You are on page 1of 208

Motor en randorganen

MOTORBLOK EN ONDERZIJDE

CILINDERKOP EN DISTRIBUTIE

INLAATSPRUITSTUK - SMOORKLEPHUIS

BRANDSTOFTOEVOER - DIESEL - POMPEN

ANTI-LUCHTVERONTREINIGING

STARTEN - LADEN

ONTSTEKING - INSPUITSYSTEEM

KOELSYSTEEM - BRANDSTOFTANK - UITLAAT

FC0A - FC0C - FC0D - FC0E - KC0A - KC0C - KC0D - KC0E

77 11 194 230 JULI 1997 Edition Néerlandaise

De door de constructeur voorgeschreven reparatiemethoden, zoals in dit document Alle auteursrechten zijn voorbehouden aan Renault.
beschreven, zijn gemaakt volgens de technische richtlijnen geldend op het tijdstip dat Reproduceren en/of vertalen, zelfs gedeeltelijk, van dit document evenals het overnemen
dit document werd samengesteld. van de indeling van dit document en/of wijze van aanduiden van de onderdelen is verbo-
Deze methoden zijn aan verandering onderhevig indien de constructeur tussentijds den zonder vooraf ontvangen schriftelijke toestemming van Renault .
constructiewijzigingen op onderdelen of accessoires heeft aangebracht.

C Renault 1997
OVERZICHT

PRF1000
Motor en
randorganen

Inhoud

Blz. Blz.

10 MOTORBLOK
ENSEMBLE MOTEUR
EN ONDERZIJDE
ET BAS 13 BRANDSTOFTOEVOER - DIESEL
- POMPEN
Producten 10-1
Identificatie 10-1 Brandstoftoevoer
Olieverbruik 10-2 Brandstofonderbreking bij aanrijding 13-1
Oliedruk 10-3 Hoofdinspuitbuis 13-2
Motor - versnellingsbak 10-4 Benzinefilter 13-6
Aandrijfgroep 10-9 Benzinepomp-opbrengst 13-7
Ondercarter 10-25 Benzinedruk 13-8
Krukaskeerring distributiezijde 10-29 Antidampbelsysteem 13-12
Oliepomp 10-30
Dieselinspuiting
Algemeen 13-13
Gegevens 13-14
Plaats van de onderdelen 13-16
Vervroegings elektroklep 13-19
Hoogtecorrectie 13-22
11 CILINDERKOP EN DISTRIBUTIE
Capsule verhoogd stationair toerental 13-25
Distributieriem 11-1 Gecodeerd afslagventiel 13-26
Cilinderkoppakking 11-11 Potentiometer gashefboom 13-28
Klepstelplaatjes vervangen 11-29 Configuratie rekeneenheid 13-29
Verstuiver met opname element 13-31
Waarschuwingslampje 13-32
Voor- en naverwarming 13-33
Verhoogd stationair toerental 13-35
Strategie inspuiting / airconditioning 13-36
12 INLAATSPRUITSTUK - Rekeneenheid 13-37
SMOORKLEPHUIS Noodprogramma’s 13-38
Pomp 13-39
Algemeen 12-1 Pomp - Afstellen 13-41
Smoorklephuis 12-7 Stationaire toerentallen afstellen 13-46
Inlaatspruitstuk 12-15
Uitlaatspruitstuk 12-18
Spruitstukken 12-20
Inhoud

Blz. Blz.

ONTSTEKING -
14 ANTI-LUCHTVERONTREINIGING 17
INSPUITSYSTEEM
Loodverklikkertest 14-1 (vervolg)
Dampabsorptiesysteem 14-2
Carterventilatie 14-7 Strategie inspuiting/airconditioning 17-17
EGR-systeem 14-11 Correctie stationair toerental 17-18
Adaptieve correctie stationair
toerental 17-19
Mengselregeling 17-20
Adaptieve mengselcorrectie 17-22

16 STARTEN - LADEN
Dynamo 16-1
Startmotor 16-7 KOELSYSTEEM - BRANDSTOFTANK -
19 ENSEMBLE MOTEUR ET BAS
UITLAAT - MOTOROPHANGING

Koelsysteem
Gegevens 19-1
Vullen - ontluchten 19-2
17 ONTSTEKING - INSPUITSYSTEEM Controle 19-3
Schema 19-4
Ontsteking Waterpomp 19-7
Statische ontsteking 17-1
Bougies 17-3 Uitlaat
Algemeen 19-12
Inspuitsysteem Overzicht van het uitlaatsysteem 19-15
Algemeen 17-4
Plaats van de onderdelen 17-8 Brandstoftank
Centrale temperatuurregeling Brandstoftank 19-17
Waarschuwingslampje 17-13 Tankelement 19-29
inspuitsysteem 17-14 Benzinepomp/tankelement 19-30
Startvergrendeling 17-15
Inlezen van het type versnellings- Motorophanging
bak 17-16 Pendelophanging 19-32
MOTORBLOK EN ONDERZIJDE
Producten 10
Type Hoeveelheid Organen

RHODORSEAL 5661 Insmeren Holle borgpennen van aandrijfassen


Loctite FRENBLOC
Insmeren Bevestigingsbouten van remklauwen
Borg- en afdichtlijm
Loctite FRENETANCH
Insmeren Bevestigingsbouten van krukaspoelie
Borg- en afdichtlijm

Uitlaatpakkingpasta Insmeren Uitlaatsysteem

Identificatie

Handgeschakelde Cilinderinhoud Boring Slag Compressie-


Type auto Motor
versnellingsbak (cm 3) (mm) (mm) verhouding

F/K C0A D7F 710 JB1 1 149 69 76,8 9,65/1

F/K C0C E7J 780 JB3 1 390 77 9,5 /1


75,8

F/K C0D F8Q 662


JB1 1 870 80 93 21,5 /1
F/K C0E F8Q 630

Te raadplegen werkplaatshandboek, afhankelijk van het type motor:

Motor
D7F E7J F8Q
Document
Mot. D X

Mot. E X

Mot. F (D) X

10-1
MOTORBLOK EN ONDERZIJDE
Olieverbruik 10
PROCEDURE VOOR HET UITVOEREN VAN EEN OLIEVERBRUIKSTEST

a) Vullen tot maximumpeil

Dit moet gebeuren bij warme motor (koelventilateur een keer ingeschakeld) en daarna stilstand van 15
minuten zodat zo veel mogelijk olie is teruggekeerd in het ondercarter.

Controleer het oliepeil met de peilstaaf.

Vul olie bij tot het maximumpeil en noteer de kilometerstand

Verzegel de aftapplug en de vuldop met een verfstreep om later te kunnen zien of deze niet zijn
losgemaakt.

b) Testafstand

Laat de klant ongeveer 2 000 km rijden of tot net voordat het minimum oliepeil is bereikt op de peilstaaf.

c) Vullen tot maximumpeil

Dit moet weer gebeuren bij warme motor (koelventilateur een keer ingeschakeld) en daarna stilstand
van 15 minuten zodat zo veel mogelijk olie is teruggekeerd in het ondercarter.

Controleer het oliepeil met de peilstaaf.

Noteer de hoeveelheid olie die nodig is om het maximumpeil te bereiken.

Noteer de kilometerstand en bereken de afgelegde afstand sinds het begin van de test.

d) Berekening van het olieverbruik

Bijgevulde hoeveelheid olie (liters)


OLIEVERBRUIK = ----------------------------------------
Afgelegde afstand (km)

10-2
MOTORBLOK EN ONDERZIJDE
Oliedruk 10
ONMISBAAR SPECIAAL GEREEDSCHAP

Mot. 836 -05 Oliedruk controleset

ONMISBAAR MATERIAAL

Lange dop van 22 mm

CONTROLE CONTROLE MOTOR

De oliedruk moet bij warme motor (ongeveer Motortype D


80°C) worden gecontroleerd.
Stationair 0,8 bar
Samenstelling van de controleset Mot. 836-05 4 000 tr/min. 3,5 bars

Motortype E

Stationair 1 bar
3 000 tr/min. 3 bars

Motortype F

1 000 tr/min. 1,2 bars


3 000 tr/min. 3,5 bars

87363R1

GEBRUIK :

Motortype D Motortype E Motortype F

C+F C+E+F B+F

10-3
MOTORBLOK EN ONDERZIJDE
Motor D7F Motor - Versnellingsbak 10
ONMISBAAR SPECIAAL GEREEDSCHAP

B. Vi. 31-01 Drevels voor holle


borgpennen
Mot. 1202 Slangklemtang
Mot. 1273 Riemspanningsmeter
Mot. 1311-06 Gereedschap voor het
losmaken van benzineslangen
Mot. 1379 Steungereedschap motor op
subframe
T. Av. 476 Kogeltrekker

ONMISBAAR MATERIAAL

Gewichtsverdeler

AANTREKKOPPELS (in daN.m)

Remklauwgeleidebouten 4
Bouten schokdemperpoot 18
Bouten aandrijfasstofhoes 2,5
Wielbouten 9
Bouten pendelophanging links
aan versnellingsbak 6,2
Bouten pendelophanging links
aan carrosserie 2,1
Bouten pendelophanging rechts
aan motor 6,2
Bouten pendelophanging rechts
aan carrosserie 6,2

13034S
UITBOUWEN
Tap af:
Zet de auto op een tweekoloms hefbrug. - het koelsysteem (onderste radiateurslang),
- de versnellingsbakolie,
Maak los: - de motorolie indien nodig.
- de massakabel van de accu,
- de stekkers van de zekeringplaat in de motor- Bouw uit :
ruimte. - de accu,
- de motorkap,
- de voorwielen,
- de inlaatluchtslang,
- het expansievat zet het vast aan de motor.

10-4
MOTORBLOK EN ONDERZIJDE
Motor D7F Motor - Versnellingsbak 10
Aan de linker zijde

Bouw uit :
- de bevestigingsbout van de remklauw en bind
hem vast aan de veerpoot,
- de drie stofhoesbouten,
- de spoorstangkogel met de trekker T. Av. 476,
- de bouten van de schokdemperpoot.

Kantel de fusee om de aandrijfas vrij te maken


van de versnellingsbak.

Aan de rechter zijde

Bouw uit :
- de holle borgpennen van de aandrijfas met
drevels B. Vi. 31-01,
- de bevestigingsbout van de remklauw en bind
hem vast aan de veerpoot,
- de spoorstangkogel met de trekker T. Av. 476,
- de bouten van de schokdemperpoot.

Kantel de fusee om de aandrijfas vrij te maken


van de versnellingsbak.

Verwijder de bout van de gevlochten massastrip


op versnellingsbak.

10-5
MOTORBLOK EN ONDERZIJDE
Motor D7F Motor - Versnellingsbak 10
Druk de stofhoes van de schakelstang opzij en - de kachelslangen op het schutbord (plastic
maak de schakelstang los van de bak. koppelingen)

13085R

93912R1
(metalen koppelingen),
Draai de bout (A) alleen los en verwijder de bout
(B) van de reactiestang.

92661R1

Maak los:
- de gaskabel, 13084R
- de slang van het dampabsorptievat,
- de vacuümslang van de rembekrachtiger, - de stekkers van de lambda sonde en koelven-
- de koelslang tussen de radiateur en het motor tilateur
blok, - de benzineslangen.

10-6
MOTORBLOK EN ONDERZIJDE
Motor D7F Motor - Versnellingsbak 10
Bouw uit : - de bouten (2) van het pendelrubber (1)
- de steun van de rekeneenheid, (markeer de stand ten opzichte van de
- de steunen van de stuurbekrachigingsslangen carrosserie) aan de motor.
op de motor,
- de aandrijfriem van de stuurbekrachtigings-
pomp (zie hoofdstuk 07),
- de stuurbekrachtigingspoelie,
- de bouten van de stuurbekrachtigingspomp.

Maak de stuurbekrachtigingspomp vrij.

Bevestig de gewichtsverdeler aan de hijsogen van


de motor.

12924R2

Maak de stuurbekrachtiging vrij, bescherm de


radiateur en takel de aandrijfgroep uit de
motorruimte.

99893S

Bouw uit :
- de steun op de versnellingsbak,

12924R1

10-7
MOTORBLOK EN ONDERZIJDE
Motor D7F Motor - Versnellingsbak 10
INBOUWEN (Bijzonderheden)

Ga te werk in omgekeerde volgorde van het uitbouwen.

Zet de bouten van de pendelophanging vast met de voorgeschreven aantrekkoppels.

N.B.: zet de bevestigingen van de pendelophanging in onderstaande volgorde vast aan de carrosserie :
- 1 ⇒ bout A met aantrekkoppel 2,1 daNm.
- 2 ⇒ bout B met aantrekkoppel 2,1 daNm.
- 3 ⇒ bout C met aantrekkoppel 2,1 daNm.

12924R3

Dicht de holle borgpennen van de aandrijfassen af met RHODORSEAL 5661.

Druk een paar keren op het rempedaal zodat de remzuigers aanliggen tegen de remblokken.

Monteer de stuurbekrachtigings aandrijfriem (zie hoofdstuk 07).

Vul :
- de versnellingsbak met de voorgeschreven olie,
- de motor met de voorgeschreven olie (indien nodig),
- en ontlucht het koelsysteem (zie hoofdstuk 19).

10-8
MOTORBLOK EN ONDERZIJDE
Motor D7F Aandrijfgroep 10
ONMISBAAR SPECIAAL GEREEDSCHAP

B. Vi. 31-01 Drevels voor holle


borgpennen
Mot. 1040-01 Hulpframe voor uit-inbouwen
aandrijfgroep
Mot. 1202 Slangklemtang
Mot. 1311-06 Gereedschap voor het
losmaken van benzineslangen
Mot. 1379 Steungereedschap motor op
subframe
T. Av. 476 Kogeltrekker
T. Av. 1233-01 Gereedschap subframe-
voortrein

AANTREKKOPPELS (in daN.m)

Bouten schokdemperpoot 18
Spoorstangkogel 3,7
Voorste subframebouten 6,2
Achterste subframebouten 10,5
Bouten aandrijfasstofhoes 2,5
Wielbouten 9
Moeren pendelrubber op pendelsteun links 6,2
Bouten pendelophanging rechts voor
aan motor 6,2
Bouten pendelophanging rechts voor
aan carrosserie 6,2
Bout kruisstukje stuurkolom 2,5
13034S

Tap af:
UITBOUWEN - het koelsysteem (onderste radiateurslang),
- de versnellingsbakolie,
Zet de auto op een tweekoloms hefbrug. - de motorolie indien nodig.

Maak los: Bouw uit :


- de accu, - de accu,
- de stekkers van de zekeringplaat motorruimte - de voorwielen,
motor en daaromheen. - de inlaatluchtslang,
- het expansievat, zet het vast aan de motor,
- het reservoir van de stuurbekrachtiging, zet
het vast aan de motor.

10-9
MOTORBLOK EN ONDERZIJDE
Motor D7F Aandrijfgroep 10
Maak los: BIJZONDERHEDEN VAN AUTO’S MET EEN AIRBAG
- de gaskabel, IN HET STUURWIEL
- de slang van het dampabsorptievat,
- de vacuümslang van de rembekrachtiger,
- de kachelslang, LET OP:
- le stekker van de lambda sonde, Om iedere kans op beschadiging van de draaibare
- de benzineslangen. doorvoer te voorkomen moet u de volgende
voorzorgen in acht nemen :
Bouw uit : - voordat u de stuurkolom losmaakt van het
- de bouten van de schokdemperpoot, rondsel, moet u ervoor zorgen dat HET STUUR-
- de bout van het stuurkolomkruisstukje. WIEL IN DE MIDDENSTAND GEBLOKKEERD
STAAT met behulp van een blokkeerhulp en
gedurende de gehele duur van de reparatie
niet kan verdraaien,
- bij de minste of geringste twijfel over het cor-
rect gecentreerd zijn van de draaibare door-
voer moet u het stuurwiel uitbouwen en de
doorvoer centreren volgens de methode die
staat aangegeven in hoofdstuk 88 "AIRBAG".

TER HERINNERING: dit mag alleen gebeuren door


speciaal opgeleid personeel.

Bouw uit:
- de twee subframeversterkingen,
- de bout van de gevlochten massastrip aan de
carrosserie,
- de moeren van de voorste uitlaatbuis.

97390-1R

10-10
MOTORBLOK EN ONDERZIJDE
Motor D7F Aandrijfgroep 10
Maak de schakelstang los: Plaats een houten blok tussen de versnellingsbak
- bij de bak (druk de stofhoes opzij), en het subframe.
- bij de versnellingshendel na uitbouwen van
het centrale hitteschild. Boorschema Mot. 1040-01 (maten in mm).

Trek de schakelstang (2) naar achteren.

10621R

93912R2

Plaats de steun Mot. 1379 op het subframe en ont-


last het rechter motorrubber met de draadstift (1).

92442-1R2

10267R1

Zet het hulpframe Mot. 1040-01 voorzien van de


vulplaten Mot. 1379 vast onder het subframe.

10-11
MOTORBLOK EN ONDERZIJDE
Motor D7F Aandrijfgroep 10
Bouw uit :
- de moer van de pendelophanging van de ver-
snellingsbak, en tik met een bronzen drevel,
zodat het bevestigingstapeind van de pendel-
ophanging vrijkomt,
- de bevestigingsbouten van de pendelop-
hanging op de motor.

Laat de hefbrug zakken tot het hulpframe de


grond raakt.

98755R

Verwijder de vier subframebouten.

Breng de hefbrug voorzichtig omhoog zodat de


aandrijfgroep vrijkomt.

10-12
MOTORBLOK EN ONDERZIJDE
Motor D7F Aandrijfgroep 10
INBOUWEN (Bijzonderheden)

Gebruik gereedschap T. Av. 1233-01 om de aandrijfgroep te richten ten opzichte van de carrosserie.

Ga te werk in omgekeerde volgorde van het uitbouwen.

Zet de bouten en moeren van de pendelophanging vast met de voorgeschreven aantrekkoppels.

12924R4

Dicht de holle borgpennen van de aandrijfassen af met RHODORSEAL 5661.

Druk een paar keren op het rempedaal zodat de remzuigers aanliggen tegen de remblokken.

Vul :
- de versnellingsbak met de voorgeschreven olie,
- de motor met de voorgeschreven olie (indien nodig),
- en ontlucht het koelsysteem (zie hoofdstuk 19).

10-13
MOTORBLOK EN ONDERZIJDE
Motor E7J Aandrijfgroep 10
ONMISBAAR SPECIAAL GEREEDSCHAP

Mot. 1040-01 Hulpframe voor uit- en inbouwen


van de aandrijfgroep
Mot. 1159 Steungereedschap motor op
subframe
Mot. 1202
Slangklemtangen
Mot. 1448
Mot. 1311-06 Gereedschap voor het losmaken
van benzineslangen

AANTREKKOPPELS (in daN.m) - de bout (1), maak de remklauwen vrij als aan-
gegeven en hang ze aan de veerpoten,
Voorste subframebouten 6,2
Achterste subframebouten 10,5
Bouten pendelkap op motor rechts voor 6,2
Moer pendelkap op motor rechts voor 4,4
Moer pendelrubber op langsbalksteun
links voor 6,2
Bout schokdemperpoot 18
Bout remklauw 4
Bout kruisstukje stuurkolom 3
Wielbouten 9

UITBOUWEN

Zet de auto op een tweekoloms hefbrug.

Bouw de accu uit. 12994R1

Tap af: - de bouten van de schokdemperpoten.


- het koelsysteem via de onderste radiateur-
slang,
- de versnellingsbak en de motor indien nodig.

Bouw uit :
- de motorkap,
- de voorwielen,
- de trekstangen subframe/carrosserie,

10-14
MOTORBLOK EN ONDERZIJDE
Motor E7J Aandrijfgroep 10
- het hitteschild en de schakelstang bij de vers- Maak los:
nellingshendel en bij de versnellingsbak, - de stekkerverbindingen en de slang op de
thermostaatsteun,
- de slang op het expansievat,
- de vacuümslang op de rembekrachtiger,
- de kachelslangen, er zijn twee montages, af-
hankelijk van het type maakt u ze los zoals
hieronder is aangegeven,

12988R

- de uitlaatklem tussen katalysator en expansie-


pot,
- de gevlochten massastrip op de versnellings-
13085R
bak,
- de schildbumper,
- de inlaatluchtslang,
- de steun van de rekeneenheid na losmaken
van de 55-polige stekker en de stekker van de
crash-sensor.

13084R

13088R2

10-15
MOTORBLOK EN ONDERZIJDE
Motor E7J Aandrijfgroep 10
- de relaisplaat (4), de stekker (5) en de zeke- BIJZONDERHEDEN VAN AUTO’S MET EEN AIRBAG
ringsteun (6) door de zekeringhouder (7) los IN HET STUURWIEL
te maken,

LET OP:
Om iedere kans op beschadiging van de draaibare
doorvoer te voorkomen moet u de volgende
voorzorgen in acht nemen :
- voordat u de stuurkolom losmaakt van het
rondsel, moet u ervoor zorgen dat HET STUUR-
WIEL IN DE MIDDENSTAND GEBLOKKEERD
STAAT met behulp van een blokkeerhulp en
gedurende de gehele duur van de reparatie
niet kan verdraaien,
- bij de minste of geringste twijfel over het cor-
rect gecentreerd zijn van de draaibare door-
voer moet u het stuurwiel uitbouwen en de
doorvoer centreren volgens de methode die
staat aangegeven in hoofdstuk 88 "AIRBAG".

TER HERINNERING: dit mag alleen gebeuren door


speciaal opgeleid personeel.

13034R
Plaats Mot.1159 tussen subframe en motorblok.
- de slang van het dampabsorptievat,
- na losmaken van de sierkap: de benzine-
aanvoer- en retourslangen met Mot. 1311-06,
- de gas- en koppelingskabels.

Maak het reservoir van de stuurbekrachtiging los


en leg het op de motor.

Bouw uit :
- de bovenste radiateurbevestiging en bind
hem aan de motor,
- de moer en de nokbout van het stuurkolom-
kruisstukje nadat u de beschermkap hebt
weggedrukt.

99024R2

97390S1

10-16
MOTORBLOK EN ONDERZIJDE
Motor E7J Aandrijfgroep 10
Monteer de steun Mot. 1159 op de plaats van de
waterbuis op het motorblok.

13086R

- de bevestigingsbouten (3).
99310R

Verwijder de kap van de pendelophanging.

12993-1R3

13359R

Leg een blok hout tussen versnellingsbak en sub-


frame.

Bouw uit :
- de moer (1), en tik met een bronzen drevel,
zodat het bevestigingstapeind van de pendel-
ophanging vrijkomt.

10-17
MOTORBLOK EN ONDERZIJDE
Motor E7J Aandrijfgroep 10
Zet het hulpframe Mot. 1040-01 vast onder het INBOUWEN
subframe
Plaats twee draadstiften Mot.1233-01 in de gaten
van de voorste subframebouten van de carrosserie
voor het uitlijnen van het subframe.

Zet de subframebouten vast met :


- 6,2 daN.m aan de voorkant,
- 10,5 daN.m aan de achterkant.

Ga te werk in omgekeerde volgorde van uitbou-


wen.

Monteer de hitteschilden.

Monteer de remklauwbouten met Loctite


FRENBLOC en zet ze vast met het voorgeschreven
aantrekkoppel.

Druk een paar keren op het rempedaal zodat de


remzuigers aanliggen tegen de remblokken.
98755R1
Vul :
Laat de hefbrug zakken tot het hulpframe de - de versnellingsbak en de motor met de
grond raakt. voorgeschreven oliesoorten,
- en ontlucht het koelsysteem (zie hoofdstuk
Verwijder de subframebouten en breng de hef- 19).
brug voorzichtig omhoog zodat de aandrijfgroep
vrijkomt.

N.B.: markeer de stand van Mot. 1159 op sub-


frame indien de bak en de motor worden geschei-
den.

10-18
MOTORBLOK EN ONDERZIJDE
Motor F8Q Aandrijfgroep 10
ONMISBAAR SPECIAAL GEREEDSCHAP

Mot. 1040-01 Hulpframe voor uit- en inbouwen


van de aandrijfgroep
Mot. 1159 Steungereedschap motor op
subframe
Mot. 1202
Slangklemtangen
Mot. 1448
Mot. 1311-06 Gereedschap voor het losmaken
van benzineslangen

AANTREKKOPPELS (in daN.m) - de bout (1), maak de remklauwen vrij als aan-
gegeven en hang ze aan de veerpoten,
Voorste subframebouten 6,2
Achterste subframebouten 10,5
Bouten pendelkap op motor rechts voor 6,2
Moer pendelkap op motor rechts voor 4,4
Moer pendelrubber op langsbalksteun
links voor 6,2
Bout schokdemperpoot 18
Bout remklauw 4
Bout kruisstukje stuurkolom 3
Wielbouten 9

UITBOUWEN

Zet de auto op een tweekoloms hefbrug.

Bouw de accu uit. 12994R1

Tap af: - de bouten van de schokdemperpoten.


- het koelsysteem via de onderste radiateur-
slang,
- de versnellingsbak en de motor indien nodig.

Bouw uit :
- de motorkap,
- de voorwielen,
- de trekstangen subframe/carrosserie,

10-19
MOTORBLOK EN ONDERZIJDE
Motor F8Q Aandrijfgroep 10
- het uitlaathitteschild en de schakelstang bij de
versnellingshendel en de versnellingsbak,
- de voorste uitlaatbuis,
- de gevlochten massastrip op de versnellings-
bak,
- de schildbumper,
- de inlaatluchtslang,
- de brandstofaanvoer- en retourkoppelingen
(A) en (B),
- de stekkers (2), (3), (4) en (5).

Maak de brandstofleidingen los op het luchtfilter-


huis en het distributiedeksel alsmede het brands-
toffilter op zijn steun en druk het geheel opzij.

12988R

13083-1R

10-20
MOTORBLOK EN ONDERZIJDE
Motor F8Q Aandrijfgroep 10
De snelkoppelingen worden als volgt ontgren- Bouw de steun van de rekeneenheid uit.
deld:

13088R1
11734R

Maak los:
- de slang van het expansievat,
- de vacuümslang op de rembekrachtiger,
- de kachelslangen, er zijn twee montages, af-
hankelijk van het type maakt u ze los zoals
hieronder is aangegeven

11733R

13085R

10-21
MOTORBLOK EN ONDERZIJDE
Motor F8Q Aandrijfgroep 10
Bouw uit :
- de bovenste radiateurbevestiging en bind
hem aan de motor,
- de moer en de nokbout van het stuurkolom-
kruisstukje nadat u de beschermkap hebt
weggedrukt.

