Professional Documents
Culture Documents
Functie Hart
Functie Hart
Leervragen:
De bouw van het arteriële en veneuze vaatsysteem benoemen en daarbij aangeven welke
verschillen er zijn tussen de diverse onderdelen van het vaatsysteem.
Functie hart:
Transportsysteem voor:
- 02,
- voedingsstoffen
- Afvalstoffen (o.a. CO2)
- Immuunsysteem
- Hormonen
Regelsysteem:
- Warmteregulatie
Het hart licht achter het sternum en de apex (punt) ligt aan de linker zijde.
Atrium = boezem
Ventrikel = kamer
Annulus fibrosis = aanhechtingsplek van de kleppen, dit bestaat uit bindweefsel. Handig want
spierweefsel is niet trekkrachtig.
Aan de binnenkant van het hart ligt enocard (veel wrijving). Het myocard is de spierlaag zelf. Het
pericard zijn twee vliesjes met dun laagje vloeistof er tussen ook wel hartzakje genoemd.
Coronaire vaten = kransslagaders naar de hartspier zelf.
het hart zorgt voor transport van bloed en voedingstoffen van en naar plaatsen waar uitwisseling
plaatsvindt:
Zo draagt het hart bij aan het handhaven van het interne milieu.
Het hart is een dubbele pomp. De twee pompen liggen naast elkaar maar functioneel gezien zijn de
twee pompen in serie geschakeld. Zo stroomt het bloed achtereenvolgens door de longcirculatie en
de lichaamscirculatie. Dat betekent dat er per tijdseenheid evenveel bloed door
de longvaten stroomt als door de gezamenlijke bloedvaten van de
lichaamscirculatie. Deze bloedstroomsterkte (hertminuutvolume, HMV, of
cardiac output) bedraagt bij een volwassene in rust ongeveer 5 L/min. Daarvan
stroomt in rust zeker de helft door de buikorganen, de nieren en het maag-
darmkanaal.
Het hart licht ter achter het borstbeen ter hoogte van de tweede tot vijfde
intercostaalruimte (tussenribsruimte) en steunt op het middenrif.
Om het hart zit een hartzakje: een dubbele laag met een kleine hoeveelheid
vloeistof ertussen. De vloeistof zorgt ervoor dat de twee lagen soepel over
elkaar glijden. De binnenste laag is het epicard, de buitenste laag heet pericard
(hele hartzakje).
Zodra de aorta uit het hart komt ontspringen er twee takken naar de hartspier:
de linker- en rechtercoronairarterie.
Atria = boezem
Ventrikels = kamers
Septum = tussenschort tussen kamers
Myocard = dikste laag van de hartwand
Atrioventriculaire kleppen = hart klep van boezem naar kamer = AV-kleppen
Mitralisklep = linker AV-klep
Tricuspidalisklep = rechter AV-klep
Arteriën = slagader
Venen = ader
Capillairen = haarvaten
Via de atrioventriculaire knoop (AV-knoop) wordt de actiepotentiaal voorgeleid dan als volgd:
In de overgang van de boezem naar de kamer verloopt de prikkelgeleiding veel langzamer dan de
rest van het myocard. Deze vertraging is van belang voor een effectieve bloedstroom uit het atrium
naar de ventrikel (boezem naar de kamer). Als de actiepotentiaal gelijk zou worden doorgegeven dan
zou de kamer niet vol kunnen stromen met het bloed uit de boezem.
De actipotentiaal in hartspiervezels duurt langer dan in skeletspiervezels, maar verloopt niet in alle
harspiervezels het zelfde. Tijdens de depolarisatie kan er geen nieuw actiepotentiaal ontstaan,
tijdens repolarisatie alleen door sterkere prikkeling (relatieve refractaire periode). Doordat de
refractaire periode van het hart bijna even lang duurt als de contractie, kan het hart niet in een
tetanische contractie (constante contractie door veel impulsen) raken. De pompfunctie zou anders
niet effectief zijn omdat het hart tijdens de relaxatiefase vol moet lopen met bloed.
Nadat de sinusknoop een prikkel heeft gevormd gaat de prikkel naar de atria en de atrioventriculaire
knoop (AV-knoop). In de AV-knoop verloopt de prikkelgeleiding veel langzamer dan in de rest van het
myocard. Deze vertraging is nodig zodat de ventrikel vol met bloed kan lopen. Via de bundel van His
gaat de actiepotentiaal naar de rechter- en linkerbundeltakken die liggen in het septum tussen de
ventrikels. Dit geleidingsysteem is erg snel en de ventrikels contraheren tegelijkertijd. In de AV-knoop
en in de spierlaag van de ventrikelwand bevinden zich pacemakercellen. Als de sinusknoop uitvalt,
blijken er in de AV- spontaan actiepotentialen te ontstaan. Dat gebeurt in een lagere frequentie (30-
40/min) dan in de sinusknoop. Bij een normaal functionerende sinusknoop krijgen de AV-
pacemakercellen geen kans om spontaan te depolariseren.
Hartcyclus: https://www.youtube.com/watch?v=dRkM1ocYISQ
Het sluiten van hertkleppen gaat gepaard met geluid, de harttonen. De eerste harttoon is het gevolg
van sluiting van de AV-kleppen, de tweede harttoon van sluiting van de aorta- en pulmonaliskleppen.
