Professional Documents
Culture Documents
ET EN LPD NED FILTERS Beveiligd 1
ET EN LPD NED FILTERS Beveiligd 1
LPD
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN 1.1.2.34
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN 1.1.2.27
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN 1.1.2.33
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN 1.1.2.42
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN 1.1.2.28
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN 1.1.2.33
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN 1.1.2.22
1. LUISTEREN 1.1.2.23
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN 1.1.2.27
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN 1.1.2.33
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN 1.1.2.42
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN 1.1.4.1
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN 1.1.4.2
1. LUISTEREN 1.1.4.8
1. LUISTEREN
2. SPREKEN
2. SPREKEN
2. SPREKEN 1.1.3.37
2. SPREKEN 1.1.3.38
2. SPREKEN 1.1.3.46
2. SPREKEN 1.1.3.47
2. SPREKEN 1.1.3.48
2. SPREKEN 1.1.3.49
2. SPREKEN
2. SPREKEN 1.1.3.19
2. SPREKEN 1.1.3.20
2. SPREKEN 1.1.3.21
2. SPREKEN
2. SPREKEN 1.1.3.39
2. SPREKEN 1.1.3.50
2. SPREKEN
2. SPREKEN 1.1.3.61
2. SPREKEN
2. SPREKEN
2. SPREKEN
2. SPREKEN 1.1.3.56
2. SPREKEN 1.1.3.57
2. SPREKEN
2. SPREKEN 1.1.3.46
2. SPREKEN 1.1.3.51
2. SPREKEN
2. SPREKEN
2. SPREKEN
2. SPREKEN
2. SPREKEN
2. SPREKEN
2. SPREKEN
2. SPREKEN 1.1.3.50
2. SPREKEN
2. SPREKEN 1.1.3.61
2. SPREKEN
2. SPREKEN
2. SPREKEN
2. SPREKEN 1.1.3.20
2. SPREKEN 1.1.3.21
2. SPREKEN
2. SPREKEN 1.1.3.26
2. SPREKEN
2. SPREKEN 1.1.4.2
2. SPREKEN 1.1.4.8
2. SPREKEN
2. SPREKEN 1.1.4.1
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN 1.2.2.41
3. LEZEN 1.2.2.42
3. LEZEN
3. LEZEN 1.2.2.43
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN 1.2.2.44
3. LEZEN 1.2.2.45
3. LEZEN 1.2.2.46
3. LEZEN 1.2.2.47
3. LEZEN 1.2.2.48
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN 1.2.2.56
3. LEZEN
3. LEZEN 1.2.2.21
3. LEZEN 1.2.2.22
3. LEZEN 1.2.2.41
3. LEZEN 1.2.2.42
3. LEZEN
3. LEZEN 1.2.2.43
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN 1.2.2.44
3. LEZEN 1.2.2.45
3. LEZEN 1.2.2.46
3. LEZEN 1.2.2.47
3. LEZEN 1.2.2.48
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN 1.2.2.56
3. LEZEN
3. LEZEN 1.2.2.41
3. LEZEN 1.2.2.42
3. LEZEN
3. LEZEN 1.2.2.43
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN 1.2.2.44
3. LEZEN 1.2.2.45
3. LEZEN 1.2.2.46
3. LEZEN 1.2.2.47
3. LEZEN 1.2.2.48
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN 1.2.2.56
3. LEZEN 1.2.2.103
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN 1.2.2.111
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN 1.2.2.41
3. LEZEN 1.2.2.42
3. LEZEN
3. LEZEN 1.2.2.43
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN 1.2.2.44
3. LEZEN 1.2.2.45
3. LEZEN 1.2.2.46
3. LEZEN 1.2.2.47
3. LEZEN 1.2.2.48
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN 1.2.2.56
3. LEZEN 1.2.2.111
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN 1.2.2.5
3. LEZEN 1.2.2.6
3. LEZEN 1.2.2.14
3. LEZEN 1.2.2.15
3. LEZEN 1.2.2.16
3. LEZEN 1.2.2.41
3. LEZEN 1.2.2.42
3. LEZEN
3. LEZEN 1.2.2.43
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN 1.2.2.44
3. LEZEN 1.2.2.45
3. LEZEN 1.2.2.46
3. LEZEN 1.2.2.47
3. LEZEN 1.2.2.48
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN 1.2.2.56
3. LEZEN 1.2.2.103
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN 1.2.2.41
3. LEZEN 1.2.2.42
3. LEZEN
3. LEZEN 1.2.2.43
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN 1.2.2.44
3. LEZEN 1.2.2.45
3. LEZEN 1.2.2.46
3. LEZEN 1.2.2.47
3. LEZEN 1.2.2.48
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN 1.2.2.56
3. LEZEN 1.2.2.111
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN 1.2.2.125
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN 1.2.2.41
3. LEZEN 1.2.2.42
3. LEZEN
3. LEZEN 1.2.2.43
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN 1.2.2.44
3. LEZEN 1.2.2.45
3. LEZEN 1.2.2.46
3. LEZEN 1.2.2.47
3. LEZEN 1.2.2.48
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN 1.2.2.56
3. LEZEN 1.2.2.125
3. LEZEN
3. LEZEN
4. SCHRIJVEN
4. SCHRIJVEN
4. SCHRIJVEN 1.2.3.36
4. SCHRIJVEN 1.2.3.37
4. SCHRIJVEN
4. SCHRIJVEN 1.2.3.35
4. SCHRIJVEN
4. SCHRIJVEN
4. SCHRIJVEN
4. SCHRIJVEN
4. SCHRIJVEN
4. SCHRIJVEN
4. SCHRIJVEN
4. SCHRIJVEN
4. SCHRIJVEN
4. SCHRIJVEN
4. SCHRIJVEN
4. SCHRIJVEN
4. SCHRIJVEN
4. SCHRIJVEN
4. SCHRIJVEN
4. SCHRIJVEN
4. SCHRIJVEN
4. SCHRIJVEN 1.2.3.10
4. SCHRIJVEN
4. SCHRIJVEN
4. SCHRIJVEN
4. SCHRIJVEN
4. SCHRIJVEN 1.2.3.12
4. SCHRIJVEN 1.2.3.13
4. SCHRIJVEN
4. SCHRIJVEN
4. SCHRIJVEN
4. SCHRIJVEN 1.2.3.18
4. SCHRIJVEN
4. SCHRIJVEN
4. SCHRIJVEN
4. SCHRIJVEN
4. SCHRIJVEN 1.2.3.19
4. SCHRIJVEN 1.2.3.20
4. SCHRIJVEN 1.2.3.21
4. SCHRIJVEN 1.2.3.22
4. SCHRIJVEN 1.2.3.23
4. SCHRIJVEN 1.2.3.24
4. SCHRIJVEN 1.2.3.25
4. SCHRIJVEN 1.2.3.26
4. SCHRIJVEN 1.2.3.27
4. SCHRIJVEN 1.2.3.28
4. SCHRIJVEN 1.2.3.29
4. SCHRIJVEN 1.2.3.30
4. SCHRIJVEN
4. SCHRIJVEN
4. SCHRIJVEN
4. SCHRIJVEN
4. SCHRIJVEN
4. SCHRIJVEN
4. SCHRIJVEN 1.1.1.3
4. SCHRIJVEN 1.1.1.4
4. SCHRIJVEN 1.1.1.5
4. SCHRIJVEN 1.1.1.7
4. SCHRIJVEN 1.1.1.8
4. SCHRIJVEN 1.1.1.9
4. SCHRIJVEN 1.2.1.1
4. SCHRIJVEN 1.2.1.2
4. SCHRIJVEN 1.2.1.4
4. SCHRIJVEN 1.2.1.5
4. SCHRIJVEN 1.2.1.6
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN 1.1.2.27
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN 1.1.2.47
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN 1.1.3.67
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN 1.2.2.6
5. STRATEGIEEN 1.2.2.103
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN 1.2.2.125
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN 1.2.2.111
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN 1.1.2.27
5. STRATEGIEEN 1.1.2.47
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN 1.1.3.67
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN 1.2.2.103
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN 1.2.2.125
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN 1.2.2.111
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN 1.1.2.27
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN 1.1.2.47
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN 1.1.3.67
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN 1.2.2.103
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN 1.2.2.125
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN 1.2.2.111
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN 1.1.2.27
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN 1.1.2.47
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN 1.1.3.67
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN 1.2.2.103
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN 1.2.2.125
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN 1.2.2.111
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
TB Overkoepelende attitudes
TB Overkoepelende attitudes
TB Overkoepelende attitudes
TB Overkoepelende attitudes
TB Overkoepelende attitudes 1.1.1.5
TB Overkoepelende attitudes 1.2.1.5
TB Overkoepelende attitudes
TB Taalgebruik
TB Taalgebruik
TB Taalgebruik 1.1.2.12
TB Taalgebruik 1.1.3.9
TB Taalgebruik
TB Taalgebruik 1.1.4.8
TB Taalgebruik 1.2.2.81
TB Taalgebruik
TB Taalgebruik 1.2.3.89
TB Taalgebruik 1.2.3.90
TB Taalgebruik
TB Taalgebruik
TB Taalgebruik
TB Taalgebruik
TB Taalgebruik
TB Taalgebruik
TB Taalgebruik
TB Taalgebruik
TB Taalgebruik
TB Taalgebruik 1.1.2.9
TB Taalgebruik 1.1.2.10
TB Taalgebruik 1.1.2.11
TB Taalgebruik 1.1.3.1
TB Taalgebruik 1.1.3.2
TB Taalgebruik 1.1.3.3
TB Taalgebruik 1.2.2.80
TB Taalsysteem
TB Taalsysteem
TB Taalsysteem
TB Taalsysteem
TB Taalsysteem
TB Taalsysteem 1.2.2.30
TB Taalsysteem 1.2.2.25
TB Taalsysteem 1.2.2.29
TB Taalsysteem 1.2.2.31
TB Taalsysteem 1.2.2.32
TB Taalsysteem 1.2.2.33
TB Taalsysteem 1.2.2.34
TB Taalsysteem 1.2.2.35
TB Taalsysteem 1.2.2.36
TB Taalsysteem 1.2.2.37
TB Taalsysteem 1.2.2.38
TB Taalsysteem 1.2.2.40
TB Taalsysteem
TB Taalsysteem 1.2.2.41
TB Taalsysteem 1.2.2.42
TB Taalsysteem
TB Taalsysteem 1.2.2.43
TB Taalsysteem
TB Taalsysteem
TB Taalsysteem
TB Taalsysteem
TB Taalsysteem 1.2.2.44
TB Taalsysteem 1.2.2.45
TB Taalsysteem 1.2.2.48
TB Taalsysteem
TB Taalsysteem
TB Taalsysteem
TB Taalsysteem 1.2.2.53
TB Taalsysteem
TB Taalsysteem
TB Taalsysteem
TB Taalsysteem
TB Taalsysteem 1.2.2.55
TB Taalsysteem
TB Taalsysteem
TB Taalsysteem 1.2.2.56
TB Taalsysteem 1.2.2.128
TB Taalsysteem 1.2.2.129
TB Taalsysteem 1.2.3.10
TB Taalsysteem
TB Taalsysteem
TB Taalsysteem
TB Taalsysteem
TB Taalsysteem 1.2.3.11
TB Taalsysteem 1.2.3.12
TB Taalsysteem 1.2.3.13
TB Taalsysteem
TB Taalsysteem
TB Taalsysteem
TB Taalsysteem 1.2.3.89
TB Strategieën
TB Strategieën
TB Begrippen en termen
TB Begrippen en termen
TB Begrippen en termen 1.2.2.49
TB Begrippen en termen 1.1.2.10
TB Begrippen en termen 1.1.2.12
TB Begrippen en termen 1.1.3.9
TB Begrippen en termen
TB Begrippen en termen 1.2.2.54
7. (INTER)CULTURELE GERICHTHEID
7. (INTER)CULTURELE GERICHTHEID
7. (INTER)CULTURELE GERICHTHEID
7. (INTER)CULTURELE GERICHTHEID
7. (INTER)CULTURELE GERICHTHEID
7. (INTER)CULTURELE GERICHTHEID1.1.1.6
7. (INTER)CULTURELE GERICHTHEID1.1.2.10
7. (INTER)CULTURELE GERICHTHEID1.1.2.11
7. (INTER)CULTURELE GERICHTHEID1.1.3.38
ocusgroep Leren, differentiëren en communiceren
1. LUISTEREN
1.1 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = beschrijven) de informatie achterhalen in een voor hen bestemde mededeling met betrekking tot het sc
Informatieve mededelingen begrijpen in verband met het brede schoolgebeuren.