13084R

- de relaisplaat (4), de stekker (5) en de zeke-


ringsteun (6) door de zekeringhouder (7) los
te maken,

97390S1

BIJZONDERHEDEN VAN AUTO’S MET EEN AIRBAG


IN HET STUURWIEL

LET OP:
Om iedere kans op beschadiging van de draaibare
doorvoer te voorkomen moet u de volgende
voorzorgen in acht nemen :
- voordat u de stuurkolom losmaakt van het
rondsel, moet u ervoor zorgen dat HET STUUR-
WIEL IN DE MIDDENSTAND GEBLOKKEERD
STAAT met behulp van een blokkeerhulp en
gedurende de gehele duur van de reparatie
niet kan verdraaien,
- bij de minste of geringste twijfel over het cor-
rect gecentreerd zijn van de draaibare door-
voer moet u het stuurwiel uitbouwen en de
13034R doorvoer centreren volgens de methode die
staat aangegeven in hoofdstuk 88 "AIRBAG".
- de gas- en koppelingskabels.
TER HERINNERING: dit mag alleen gebeuren door
Maak het reservoir van de stuurbekrachtiging los
en leg het op de motor. speciaal opgeleid personeel.

10-22
MOTORBLOK EN ONDERZIJDE
Motor F8Q Aandrijfgroep 10
Plaats Mot.1159 tussen subframe en motorblok Verwijder de kap van de pendelophanging.

13086R1
99024R2

Leg een blok hout tussen versnellingsbak en sub-


Monteer de steun Mot. 1159 op de plaats van de frame.
waterbuis op het motorblok.
Bouw de moer (1) uit, en tik met een bronzen dre-
vel, zodat het bevestigingstapeind van de pendel-
ophanging vrijkomt.

99310R

13086R

10-23
MOTORBLOK EN ONDERZIJDE
Motor F8Q Aandrijfgroep 10
Verwijder de bouten(3). INBOUWEN

Plaats twee draadstiften Mot.1233-01 in de gaten


van de voorste subframebouten van de carrosserie
voor het uitlijnen van het subframe.

Zet de subframebouten vast met :


- 6,2 daN.m aan de voorkant,
- 10,5 daN.m aan de achterkant.

Ga te werk in omgekeerde volgorde van uitbou-


wen.

Monteer de hitteschilden.

Monteer de remklauwbouten met Loctite


FRENBLOC en zet ze vast met het voorgeschreven
aantrekkoppel.

Druk een paar keren op het rempedaal zodat de


remzuigers aanliggen tegen de remblokken.
12993-1R3
Vul :
Zet het hulpframe Mot. 1040-01 vast onder het - de versnellingsbak en de motor met de
subframe voorgeschreven oliesoorten,
- en ontlucht het koelsysteem (zie hoofdstuk
19).

98755R1

Laat de hefbrug zakken tot het hulpframe de


grond raakt.

Verwijder de subframebouten en breng de hef-


brug voorzichtig omhoog zodat de aandrijfgroep
vrijkomt.

N.B.: markeer de stand van Mot. 1159 op sub-


frame indien de bak en de motor worden geschei-
den.

10-24
MOTORBLOK EN ONDERZIJDE
Motor D7F Ondercarter 10
AANTREKKOPPELS (in daN.m)

Bouten ondercarter 1

Zet de auto op een tweekoloms hefbrug.

Maak de massakabel van de accu los.

Tap de motorolie af.

Bouw uit :
- de oliepeilzender met een gebogen ringsleu-
tel van 19,
- de beschermplaat onder motor-versnellings-
bak.

99900S

Bouw de bouten van het ondercarter uit.

Draai het ondercarter naar achteren zodat de


oliezeef vrijkomt van het schot van het ondercar-
ter.

Maak de pasvlakken schoon zonder het alumi-


nium te krassen.

INBOUWEN

Monteer een nieuwe afdichting en ga verder te


werk in omgekeerde richting van uitbouwen.

10-25
MOTORBLOK EN ONDERZIJDE
Motortypes
E7J / F8Q
Ondercarter 10
ONMISBAAR SPECIAAL GEREEDSCHAP

Mot. 1233-01 Subframe draadstiften

AANTREKKOPPELS (in daN.m) - de fuseekogels en bij motor E7J ook de spoor-


stangkogels
Voorste subframebouten 6,2 - de trekstangen subframe/carrosserie,
- de schakelstang bij de bak,
Achterste subframebouten 10,5 - de bout (1) en draai bout (2) los van het reac-
Bouten ondercarter E7J 1 tiestangetje,
Bouten ondercarter F8Q 1,5
Bout van kruisstukje stuurkolom 3
Bout reactiestangetje 6,2
Wielbouten 9

UITBOUWEN

Plaats de auto op een tweekoloms hefbrug.

Maak de massakabel van de accu los.

Tap de motorolie af.


13359R1
Bouw uit:
- de rechter voorwiel, - de onderste schildbumperbevestiging,
- de moer en de bout van het kruisstukje van de - de voorste uitlaatbuis van motor F8Q.
stuurkolom nadat u de beschermkap hebt
weggedrukt, Bijzonderheden motor E7J

Bouw uit :
- het hitteschild van het uitlaatspruitstuk,
- de katalysator,
- de beschermplaat van het vliegwiel,
- de bevestigingen van de stuurbekrachtigings-
leidingen op het motorblok en de multifunc-
tionele steun.

97390S1

10-26
MOTORBLOK EN ONDERZIJDE
Motortypes
E7J / F8Q
Carter inférieur 10
Alle motortypes

Bouw uit :
- de bouten (3),
- de subframe bouten en vervang deze één
voor één door de draadstiften Mot. 1233-01.

12993-1R3

Laat het subframe geleidelijk zakken met de draadstiften Mot. 1233-01 tot de afstan-
den X1 en X 2.zijn bereikt.

13507R

Motor E7J Motor F8Q

X 1 = 9 cm X 2 = 12 cm X 1 = 7 cm X 2 = 9 cm

Bouw het ondercarter uit.

10-27
MOTORBLOK EN ONDERZIJDE
Motortypes
E7J / F8Q
Ondercarter 10
INBOUWEN

Maak het ondercarter schoon.

Motor E7J

Breng volgens onderstaande tekening een 3 mm


brede strook afdichtkit RHODORSEAL 5661 aan.

99179S

Vergeet niet om de twee rubber afdichtingen aan


beide zijden van het carter te vervangen door
nieuwe.

Motor F8Q

Monteer een nieuwe afdichting.

Ga te werk in omgekeerde volgorde van uitbou-


wen.

10-28
MOTORBLOK EN ONDERZIJDE
Motor D7F Krukaskeerring distributiezijde 10
ONMISBAAR SPECIAAL GEREEDSCHAP

Mot. 1054 BDP-stift


Mot. 1273 Riemspanningsmeter
Mot. 1289-03 Centreervork uitslagbegrenzer pen-
delophanging
Mot. 1355 Montagegereedschap oliepompaf-
dichting
Mot. 1374 Trekker oliepompafdichting
Mot. 1379 Steungereedschap motor op sub-
frame

AANTREKKOPPELS (in daN.m) INBOUWEN

Bout krukaseinde 2 + 90° Let op dat de keerring bij het plaatsen ervan op
de krukas niet beschadigt door de aandrijfgroef
Bout pendelophanging rechts voor op van de distributiepoelie.
motor 6,2
Bout pendelophanging rechts voor op Druk de keerring op zijn plaats met Mot. 1355.
carrosserie 6,2
Moer spanrol distributieriem 5

VERVANGEN

UITBOUWEN

Bouw de distributieriem uit (zie hoofdstuk 11


"Distributieriem").

Gebruik Mot. 1374 voor het uitbouwen van de


krukaskeerring

99788R

Monteer de nieuwe distributieriem (zie de me-


thode in hoofdstuk 11 "Distributieriem").

99787R

Draai met moer (1) het huis van de trekker in de


keerring en verdraai bout (2) om de keerring los
te trekken.

10-29
MOTORBLOK EN ONDERZIJDE
Motor D7F Oliepomp 10
ONMISBAAR SPECIAAL GEREEDSCHAP

Mot. 1054 BDP-stift


Mot. 1273 Riemspanningsmeter
Mot. 1355 Montagegereedschap oliepompaf-
dichting
Mot. 1379 Steungereedschap motor op sub-
frame

AANTREKKOPPELS (in daN.m) INBOUWEN

Bout krukaseinde 2 + 90° Monteer altijd een nieuwe afdichting aan de pers-
zijde (3).
Bout pendelophanging rechts voor op
motor 6,2
Bout pendelophanging rechts voor op
carrosserie 6,2
Moer spanrol distributieriem 5

UITBOUWEN

Bouw uit :
- de distributieriem (zie de methode in hoofd-
stuk 11 "Distributieriem"),
- de oliepeilzender met een gebogen ringsleu-
tel van 19,
99790R
- de oliepeilstaaf,
- de krukaspoelies,
- de beschermplaat van het vliegwiel. Breng volgens onderstaande tekening een 3 mm
brede strook afdichtkit RHODORSEAL 5661 aan
Druk motor-versnellingsbak omhoog met de
steun Mot. 1379.

Verwijder de bouten van het ondercarter.

Draai het ondercarter naar achteren zodat de


oliezeef vrijkomt van het schot van het ondercar-
ter.

Bouw uit :
- de oliezeef van de oliepomp,
- de oliepomp.

Maak de pasvlakken schoon zonder het alumi-


nium te krassen

98964S

LET OP: de oliepomp wordt aangedreven door


twee nokken op de krukas.

10-30
MOTORBLOK EN ONDERZIJDE
Motor D7F Oliepomp 10
Monteer:
- de oliepomp op de motor, en zet hem vast
met een aantrekkoppel van 0,9 daN.m,
- de krukaskeerring die bij het plaatsen ervan
op de krukas niet mag beschadigen door de
aandrijfgroef van de distributiepoelie.

Druk de keerring op zijn plaats met Mot. 1355.

99788R

Monteer de oliezeef met een nieuwe afdichting.

Maak de pasvlakken van ondercarter en motor-


blok schoon.

Monteer het ondercarter, zet de bouten vast met


een aantrekkoppel van 1 daN.m.

Monteer:
- de distributieriem (zie de methode in hoofd-
stuk 11 "Distributieriem""),
- de nieuwe aandrijfriemen van de dynamo en
de stuurbekrachtiging (zie de riemspannings-
waarden in hoofdstuk 07 "Spanning aandrij-
friem hulporganen").

10-31
CILINDERKOP EN DISTRIBUTIE
Motor D7F Distributieriem 11
ONMISBAAR SPECIAAL GEREEDSCHAP

Mot. 1054 BDP-stift


Mot. 1135-01 Distributieriem-
spangereedschap
Mot. 1273 Riemspanningsmeter
Mot. 1379 Steungereedschap motor op
subframe
Mot. 1386 Voorspangereedschap voor
de distributieriem

AANTREKKOPPELS (in daN.m) Breng de steun Mot. 1379 op zijn plaats.

Bout poelie hulporganen op krukas 2 + 90°


Bouten pendelophanging rechts voor
aan motor 6,2
Bouten pendelophanging rechts voor
aan carrosserie 6,2
Moer spanrol distributieriem 5

UITBOUWEN

Zet de auto op een tweekoloms hefbrug.

Maak de massakabel van de accu los.

Bouw uit :
- het rechter voorwiel, 10267R
- de aandrijfriem van dynamo en
stuurbekrachtiging (zie hoofdstuk 07),
- de poelie van deze aandrijfriem.

11-1
CILINDERKOP EN DISTRIBUTIE
Motor D7F Distributieriem 11
Bouw de pendelophanging uit . Draai de moer (5) los en verwijder de distributie-
riem.

12924S1

Verwijder distributie-, waterpomp- en pendelop-


hangingdeksels.

Draai de krukas in de normale draairichting tot de


distributiemerktekens op de nokkenas en de kruk-
as in lijn staan met de BDP-stift Mot. 1054 in het
vliegwiel.
DI1041R

99795R

11-2
CILINDERKOP EN DISTRIBUTIE
Motor D7F Distributieriem 11
INBOUWEN SPANNEN VAN DE DISTRIBUTIERIEM

Breng de merktekens van de distributieriem in lijn Verwijder de BDP-stift Mot. 1054.


met de merktekens op de poelies van de nokkenas
en de krukas. Plaats de afstandsbus (1) van Mot. 1386 en zet de
bout van de krukaspoelie vast.
LET OP : de nokkenaspoelie heeft verschillende
merktekens, het rechthoekige is voor de afstelling
van de distributie (BDP), de andere worden ge-
bruikt bij het kleppen stellen.

10881R

a) Monteer de riemspanningsmeter Mot. 1273


draai de spanknop tot hij driemaal klikt en ver-
10072S draai met Mot. 1135-01 de spanrol linksom tot
de meter 20 US aangeeft).

10479R1

11-3
CILINDERKOP EN DISTRIBUTIE
Motor D7F Distributieriem 11
Zet de moer van de spanrol vast. Controleer met Mot. 1273 of de riemspanning
20±3 US (montagewaarde) is, corrigeer anders de
Draai de krukas drie omwentelingen in de nor- waarde door de spanrol te verdraaien met Mot.
male draairichting (nooit terugdraaien). 1135-01 en herhaal de procedure die beschreven
is bij b).
Zet de motor met de BDP-stift in het BDP en ver-
wijder de stift weer. Zet de moer van de spanrol vast met 5 daN.m.

Controleer de afstelling van de distributie bij de BELANGRIJK


krukas- en bij de nokkenaspoelie.
Na verdraaiing van de spanrol moet u de krukas
Draai de moer van de spanrol los en draai de span- drie omwentelingen in de normale draairichting
rol iets rechtsom met Mot. 1135-01 zodat de twee draaien voordat de riemspanning kan worden
openingen in de spanrol ongeveer horizontaal gemeten.
komen.
Door de voorspanning van 1 daN.m wordt iedere
Zet de moer van de spanrol weer vast. speling op de riem opgeheven.

b) Draai de krukas drie omwentelingen in de Ga verder te werk in omgekeerde volgorde van


normale draairichting (nooit terugdraaien). uitbouwen.

Zet de motor met de BDP-stift in het BDP en Monteer de pendelophanging.


verwijder de stift weer.

Zet tussen de krukaspoelie en de waterpomp


een voorspanning van 1 daN.m met Mot.
1386.

12924S1

10881R

11-4
CILINDERKOP EN DISTRIBUTIE
Motor E7J Distributieriem 11
ONMISBAAR SPECIAAL GEREEDSCHAP

Mot. 591-02 Aanwijzer voor


hoekverdraaisleutel
Mot. 591-04 Hoekverdraaisleutel
Mot. 1135-01 Distributieriemspanner
Mot. 1273 Riemspanningsmeter

ONMISBAAR MATERIAAL

Motorsteungereedschap

AANTREKKOPPELS (in daN.m of/en ° ) Bouw uit :


- het rechter voorwiel en de spatplaat,
Wielbouten 9 - de kap van de pendelophanging,

Krukaspoeliebout 2 + 68° ± 6°
Moer spanrol 5
Bouten kap pendelophanging 6,2
Moer kap pendelophanging 4,4

UITBOUWEN

Zet de auto op een tweekoloms hefbrug.

Maak de massakabel van de accu los.

Breng het motorsteungereedschap aan.

13359R

- de aandrijfriemen van de dynamo en de


stuurbekrachtiging,

13370S

11-5
CILINDERKOP EN DISTRIBUTIE
Motor E7J Distributieriem 11
- de krukaspoelie en de naaf, LET OP: de nokkenaspoelie heeft verschillende
- de distributiedeksels. merktekens, het rechthoekige is voor de afstelling
van de distributie (BDP), de andere worden ge-
bruikt bij het kleppen stellen.

13362S

Zet de krukas in de afstelpositie.


Breng de merktekens: (L) van de krukaspoelie, (M) 10072S
op het distributiedeksel, (N) op de nokkenaspoe-
lie in de standen die hieronder zijn aangegeven.
Draai moer (O) los om de spanrol te ontspannen
en de riem uit te bouwen.

13506R

(1) draairichting van de spanrol

11-6
CILINDERKOP EN DISTRIBUTIE
Motor E7J Distributieriem 11
INBOUWEN

Op de achterkant van de riem staat een pijl die de


draairichting aangeeft en twee merktekens voor
het afstellen

Controleer of de motor in de afstelpositie staat.

Plaats de merktekens van de nieuwe distributie-


riem bij de merktekens van de poelies.

Let op de juiste draairichting en breng de riem op


zijn plaats, te beginnen bij de krukaspoelie.

Span de riem met Mot. 1135-01, tot de riem de


juiste montagespanning heeft (zie hoofdstuk 07
"Spanning distributieriem").

Zet de moer (O) van de spanrol vast met een aan-


trekkoppel van 5 daN.m.

De moer van de spanrol MOET WORDEN


VASTGEZET MET 5 daN.m om te voorkomen dat
deze moer losdraait en de motor ernstig wordt
beschadigd.

Ga te werk in omgekeerde volgorde van het


uitbouwen.

Monteer krukaspoelie en zet de bout vast met een


aantrekkoppel van 2 daN.m en daarna met een
hoekverdraaiing van 68° ± 6°.

Monteer de aandrijfriem hulporganen met de


juiste spanning (zie hoofdstuk 07 "Spanning aan-
drijfriem hulporganen").

Monteer een gebruikte aandrijfriem niet opnieuw


maar monteer een nieuwe.

11-7
CILINDERKOP EN DISTRIBUTIE
Motor F8Q Distributieriem 11
ONMISBAAR SPECIAAL GEREEDSCHAP

Mot. 1054 BDP-stift


Mot. 1273 Riemspanningsmeter

ONMISBAAR MATERIAAL

Motorsteungereedscap
Torx-dop 14

AANTREKKOPPELS (in daN.m ou/et ° ) Bouw uit :


- de aandrijfriem hulporganen,
- de kap van de pendelophanging.
Wielbouten 9
Krukaspoeliebout 2 + 115° ± 15°
Moer spanrol 5
Bouten kap pendelophanging 6,2
Moer kap pendelophanging 4,4

UITBOUWEN

Zet de auto op een tweekoloms hefbrug.

Maak de massakabel van de accu los.

Bouw uit :
- het rechter voorwiel en de spatplaat,
- de bescherming van de pendelkap.

Breng het motorsteungereedschap op zijn plaats.

13086R1

13370S

11-8
CILINDERKOP EN DISTRIBUTIE
Motor F8Q Distributieriem 11
Afstellen van de distributie Bouw uit :
- de distributiedeksels,
Draai de krukas zodat het distributiemerkteken
van de nokkenas zichtbaar is in het afstelvenster.

12518R

- de krukaspoele.
13095S
Ontspan de spanrol en bouw de riem uit.
Verwijder de afsluitdop van de BDP-afstelling.
N.B.: draai de moer niet te ver los: als de moer van
Breng de BDP-stift Mot. 1054 op zijn plaats de spanrol met meer dan één omwenteling wordt
losgedraaid kan de spanrol losraken.

12419R

11-9
CILINDERKOP EN DISTRIBUTIE
Motor F8Q Distributieriem 11
INBOUWEN

Controleer of de BDP-stift Mot. 1054 nog op zijn


plaats zit.

Monteer een nieuwe aandrijfriem en breng de


merktekens op de tandwielen en op de riem in
lijn.

13094R

Zet de spanrolmoer vast met 5 daN.m.

N.B. : De moer van de spanrol MOET WORDEN


VASTGEZET MET 5 daN.m om te voorkomen dat
deze moer losdraait en de motor ernstig wordt
beschadigd.

13096R Monteer een nieuwe krukaspoeliebout.

Span de nokkenasriem door de bout (A) op het Bouw de krukaspoelie in en zet de bout vast met
binnenste distributiedeksel aan te draaien. een aantrekkoppel van 2 daN.m en daarna met
een hoekverdraaiing van 115° ± 15°.
Plaats de riemspanningsmeter Mot. 1273 en span
de riem totdat de montagewaarde wordt bereikt Ga te werk in omgekeerde volgorde van het
(zie hoofdstuk 07, "Spanning distributieriem"). uitbouwen.

Monteer de aandrijfriem hulporganen met de


juiste spanning (zie hoofdstuk 07 "Spanning aan-
drijfriem hulporganen").

N.B.: Monteer een gebruikte aandrijfriem niet


opnieuw maar monteer een nieuwe.

11-10
CILINDERKOP EN DISTRIBUTIE
Motor D7F Cilinderkoppakking 11
ONMISBAAR SPECIAAL GEREEDSCHAP

Mot. 591-04 Hoekverdraaisleutel met


aanwijzer
Mot. 1202 Slangklemtang
Mot. 1273 Riemspanningsmeter
Mot. 1379 Steun motor op subframe

ONMISBAAR MATERIAAL

Torx-dop 12
Wijzerplaat hoekverdraaiing

AANTREKKOPPELS (in daN.m) Bouw uit :


- de distributieriem (zie de paragraaf "distribu-
tieriem" ),
Krukaspoeliebout 2 + 90°
- de oliepeilstaaf,
Bouten pendelophanging rechts voor - de vacuümslang van de rembekrachtiger,
aan motor 6,2 - het luchtfilter,
- de gaskabel,
Bouten pendelophanging rechts voor
- de benzine aanvoer en retourslangen bij de
aan carrosserie 6,2
beschermkap van de distributieriem op de
Moer spanrol distributieriem 5 cilinderkop.
Wielbouten 9

UITBOUWEN

Zet de auto op een tweekoloms hefbrug.

Bouw de motorkap en het rechter voorwiel uit.

Maak de massakabel van de accu los.

Tap het koelsysteem af.

Plaats het motorsteungereedschap Mot. 1379.

11-11
CILINDERKOP EN DISTRIBUTIE
Motor D7F Cilinderkoppakking 11
Maak los:
- de bougiekabels met het gereedschap (3) dat
ingebouwd is in de kap (4),

99894R1

99940R

- de slang van het dampabsorptievat en de


dampafzuigslang op de elektroklep,
- de stekker:
• van de bobine,
• van de inspuitstukken,
• van de stappenmotor op het smoorklep-
huis,
• van de smoorklepweerstand,
• het opname element temperatuur.

Bouw de slang uit tussen de waterpomp en de ka-


chelradiateur en maak de bedrading los uit het
hitteschild op het kleppendeksel.

11-12
CILINDERKOP EN DISTRIBUTIE
Motor D7F Cilinderkoppakking 11
Bouw uit :
- de bouten (5) van de versterkingsstrip van het smoorklephuis op de
cilinderkop,
- de spruitstukmoeren (3) op de cilinderkop,
- de spruitstukbouten (4) op het kleppendeksel,
- het inlaatspruitstuk compleet met smoorklephuis en hoofdinspuit-
buis,

99937R1

- de slangen op de thermostaat,
- het kleppendeksel,
- de cilinderkopbouten,
- de cilinderkop.

11-13
CILINDERKOP EN DISTRIBUTIE
Motor D7F Cilinderkoppakking 11
REINIGEN CONTROLE VAN HET KOPPAKKINGVLAK

De pakkingvlakken van de aluminium onderdelen Controleer met een rij en voelermaatjes of de


mogen beslist niet schoon worden geschraapt. cilinderkop vlak is.
Los de achtergebleven pakkingresten op met
Maximale vervorming 0,05 mm.
Décapjoint. Wij raden u aan om handschoenen te
dragen tijdens het reinigen.
De cilinderkop mag niet worden gevlakt.
Breng het product aan op de te reinigen delen;
laat het ongeveer 10 minuten inwerken en veeg
INBOUWEN
het metaal met een houten spatel schoon.
De cilinderkop is gecentreerd met twee busjes aan
de achterkant van de motor.

LET OP: zuig voor het vastzetten van de kopbou-


ten de olie weg uit de bevestigingsgaten.

Smeer de schroefdraad en de onderkant van de


boutkoppen met motorolie.

Het kleppen stellen en het vastzetten van de


cilinderkop moeten bij koude motor gebeuren.

92076S

Het is van het grootste belang dat u zorgvuldig te


werk gaat en dat er geen vuil of pakkingresten in
de oliekanalen naar de nokkenas terecht komen:
deze oliekanalen bevinden zich zowel in het mo-
torblok als in de cilinderkop.

Indien de oliesproeiers verstopt raken zullen de


nokken en de drukvlakjes namelijk snel slijten.

11-14
CILINDERKOP EN DISTRIBUTIE
Motor D7F Cilinderkoppakking 11
Zet de cilinderkop vast met de hoekverdraaisleu-
tel (zie hoofdstuk 07 "Vastzetten cilinderkop").

Vastzetten met Mot. 591-04.

99902S

Breng de merktekens van de distributieriem in lijn


met die op de poelies.

LET OP: de nokkenaspoelie heeft vijf merktekens.


Alleen het rechthoekige merkteken op een van de
tandvlakken geeft het BDP aan; de andere merk-
tekens zijn voor het kleppen stellen.

10072S

.Verwijder de BDP-stift.

Monteer de distributieriem (zie de methode in de


paragraaf "Distributieriem").

11-15
CILINDERKOP EN DISTRIBUTIE
Motor D7F Cilinderkoppakking 11
KLEPPEN STELLEN (indien nodig) AFSTELWAARDE VAN DE KLEPSPELING (mm)

Zet het distributiedeksel van de pendelophanging Inlaat 0,05


met twee bouten gedeeltelijk vast aan de motor. Uitlaat 0,15

Zet cilinder nr. 1 in het ontstekings-BDP.

Draai de krukas rechtsom (gezien vanaf distribu-


tiezijde) om bij het eerste merkteken te komen.

