonde niet goed is (# 05 variëert nauwelijks of helemaal niet) in de regelfase,
schakelt de rekeneenheid pas over op het noodprogramma (# 35 = 128) als de storing gedurende 3 tot 5 mi-
nuten aanwezig is geweest. De storing wordt ook slechts in dat geval in het geheugen geregistreerd.
Wanneer een defect in de sonde wordt gekonstateerd terwijl dit defect reeds in het geheugen is geregis-
treerd schakelt de rekeneenheid de regeling direct uit (# 35 = 128).
17-21
INSPUITSYSTEEM
Adaptieve mengselcorrectie 17
PRINCIPE
Als gevolg van langzame veranderingen in de motor komt de waarde van dit stuursignaal steeds dichter bij 0
of 255 te liggen om λ=1 nog mogelijk te maken.
De adaptieve correctie zorgt ervoor dat de kenvelden van het inspuitsysteem zo verschoven wordt dat de
mengselregeling (# 35) ook op langere termijn 128 als middenwaarde houdt.
Als het geheugen van de rekeneenheid ”schoon” is, zijn de adaptieve correctiewaarden gemiddeld 128 met
als uiterste waarden :
Motor Motor
D7F E7J
De adaptieve correcties werken slechts als de motor warm is in de mengselregelfase (#35 variabel) en binnen
een gegeven spruitstukdrukgebied.
De mengselregeling van de motor moet bij verschillende spruitstukdrukken hebben gedraaid voordat de
adaptieve correcties in werking treden om het verlopen van de mengselregeling te compenseren.
Na het wissen van het geheugen van de rekeneenheid (waardoor # 30 en # 31 zijn teruggegaan naar 128)
moet daarom een speciale proefrit worden gemaakt.
17-22
INSPUITSYSTEEM
Adaptieve mengselcorrectie 17
PROEFRIT
Omstandigheden:
- laat het toerental niet hoger komen dan 4 400 tr/min. motor D7F
en 4 800 tr/min. motor E7J.
Ga uit van een betrekkelijk laag toerental waarbij u in de 3 e of 4e versnelling geleidelijk gas geeft zodat de
gewenste spruitstukdruk gedurende 10 seconden stabiel is in elk gebied (zie de tabel hieronder).
OPMERKING: voor motortype D7F, par exemple, bij voorbeeld, houd u de spruitstukdruk n° 1, gedurende mi-
nimaal 10 seconden op gemiddeld 320 mbar.
# 31 varieert vooral bij stationair draaien en lichte belasting, en # 30 bij middelzware en zware belasting,
maar werken beide over het gehele gebied van spruitstukdrukken.
Neem na de proefrit de waarden op van # 30 en # 31. Zij mogen nu niet meer 128 (de beginwaarde) zijn.
Zoniet, maak dan opnieuw een proefrit en let daarbij beter op de voorgeschreven omstandigheden.
17-23
INSPUITSYSTEEM
Adaptieve mengselcorrectie 17
INTERPRETATIE VAN DE WAARDEN
Bij onvoldoende brandstoftoevoer (inspuitstukken vervuild, benzinedruk te laag ...), neemt de waarde van de
mengselregeling # 35 toe om lambda= 1 te houden en worden de waarden # 30 en 31 groter om de mid-
denwaarde van de mengselregeling op 128 te houden.
OPMERKING: De conclusies die uit de waarde van #31 kunnen worden getrokken zijn bijzonder gevoelig om-
dat deze correctie alleen betrekking heeft op het stationaire en deellast gebied.
Trek niet te snel conclusies uit de waarde van #31, maar richt u meer op de waarde van # 30.
Aan de hand van de resultaten van deze controles krijgt u een idee over de mogelijke oorzaak van de storing.
Er kunnen echter pas conclusies aan worden verbonden als deze adaptieve correcties maximaal of minimaal
zijn en als ze afwijken in dezelfde richting.
BELANGRIJK
Voer de aanvullende kontroles #30 en # 31 alleen uit indien de klant klaagt over het funktioneren van de
motor en als zij een van hun uiterste waarden hebben bereikt met een grote afwijking van # 35 (# 35 vari-
eert boven 175 of onder 80)
17-24
KOELSYSTEEM
Gegevens 19
TE GEBRUIKEN KOELVLOEISTOF
THERMOSTAAT
Type motor Openen begint (in °C) Openen eindigt (in °C) Slag (in mm)
19-1
KOELSYSTEEM
Vullen - ontluchten 19
Er is geen kachelkraan.
VULLEN
ONTLUCHTEN
19-2
KOELSYSTEEM
Controle 19
ONMISBAAR SPECIAAL GEREEDSCHAP
1 - Controle van de afdichting van het koelsys- 2 - Controle van de afstelling van de expansie-
teem vatdop
Vervang de dop van het expansievat door de Wanneer er koelvloeistof via de dop ontsnapt is,
adapter M.S. 554-01. moet deze dop beslist door een nieuwe worden
vervangen.