1.2 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = beschrijven) de informatie achterhalen in een voor hen bestemde informatieve radio-uitzending.
Op basis van op hun leeftijd afgestemde gesproken verhalen:
· de essentie van het verhaal begrijpen;
· de verhaallijn volgen en begrijpen;
· de verhaallijn vrij letterlijk reconstrueren
· de hoofdpersoon bepalen;
· de bedoeling, het plan en de handelingen van de hoofdpersoon bepalen;
· persoonlijke gevoelens en meningen over het verhaal weergeven;
· werkelijkheid en fantasie onderscheiden;
· verhaalgegevens op juistheid beoordelen.
Op basis van voor hen bestemde informatieve boodschappen uit (multi)mediale bronnen:
· de essentie van de boodschap begrijpen;
· de informatie vrij letterlijk reconstrueren;
· persoonlijke meningen over de informatie formuleren.
· de essentie van de boodschap begrijpen;
· de informatie vrij letterlijk reconstrueren;
· persoonlijke meningen over de informatie formuleren.
Op basis van voor hen bestemde beluisterde reclameboodschappen:
· de essentie begrijpen;
· de boodschap vrij letterlijk reconstrueren.
1.3 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = beschrijven) de informatie achterhalen in een uiteenzetting of instructie van een medeleerling, bestemd
Eenvoudige vragen begrijpen in verband met narratieve en artistiek-literaire teksten.
1.4 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = beschrijven) de informatie achterhalen in een telefoongesprek.
Op basis van voor hen bestemde informatieve boodschappen uit (multi)mediale bronnen:
· de essentie van de boodschap begrijpen;
· de informatie vrij letterlijk reconstrueren;
· persoonlijke meningen over de informatie formuleren.
· de essentie van de boodschap begrijpen;
· de informatie vrij letterlijk reconstrueren;
· persoonlijke meningen over de informatie formuleren.
1.5 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = structureren) de informatie op een persoonlijke en overzichtelijke wijze ordenen bij een uiteenzetting o
leerkracht.
Voor hen bestemde instructies waarbij hen gevraagd wordt mondeling te handelen, begrijpen en uitvoeren.
Eenvoudige instructies bij opdrachten die opgebouwd zijn uit ten hoogste twee duidelijk onderscheiden stappen, begrijpen en uitvoeren.
1.6 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = structureren) de informatie op een persoonlijke en overzichtelijke wijze ordenen bij een voor hen beste
buitenschoolse situatie.
1.7 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = structureren) de informatie op een persoonlijke en overzichtelijke wijze ordenen bij een voor hen beste
uitzending.
Op basis van op hun leeftijd afgestemde gesproken verhalen:
· de essentie van het verhaal begrijpen;
· de verhaallijn volgen en begrijpen;
· de verhaallijn vrij letterlijk reconstrueren;
· de hoofdpersoon bepalen;
· de bedoeling, het plan en de handelingen van de hoofdpersoon bepalen;
· persoonlijke gevoelens en meningen over het verhaal weergeven;
· werkelijkheid en fantasie onderscheiden;
· verhaalgegevens op juistheid beoordelen.
Op basis van voor hen bestemde informatieve boodschappen uit (multi)mediale bronnen:
· de essentie van de boodschap begrijpen;
· de informatie vrij letterlijk reconstrueren;
· persoonlijke meningen over de informatie formuleren.
· de essentie van de boodschap begrijpen;
· de informatie vrij letterlijk reconstrueren;
· persoonlijke meningen over de informatie formuleren.
Op basis van voor hen bestemde beluisterde reclameboodschappen:
· de essentie begrijpen;
· de boodschap vrij letterlijk reconstrueren.
1.8 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = beoordelen) op basis van, hetzij de eigen mening, hetzij informatie uit andere bronnen, de informatie b
een discussie met bekende leeftijdgenoten.
Onderhandelende gesprekken voeren om een taak gezamenlijk aan te pakken of een oplossing te vinden voor een probleem.
1.9 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = beoordelen) op basis van, hetzij de eigen mening, hetzij informatie uit andere bronnen, de informatie b
een gesprek met bekende leeftijdgenoten.
De eigen mening verwoorden in een kleine kring en hun standpunt verduidelijken.
Reageren op radio- of tv-programma’s, actualiteit, boeken of eigen werk.
1.10 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = beoordelen) op basis van, hetzij de eigen mening, hetzij informatie uit andere bronnen, de informatie
een door leeftijdgenoten geformuleerde oproep.
2. SPREKEN
2.1 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = beschrijven) het gepaste taalregister hanteren als ze: aan leeftijdgenoten over zichzelf informatie versch
Spontaan vertellen over gebeurtenissen, zowel in het hier en nu als buiten het hier en nu.
Spontaan vertellen over zichzelf en hun leefwereld, hun interesses en intenties, de eigen taal en cultuur, zowel in het hier en nu, als buiten het hier en n
Uitleggen hoe ze bij een activiteit van plan zijn te werk te gaan of hoe ze te werk zijn gegaan.
Eenvoudige en concrete mededelingen doorgeven aan leeftijdgenoten of bekende volwassenen.
Relevante mededelingen herformuleren zodat de inhoud herkenbaar overkomt.
Eenvoudige mededelingen doen over zichzelf aan leeftijdgenoten en bekende volwassenen.
2.2 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = beschrijven) het gepaste taalregister hanteren als ze: aan iemand om ontbrekende informatie vragen.
Spontaan vragen stellen om informatie in te winnen.
Bij een behandeld onderwerp binnen de verschillende leergebieden gesloten (ja-nee)vragen stellen om de gewenste informatie te bekomen.
Bij een behandeld onderwerp binnen de verschillende leergebieden zowel gesloten, open als keuzevragen stellen om de gewenste informatie te bekome
2.3 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = beschrijven) het gepaste taalregister hanteren als ze: over een op school behandeld onderwerp aan de le
Met eigen woorden een gelezen, beluisterd of bekeken verhaal zonder steun van illustraties navertellen.
Verslag uitbrengen over een gelezen boek, een onderzoek binnen een WO-thema, eigen belevenissen en ervaringen …:
· de essentie vertellen.
Een presentatie geven over een gelezen boek, een project, een coöperatieve opdracht …:
· de essentie vertellen;
· passende visuele en auditieve ondersteuning gebruiken.
2.4 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = beschrijven) het gepaste taalregister hanteren als ze: in een telefoongesprek informatie uitwisselen.
Eenvoudige mededelingen formuleren aan bekende leeftijdgenoten en volwassenen via de telefoon (gesimuleerd en niet-gesimuleerd).
Vragen stellen om informatie in te winnen via de telefoon bij leeftijdgenoten en bekende volwassenen (gesimuleerd en niet-gesimuleerd).
2.5 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = structureren) het gepaste taalregister hanteren als ze: vragen van de leerkracht in verband met een beha
beantwoorden.
Uitleggen hoe ze bij een activiteit van plan zijn te werk te gaan of hoe ze te werk zijn gegaan.
Vragen van de leraar over een behandeld onderwerp binnen de verschillende leergebieden beantwoorden:
· antwoorden op vragen om zich te oriënteren op een lesonderwerp;
· antwoorden op vragen die betrekking hebben op betekenissen;
· vrij letterlijk eigenschappen en kenmerken uit een context weergeven;
· vrij letterlijk gebeurtenissen, overeenkomsten en verschillen uit een context weergeven;
· vrij letterlijk verbanden uit een context weergeven;
· kerngedachten uit een context weergeven.
2.6 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = structureren) het gepaste taalregister hanteren als ze: van een behandeld onderwerp of een beleefd voor
interpretatie brengen, die begrepen wordt door leeftijdgenoten.
Verslag uitbrengen over een gelezen boek, een onderzoek binnen een WO-thema, eigen belevenissen en ervaringen …:
· de essentie vertellen.
Een presentatie geven over een gelezen boek, een project, een coöperatieve opdracht …:
· de essentie vertellen;
· passende visuele en auditieve ondersteuning gebruiken.
2.7 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = structureren) het gepaste taalregister hanteren als ze: bij een behandeld onderwerp vragen stellen die be
kunnen worden door leeftijdgenoten.
Bij een behandeld onderwerp binnen de verschillende leergebieden gesloten (ja-nee)vragen stellen om de gewenste informatie te bekomen.
Bij een behandeld onderwerp binnen de verschillende leergebieden gesloten (ja-nee)vragen stellen om de gewenste informatie te bekomen.
2.8 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = structureren) het gepaste taalregister hanteren als ze: een instructie geven zodat iemand die vertrouwd
uitvoeren.
Met eigen woorden eenvoudige instructies geven.
2.9 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = beoordelen) het gepaste taalregister hanteren als ze op basis van vergelijking, hetzij met hun eigen men
bronnen: in een gesprek kritisch reageren op de vragen en opmerkingen van bekende volwassenen.
De eigen mening verwoorden in een kleine kring en hun standpunt verduidelijken.
Reageren op radio- of tv-programma’s, actualiteit, boeken of eigen werk.
2.10 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = beoordelen) het gepaste taalregister hanteren als ze op basis van vergelijking, hetzij met hun eigen me
bronnen: tijdens een discussie met bekende volwassenen over een behandeld onderwerp passende argumenten naar voren brengen.
Onderhandelende gesprekken voeren om een taak gezamenlijk aan te pakken of een oplossing te vinden voor een probleem.
3. LEZEN
3.1 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = beschrijven) de informatie achterhalen in: voor hen bestemde instructies voor handelingen van gevarie
Alle letters behalve c ,x, q en y fonetisch verklanken.
Tweetekenklinkers fonetisch verklanken:
· ei, ie, ui, ij, oe, au, ou en eu.
Klankzuiver éénlettergrepige woorden verklanken:
· mk-woorden;
· km-woorden;
· mkm-woorden;
· lidwoorden.
Lidwoorden correct verklanken.
Klankzuivere meerlettergrepige woorden verklanken.
Zinnen met klankzuivere meerlettergrepige woorden die uit één regel bestaan correct en vlot lezen.
Korte zinnen die betekenisvol zijn afgebroken en doorlopen op de volgende regel correct en vlot lezen.
Reflecteren op leestekens op zinsniveau en het leesgedrag erop afstemmen:
· punt;
· vraagteken;
· uitroepteken.
Woorden met eenvoudige medeklinkerclusters vooraan en/of achteraan verklanken.
3.2 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = beschrijven) de informatie achterhalen in: de gegevens in schema's en tabellen ten dienste van het publ
Gestandaardiseerde pictogrammen in en rond de school herkennen en de betekenis ervan verwoorden.
Voor hen bestemde instructies bestaande uit prenten of symbolen begrijpen en uitvoeren.
Alle letters behalve c ,x, q en y fonetisch verklanken.
Tweetekenklinkers fonetisch verklanken:
· ei, ie, ui, ij, oe, au, ou en eu.
Klankzuiver éénlettergrepige woorden verklanken:
· mk-woorden;
· km-woorden;
· mkm-woorden;
· lidwoorden.
Lidwoorden correct verklanken.
Klankzuivere meerlettergrepige woorden verklanken.
Zinnen met klankzuivere meerlettergrepige woorden die uit één regel bestaan correct en vlot lezen.
Korte zinnen die betekenisvol zijn afgebroken en doorlopen op de volgende regel correct en vlot lezen.
Reflecteren op leestekens op zinsniveau en het leesgedrag erop afstemmen:
· punt;
· vraagteken;
· uitroepteken.
Woorden met eenvoudige medeklinkerclusters vooraan en/of achteraan verklanken.
3.3 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = beschrijven) de informatie achterhalen in: voor hen bestemde teksten in tijdschriften.
Alle letters behalve c ,x, q en y fonetisch verklanken.
Tweetekenklinkers fonetisch verklanken:
· ei, ie, ui, ij, oe, au, ou en eu.
Klankzuiver éénlettergrepige woorden verklanken:
· mk-woorden;
· km-woorden;
· mkm-woorden;
· lidwoorden.
Lidwoorden correct verklanken.
Klankzuivere meerlettergrepige woorden verklanken.
Zinnen met klankzuivere meerlettergrepige woorden die uit één regel bestaan correct en vlot lezen.
Korte zinnen die betekenisvol zijn afgebroken en doorlopen op de volgende regel correct en vlot lezen.
Reflecteren op leestekens op zinsniveau en het leesgedrag erop afstemmen:
· punt;
· vraagteken;
· uitroepteken.
Woorden met eenvoudige medeklinkerclusters vooraan en/of achteraan verklanken.