STEL AF : uitlaatklep 1 (E1)


uitlaatklep 3 (E3)

draai door naar het tweede merkteken :


STEL AF : inlaatklep 1 (A1)
inlaatklep 3 (A3)

draai door naar het derde merkteken :


STEL AF : uitlaatklep 2 (E 2)
uitlaatklep 4 (E4)
99905S
draai door naar het vierde merkteken :
STEL AF : inlaatklep 2 (A2) Ga te werk in omgekeerde volgorde van het uit-
inlaatklep 4 (A4) bouwen.

Verwijder de steun Mot. 1379 tussen motor en


subframe.

N.B.: vastzetten van het inlaatspruitstuk :


- draai de zes moeren geleidelijk vast tot het
spruitstuk de kop raakt en zet ze daarna vast
met een koppel van 1,5 daN.m,
- zet de bouten aan de bovenkant vast met een
koppel van 0,9 daN.m.

Vul en ontlucht het koelsysteem (zie hoofdstuk


19, Koelsysteem).

Stel de gaskabel af.

10072S

11-16
CILINDERKOP EN DISTRIBUTIE
Motor E7J Cilinderkoppakking 11
ONMISBAAR SPECIAAL GEREEDSCHAP

Mot. 588 Cilinderbusklem


Mot. 591-02 Magnetische wijzer
Mot. 591-04 Hoekverdraaisleutel
Mot. 1159 Steungereedschap motor op
subframe
Mot. 1202 Slangklemtang
Mot. 1273 Riemspanningsmeter
Mot. 1311-06 Gereedschap voor losmaken
benzineleidingen

ONMISBAAR MATERIAAL

Motorsteungereedschap
Torx-bit 55

AANTREKKOPPELS (in daN.m of/en ° )

Spanrolmoer 5
Krukaspoeliebout 2 + 68° ± 6°
Bouten van kap van pendelophanging 6,2
Moer van kap van pendelophanging 4,4
Wielbouten 9

UITBOUWEN

Zet de auto op een tweekoloms hefbrug.

Maak de massakabel van de accu los.

Bouw uit :
- de motorkap,
- de distributieriem (zie de paragraaf "Distribu- 99024R2
tieriem").

Tap het koelsysteem af via de onderste radiateur-


slang.

Plaats steun Mot. 1159 tussen het subframe en het


motorblok.

11-17
CILINDERKOP EN DISTRIBUTIE
Motor E7J Cilinderkoppakking 11
Plaats de strip Mot. 1159 in het bevestigingsgat - de stekker van de smoorklepweerstand,
van de koelslang en verwijder het motorsteunge- - de gaskabel,
reedschap. - de luchtinlaatslang door de stekker van het
opname element luchttemperatuur los te ma-
ken,

99310R

Bouw uit : 13338S


- de stekker en het opname element druk,
- de stekker van de stappenmotor,

13339S

- de sierkap op het luchtfilter,


- het luchtfilter,

11-18
CILINDERKOP EN DISTRIBUTIE
Motor E7J Cilinderkoppakking 11
- de stekkers van de bobines en de stekker (1),
- de bobine (2),
- de slangen (3) en de stekker (4),
- de slang (5),
- het hijsoog (6),
- de benzine aanvoer en retour (7) met gereed-
schap Mot. 1311-06,
- de stekkers van de inspuitstukken,
- het kleppendeksel,

13365S

- het hitteschild en de voorste uitlaatbuis,


- de dynamo,
- de bevestiging (8) en de stekker (9) van het
drukcontact,
- de bevestigingsbout van de stuurbekrachti-
gingspomp en druk deze opzij,
- de bevestigingsbouten van de multifunctio-
nele steun en druk deze opzij,

13360R

- de stekkers en de slangen op de thermostaats-


teun,

13364R1

11-19
CILINDERKOP EN DISTRIBUTIE
Motor E7J Cilinderkoppakking 11
- de bevestiging (10), - de cilinderkop.
- de bout (11) van de beugel en draai de moer
(12) los, Plaats de cilinderbusklemmen Mot. 588.
- de bouten (13) van de oliepeilstaafbuis,

92062R

13336-1R1
REINIGEN
Maak de kabelbundel los bij (14).
De pakkingvlakken van de aluminium onderdelen
Bouw uit : mogen beslist niet schoon worden geschraapt.
- de cilinderkopbouten behalve bout (F) die u
alleen losdraait en verdraai de cilinderkop Los de achtergebleven pakkingresten op met
rondom deze bout, Décapjoint.Wij raden u aan om handschoenen te
dragen tijdens het reinigen.

Breng het product aan op de te reinigen delen;


laat het ongeveer 10 minuten inwerken en veeg
het metaal met een houten spatel schoon.

Het is van het grootste belang dat u zorgvuldig te


werk gaat en dat er geen vuil of pakkingresten in
de oliekanalen naar de kleptuimelaars terecht
komen: deze oliekanalen bevinden zich zowel in
het motorblok als in de cilinderkop.

Indien de oliesproeiers verstopt raken zullen de


nokken en de drukvlakjes namelijk snel slijten.

92106R

11-20
CILINDERKOP EN DISTRIBUTIE
Motor E7J Cilinderkoppakking 11
CONTROLE VAN HET KOPPAKKINGVLAK KLEPPEN STELLEN (indien nodig)

Controleer met een rij en voelermaatjes of de Klepspeling (koud) (in mm) :


cilinderkop vlak is. - inlaat 0,10
- uitlaat 0,25
Maximale vervorming 0,05 mm.
Methode zogenaamd "op kantelen"
De cilinderkop mag niet worden gevlakt.

INBOUWEN (Bijzonderheden)
Met de kleppen van
deze cilinder in stand stelt u de kleppen af
Verwijder de cilinderbusklemmen Mot. 588.
einde uitlaat / van deze cilinder
begin inlaat
Controleer of de centreerbus (A) op zijn plaats is.

1 4

3 2

4 1

2 3

98713R1

Plaats de cilinderkoppakking.

Plaats de cilinderkop, smeer de koppen en de


schroefdraad van de cilinderkopbouten in met
motorolie.

N.B. : let op de lengte van de kopbouten, plaats


de korte bouten aan de inlaatzijde.

Zie voor het vastzetten van de kopbouten


hoofdstuk 07, "Vastzetten kopbouten").

Zie voor het inbouwen van de nokkenasriem de


paragraaf "Distributieriem").

Monteer de hitteschilden.

Ga bij het inbouwen te werk in omgekeerde


volgorde van uitbouwen.

Vul en ontlucht het koelsysteem, (zie hoofdstuk


19).

11-21
CILINDERKOP EN DISTRIBUTIE
Motor E7J Cilinderkoppakking 11
Methode voor het kleppen stellen zogenaamd "vol open"

Als de uitlaatklep van cilinder n° 1 geheel is geopend stelt u de speling af van de inlaatklep van cilinder n° 3
een van de uitlaatklep van cilinder n° 4.

Ga bij de andere kleppen te werk zoals in het overzicht hieronder is aangegeven

Vol te openen uitlaatklep van


Inlaatklep afstellen van cilinder Uitlaatklep afstellen van cilinder.
cilinder

78373R

11-22
CILINDERKOP EN DISTRIBUTIE
Motor F8Q Cilinderkoppakking 11
ONMISBAAR SPECIAAL GEREEDSCHAP

Mot. 251-01 Steun meetklokje


Mot. 252-01 Plaat voor meten
cilinderbushoogte
Mot. 591-02 Wijze voor hoekverdraaiing
Mot. 591-04 Sleutel voor hoekverdraaiing
Mot. 1054 BDP-stift
Mot. 1159 Steungereedschap motor op
subframe
Mot. 1202 Slangklemtang
Mot. 1273 Riemspanningsmeter
Mot. 1311-06 Gereedschap voor losmaken
brandstofslangen

ONMISBAAR MATERIAAL

Motorsteungereedschap
Torx-bit 55

AANTREKKOPPELS (in daN.m of/en ° ) Plaats steun Mot. 1159 tussen subframe en motor-
blok.
Spanrolmoer 5
Krukaspoeliebout 2 + 115° ± 15°
Bouten kap van pendelophanging 6,2
Moer kap van pendelophanging 4,4
Wielbouten 9

UITBOUWEN

Zet de auto op een 2-koloms hefbrug.

Maak de massakabel van de accu los.

Bouw uit :
- de motorkap,
- de distributieriem (zie de paragraaf "Distribu-
tieriem").

Tap de koelvloeistof af via de onderste radiateur-


slang
99024R2

11-23
CILINDERKOP EN DISTRIBUTIE
Motor F8Q Cilinderkoppakking 11
Plaats de strip Mot. 1159 in het bevestigingsgat
van de koelslang en verwijder het motorsteunge-
reedschap.

99461R

- het luchtfilter na losmaken van de stekkers


van de EGR-elektroklep en van het opname
99310R element luchttemperatuur, maak ook de
brandstofslangen los van het luchtfilter,
- de luchtinlaatslang,
Bouw uit : - de gaskabel,
- de voorste uitlaatbuis, - de voedingen van de voorverwarmingsstiften,
- de slang en de stekker van de uitgang van het - de stekkers van de verstuiver met het opname
koelsysteem op de cilinderkop, element en de stekker van de elektroklep ver-
- de snelkoppeling (1) met Mot. 1311-06, hoogd stationair toerental (5),
- de brandstofaanvoer- en retourwartels (A) et
(B).

Maak de stekker los (6) van het brandstoffilter,


maak dit los van zijn steun en druk het met de
brandstofslangen opzij.

13097R

11-24
CILINDERKOP EN DISTRIBUTIE
Motor F8Q Cilinderkoppakking 11

13083-1R1

Maak de snelkoppelingen los zoals de tekeningen


aangeven.

11734R

11-25
CILINDERKOP EN DISTRIBUTIE
Motor F8Q Cilinderkoppakking 11
Bouw uit :
- het spansysteem voor de aandrijfriem hulp-
organen,
- de kopbouten.
Druk de onderkant van het nokkenasdeksel opzij
en trek de cilinderkop recht omhoog van het
motorblok; draai de cilinderkop niet want hij is
gecentreerd met twee busjes (C).

11733R

Verwijder de steun van de brandstofleidingen (7).

Draai de bouten van het onderste distributie-


99173-1R
deksel los zonder ze te verwijderen.

Om de bouten met het juiste kop-


pel te kunnen vastzetten moet u
de eventueel in de boutgaten
achtergebleven olie eerst met een
spuitje opzuigen.

Bescherm het olie-aanvoerkanaal om te voorko-


men dat er vuil via de oliekanalen in de cilinder-
kop terecht komt.

Indien u dit niet doet kunnen de olie-


aanvoerkanalen verstopt raken en kan de nok-

13093R

11-26
CILINDERKOP EN DISTRIBUTIE
Motor F8Q Cilinderkoppakking 11
REINIGEN CONTROLE VAN HET KOPPAKKINGVLAK

De pakkingvlakken van de aluminium onderdelen Controleer met een rij en voelermaatjes of de ci-
mogen beslist niet schoon worden geschraapt. linderkop vlak is.

Los de achtergebleven pakkingresten op met Maximale vervorming 0,05 mm


Décapjoint, bestelnr. 77 01 405 952.
Draag handschoenen bij het werken De cilinderkop mag niet worden gevlakt.
met dit middel.
Breng het product aan op de te reinigen delen; Controleer de cilinderkop op eventueel aanwe-
laat het ongeveer 10 minuten inwerken en veeg zige scheurtjes.

99180S

11-27
CILINDERKOP EN DISTRIBUTIE
Motor F8Q Cilinderkoppakking 11
BEPALEN VAN DE DIKTE VAN DE KOPPAKKING INBOUWEN (Bijzonderheden)

Controle van de zuigerhoogte Plaats de gekozen koppakking en centreer deze


met twee centreerbussen (C).
Verwijder koolaanslag op de bovenkanten van de
zuigers.

Draai de krukas een omwenteling in de normale


draairichting, zodat zuiger n° 1 het BDP nadert.

Plaats de steunplaat Mot. 252-01.

Zet steun Mot. 251-01 met een meetklokje op de


steunplaat Mot. 252-01. De stift van het meet-
klokje steunt op het motorblok als u de zuiger in
het BDP draait.

N.B.: voer alle metingen uit in de lengte-as van de


motor om afwijkingen als gevolg van het kante-
99173-1R
len van de zuiger te voorkomen.

Plaats de zuigers halverwege om te voorkomen


dat ze in contact komen met de kleppen bij het
vastzetten van de cilinderkoppakking.

Centreer de pakking met de centreerbussen.

Smeer de koppen en de schroefdraad van de kop-


bouten in met motorolie.

Zet de kopbouten vast (zie hoofdstuk 07-


"Vastzetten kopbouten").

Ga bij het inbouwen te werk in omgekeerde vol-


gorde van uitbouwen.

Monteer een nieuwe distributieriem, (zie de para-


99173R graaf "Distributieriem").

Meet de hoogte van de zuigers. Vul en ontlucht het koelsysteem (zie hoofdstuk 19
"Koelsysteem").
HOUD ALLEEN REKENING MET DE ZUIGER DIE HET
VERSTE UITSTEEKT.

Bij een maximale zuigerhoogte :


- minder dan 0,868 mm, gebruikt u een koppak-
king met een lip met twee gaten,
- tussen 0,868 mm en 1mm, gebruikt u een kop-
pakking met een lip met een gat,
- meer dan 1mm, gebruikt u een koppakking
met een lip met drie gaten.

11-28
CILINDERKOP EN DISTRIBUTIE
Motor F8Q Vervangen van de klepstelplaatjes 11
ONMISBAAR SPECIAAL GEREEDSCHAP

Mot. 1366-01 Gereedschap voor het verwijderen


van de klepstelplaatjes (aanvulling
bij set Mot. 1366)

COUPLES DE SERRAGE (en daN.m)

Spruitstuktapeinden in cilinderkop 1
Moer spruitstukken op cilinderkop 2,7
Bout steun op inlaatspruitstuk 2,5
Bout steun op motorblok 2,5

Zet de auto op een tweekoloms hefbrug.


86911-1S
Maak de massakabel van de accu los.

CONTROLE KLEPSPELING
1 4
Verwijder het luchtfilter en het kleppendeksel. 3 2
4 1
Zet de kleppen van de betreffende cilinder in de
stand einde uitlaat - begin inlaat en controleer de 2 3
speling.

Vergelijk de gemeten waarde met de onder-


staande controlewaarden, vervang klepstel-
plaatjes als de speling hiervan afwijkt.

Klepspeling (mm) koud

- Inlaat: 0,10

- Uitlaat : 0,25

11-29
CILINDERKOP EN DISTRIBUTIE
Motor F8Q
Vervangen van de klepstelplaatjes 11
VERVANGEN VAN DE KLEPSTELPLAATJES Inlaatkleppen

Hiervoor moeten het uit- en inlaatspruitstuk zijn Verdraai de krukas in de normale draairichting tot
uitgebouwd (zie hoofdstuk 12 "Uit- en inlaats- de klep tegen Mot. 1366-01 steunt (nokkenas is
pruitstuk" ). dan 90° verdraaid t.o.v. de stand volledig open).

Zet de betreffende klep geheel open door de kru- Uitlaatkleppen


kas te verdraaien.
Draai de krukas tegen de normale draairichting in
Steek het gereedschap Mot. 1366-01 in de betref- (zodat de motor niet blokkeert), tot de klep tegen
fende poort. Mot. 1366-01 steunt (nokkenas is dan 90° ver-
draaid t.o.v. de stand volledig open).

Verwijder het klepstelplaatje met een schroeven-


draaier en een magnetische vinger.

N.B.: verwijder voordat u het klepstelplaatje op


zijn plaats brengt de olie uit de boring (C) van de
klepstoter.

11231R

98895R1

INBOUWEN

Ga te werk in omgekeerde volgorde van het


uitbouwen.

11232-1R

11-30
INLAATSPRUITSTUK - SMOORKLEPHUIS
Motor D7F
Gegevens 12
Motor

Type Versnel- Emissie-


auto lingsbak Cilinder- norm
Boring Slag Compres- Katalysa-
Type Indice inh.
(mm) (mm) sieverh. tor
(cm 3)

XC0A JB1 D7F 710 69 76,8 1149 9,65/1 C61 EU 96

Controlewaarden bij stationair toerental*


Motortype
Brandstof ***
Toeren- Luchtverontreiniging ** (octaangetal
tal minimaal)
Type Indice (tr/min.) CO (%) (1) CO 2 (%) CH (ppm) Lambda (λ)

Ongelode benzine
D7F 710 740±50 0,5 maxi 14,5 mini 100 maxi 0,97<λ<1,03
(95)

(1) bij 2 500 tr/min., mag het CO % niet hoger zijn dan 0,3.

* Bij een koelvloeistoftemperatuur hoger dan 80°C. Controle na ongeveer 30 seconden met 2500 tr/min.
stabiel toerental draaien.
** De wettelijk toegestane maxima kunnen per land verschillen.
*** Ook geschikt voor ongelood 91 octaan.

Temperatuur in °C (± 1°) 0 20 40 80 90

Opname-element luchttemp.
Type NTC 5000 à 7000 1700 à 3300 800 à 1550 - -
Weerstand in Ohm

Opname-element
koelvloeistoftemp.
6700 à 8000 2600 à 3000 1100 à 1300 270 à 300 200 à 215
Type NTC
Weerstand in Ohm

12-1
INLAATSPRUITSTUK - SMOORKLEPHUIS
Motor D7F
Gegevens 12
OMSCHRIJVING MERK/TYPE BIJZONDERHEDEN

Rekeneenheid SAGEM of 35-polig: handgeschakeld zonder opties


MAGNETI MARELLI 55-polig: met airco

Inspuiting - Semi-sequentiële multipunt inspuiting met lambda


sonde

Aansluiting Weerstand
Ontsteking Statisch met twee dubbele
bobines 1-2 1,5 Ω
- Vermogenstrap geïntegreerd 1 - 4 |1 - 3
in rekeneenheid 1Ω
2 -3 | 2 - 4
Pingeldetector
aantrekkoppel: 2,5 daN.m 3-4 0,6 Ω
HS - HS 8 KΩ

Opname element vliegwiel - Weerstand 220 Ω

Bougies EYQUEM : RFC50LZ2E Elektrodenafstand : 0,9 mm


NGK : BKR5EK Aantrekkoppel: 2,5 à 3 daN.m

Benzinefilter - Aan de voorkant van de tank onder de auto


Vervangen bij de grote onderhoudsbeurt

In de brandstoftank
Benzinepomp WALBRO Opbrengst : 80 l/u minimum afgeregeld op 3 bar
en bij een spanning van 12 V

Benzinedrukregelaar Afgeregelde druk


- bij geen onderdruk: 3 ± 0,2 bar
bij 500 mbar onderdruk: 2,5 ± 0,2 bar

Elektromagnetische SIEMENS Spanning : 12 Volt


inspuitstukken Weerstand : 14,5 ± 1 Ω

12-2
INLAATSPRUITSTUK - SMOORKLEPHUIS
Motor D7F
Gegevens 12
OMSCHRIJVING MERK/TYPE BIJZONDERHEDEN

Smoorklep MAGNETI MARELLI ∅ 36 mm


873 633

Stappenmotor stationair AIR PAX Spanning : 12 V (hoogfrequent)


toerentalregeling Weerstand : aansl. A-D 100 ± 10 Ω
aansl. B-C 100 ± 10 Ω

Smoorklepweerstand Spanning : 5 V
Weerstand : Aansl. Gas los Vol gas
-
AB 1300 Ω 1300 Ω
AC 1360 Ω 2350 Ω
BC 2300 Ω 1260 Ω

Dampabsorptievat
Elektroklep Spanning : 12 Volts
- Weerstand : 35 ± 5 Ω

Verwarmde lambda sonde BOSCH Spanning bij 850 °C


Rijk mengsel : > 625 mVolt
Arm mengsel : 0 à 80 mVolt
Verwarmingsweerstand aansl. A-B : 3 à 15 Ω
Aantrekkoppel: 5 daN.m

Storing zoeken KAART n° 27 Smoorklepweerstand


CODE D13 Gas los : 10 ≤ #17 ≤ 50
KEUZESCHAKE- Vol gas : 185 ≤ #17 ≤ 240
LAAR OP S8 Signaal stat. regeling: 4 % ≤ #12 ≤ 14 %
Adaptieve correctie
stat. regeling: - 4,3 % ≤ #21 ≤ + 3,9%
Adaptieve mengselcorrectie
belast : 106 ≤ #30 ≤ 150
Adaptieve mengselcorrectie
stationair : 106 ≤ #31 ≤ 150

12-3
INLAATSPRUITSTUK - SMOORKLEPHUIS
Motor E7J
Gegevens 12
Motor

Type Versnel- Emissie-


auto lingsbak Cilinder- norm
Boring Slag Compres- Katalysa-
Type Indice inh.
(mm) (mm) sieverh. tor
(cm 3)

XC0C BVM E7J 780 75,8 77 1390 9,5/1 C63 EU 96

Controlewaarden bij stationair toerental*


Motortype
Brandstof ***
Toeren- Luchtverontreiniging ** (octaangetal
tal minimaal)
Type Indice (tr/min.) CO (%) (1) CO 2 (%) CH (ppm) Lambda (λ)

Ongelode benzine
E7J 780 750±50 0,5 maxi 14,5 mini 100 maxi 0,97<λ<1,03
(95)

(1) bij 2 500 tr/min., mag het CO % niet hoger zijn dan 0,3.

* Bij een koelvloeistoftemperatuur hoger dan 80°C. Controle na ongeveer 30 seconden met 2500 tr/min.
stabiel toerental draaien.
** De wettelijk toegestane maxima kunnen per land verschillen.
*** Ook geschikt voor ongelood 91 octaan.

Temperatuur in °C (± 1°) 0 20 40 80 90

Opname-element luchttemp.
Type NTC 7470 à 11970 3060 à 4045 1315 à 1600 - -
Weerstand in Ohm

Opname-element
koelvloeistoftemp.
6700 à 8000 2600 à 3000 1100 à 1300 270 à 300 200 à 215
Type NTC
Weerstand in Ohm

12-4
INLAATSPRUITSTUK - SMOORKLEPHUIS
Motor E7J
Gegevens 12
OMSCHRIJVING MERK/TYPE BIJZONDERHEDEN

Rekeneenheid SIEMENS 55-polig


FENIX 5

Injection - Semi-sequentiële multipunt-inspuiting met lambda


sonde

Statisch met twee dubbele Aansluiting Weerstand


Ontsteking bobines
Vermogenstrap geïntegreerd 1-2 0,5 Ω
- in rekeneenheid 1-3
Pingeldetector 1Ω
2 -3
aantrekkoppel: 2,5 daN.m
HS - HS 10 KΩ

Opname element vliegwiel - Weerstand 220 Ω

Bougies EYQUEM : RFC52LS Elektrodenafstand: 0,9 mm


CHAMPION : RC10PYC Aantrekkoppel: 2,5 à 3 daN.m

Benzinefilter Benzinefilter aan de voorkant van de tank onder de


auto
Vervangen bij elke grote onderhoudsbeurt

Benzinepomp WALBRO Benzinepomp in de tank


Opbrengst : 80 l/u minimaal afgeregeld op 3 bar
en bij een spanning van 12 V

Benzinedrukregelaar Afgeregelde druk


- bij geen onderdruk: 3 ± 0,2 bars
bij 500 mbar onderdruk: 2,5 ± 0,2 bars

Elektromagnetische SIEMENS Spanning: 12 V


inspuitstukken Weerstand : 14,5 ± 1 Ω

12-5
INLAATSPRUITSTUK - SMOORKLEPHUIS
Motor E7J
Gegevens 12
OMSCHRIJVING MERK/TYPE BIJZONDERHEDEN

Smoorklep PIERBURG ∅ 41 mm
714 227

Stappenmotor stationair - Spanning : 12 V (hoogfrequent)


toerentalregeling Weerstand : aansl. A-D 52 ± 5 Ω
aansl. B-C 52 ± 5 Ω

Smoorklepweerstand Spanning : 5 V
Weerstand : Aansl. Gas los Vol gas
-
AB 5440 Ω 2200 Ω
AC 4500 Ω 4460 Ω
BC 2160 Ω 5340 Ω

Dampabsorptievat
Elektroklep DELCO REMY Spanning : 12 Volts
Weerstand : 35 ± 5 Ω

Verwarmde lambda sonde NGK Spanning bij 850 °C


Rijk mengsel : > 625 mVolt
Arm mengsel : 0 à 80 mVolt
Verwarmingsweerstand aansl. A-B : 3 à 15 Ω
Aantrekkoppel: 4,5 daN.m

Storing zoeken KAART n° 27 Smoorklepweerstand


CODE D13 Gas los : 16 ≤ #17 ≤ 50
KEUZESCHAKE- Vol gas : 185 ≤ #17 ≤ 243
LAAR OP S8 Signaal stat. regeling: 2 % ≤ #12 ≤ 15 %
Adaptieve correctie
stat. regeling: - 2,4 % ≤ #21 ≤ + 6,2%
Adaptieve mengselcorrectie
belast : 64 ≤ #30 ≤ 192
Adaptieve mengselcorrectie
stationair : 64 ≤ #31 ≤ 192

12-6
INLAATSPRUITSTUK - SMOORKLEPHUIS
Motor D7F
Smoorklephuis 12
AANTREKKOPPELS (in daN.m)

Bevestigingsbouten smoorklephuis
op inlaatspruitstuk 1
Bevestigingsbouten versterkingsstrip
smoorklephuis op cilinderkop 1

Bij het uit- en inbouwen zijn er geen bijzonderheden.

12-7
INLAATSPRUITSTUK - SMOORKLEPHUIS
Motor E7J
Smoorklephuis 12
AANTREKKOPPELS (in daN.m) Verwijder de vier bouten (5) waarmee het
smoorklephuis vastzit en bouw het uit.
Bevestigingsbouten smoorklephuis 1

UITBOUWEN

Maak de massakabel van de accu los.

Bouw het luchtfilter uit.

Bouw de luchtinlaatslang (1) uit.

13338R

INBOUWEN

Vervang de afdichting van het smoorklephuis.

Ga verder te werk in omgekeerde volgorde van


uitbouwen.

13339R1

Maak los:
- de gaskabel,
- de stekkers :
• van de stappenmotor (2),
• van de smoorklepweerstand (3).