Sluit hier het controlegereedschap M.S. 554-07 op
aan. Monteer de adapter M.S. 554-06 op het controle-
gereedschap M.S. 554-07 en draai de dop op de
Laat de motor warm draaien en zet hem stil. adapter.
Pomp het systeem onder druk tot 0,1 bar onder Voer de druk op, deze moet zich stabiliseren op
de afstelwaarde van de dop van het expansievat. de afstelwaarde van de dop met een tolerantie
van ± 0,1 bar.
De druk mag niet teruglopen, spoor anders het
lek op. Afstelwaarde van de dop :
97871R
19-3
KOELSYSTEEM
Motor D7F Schema 19
10070-2R
1 Motor Waterpomp
2 Koelradiateur
3 Doorstroom expansievat voor permanente
ontluchting Thermostaat
4 Kachelradiateur
5 Doseur ∅ 3 mm Ontluchtingsnippel
19-4
KOELSYSTEEM
Motor E7J Schema 19
13508R
1 Motor Waterpomp
2 Koelradiateur
3 Doorstroom expansievat voor permanente
ontluchting Thermostaat
4 Kachelradiateur
5 Support thermostat Ontluchtingsnippel
6 Doseur ∅ 3 mm
Thermocontact
Als de koelvloeistof warmer is dan 99°C laat de re-
keneenheid van het inspuitsysteem de koelventi- De bruine expansievatdop is afgesteld op 1,2 bar.
lateurs met hoge snelheid draaien
19-5
KOELSYSTEEM
Motor F8Q Schema 19
13504R
1 Motor Waterpomp
2 Koelradiateur
3 Doorstroom expansievat voor permanente
ontluchting Thermostaat
4 Kachelradiateur
5 Thermostaatsteun Ontluchtingsnippel
6 Doseur ∅ 3 mm
Thermocontact
19-6
KOELSYSTEEM
Motor D7F Waterpomp 19
ONMISBAAR SPECIAAL GEREEDSCHAP
UITBOUWEN
19-7
KOELSYSTEEM
Motor D7F Waterpomp 19
INBOUWEN
Bijzonderheden
10272R
Verwijder de BDP-stift.
19-8
KOELSYSTEEM
Motor E7J Waterpomp 19
ONMISBAAR SPECIAAL GEREEDSCHAP
ONMISBAAR MATERIAAL
Motorsteun
UITBOUWEN
Bouw uit :
- de distributieriem uit (zie hoofdstuk 11
"Distributieriem"),
- de spanrol van de distributieriem,
- de waterpomp via de onderkant. 92068R
19-9
KOELSYSTEEM
Motor F8Q Waterpomp 19
ONMISBAAR SPECIAAL GEREEDSCHAP
ONMISBAAR MATERIAAL
Motorsteun
Plaats de motorsteun.
Bouw uit :
- de plastic sierkap van de pendelophanging,
- de kap van de pendelophanging,
13090R
13086R1
19-10
KOELSYSTEEM
Motor F8Q Waterpomp 19
- de bouten van de waterpomp en bouw hem
via de bovenkant uit
13089S
REINIGEN
INBOUWEN
19-11
UITLAAT
Algemeen 19
Omdat de katalysator zeer heet wordt, mag u de BEVESTIGING VAN DE UITLAAT ONDER DE
auto in geen geval parkeren op een plaats waar CARROSSERIE
brandbare materialen (hoog gras, bladeren) in
contact kunnen komen met de katalysator. Onder Het uitlaatsysteem is onder de carrosserie opge-
ongunstige omstandigheden kunnen deze stoffen hangen met silentblocs (1).
vlam vatten.
Deze rubbers kunnen met de hand worden losge-
maakt terwijl het uitlaatsysteem wordt gesteund.
LET OP :
In sommige gevallen kunt u echter beter de beves-
- er mag absoluut geen lekkage optreden tussen tigingsbouten van de steun (2) losdraaien om de
het uitlaatspruitstuk en de katalysator, silentblocs gemakkelijker te kunnen verwijderen.
12847-1R
Hierbij moet :
- de doorsnijding op de juiste plaats gebeuren,
- het snijgereedschap Mot. 1199-01 worden ge-
bruikt,
- bij het monteren een montagehuls worden
aangebracht.
19-12
UITLAAT
Algemeen 19
MARKERING VAN DE DOORSNIJDINGEN
99226-1R
P1 D P2
90 mm
DI1901
19-13
UITLAAT
Algemeen 19
AANBRENGEN VAN DE MONTAGEHULS Een reeds gemonteerde huls mag niet opnieuw
worden gebruikt.
95478R1 99227S
Om iedere lekkage van de uitlaat te voorkomen In de moer van de huls is een groef (A) aange-
moet de huls goed over de twee buiseinden wor- bracht om de moer vast te kunnen zetten met het
den geplaatst: de buizen moeten tot tegen de juiste aantrekkoppel. Als bij het aandraaien deze
nokjes in de huls worden geschoven. groef niet meer te zien is hoort u een klik en de
moer is dan vastgezet met het juiste aantrekkop-
Schuif de huls eerst op het weer te gebruiken on- pel (2,5 daN.m).
derdeel en breng hem op de juiste diameter door
de klem lichtjes aan te draaien.