Systole = ventrikelcontraciefase, het begint met het sluiten van de AV-kleppen, door het drukverschil
volgt de de ejectiefase van de contractie
Diastole = relaxatiefase van ventrikel en begint met het sluiten van de aorta- en pulmonaliskleppen.
Ongeveer 50 ms daarna gaan de AV-kleppen open. (tijd tussen de laatste en eerste harttoon van de
volgende cyclus)
Van de longen en het hart af: vena pulmonales – linker atrium – linker ventrikel – aorta –
arterien – arteriole – capillairen.
Terug naar het hart: venule – venen – vena cavae – rechter atrium – rechter ventrikel –
arteria pulmonalis – longcapillairen.
De arteriën hebben een discuterende functie (bloed naar weefsel brengen) dat doen ze door
te vertakken.
1. Longcirculatie
2. Systeemcirculatie
Coronaire circulatie (hart)
Hersencirculatie
Splanchnicuscirculatie (verteringstelsel: maag, duodenum,
dunne en dikke darm, galwegen, lever, pancreas en milt)
Circulatie skeletspieren
Huidcirculatie
Stroomsterkte (=stroomvolume) is de hoeveelheid bloed er door de vaten per tijds eenheid stroomt.
Op elk punt in de bloedsomloop stroom er even veel bloed per minuut door de vaten.
Het hart minuut volume gaat omhoog bij inspanning. Er gaat meer bloed naar de spieren en minder
naar de darmen. De capillairen hebben gladspierweefsel en kunnen dus vernauwen. Bij inspanning
gaan de capillairen van de darmen vernauwen.
Vasoconstrictie = vaatvernauwing
Vasodilatatie = vaatverwijding
Als er vaten vernauwen neemt de druk toe, dit word geregeld door het hart.
Stoomsterkte vs stroomsnelheid: hoeveel bloed er door de vaten stroomt en hoe snel stroomt het
bloed door de vaten.
Des te breder het vat des te lager de snelheid. Denk aan de buis met knikkers. De diameter van alle
capillairen samen is groter dan bijvoorbeeld de aorta. Daarom is de stroomsnelheid lager in de
capillairen.
Samenvatting uit het boek
Leervragen:
De functie van het vaatsysteem uit te leggen en de functionele verschillen van de bloedvaten
in het circulatoire systeem aan te geven.
De normale variatie in systolische druk in rust bij jongvolwassenen is 110-130 mmHg, in diastolische
druk 65-85 mmHg. Er is sprake van een hoge bloeddruk (hypertensie) bij een systolische druk van 140
mmHg of hoger en/of een diastolische druk van 90mmHf of hoger.
https://www.youtube.com/watch?v=dQw4w9WgXcQ
De gemidelde druk in de aorta is ongeveer het gemiddelde van de systolische en diastolische druk
De arteriële bloeddruk daalt over het hele traject van 120/80 mmHg tot een restdruk van 15 mmHg.
Bij lichamelijke arbeid zal de druk in de venulen stijgen en de bloedstroom naar het hart toenemen.
Bij inademing worden de venen in de buik samengedrukt en is de druk in de thorax verlaagd. Deze
processen bevorderen e veneuze terugstroom naar het hart.
Bij het gaan staan neemt de veneuze terugstroom van bloed naar het hart kortdurend af omdat de
vaten in een keer van halfvol naar volledig vol en wijder. Dit effect neemt snel af door twee
processen:
Stoffen die in vet oplosbaar zijn als O2 en CO2 kunnen door de endotheelcellen diffunderen van de
capillairmembraan. Water en stoffen die in water oplosbaar zijn diffunderen via drie wegen:
Voor de diffusie van water en opgeloste stoffen zoals natriumchloride, glucose en ureum is het
oppervlak van de poriën groot genoeg om verschillen in concentratie tussen bloed en interstitium
snel te nivelleren, als de bloedstroom groot genoeg is. De bloedstroomsterkte is de enige
beperkende factor voor de uitwisseling. Voor de diffusie van O2 en CO2 is het hele oppervlak van de
capillairwand beschikbaar.
Het lymfesysteem transporteert ongeveer 3 liter lymfe per dag naar de bloedbaan. Lymfevaten
beginnen in weefsel als blind eindigende lymfecapillairen. De endotheelcellen van een lymfevat
overlappen elkaar gedeeltelijk daartussen
liggen poriën die transport van grote
moleculen zoals grote eiwitten mogelijk
maken.
Bij de basis cordis komen de vaten het hart binnen en verlaten ze het hart. Het hart is
omgeven door twee vliezen: het binnenste (het epicard) en samen met het buitenste vliez
vormen ze het pericard of hartzakje. Het binnenste vlies is een dun vlies die ook de aorta
ascendens en de truncus pulmonalis en de vlak gelegen delen van de vv. cavae en de vv.
pulmonales bekleden. Het buitenste vlies is veel dikker en is aan de buitenzijde straf
collageen bindweefsel.
De aa. Coronariae dextra en sinstra vasculariseren het hart. Dit zijn slagaders die uit de aorta
ascendens ontspringen.
Hiernaast is er nog het systeem van de hartvenen dat via de sinus coronarius (verzamelvene
van het hart) een aparte uitmonding heeft in het rechteratrium van het hart.