12-8
INLAATSPRUITSTUK - SMOORKLEPHUIS
Motor D7F
Inlaatspruitstuk 12
AANTREKKOPPELS (in daN.m)

Bevestigingsbouten hoofdinspuitbuis op
spruitstuk 1
Bevestigingsmoer spruitstuk op cilinderkop 1,7
Bevestigingstapeind spruitstuk op cilinderkop 1

Bij het uit- en inbouwen zijn er geen bijzonderheden.

12-9
INLAATSPRUITSTUK - SMOORKLEPHUIS
Motor E7J
Inlaatspruitstuk 12
AANTREKKOPPELS (in daN.m) Laat de auto zakken.

Bouten en moeren inlaatspruitstuk 2 Verwijder de luchtinlaatslang (A) tussen het


smoorklephuis en het luchtfilter.
UITBOUWEN

Bouw uit :
- het luchtfilter,
- de hoofdinspuitbuis (zie hoofdstuk 13).

Zet de auto omhoog.

Bouw de steun (1) uit (bouw het rechter voorwiel


en de spatplaat uit om bij de rechter bevestigings-
bout te kunnen komen).

13339R2

Maak de gaskabel los en de stekkers (2) op het


smoorklephuis.

Verwijder de bouten en moeren(3) waarmee het


spruitstuk vastzit.

13130R

13335-1R

12-10
INLAATSPRUITSTUK - SMOORKLEPHUIS
Motor E7J
Inlaatspruitstuk 12
Bouw de twee bouten (4) uit van de beugel op het
motorblok.

13338R1

Bouw het spruitstuk uit.

INBOUWEN

Vervang de afdichtingen van het inlaatspruitstuk.

Ga verder te werk in omgekeerde volgorde van


uitbouwen.

12-11
INLAATSPRUITSTUK - SMOORKLEPHUIS
Motor D7F
Uitlaatspruitstuk 12
AANTREKKOPPELS (in daN.m)

Bevestigingsmoer spruitstuk 2,5


Bevestigingstapeind spruitstuk 1
Bouten voorste uitlaatbuis 2,2

Bij het uit- en inbouwen zijn er geen bijzonderheden.

12-12
INLAATSPRUITSTUK - SMOORKLEPHUIS
Motor E7J
Uitlaatspruitstuk 12
AANTREKKOPPELS (in daN.m)

Bevestigingsbouten spruitstuk 2

UITBOUWEN

Bouw de steun (1) uit (zie hoofdstuk 10).

Maak de verbinding (2) los tussen uitlaat en uit-


laatspruitstuk.

Bouw het hitteschild (3) uit.

Bouw het uitlaatspruitstuk uit.

13239R2

Bouw het spruitstuk uit.

INBOUWEN

Vervang de afdichting van het uitlaatspruitstuk.

Ga verder te werk in omgekeerde volgorde van


uitbouwen.

12-13
INLAATSPRUITSTUK - SMOORKLEPHUIS
Motor F8Q
Inlaat/uitlaatspruitstuk 12
AANTREKKOPPELS (in daN.m) Verwijder de spruitstukmoeren :
- de moeren (A) via de bovenkant,
Tapeinden spruitstukken op cilinderkop 1 - de moeren (B) via de onderkant.
Moeren spruitstukken op cilinderkop 2,7
Bouten steun op inlaatspruitstuk 2,5
Bouten steun op motorblok 2,5

UITBOUWEN

Bouw het luchtfilter uit (twee bouten aan de bo-


venkant, twee moeren aan de onderkant (1)).

PRO12.1

Bijzonderheden

Bouw de moer (C) boven de startmotor uit met


een kleine ratelsleutel(vierkant van 6,35 mm) en
een universeel cardangewricht.

13047-1R1

Verwijder via de bovenkant de twee moeren


waarmee de voorste uitlaatbuis vastzit aan het
spruitstuk.

Draai de moer van de uitlaatklem los, zonder hem


te verwijderen, van de voorste uitlaatbuis naar de
uitlaat.

Kantel de voorste uitlaatbuis richting versnellings-


bak.

13047R

12-14
INLAATSPRUITSTUK - SMOORKLEPHUIS
Motor F8Q
Inlaat/uitlaatspruitstuk 12
INBOUWEN

Vervang de afdichting van de spruitstukken (met


de metalen kant tegen de spruitstukken).

Vervang de afdichtingen tussen het inlaatspruit-


stuk en het luchtfilter.

Vervang de stalen afdichting tussen het uitlaat-


spruitstuk en de voorste uitlaatbuis.

Ga verder te werk in omgekeerde volgorde van


uitbouwen.

12-15
ANTI-LUCHTVERONTREINIGING
Benzine-
motor Loodverklikkertest 14
Met de testpapiertjes van NAUDER kan de aanwezigheid van lood worden aangetoond .

Deze papiertjes zijn via de importeur te bestellen.


Het leveranciersnummer van een komplete set : T900
van een navulling met veertig testpapiertjes : T900/1

93703S

GEBRUIKSAANWIJZING

LOODVERKLIKKERTEST

a - Testomstandigheden :
- Stilstaande motor.
- Warme maar niet te hete uitlaatbuis.
- Omgevingstemperatuur hoger dan 0°C.

b - Veeg eventuele vetaanslag in de uitlaatbuis met een droge doek voorzichtig weg.

c - Trek handschoenen aan en bevochtig een testpapiertje met wat gedistilleerd water (te nat verliest het
papier zijn werking).

d - Druk het testpapiertje direct na het bevochtigen tegen het schoongeveegde deel van de uitlaat en houd
het er ongeveer een minuut lang vastgedrukt.

e - Verwijder het testpapiertje en laat het drogen. Als het papier rose of rood verkleurt wijst dat op de
aanwezigheid van lood.

LET OP : Deze test moet uitgevoerd worden bij het eind van de uitlaat, maar beslist niet op de lambda
sonde.

14-1
ANTILUCHTVERONTREINIGING
Motor D7F
Benzinedampabsorptiesysteem 14
SCHEMATISCH OVERZICHT

99933R

1 Inlaatspruitstuk
2 Dampabsorptievat
3 Elektroklep voor afzuiging van dampabsorptievat
4 Cilinderkop
R Leiding vanaf tank

PRC14.1

14-2
ANTILUCHTVERONTREINIGING
Motor E7J
Benzinedampabsorptiesysteem 14
SCHEMATISCH OVERZICHT

13123R

1 Inlaatspruitstuk
2 Dampabsorptievat
3 Elektroklep voor afzuiging van dampabsorptievat
4 Smoorklephuis
R Leiding vanaf tank

14-3
ANTILUCHTVERONTREINIGING
Benzinedampabsorptiesysteem 14
OMSTANDIGHEDEN VOOR DAMPAFZUIGING OMSTANDIGHEDEN VOOR DAMPAFZUIGING
(motor E7J) (motor D7F)

Tijdens mengselregeling • Temperatuur koelvloeistof hoger dan + 15 °C

Temperatuur koelvloeistof hoger dan 50°C. • Temperatuur lucht hoger dan + 10 °C.

Temperatuur lucht hoger dan 15°C. • Als er door een defecte smoorklepweerstand
geen informatie is over de stand van de
Als er door een defecte smoorklepweerstand smoorklep wordt een toerental signaal
geen informatie is over de stand van de smoor- gebruikt: R > 1500 tr/min.).
klep wordt een toerental signaal gebruikt:
Het openingssignaal van de elektroklep dampaf-
Toerental > 1500 tr/min.). zuiging ziet u met de XR25 en #23 .
Bij #23 = 0,7% is de elektroklep gesloten.
Geen mengselregeling

• Temperatuur koelvloeistof hoger dan 50°C.

• Temperatuur lucht hoger dan 15°C.

• Vol gas (afhankelijk van toerental en spruit-


stukdruk).

Indien de lambda sonde defect is worden de


dampen ook bij andere omstandigheden dan gas
los afgezogen.

Het openingssignaal van de elektroklep dampaf-


zuiging ziet u met de XR25 en #23 .
Bij #23 = 0,7% (minimunwaarde) is de elektro-
klep gesloten.

14-4
ANTILUCHTVERONTREINIGING
Benzinedampabsorptiesysteem 14
CONTROLE VAN DE AFZUIGING VAN HET ABSORP- Laat de motor stationair draaien en controleer
TIEVAT met een manometer (- 3 ; +3 bar) (Mot. 1311-01)
op de uitgang "VAN" van de elektroklep of er on-
Als het systeem niet goed werkt kan het derdruk aanwezig is (ook moet de XR25 bij #23
stationaire toerental onstabiel worden of de de minimale waarde X = 0,7 % aangeven).
motor afslaan. Meet u onderdruk ?

Controleer of het circuit goed is (zie de schema’s ). JA Contact uit, zet met een vacuümpomp een
onderdruk van 500 mbar op de elektroklep
Controleer of de slang gemerkt "VAN" goed is bij (C). De onderdruk mag in 30 seconden
aangesloten op het absorptievat. niet meer variëren dan 10 mbar .
Varieert de druk ?
Controleer de staat van de slangen naar de tank.
JA De elektroklep is defect, vervang
hem. Blaas bovendien in de slang
van de elektroklep naar het absorp-
tievat om eventuele koolstofresten
te verwijderen.

NEE Er is een elektrisch probleem, con-


troleer het circuit.

NEE Als er wel afzuiging plaatsvindt -als de


warme motor (niet stationair) draait- moet
u de onderdruk en de waarde van # 23 op
de XR25 zien toenemen.

97393R6

1 Inlaatspruitstuk
2 Elektroklep dampafzuiging
3 Dampabsorptievat
4 Tank

14-5
ANTILUCHTVERONTREINIGING
Benzinedampabsorptiesysteem 14
(P L A A T S - U I T B O U W E N

ELEKTROKLEP DAMPAFZUIGING (1) DAMPABSORPTIEVAT (1)

Motor E7J Dit is in de rechter voorwielkuip gemonteerd.

Deze is op het inlaatspruitstuk onder de sierkap UITBOUWEN


gemonteerd.
Maak de afzuigslang naar het inlaatspruitstuk via
de bovenkant los.

Bouw de spatplaat in de wielkuip uit.

Maak de slang (2) los van het absorptievat naar de


tank.

Verwijder de drie bouten (3) en bouw het


absorptievat (1) uit.

13242R2

Motor D7F

Deze is vóór de motor aan het hijsoog bevestigd.

13049R

99939-1R3

14-6
ANTILUCHTVERONTREINIGING
Motor D7F
Carterventilatie 14
DE ONDERDELEN VAN HET SYSTEEM

99932R

1 Kleppendeksel
2 Inlaatspruitstuk
3 Carterventilatieslang aangesloten voor het smoorklephuis (dit circuit wordt gebruikt bij
middelzware en zware belasting)
4 Carterventilatieslang aangesloten na het smoorklephuis
5 Luchtslang
6 Smoorklephuis

14-7
ANTILUCHTVERONTREINIGING
Motor D7F
Carterventilatie 14
CONTROLE

De carterventilatie moet in goede staat verkeren


en schoon zijn. Let ook op de juiste maat van de
doseur(s).

PRC14.2

14-8
ANTILUCHTVERONTREINIGING
Motor E7J
Carterventilatie 14
DE ONDERDELEN VAN HET SYSTEEM

13335R

1 Cilinderkop
2 Spruitstuk
3 Carterventilatieslang aangesloten voor het
smoorklephuis (dit circuit wordt gebruikt bij
middelzware en zware belasting)
4 Carterventilatieslang aangesloten na het
smoorklephuis

CONTROLE

De carterventilatie moet in goede staat verkeren


en schoon zijn. Let ook op de juiste maat van de
doseur(s).

14-9
ANTILUCHTVERONTREINIGING
Motor F8Q
Carterventilatie 14

13042R

1 Motor
2 Olie-afscheider
3 Luchtfilter
4 Inlaatspruitstuk

14-10
ANTILUCHTVERONTREINIGING
Motor F8Q
EGR-systeem 14

13046R

1 EGR-klep
2 EGR-elektroklep (OPEN/
DICHT)
3 Vacuümpomp
4 Motor
5 Uitlaatspruitstuk
6 Inlaatspruitstuk
7 Luchtfilter
8 Rekeneenheid inspuitsysteem
9 Koelvloeistof-
temperatuurzender

13045R

14-11
ANTILUCHTVERONTREINIGING
Motor F8Q
EGR-systeem 14
Voor het uitbouwen van de EGR-elektroklep (2),
bouwt u het luchtfilter uit.

12871R1

Voor het uitbouwen van de EGR-klep (1), bouwt u


het luchtfilter uit. Monteer na het uitbouwen
altijd een nieuwe afdichting tussen de klep en het
spruitstuk.

13047-1R2

BIJZONDERHEDEN

Voor het uitbouwen van de stalen leiding tussen


de EGR-klep en het luchtfilter, moet u de EGR-
klep uitbouwen.

14-12
ANTILUCHTVERONTREINIGING
Motor F8Q
EGR-systeem 14
De EGR-functie wordt gestuurd via via een elek-
troklep open/dicht.

De factoren die bepalend zijn voor het aansturen


van de EGR-elektroklep zijn:
- de luchttemperatuur,
- de koelvloeistoftemperatuur,
- hoogte,
- de stand van de gashefboom,
- de snelheid,
- het toerental.

De EGR is uitgeschakeld als :


- de luchttemperatuur < 16°C of
- de koelvloeistoftemperatuur < 45°C of
- de combinatie toerental/opname element
gashefboom hoger is dan een bepaalde drem-
pel.

De EGR schakelt uit als de motor 40 seconden sta-


tionair heeft gedraaid bij stilstaande auto.

Zodra de auto sneller rijdt dan 40 km/u, schakelt


de EGR weer in, maar onderbreekt opnieuw als de
motor bij stilstaande auto weer 40 seconden sta-
tionair heeft gedraaid.

Het vlakje 14 rechts heeft signaal als de EGR is toe-


gestaan. Om te zien of de EGR-elektroklep inder-
daad wordt aangestuurd, toetst u #24 in. Als de
aangegeven waarde niet nul is, dan is de elektro-
klep bekrachtigd.

14-13
STARTEN - LADEN
Dynamo 16
IDENTIFICATIE

MOTOR DYNAMO STROOMSTERKTE

D7F Delphi 104 802 215 80 A

E7J Valéo A 11 VI 87 75 A

F8Q Valéo A 11 VI 88 75 A

CONTROLE

Na 15 minuten warmdraaien bij een spanning van 13,5 volt.

tr/min motor 75 ampère-dynamo 80 ampère-dynamo

1000 46 54

2000 68 75

3000 71 80

4000 72 82

16-1
STARTEN - LADEN
Dynamo 16
WERKING De klant klaagt over onvoldoende laadstroom en
het lampje werkt normaal
De dynamo’s op dit model auto hebben een inge-
bouwde spanningsregelaar en een waarschu- Als de afgeregelde spanning lager is 13,5 volt,
wingslampje voor de laadstroom op het instru- kontroleer dan de dynamo. De storing kan veroor-
mentenpaneel : zaakt worden door :
- een defekte diode,
- bij het aanzetten van het kontakt gaat het - een defekte fase,
lampje branden, - koolafzetting op de kontakten.
- zodra de motor draait gaat het lampje uit,
- als het lampje tijdens het draaien oplicht is er Kontrole van de spanning
een storing in het laadcircuit.
Lees met een voltmeter de spanning tussen de ac-
STORING ZOEKEN cupolen af.

Het lampje gaat niet branden als het kontakt Start de motor en laat het toerental oplopen tot
wordt aangezet de voltmeter zich stabiliseert op de afgeregelde
spanning. Deze spanning moet liggen tussen 13,5
Kontroleer: en 14,8 Volt.
- de elektrische aansluitingen,
- en of het lampje is doorgebrand door het ka- Schakel zoveel mogelijk stroomverbruikers in, de
belschoentje van de draad naar het lampje los spanning moet tussen 13,5 en 14,8 Volt blijven.
te maken en aan massa te leggen: het lampje
moet gaan branden LET OP : voordat er elektrisch aan de auto gelast
wordt, moet de bedrading van de akku en de
spanningsregelaar worden losgenomen.
Het lampje gaat branden als de motor draait

Dit wijst op een storing in het laadcircuit die kan


worden veroorzaakt door :
- een gebroken aandrijfriem of een breuk in de
bedrading,
- een inwendig defekt in de dynamo (rotor, sta-
tor, diodes of koolborstels),
- een defekte spanningsregelaar,
- een te hoge spanning.

16-2
STARTEN - LADEN
Dynamo 16
STORING ZOEKEN

ONMISBAAR SPECIAAL GEREEDSCHAP

Diagnose station OPTIMA 5800

CONTROLE VAN HET LAADSTROOMCIRCUIT OP HET DIAGNOSE STATION

Met diagnose station OPTIMA 5800 , kunnen de door de dynamo afgegeven spanning en stroomsterkte belast
en onbelast worden gecontroleerd.

N.B.: het diagnosestation heeft een inductieve ampèremeterklem (meetbereik : 0 tot 1 000 A). Deze klem kan
worden geplaatst zonder losmaken van de accukabels zodat de geheugens en adaptieve correcties van de re-
keneenheden niet verloren gaan.

Zet de ampèremeterklem direct op de dynamo-uitgang met de pijl op de klem naar de dynamo wijzend (het
station detecteert een verkeerde stand).

De metingen worden in drie etappes uitgevoerd :


- meting van de accuspanning met contact uit,
- meting van de afgeregelde spanning en stroomsterkte zonder ingeschakelde verbruikers,
- meting van de afgeregelde spanning en stroomsterkte met zoveel mogelijk ingeschakelde verbruikers.

Afhankelijk van het resultaat van de metingen geeft het station een diagnose :
- Accuspanning onbelast < 12,3 V = accu ontladen.

Zonder stroomverbruikers:
- Afgeregelde spanning > 14,8 V = > spanningsregelaar defect,
- (afgeregelde spanning onbelast < 13,2 V) of (laadstroom < 2 A) = > laadstoring.

Met stroomverbruikers:
- Afgeregelde spanning > 14,8 V = > spanningsregelaar defect,
- Afgeregelde spanning < 12,7 V = > controleer de dynamo op de volgende waarden :

Motor
D7F E7J F8Q
Stroomsterkte(ampères)

Nominale stroomsterkte 70 75 75

Minimale stroomsterkte door dynamo geleverd


53 51 55
met alle stroomverbruikers ingeschakeld

16-3
STARTEN - LADEN
Dynamo 16
STORING ZOEKEN (vervolg)

Als de gemeten stroomsterkte te laag is, controleer :


- de slijtage van de dynamo (koolborstels...),
- de aansluitingen van de accu,
- de gevlochten massastrip van de motor,
- het juiste type van de dynamo,
- de spanning van de dynamoriem.

Als de stroomsterkte goed is en de afgeregelde spanning te laag dan is de dynamo niet de oorzaak.

De oorzaak kan zijn :


- de auto heeft te veel elektrische stroomverbruikers,
- de accu is ontladen.

16-4
STARTEN - LADEN
Motors
D7F / E7J
Dynamo 16
ONMISBAAR SPECIAAL GEREEDSCHAP

Mot. 1273 Riemspanningsmeter

UITBOUWEN Motor E7J

Zet de auto op een tweekoloms hefbrug. Span de riem met bout (1), meet de spanning en
zet de moer (2) vast.
Maak de massakabel van de accu los en de elek-
trische aansluitingen op de dynamo.

Bouw uit :
- de aandrijfriem van de dynamo en die van de
stuurbekrachtiging bij motor D7F (indien van
toepassing),
- de dynamo.

INBOUWEN

Ga bij het inbouwen te werk in omgekeerde volg-


orde van uitbouwen.

Motor D7F

Bij het spannen van de dynamoriem gebruikt u


een zelfgemaakt gereedschap, bestaande uit een
draadstift M6 van 100 mm (X) een drie moeren.

13363R

Zie voor de juiste riemspanning hoofdstuk 07


"Spanning aandrijfriem hulporganen".

10617R

16-5
STARTEN - LADEN
Motor F8Q Dynamo 16
ONMISBAAR SPECIAAL GEREEDSCHAP

Mot. 1273 Riemspanningsmeter

UITBOUWEN - de bouten van de dwarsbalk en druk deze op-


zij zodat u de dynamo kunt uitbouwen.
Zet de auto op een tweekoloms hefbrug.

Maak de massakabel van de accu los en de elek-


trische aansluitingen op de dynamo

Bouw uit :
- de rechter voorwielkuip,
- de dynamobevestigingen en de dynamoriem,
- de steun (A),

13188S

INBOUWEN

Ga bij het inbouwen te werk in omgekeerde volg-


orde van uitbouwen.

Zie voor de juiste riemspanning hoofdstuk 07


"Spanning aandrijfriem hulporganen".

13092R

16-6
STARTEN - LADEN
Startmotor 16
IDENTIFICATIE

MOTOR STARTMOTOR

Valéo D7 E1
D7F
Bosch 0001116001

E7J D6 RA 73

F8Q Bosch 0001108180

16-7
STARTEN - LADEN
Startmotor 16
STORING ZOEKEN

ONMISBAAR SPECIAAL GEREEDSCHAP

Diagnosestation OPTIMA 5800

CONTROLE VAN DE STARTMOTOR MET HET DIAGNOSESTATION OPTIMA 5800

De startmotor wordt getest met het diagnosestation OPTIMA 5800 door het meten van de accuspanning en
de opgenomen stroomsterkte tijdens het starten. De volgende storingen kunnen zichtbaar worden gemaakt:

- accu defect (de spanning daalt bij het starten van de motor),
- geblokkeerde startmotor (er wordt te veel stroom opgenomen),
- Bendix defect (er wordt te weinig stroom opgenomen).

Voor het uitvoeren van de meting moet u voorkomen dat de motor aanslaat:
- motor D7F, E7J : maak het opname-element toerental los (op het koppelingshuis),
- motor F8Q : maak de voeding van het afslagventiel van de inspuitpomp los en isoleer de aansluitklem.

N.B.:
- als het circuit van het opname-element toerental of de ontsteking onderbroken is, wordt er een defect
opgeslagen in het geheugen van de rekeneenheid inspuiting. Dit moet worden gewist met de XR25 (zie
het hoofdstuk “inspuiting”).

16-8
STARTEN - LADEN
Motor D7F Startmotor 16
UITBOUWEN

Zet de auto op een hefbrug en maak de massaka-


bel van de accu los.

Maak de elektrische aansluitingen los op de start-


motor.

10076R

Bouw de twee bevestigingsbouten van de start-


motor uit.

INBOUWEN

Ga bij het inbouwen te werk in omgekeerde volg-


orde van uitbouwen.

16-9
STARTEN - LADEN
Motor E7J Startmotor 16
UITBOUWEN - het rechter voorwiel,
- de holle borgpen van de aandrijfas met de
Zet de auto op een tweekoloms hefbrug. drevel B. Vi. 31-01,
- de bovenste bout van de schokdemperpoot en
Bouw uit : draai de onderste bout los.
- de accu,
- de rekeneenheid van het inspuitstuk door de Kantel de fusee en maak de aandrijfas los van de
55-polige stekker los te maken en de stekker bak.
van de crash sensor,
Maak de aansluitingen en de bouten van de start-
motor los en bouw deze uit.

INBOUWEN

Ga bij het inbouwen te werk in omgekeerde volg-


orde van uitbouwen.

Controleer of de centreerdop (B) op zijn plaats zit.

13088S

- de bevestiging (1) van de stuurbekrachtigings-


leiding en de beugel (A),

13087R

13336-1R

16-10
STARTEN - LADEN
Motor F8Q Startmotor 16
UITBOUWEN

Zet de auto op een tweekoloms hefbrug.

Bouw uit :
- de luchtinlaatslang,
- de accu,
- de bevestigingen van de rekeneenheid en de
stekkers (1) en druk rekeneenheidsteun/
brandstoffilter opzij,

13087R1

- de aansluitingen van de startmotor,


- de startmotor.

INBOUWEN

Ga bij het inbouwen te werk in omgekeerde volg-


orde van uitbouwen.

Controleer of de centreerdop (B) op zijn plaats zit.

13088R3

- de bevestigingsbouten van de startmotor en


het hitteschild (A),

16-11
ONTSTEKING
Statische ontsteking 17
INLEIDING Motor D7F

Het systeem bestaat uit:

- de rekeneenheid van het inspuitsysteem (de


vermogenstrap is in de rekeneenheid van de
inspuiting opgenomen),
- twee dubbel uitgevoerde bobines (bij motor-
type D7F in één onderdeel samengebracht),
- vier bougies,
- een ontstoringscondensator.

WERKINGSPRINCIPE

REKENEENHEID

Afhankelijk van de informatie die de rekeneen- 99931-1R2


heid (120) ontvangt van de verschillende opname
elementen bepaalt hij: Motor E7J

- het aantal graden vervroeging en dus het


ontstekingstijdstip,

- welke cilinders in het BDP staan en zo


welke bobine aangestuurd moet worden.

Via één van de twee bobines laat de rekeneen-


heid twee bougies tegelijk vonken door de massa
van de betreffende bobine te onderbreken.

BOBINES (1)

Hiervan zijn er twee, elk dubbel uitgevoerd (bij


motortype D7F niet van elkaar te scheiden en af-
zonderlijk aangestuurd door de rekeneenheid.

Iedere bobine laat twee bougies tegelijk vonken.

De twee bobines zijn aangesloten op een ontsto-


ringscondensator 13242R

Bijzonderheden motor E7J

De bobine (2) heeft een zwarte stekker en laat de


bougies van de cilinders 1 en 4 tegelijk vonken.
De bobine wordt aangestuurd via uitgang 28 van
de rekeneenheid d’injection.

De bobine (3) heeft een grijze stekker en laat de


bougies van de cilinders 2 en 3 tegelijk vonken.
De bobine wordt aangestuurd via uitgang 29 van
de rekeneenheid d’injection.