OPMERKING:
Controleer de stand van de buis ten opzichte van
de nokken. Er zijn twee verschillende montagehulzen:
- ∅ 50 mm
Plaats het nieuwe onderdeel. - ∅ 45 mm
19-14
UITLAAT
Overzicht van de uitlaatlijn 19
OVERZICHT VAN DE UITLAATLIJN EN DE DOORSNIJDINGSPLAATSEN
13126R 13124R
1 Expansiepot
2 Demper
3 Katalysator
ZC Doorsnijdingsplaats
19-15
UITLAAT
Overzicht van de uitlaatlijn 19
OVERZICHT VAN DE UITLAATLIJN EN DE DOORSNIJDINGSPLAATSEN
Motor F8Q
13125R
1 Katalysator
2 Demper
ZC Doorsijdingsplaats
19-16
BRANDSTOFTANK
Brandstoftank 19
ONMISBAAR SPECIAAL GEREEDSCHAP
Mot. 1265
Tangen voor losmaken
Mot. 1265-01 snelkoppelingen
ONMISBAAR MATERIAAL
AANTREKKOPPELS (in daN.m) Sluit een slang aan op uitgang (A) en laat deze
slang uitkomen in een emmer buiten de auto.
Moer tankelement/pomp 7
97163R2
19-17
BRANDSTOFTANK
Brandstoftank 19
Maak de stekker los van het benzinepomprelais LEEGPOMPEN VAN DE BRANDSTOFTANK (uitvoe-
(K) op de zekeringplaat in de motorruimte. ring met dieselmotor)
99641S
12839S
97163R2
19-18
BRANDSTOFTANK
Brandstoftank 19
UITBOUWEN VAN DE BRANDSTOFTANK (benzine- Maak het benzinefilter los.
en dieseluitvoeringen)
Bouw de hitteschilden (3) en (4) uit onder de tank
Maak de massakabel van de accu los. en onder de handremkabels.
12866R
19-19
BRANDSTOFTANK
Brandstoftank 19
Meet afstand X en ontspan het stelmechanisme
van de handrem.
99091R1
Maak de vulhals (10) los van de tank. Verwijder de vier bevestigingsbouten van de tank.
Maak de handremkabels (11) los onder de tank. Kantel de tank iets naar voren en bouw hem uit.
INBOUWEN
19-20
BRANDSTOFTANK
Brandstoftank 19
Benzinetank 1e generatie
13039R
19-21
BRANDSTOFTANK
Brandstoftank 19
Benzinetank 1e generatie
13037R
19-22
BRANDSTOFTANK
Brandstoftank 19
Benzinetank 2e generatie
13038R
19-23
BRANDSTOFTANK
Brandstoftank 19
Benzinetank 2e generatie
13036R
19-24
BRANDSTOFTANK
Brandstoftank 19
Dieseluitvoering
13040R
19-25
BRANDSTOFTANK
Brandstoftank 19
Dieseluitvoering
13035R
19-26
BRANDSTOFTANK
Brandstoftank 19
Verklaring bij de nummers op de tekeningen
1 Tank A Snelkoppeling
2 Bout B Klikwartel
3 Vulhals C Snelkoppeling
4 Ingang vulhals D Wartel, geen klik
5 Popnagel E Luchtafvoer tijdens het vullen
6 Klemband vulhalsbevestiging F Ruimte voor de uitzettende brandstof
7 Tankdop R Vulopening
8 Aanvoerslang V Maximaal brandstofpeil
9 Retourslang
10 Klemmetje
13 Klemband
14 Slang dampabsorptievat
15 Slang dampabsorptievat
18 Dampabsorptievat
19 Bout
20 Klemmetje
21 Klemmetje
22 Dempingsplaat
23 Kooimoer
24 Uitgang vulhals- brandstofdoorvoer
25 Ontluchting bij het vullen
27 Verbinding naar dampabsorptievat
28 Overvul beveiligingsklep
29 Overdruk/onderdruk beveiligingsklep
30 Afsluitklep doorlaatbegrenzer
31 Afsluitklep bij omslaan
32 Overvul beveiligingsklep en afsluitklep bij
omslaan.
19-27
BRANDSTOFTANK
Brandstoftank 19
ROL VAN DE KLEPPEN De tank heeft een ventilatiesysteem en een tank-
dop zonder ontluchtingsgaatje.
28 Vulbegrenzingsklep
De vulhals voor ongelode benzine heeft:
Deze klep is gesloten als de tankdop niet op
zijn plaats zit, zodat een hoeveelheid lucht - een nauwe doorlaat met een klep waarin al-
niet weg kan (expansievolume). Dit volume leen een vulpistool voor ongelode benzine past
kan niet met benzine worden gevuld. (loodhoudende benzine is funest voor de lamb-
da sonde en de katalysator),
Als de tankdop wordt aangebracht opent de
klep en komt de tank in verbinding te staan - een klep die de vulopening afsluit (30) om te
met het dampabsorptievat. voorkomen dat er benzinedampen vrijkomen
of benzine uit de opening stroomt.