Op basis van op hun leeftijd afgestemde narratieve en artistiek-literaire teksten:
· de hoofdpersoon bepalen;
· de essentie van de tekst begrijpen;
· de verhaallijn volgen en begrijpen;
· de verhaallijn vrij letterlijk reconstrueren;
· de bedoeling, het plan en de handelingen van de hoofdpersoon bepalen;
· persoonlijke gevoelens en meningen over de tekst weergeven;
· werkelijkheid en fantasie onderscheiden;
· waarneembare gegevens op juistheid beoordelen.
In voor hen bestemde informatieve teksten:
· de letterlijk weergegeven informatie herkennen;
· de hoofdgedachte herkennen;
· hoofd- en bijzaken onderscheiden;
· de gedachtegang ontdekken.
3.4 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = structureren) de informatie ordenen die voorkomt in: voor hen bestemde school- en studieteksten en in
schoolopdrachten.
Alle letters behalve c ,x, q en y fonetisch verklanken.
Tweetekenklinkers fonetisch verklanken:
· ei, ie, ui, ij, oe, au, ou en eu.
Klankzuiver éénlettergrepige woorden verklanken:
· mk-woorden;
· km-woorden;
· mkm-woorden;
· lidwoorden.
Lidwoorden correct verklanken.
Klankzuivere meerlettergrepige woorden verklanken.
Zinnen met klankzuivere meerlettergrepige woorden die uit één regel bestaan correct en vlot lezen.
Korte zinnen die betekenisvol zijn afgebroken en doorlopen op de volgende regel correct en vlot lezen.
Reflecteren op leestekens op zinsniveau en het leesgedrag erop afstemmen:
· punt;
· vraagteken;
· uitroepteken.
Woorden met eenvoudige medeklinkerclusters vooraan en/of achteraan verklanken.
In voor hen bestemde informatieve teksten:
· de letterlijk weergegeven informatie herkennen;
· de hoofdgedachte herkennen;
· hoofd- en bijzaken onderscheiden;
· de gedachtegang ontdekken.
3.5 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = structureren) de informatie ordenen die voorkomt in: voor hen bestemde verhalen, kinderromans, dialo
kindertijdschriften en jeugdencyclopedieën.
Aangeven dat verhalen in boeken een opbouw hebben.
Aan de hand van de omslag van het boek de inhoud van het boek al enigszins voorspellen.
Aangeven dat verhalen zijn opgebouwd uit een situatieschets (wie, waar, wanneer) en een episode (wat, hoe).
Een voorgelezen verhaal navertellen of naspelen met steun van illustraties.
Een voorgelezen verhaal navertellen of naspelen zonder steun van illustraties.
Alle letters behalve c ,x, q en y fonetisch verklanken.
Tweetekenklinkers fonetisch verklanken:
· ei, ie, ui, ij, oe, au, ou en eu.
Klankzuiver éénlettergrepige woorden verklanken:
· mk-woorden;
· km-woorden;
· mkm-woorden;
· lidwoorden.
Lidwoorden correct verklanken.
Klankzuivere meerlettergrepige woorden verklanken.
Zinnen met klankzuivere meerlettergrepige woorden die uit één regel bestaan correct en vlot lezen.
Korte zinnen die betekenisvol zijn afgebroken en doorlopen op de volgende regel correct en vlot lezen.
Reflecteren op leestekens op zinsniveau en het leesgedrag erop afstemmen:
· punt;
· vraagteken;
· uitroepteken.
Woorden met eenvoudige medeklinkerclusters vooraan en/of achteraan verklanken.
Op basis van op hun leeftijd afgestemde narratieve en artistiek-literaire teksten:
· de hoofdpersoon bepalen;
· de essentie van de tekst begrijpen;
· de verhaallijn volgen en begrijpen;
· de verhaallijn vrij letterlijk reconstrueren;
· de bedoeling, het plan en de handelingen van de hoofdpersoon bepalen;
· persoonlijke gevoelens en meningen over de tekst weergeven;
· werkelijkheid en fantasie onderscheiden;
· waarneembare gegevens op juistheid beoordelen.
3.6 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = beoordelen) op basis van, hetzij de eigen mening, hetzij informatie uit andere bronnen, informatie beoo
verschillende voor hen bestemde brieven of uitnodigingen.
Alle letters behalve c ,x, q en y fonetisch verklanken.
Tweetekenklinkers fonetisch verklanken:
· ei, ie, ui, ij, oe, au, ou en eu.
Klankzuiver éénlettergrepige woorden verklanken:
· mk-woorden;
· km-woorden;
· mkm-woorden;
· lidwoorden.
Lidwoorden correct verklanken.
Klankzuivere meerlettergrepige woorden verklanken.
Zinnen met klankzuivere meerlettergrepige woorden die uit één regel bestaan correct en vlot lezen.
Korte zinnen die betekenisvol zijn afgebroken en doorlopen op de volgende regel correct en vlot lezen.
Reflecteren op leestekens op zinsniveau en het leesgedrag erop afstemmen:
· punt;
· vraagteken;
· uitroepteken.
Woorden met eenvoudige medeklinkerclusters vooraan en/of achteraan verklanken.
In voor hen bestemde informatieve teksten:
· de letterlijk weergegeven informatie herkennen;
· de hoofdgedachte herkennen;
· hoofd- en bijzaken onderscheiden;
· de gedachtegang ontdekken.
De informatie selecteren in voor hen bestemde argumentatieve teksten:
· de essentie begrijpen;
· de boodschap vrij letterlijk reconstrueren.
3.7 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = beoordelen) op basis van, hetzij de eigen mening, hetzij informatie uit andere bronnen, informatie beoo
reclameteksten die rechtstreeks verband houden met hun leefwereld.
Alle letters behalve c ,x, q en y fonetisch verklanken.
Tweetekenklinkers fonetisch verklanken:
· ei, ie, ui, ij, oe, au, ou en eu.
Klankzuiver éénlettergrepige woorden verklanken:
· mk-woorden;
· km-woorden;
· mkm-woorden;
· lidwoorden.
Lidwoorden correct verklanken.
Klankzuivere meerlettergrepige woorden verklanken.
Zinnen met klankzuivere meerlettergrepige woorden die uit één regel bestaan correct en vlot lezen.
Korte zinnen die betekenisvol zijn afgebroken en doorlopen op de volgende regel correct en vlot lezen.
Reflecteren op leestekens op zinsniveau en het leesgedrag erop afstemmen:
· punt;
· vraagteken;
· uitroepteken.
Woorden met eenvoudige medeklinkerclusters vooraan en/of achteraan verklanken.
De informatie selecteren in voor hen bestemde argumentatieve teksten:
· de essentie begrijpen;
· de boodschap vrij letterlijk reconstrueren.
4. SCHRIJVEN
4.1 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = kopiëren) overzichten, aantekeningen, mededelingen op- en overschrijven.
Functionele teksten, door de leraar neergeschreven, letterlijk en verzorgd overschrijven.
Zelf functionele teksten schrijven, zoals lijstjes, briefjes, opschriften en verhaaltjes.
4.2 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = beschrijven) een oproep, een uitnodiging, een instructie richten aan leeftijdgenoten.
Zelf verschillende soorten teksten ontwerpen (bv. uitnodiging, gedicht …).
4.3 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = structureren): een brief schrijven aan een bekende om een persoonlijke boodschap of belevenis over te
4.4 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = structureren): voor een gekend persoon een verslag schrijven van een verhaal, een gebeurtenis, een info
4.5 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = structureren): een formulier invullen met informatie over henzelf.
4.6 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = structureren): schriftelijk antwoorden op vragen over verwerkte inhouden.
4.7 De leerlingen kunnen voor het realiseren van bovenstaande eindtermen bovendien:
° hun teksten verzorgen rekening houdende met handschrift en lay-out
° spellingsafspraken en -regels toepassen in verband met het schrijven van
* woorden met vast woordbeeld:
. klankzuivere woorden
. hoogfrequente niet-klankzuivere woorden
* woorden met veranderlijk woordbeeld (regelwoorden):
. werkwoorden
. klinker in open/gesloten lettergreep
. verdubbeling medeklinker
. niet-klankzuivere eindletter
. hoofdletters
. interpunctietekens . , ? ! :
Klankzuivere éénlettergrepige woorden correct schrijven:
· mk-woorden;
· km-woorden;
· mkm-woorden;
· lidwoorden.
Klankzuivere meerlettergrepige woorden correct schrijven.
Leestekens op zinsniveau gebruiken en erover reflecteren:
· punt;
· vraagteken;
· uitroepteken.
Begrippen gebruiken die horen bij de schooltaal van het schriftonderwijs:
· duim, hand, hoofd …;
· onder, boven, midden …;
· rechtdoor, naar boven …;
· rond, gebogen, rechte lijn, lussen, schuin …
Basisschrijfpatronen met materialen overtrekken.
Basisschrijfpatronen met de ogen en het lichaam volgen.
Schrijfpatronen met elkaar verbinden.
Een goede schrijfhouding aannemen: een goede rughouding, voldoende afstand tussen ogen en schrijfhand en een correcte pengreep.
Van links naar rechts schrijven.
Hun blad in de voor hen juiste richting leggen.
Bij het schrijven aan de computer een gezonde lichaamshouding aannemen.
Zelfstandig en uit het hoofd alle regelmatig voorkomende schrijfletters reproduceren.
De nodige verbindingen tussen schrijfletters vormen.
Tussen de woorden voldoende afstand laten.
Onderdelen van een gedrukte tekst omzetten in handschrift.
Een tekst schrijven met behulp van schrijflijnen.
4.8 De leerlingen ontwikkelen bij het realiseren van de eindtermen voor spreken, luisteren, lezen en schrijven de volgende attitudes:
- luister-, spreek-, lees- en schrijfbereidheid;
- plezier in luisteren, spreken, lezen en schrijven;
- bereidheid tot nadenken over het eigen luister-, spreek-, lees- en schrijfgedrag;
- bereidheid tot het naleven van luister-, spreek-, lees-, en schrijfconventies;
- weerbaarheid.
Bereid zijn om te luisteren en te spreken en zich in te leven in de boodschap.
Plezier beleven aan luisteren en spreken.
Bereid zijn na te denken en te reflecteren over het eigen luister- en spreekgedrag.
Bereid zijn om spontaan te spreken.
Bereid zijn de luister- en spreekconventies na te leven.
Zich voldoende kritisch en weerbaar opstellen bij het luisteren en spreken met leeftijdsgenoten.
Bereid zijn om te lezen en te schrijven.
Plezier beleven aan lezen en schrijven.
Bereid zijn hun waardering uit te spreken over schriftelijke producten.
Bereid zijn na te denken en te reflecteren op het eigen lees- en schrijfgedrag en hun handelen aan te passen.
Bereid zijn om lees- en schrijfconventies na te leven.
5. STRATEGIEEN
5.1 De leerlingen kunnen bij de eindtermen luisteren, lezen, spreken en schrijven de volgende strategieën inzetten: zich oriënteren op aspecten van de l
schrijftaak: doel, teksttype en eigen kennis, en voor spreken en schrijven ook op de luisteraar of lezer
Op basis van op hun leeftijd afgestemde gesproken verhalen:
· de essentie van het verhaal begrijpen;
· de verhaallijn volgen en begrijpen;
· de verhaallijn vrij letterlijk reconstrueren;
· de hoofdpersoon bepalen;
· de bedoeling, het plan en de handelingen van de hoofdpersoon bepalen;
· persoonlijke gevoelens en meningen over het verhaal weergeven;
· werkelijkheid en fantasie onderscheiden;
· verhaalgegevens op juistheid beoordelen.
· de essentie van het verhaal begrijpen;
· de verhaallijn volgen en begrijpen;
· de verhaallijn vrij letterlijk reconstrueren;
· de hoofdpersoon bepalen;
· de bedoeling, het plan en de handelingen van de hoofdpersoon bepalen;
· persoonlijke gevoelens en meningen over het verhaal weergeven;
· werkelijkheid en fantasie onderscheiden;
· verhaalgegevens op juistheid beoordelen.
Volgende luisterstrategieën hanteren onder aansturing van de leraar:
Voor het luisteren:
· het luisterdoel bepalen;
· hun voorkennis inschakelen;
· voorspellingen doen over de tekst aan de hand van de titel.
Tijdens het luisteren:
· zich vragen stellen over de tekst: wie-, wat- en waaromvragen;
· woordbetekenisstrategieën inzetten.
Na het luisteren:
· de tekst samenvatten (hoofdgedachte, belangrijke gebeurtenissen);
· conclusies trekken.