17-1
ONTSTEKING
Statische ontsteking 17
Motor D7F Motor E7J

Stekkerblok Stekkerblok

Aansl. Bestemming Aansl. Bestemming

aansturing bobine +ontstorings-


1 1
cilinders 1-4 condensator

aansturing bobine 2 +na contact


2
cilinders 3-2
aansturing bobine via
3
3 +n contact rekeneenheid

+ontstorings-
4
condensator

Controleren tussen Controleren tussen


Weerstand Weerstand
aansluitingen aansluitingen

1 - 2 1,5 Ω 1 - 2 0,5 Ω

1 - 3 1Ω 1 - 3 1Ω

1 - 4 1Ω 2 - 3 1Ω

2 - 3 1Ω HT - HT 10 kΩ

2 - 4 1Ω

3 - 4 0,6 Ω

HT - HT 8 kΩ

17-2
ONTSTEKING
Motors
D7F / E7J
Bougies 17
Motor Merk Type

EYQUEM RFC 50 LZ 2E
D7F
NGK BKR 5EK

EYQUEM RFC 52 LS
E7J
CHAMPION RC 10 PYC

Platte zetel met ring

Elektrodenafstand : 0,9 mm

Aantrekkoppel : 2,5 à 3 daN.m

Motor D7F

Maak de bougiekabels los met het gereedschap (3) in de plastic kap (4) op de cilinderkop.

99894R1

99940R

N.B.: voor het uitbouwen van de bougies gebruikt u set Elé. 1382.

17-3
INSPUITSYSTEEM
Motor D7F Algemeen 17
BIJZONDERHEDEN VAN HET MULTIPUNT INSPUITSYSTEEM

• Rekeneenheid met 35 aansluitingen merk SAGEM of MAGNETI MARELLI in de handgeschakelde uitvoering


zonder opties.

• Rekeneenheid met 55 aansluitingen merk SAGEM type SAFIR of MAGNETI MARELLI met automatische
transmissie of airconditioning.

• Semi-sequentiële multipunt inspuiting. De inspuitstukken worden twee aan twee aangestuurd


(inspuitstukken van de cilinders 1 en 4 en vervolgens de inspuitstukken van de cilinders 2 en 3).

• Statische ontsteking met dubbel uitgevoerde bobine.

• Cyclisch stuursignaal voor afzuigen dampabsorptievat.

• Configuratie van rekeneenheid afhankelijk van de versnellingsbak (handgeschakeld of automatische


transmissie.

• Het toerental van de motor is begrensd op 6 200 tr/min.

• Stationair toerental correctie aan de hand van :


- de accuspanning,
- de airconditioning,
- het drukcontact van de stuurbekrachtiging.

• Waarschuwingslampje niet aangesloten

• Gebruik diagnosekaart n° 27.

2e G E N E R A T I E S T A R T V E R G R E N D E L I N G . L E T O P D E S P E C I A L E P R O C E D U R E B I J H E T V E R V A N G E N V A N D E
REKENEENHEID

17-4
INSPUITSYSTEEM
Motor E7J Algemeen 17
BIJZONDERHEDEN VAN HET MULTIPUNT INSPUITSYSTEEM

• Rekeneenheid met 55 aansluitingen SIEMENS FENIX 5.

• Semi-sequentiële multipunt inspuiting. De inspuitstukken worden twee aan twee aangestuurd


(inspuitstukken van de cilinders 1 en 4 en vervolgens de inspuitstukken van de cilinders 2 en 3).

• Statische ontsteking met dubbel uitgevoerde bobine.

• Cyclisch stuursignaal voor afzuigen dampabsorptievat.

• Configuratie van rekeneenheid afhankelijk van de versnellingsbak (handgeschakeld of automatische


transmissie.

• Stationair toerental correctie aan de hand van :


- de accuspanning,
- de airconditioning,
- het drukcontact van de stuurbekrachtiging.

• Waarschuwingslampje aangesloten.

• Gebruik diagnosekaart n° 27.

• Het toerental van de motor is begrensd op:


- 6 200 tr/min in 1e, 2e en 3 e versnelling,
- 6 000 tr/min in 4e of 5e versnelling.

2e G E N E R A T I E S T A R T V E R G R E N D E L I N G . L E T O P D E S P E C I A L E P R O C E D U R E B I J H E T V E R V A N G E N V A N D E
REKENEENHEID

17-5
INSPUITSYSTEEM
Motor D7F Algemeen 17
PLAATS VAN DE ORGANEN

13081

1 Bobine
2 Luchtfilter
3 Lambda sonde
4 Opname element druk
5 Smoorklepweerstand
6 Stappenmotor stationair toerental regeling
7 Opname element luchttemperatuur
8 Rekeneenheid
9 Crash sensor
10 Navoedingsrelais
11 Benzinepomprelais
12 Opname element vliegwiel
13 Elektroklep dampafzuiging
14 Opname element koelvloeistoftemperatuur
15 Bougie-uitbouwgereedschap
16 Pingeldetector
17 Drukcontact stuurbekrachtiging
18 Benzinedrukregelaar
19 Ontstoringscondensator
20 Dampabsorptievat

17-6
INSPUITSYSTEEM
Motor E7J Algemeen 17
PLAATS VAN DE ORGANEN

13082

1 Elektroklep dampafzuiging
2 Luchtfilter
3 Pingeldetector
4 Opname element druk
5 Stappenmotor stationair toerental regeling
6 Smoorklepweerstand
7 Opname element luchttemperatuur
8 Rekeneenheid
9 Crash sensor
10 Benzinepomprelais
11 Opname element vliegwiel
12 Opname element koelvloeistoftemperatuur
13 Lambda sonde
14 Bobine cilinders 2 - 3
15 Drukcontact stuurbekrachtiging
16 Bobine cilinders 1 - 4
17 Dampabsorptievat
18 Ontstoringscondensator

17-7
INSPUITSYSTEEM
Motor D7F Plaats van de organen 17
8 Rekeneenheid 16 Pingeldetector
9 Crash sensor (aantrekkoppel: 2,5 daN.m)

13051R1 11311R1

4 Opname element druk 13 Elektroklep dampafzuiging


5 Smoorklepweerstand 14 Opname element koelvloeistoftemperatuur
6 Stappenmotor stationair toerental regeling
7 Opname element luchttemperatuur

11313R4 99939-1R2

17-8
INSPUITSYSTEEM
Motor D7F
Plaats van de organen 17
1 Bobine 3 Lambda sonde
19 Ontstoringscondensator (aantrekkoppel: 5 daN.m)

99931-1R1

H Navoedingsrelais
K Benzinepomprelais

12993R

17 Drukcontact stuurbekrachtiging

13050R

12839S

17-9
INSPUITSYSTEEM
Motor E7J Plaats van de organen 17
8 Rekeneenheid 12 Opname element koelvloeistoftemperatuur
9 Crash sensor

13240R 13239R

3 Pingeldetector
(aantrekkoppel: 2,5 daN.m)

13336R

17-10
INSPUITSYSTEEM
Motor E7J
Plaats van de organen 17
1 Elektroklep dampafzuiging 6 Smoorklepweerstand
14 Bobine cilinders 2-3 11 Opname element vliegwiel
16 Bobine cilinders 1-4
18 Ontstoringscondensator

13242R1 13337R

4 Opname element druk 13 Lambda sonde


5 Stappenmotor stationair toerental regeling (aantrekkoppel: 4,5 daN.m)
7 Opname element luchttemperatuur

13339R 13243R

17-11
INSPUITSYSTEEM
Motor E7J Plaats van de organen 17
15 Drukcontact stuurbekrachtiging

13241R

K Relais koelventilateur (met airco)


L Benzinepomprelais
M Relais koelventilateur (zonder airco) of lage
snelheid koelventilateur (met airco)

12839S

17-12
INSPUITSYSTEEM
Centrale koelvloeistoftemperatuurmeting 17
Motor D7F 244 Koelvloeistoftemperatuurzender voor
instrumentenpaneel en inspuitsysteem.
Opname element met drie aansluitingen:
twee voor het inspuitsysteem, en een
aansluiting naar de meter op het
instrumentenpaneel.

259 Thermocontact koelvloeistof voor het


waarschuwingslampje.

Werking

Via temperatuurzender 244 wordt :


- de temperatuur van de koelvloeistof aange-
geven door de meter op het instrumentenpa-
neel,
- de rekeneenheid geïnformeerd over de tem-
peratuur van de koelvloeistof in de motor.

De rekeneenheid stuurt afhankelijk van de tem-


peratuur van de koelvloeistof :
11634R2 - het inspuitsysteem,
- de koelventilateur.
Motor E7J De koelventilateur draait met de hoge snel-
heid (de lage en de hoge snelheid door de air-
co aangestuurd) als de temperatuur hoger is
dan 99°C. De werking wordt uitgeschakeld als
de temperatuur lager is dan 96°C (bij controle
moet de airco zijn uitgeschakeld).

13239R1

17-13
INSPUITSYSTEEM
Waarschuwingslampje 17
WAARSCHUWINGSLAMPJE INSPUITSYSTEEM OP HET INSTRUMENTENPANEEL

• Auto zonder startvergrendeling

Na het aanzetten van het contact brandt het lampje gedurende 3 seconden vast en gaat dan uit.

• Auto met startvergrendeling (niet actief)

Na het aanzetten van het contact brandt het lampje gedurende 3 seconden vast en gaat dan uit.

Na het ontgrendelen van de portieren dooft het (knipperende) rode controlelampje van de startvergren-
deling. Bij het aanzetten van het contact gaat het lampje 3 seconden vast branden alvorens uit te gaan.

• Auto met actieve startvergrendeling

Na het aanzetten van het contact, identificeert de rekeneenheid geen code en kan er niet worden
gestart. Het waarschuwingslampje brandt gedurende 3 seconden vast en gaat dan uit.

Voordat het contact wordt aangezet knippert het rode controlelampje van de startvergrendeling. Na het
aanzetten van het contact knippert dit lampje tweemaal zo snel.

Als er bij draaiende motor een storing wordt gekonstateerd in het systeem van de startvergrendeling,
knippert het waarschuwingslampje inspuiting in het toerengebied tussen stationair en ongeveer 1500
tr/min.

• Een storing in het inspuitsysteem

Het waarschuwingslampje inspuiting gaat branden bij een storing in :


- het opname element druk
- de snelheidsinformatie
- de smoorklepweerstand
- de stappenmotor stationair toerental regeling.

17-14
INSPUITSYSTEEM
Startvergrendeling 17
Deze auto is uitgerust met een startvergrendeling van de 2e generatie.

VERVANGEN VAN DE REKENEENHEID INSPUITING

De rekeneenheden worden ongecodeerd geleverd, maar in alle rekeneenheden kan een code worden
ingelezen.

Na het vervangen van een rekeneenheid moet u de code van de auto inlezen in de nieuwe rekeneenheid en
vervolgens controleren of de startvergrendeling correct werkt.

Dit inlezen van de code gebeurt als volgt:


- Zet het contact gedurende enkele seconden aan en haal daarna de contactsleutel uit het slot
- de startvergrendeling is nu geactiveerd

CONTROLEREN VAN DE STARTVERGRENDELING

Haal de sleutel uit het slot, het controlelampje moet na 10 seconden gaan knipperen.

Raadpleeg voordat u een test uitvoert met een "leen" rekeneenheid de bijzonderheden in hoofdstuk 82
"Diefstalbeveiliging".

17-15
INSPUITSYSTEEM
Configuratie versnellingsbak 17
CONFIGURATIE REKENEENHEID AANPASSEN AAN TYPE VERSNELLINGSBAK (HANDGESCHAKELD OF
AUTOMATISCHE TRANSMISSIE)

Na het vervangen van de rekeneenheid van de inspuiting moet het type aandrijving, handgeschakeld of
automatisch, worden ingelezen omdat de rekeneenheid ontworpen is om aan de verschillende eisen van
deze twee soorten aandrijving te voldoen.

Inlezen van het type versnellingsbak:

Sluit de XR25 aan.

Keuzeschakelaar op S8

Zet het contact aan.

Toets in:D13

Indien de auto is uitgerust met een handgeschakelde versnellingsbak:

Toets in: G60*2*

Indien de auto is uitgerust met een automatische transmissie:

Toets in: G50*1*

Op het afleespaneel verschijnt:

Als het inlezen NIET is gelukt

daarna Als het inlezen is gelukt

Om te controleren of de configuratie correct in het geheugen is geregistreerd zet het contact aan en contro-
leert u of bij diagnosekaart n° 27, storingsvlakje 20 links uit is, en toestandsvlakje 19 rechts of links signaal
geeft.

17-16
INSPUITSYSTEEM
Strategie inspuitsysteem / airconditioning 17
DE AIRCOCOMPRESSOR HEEFT EEN VARIABELE CILINDERINHOUD

VERBINDING AIRCONDITIONING - REKENEENHEID INSPUITSYSTEEM

De elektrische verbinding:

- van de rekeneenheid van de airconditioning naar de rekeneenheid van het inspuitsysteem verloopt via
een lijn (aansl. 5). Via dit kanaal bewegen twee informatiesignalen:
- informatie om het stationair toerental te laten verhogen. Voordat dit signaal wordt uitgezonden
moet aan twee voorwaarden zijn voldaan :
• op het dashboard moet de airconditioning zijn ingeschakeld,
• de druk in het aircocircuit moet hoger zijn dan een bepaalde drempelwaarde.
Indien dit signaal wordt verzonden wordt het stationair toerental verhoogd (het is dus normaal dat
bij ingeschakelde airco het stationaire toerental soms niet verhoogd is).
- informatie opgenomen vermogen. Deze informatie heeft geen invloed op het stationair toerental.
Het signaal informeert de rekeneenheid over de vermogensopname door de compressor, de
rekeneenheid reageert door de stationair toerentalregeling hierop vooruit te laten lopen. Het
opgenomen vermogen is te zien op de XR25. Bij ingeschakelde aircocompressor is de waarde die u
ziet met #44,tussen 300 watt en 5 000 watt.
LET OP: de waarde van #44 is nooit 0, ongeacht de staat van de compressor, ingeschakeld of niet.
De minimumwaarde van#44 is ongeveer 300 watt.
- van de rekeneenheid van de inspuiting naar de rekeneenheid van de airconditioning verloopt via een lijn
(aansl. 51). Via dit kanaal beweegt de informatie inzake het wel of niet vrijgeven van de aircocompressor.

STRATEGIE VOOR HET STUREN VAN DE COMPRESSOR

Onder bepaalde werkomstandigheden, kan de rekeneenheid van het inspuitsysteem het inschakelen van de
aircocompressor verbieden :

Strategie bij het starten van de motor


De aircokoppeling wordt de eerste 10 seconden na het starten van de motor niet bekrachtigd.

Strategie voor behoud van acceleratievermogen (motor D7F)


Afhankelijk van het vermogen dat de bestuurder vraagt van de motor en afhankelijk van het vermogen dat
de aircocompressor opneemt, kan de rekeneenheid van de inspuiting de compressor in- of uitschakelen.

Strategie voor de afslag beveiliging (motor D7F)


Als het toerental bij gas los lager is dan 600 tr/min. en en de compressor meer dan 300 watt vermogen
opneemt, dan wordt de compressor ontkoppeld.

De aircokoppeling wordt weer bekrachtigd:


- bij gas los: als het toerental 850 tr/min. is geworden
- bij gas geven: als het toerental 1 800 tr/min. of hoger is.

Stratégie tegen oververhitting (motor E7J)


De compressor wordt niet ingeschakeld als de koelvloeistoftemperatuur gelijk of hoger is dan + 115°C.

Strategie om overtoeren te voorkomen (motor E7J)


De compressor wordt niet ingeschakeld als het toerental hoger is dan 5 900 tr/min.

17-17
INSPUITSYSTEEM
Correctie stationair toerental 17
VERBINDING DRUKCONTACT STUURBEKRACHTIGING - REKENEENHEID INSPUITING

De rekeneenheid van de inspuiting ontvangt een signaal van het drukcontact van de stuurbekrachtiging. Dit
hangt af van de druk in het stuurbekrachtingscircuit. Hoe hoger de druk, hoe meer kracht de stuurbekrachti-
gingspomp aan de motor ontleent.

Om dit te compenseren vergroot de rekeneenheid van de inspuiting het openingspercentage van de


stappenmotor stationair toerental

Het signaal komt binnen op aansluiting 13 van de rekeneenheid inspuiting. Als het drukcontact gesloten is,
krijgt de rekeneenheid een massasignaal. Het toerental wordt vervolgens verhoogd naar 800 tr/min. bij het
motortype D7F en 850 tr/min. bij het motortype E7J.

VERHOOGD STATIONAIR TOERENTAL BIJ LAGE ACCUSPANNING

Met behulp hiervan wordt een eventuele spanningsval gecompenseerd, ontstaan door het inschakelen van
stroomverbruikers bij een niet goed geladen accu.
Hiervoor wordt het stationaire toerental verhoogd waardoor de dynamo meer laadstroom levert.

Hoe zwakker de accuspanning, hoe groter de toerentalverhoging. Deze correctie is dus variabel en treedt in
werking zodra de accuspanning lager wordt dan 12,7 Volt. De toerentalverhoging kan gaan tot maximaal
880 tr/min. bij het motortype D7F en 930 tr/min. bij het motortype E7J.

VERHOOGD STATIONAIR TOERENTAL BIJ AIRCONDITIONING

De rekeneenheid van de inspuiting verhoogt het stationair toerental tot 850 tr/min. bij het motortype D7F en
880 tr/min. bij het motortype E7J, als het hiervoor informatie ontvangt van de rekeneenheid de
airconditioning.

17-18
INSPUITSYSTEEM
Adaptieve correctie stationair toerental 17
PRINCIPE

Bij de normaal gebruikstemperatuur van de motor, varieert de waarde van het stuursignaal (#12) naar de
luchtregelschuif stationair toerental bij het stationaire toerental vanuit een middenwaarde tussen een hoge
en een lage waarde

Als gevolg van langzame veranderingen in de motor (inrijden, vervuiling in de motor enz.) komt de waarde
van dit stuursignaal steeds dichter bij zijn boven- of ondergrens te liggen.

Met de adaptieve correctie (#21) van het stuursignaal (#12) wordt tegemoet gekomen aan deze langzaam
veranderde behoefte aan lucht van de motor, en ontstaat een nieuwe middenwaarde voor het signaal (#12)
naar de luchtregelschuif.

Deze correctie is alleen effectief als de koelvloeistof warmer is dan 75°C 20 seconden na het starten van de
motor en in de regelfase van het nominale stationaire toerental.

STUURSIGNAAL NAAR DE STATIONAIR TOERENTALREGELING EN DE ADAPTIEVE CORRECTIE ERVAN

Motor Motor
D7F 710 E7J 780

Nominale
X = 740 tr/min. X = 750 tr/min.
toerental (#06)

Stuursignaal
4 %≤X≤14 % 2 %≤X≤15 %
(#12)

Adaptieve Butée : Butée :


correctie - mini : - 4,3 % - mini : - 2,4 %
(#21) - maxi : +3,9 % - maxi : +6,2 %

INTERPRETATIE VAN DE WAARDEN VAN # 12 EN # 21

Bij een te grote luchtaanvoer (valse lucht, smoorklepaanslag ontregeld ...) stijgt het stationair toerental, en
wordt de waarde van # 12 kleiner om het stationaire toerental op de voorgeschreven waarde te houden; de
waarde van de adaptieve correctie # 21 neemt af om het stuursignaal # 12 opnieuw te centreren.

Bij een te grote luchtaanvoer is de werking tegenovergesteld:


de waarde van #12 wordt groter en de adaptieve correctie van #21 wordt ook groter, om het stuursignaal #
12 opnieuw te centreren rond de gemiddelde waarde.

BELANGRIJK: het is van groot belang dat u de motor, als het geheugen van de rekeneenheid is gewist (losge-
nomen accukabel), enige tijd stationair laat draaien voordat de auto weer aan de klant wordt afgeleverd, zo-
dat de adaptieve correctie zich kan instellen.

17-19
INSPUITSYSTEEM
Mengselregeling 17
DE SPANNING VAN DE LAMBDA SONDE (#05)

De waarde die de XR25 aangeeft met # 05 is de spanning (in Volt) die de λ-sonde aan de rekeneenheid af-
geeft, deze spanning varieert tussen 0 en 1000 millivolt.

Als de mengselregeling actief is, zal deze spanning snel wisselen tussen 50±50 mV (arm mengsel) en 850 ±50
mV (rijk mengsel).

Hoe kleiner het verschil tussen deze waarden, hoe onbetrouwbaarder de informatie. Het verschil is meestal
ten minste 500 mV.

DE MENGSELCORRECTIE (#35)

De waarde die de XR25 aangeeft met # 35 is een weergave van de mengselcorrectie die door de rekeneen-
heid wordt uitgevoerd aan de hand van de informatie over de menselsamenstelling welke afkomstig is van
de λ-sonde. De λ-sonde analyseert in feite de hoeveelheid zuurstof in de uitlaatgassen, wat een maat is voor
de samenstelling van het benzine/luchtmengsel.

Met een maximum van 255 en een minimum van 0, schommelt de correctiewaarde in het algemeen rond 128.
In de praktijk ligt de waarde van # 35 onder normale omstandigheden rond de 128.

- Waarde lager dan 128 : het mengsel moet armer worden.


- Waarde hoger dan 128 : het mengsel moet rijker worden .

ACTIVEREN VAN DE MENGSELREGELING

Regelfase

De mengselregeling wordt actief na de startvertraging:


- bij gas los en een koelvloeistoftemperatuur van :
• 46°C voor motortype E7J,
• 30°C voor motortype D7F.

- bij gas geven en een koelvloeistoftemperatuur hoger dan :


• + 20°C voor motortype E7J,
• + 20°C voor motortype D7F.

De startvertraging is afhankelijk van de koelvloeistoftemperatuur :


- bij 20°C is de vertraging maximaal :
• 3 minuten voor motortype E7J,
• 80 secondes voor motortype D7F,

- bij 80°C is de vertraging maximaal :


• 90 secondes voor motortype E7J,
• 35 secondes voor motortype D7F,

Als de mengselregeling nog niet is geactiveerd: #35 = 128

17-20
INSPUITSYSTEEM
Mengselregeling 17
Regeling tijdelijk uitgeschakeld

Tijdens de regelfase, houdt de rekeneenheid onder bepaalde omstandigheden geen rekening met het
signaal van de sonde, deze omstandigheden zijn:

- vol gas : #35 = variabel en hoger dan 128


- Bij snel accelereren : #35 = variabel en hoger dan 128
- Bij afremmen op de motor met gas los (onderbreking inspuiting) : #35 = 128
- een defecte lambda sonde : #35 = 128

NOODPROGRAMMA BIJ EEN DEFECTE LAMBDA SONDE

Als de spanning van de lambda sonde niet goed is (# 05 variëert nauwelijks of helemaal niet) in de regelfase,
schakelt de rekeneenheid pas over op het noodprogramma (# 35 = 128) als de storing gedurende 3 tot 5 mi-
nuten aanwezig is geweest. De storing wordt ook slechts in dat geval in het geheugen geregistreerd.

Wanneer een defect in de sonde wordt gekonstateerd terwijl dit defect reeds in het geheugen is geregis-
treerd schakelt de rekeneenheid de regeling direct uit (# 35 = 128).

17-21
INSPUITSYSTEEM
Adaptieve mengselcorrectie 17
PRINCIPE

Tijdens de regelfase (zie paragraaf 17 "Mengselregeling") corrigeert de mengselregeling (#35) de inspuit-


duur zodanig dat de mengselverhouding zo dicht mogelijk bij λ=1 ligt. De correctiewaarde schommelt hier-
bij rond 128 tussen 0 et 255.

Als gevolg van langzame veranderingen in de motor komt de waarde van dit stuursignaal steeds dichter bij 0
of 255 te liggen om λ=1 nog mogelijk te maken.

De adaptieve correctie zorgt ervoor dat de kenvelden van het inspuitsysteem zo verschoven wordt dat de
mengselregeling (# 35) ook op langere termijn 128 als middenwaarde houdt.

De adaptieve correctie van de mengselregeling bestaat uit twee delen:

- bij zware en middelzware belasting (zichtbaar met #30)

- bij stationair draaien en geringe belasting(zichtbaar met #31).

Als het geheugen van de rekeneenheid ”schoon” is, zijn de adaptieve correctiewaarden gemiddeld 128 met
als uiterste waarden :

Motor Motor
D7F E7J

106 ≤ #30 ≤ 150 40 ≤ #30 ≤ 192

106 ≤ #31 ≤ 150 40 ≤ #31 ≤ 192

De adaptieve correcties werken slechts als de motor warm is in de mengselregelfase (#35 variabel) en binnen
een gegeven spruitstukdrukgebied.

De mengselregeling van de motor moet bij verschillende spruitstukdrukken hebben gedraaid voordat de
adaptieve correcties in werking treden om het verlopen van de mengselregeling te compenseren.

Na het wissen van het geheugen van de rekeneenheid (waardoor # 30 en # 31 zijn teruggegaan naar 128)
moet daarom een speciale proefrit worden gemaakt.

17-22
INSPUITSYSTEEM
Adaptieve mengselcorrectie 17
PROEFRIT

Omstandigheden:

- warme motor (koelvloeistoftemperatuur > 75° C).

- laat het toerental niet hoger komen dan 4 400 tr/min. motor D7F
en 4 800 tr/min. motor E7J.

Ga uit van een betrekkelijk laag toerental waarbij u in de 3 e of 4e versnelling geleidelijk gas geeft zodat de
gewenste spruitstukdruk gedurende 10 seconden stabiel is in elk gebied (zie de tabel hieronder).

OPMERKING: voor motortype D7F, par exemple, bij voorbeeld, houd u de spruitstukdruk n° 1, gedurende mi-
nimaal 10 seconden op gemiddeld 320 mbar.

Te doorlopen drukgebieden tijdens de proefrit (druk aflezen met # 01)

Drukgebied n° 1 Drukgebied n° 2 Drukgebied n° 3 Drukgebied n° 4 Drukgebied n° 5


(mbar) (mbar) (mbar) (mbar) (mbar)

220 340 470 600 730 870


E7J
Gemiddeld 280 Gemiddeld 405 Gemiddeld 535 Gemiddeld 665 Gemiddeld 800

260 385 510 635 760 970


D7F
Gemiddeld 320 Gemiddeld 450 Gemiddeld 570 Gemiddeld 700 Gemiddeld 865

Na deze rit zijn de correcties operationeel.

# 31 varieert vooral bij stationair draaien en lichte belasting, en # 30 bij middelzware en zware belasting,
maar werken beide over het gehele gebied van spruitstukdrukken.