29 Overdruk/onderdruk veiligheidsklep
19-28
BRANDSTOFTANK
Tankelement 19
Bij uitvoeringen met benzinemotor vormen het
tankelement en de pomp een geheel.
Controle
4/4 7 maximaal
3/4 54,5 ± 7
1/2 98 ± 10
1/4 155 ± 16
Minimumpeil 300 ± 20
19-29
BRANDSTOFTANK
Benzinepomp - Tankelement 19
ONMISBAAR SPECIAAL GEREEDSCHAP
AANTREKKOPPELS (in daN.m) Maak los met de tang Mot. 1265 (benzinemotor)
of Mot. 1265-01 (dieselmotor) :
Moer pomp/tankelement 7
- de aanvoerleiding (3) (groene snelkoppeling),
UITBOUWEN
Voor het uitbouwen van de benzinepomp en het
tankelement kan de tank op zijn plaats blijven. Ze
zijn van binnenuit bereikbaar.
- Maak de massakabel van de accu los,
- Til de achterbank omhoog,
- Verwijder de stalen dop in de vloer,
- Maak de stekker (1) los,
- Bouw de klemmetjes (2) uit.
96420R1
97163R5
19-30
BRANDSTOFTANK
Benzinepomp - Tankelement 19
Bouw de moer (5) uit met gereedschap Mot. 1264 INBOUWEN
of 1264-01 (draai de moer los, verwijder het ge-
reedschap, draai de moer verder los met de hand Vervang de afdichtring als deze is beschadigd.
en verwijder hem).
Leg de afdichtring op zijn plaats op de tank voor-
Verwijder de benzinepomp met het tankelement. dat u de grondplaat van pomp en tankelement
monteert.
AANSLUITINGEN
N.B. : om te voorkomen dat de tank vervormt als
de moer te lang los is, raden wij u aan de moer
weer op de tank te draaien na het uitbouwen van Aansl. Bestemming
de pomp en het tankelement.
A1 Massa
A2 Waarschuwingslampje brandstofreserve
B2 Niet in gebruik
C1 pomp
C2 pomp
19-31
MOTOROPHANGING
Motor D7F Pendelophanging 19
AANTREKKOPPELS (in daN.m)
13359S
12924G
19-32
MOTOROPHANGING
Motor E7J Pendelophanging 19
AANTREKKOPPELS (in daN.m)
13359R3
19-33
MOTOROPHANGING
Motor F8Q Pendelophanging 19
AANTREKKOPPELS (in daN.m)
13086R2
19-34
BRANDSTOFTOEVOER
Crash sensor 13
DOEL • Bij de uitvoeringen met dieselmotor tussen de
+ voeding en het elektromagnetische afslag-
Het brandstofonderbrekingssysteem vermindert ventiel (of het gecodeerde afslagventiel als de
het brandgevaar na een aanrijding als gevolg van auto is uitgerust met een elektronische
uitstromende brandstof. Tijdens en na de schok startvergrendeling).
worden alle elektrische brandstoftoevoer-
organen uitgeschakeld. Deze organen kunnen
door de klant of de reparateur mechanisch WERKING
worden gereactiveerd.
Tijdens de schok schiet het kogeltje in de
BESCHRIJVING VAN HET SYSTEEM traagheidsschakelaar van zijn plaats waardoor
het elektrische circuit wordt onderbroken.
Het systeem bestaat uit een reactiveerbare
traagheidsschakelaar (crash sensor) die : Bij de uitvoeringen met benzinemotor wordt de
- de schok detecteert (1), + voeding van het benzinepomprelais (236)
- het elektrische circuit onderbreekt. onderbroken. De pomp en de inspuitstukken
krijgen dan geen voeding meer, waardoor de
brandstof in de tank blijft.
LET OP :
• bij de uitvoeringen met benzinemotor MOET
u na reactivering van de schakelaar het
13051R geheugen van de rekeneenheid wissen met de
XR25. Na de activering van het systeem
registreert de rekeneenheid namelijk een
De schakelaar is geplaatst : defect van het pomprelais .
13-1
BRANDSTOFTOEVOER
Motor D7F Hoofdinspuitbuis 13
ONMISBAAR SPECIAAL GEREEDSCHAP
Bevestigingsbout hoofdinspuitbuis
op spruitstuk 1
UITBOUWEN
Maak los:
- de accu,
- de vacuümslang (1) op de benzinedrukrege-
laar,
- de retourslang(2),
- de stekker (3) van de inspuitstukken.