Volgende spreekstrategieën hanteren onder aansturing van de leraar:
Voor het spreken:
· het spreekdoel bepalen;
· het publiek bepalen;
· woorden en ideeën over de inhoud van de spreektaak verzamelen.
Tijdens het spreken:
· hun gedachten onder woorden brengen in de vorm van woorden, zinnen en teksten.
Na het spreken:
· reflecteren op product en proces aan de hand van vastgelegde criteria.
Aan de hand van de omslag van het boek de inhoud van het boek al enigszins voorspellen.
Op basis van op hun leeftijd afgestemde narratieve en artistiek-literaire teksten:
· de hoofdpersoon bepalen;
· de essentie van de tekst begrijpen;
· de verhaallijn volgen en begrijpen;
· de verhaallijn vrij letterlijk reconstrueren;
· de bedoeling, het plan en de handelingen van de hoofdpersoon bepalen;
· persoonlijke gevoelens en meningen over de tekst weergeven;
· werkelijkheid en fantasie onderscheiden;
· waarneembare gegevens op juistheid beoordelen.
De informatie selecteren in voor hen bestemde argumentatieve teksten:
· de essentie begrijpen;
· de boodschap vrij letterlijk reconstrueren.
In voor hen bestemde informatieve teksten:
· de letterlijk weergegeven informatie herkennen;
· de hoofdgedachte herkennen;
· hoofd- en bijzaken onderscheiden;
· de gedachtegang ontdekken.
5.2 De leerlingen kunnen bij de eindtermen luisteren, lezen, spreken en schrijven de volgende strategieën inzetten: hun manier van luisteren, lezen, spre
op het luister-, lees-, spreek- en schrijfdoel, en voor spreken en schrijven ook op de luisteraar of lezer
Op basis van op hun leeftijd afgestemde gesproken verhalen:
Volgende luisterstrategieën hanteren onder aansturing van de leraar:
Voor het luisteren:
· het luisterdoel bepalen;
· hun voorkennis inschakelen;
· voorspellingen doen over de tekst aan de hand van de titel.
Tijdens het luisteren:
· zich vragen stellen over de tekst: wie-, wat- en waaromvragen;
· woordbetekenisstrategieën inzetten.
Na het luisteren:
· de tekst samenvatten (hoofdgedachte, belangrijke gebeurtenissen);
· conclusies trekken.
Volgende spreekstrategieën hanteren onder aansturing van de leraar:
Voor het spreken:
· het spreekdoel bepalen;
· het publiek bepalen;
· woorden en ideeën over de inhoud van de spreektaak verzamelen.
Tijdens het spreken:
· hun gedachten onder woorden brengen in de vorm van woorden, zinnen en teksten.
Na het spreken:
· reflecteren op product en proces aan de hand van vastgelegde criteria.
Op basis van op hun leeftijd afgestemde narratieve en artistiek-literaire teksten:
· de hoofdpersoon bepalen;
· de essentie van de tekst begrijpen;
· de verhaallijn volgen en begrijpen;
· de verhaallijn vrij letterlijk reconstrueren;
· de bedoeling, het plan en de handelingen van de hoofdpersoon bepalen;
· persoonlijke gevoelens en meningen over de tekst weergeven;
· werkelijkheid en fantasie onderscheiden;
· waarneembare gegevens op juistheid beoordelen.
De informatie selecteren in voor hen bestemde argumentatieve teksten:
· de essentie begrijpen;
· de boodschap vrij letterlijk reconstrueren.
In voor hen bestemde informatieve teksten:
· de letterlijk weergegeven informatie herkennen;
· de hoofdgedachte herkennen;
· hoofd- en bijzaken onderscheiden;
· de gedachtegang ontdekken.
5.3 De leerlingen kunnen bij de eindtermen luisteren, lezen, spreken en schrijven de volgende strategieën inzetten: tijdens het luisteren, lezen, spreken
behouden voor het bereiken van het doel
Op basis van op hun leeftijd afgestemde gesproken verhalen:
· de essentie van het verhaal begrijpen;
· de verhaallijn volgen en begrijpen;
· de verhaallijn vrij letterlijk reconstrueren;
· de hoofdpersoon bepalen;
· de bedoeling, het plan en de handelingen van de hoofdpersoon bepalen;
· persoonlijke gevoelens en meningen over het verhaal weergeven;
· werkelijkheid en fantasie onderscheiden;
· verhaalgegevens op juistheid beoordelen.
Volgende luisterstrategieën hanteren onder aansturing van de leraar:
Voor het luisteren:
· het luisterdoel bepalen;
· hun voorkennis inschakelen;
· voorspellingen doen over de tekst aan de hand van de titel.
Tijdens het luisteren:
· zich vragen stellen over de tekst: wie-, wat- en waaromvragen;
· woordbetekenisstrategieën inzetten.
Na het luisteren:
· de tekst samenvatten (hoofdgedachte, belangrijke gebeurtenissen);
· conclusies trekken.
Volgende spreekstrategieën hanteren onder aansturing van de leraar:
Voor het spreken:
· het spreekdoel bepalen;
· het publiek bepalen;
· woorden en ideeën over de inhoud van de spreektaak verzamelen.
Tijdens het spreken:
· hun gedachten onder woorden brengen in de vorm van woorden, zinnen en teksten.
Na het spreken:
· reflecteren op product en proces aan de hand van vastgelegde criteria.
Op basis van op hun leeftijd afgestemde narratieve en artistiek-literaire teksten:
· de hoofdpersoon bepalen;
· de essentie van de tekst begrijpen;
· de verhaallijn volgen en begrijpen;
· de verhaallijn vrij letterlijk reconstrueren;
· de bedoeling, het plan en de handelingen van de hoofdpersoon bepalen;
· persoonlijke gevoelens en meningen over de tekst weergeven;
· werkelijkheid en fantasie onderscheiden;
· waarneembare gegevens op juistheid beoordelen.
De informatie selecteren in voor hen bestemde argumentatieve teksten:
· de essentie begrijpen;
· de boodschap vrij letterlijk reconstrueren.
In voor hen bestemde informatieve teksten:
· de letterlijk weergegeven informatie herkennen;
· de hoofdgedachte herkennen;
· hoofd- en bijzaken onderscheiden;
· de gedachtegang ontdekken.
5.4 De leerlingen kunnen bij de eindtermen luisteren, lezen, spreken en schrijven de volgende strategieën inzetten: het resultaat beoordelen in het licht
spreek- en schrijfdoel
Op basis van op hun leeftijd afgestemde gesproken verhalen:
· de essentie van het verhaal begrijpen;
· de verhaallijn volgen en begrijpen;
· de verhaallijn vrij letterlijk reconstrueren;
· de hoofdpersoon bepalen;
· de bedoeling, het plan en de handelingen van de hoofdpersoon bepalen;
· persoonlijke gevoelens en meningen over het verhaal weergeven;
· werkelijkheid en fantasie onderscheiden;
· verhaalgegevens op juistheid beoordelen.
Volgende luisterstrategieën hanteren onder aansturing van de leraar:
Voor het luisteren:
· het luisterdoel bepalen;
· hun voorkennis inschakelen;
· voorspellingen doen over de tekst aan de hand van de titel.
Tijdens het luisteren:
· zich vragen stellen over de tekst: wie-, wat- en waaromvragen;
· woordbetekenisstrategieën inzetten.
Na het luisteren:
· de tekst samenvatten (hoofdgedachte, belangrijke gebeurtenissen);
· conclusies trekken.
Volgende spreekstrategieën hanteren onder aansturing van de leraar:
Voor het spreken:
· het spreekdoel bepalen;
· het publiek bepalen;
· woorden en ideeën over de inhoud van de spreektaak verzamelen.
Tijdens het spreken:
· hun gedachten onder woorden brengen in de vorm van woorden, zinnen en teksten.
Na het spreken:
· reflecteren op product en proces aan de hand van vastgelegde criteria.
Op basis van op hun leeftijd afgestemde narratieve en artistiek-literaire teksten:
· de hoofdpersoon bepalen;
· de essentie van de tekst begrijpen;
· de verhaallijn volgen en begrijpen;
· de verhaallijn vrij letterlijk reconstrueren;
· de bedoeling, het plan en de handelingen van de hoofdpersoon bepalen;
· persoonlijke gevoelens en meningen over de tekst weergeven;
· werkelijkheid en fantasie onderscheiden;
· waarneembare gegevens op juistheid beoordelen.
De informatie selecteren in voor hen bestemde argumentatieve teksten:
· de essentie begrijpen;
· de boodschap vrij letterlijk reconstrueren.
In voor hen bestemde informatieve teksten:
· de letterlijk weergegeven informatie herkennen;
· de hoofdgedachte herkennen;
· hoofd- en bijzaken onderscheiden;
· de gedachtegang ontdekken.
6. TAALBESCHOUWING
TB Overkoepelende attitudes
6.1 De leerlingen zijn bereid om op hun niveau:
- bewust te reflecteren op taalgebruik en taalsysteem.
- van de verworven inzichten gebruik te maken in hun talig handelen
Bereid zijn na te denken en te reflecteren over het eigen luister- en spreekgedrag.
Bereid zijn na te denken en te reflecteren op het eigen lees- en schrijfgedrag en hun handelen aan te passen.
6.2 Bij het reflecteren op taalgebruik en taalsysteem tonen de leerlingen interesse in en respect voor de persoon van de ander, en voor de eigen en ande
TB Taalgebruik
6.3 Met het oog op doeltreffende communicatie kunnen de leerlingen in voor hen relevante en concrete taalgebruikssituaties en op hun niveau bij de ein
reflecteren op de belangrijkste factoren van een communicatiesituatie: zender, ontvanger, boodschap, bedoeling, situatie.
In concrete luistersituaties reflecteren op de factoren van het communicatieproces:
In concrete spreeksituaties reflecteren op de factoren van het communicatieproces:
· wie de zender en/of ontvanger is.
Reageren op radio- of tv-programma’s, actualiteit, boeken of eigen werk.
In concrete leessituaties reflecteren op de factoren van het communicatieproces:
· wie de zender en/of de ontvanger is.
Aangeven dat er verschillende soorten teksten kunnen worden geschreven.
In concrete schrijfsituaties reflecteren op de factoren van het communicatieproces:
· wie de ontvanger is;
· wat de bedoeling van de boodschap is.
6.4 Met het oog op doeltreffende communicatie kunnen de leerlingen in voor hen relevante en concrete taalgebruikssituaties op hun niveau reflecteren
- het gebruik van standaardtaal, regionale en sociale taalvariëteiten;
- het gebruik van in hun omgeving voorkomende talen;
- normen, houdingen, vooroordelen en rolgedrag via taal;
- taalgedragsconventies;
- de gevolgen van hun taalgedrag voor anderen en henzelf;
- talige aspecten van cultuuruitingen in hun omgeving.
Reflecteren op de functie van en de onderlinge relatie tussen lichaamstaal, gebarentaal, beeldtaal en gesproken taal.
Reflecteren op de standaardtaal Nederlands en andere taalvariëteiten.
Vreemde talen en Nederlands onderscheiden en erover reflecteren.
Correct spreken door juist woordgebruik, juiste woordvorming en juiste zinsopbouw.
Verstaanbaar, vlot en begrijpelijk spreken.
Spreken met verzorgde intonatie.
Reflecteren op de functie en de onderlinge relatie tussen gesproken taal, beeldtaal en geschreven taal.
TB Taalsysteem
6.5 Met het oog op doeltreffende communicatie kunnen de leerlingen in voor hen relevante en concrete taalgebruikssituaties en op hun niveau bij de ein
reflecteren op een aantal aspecten van het taalsysteem met betrekking tot:
- klanken, woorden, zinnen, teksten;
- spellingvormen;
- betekenissen.
Klankgroepen verbinden tot woorden.
Voor hen belangrijke woorden als globale eenheden lezen (bv. de eigen naam).
Woorden in klankgroepen verdelen.
Samengestelde woorden in afzonderlijke delen verdelen.
Verschillende klanken van elkaar onderscheiden.
Klanken in woorden onderscheiden.
Klanken in woorden in de juiste volgorde onderscheiden.
Afzonderlijke klanken tot een woord samenvoegen.
Aangeven dat woorden zijn opgebouwd uit klanken.
Aangeven dat letters corresponderen met klanken.
Aangeven dat dezelfde lettertekens verschillende verschijningsvormen hebben.
Reflecteren op de plaats van klanken in woorden:
· begin-, midden- en eindklank.
Alle letters behalve c ,x, q en y fonetisch verklanken.
Tweetekenklinkers fonetisch verklanken:
· ei, ie, ui, ij, oe, au, ou en eu.