U moet nu nog 5 tot 10 kilometer soepel en met wisselende snelheden doorrijden.

Neem na de proefrit de waarden op van # 30 en # 31. Zij mogen nu niet meer 128 (de beginwaarde) zijn.
Zoniet, maak dan opnieuw een proefrit en let daarbij beter op de voorgeschreven omstandigheden.

17-23
INSPUITSYSTEEM
Adaptieve mengselcorrectie 17
INTERPRETATIE VAN DE WAARDEN

Bij onvoldoende brandstoftoevoer (inspuitstukken vervuild, benzinedruk te laag ...), neemt de waarde van de
mengselregeling # 35 toe om lambda= 1 te houden en worden de waarden # 30 en 31 groter om de mid-
denwaarde van de mengselregeling op 128 te houden.

Bij een te grote brandstoftoevoer is het omgekeerde het geval :


# 35 wordt kleiner en de adaptieve correcties # 30 en # 31 verminderen eveneens om de mengselregeling
(# 35) rond de 128 te houden.

OPMERKING: De conclusies die uit de waarde van #31 kunnen worden getrokken zijn bijzonder gevoelig om-
dat deze correctie alleen betrekking heeft op het stationaire en deellast gebied.

Trek niet te snel conclusies uit de waarde van #31, maar richt u meer op de waarde van # 30.

Aan de hand van de resultaten van deze controles krijgt u een idee over de mogelijke oorzaak van de storing.
Er kunnen echter pas conclusies aan worden verbonden als deze adaptieve correcties maximaal of minimaal
zijn en als ze afwijken in dezelfde richting.

BELANGRIJK
Voer de aanvullende kontroles #30 en # 31 alleen uit indien de klant klaagt over het funktioneren van de
motor en als zij een van hun uiterste waarden hebben bereikt met een grote afwijking van # 35 (# 35 vari-
eert boven 175 of onder 80)

17-24
KOELSYSTEEM
Gegevens 19
TE GEBRUIKEN KOELVLOEISTOF

Motor Hoeveelheid (liter) Soort Bijzonderheden

D7F 5 Bescherming tot - 20 ± 2°C voor


GLACEOL RX (type D) koude en gematigde klimaten.
E7J 6 gebruik alleen
koelvloeistof Bescherming tot - 37 ± 2°C voor zeer
F8Q 7,5 koud klimaat

THERMOSTAAT

Type motor Openen begint (in °C) Openen eindigt (in °C) Slag (in mm)

D7F - E7J - F8Q 89 101 7,5

19-1
KOELSYSTEEM
Vullen - ontluchten 19
Er is geen kachelkraan.

De koelvloeistof stroomt permanent door de


kachelradiateur die bijdraagt aan de koeling van
de motor.

VULLEN

Controleer of de aftapplug(gen) goed vast-


zit(ten).

Open de twee ontluchtingsnippels.

Vul het circuit via de opening in het expansievat.

Sluit de ontluchtingsnippel zodra er vloeistof zon-


der luchtbellen uitstroomt.

Laat de motor draaien met (2 500 tr/min).

Blijf de vloeistof in het expansievat gedurende on-


geveer 4 minuten op peil houden.

Sluit het expansievat met de dop.

ONTLUCHTEN

Laat de motor gedurende 20 minuten draaien


met 2 500 tr/min, tot het inschakelen van de koel-
ventilateur(s). Dit is de tijd die nodig is nodig voor
het automatisch ontluchten.

Controleer of het peil in het expansievat bij het


"Maxi"-merkteken staat.

DRAAI DE ONTLUCHTINGSNIPPEL(S) NOOIT OPEN


ALS DE MOTOR DRAAIT.

CONTROLEER BIJ WARME MOTOR NOGMAALS


OF DE DOP VAN HET EXPANSIEVAT GOED VAST-
ZIT.

19-2
KOELSYSTEEM
Controle 19
ONMISBAAR SPECIAAL GEREEDSCHAP

M.S. 554-01 Adapter voor M.S. 554-07


M.S. 554-06 Adapter voor M.S. 554-07
M.S. 554-07 Gereedschap voor controle van de
afdichting van het koelsysteem

1 - Controle van de afdichting van het koelsys- 2 - Controle van de afstelling van de expansie-
teem vatdop

Vervang de dop van het expansievat door de Wanneer er koelvloeistof via de dop ontsnapt is,
adapter M.S. 554-01. moet deze dop beslist door een nieuwe worden
vervangen.
Sluit hier het controlegereedschap M.S. 554-07 op
aan. Monteer de adapter M.S. 554-06 op het controle-
gereedschap M.S. 554-07 en draai de dop op de
Laat de motor warm draaien en zet hem stil. adapter.

Pomp het systeem onder druk tot 0,1 bar onder Voer de druk op, deze moet zich stabiliseren op
de afstelwaarde van de dop van het expansievat. de afstelwaarde van de dop met een tolerantie
van ± 0,1 bar.
De druk mag niet teruglopen, spoor anders het
lek op. Afstelwaarde van de dop :

Draai de aansluiting van M.S. 554-07 geleidelijk


los zodat de druk uit het koelsysteem kan ont- Kleur van de Afstelwaarde (in
Motors
snappen, en vervang de adapter M.S. 554-01 door dop bar)
de expansievatdop voorzien van een nieuwe af-
dichtring. D7F-E7J-F8Q Bruin 1,2

97871R

19-3
KOELSYSTEEM
Motor D7F Schema 19

10070-2R

1 Motor Waterpomp
2 Koelradiateur
3 Doorstroom expansievat voor permanente
ontluchting Thermostaat
4 Kachelradiateur
5 Doseur ∅ 3 mm Ontluchtingsnippel

Als de koelvloeistof warmer is dan 99°C laat de re-


keneenheid van het inspuitsysteem de koelventi- De bruine expansievatdop is afgesteld op 1,2 bar.
lateurs met hoge snelheid draaien

Als de koelvloeistof afgekoeld is tot 96°C stoppen


de koelventilateurs.

19-4
KOELSYSTEEM
Motor E7J Schema 19

13508R

1 Motor Waterpomp
2 Koelradiateur
3 Doorstroom expansievat voor permanente
ontluchting Thermostaat
4 Kachelradiateur
5 Support thermostat Ontluchtingsnippel
6 Doseur ∅ 3 mm
Thermocontact
Als de koelvloeistof warmer is dan 99°C laat de re-
keneenheid van het inspuitsysteem de koelventi- De bruine expansievatdop is afgesteld op 1,2 bar.
lateurs met hoge snelheid draaien

Als de koelvloeistof afgekoeld is tot 96°C stoppen


de koelventilateurs.

19-5
KOELSYSTEEM
Motor F8Q Schema 19

13504R

1 Motor Waterpomp
2 Koelradiateur
3 Doorstroom expansievat voor permanente
ontluchting Thermostaat
4 Kachelradiateur
5 Thermostaatsteun Ontluchtingsnippel
6 Doseur ∅ 3 mm
Thermocontact

De bruine expansievatdop is afgesteld op 1,2 bar.

19-6
KOELSYSTEEM
Motor D7F Waterpomp 19
ONMISBAAR SPECIAAL GEREEDSCHAP

Mot. 1054 BDP-stift


Mot. 1202 Klembandtang
Mot. 1273 Riemspanningsmeter
Mot. 1289-03 Centreervork uitslagbegrenzer pen-
delophanging
Mot. 1379 Motorsteungereedschap op sub-
frame

AANTREKKOPPELS (in daN.m)

Bout krukaspoelie 2 + 90°


Bouten van pendelophangingskap
rechts voor aan motor 6,2
Bouten pendelophanging rechts voor
aan carrosserie 6,2
Moer van spanrol distributieriem 5
Bevestigingsbouten waterpomp 0,9

UITBOUWEN

Zet de auto op een tweekoloms hefbrug.


10478S
Maak de massakabel van de accu los.
REINIGEN
Bouw uit :
- de distributieriem uit (zie hoofdstuk 11 De pasvlakken van de aluminium onderdelen mo-
"Distributieriem"), gen beslist niet schoon worden geschraapt.
- de poelie van de stuurbekrachtigingspomp
(indien van toepassing), Los de achtergebleven pakkingresten op met
- de bovenste bevestigingsbout van de dynamo Décapjoint.
en draai de onderste los,
- de bevestiging van de stuurbekrachtigingslei- Wij raden u aan om handschoenen te dragen tij-
dingen aan het motorblok, dens het reinigen.
- de bevestigingsbouten van de stuurbekrachti-
gingspomp op zijn steun (druk de pomp met Breng het product aan op de te reinigen delen;
de leiding opzij) laat het ongeveer 10 minuten inwerken en veeg
- de steun van de stuurbekrachtigingspomp, het metaal met een houten spatel schoon.
- de koelslang op de waterpomp,
- de spanrol en de waterpomp.

19-7
KOELSYSTEEM
Motor D7F Waterpomp 19
INBOUWEN

Bijzonderheden

De waterpomp wordt afgedicht met


RHODORSEAL 5661, dat u in een strook (J) aan-
brengt zoals hieronder is getekend.

Monteer een nieuwe afdichting of breng een


strook LOCTITE 518 op het vlak (L) tussen de in-
gaande bocht en de waterpomp.

10272R

Ga te werk in omgekeerde volgorde van het


uitbouwen.

Monteer een nieuwe distributieriem (zie de me-


thode in hoofdstuk 11, distributieriem),

Verwijder de BDP-stift.

19-8
KOELSYSTEEM
Motor E7J Waterpomp 19
ONMISBAAR SPECIAAL GEREEDSCHAP

Mot. 591-02 Aanwijzer


Mot. 591-04 Hoekverdraaisleutel
Mot. 1135-01 Spangereedschap distributieriem
Mot. 1202 Klembandtang
Mot. 1273 Riemspanningsmeter

ONMISBAAR MATERIAAL

Motorsteun

AANTREKKOPPELS (in daN.m) INBOUWEN

Moer van spanrol 5 De waterpomp wordt afgedicht met LOCTITE 518 ,


dat u in een strook (H) aanbrengt zoals hieronder
Bout krukaspoelie 2 + 68° + 6°
is getekend.
Bouten kap pendelophanging 6,2
Moer kap pendelophanging 4,4
Bouten waterpomp 2,2
Moer waterpomp 1
Wielbouten 9

UITBOUWEN

Zet de auto op een tweekoloms hefbrug.

Maak de massakabel van de accu los.

Tap het koelsysteem af door de onderste radia-


teurslang los te maken.

Bouw uit :
- de distributieriem uit (zie hoofdstuk 11
"Distributieriem"),
- de spanrol van de distributieriem,
- de waterpomp via de onderkant. 92068R

REINIGEN Monteer de distributieriem uit (zie hoofdstuk 11


"Distributieriem"),
De pasvlakken van de aluminium onderdelen mo-
gen beslist niet schoon worden geschraapt. Vul en ontlucht het koelsysteem (zie de paragraaf
"Vullen - ontluchten").
Los de achtergebleven pakkingresten op met
Décapjoint.

Wij raden u aan om handschoenen te dragen tij-


dens het reinigen.

Breng het product aan op de te reinigen delen;


laat het ongeveer 10 minuten inwerken en veeg
het metaal met een houten spatel schoon.

19-9
KOELSYSTEEM
Motor F8Q Waterpomp 19
ONMISBAAR SPECIAAL GEREEDSCHAP

Mot. 1202 Klembandtang

ONMISBAAR MATERIAAL

Motorsteun

AANTREKKOPPELS (in daN.m) - de spatplaat in de rechter wielkuip,


- de aandrijfriem hulporganen,
Bouten van waterpomp 1,6 - de krukaspoelie (A),
- de waterpomppoelie (B) laat de motor zo ver
Bouten van de waterpomppoelie 2
mogelijk zakken,
Bout krukaspoelie 2 + 115° ± 15° - het deksel van de inspuitpomppoelie (C),
- de bout (1) en druk de dynamo zo ver moge-
UITBOUWEN lijk naar rechts,

Zet de auto op een tweekoloms hefbrug.

Maak de massakabel van de accu los.

Tap het koelsysteem af door de onderste radia-


teurslang los te maken.

Plaats de motorsteun.

Bouw uit :
- de plastic sierkap van de pendelophanging,
- de kap van de pendelophanging,

13090R

13086R1

19-10
KOELSYSTEEM
Motor F8Q Waterpomp 19
- de bouten van de waterpomp en bouw hem
via de bovenkant uit

13089S

REINIGEN

De pasvlakken van de aluminium onderdelen mo-


gen beslist niet schoon worden geschraapt.

Los de achtergebleven pakkingresten op met


Décapjoint.

Wij raden u aan om handschoenen te dragen tij-


dens het reinigen.

Breng het product aan op de te reinigen delen;


laat het ongeveer 10 minuten inwerken en veeg
het metaal met een houten spatel schoon.

INBOUWEN

Ga bij het inbouwen te werk in omgekeerde volg-


orde van uitbouwen.

Monteer de distributieriem uit (zie hoofdstuk 11


"Distributieriem"),

Vul en ontlucht het koelsysteem (zie de paragraaf


"Vullen - ontluchten").

19-11
UITLAAT
Algemeen 19
Omdat de katalysator zeer heet wordt, mag u de BEVESTIGING VAN DE UITLAAT ONDER DE
auto in geen geval parkeren op een plaats waar CARROSSERIE
brandbare materialen (hoog gras, bladeren) in
contact kunnen komen met de katalysator. Onder Het uitlaatsysteem is onder de carrosserie opge-
ongunstige omstandigheden kunnen deze stoffen hangen met silentblocs (1).
vlam vatten.
Deze rubbers kunnen met de hand worden losge-
maakt terwijl het uitlaatsysteem wordt gesteund.
LET OP :
In sommige gevallen kunt u echter beter de beves-
- er mag absoluut geen lekkage optreden tussen tigingsbouten van de steun (2) losdraaien om de
het uitlaatspruitstuk en de katalysator, silentblocs gemakkelijker te kunnen verwijderen.

- monteer de uitlaat ALTIJD met nieuwe af-


dichtingen (met name bij de katalysatorflens),

- bij het uitbouwen mag er beslist niet tegen de


katalysator geslagen worden om te voorkomen
dat deze inwendig beschadigd wordt.

12847-1R

DOORSNIJDEN VAN HET UITLAATSYSTEEM

De uitlaat vormt één geheel vanaf de katalysator


of de expansiepot tot en met de uitgang van de
demper.

Als een gedeelte van het uitlaatsysteem moet


worden vervangen, moet dit er dus tussenuit ge-
sneden worden.

Hierbij moet :
- de doorsnijding op de juiste plaats gebeuren,
- het snijgereedschap Mot. 1199-01 worden ge-
bruikt,
- bij het monteren een montagehuls worden
aangebracht.

19-12
UITLAAT
Algemeen 19
MARKERING VAN DE DOORSNIJDINGEN

De plaats waar de buis mag worden doorge-


sneden is aangegeven met twee centerpunten.

99226-1R

Afhankelijk van het motortype staan er maximaal


twee doorsnijmarkeringen op de uitlaatbuis, tus-
sen de katalysator en de expansiepot en tussen de
expansiepot en de demper.

De afstand tussen de merktekens op de pijp is


90 mm. Teken het midden (D) tussen de twee
merktekens P1 en P2 af.

P1 D P2

90 mm

DI1901

LET OP: Gebruik het snijgereedschap


Mot. 1199-01; hiermee kunnen buizen met een
wanddikte van maximaal 2 mm worden doorge-
sneden.

19-13
UITLAAT
Algemeen 19
AANBRENGEN VAN DE MONTAGEHULS Een reeds gemonteerde huls mag niet opnieuw
worden gebruikt.

95478R1 99227S

Om iedere lekkage van de uitlaat te voorkomen In de moer van de huls is een groef (A) aange-
moet de huls goed over de twee buiseinden wor- bracht om de moer vast te kunnen zetten met het
den geplaatst: de buizen moeten tot tegen de juiste aantrekkoppel. Als bij het aandraaien deze
nokjes in de huls worden geschoven. groef niet meer te zien is hoort u een klik en de
moer is dan vastgezet met het juiste aantrekkop-
Schuif de huls eerst op het weer te gebruiken on- pel (2,5 daN.m).
derdeel en breng hem op de juiste diameter door
de klem lichtjes aan te draaien.
OPMERKING:
Controleer de stand van de buis ten opzichte van
de nokken. Er zijn twee verschillende montagehulzen:
- ∅ 50 mm
Plaats het nieuwe onderdeel. - ∅ 45 mm

Voordat u de huls aanbrengt smeert u de binnen-


kant ervan in met uitlaatkit LET OP :

(Uitlaatkit Bestelnr. : 77 01 421 161 SODICAM). - controleer of de uitlaat nergens in contact


komt met de carrosserie,
BELANGRIJK : de bout en de moer van de monta-
gehuls moeten vertikaal worden gemonteerd om - controleer of alle hitteschilden van de uitlaat
te voorkomen dat ze in contact komen met de car- aanwezig zijn en goed vast zitten.
rosserie.
- controleer of de twee doorsnijdingsmerkte-
kens in lijn liggen

19-14
UITLAAT
Overzicht van de uitlaatlijn 19
OVERZICHT VAN DE UITLAATLIJN EN DE DOORSNIJDINGSPLAATSEN

Motor E7J Motor D7F

13126R 13124R

1 Expansiepot
2 Demper
3 Katalysator
ZC Doorsnijdingsplaats

19-15
UITLAAT
Overzicht van de uitlaatlijn 19
OVERZICHT VAN DE UITLAATLIJN EN DE DOORSNIJDINGSPLAATSEN

Motor F8Q

13125R

1 Katalysator
2 Demper
ZC Doorsijdingsplaats

19-16
BRANDSTOFTANK
Brandstoftank 19
ONMISBAAR SPECIAAL GEREEDSCHAP

Mot. 1199-01 Snijgereedschap

Mot. 1265
Tangen voor losmaken
Mot. 1265-01 snelkoppelingen

ONMISBAAR MATERIAAL

Pneumatische pomp INTAIRCO voor het leegpompen


van de brandstoftank (benzine of dieselolie)

AANTREKKOPPELS (in daN.m) Sluit een slang aan op uitgang (A) en laat deze
slang uitkomen in een emmer buiten de auto.
Moer tankelement/pomp 7

N.B.: U kunt ook de pneumatische INTAIRCO-


BELANGRIJK: bij het uit- en inbouwen van de pomp gebruiken.
brandstoftank mag er niet worden gerookt of
met gloeiende voorwerpen worden gewerkt (las-
sen) in de omgeving.

LEEGPOMPEN VAN DE BRANDSTOFTANK (benzi-


nemotor)

Verwijder de metalen dop zodat u bij de combina-


tie pomp en tankelement kunt komen.

Verwijder het klemmetje (als dit aanwezig is).

Maak de snelkoppeling (1) los met tang Mot. 1265

97163R2

19-17
BRANDSTOFTANK
Brandstoftank 19
Maak de stekker los van het benzinepomprelais LEEGPOMPEN VAN DE BRANDSTOFTANK (uitvoe-
(K) op de zekeringplaat in de motorruimte. ring met dieselmotor)

Bij de uitvoeringen met dieselmotor moet u, van-


wege het ontbreken van een elektrische brand-
stofpomp, de brandstoftank leegpompen met bij-
voorbeeld de pneumatische INTAIRCO- pomp.

99641S

Verwijder de metalen dop zodat u bij de combina-


tie pomp en tankelement kunt komen.

Verwijder het klemmetje (als dit aanwezig is).

Maak de snelkoppeling (1) los met tang Mot. 1265

12839S

Verbind de draden op aansluiting 3 en 5 van de


stekker van dit benzinepomprelais met elkaar en
laat de benzinepomp draaien tot hij lucht begint
aan te zuigen.

Verwijder de doorverbinding op de relaisstekker.

Sluit het relais weer aan

Maak de massakabel van de accu los.

97163R2

Sluit een slang aan op uitgang (A) en laat deze


slang uitkomen in een emmer buiten de auto.

Pomp de tank leeg.

19-18
BRANDSTOFTANK
Brandstoftank 19
UITBOUWEN VAN DE BRANDSTOFTANK (benzine- Maak het benzinefilter los.
en dieseluitvoeringen)
Bouw de hitteschilden (3) en (4) uit onder de tank
Maak de massakabel van de accu los. en onder de handremkabels.

Zet de auto op een tweekoloms hefbrug. Bouw de uitlaatsteun (5) uit.

Maak de stekker (2) en de snelkoppelingen met


Mot. 1265 of Mot. 1265-01

12866R

97163R4 Kantel de uitlaat naar rechts.

Breng de auto omhoog.

Maak de uitlaatlijn los van de voorste uitlaatbuis.

Verwijder de uitlaatbevestiging onder het midden


van de auto.

19-19
BRANDSTOFTANK
Brandstoftank 19
Meet afstand X en ontspan het stelmechanisme
van de handrem.

99091R1

Ontspan het stelmechanisme zodat de linker en 12873R


rechter kabel vrijkomen. Maak voorzichtig de
plastic borging (6)) van de kabel vrij. Maak de remleidingen los aan de zijkant van de
tank.
Maak de snelkoppelingen (7) en (8) los met Mot.
1265. Maak de brandstofleidingen los op de tank.

Maak de slang (9) los. Plaats een orgaansteun onder de tank.

Maak de vulhals (10) los van de tank. Verwijder de vier bevestigingsbouten van de tank.

Maak de handremkabels (11) los onder de tank. Kantel de tank iets naar voren en bouw hem uit.

INBOUWEN

Ga bij het inbouwen te werk in omgekeerde volg-


orde van uitbouwen.

Let op dat er geen leidingen worden afgeknepen


(gevaar van lekkage).

Controleer of de snelkoppelingen goed zijn vast-


geklikt.

Let op dat de hitteschilden goed zijn aangebracht.

19-20
BRANDSTOFTANK
Brandstoftank 19
Benzinetank 1e generatie

13039R

19-21
BRANDSTOFTANK
Brandstoftank 19
Benzinetank 1e generatie

13037R

19-22
BRANDSTOFTANK
Brandstoftank 19
Benzinetank 2e generatie

13038R

19-23
BRANDSTOFTANK
Brandstoftank 19
Benzinetank 2e generatie

13036R

19-24
BRANDSTOFTANK
Brandstoftank 19
Dieseluitvoering

13040R

19-25
BRANDSTOFTANK
Brandstoftank 19
Dieseluitvoering

13035R

De tankventilatie bevindt zich aan de bovenkant van het tankelement

19-26
BRANDSTOFTANK
Brandstoftank 19
Verklaring bij de nummers op de tekeningen

1 Tank A Snelkoppeling
2 Bout B Klikwartel
3 Vulhals C Snelkoppeling
4 Ingang vulhals D Wartel, geen klik
5 Popnagel E Luchtafvoer tijdens het vullen
6 Klemband vulhalsbevestiging F Ruimte voor de uitzettende brandstof
7 Tankdop R Vulopening
8 Aanvoerslang V Maximaal brandstofpeil
9 Retourslang
10 Klemmetje
13 Klemband
14 Slang dampabsorptievat
15 Slang dampabsorptievat
18 Dampabsorptievat
19 Bout
20 Klemmetje
21 Klemmetje
22 Dempingsplaat
23 Kooimoer
24 Uitgang vulhals- brandstofdoorvoer
25 Ontluchting bij het vullen
27 Verbinding naar dampabsorptievat
28 Overvul beveiligingsklep
29 Overdruk/onderdruk beveiligingsklep
30 Afsluitklep doorlaatbegrenzer
31 Afsluitklep bij omslaan
32 Overvul beveiligingsklep en afsluitklep bij
omslaan.

19-27
BRANDSTOFTANK
Brandstoftank 19
ROL VAN DE KLEPPEN De tank heeft een ventilatiesysteem en een tank-
dop zonder ontluchtingsgaatje.
28 Vulbegrenzingsklep
De vulhals voor ongelode benzine heeft:
Deze klep is gesloten als de tankdop niet op
zijn plaats zit, zodat een hoeveelheid lucht - een nauwe doorlaat met een klep waarin al-
niet weg kan (expansievolume). Dit volume leen een vulpistool voor ongelode benzine past
kan niet met benzine worden gevuld. (loodhoudende benzine is funest voor de lamb-
da sonde en de katalysator),
Als de tankdop wordt aangebracht opent de
klep en komt de tank in verbinding te staan - een klep die de vulopening afsluit (30) om te
met het dampabsorptievat. voorkomen dat er benzinedampen vrijkomen
of benzine uit de opening stroomt.
29 Overdruk/onderdruk veiligheidsklep

Deze klep voorkomt overdruk (uitzetten van


de tank) of onderdruk (leegzuigen door
brandstofverbruik) in de tank als de verbin-
ding met het dampabsorptievat is verstopt.

30 Klep met nauwe doorlaat

Deze klep voorkomt dat de tank wordt gevuld


met loodhoudende benzine.

31 Anti-lekkageklep als de auto onderste boven


ligt

Als de auto is omgeslagen voorkomt deze klep


dat de brandstof wegstroomt via de leiding
van het dampabsorptievat of via de verbin-
ding met de buitenlucht (dieseluitvoeringen).

32 Vulbegrenzingsklep en anti-lekkageklep als 99212R2


de auto onderste boven ligt
Als de tankdop wordt aangebracht opent de vul-
De kogel (33) voorkomt dat er te veel brands- begrenzingsklep (A) en kan de lucht uit de tank
tof in de tank kan komen. wegstromen (alle benzine-uitvoering eerste gene-
ratie).
Tijdens het tanken rust de kogel op zijn zetel
en sluit zo een hoeveelheid lucht op in de
tank.

Als de auto rijdt komt de kogel (33) vrij van


zijn zitting waardoor de tank in verbinding
komt met het dampabsorptievat.

Het is van belang dat er altijd een bepaalde


hoeveelheid lucht in de tank is om te
voorkomen dat de tank openscheurt als de
brandstof (door het warmer worden) uitzet.

de antilekkageklep heeft dezelfde functie als


klep (31).

19-28
BRANDSTOFTANK
Tankelement 19
Bij uitvoeringen met benzinemotor vormen het
tankelement en de pomp een geheel.