99937R3
13-2
BRANDSTOFTOEVOER
Motor D7F Hoofdinspuitbuis 13
De benzine-aanvoerslang (4) met Mot. 1311-06 Bouw de twee bevestigingsbouten (5) van de
met de grote diameter (de aanvoerwartel is hoofdinspuitbuis op het spruitstuk.
voorzien van het gereedschap om de slang los te
maken). Schuif de hoofdinspuitbuis en de inspuitstukken
tussen het spruitstuk en de cilinderkop.
OPMERKINGEN
99375R
10046R
99461R1
13-3
BRANDSTOFTOEVOER
Motor D7F Hoofdinspuitbuis 13
Voor het losmaken van een inspuitstuk verwijdert INBOUWEN
u borg (9), en drukt u tegen klemmetje (10)
voordat u aan het inspuitstuk trekt. Vervang de O-ringen onder de inspuitstukken
(monteer een uitgebouwd inspuitstuk tevens met
een nieuwe O-ring aan de bovenkant in de hoofd-
inspuitbuis).
10047R
PRC13.1
13-4
BRANDSTOFTOEVOER
Motor E7J Hoofdinspuitbuis 13
LET OP: vang bij het openen van het benzinecir- Maak de klemmetjes (8) vrij om de inspuitstukken
cuit de door de restdruk wegspuitende benzine uit te bouwen.
op in een doek.
UITBOUWEN
Maak los:
- de aanvoerslang (1),
- de retourslang (2) ,
- de vacuümslang (3).
INBOUWEN
13244R
13-5
BRANDSTOFTOEVOER
Benzine-
motoren Benzinefilter 13
ONMISBAAR SPECIAAL GEREEDSCHAP
PLAATS
96420R3
99214R
INBOUWEN
13-6
BRANDSTOFTOEVOER
Benzine-
motoren Benzinepomp-opbrengst 13
ONMISBAAR SPECIAAL GEREEDSCHAP
1 maatbeker 2000 ml
96093R2
BELANGRIJK
12839S
13-7
BRANDSTOFTOEVOER
Motor D7F Benzinedruk 13
CONTROLE DE LA PRESSION D’ALIMENTATION
99375R
99939S
99934R1
13-8
BRANDSTOFTOEVOER
Motor D7F Benzinedruk 13
Sluit de 10 bar manometer en de slang Mot. 1311-
01 aan.
99938-1R
13-9
BRANDSTOFTOEVOER
Motor E7J Benzinedruk 13
CONTROLE VAN DE BENZINEDRUK
13244-1R
99376R
13-10
BRANDSTOFTOEVOER
Motor E7J Benzinedruk 13
Verbind de aansluitingen (3) en (5) van het ben-
zinepomprelais (L) op zekeringplaat in de motor-
ruimte).
12839S
13-11
BRANDSTOFTOEVOER
Motor E7J Antidampbelsysteem 13
Met het afzetten van het contact komt een temperatuurbewakingssysteem in werking.
Bewaking
nee
Koelvloeistoftemperatuur ≥ 101°C
ja
ja ja
Koelventilateurs stoppen
Bewaking uit
De bewaking schakelt 2 minuten na het afzetten van het contact uit als de koelvloeistoftemperatuur lager is
dan 101°C of zodra de de koelvloeistof kouder is dan 92°C.
13-12
DIESEL
Algemeen 13
Door de toepassing van elektronisch gestuurde inspuiting is de verbranding bij deze dieselmotor geoptimali-
seerd en is de uitstoot van schadelijke gassen teruggebracht.
BIJZONDERHEDEN
13-13
DIESEL
Gegevens 13
Motor
Type Type Emissie-
auto bak Boring Slag Inhoud Compressie- Oxidatie norm
Type Indice
(mm) (mm) (cm 3) verhouding katalysator
XC0D 825 ± 50 4 600 ± 100 4 100 ± 100 1,05 m -1 (35 %) 2,5 m -1 (64 %)
XC0E 825 ± 50 4 600 ± 100 4 100 ± 100 1,11 m -1 (36 %) 2,5 m -1 (64 %)
Temperatuur in °C (± 1°) 0 20 40 80 90
13-14
DIESEL
Gegevens 13
ONDERDEEL MERK/TYPE BIJZONDERHEDEN
13-15
DIESEL
Plaats van de onderdelen 13
12874
1 EGR-klep en EGR-elektroklep
2 Opname element luchttemperatuur (witte stekker)
3 Opname element koelvloeistoftemperatuur (witte stekker)
4 Rekeneenheid dieselinspuiting
5 Brandstoffilter
6 Relais voorverwarmingsstiften
7 Opname element vliegwiel
8 Elektroklep verhoogd stationair toerental
9 Afslagventiel (gecodeerd afh. uitvoering)
10 Digitale DPC inspuitpomp
11 Opname element gashefboom
12 Elektroklep vervroeging
13 Elektroklep hoogtecorrectie
14 Verstuiver met opname element
13-16
DIESEL
Plaats van de onderdelen 13
12 Elektroklep vervroeging 3 Opname element koelvl.temperatuur
14 Verstuiver met opname element 2 Opname element luchttemperatuur
13 Elektroklep hoogtecorrectie
11 Opname element gashefboom
9 Afslagventiel
8 Elektroklep verhoogd stationair toerental
12872R
19 EGR-elektroklep
12869-1R
6 Relais voorverwarmingsstiften
5 Brandstoffilter
16 Crash sensor
4 Rekeneenheid inspuiting
12871R
13083R
13-17
DIESEL
Plaats van de onderdelen 13
20 EGR-klep
87970R
17 Waarschuwingslampje dieselinspuiting
18 Controlelampje voorverwarming
Licht op tijdens voorverwarming na het aan-
zetten van het contact
13047-1R
13048R
12839S
13-18
DIESEL
Elektroklep vervroeging (1) 13
10314-1R
Elektroklep vervroeging 3
UITBOUWEN
13-19
DIESEL
Elektroklep vervroeging 13
13342R
Ga als volgt te werk om de pennen los te maken Verwijder de beschermhuls van de kabelbundel
uit de stekker van de pomp: van de pomp.