Klankzuiver éénlettergrepige woorden verklanken:
· mk-woorden;
· km-woorden;
· mkm-woorden;
· lidwoorden.
Lidwoorden correct verklanken.
Klankzuivere meerlettergrepige woorden verklanken.
Reflecteren op leestekens op zinsniveau en het leesgedrag erop afstemmen:
· punt;
· vraagteken;
· uitroepteken.
In concrete leessituaties reflecteren over:
· klanken;
· lettertekens en -clusters;
· klankgroepen;
· woorden.
In concrete leessituaties reflecteren op:
· verschillen tussen geschreven (schrijfletters) en gedrukte (drukletters) tekens;
· hoofdletters en kleine letters.
Woorden met eenvoudige medeklinkerclusters vooraan en/of achteraan verklanken.
In concrete leessituaties reflecteren op de lengte van woorden (bv. reus versus kabouter).
In concrete leessituaties reflecteren op de taalverrijkende functie van bijvoeglijke naamwoorden.
Klankzuivere éénlettergrepige woorden correct schrijven:
· mk-woorden;
· km-woorden;
· mkm-woorden;
· lidwoorden.
Woorden die ze nog niet eerder hebben gezien schrijven door middel van foneem- grafeemkoppeling en erover reflecteren.
Klankzuivere meerlettergrepige woorden correct schrijven.
Leestekens op zinsniveau gebruiken en erover reflecteren:
· punt;
· vraagteken;
· uitroepteken.
Aangeven dat er verschillende soorten teksten kunnen worden geschreven.
TB Strategieën
6.6 De leerlingen kunnen op hun niveau reflecteren op de door hen gebruikte luister-, spreek-, lees- en schrijfstrategieën, en daarbij de attitudes, kennis
eindtermen Nederlands inzetten.
TB Begrippen en termen
6.7 De leerlingen kunnen bij alle eindtermen Nederlands de bijbehorende taalbeschouwelijke begrippen en termen gebruiken
De taalbeschouwelijke termen en begrippen punt, vraagteken en uitroepteken in de juiste leescontext gebruiken.
Reflecteren op de standaardtaal Nederlands en andere taalvariëteiten.
· wie de zender en/of ontvanger is.
In concrete spreeksituaties reflecteren op de factoren van het communicatieproces:
· wie de zender en/of ontvanger is.
Het begrip rijm in de juiste leescontext gebruiken.
7. (INTER)CULTURELE GERICHTHEID
De leerlingen tonen bij de eindtermen Nederlands een (inter)culturele gerichtheid. Dit houdt in dat ze:
- verschillende cultuuruitingen met een talige component in hun omgeving exploreren en er betekenis aan geven;
- hun gedachten, belevingen en emoties bij ervaringen met de eigen culturele leefwereld in vergelijking met die van anderen verwoorden;
- uitgaande van het eigen referentiekader enige kennis verwerven over de diversiteit in het culturele erfgoed met een talige component en er waardering
Bereid zijn om in communicatie met anderen respect en waardering op te brengen.
Reflecteren op de standaardtaal Nederlands en andere taalvariëteiten.
Vreemde talen en Nederlands onderscheiden en erover reflecteren.
Spontaan vertellen over zichzelf en hun leefwereld, hun interesses en intenties, de eigen taal en cultuur, zowel in het hier en nu, als buiten het hier en n
ondersteuningsteam Pixel - Focusgroep Leren, differentiëren en communiceren
LPD
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN 1.1.2.34
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN 1.1.2.27
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN 1.1.1.6
1. LUISTEREN 1.1.2.27
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN 1.1.2.33
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN 1.1.2.42
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN 1.1.2.28
1. LUISTEREN 1.1.2.35
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN 1.1.2.33
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN 1.1.2.22
1.1.2.23
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN 1.1.2.35
1. LUISTEREN 1.1.2.35
1. LUISTEREN 1.1.2.35
1. LUISTEREN 1.1.2.35
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN 1.1.2.27
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN 1.1.2.33
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN 1.1.2.42
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN 1.1.4.1
1. LUISTEREN
1. LUISTEREN 1.1.4.2
1. LUISTEREN 1.1.4.8
1. LUISTEREN 1.1.4.3
1. LUISTEREN 1.1.4.4
1. LUISTEREN
2. SPREKEN
2. SPREKEN
2. SPREKEN 1.1.3.38
2. SPREKEN
2. SPREKEN 1.1.3.19
2. SPREKEN 1.1.3.20
2. SPREKEN 1.1.3.21
2. SPREKEN
2. SPREKEN 1.1.3.39
2. SPREKEN 1.1.3.50
2. SPREKEN
2. SPREKEN 1.1.3.61
2. SPREKEN
2. SPREKEN
2. SPREKEN
2. SPREKEN 1.1.3.56
2. SPREKEN 1.1.3.57
2. SPREKEN
2. SPREKEN 1.1.3.51
2. SPREKEN
2. SPREKEN
2. SPREKEN
2. SPREKEN
2. SPREKEN
2. SPREKEN
2. SPREKEN
2. SPREKEN 1.1.3.50
2. SPREKEN
2. SPREKEN 1.1.3.61
2. SPREKEN
2. SPREKEN
2. SPREKEN
2. SPREKEN 1.1.3.20
2. SPREKEN 1.1.3.21
2. SPREKEN
2. SPREKEN 1.1.3.26
2. SPREKEN
2. SPREKEN 1.1.4.2
2. SPREKEN 1.1.4.8
2. SPREKEN 1.1.4.3
2. SPREKEN 1.1.4.4
2. SPREKEN
2. SPREKEN 1.1.4.1
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN 1.2.2.47
3. LEZEN 1.2.2.48
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN 1.2.2.56
3. LEZEN 1.2.2.57
3. LEZEN 1.2.2.58
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN 1.2.2.59
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN 1.2.2.60
3. LEZEN 1.2.2.61
3. LEZEN 1.2.2.62
3. LEZEN 1.2.2.63
3. LEZEN 1.2.2.64
3. LEZEN 1.2.2.65
3. LEZEN 1.2.2.66
3. LEZEN 1.2.2.67
3. LEZEN
3. LEZEN 1.2.2.47
3. LEZEN 1.2.2.48
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN 1.2.2.56
3. LEZEN 1.2.2.57
3. LEZEN 1.2.2.58
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN 1.2.2.59
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN 1.2.2.60
3. LEZEN 1.2.2.61
3. LEZEN 1.2.2.62
3. LEZEN 1.2.2.63
3. LEZEN 1.2.2.64
3. LEZEN 1.2.2.65
3. LEZEN 1.2.2.66
3. LEZEN 1.2.2.67
3. LEZEN
3. LEZEN 1.2.2.47
3. LEZEN 1.2.2.48
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN 1.2.2.56
3. LEZEN 1.2.2.57
3. LEZEN 1.2.2.58
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN 1.2.2.59
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN 1.2.2.60
3. LEZEN 1.2.2.61
3. LEZEN 1.2.2.62
3. LEZEN 1.2.2.63
3. LEZEN 1.2.2.64
3. LEZEN 1.2.2.65
3. LEZEN 1.2.2.66
3. LEZEN 1.2.2.67
3. LEZEN 1.2.2.103
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN 1.2.2.111
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN 1.2.2.47
3. LEZEN 1.2.2.48
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN 1.2.2.56
3. LEZEN 1.2.2.57
3. LEZEN 1.2.2.58
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN 1.2.2.59
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN 1.2.2.60
3. LEZEN 1.2.2.61
3. LEZEN 1.2.2.62
3. LEZEN 1.2.2.63
3. LEZEN 1.2.2.64
3. LEZEN 1.2.2.65
3. LEZEN 1.2.2.66
3. LEZEN 1.2.2.67
3. LEZEN 1.2.2.111
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN 1.2.2.47
3. LEZEN 1.2.2.48
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN 1.2.2.56
3. LEZEN 1.2.2.57
3. LEZEN 1.2.2.58
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN 1.2.2.59
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN 1.2.2.60
3. LEZEN 1.2.2.61
3. LEZEN 1.2.2.62
3. LEZEN 1.2.2.63
3. LEZEN 1.2.2.64
3. LEZEN 1.2.2.65
3. LEZEN 1.2.2.66
3. LEZEN 1.2.2.67
3. LEZEN 1.2.2.6
3. LEZEN 1.2.2.103
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN 1.2.2.47
3. LEZEN 1.2.2.48
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN 1.2.2.56
3. LEZEN 1.2.2.57
3. LEZEN 1.2.2.58
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN 1.2.2.59
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN 1.2.2.60
3. LEZEN 1.2.2.61
3. LEZEN 1.2.2.62
3. LEZEN 1.2.2.63
3. LEZEN 1.2.2.64
3. LEZEN 1.2.2.65
3. LEZEN 1.2.2.66
3. LEZEN 1.2.2.67
3. LEZEN 1.2.2.111
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN 1.2.2.125
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN 1.2.2.47
3. LEZEN 1.2.2.48
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN 1.2.2.56
3. LEZEN 1.2.2.125
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN 1.2.2.57
3. LEZEN 1.2.2.58
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN 1.2.2.59
3. LEZEN
3. LEZEN
3. LEZEN 1.2.2.60
3. LEZEN 1.2.2.61
3. LEZEN 1.2.2.62
3. LEZEN 1.2.2.63
3. LEZEN 1.2.2.64
3. LEZEN 1.2.2.65
3. LEZEN 1.2.2.66
3. LEZEN 1.2.2.67
4. SCHRIJVEN
4. SCHRIJVEN
4. SCHRIJVEN 1.2.3.105
4. SCHRIJVEN 1.2.3.110
4. SCHRIJVEN 1.2.3.111
4. SCHRIJVEN 1.2.3.115
4. SCHRIJVEN
4. SCHRIJVEN 1.2.3.106
4. SCHRIJVEN 1.2.3.116
4. SCHRIJVEN 1.2.3.130
4. SCHRIJVEN
4. SCHRIJVEN
4. SCHRIJVEN
4. SCHRIJVEN 1.2.3.117
4. SCHRIJVEN
4. SCHRIJVEN 1.2.3.118
4. SCHRIJVEN 1.2.3.119
4. SCHRIJVEN
4. SCHRIJVEN
4. SCHRIJVEN
4. SCHRIJVEN
4. SCHRIJVEN
4. SCHRIJVEN
4. SCHRIJVEN
4. SCHRIJVEN
4. SCHRIJVEN
4. SCHRIJVEN
4. SCHRIJVEN
4. SCHRIJVEN
4. SCHRIJVEN
4. SCHRIJVEN 1.2.3.26
4. SCHRIJVEN 1.2.3.30
4. SCHRIJVEN 1.2.3.38
4. SCHRIJVEN 1.2.3.39
4. SCHRIJVEN 1.2.3.40
4. SCHRIJVEN 1.2.3.41
4. SCHRIJVEN 1.2.3.48
4. SCHRIJVEN 1.2.3.65
4. SCHRIJVEN 1.2.3.65
4. SCHRIJVEN 1.2.3.65
4. SCHRIJVEN 1.2.3.76
4. SCHRIJVEN 1.2.3.77
4. SCHRIJVEN 1.2.3.78
4. SCHRIJVEN
4. SCHRIJVEN
4. SCHRIJVEN
4. SCHRIJVEN
4. SCHRIJVEN
4. SCHRIJVEN
4. SCHRIJVEN 1.1.1.7
4. SCHRIJVEN 1.1.1.8
4. SCHRIJVEN 1.1.1.9
4. SCHRIJVEN 1.2.1.4
4. SCHRIJVEN 1.2.1.5
4. SCHRIJVEN 1.2.1.6
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN 1.1.2.35
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN 1.1.2.27
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN 1.1.2.47
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN 1.1.3.67
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN 1.2.2.6
5. STRATEGIEEN 1.2.2.103
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN 1.2.2.125
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN 1.2.2.111
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN 1.2.2.130
5. STRATEGIEEN 1.2.2.154
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN 1.2.3.135
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN 1.2.2.103
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN 1.2.2.125
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN 1.2.2.130
5. STRATEGIEEN 1.1.2.35
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN 1.1.2.27
5. STRATEGIEEN 1.1.2.47
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN 1.1.3.67
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN 1.2.2.154
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN 1.2.3.135
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN 1.2.2.103
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN 1.2.2.125
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN 1.2.2.130
5. STRATEGIEEN 1.1.2.35
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN 1.1.2.27
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN 1.1.2.47
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN 1.1.3.67
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN 1.2.2.154
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN 1.2.3.135
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN 1.1.2.35
5. STRATEGIEEN 1.2.2.103
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN 1.2.2.125
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN 1.2.2.111
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN 1.1.2.27
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN 1.1.2.47
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN 1.1.3.67