Uitvoeringen met dieselmotor hebben geen


pomp in de brandstoftank, alleen een tankele-
ment.

Zie voor het uitbouwen van het tankelement de


paragraaf “Benzinepomp”.

Controle

Weerstand tussen aansluiting


Indicatie
A1 en B1 (in Ω)

4/4 7 maximaal

3/4 54,5 ± 7

1/2 98 ± 10

1/4 155 ± 16

Minimumpeil 300 ± 20

Controleer de weerstandsverandering door de


vlotter te verplaatsen.

N.B.: de genoemde waarden gelden bij benade-


ring.

19-29
BRANDSTOFTANK
Benzinepomp - Tankelement 19
ONMISBAAR SPECIAAL GEREEDSCHAP

Mot. 1264 Moersleutel pomp/tankelement


Mot. 1264-01
Mot. 1265 Tank voor losmaken
Mot. 1265-01 snelkoppelingen

AANTREKKOPPELS (in daN.m) Maak los met de tang Mot. 1265 (benzinemotor)
of Mot. 1265-01 (dieselmotor) :
Moer pomp/tankelement 7
- de aanvoerleiding (3) (groene snelkoppeling),

BELANGRIJK: - de retourslang (4) (rode snelkoppeling en een


Bij alle werkzaamheden aan de tank, het tank- pijl (B)).
element, de benzinepomp en de brandstofleidin-
gen is het:
- streng verboden te roken of met gloeiende
voorwerpen (lasspatten) in de nabijheid te
komen,
- absoluut noodzakelijk om zich bij het uitbou-
wen van de leidingen te beschermen tegen
benzine die door de restdruk uit de leidingen
spuit.

UITBOUWEN
Voor het uitbouwen van de benzinepomp en het
tankelement kan de tank op zijn plaats blijven. Ze
zijn van binnenuit bereikbaar.
- Maak de massakabel van de accu los,
- Til de achterbank omhoog,
- Verwijder de stalen dop in de vloer,
- Maak de stekker (1) los,
- Bouw de klemmetjes (2) uit.

96420R1

97163R5

19-30
BRANDSTOFTANK
Benzinepomp - Tankelement 19
Bouw de moer (5) uit met gereedschap Mot. 1264 INBOUWEN
of 1264-01 (draai de moer los, verwijder het ge-
reedschap, draai de moer verder los met de hand Vervang de afdichtring als deze is beschadigd.
en verwijder hem).
Leg de afdichtring op zijn plaats op de tank voor-
Verwijder de benzinepomp met het tankelement. dat u de grondplaat van pomp en tankelement
monteert.

Let op de juiste stand van pomp en tankelement:


de pijl (F) moet recht naar achteren wijzen.

Zet de moer vast met 7 daN.m.

Klik de benzineslangen vast (u hoeft niet de tan-


gen Mot. 1265 of Mot. 1265-01 te gebruiken).

Bouw de borgveertjes (2) in.

Maak de stekker vast.

99367S Draai de plastic dop vast.

AANSLUITINGEN
N.B. : om te voorkomen dat de tank vervormt als
de moer te lang los is, raden wij u aan de moer
weer op de tank te draaien na het uitbouwen van Aansl. Bestemming
de pomp en het tankelement.
A1 Massa

A2 Waarschuwingslampje brandstofreserve

B1 Signaal tankelement naar instrumenten-


paneel

B2 Niet in gebruik

C1 pomp

C2 pomp

19-31
MOTOROPHANGING
Motor D7F Pendelophanging 19
AANTREKKOPPELS (in daN.m)

13359S

12924G

19-32
MOTOROPHANGING
Motor E7J Pendelophanging 19
AANTREKKOPPELS (in daN.m)

13359R3

19-33
MOTOROPHANGING
Motor F8Q Pendelophanging 19
AANTREKKOPPELS (in daN.m)

13086R2

19-34
BRANDSTOFTOEVOER
Crash sensor 13
DOEL • Bij de uitvoeringen met dieselmotor tussen de
+ voeding en het elektromagnetische afslag-
Het brandstofonderbrekingssysteem vermindert ventiel (of het gecodeerde afslagventiel als de
het brandgevaar na een aanrijding als gevolg van auto is uitgerust met een elektronische
uitstromende brandstof. Tijdens en na de schok startvergrendeling).
worden alle elektrische brandstoftoevoer-
organen uitgeschakeld. Deze organen kunnen
door de klant of de reparateur mechanisch WERKING
worden gereactiveerd.
Tijdens de schok schiet het kogeltje in de
BESCHRIJVING VAN HET SYSTEEM traagheidsschakelaar van zijn plaats waardoor
het elektrische circuit wordt onderbroken.
Het systeem bestaat uit een reactiveerbare
traagheidsschakelaar (crash sensor) die : Bij de uitvoeringen met benzinemotor wordt de
- de schok detecteert (1), + voeding van het benzinepomprelais (236)
- het elektrische circuit onderbreekt. onderbroken. De pomp en de inspuitstukken
krijgen dan geen voeding meer, waardoor de
brandstof in de tank blijft.

Bij de uitvoeringen met dieselmotor wordt de


voeding van het elektromagnetische of
gecodeerde afslagventiel onderbroken.
De pomp kan geen brandstof meer aanzuigen en
er is geen hoge druk, zodat een brand als gevolg
van uitspuitende brandstof wordt voorkomen.

REACTIVERING VAN DE SCHAKELAAR

Om de schakelaar opnieuw in te stellen drukt u


hem in zodat het kogeltje op zijn plaats
terugkomt.

LET OP :
• bij de uitvoeringen met benzinemotor MOET
u na reactivering van de schakelaar het
13051R geheugen van de rekeneenheid wissen met de
XR25. Na de activering van het systeem
registreert de rekeneenheid namelijk een
De schakelaar is geplaatst : defect van het pomprelais .

• Bij de uitvoeringen met benzinemotor tussen


aansluiting 1 van het benzinepomprelais (236)
en de+ voeding.

13-1
BRANDSTOFTOEVOER
Motor D7F Hoofdinspuitbuis 13
ONMISBAAR SPECIAAL GEREEDSCHAP

Mot. 1311-06 Gereedschap voor uitbouwen


benzineslangen

AANTREKKOPPELS (in daN.m)

Bevestigingsbout hoofdinspuitbuis
op spruitstuk 1

LET OP: vang bij het openen van het benzinecir-


cuit de door de restdruk wegspuitende benzine
op in een doek.

UITBOUWEN

Maak los:
- de accu,
- de vacuümslang (1) op de benzinedrukrege-
laar,
- de retourslang(2),
- de stekker (3) van de inspuitstukken.

99937R3

13-2
BRANDSTOFTOEVOER
Motor D7F Hoofdinspuitbuis 13
De benzine-aanvoerslang (4) met Mot. 1311-06 Bouw de twee bevestigingsbouten (5) van de
met de grote diameter (de aanvoerwartel is hoofdinspuitbuis op het spruitstuk.
voorzien van het gereedschap om de slang los te
maken). Schuif de hoofdinspuitbuis en de inspuitstukken
tussen het spruitstuk en de cilinderkop.

Bouw de hoofdinspuitbuis via de rechterkant uit.

OPMERKINGEN

De benzinedrukregelaar (6) is vastgeklemd aan de


hoofdinspuitbuis.

Er is een aansluitstekker (7) tussen de stekkers van


de inspuitstukken (8) en de rekeneenheid.

99375R

Om de wartels te kunnen scheiden moet u Mot.


1311-06 tussen de twee klauwen (A) en (B)
plaatsen.
Druk op het gereedschap zodat de klauwen uit
elkaar worden gedrukt en trek aan de wartels.

10046R

99461R1

13-3
BRANDSTOFTOEVOER
Motor D7F Hoofdinspuitbuis 13
Voor het losmaken van een inspuitstuk verwijdert INBOUWEN
u borg (9), en drukt u tegen klemmetje (10)
voordat u aan het inspuitstuk trekt. Vervang de O-ringen onder de inspuitstukken
(monteer een uitgebouwd inspuitstuk tevens met
een nieuwe O-ring aan de bovenkant in de hoofd-
inspuitbuis).

De wartels van de benzineleidingen zijn goed


vastgedrukt als u een klikje hoort.

Ga verder te werk in omgekeerde volgorde van


uitbouwen.

10047R

PRC13.1

13-4
BRANDSTOFTOEVOER
Motor E7J Hoofdinspuitbuis 13
LET OP: vang bij het openen van het benzinecir- Maak de klemmetjes (8) vrij om de inspuitstukken
cuit de door de restdruk wegspuitende benzine uit te bouwen.
op in een doek.

UITBOUWEN

Maak de massakabel van de accu los.

Bouw het luchtfilter uit.

Maak los:
- de aanvoerslang (1),
- de retourslang (2) ,
- de vacuümslang (3).

Bouw de drie bevestigingsbouten (4) van de


hoofdinspuitbuis (5) uit en verwijder de hoofdin-
99373R
spuitbuis.

INBOUWEN

Vervang de O-ringen aan de voet van de


inspuitstukken en vervang, indien het inspuitstuk
gedemonteerd is geweest, ook de O-ring aan de
kop van het inspuitstuk.

De benzinetoevoer en -retourleidingen zijn goed


vastgeklikt als u een “klik” hoort.

Ga verder te werk in omgekeerde volgorde van


uitbouwen.

13244R

13-5
BRANDSTOFTOEVOER
Benzine-
motoren Benzinefilter 13
ONMISBAAR SPECIAAL GEREEDSCHAP

Mot. 1265 Tang voor het losmaken van


snelkoppelingen

PLAATS

Het benzinefilter is onder de auto, voor de


benzinetank, geplaatst.

96420R3

Verwijder de bouten (3) en bouw het benzinefil-


ter uit.

99214R
INBOUWEN

VERVANGEN Let op de doorstroomrichting van het filter, deze


staat met een pijl aangegeven op het filterhuis.
Het filter moet bij iedere grote onderhoudsbeurt
worden vervangen. Druk de snelkoppelingen met de hand vast,
hierbij hebt u de tang Mot. 1265 niet nodig.
LET OP: vang bij het openen van het benzinecir-
cuit de door de restdruk wegspuitende benzine Controleer of de snelkoppelingen goed zijn
op in een doek. vastgeklikt.

UITBOUWEN Monteer de veiligheidsklemmetjes (1).

Vang uitstromende benzine op (de slangen mo-


gen niet worden dichtgeknepen).

Bouw de klemmetjes (1) uit.

Maak de snelkoppelingen (2) los met de tang Mot.


1265.

13-6
BRANDSTOFTOEVOER
Benzine-
motoren Benzinepomp-opbrengst 13
ONMISBAAR SPECIAAL GEREEDSCHAP

Mot. 1265 Tang voor het losmaken van


snelkoppelingen

ONMISBAAR SPECIAAL MATERIAAL

1 maatbeker 2000 ml

De opbrengst van de benzinepomp kan het best CONTROLE VAN DE BENZINEPOMPOPBRENGST


gemeten worden aan de retourslang bij de
benzinepomp/tankelement. Maak de retourleiding (1) los met behulp van de
speciale tang Mot. 1265

Verleng de slang en laat hem uitkomen in een


maatbeker van 2 000 ml.

Verbind de aansluitingen (3) en (5) van het relais


(K-motortype D7F; L-motortype E7J) op de zeke-
ringplaat in de motorruimte) met elkaar en
controleer de opbrengst van de pomp. Bij een
spanning van 12 Volt moet de opbrengst ten-
minste 1,3 liter per minuut zijn.

96093R2

BELANGRIJK

- bij alle werkzaamheden aan tank en


brandstofleidingen is het streng verboden te
roken of met gloeiende voorwerpen
(lasspatten) in de nabijheid te komen,

- pas op voor wegstromende benzine (als ge-


volg van de restdruk in het systeem).

12839S

Controleer de elektrische voeding van de benzine-


pomp als de opbrengst te klein is: 1 volt span-
ningsdaling vermindert de opbrengst met 10%.

13-7
BRANDSTOFTOEVOER
Motor D7F Benzinedruk 13
CONTROLE DE LA PRESSION D’ALIMENTATION

OUTILLAGE SPECIALISE INDISPENSABLE

Mot. 1311-01 Valise contrôle pression d’essence (avec


manomètre 0 ;+ 10 bars incorporé)
Mot. 1311-05 Té de dérivation (raccord K)
Mot. 1311-06 Outil de dépose des raccords d’essence

LET OP: vang bij het openen van het benzinecir-


cuit de door de restdruk wegspuitende benzine
op in een doek.

Maak de benzine-aanvoerleiding los met Mot.


1311-06 met de grote doorsnede (zie de methode
in de paragraaf "Hoofdinspuitbuis").

99375R

Sluit het T-stuk Mot. 1311-05 aan op de hoofd-


inspuitbuis, en de aanvoerslang op het T-stuk.

99939S

99934R1

13-8
BRANDSTOFTOEVOER
Motor D7F Benzinedruk 13
Sluit de 10 bar manometer en de slang Mot. 1311-
01 aan.

99938-1R

Verbind de aansluitingen (3) en (5) van het ben-


zinepomprelais (K) op zekeringplaat in de motor-
ruimte).
12839S

De druk moet zijn: 3 bar ± 0,2.

Bij een onderdruk op de benzinedrukregelaar van


500 mbar moet de benzinedruk 2,5 bars ± 0,2
zijn.

13-9
BRANDSTOFTOEVOER
Motor E7J Benzinedruk 13
CONTROLE VAN DE BENZINEDRUK

ONMISBAAR SPECIAAL GEREEDSCHAP

Mot. 1311-01 Controleset benzinedruk (met


manometer 0 - 10 bar)
Mot. 1311-04 T-stuk (wartel J)

LET OP: vang bij het openen van het benzinecir-


cuit de door de restdruk wegspuitende benzine
op in een doek.

Bouw het luchtfilter uit.

Maak de benzine-aanvoerleiding los.

Sluit het T-stuk Mot. 1311-04 aan op de hoofd-


inspuitbuis, en de aanvoerslang op het T-stuk.

13244-1R

99376R

Sluit de 10 bar manometer en de slang Mot. 1311-


01 aan.

13-10
BRANDSTOFTOEVOER
Motor E7J Benzinedruk 13
Verbind de aansluitingen (3) en (5) van het ben-
zinepomprelais (L) op zekeringplaat in de motor-
ruimte).

12839S

De druk moet zijn: 3 bar ± 0,2.

Bij een onderdruk op de benzinedrukregelaar van


500 mbar moet de benzinedruk 2,5 bars ± 0,2
zijn.

13-11
BRANDSTOFTOEVOER
Motor E7J Antidampbelsysteem 13
Met het afzetten van het contact komt een temperatuurbewakingssysteem in werking.

Bewaking

nee
Koelvloeistoftemperatuur ≥ 101°C

ja

Koelventilateurs draaien snel

nee Werkingsduur ventilateurs non


Koelvloeistoftemperatuur ≤ 96°C ≥ 10 minuten

ja ja

Koelventilateurs stoppen

Bewaking uit

De bewaking schakelt 2 minuten na het afzetten van het contact uit als de koelvloeistoftemperatuur lager is
dan 101°C of zodra de de koelvloeistof kouder is dan 92°C.

13-12
DIESEL
Algemeen 13
Door de toepassing van elektronisch gestuurde inspuiting is de verbranding bij deze dieselmotor geoptimali-
seerd en is de uitstoot van schadelijke gassen teruggebracht.

De rekeneenheid van de dieselinspuiting ontvangt en verwerkt de signalen van:


- het opname element koelvloeistoftemperatuur,
- het opname element luchttemperatuur,
- het opname element vliegwiel,
- het opname element rijsnelheid,
- het opname element gashefboom,
- het opname element verstuiver, dat deel uitmaakt van de verstuiver van cilinder cylindre n° 3.

De rekeneenheid van de dieselinspuiting bestuurt:


- de inspuitpomp:
• de hoogtecorrectie (F8Q 630) via een relais,
• de elektroklep voor de vervroeging.
- de koude start voorziening (voorverwarmingsstiften en -eenheid)),
- het EGR-systeem,
- het waarschuwingslampje voor de inspuiting,
- het lampje voor het voorverwarmen,
- de elektroklep die de capsule van het verhoogd stationair toerental aanstuurt,
- het relais van de elektrische stuurbekrachtigingspomp (bij een auto met airconditioning), de pomp krijgt
voeding als het motortoerental hoger is dan 650 tr/min.

De rekeneenheid is ook uitgerust met een zelfdiagnoseprogramma, op te vragen d.m.v. de XR25.

BIJZONDERHEDEN

Op de inspuitpomp kunnen de volgende organen worden vervangen:


- het opname element gashefboom,
- de elektroklep verhoogd stationair toerental,
- de hoogtecorrectie,
- het afslagventiel.

13-13
DIESEL
Gegevens 13
Motor
Type Type Emissie-
auto bak Boring Slag Inhoud Compressie- Oxidatie norm
Type Indice
(mm) (mm) (cm 3) verhouding katalysator

XC0D JB F8Q 662 80 93 1 870 21,5/1 C67 EU96

XC0E JB F8Q 630 80 93 1 870 21,5/1 C67 EU96

TOERENTALLEN (tr/min.) ROOKGASWAARDEN


Type auto
Stationair Max. onbelast Max. belast Homologatiewaarden Wettelijk max.

XC0D 825 ± 50 4 600 ± 100 4 100 ± 100 1,05 m -1 (35 %) 2,5 m -1 (64 %)

XC0E 825 ± 50 4 600 ± 100 4 100 ± 100 1,11 m -1 (36 %) 2,5 m -1 (64 %)

Temperatuur in °C (± 1°) 0 20 40 80 90

Opname element lucht-


temperatuur NTC Siemens 7470 à 11970 3060 à 4045 1315 à 1600 - -
(weerstand in Ohm)

Opname element koelvloeistof-


temperatuur NTC Siemens - 3060 à 4045 1315 à 1600 300 à 370 210 à 270
(weerstand in Ohm)

13-14
DIESEL
Gegevens 13
ONDERDEEL MERK/TYPE BIJZONDERHEDEN

Rekeneenheid LUCAS 25-polig (na vervangen van de rekeneenheid,


moet de gas los stand worden ingelezen)
Inspuiting - Indirect
Inspuitpomp LUCAS DIESEL Roterende inspuitpomp met:
8448B171 A/231A - een elektroklep vervroeging,
(F8Q 630) - een elektroklep hoogtecorrectie (F8Q 630).
8448B152 B/241B
(F8Q 662)
Pompafstelling (zuiger van
cilinder nr.1 in BDP, motor - Maat ( X ) op de pomp
geblokkeerd met BDP-stift
∅ 8 mm
Verstuiverhouders LUCAS DIESEL Aantrekkoppel : 7 daN.m (verstuiver in verstuiver-
LCR 6735 405 houder en verstuiverhouder in cilinderkop)
Verstuiverhouder met opname LUCAS DIESEL Aantrekkoppel : 7 daN.m
element verstuiver LDCR020011AA1 Weerstand ≈ 105 Ω
Verstuivers LUCAS DIESEL +5 bar
Controle : 130 -5
RDN OSDC 6902
Onderling verschil max. : 8 bar
EGR-elektroklep Spanning : 12 volt
-
Weerstand : 46 ± 5 Ω
Brandstofleidingen Ø inwendig : 2,5 mm
-
Lengte : 330 ± 5 mm
Voorverwarmingseenheid Met naverwarmingsfunctie (aangestuurd via de
-
rekeneenheid)
Bougies BERU Weerstand : 0,8 Ω
Koolstift Aantrekkoppel : 2 daN.m
Opname element vliegwiel - Weerstand : 220 Ω
Elektroklep verhoogd Spanning : 12 V
-
stationair toerental Weerstand : 46 Ω
Elektroklep vervroeging Spanning : 12 V
-
Weerstand : 11,5 Ω
Opname element gashefboom Spanning : 5 V

Weerstand : (in K Ω ongeveer)


Aansl.
Gas los Vol gas
(10-polige stekker)
-
5-4 4,5 4,5
3-4 5,6 2,8
3-5 2,8 5,6

Elektroklep hoogtecorrectie Spanning : 12 V


-
Weerstand : 15,5 Ω
Storing zoeken Kaart n° 43
Code D34 -
Schakelaar S8

13-15
DIESEL
Plaats van de onderdelen 13

12874

1 EGR-klep en EGR-elektroklep
2 Opname element luchttemperatuur (witte stekker)
3 Opname element koelvloeistoftemperatuur (witte stekker)
4 Rekeneenheid dieselinspuiting
5 Brandstoffilter
6 Relais voorverwarmingsstiften
7 Opname element vliegwiel
8 Elektroklep verhoogd stationair toerental
9 Afslagventiel (gecodeerd afh. uitvoering)
10 Digitale DPC inspuitpomp
11 Opname element gashefboom
12 Elektroklep vervroeging
13 Elektroklep hoogtecorrectie
14 Verstuiver met opname element

13-16
DIESEL
Plaats van de onderdelen 13
12 Elektroklep vervroeging 3 Opname element koelvl.temperatuur
14 Verstuiver met opname element 2 Opname element luchttemperatuur
13 Elektroklep hoogtecorrectie
11 Opname element gashefboom
9 Afslagventiel
8 Elektroklep verhoogd stationair toerental

12872R

19 EGR-elektroklep

12869-1R

6 Relais voorverwarmingsstiften
5 Brandstoffilter
16 Crash sensor
4 Rekeneenheid inspuiting

12871R

13083R

13-17
DIESEL
Plaats van de onderdelen 13
20 EGR-klep

87970R

17 Waarschuwingslampje dieselinspuiting
18 Controlelampje voorverwarming
Licht op tijdens voorverwarming na het aan-
zetten van het contact

13047-1R

7 Opname element vliegwiel

13048R

12839S

C Relais elektrische stuurbekrachtigingspomp


H Relais elektroklep hoogtecorrectie
L Relais navoeding inspuitsysteem
M Relais brandstofverwarming

13-18
DIESEL
Elektroklep vervroeging (1) 13

10314-1R

ONMISBAAR SPECIAAL GEREEDSCHAP

Mot. 997-01 Uitbouwgereedschap voor


verstuiver en elektroklep
vervroeging

AANTREKKOPPELS (in daN.m)

Elektroklep vervroeging 3

UITBOUWEN

Maak de stekker los van de pomp.

Maak uit de 10-polige stekker van de pomp de


twee pennen los van de elektroklep vervroeging.

13-19
DIESEL
Elektroklep vervroeging 13

13342R

Ga als volgt te werk om de pennen los te maken Verwijder de beschermhuls van de kabelbundel
uit de stekker van de pomp: van de pomp.

1) Trek aan de gele geleider in het stekkerblok Verwijder de beschermkap van de elektroklep.
om de pennen vrij maken en druk de lipjes in .
Bouw de elektroklep uit met Mot. 997-01.
2) Trek de geleider uit het stekkerblok.

3) Trek aan de te verwijderen draad.

4) Het pennetje wordt door twee lipjes vastge-


houden, aan elke kant een; druk een lipje
opzij (door het trekken aan de draad kan het
lipje niet terugkomen ).

5) Druk het ander lipje met een kleine schroe-


vendraaier opzij.

Trek het pen uit de stekker.

10579R1

A Stekkerdoorvoer

13-20
DIESEL
Elektroklep vervroeging 13
INBOUWEN Ontlucht het inspuitsysteem met het handpompje
voordat u de motor start.
Verwijder ALTIJD het zeefje (3) met behulp van
een klein tangetje uit de boring in de pomp en Wis het geheugen van de rekeneenheid met
vervang het dot een nieuw zeefje. G0**.

De buitenrand wordt bij het vastzetten geplet en Maak hierna altijd een proefrit.
zorgt voor de afdichting.

Monteer achtereenvolgens afdichting (4); de


retour "banjo" (5) ; de nieuwe elektroklep (1) met
uitwendig filter, en de twee afdichtingen (6) en
(7).

Zet de elektroklep met dop Mot. 997-01 vast met


een koppel van 3 daN.m.

Plaats een nieuwe bescherming (2) op de elektro-


klep.

Monteer de pennen in de stekker.

Sluit de stekker aan.

Breng de beschermhuls aan over de kabelbundel


en klem deze weer vast.

ITB191917

13127R

13-21
DIESEL
F8Q 662 Elektroklep hoogtecorrectie 13

13129R

ONMISBAAR SPECIAAL GEREEDSCHAP

Mot. 997-01 Uitbouwgereedschap verstuiver


Mot. 1140 Uitbouwgereedschap elektroklep
hoogtecorrectie

AANTREKKOPPELS (In daN.m)

Elektroklep hoogtecorrectie 3

UITBOUWEN

Bouw de inspuitleidingen uit.

Bouw de verstuiver met het opname element uit


(cilinder n° 3), met gereedschap Mot. 997-01.

Maak de stekker los van de pomp.

Maak uit de 10-polige stekker van de pomp de


twee pennen los van de elektroklep hoogtecor-
rectie.

13-22
DIESEL
F8Q 662 Elektroklep hoogtecorrectie 13

13342R

Ga als volgt te werk om de pennen los te maken Verwijder de beschermhuls van de kabelbundel
uit de stekker van de pomp: van de pomp.

1) Trek aan de gele geleider in het stekkerblok Verwijder de beschermkap van de elektroklep.
om de pennen vrij maken en druk de lipjes in .
Bouw de elektroklep uit met Mot. 1440.
2) Trek de geleider uit het stekkerblok.

3) Trek aan de te verwijderen draad.

4) Het pennetje wordt door twee lipjes vastge-


houden, aan elke kant een; druk een lipje
opzij (door het trekken aan de draad kan het
lipje niet terugkomen ).

5) Druk het ander lipje met een kleine schroe-


vendraaier opzij.

Trek het pen uit de stekker.

10579R2

A Stekkerdoorvoer

13-23
DIESEL
F8Q 662 Elektroklep hoogtecorrectie 13
INBOUWEN Sluit de stekker aan.

Verwijder ALTIJD het zeefje (2) met behulp van Breng de beschermhuls aan over de kabelbundel
een klein tangetje uit de boring in de pomp en en klem deze weer vast.
vervang het dot een nieuw zeefje.
Ontlucht het inspuitsysteem met het handpompje
Zet de elektroklep met dop Mot. 1440 vast met voordat u de motor start.
een koppel van 3 daN.m.
Wis het geheugen van de rekeneenheid met
Plaats een nieuwe bescherming op de elektroklep. G0**.