1) Trek aan de gele geleider in het stekkerblok Verwijder de beschermkap van de elektroklep.
om de pennen vrij maken en druk de lipjes in .
Bouw de elektroklep uit met Mot. 997-01.
2) Trek de geleider uit het stekkerblok.
10579R1
A Stekkerdoorvoer
13-20
DIESEL
Elektroklep vervroeging 13
INBOUWEN Ontlucht het inspuitsysteem met het handpompje
voordat u de motor start.
Verwijder ALTIJD het zeefje (3) met behulp van
een klein tangetje uit de boring in de pomp en Wis het geheugen van de rekeneenheid met
vervang het dot een nieuw zeefje. G0**.
De buitenrand wordt bij het vastzetten geplet en Maak hierna altijd een proefrit.
zorgt voor de afdichting.
ITB191917
13127R
13-21
DIESEL
F8Q 662 Elektroklep hoogtecorrectie 13
13129R
Elektroklep hoogtecorrectie 3
UITBOUWEN
13-22
DIESEL
F8Q 662 Elektroklep hoogtecorrectie 13
13342R
Ga als volgt te werk om de pennen los te maken Verwijder de beschermhuls van de kabelbundel
uit de stekker van de pomp: van de pomp.
1) Trek aan de gele geleider in het stekkerblok Verwijder de beschermkap van de elektroklep.
om de pennen vrij maken en druk de lipjes in .
Bouw de elektroklep uit met Mot. 1440.
2) Trek de geleider uit het stekkerblok.
10579R2
A Stekkerdoorvoer
13-23
DIESEL
F8Q 662 Elektroklep hoogtecorrectie 13
INBOUWEN Sluit de stekker aan.
Verwijder ALTIJD het zeefje (2) met behulp van Breng de beschermhuls aan over de kabelbundel
een klein tangetje uit de boring in de pomp en en klem deze weer vast.
vervang het dot een nieuw zeefje.
Ontlucht het inspuitsysteem met het handpompje
Zet de elektroklep met dop Mot. 1440 vast met voordat u de motor start.
een koppel van 3 daN.m.
Wis het geheugen van de rekeneenheid met
Plaats een nieuwe bescherming op de elektroklep. G0**.
13128R
13-24
DIESEL
Capsule verhoogd stationair toerental 13
INBOUWEN EN AFSTELLEN VAN DE CAPSULE
13043R
13044R
13-25
DIESEL
Gecodeerd afslagventiel 13
10314R3
10713R1
10315R2
99780-1R
13-26
DIESEL
Gecodeerd afslagventiel 13
Voor het demonteren van het gecodeerde afslag-
ventiel (1) moet de inspuitpomp worden uitge-
bouwd.
UITBOUWEN
INBOUWEN
13-27
DIESEL
Opname element gashefboom 13
In de fabriek wordt de vol gas stand (de spanning die het opname element gashefboom afgeeft bij geheel in-
gedrukt gaspedaal) vastgelegd in de rekeneenheid. Na het vervangen van het opname element wordt bij het
afstellen deze waarde gebruikt. Het is daarom van groot belang dat deze waarde ook wordt ingelezen in een
nieuwe rekeneenheid (G31*).
Een nieuw opname element wordt afgesteld door de spanning bij vol gas te vergelijken met de spanning die
in het geheugen van de rekeneenheid is vastgelegd. Als beide waarden gelijk zijn, dan is het opname ele-
ment correct afgesteld. Dit is te zien met de XR25. Met commando G32* wordt het verschil aangegeven tus-
sen de waarde in het geheugen en de waarde van het opname element. Als bij vol gas dit verschil 0 is, dan
staat het opname element in de juiste stand.
HET IS NIET TOEGESTAAN OPNAME ELEMENT EN REKENEENHEID GELIJKTIJDIG TE VERVANGEN. Indien nodig
moet u eerst het opname element vervangen en vervolgens de rekeneenheid.