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN 1.2.2.130
5. STRATEGIEEN 1.2.2.154
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN 1.2.3.135
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
5. STRATEGIEEN
TB Overkoepelende attitudes
TB Overkoepelende attitudes
TB Overkoepelende attitudes
TB Overkoepelende attitudes
TB Overkoepelende attitudes 1.2.1.5
TB Overkoepelende attitudes
TBTaalgebruik
TBTaalgebruik
TBTaalgebruik 1.1.2.12
TBTaalgebruik 1.1.3.9
TBTaalgebruik
TBTaalgebruik 1.1.4.8
TBTaalgebruik 1.2.2.81
TBTaalgebruik
TBTaalgebruik 1.2.3.89
TBTaalgebruik 1.2.3.90
TBTaalgebruik
TBTaalgebruik
TBTaalgebruik
TBTaalgebruik
TBTaalgebruik
TBTaalgebruik
TBTaalgebruik
TBTaalgebruik
TBTaalgebruik
TBTaalgebruik 1.1.2.9
TBTaalgebruik 1.1.2.10
TBTaalgebruik 1.1.2.11
TBTaalgebruik 1.1.3.1
TBTaalgebruik 1.1.3.2
TBTaalgebruik 1.1.3.3
TBTaalgebruik 1.2.2.80
TB Taalsysteem
TB Taalsysteem
TB Taalsysteem
TB Taalsysteem
TB Taalsysteem
TB Taalsysteem 1.2.2.57
TB Taalsysteem 1.2.2.58
TB Taalsysteem
TB Taalsysteem
TB Taalsysteem
TB Taalsysteem
TB Taalsysteem
TB Taalsysteem
TB Taalsysteem
TB Taalsysteem 1.2.2.59
TB Taalsysteem
TB Taalsysteem
TB Taalsysteem 1.2.2.60
TB Taalsysteem 1.2.2.61
TB Taalsysteem 1.2.2.63
TB Taalsysteem 1.2.2.64
TB Taalsysteem 1.2.2.67
TB Taalsysteem 1.2.2.82
TB Taalsysteem
TB Taalsysteem
TB Taalsysteem
TB Taalsysteem 1.2.2.130
TB Taalsysteem 1.2.2.48
TB Taalsysteem
TB Taalsysteem
TB Taalsysteem
TB Taalsysteem 1.2.2.53
TB Taalsysteem
TB Taalsysteem
TB Taalsysteem
TB Taalsysteem
TB Taalsysteem 1.2.2.55
TB Taalsysteem
TB Taalsysteem
TB Taalsysteem 1.2.2.56
TB Taalsysteem 1.2.2.128
TB Taalsysteem 1.2.2.129
TB Taalsysteem 1.2.3.11
TB Taalsysteem 1.2.3.89
TB Taalsysteem 1.2.3.38
TB Taalsysteem 1.2.3.39
TB Taalsysteem 1.2.3.40
TB Taalsysteem 1.2.3.41
TB Taalsysteem 1.2.3.48
TB Taalsysteem 1.2.3.65
TB Taalsysteem
TB Taalsysteem
TB Strategieën
TB Strategieën
TB Begrippen en termen
TB Begrippen en termen
TB Begrippen en termen 1.2.2.49
TB Begrippen en termen 1.2.2.62
TB Begrippen en termen 1.2.2.65
TB Begrippen en termen 1.2.2.66
TB Begrippen en termen 1.2.2.82
TB Begrippen en termen
TB Begrippen en termen
TB Begrippen en termen
TB Begrippen en termen 1.2.3.38
TB Begrippen en termen 1.2.3.41
TB Begrippen en termen 1.1.2.10
TB Begrippen en termen 1.1.2.12
TB Begrippen en termen 1.1.3.9
TB Begrippen en termen
TB Begrippen en termen 1.2.2.54
7. (INTER)CULTURELE GERICHTHEID
7. (INTER)CULTURELE GERICHTHEID
7. (INTER)CULTURELE GERICHTHEID
7. (INTER)CULTURELE GERICHTHEID
7. (INTER)CULTURELE GERICHTHEID
7. (INTER)CULTURELE GERICHTHEID1.1.1.6
7. (INTER)CULTURELE GERICHTHEID1.1.2.10
7. (INTER)CULTURELE GERICHTHEID1.1.2.11
7. (INTER)CULTURELE GERICHTHEID1.1.3.38
cusgroep Leren, differentiëren en communiceren
1. LUISTEREN
1.1 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = beschrijven) de informatie achterhalen in een voor hen bestemde mededeling met betrekking tot het sc
klasgebeuren.
Informatieve mededelingen begrijpen in verband met het brede schoolgebeuren.
1.2 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = beschrijven) de informatie achterhalen in een voor hen bestemde informatieve radio-uitzending.
Op basis van op hun leeftijd afgestemde gesproken verhalen:
· de essentie van het verhaal begrijpen;
· de verhaallijn volgen en begrijpen;
Bereid zijn om in communicatie met anderen respect en waardering op te brengen.
· de verhaallijn vrij letterlijk reconstrueren;
· de hoofdpersoon bepalen;
· de bedoeling, het plan en de handelingen van de hoofdpersoon bepalen;
· persoonlijke gevoelens en meningen over het verhaal weergeven;
· werkelijkheid en fantasie onderscheiden;
· verhaalgegevens op juistheid beoordelen.
Op basis van voor hen bestemde informatieve boodschappen uit (multi)mediale bronnen:
· de essentie van de boodschap begrijpen;
· de informatie vrij letterlijk reconstrueren;
· persoonlijke meningen over de informatie formuleren.
· de essentie van de boodschap begrijpen;
· de informatie vrij letterlijk reconstrueren;
· persoonlijke meningen over de informatie formuleren.
Op basis van voor hen bestemde beluisterde reclameboodschappen:
· de essentie begrijpen;
· de boodschap vrij letterlijk reconstrueren.
1.3 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = beschrijven) de informatie achterhalen in een uiteenzetting of instructie van een medeleerling, bestemd
leerkracht.
Eenvoudige vragen begrijpen in verband met narratieve en artistiek-literaire teksten.
Op basis van een uiteenzetting van de leraar of medeleerlingen:
· de hoofdgedachte van de uiteenzetting herkennen;
· hoofd- en bijzaken onderscheiden;
· de gedachtegang ontdekken.
1.4 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = beschrijven) de informatie achterhalen in een telefoongesprek.
Op basis van voor hen bestemde informatieve boodschappen uit (multi)mediale bronnen:
· de essentie van de boodschap begrijpen;
· de informatie vrij letterlijk reconstrueren;
· persoonlijke meningen over de informatie formuleren.
· de essentie van de boodschap begrijpen;
· de informatie vrij letterlijk reconstrueren;
· persoonlijke meningen over de informatie formuleren.
1.5 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = structureren) de informatie op een persoonlijke en overzichtelijke wijze ordenen bij een uiteenzetting o
de leerkracht.
Voor hen bestemde instructies waarbij hen gevraagd wordt mondeling te handelen, begrijpen en uitvoeren.
Eenvoudige instructies bij opdrachten die opgebouwd zijn uit ten hoogste twee duidelijk onderscheiden stappen, begrijpen en uitvoeren.
Op basis van een uiteenzetting van de leraar of medeleerlingen:
· de hoofdgedachte van de uiteenzetting herkennen;
· hoofd- en bijzaken onderscheiden;
· de gedachtegang ontdekken.
1.6 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = structureren) de informatie op een persoonlijke en overzichtelijke wijze ordenen bij een voor hen beste
voor een buitenschoolse situatie.
1.7 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = structureren) de informatie op een persoonlijke en overzichtelijke wijze ordenen bij een voor hen beste
informatieve tv.-uitzending.
Op basis van op hun leeftijd afgestemde gesproken verhalen:
· de essentie van het verhaal begrijpen;
· de verhaallijn volgen en begrijpen;
· de verhaallijn vrij letterlijk reconstrueren;
· de hoofdpersoon bepalen;
· de bedoeling, het plan en de handelingen van de hoofdpersoon bepalen;
· persoonlijke gevoelens en meningen over het verhaal weergeven;
· werkelijkheid en fantasie onderscheiden;
· verhaalgegevens op juistheid beoordelen.
Op basis van voor hen bestemde informatieve boodschappen uit (multi)mediale bronnen:
· de essentie van de boodschap begrijpen;
· de informatie vrij letterlijk reconstrueren;
· persoonlijke meningen over de informatie formuleren.
· de essentie van de boodschap begrijpen;
· de informatie vrij letterlijk reconstrueren;
· persoonlijke meningen over de informatie formuleren.
Op basis van voor hen bestemde beluisterde reclameboodschappen:
· de essentie begrijpen;
· de boodschap vrij letterlijk reconstrueren.
1.8 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = beoordelen) op basis van, hetzij de eigen mening, hetzij informatie uit andere bronnen, de informatie b
voorkomt in: een discussie met bekende leeftijdgenoten.
Onderhandelende gesprekken voeren om een taak gezamenlijk aan te pakken of een oplossing te vinden voor een probleem.
1.9 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = beoordelen) op basis van, hetzij de eigen mening, hetzij informatie uit andere bronnen, de informatie b
voorkomt in: een gesprek met bekende leeftijdgenoten.
De eigen mening verwoorden in een kleine kring en hun standpunt verduidelijken.
Reageren op radio- of tv-programma’s, actualiteit, boeken of eigen werk.
De eigen mening verwoorden in een grote kring en hun standpunt verduidelijken aan de hand van voorbeelden.
De mening van een ander erkennen en erop reageren.
1.10 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = beoordelen) op basis van, hetzij de eigen mening, hetzij informatie uit andere bronnen, de informatie
voorkomt in: een door leeftijdgenoten geformuleerde oproep.
2. SPREKEN
2.1 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = beschrijven) het gepaste taalregister hanteren als ze: aan leeftijdgenoten over zichzelf informatie versch
Spontaan vertellen over zichzelf en hun leefwereld, hun interesses en intenties, de eigen taal en cultuur, zowel in het hier en nu, als buiten het hier en n
2.2 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = beschrijven) het gepaste taalregister hanteren als ze: aan iemand om ontbrekende informatie vragen.
Spontaan vragen stellen om informatie in te winnen.
Bij een behandeld onderwerp binnen de verschillende leergebieden gesloten (ja-nee)vragen stellen om de gewenste informatie te bekomen.
Bij een behandeld onderwerp binnen de verschillende leergebieden zowel gesloten, open als keuzevragen stellen om de gewenste informatie te bekome
2.3 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = beschrijven) het gepaste taalregister hanteren als ze: over een op school behandeld onderwerp aan de le
verslag uitbrengen.
Met eigen woorden een gelezen, beluisterd of bekeken verhaal zonder steun van illustraties navertellen.
Verslag uitbrengen over een gelezen boek, een onderzoek binnen een WO-thema, eigen belevenissen en ervaringen …:
· de essentie vertellen.
Een presentatie geven over een gelezen boek, een project, een coöperatieve opdracht …:
· de essentie vertellen;
· passende visuele en auditieve ondersteuning gebruiken.
2.4 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = beschrijven) het gepaste taalregister hanteren als ze: in een telefoongesprek informatie uitwisselen.
Eenvoudige mededelingen formuleren aan bekende leeftijdgenoten en volwassenen via de telefoon (gesimuleerd en niet-gesimuleerd).
Vragen stellen om informatie in te winnen via de telefoon bij leeftijdgenoten en bekende volwassenen (gesimuleerd en niet-gesimuleerd).
2.5 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = structureren) het gepaste taalregister hanteren als ze: vragen van de leerkracht in verband met een beha
onderwerp beantwoorden.
Vragen van de leraar over een behandeld onderwerp binnen de verschillende leergebieden beantwoorden:
· antwoorden op vragen om zich te oriënteren op een lesonderwerp;
· antwoorden op vragen die betrekking hebben op betekenissen;
· vrij letterlijk eigenschappen en kenmerken uit een context weergeven;
· vrij letterlijk gebeurtenissen, overeenkomsten en verschillen uit een context weergeven;
· vrij letterlijk verbanden uit een context weergeven;
· kerngedachten uit een context weergeven.
2.6 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = structureren) het gepaste taalregister hanteren als ze: van een behandeld onderwerp of een beleefd voor
verbale/non-verbale interpretatie brengen, die begrepen wordt door leeftijdgenoten.
Verslag uitbrengen over een gelezen boek, een onderzoek binnen een WO-thema, eigen belevenissen en ervaringen …:
· de essentie vertellen.