Monteer de pennen in de stekker. Maak hierna altijd een proefrit.

13128R

FUNCTIE : de elektroklep corrigeert de opbrengst afhankelijk van de hoogte; boven


een hoogte van 1 000 meter, vermindert de rekeneenheid de opbrengst met
3 mm3/slag. de normale opbrengst wordt hersteld als de hoogte minder is dan
900 meter.

13-24
DIESEL
Capsule verhoogd stationair toerental 13
INBOUWEN EN AFSTELLEN VAN DE CAPSULE

Monteer de capsule (1) in de plaat tegen de


achterkant van de pomp (2).

Druk het borgklemmetje (3) op de capsule.

13043R

Monteer de nippel (4) op de kabel.

Zet de nippel vast op een afstand X = 2 mm ± 1.

13044R

13-25
DIESEL
Gecodeerd afslagventiel 13

10314R3

10713R1

10315R2

99780-1R

13-26
DIESEL
Gecodeerd afslagventiel 13
Voor het demonteren van het gecodeerde afslag-
ventiel (1) moet de inspuitpomp worden uitge-
bouwd.

UITBOUWEN

Verwijder op de uitgebouwde pomp de


beschermplaten (B).

De zelfbrekende bouten van het afslagventiel ver-


wijdert u :
- bouten (C), (D) en (E): door met een center-
punt of een beitel op hun conische kop te
slaan waarna u ze kunt losdraaien,
- bout (F): gebruik Mot. 1372 en boor een gat
∅ 4 mm en diepte 4 mm gebruik de boorge-
leider (2) met de grote diameter aan de kant
van de plaat.
Draai de bout los met het uitdraaigereed-
schap (3).

INBOUWEN

Zet het afslagventiel vast met 2 daN.m.

Let op de juiste ligging van de draad en plaats de


krimpdop op het afslagventiel.

Zet de platen vast met zelfbrekende bouten in de


juiste stand vast, evenals de vulringen (afhankelijk
van het type montage).

LET OP: zet de bouten vast met het voorgeschre-


ven aantrekkoppel en breek daarna de koppen af
door de bouten met een stuk buis te verbuigen.

BOUTEN EN HUN AANTREKKOPPELS:

D : ∅ 5 x 25 mm ; koppel= 0,55 daN.m

C en F : ∅ 6 x 40 mm ; koppel= 1,2 daN.m

E : ∅ 5 x 33 mm ; koppel= 0,55 daN.m

Sluit de kabel van de capsule van het verhoogd


stationair toerental aan en zet de nippel vast met
een speling van 2 mm.

Monteer de inspuitpomp op de motor.

13-27
DIESEL
Opname element gashefboom 13
In de fabriek wordt de vol gas stand (de spanning die het opname element gashefboom afgeeft bij geheel in-
gedrukt gaspedaal) vastgelegd in de rekeneenheid. Na het vervangen van het opname element wordt bij het
afstellen deze waarde gebruikt. Het is daarom van groot belang dat deze waarde ook wordt ingelezen in een
nieuwe rekeneenheid (G31*).

Een nieuw opname element wordt afgesteld door de spanning bij vol gas te vergelijken met de spanning die
in het geheugen van de rekeneenheid is vastgelegd. Als beide waarden gelijk zijn, dan is het opname ele-
ment correct afgesteld. Dit is te zien met de XR25. Met commando G32* wordt het verschil aangegeven tus-
sen de waarde in het geheugen en de waarde van het opname element. Als bij vol gas dit verschil 0 is, dan
staat het opname element in de juiste stand.

HET IS NIET TOEGESTAAN OPNAME ELEMENT EN REKENEENHEID GELIJKTIJDIG TE VERVANGEN. Indien nodig
moet u eerst het opname element vervangen en vervolgens de rekeneenheid.

OPNAME ELEMENT GASHEFBOOM VERVANGEN (door twee personen)

Maak uit de 10-polige stekker van de pomp de drie draden van het opname element los (zie de methode in
de paragraaf "Elektroklep vervroeging").

Verwijder de twee schroeven van het opname element en bouw dit uit en monteer het nieuwe opname
element ervoor in de plaats. Draai de schroeven niet geheel vast, het opname element moet nog heen en
weer kunnen draaien.

Sluit de XR25 aan en zet het contact aan.

Zet de schakelaar op S8.

Toets in D 3 4 daarna G 3 2 *

Laat het gaspedaal geheel indrukken, kom niet aan de gashefboom.

Verdraai, in deze vol gas stand, het opname element zo dat de waarde op de XR25 0 is. Als u te ver van 0 bent
geeft de XR25 HL aan ( Hors Limite = buiten limiet)). Als u het opname element draait verschijnt een deci-
male waarde.

Zet de schroeven van het opname liment vast met het opname element in de stand waarbij de XR25 0 aan-
geeft.

13-28
DIESEL
Configuratie van de rekeneenheid 13
INLEZEN VAN DE VOL GAS STAND

Zet het contact af.

Vervang de rekeneenheid.

Lees de vol gas waarde als volgt in:

Zet het contact aan.

Sluit de XR25 aan.

Zet de schakelaar op S8.

Toets in D 3 4

Toets in G 3 1 *

Als op het afleespaneel "PF" knippert, moet u het gaspedaal geheel (laten) indrukken,

De waarde is ingelezen als

daarna op het afleespaneel staat

Vlakje 12 rechts mag geen signaal geven.

Zet het contact aan.

De rekeneenheden DPCN LUCAS worden geleverd in de configuratie "met airco". Als de auto geen airco
heeft, moet u het commando G50*4* van de XR25 gebruiken om de rekeneenheid te programmeren " zon-
der airco".

De rekeneenheden DPCN LUCAS worden geleverd in de configuratie "met elektrische stuurbekrachtigings-


pomp". Als de auto geen elektrische stuurbekrachtigingspomp heeft, moet u het commando G50*9* van de
XR25 gebruiken om de rekeneenheid te programmeren " zonder elektrische stuurbekrachtigingspomp".

13-29
DIESEL
Configuratie van de rekeneenheid 13
CONFIGURATIE VAN DE REKENEENHEID MET OF ZONDER AIRCO

Auto met airco: toets in G50*3* op de XR25.

Auto zonder airco: toets in G50*4* op de XR25.

CONFIGURATIE VAN DE REKENEENHEID MET OF BONDE ELEKTRISCHE STUURBEKRACHTIGINGSPOMP

Er zijn twee soorten stuurbekrachtiging mogelijk :


- een door een aandrijfriem aangedreven stuurbekrachtigingspomp. De rekeneenheid moet worden ge-
configureerd als zonder elektrische stuurbekrachtigingspomp door op de XR25 in te toetsen: G50*9*,
- een elektrisch aangedreven stuurbekrachtigingspomp die wordt aangestuurd door de rekeneenheid van
het inspuitsysteem (auto’s met airco hebben altijd deze elektrische stuurbekrachtiging). De rekeneenheid
moet worden geconfigureerd als met elektrische stuurbekrachtigingspomp door op de XR25, in te toet-
sen: G50*8*.

LET OP: de volgende combinaties van vlakjes 18 en 19 op de XR25 zijn mogelijk.

Auto met airco Auto zonder airco en zonder elektrische


en elektrische stuurbekrachtigingspomp (met klassieke) stuurbekrachtigingspomp

18 18

airco

19 19
elektrische
stuurbekrachtiging

N.B. : na het vervangen van de rekeneenheid, moet u de vol gas stand van het opname element gashefboom
inlezen (zie paragraaf "Opname element gashefboom").

13-30
DIESEL
Verstuiver met opname element 13

PRM1315

1 Verrstuivernaald
2 Afstandsbus
3 Verstuiver
4 Veer
5 Spoel

Het opname element verstuiver is opgenomen in


de verstuiver van cilinder n° 3. Dit opname ele-
ment brengt de bewegingen van de verstuiver-
naald over naar de rekeneenheid. Deze kan hie-
ruit het inspuitbegin afleiden. Deze informatie
vergelijkt de rekeneenheid de door de elektro-
klep vervroeging aan de pomp geven vervroeging
met de werkelijke vervroeging. Dit systeem werkt
in een gesloten kringloop.

Voor het uitbouwen van de verstuiver gebruikt u


dop Mot. 997-01.

Aantrekkoppel : 7 daN.m.

N.B. : u kunt ook dop Mot. 997 gebruiken als u bij


(A), een doorgang maakt voor de stekker (B) van
het opname element.

10579R1

13-31
DIESEL
Waarschuwingslampje inspuitsysteem 13
WERKINGSPRINCIPE VAN HET WAARSCHUWINGSLAMPJE OP HET INSTRUMENTENPANEEL

Het lampje van het inspuitsysteem licht op als het contact wordt aangezet en dooft zodra de motor draait.

• Bij een storing in het inspuitsysteem

Het lampje gaat branden een storing in :


- het opname element van de verstuiver,
- de elektroklep van de vervroeging,
- het opname element vliegwiel,
- het opname element gashefboom,
- de voor/naverwarming (afhankelijk van de uitvoering).

13-32
DIESEL
Regeling voor- en naverwarming 13
De voor- en naverwarming wordt aangestuurd b) Vaste voorverwarming
door de rekeneenheid.
Na het uitgaan van het controle-
Deze stuurt de relais van de voorverwarmingsstif- lampje(variabele voorverwarming), hou-
ten aan. den de stiften 8 seconden voeding voor
het starten.
1) Contact aanzetten - voorverwarming
2) Starten
De voorverwarming is in twee fasen te verde-
len: De vier voorverwarmingsstiften hebben
voeding als de startmotor draait.
a) Variabele voorverwarming
3) Draaiende motor - Naverwarming
Deze is afhankelijk van de koelvloeistof-
temperatuur, de accuspanning en de De naverwarming is in twee fasen te verdelen:
hoogte (intern opname element in de re-
keneenheid) bij het aanzetten van het a) Vaste naverwarming:
contact (voorverwarmingslampje brandt).
Na het starten van de motor houden de
13041S voorverwarmingsstiften voeding gedu-
rende 10 seconden.

b) Variabele voorverwarming

De variabele naverwarming begint na de


vaste naverwarming. In deze fase krijgen
afwisselend de stiften 1 - 3 en 2 - 4 voe-
ding, afhankelijk van:
- de koelvloeistoftemperatuur,
- het toerental van de motor,
- de motorbelasting ()via het opname
element gashefboom).

Bovengrens voorverwarmingstijd (accu-


spanning lager dan 9,3 volts en hoogte
boven 2 000 m.

Ondergrens voorverwarmingstijd (accu-


spanning hoger dan 10,5 volts en hoogte
onder 350 m).

13-33
DIESEL
Regeling voor- en naverwarming 13
tijd (s)

Bij stationair toerental en


gashefboom in ruststand

180

- 20 0 20 40 60

Koelvloeistof-
temperatuur °C

De variabele naverwarming kan worden uitge-


schakeld:
- definitief: als de koelvl.-temperatuur > 60°C,
- tijdelijk: bij vol gas gedurende meer dan 1
seconde; de werking wordt hersteld bij
stationair of deellast draaien
- tijdelijk: als de accuspanning >16 V; de wer-
king wordt hersteld als de accuspanning
< 15 V.

De naverwarming duurt nooit langer dan 3 minu-


ten.

13-34
DIESEL
Regeling verhoogd stationair toerental 13
De functie van het verhoogd stationair toerental
wordt aangestuurd door de rekeneenheid via een
elektroklep naar de capsule (met of zonder airco).

Het verhoogd stationair toerental is actief:


- als de koelvloeistoftemperatuur lager is dan
10°C,

F8Q 662 F8Q 630

Koelvloeistofte Uitschakel- Uitschakel-


mperatuur bij temperatuur temperatuur
aanzetten verhoogd verhoogd
contact (°C) stationair (°C) stationair (°C)

10 20 11
5 20 15
0 30 20
- 10 40 25
- 20 50 30

- als het toerental daalt tot 650 tr/min en de


auto langzamer rijdt dan 25 km/u (om het
optrekken te verbeteren). Het verhoogd
stationair toerental wordt uitgeschakeld als
het toerental > 850 tr/min.

N.B.:
- Bij ingeschakeld verhoogd stationair toeren-
tal:
• elektroklep niet aangestuurd,
• kabel vrij, niet gespannen.
- Normaal stationair toerental:
• elektroklep aangestuurd,
• kabel gespannen.

BIJZONDERHEID: als de airco is ingeschakeld op


het dashboard, dan is het verhoogd stationair
toerental altijd actief.

13-35
DIESEL
Strategie inspuitsysteem / airconditioning 13
VERBINDING AIRCONDITIONING/ REKENEENHEID INSPUITSYSTEEM

De elektrische verbinding:

- van de rekeneenheid van de airconditioning naar de rekeneenheid van het inspuitsysteem verloopt via
een draad. Hierlangs loopt enkel de informatie AC cycle. De rekeneenheid van het inspuitsysteem leidt
hieruit af dat de airco is geselecteerd (aansluiting 11).
- van de rekeneenheid van het inspuitsysteem naar de rekeneenheid van de airconditioning verloopt via
een draad. Hierover loopt de informatie voor het wel of niet vrijgeven van de compressor (aansluiting
19).

STRATEGIE VOOR HET STUREN VAN DE COMPRESSOR

Onder bepaalde werkomstandigheden, kan de rekeneenheid van het inspuitsysteem middels de rekeneen-
heid van de airconditioning, het inschakelen van de aircocompressor tegengaan :

Strategie bij het starten van de motor


De aircocompressor wordt de eerste 3 seconden na het starten van de motor niet ingeschakeld.

Stratégie voor het behoud van het acceleratievermogen


Bij vol gas wordt de aircocompressor gedurende 8 secondes uitgeschakeld.

Stratégie voor de afslag beveiliging


Als het toerental lager is dan 650 tr/min., wordt de compressor uitgeschakeld. De compressor komt weer in
werking als het toerental hoger is dan 775 tr/min.

13-36
DIESEL
Rekeneenheid 13
AANSLUITINGEN

PRM1316

1 -<- Voeding rekeneenheid 14-->- Relais voorverwarmingsstiften


2 ----- Massa rekeneenheid 15 -->- Relais du elektroklep hoogtecorrectie
3 ----- Massa opname elementen 16 -->- Elektroklep verhoogd stationair
4 -->- Voeding opname element gashefboom 17 -->- Informatie opname element gashef-
boom
5 -->- EGR-elektroklep
18 -->- Waarschuwingslampje inspuitsysteem
6 -->- Elektroklep vervroeging
19 -->- Uitschakelen aircocompressor
7 -<-- Signaal opname element verstuiver
20 -->- Relais elektrische stuurbekrachtigings-
8 -<-- Signaal opname element vliegwiel
pomp
9 -->- Controlelampje voorverwarming 21 ----- Signaal opname element vliegwiel
10 -<-- Diagnosesignaal lijn L 22 Niet in gebruik
11 -<-- Airco-informatie 23 -<-- Signaal opname element gashefboom
12 -<-- Signaal rijsnelheid 24 -<-- Signaal luchttemperatuur
13 -><- Diagnosesignaal lijn K 25 -<-- Signaal koelvloeistoftemperatuur

13-37
DIESEL
Noodprogramma’s 13
Bij een storing in de hieronder genoemde organen gaat de rekeneenheid over op een "noodprogramma",
dat wil zeggen dat er vervangende waarden worden gebruikt voor de werking van de motor .

Vervangingswaarde

Defect orgaan
Vervroegings- Voor/naverwar- Verhoogd
E.G.R. Airco
correctie mingstijd stationair

Opn.el. koel-
Functie van de Voor : - 30°C Functie van de
vloeistof- Uit -
werkingsduur Na: 80°C werkingsduur
temperatuur

Opn.el. lucht- Temperatuur


- Uit - -
temperatuur = 22°C

Stand Na: Stand Stand


Opn.el.
gashefboom gashefboom 30 Uit - gashefboom
gashefboom
100 % % 20 %

Hoogte Hoogte
Opn.el. hoogte Uit - -
= 900 m = 900 m

Accuspanning
Uaccu = 13.5V Geen - - -
16 V < U < 6 V

Minimale Na: plus


vervroeging commandé Toerental Toerental
Opn.el. vliegwiel Uit
Elektroklep jusqu’à coupure = 2 000 tr/min = 2 000 tr/min
geheel open et remise du
contact

Nood-
vervroeging
(Carto soft
Opn.el.
F8Q 662) - - - -
verstuiver
Vervroeging
max.
(F8Q 630)

Opn.el. Stand: Stand: Stand:


- -
rijsnelheid V = 175 km/h V = 175 km/h V = 175 km/h

Relais voorver-
- Uit - - -
warmingstiften

13-38
DIESEL
Pomp 13
ONMISBAAR SPECIAAL GEREEDSCHAP

Mot. 1054 BDP-stift

Mot. 1200
Steungereedschap poelie/pomp
Mot. 1317

AANTREKKOPPELS (in daN.m) Zet de krukas in afstelpositie met BDP-stift Mot.


1054. Hierbij moet het merkteken op de nokken-
Moer pompas 4,5 aspoelie bij het merkteken op het distributiedek-
Pompontluchtingsbout 2,2 sel (gebruik een spiegeltje).

UITBOUWEN

Maak de massakabel van de accu los en bouw uit:


- de kap van de pendelophanging (1),
- het deksel van de pomppoelie (2).

99183R

DI1302-1

13-39
DIESEL
Pomp 13
Bouw uit : Monteer het poeliesteungereedschap Mot. 1200
- de brandstofaanvoerleiding (A), of Mot. 1317.
- de retourleiding (B),
- de stekker van de pompe (C),
- de gaskabel (D),
- de vacuümslang (E) op de capsule verhoogd
stationair toerental,
- de inspuitleidingen met Mot. 1383,

12410R

Draai los:
- door de gaten van de poelie: de drie Torx-
schroeven waarmee de pomp vastzit,
- de moer op de pompas waarmee de poelie
vastzit.
10578R
Draai afwisselend de centrale moer en de drie
- de bout van de achterste steun. schroeven los tot alle los zijn.

Bouw de pomp uit.

INBOUWEN

Ontvet de pompas grondig met verdunner.

Breng de pomp op zijn plats.

Zet de drie schroeven van de pomp vast met het


voorgeschreven koppel.

Zet de moer vast met een voorspanning van 2


daN.m.

BELANGRIJK: het voorspannen van de moer op de


pompas is zeer belangrijk; daarna zet u de moer
vast met 4,5 daN.m.

Stel de pomp af (zie de paragraaf "Pomp -


Afstellen").
12869R

Ga verder te werk in omgekeerde volgorde van


uitbouwen.

13-40
DIESEL
Pomp - Afstellen 13
ONMISBAAR SPECIAAL GEREEDSCHAP

Mot. 1054 BDP-stift


Mot. 1079 Afstelgereedschap LUCAS pomp
Mot. 1200
Blokkeergereedschap poelie/pomp
Mot. 1317
Mot. 1358 Poelie-afstelgereedschap
Mot. 1359

AANTREKKOPPELS (in daN.m)

Poeliemoer (blokkeren van de afstelling) 9

LET OP: de poelie mag alleen in de normale draai-


richting worden verdraaid door het rechter
voorwiel in de 5 e versnelling vooruit te draaien;
als u achteruit draait moet u de controle of
afstelling opnieuw beginnen.

CONTROLE VAN DE AFSTELLING VAN DE POMP

Draai de krukas twee omwentelingen in de nor-


male draairichting (via het rechter voorwiel in de
5e versnelling).

Verwijder de plug uit de controleschacht op de


pomp.

Plaats het gereedschap Mot. 1079 en zet het


meetklokje op nul in de rustzone van de pompnok
(draai de poelie in de normale draairichting).
91258R2
N.B.: voor een nauwkeurige afstelling en om te
voorkomen dat u in het einde van het meetbereik
van het klokje komt, raden wij u aan dit te ijken
op 1 mm.

13-41
DIESEL
Pomp - Afstellen 13
INHOUD VAN SET Mot. 1079 - Plaats de stift Mot. 1054.

A Afstelpen
B Steun van meetklokje
C Meetklokje met slag 30 mm

12419R

- Blijf tegen de stift drukken.


91285R
- Draai de krukas langzaam tot de stift in de
Zet de krukas in de afstelpositie met Mot. 1054: uitsparing in de krukas valt.

- draai de krukas in de normale draairichting - Controleer de lichthoogte van de plunjer op


(rechtsom tegen distributie gezien. het meetklokje.

- het merkteken op de poelie moet het merkte- - De waarde staat aangegeven op een plaatje
ken op het distributiedeksel naderen. op de gashefboom.

- stop met draaien een halve tand voordat de - Als de gemeten waarde daarvan afwijkt,
merktekens in lijn staan. corrigeer de afstelling dan op de hierna
aangegeven manier.

DI1303-1

13-42
DIESEL
Pomp - Afstellen 13
AANPASSEN GEREEDSCHAP Mot. 1358 LET OP: draai de bout (1) iets los met Mot. 1359
(linkse schroefdraad) zodat de flens (B) vrijkomt.
Voor het afstellen van HTD2 poelies, moet u deze
aanpassen.

Vijl 1,5 mm van de drie pootjes af.

98694R2

12275S

AFSTELLEN VAN DE INSPUITPOMP

Verwijder het deksel van de poelie.

Breng het blokkeergereedschap Mot. 1317 of


Mot. 1200 aan op de poelie.

12411R

12338R

13-43
DIESEL
Pomp - Afstellen 13
Schuif het gereedschap Mot. 1358 in de drie
openingen van de flens (B).

Verdraai het geheel gereedschap/flens zodat de


de drie pootjes van het gereedschap in de
uitsparingen van de stelbout vallen.

91258R2

INHOUD VAN SET Mot. 1079


12312R2

A Afstelpen
Verdraai het geheel flens-gereedschap rechtsom B Steun van meetklokje
tot Mot. 1358 stuit. De poelie staat nu in de C Meetklokje met slag 30 mm
beginstand voor het afstellen.

Verwijder het blokkeergereedschap Mot. 1317 of


Mot. 1200 weg en draai de krukas twee omwente-
lingen in de normale draairichting (via het rechter
voorwiel in de 5 e versnelling).

Verwijder de plug uit de controleschacht op de


pomp.

Plaats het gereedschap Mot. 1079 en zet het


meetklokje op nul in de rustzone van de pompnok
(draai de poelie in de normale draairichting).

N.B.: voor een nauwkeurige afstelling en om te


voorkomen dat u in het einde van het meetbereik
van het klokje komt, raden wij u aan dit te ijken
op 1 mm.

91285R

13-44
DIESEL
Pomp - Afstellen 13
Zet de krukas in de afstelpositie met Mot. 1054: - Blijf tegen de stift drukken.

- draai de krukas in de normale draairichting - Draai de krukas langzaam tot de stift in de


(rechtsom tegen distributie gezien. uitsparing in de krukas valt.

- het merkteken op de poelie moet het merkte- - Gebruik Mot. 1358 voor het afstellen door het
ken op het distributiedeksel naderen. gereedschap linksom te draaien tot u de
afstelwaarde verkrijgt.
- stop met draaien een halve tand voordat de
merktekens in lijn staan. - De waarde staat aangegeven op een plaatje
op de gashefboom.

N.B.: als de afstelwaarde bij het afstellen is


overschreden, ga dan met Mot. 1358 een
omwenteling terug om de speling op te heffen en
herhaal de afstelling vanaf het begin.

Laat de stift Mot. 1054 op zijn plaats..

Span de bout (1) met Mot. 1359 iets voor,


maximaal 2 daN.m (linkse draad).

LET OP: de momentsleutel moet geschikt zijn


voor linksom vastzetten.

Verwijder de stift Mot. 1054

Breng het poelie-blokkeergereedschap Mot.1377


of Mot. 1200 aan.

DI1303-1 Draai de krukas linksom tot het blokkeergereed-


schap goed tegen de poelie stuit.
- Plaats de stift Mot. 1054.
Zet de bout (1) met Mot. 1359 vast.met een aan-
trekkoppel van 9 daN.m.

Draai de krukas twee omwentelingen en contro-


leer opnieuw de afstelling van de inspuitpomp.

12419R

13-45
DIESEL
Stationaire toerentallen afstellen 13
Deze afstellingen moeten worden uitgevoerd bij AFSTELLEN STATIONAIR TOERENTAL EN ANTI-
warme motor, nadat de koelventilateurs ten- AFSLAG
minste twee keer in werking zijn gekomen.
a) Controleer of het verhoogd stationair toeren-
tal niet actief is.
b) Stel met bout (1) het stationair toerental af op
825 ± 25 tr/min.
c) Steek een voelermaat van 4 mm tussen de
gashefboom (2) en de anti-afslagbout (3).
d) Stel met bout (3) het toerental af op 1 250 ±
50 tr/min..
e) Verwijder de voelermaat en geef een paar
keer flink gas.
f) Controleer of het stationair toerental goed is
en herhaal indien nodig de afstelling en
controleer opnieuw de anti-afslag afstelling.

Het stationaire toerental en de anti-afslagbout


moeten correct worden afgesteld omdat ze recht-
streeks de werking van de motor beïnvloeden bij
stationair draaien en afremmen op de motor
12870R (schokken, stationair toerental te hoog, afslaan
enz.).
1 Stationair toerentalbout
2 Gashefboom
3 Anti-afslagbout (restdrukregeling) AFSTELLEN VERHOOGD STATIONAIR TOERENTAL
4 Hefboom verhoogd stationair toerental
5 Kabelnippel stationair toerental Als er geen vacuüm op de capsule (5) staat, plaatst
u de kabelnippel op 2 ± 1 mm van de hefboom
verhoogd stationair toerental (4).

N.B.: de waarde van het verhoogd stationair toe-


rental is niet rechtstreeks afstelbaar, dit moet op
een testbank gebeuren in een dieselcentrum .

CONTROLE VAN HET MAXIMUM TOERENTAL

Warme motor vol gas; het maximum toerental


moet liggen tussen 4 500 en 4 700 tr/min, afstellen
moet op een testbank gebeuren in een diesel-
centrum.

13-46

You might also like