Maak uit de 10-polige stekker van de pomp de drie draden van het opname element los (zie de methode in
de paragraaf "Elektroklep vervroeging").
Verwijder de twee schroeven van het opname element en bouw dit uit en monteer het nieuwe opname
element ervoor in de plaats. Draai de schroeven niet geheel vast, het opname element moet nog heen en
weer kunnen draaien.
Toets in D 3 4 daarna G 3 2 *
Verdraai, in deze vol gas stand, het opname element zo dat de waarde op de XR25 0 is. Als u te ver van 0 bent
geeft de XR25 HL aan ( Hors Limite = buiten limiet)). Als u het opname element draait verschijnt een deci-
male waarde.
Zet de schroeven van het opname liment vast met het opname element in de stand waarbij de XR25 0 aan-
geeft.
13-28
DIESEL
Configuratie van de rekeneenheid 13
INLEZEN VAN DE VOL GAS STAND
Vervang de rekeneenheid.
Toets in D 3 4
Toets in G 3 1 *
Als op het afleespaneel "PF" knippert, moet u het gaspedaal geheel (laten) indrukken,
De rekeneenheden DPCN LUCAS worden geleverd in de configuratie "met airco". Als de auto geen airco
heeft, moet u het commando G50*4* van de XR25 gebruiken om de rekeneenheid te programmeren " zon-
der airco".
13-29
DIESEL
Configuratie van de rekeneenheid 13
CONFIGURATIE VAN DE REKENEENHEID MET OF ZONDER AIRCO
18 18
airco
19 19
elektrische
stuurbekrachtiging
N.B. : na het vervangen van de rekeneenheid, moet u de vol gas stand van het opname element gashefboom
inlezen (zie paragraaf "Opname element gashefboom").
13-30
DIESEL
Verstuiver met opname element 13
PRM1315
1 Verrstuivernaald
2 Afstandsbus
3 Verstuiver
4 Veer
5 Spoel
Aantrekkoppel : 7 daN.m.
10579R1
13-31
DIESEL
Waarschuwingslampje inspuitsysteem 13
WERKINGSPRINCIPE VAN HET WAARSCHUWINGSLAMPJE OP HET INSTRUMENTENPANEEL
Het lampje van het inspuitsysteem licht op als het contact wordt aangezet en dooft zodra de motor draait.
13-32
DIESEL
Regeling voor- en naverwarming 13
De voor- en naverwarming wordt aangestuurd b) Vaste voorverwarming
door de rekeneenheid.
Na het uitgaan van het controle-
Deze stuurt de relais van de voorverwarmingsstif- lampje(variabele voorverwarming), hou-
ten aan. den de stiften 8 seconden voeding voor
het starten.
1) Contact aanzetten - voorverwarming
2) Starten
De voorverwarming is in twee fasen te verde-
len: De vier voorverwarmingsstiften hebben
voeding als de startmotor draait.
a) Variabele voorverwarming
3) Draaiende motor - Naverwarming
Deze is afhankelijk van de koelvloeistof-
temperatuur, de accuspanning en de De naverwarming is in twee fasen te verdelen:
hoogte (intern opname element in de re-
keneenheid) bij het aanzetten van het a) Vaste naverwarming:
contact (voorverwarmingslampje brandt).
Na het starten van de motor houden de
13041S voorverwarmingsstiften voeding gedu-
rende 10 seconden.
b) Variabele voorverwarming
13-33
DIESEL
Regeling voor- en naverwarming 13
tijd (s)
180
- 20 0 20 40 60
Koelvloeistof-
temperatuur °C
13-34
DIESEL
Regeling verhoogd stationair toerental 13
De functie van het verhoogd stationair toerental
wordt aangestuurd door de rekeneenheid via een
elektroklep naar de capsule (met of zonder airco).
10 20 11
5 20 15
0 30 20
- 10 40 25
- 20 50 30
N.B.:
- Bij ingeschakeld verhoogd stationair toeren-
tal:
• elektroklep niet aangestuurd,
• kabel vrij, niet gespannen.
- Normaal stationair toerental:
• elektroklep aangestuurd,
• kabel gespannen.
13-35
DIESEL
Strategie inspuitsysteem / airconditioning 13
VERBINDING AIRCONDITIONING/ REKENEENHEID INSPUITSYSTEEM
De elektrische verbinding:
- van de rekeneenheid van de airconditioning naar de rekeneenheid van het inspuitsysteem verloopt via
een draad. Hierlangs loopt enkel de informatie AC cycle. De rekeneenheid van het inspuitsysteem leidt
hieruit af dat de airco is geselecteerd (aansluiting 11).
- van de rekeneenheid van het inspuitsysteem naar de rekeneenheid van de airconditioning verloopt via
een draad. Hierover loopt de informatie voor het wel of niet vrijgeven van de compressor (aansluiting
19).