Een presentatie geven over een gelezen boek, een project, een coöperatieve opdracht …:
· de essentie vertellen;
· passende visuele en auditieve ondersteuning gebruiken.
2.7 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = structureren) het gepaste taalregister hanteren als ze: bij een behandeld onderwerp vragen stellen die be
beantwoord kunnen worden door leeftijdgenoten.
Bij een behandeld onderwerp binnen de verschillende leergebieden gesloten (ja-nee)vragen stellen om de gewenste informatie te bekomen.
Bij een behandeld onderwerp binnen de verschillende leergebieden gesloten (ja-nee)vragen stellen om de gewenste informatie te bekomen.
2.8 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = structureren) het gepaste taalregister hanteren als ze: een instructie geven zodat iemand die vertrouwd
situatie, ze kan uitvoeren.
Met eigen woorden eenvoudige instructies geven.
2.9 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = beoordelen) het gepaste taalregister hanteren als ze op basis van vergelijking, hetzij met hun eigen men
andere bronnen: in een gesprek kritisch reageren op de vragen en opmerkingen van bekende volwassenen.
De eigen mening verwoorden in een kleine kring en hun standpunt verduidelijken.
Reageren op radio- of tv-programma’s, actualiteit, boeken of eigen werk.
De eigen mening verwoorden in een grote kring en hun standpunt verduidelijken aan de hand van voorbeelden.
De mening van een ander erkennen en erop reageren.
2.10 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = beoordelen) het gepaste taalregister hanteren als ze op basis van vergelijking, hetzij met hun eigen me
andere bronnen: tijdens een discussie met bekende volwassenen over een behandeld onderwerp passende argumenten naar voren brengen.
Onderhandelende gesprekken voeren om een taak gezamenlijk aan te pakken of een oplossing te vinden voor een probleem.
3. LEZEN
3.1 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = beschrijven) de informatie achterhalen in: voor hen bestemde instructies voor handelingen van gevarie
Korte zinnen die betekenisvol zijn afgebroken en doorlopen op de volgende regel correct en vlot lezen.
Reflecteren op leestekens op zinsniveau en het leesgedrag erop afstemmen:
· punt;
· vraagteken;
· uitroepteken.
Woorden met eenvoudige medeklinkerclusters vooraan en/of achteraan verklanken.
Alle letters van het alfabet, inbegrepen c (als k of s), q, x en y (als i of j) correct verklanken.
Woorden met moeilijke klank-letterkoppelingen verklanken:
· aai, ooi en oei;
· eeuw, ieuw en uw;
· -ng en -nk;
· sch-, -ch en -cht;
· woorden eindigend op -ig en -lijk;
· woorden eindigend op -a, -o en -u;
· woorden eindigend op -b, -p, -d en -t.
Woorden met doffe e verklanken:
· in een onbeklemtoonde lettergreep achteraan;
· in voorvoegsels: ge-, ver- en be-.
Niet-klankzuivere éénlettergrepige woorden verklanken.
Niet-klankzuivere meerlettergrepige woorden verklanken.
Verkleinwoorden verklanken.
Woorden met open lettergreep verklanken.
Woorden met gesloten lettergreep verklanken.
Meervouden op -en of -s verklanken.
Woorden met hoofdletter verklanken.
Woordgroepen in een zin herkennen en als eenheid lezen (bv. leesboog hanteren).
3.2 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = beschrijven) de informatie achterhalen in: de gegevens in schema's en tabellen ten dienste van het publ
Korte zinnen die betekenisvol zijn afgebroken en doorlopen op de volgende regel correct en vlot lezen.
Reflecteren op leestekens op zinsniveau en het leesgedrag erop afstemmen:
· punt;
· vraagteken;
· uitroepteken.
Woorden met eenvoudige medeklinkerclusters vooraan en/of achteraan verklanken.
Alle letters van het alfabet, inbegrepen c (als k of s), q, x en y (als i of j) correct verklanken.
Woorden met moeilijke klank-letterkoppelingen verklanken:
· aai, ooi en oei;
· eeuw, ieuw en uw;
· -ng en -nk;
· sch-, -ch en -cht;
· woorden eindigend op -ig en -lijk;
· woorden eindigend op -a, -o en -u;
· woorden eindigend op -b, -p, -d en -t.
Woorden met doffe e verklanken:
· in een onbeklemtoonde lettergreep achteraan;
· in voorvoegsels: ge-, ver- en be-.
Niet-klankzuivere éénlettergrepige woorden verklanken.
Niet-klankzuivere meerlettergrepige woorden verklanken.
Verkleinwoorden verklanken.
Woorden met open lettergreep verklanken.
Woorden met gesloten lettergreep verklanken.
Meervouden op -en of -s verklanken.
Woorden met hoofdletter verklanken.
Woordgroepen in een zin herkennen en als eenheid lezen (bv. leesboog hanteren).
3.3 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = beschrijven) de informatie achterhalen in: voor hen bestemde teksten in tijdschriften.
Korte zinnen die betekenisvol zijn afgebroken en doorlopen op de volgende regel correct en vlot lezen.
Reflecteren op leestekens op zinsniveau en het leesgedrag erop afstemmen:
· punt;
· vraagteken;
· uitroepteken.
Woorden met eenvoudige medeklinkerclusters vooraan en/of achteraan verklanken.
Alle letters van het alfabet, inbegrepen c (als k of s), q, x en y (als i of j) correct verklanken.
Woorden met moeilijke klank-letterkoppelingen verklanken:
· aai, ooi en oei;
· eeuw, ieuw en uw;
· -ng en -nk;
· sch-, -ch en -cht;
· woorden eindigend op -ig en -lijk;
· woorden eindigend op -a, -o en -u;
· woorden eindigend op -b, -p, -d en -t.
Woorden met doffe e verklanken:
· in een onbeklemtoonde lettergreep achteraan;
· in voorvoegsels: ge-, ver- en be-.
Niet-klankzuivere éénlettergrepige woorden verklanken.
Niet-klankzuivere meerlettergrepige woorden verklanken.
Verkleinwoorden verklanken.
Woorden met open lettergreep verklanken.
Woorden met gesloten lettergreep verklanken.
Meervouden op -en of -s verklanken.
Woorden met hoofdletter verklanken.
Woordgroepen in een zin herkennen en als eenheid lezen (bv. leesboog hanteren).
Op basis van op hun leeftijd afgestemde narratieve en artistiek-literaire teksten:
· de hoofdpersoon bepalen;
· de essentie van de tekst begrijpen;
· de verhaallijn volgen en begrijpen;
· de verhaallijn vrij letterlijk reconstrueren;
· de bedoeling, het plan en de handelingen van de hoofdpersoon bepalen;
· persoonlijke gevoelens en meningen over de tekst weergeven;
· werkelijkheid en fantasie onderscheiden;
· waarneembare gegevens op juistheid beoordelen.
In voor hen bestemde informatieve teksten:
· de letterlijk weergegeven informatie herkennen;
· de hoofdgedachte herkennen;
· hoofd- en bijzaken onderscheiden;
· de gedachtegang ontdekken.
3.4 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = structureren) de informatie ordenen die voorkomt in: voor hen bestemde school- en studieteksten en in
schoolopdrachten.
Korte zinnen die betekenisvol zijn afgebroken en doorlopen op de volgende regel correct en vlot lezen.
Reflecteren op leestekens op zinsniveau en het leesgedrag erop afstemmen:
· punt;
· vraagteken;
· uitroepteken.
Woorden met eenvoudige medeklinkerclusters vooraan en/of achteraan verklanken.
Alle letters van het alfabet, inbegrepen c (als k of s), q, x en y (als i of j) correct verklanken.
Woorden met moeilijke klank-letterkoppelingen verklanken:
· aai, ooi en oei;
· eeuw, ieuw en uw;
· -ng en -nk;
· sch-, -ch en -cht;
· woorden eindigend op -ig en -lijk;
· woorden eindigend op -a, -o en -u;
· woorden eindigend op -b, -p, -d en -t.
Woorden met doffe e verklanken:
· in een onbeklemtoonde lettergreep achteraan;
· in voorvoegsels: ge-, ver- en be-.
Niet-klankzuivere éénlettergrepige woorden verklanken.
Niet-klankzuivere meerlettergrepige woorden verklanken.
Verkleinwoorden verklanken.
Woorden met open lettergreep verklanken.
Woorden met gesloten lettergreep verklanken.
Meervouden op -en of -s verklanken.
Woorden met hoofdletter verklanken.
Woordgroepen in een zin herkennen en als eenheid lezen (bv. leesboog hanteren).
In voor hen bestemde informatieve teksten:
· de letterlijk weergegeven informatie herkennen;
· de hoofdgedachte herkennen;
· hoofd- en bijzaken onderscheiden;
· de gedachtegang ontdekken.
3.5 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = structureren) de informatie ordenen die voorkomt in: voor hen bestemde verhalen, kinderromans, dialo
kindertijdschriften en jeugdencyclopedieën.
Korte zinnen die betekenisvol zijn afgebroken en doorlopen op de volgende regel correct en vlot lezen.
Reflecteren op leestekens op zinsniveau en het leesgedrag erop afstemmen:
· punt;
· vraagteken;
· uitroepteken.
Woorden met eenvoudige medeklinkerclusters vooraan en/of achteraan verklanken.
Alle letters van het alfabet, inbegrepen c (als k of s), q, x en y (als i of j) correct verklanken.
Woorden met moeilijke klank-letterkoppelingen verklanken:
· aai, ooi en oei;
· eeuw, ieuw en uw;
· -ng en -nk;
· sch-, -ch en -cht;
· woorden eindigend op -ig en -lijk;
· woorden eindigend op -a, -o en -u;
· woorden eindigend op -b, -p, -d en -t.
Woorden met doffe e verklanken:
· in een onbeklemtoonde lettergreep achteraan;
· in voorvoegsels: ge-, ver- en be-.
Niet-klankzuivere éénlettergrepige woorden verklanken.
Niet-klankzuivere meerlettergrepige woorden verklanken.
Verkleinwoorden verklanken.
Woorden met open lettergreep verklanken.
Woorden met gesloten lettergreep verklanken.
Meervouden op -en of -s verklanken.
Woorden met hoofdletter verklanken.
Woordgroepen in een zin herkennen en als eenheid lezen (bv. leesboog hanteren).
Aan de hand van de omslag van het boek de inhoud van het boek al enigszins voorspellen.
Op basis van op hun leeftijd afgestemde narratieve en artistiek-literaire teksten:
· de hoofdpersoon bepalen;
· de essentie van de tekst begrijpen;
· de verhaallijn volgen en begrijpen;
· de verhaallijn vrij letterlijk reconstrueren;
· de bedoeling, het plan en de handelingen van de hoofdpersoon bepalen;
· persoonlijke gevoelens en meningen over de tekst weergeven;
· werkelijkheid en fantasie onderscheiden;
· waarneembare gegevens op juistheid beoordelen.
3.6 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = beoordelen) op basis van, hetzij de eigen mening, hetzij informatie uit andere bronnen, informatie beoo
voorkomt in: verschillende voor hen bestemde brieven of uitnodigingen.
Korte zinnen die betekenisvol zijn afgebroken en doorlopen op de volgende regel correct en vlot lezen.
Reflecteren op leestekens op zinsniveau en het leesgedrag erop afstemmen:
· punt;
· vraagteken;
· uitroepteken.
Woorden met eenvoudige medeklinkerclusters vooraan en/of achteraan verklanken.
Alle letters van het alfabet, inbegrepen c (als k of s), q, x en y (als i of j) correct verklanken.
Woorden met moeilijke klank-letterkoppelingen verklanken:
· aai, ooi en oei;
· eeuw, ieuw en uw;
· -ng en -nk;
· sch-, -ch en -cht;
· woorden eindigend op -ig en -lijk;
· woorden eindigend op -a, -o en -u;
· woorden eindigend op -b, -p, -d en -t.
Woorden met doffe e verklanken:
· in een onbeklemtoonde lettergreep achteraan;
· in voorvoegsels: ge-, ver- en be-.
Niet-klankzuivere éénlettergrepige woorden verklanken.
Niet-klankzuivere meerlettergrepige woorden verklanken.
Verkleinwoorden verklanken.
Woorden met open lettergreep verklanken.
Woorden met gesloten lettergreep verklanken.
Meervouden op -en of -s verklanken.
Woorden met hoofdletter verklanken.
Woordgroepen in een zin herkennen en als eenheid lezen (bv. leesboog hanteren).
In voor hen bestemde informatieve teksten:
· de letterlijk weergegeven informatie herkennen;
· de hoofdgedachte herkennen;
· hoofd- en bijzaken onderscheiden;
· de gedachtegang ontdekken.