Onder bepaalde werkomstandigheden, kan de rekeneenheid van het inspuitsysteem middels de rekeneen-
heid van de airconditioning, het inschakelen van de aircocompressor tegengaan :
13-36
DIESEL
Rekeneenheid 13
AANSLUITINGEN
PRM1316
13-37
DIESEL
Noodprogramma’s 13
Bij een storing in de hieronder genoemde organen gaat de rekeneenheid over op een "noodprogramma",
dat wil zeggen dat er vervangende waarden worden gebruikt voor de werking van de motor .
Vervangingswaarde
Defect orgaan
Vervroegings- Voor/naverwar- Verhoogd
E.G.R. Airco
correctie mingstijd stationair
Opn.el. koel-
Functie van de Voor : - 30°C Functie van de
vloeistof- Uit -
werkingsduur Na: 80°C werkingsduur
temperatuur
Hoogte Hoogte
Opn.el. hoogte Uit - -
= 900 m = 900 m
Accuspanning
Uaccu = 13.5V Geen - - -
16 V < U < 6 V
Nood-
vervroeging
(Carto soft
Opn.el.
F8Q 662) - - - -
verstuiver
Vervroeging
max.
(F8Q 630)
Relais voorver-
- Uit - - -
warmingstiften
13-38
DIESEL
Pomp 13
ONMISBAAR SPECIAAL GEREEDSCHAP
Mot. 1200
Steungereedschap poelie/pomp
Mot. 1317
UITBOUWEN
99183R
DI1302-1
13-39
DIESEL
Pomp 13
Bouw uit : Monteer het poeliesteungereedschap Mot. 1200
- de brandstofaanvoerleiding (A), of Mot. 1317.
- de retourleiding (B),
- de stekker van de pompe (C),
- de gaskabel (D),
- de vacuümslang (E) op de capsule verhoogd
stationair toerental,
- de inspuitleidingen met Mot. 1383,
12410R
Draai los:
- door de gaten van de poelie: de drie Torx-
schroeven waarmee de pomp vastzit,
- de moer op de pompas waarmee de poelie
vastzit.
10578R
Draai afwisselend de centrale moer en de drie
- de bout van de achterste steun. schroeven los tot alle los zijn.
INBOUWEN
13-40
DIESEL
Pomp - Afstellen 13
ONMISBAAR SPECIAAL GEREEDSCHAP
13-41
DIESEL
Pomp - Afstellen 13
INHOUD VAN SET Mot. 1079 - Plaats de stift Mot. 1054.
A Afstelpen
B Steun van meetklokje
C Meetklokje met slag 30 mm
12419R
- het merkteken op de poelie moet het merkte- - De waarde staat aangegeven op een plaatje
ken op het distributiedeksel naderen. op de gashefboom.
- stop met draaien een halve tand voordat de - Als de gemeten waarde daarvan afwijkt,
merktekens in lijn staan. corrigeer de afstelling dan op de hierna
aangegeven manier.
DI1303-1
13-42
DIESEL
Pomp - Afstellen 13
AANPASSEN GEREEDSCHAP Mot. 1358 LET OP: draai de bout (1) iets los met Mot. 1359
(linkse schroefdraad) zodat de flens (B) vrijkomt.
Voor het afstellen van HTD2 poelies, moet u deze
aanpassen.
98694R2
12275S
12411R
12338R
13-43
DIESEL
Pomp - Afstellen 13
Schuif het gereedschap Mot. 1358 in de drie
openingen van de flens (B).
91258R2
A Afstelpen
Verdraai het geheel flens-gereedschap rechtsom B Steun van meetklokje
tot Mot. 1358 stuit. De poelie staat nu in de C Meetklokje met slag 30 mm
beginstand voor het afstellen.
91285R
13-44
DIESEL
Pomp - Afstellen 13
Zet de krukas in de afstelpositie met Mot. 1054: - Blijf tegen de stift drukken.
- het merkteken op de poelie moet het merkte- - Gebruik Mot. 1358 voor het afstellen door het
ken op het distributiedeksel naderen. gereedschap linksom te draaien tot u de
afstelwaarde verkrijgt.
- stop met draaien een halve tand voordat de
merktekens in lijn staan. - De waarde staat aangegeven op een plaatje
op de gashefboom.
12419R
13-45
DIESEL
Stationaire toerentallen afstellen 13
Deze afstellingen moeten worden uitgevoerd bij AFSTELLEN STATIONAIR TOERENTAL EN ANTI-
warme motor, nadat de koelventilateurs ten- AFSLAG
minste twee keer in werking zijn gekomen.
a) Controleer of het verhoogd stationair toeren-
tal niet actief is.
b) Stel met bout (1) het stationair toerental af op
825 ± 25 tr/min.
c) Steek een voelermaat van 4 mm tussen de
gashefboom (2) en de anti-afslagbout (3).
d) Stel met bout (3) het toerental af op 1 250 ±
50 tr/min..
e) Verwijder de voelermaat en geef een paar
keer flink gas.
f) Controleer of het stationair toerental goed is
en herhaal indien nodig de afstelling en
controleer opnieuw de anti-afslag afstelling.
13-46