De informatie selecteren in voor hen bestemde argumentatieve teksten:
· de essentie begrijpen;
· de boodschap vrij letterlijk reconstrueren.
3.7 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = beoordelen) op basis van, hetzij de eigen mening, hetzij informatie uit andere bronnen, informatie beoo
voorkomt in: reclameteksten die rechtstreeks verband houden met hun leefwereld.
Korte zinnen die betekenisvol zijn afgebroken en doorlopen op de volgende regel correct en vlot lezen.
Reflecteren op leestekens op zinsniveau en het leesgedrag erop afstemmen:
· punt;
· vraagteken;
· uitroepteken.
Woorden met eenvoudige medeklinkerclusters vooraan en/of achteraan verklanken.
De informatie selecteren in voor hen bestemde argumentatieve teksten:
· de essentie begrijpen;
· de boodschap vrij letterlijk reconstrueren.
Alle letters van het alfabet, inbegrepen c (als k of s), q, x en y (als i of j) correct verklanken.
Woorden met moeilijke klank-letterkoppelingen verklanken:
· aai, ooi en oei;
· eeuw, ieuw en uw;
· -ng en -nk;
· sch-, -ch en -cht;
· woorden eindigend op -ig en -lijk;
· woorden eindigend op -a, -o en -u;
· woorden eindigend op -b, -p, -d en -t.
Woorden met doffe e verklanken:
· in een onbeklemtoonde lettergreep achteraan;
· in voorvoegsels: ge-, ver- en be-.
Niet-klankzuivere éénlettergrepige woorden verklanken.
Niet-klankzuivere meerlettergrepige woorden verklanken.
Verkleinwoorden verklanken.
Woorden met open lettergreep verklanken.
Woorden met gesloten lettergreep verklanken.
Meervouden op -en of -s verklanken.
Woorden met hoofdletter verklanken.
Woordgroepen in een zin herkennen en als eenheid lezen (bv. leesboog hanteren).
4. SCHRIJVEN
4.1 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = kopiëren) overzichten, aantekeningen, mededelingen op- en overschrijven.
Voor hen bestemde instructies letterlijk overschrijven.
Een klassikaal opgesteld verhaal letterlijk overschrijven.
Eenvoudige gedichten en liedjes letterlijk overschrijven.
Voor hen bestemde informatie letterlijk overschrijven.
4.2 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = beschrijven) een oproep, een uitnodiging, een instructie richten aan leeftijdgenoten.
Zelf eenvoudige instructies schrijven voor leeftijdgenoten met betrekking tot het klas- en schoolgebeuren.
Eenvoudige informatieve teksten vervolledigen.
Een oproep aan leeftijdgenoten letterlijk overschrijven.
4.3 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = structureren): een brief schrijven aan een bekende om een persoonlijke boodschap of belevenis over te
4.4 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = structureren): voor een gekend persoon een verslag schrijven van een verhaal, een gebeurtenis, een info
4.5 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = structureren): een formulier invullen met informatie over henzelf.
Een formulier vervolledigen met informatie over henzelf.
4.6 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = structureren): schriftelijk antwoorden op vragen over verwerkte inhouden.
Schriftelijke antwoorden op vragen over verwerkte inhouden letterlijk overschrijven.
Onvolledige schriftelijke antwoorden op vragen over verwerkte inhouden aanvullen.
4.7 De leerlingen kunnen voor het realiseren van bovenstaande eindtermen bovendien:
° hun teksten verzorgen rekening houdende met handschrift en lay-out
° spellingsafspraken en -regels toepassen in verband met het schrijven van
* woorden met vast woordbeeld:
. klankzuivere woorden
. hoogfrequente niet-klankzuivere woorden
* woorden met veranderlijk woordbeeld (regelwoorden):
. werkwoorden
. klinker in open/gesloten lettergreep
. verdubbeling medeklinker
. niet-klankzuivere eindletter
. hoofdletters
. interpunctietekens . , ? ! :
Zelfstandig en uit het hoofd alle regelmatig voorkomende schrijfletters reproduceren.
Een tekst schrijven met behulp van schrijflijnen.
Woorden met medeklinkerclusters vooraan en/of achteraan correct schrijven.
Niet-klankzuivere éénlettergrepige woorden correct schrijven.
Niet-klankzuivere meerlettergrepige woorden correct schrijven.
Woorden met hoofdletter correct schrijven.
De verlengingsregel toepassen voor woorden eindigend op -d of -t en -b of -p.
Woorden met de volgende lettercombinaties correct schrijven:
· ei en ij;
· au en ou.
Minder frequente letters zoals x, y en q zelfstandig reproduceren aan de hand van een schrijfvoorbeeld.
Zelfstandig en uit het hoofd alle regelmatig voorkomende hoofdletters van het alfabet reproduceren.
Minder frequente hoofdletters zoals X, Y en Q zelfstandig reproduceren aan de hand van een schrijfvoorbeeld.
4.8 De leerlingen ontwikkelen bij het realiseren van de eindtermen voor spreken, luisteren, lezen en schrijven de volgende attitudes:
- luister-, spreek-, lees- en schrijfbereidheid;
- plezier in luisteren, spreken, lezen en schrijven;
- bereidheid tot nadenken over het eigen luister-, spreek-, lees- en schrijfgedrag;
- bereidheid tot het naleven van luister-, spreek-, lees-, en schrijfconventies;
- weerbaarheid.
Bereid zijn om spontaan te spreken.
Bereid zijn de luister- en spreekconventies na te leven.
Zich voldoende kritisch en weerbaar opstellen bij het luisteren en spreken met leeftijdsgenoten.
Bereid zijn hun waardering uit te spreken over schriftelijke producten.
Bereid zijn na te denken en te reflecteren op het eigen lees- en schrijfgedrag en hun handelen aan te passen.
Bereid zijn om lees- en schrijfconventies na te leven.
5. STRATEGIEEN
5.1 De leerlingen kunnen bij de eindtermen luisteren, lezen, spreken en schrijven de volgende strategieën inzetten: zich oriënteren op aspecten van de l
spreek- en schrijftaak: doel, teksttype en eigen kennis, en voor spreken en schrijven ook op de luisteraar of lezer
Op basis van een uiteenzetting van de leraar of medeleerlingen:
· de hoofdgedachte van de uiteenzetting herkennen;
· hoofd- en bijzaken onderscheiden;
· de gedachtegang ontdekken.
Op basis van op hun leeftijd afgestemde gesproken verhalen:
· de essentie van het verhaal begrijpen;
· de verhaallijn volgen en begrijpen;
· de verhaallijn vrij letterlijk reconstrueren;
· de hoofdpersoon bepalen;
· de bedoeling, het plan en de handelingen van de hoofdpersoon bepalen;
· persoonlijke gevoelens en meningen over het verhaal weergeven;
· werkelijkheid en fantasie onderscheiden;
· verhaalgegevens op juistheid beoordelen.
· de essentie van het verhaal begrijpen;
· de verhaallijn volgen en begrijpen;
· de verhaallijn vrij letterlijk reconstrueren;
· de hoofdpersoon bepalen;
· de bedoeling, het plan en de handelingen van de hoofdpersoon bepalen;
· persoonlijke gevoelens en meningen over het verhaal weergeven;
· werkelijkheid en fantasie onderscheiden;
· verhaalgegevens op juistheid beoordelen.
Volgende luisterstrategieën hanteren onder aansturing van de leraar:
Voor het luisteren:
· het luisterdoel bepalen;
· hun voorkennis inschakelen;
· voorspellingen doen over de tekst aan de hand van de titel.
Tijdens het luisteren:
· zich vragen stellen over de tekst: wie-, wat- en waaromvragen;
· woordbetekenisstrategieën inzetten.
Na het luisteren:
· de tekst samenvatten (hoofdgedachte, belangrijke gebeurtenissen);
· conclusies trekken.
Volgende spreekstrategieën hanteren onder aansturing van de leraar:
Voor het spreken:
· het spreekdoel bepalen;
· het publiek bepalen;
· woorden en ideeën over de inhoud van de spreektaak verzamelen.
Tijdens het spreken:
· hun gedachten onder woorden brengen in de vorm van woorden, zinnen en teksten.
Na het spreken:
· reflecteren op product en proces aan de hand van vastgelegde criteria.
Aan de hand van de omslag van het boek de inhoud van het boek al enigszins voorspellen.
Op basis van op hun leeftijd afgestemde narratieve en artistiek-literaire teksten:
· de hoofdpersoon bepalen;
· de essentie van de tekst begrijpen;
· de verhaallijn volgen en begrijpen;
· de verhaallijn vrij letterlijk reconstrueren;
· de bedoeling, het plan en de handelingen van de hoofdpersoon bepalen;
· persoonlijke gevoelens en meningen over de tekst weergeven;
· werkelijkheid en fantasie onderscheiden;
· waarneembare gegevens op juistheid beoordelen.
De informatie selecteren in voor hen bestemde argumentatieve teksten:
· de essentie begrijpen;
· de boodschap vrij letterlijk reconstrueren.
In voor hen bestemde informatieve teksten:
· de letterlijk weergegeven informatie herkennen;
· de hoofdgedachte herkennen;
· hoofd- en bijzaken onderscheiden;
· de gedachtegang ontdekken.
De betekenis van woorden afleiden uit de tekst.
Volgende leesstrategieën hanteren onder aansturing van de leraar:
Voor het lezen:
· het leesdoel bepalen;
· hun voorkennis inschakelen;
· voorspellingen doen over de tekst aan de hand van de titel, illustraties, kopjes …
Tijdens het lezen:
· zich vragen stellen over de tekst (wie-, wat- en waaromvragen);
· herlees- en woordbetekenisstrategieën inzetten, in functie van het begrijpen van woorden, zinnen, taalgebruik …
Na het lezen:
· de tekst samenvatten (hoofdgedachte, belangrijke gebeurtenissen);
· conclusies trekken.
Volgende schrijfstrategieën hanteren onder aansturing van de leraar:
Voor het schrijven:
· het schrijfdoel bepalen;
· het publiek bepalen;
· woorden en ideeën over de inhoud van de schrijftaak verzamelen.
Tijdens het schrijven:
· hun gedachten onder woorden brengen in de vorm van woorden, zinnen en teksten.
Na het schrijven:
· in interactie met anderen reflecteren op het schrijfproduct;
· indien nodig het schrijfproduct reviseren.
5.2 De leerlingen kunnen bij de eindtermen luisteren, lezen, spreken en schrijven de volgende strategieën inzetten: hun manier van luisteren, lezen, spre
schrijven afstemmen op het luister-, lees-, spreek- en schrijfdoel, en voor spreken en schrijven ook op de luisteraar of lezer
Op basis van op hun leeftijd afgestemde narratieve en artistiek-literaire teksten:
· de hoofdpersoon bepalen;
· de essentie van de tekst begrijpen;
· de verhaallijn volgen en begrijpen;
· de verhaallijn vrij letterlijk reconstrueren;
· de bedoeling, het plan en de handelingen van de hoofdpersoon bepalen;
· persoonlijke gevoelens en meningen over de tekst weergeven;
· werkelijkheid en fantasie onderscheiden;
· waarneembare gegevens op juistheid beoordelen.
De informatie selecteren in voor hen bestemde argumentatieve teksten:
· de essentie begrijpen;
· de boodschap vrij letterlijk reconstrueren.
De betekenis van woorden afleiden uit de tekst.
Op basis van een uiteenzetting van de leraar of medeleerlingen:
· de hoofdgedachte van de uiteenzetting herkennen;
· hoofd- en bijzaken onderscheiden;
· de gedachtegang ontdekken.
Op basis van op hun leeftijd afgestemde gesproken verhalen:
Volgende luisterstrategieën hanteren onder aansturing van de leraar:
Voor het luisteren:
· het luisterdoel bepalen;
· hun voorkennis inschakelen;
· voorspellingen doen over de tekst aan de hand van de titel.
Tijdens het luisteren:
· zich vragen stellen over de tekst: wie-, wat- en waaromvragen;
· woordbetekenisstrategieën inzetten.
Na het luisteren:
· de tekst samenvatten (hoofdgedachte, belangrijke gebeurtenissen);
· conclusies trekken.
Volgende spreekstrategieën hanteren onder aansturing van de leraar:
Voor het spreken:
· het spreekdoel bepalen;
· het publiek bepalen;
· woorden en ideeën over de inhoud van de spreektaak verzamelen.
Tijdens het spreken:
· hun gedachten onder woorden brengen in de vorm van woorden, zinnen en teksten.
Na het spreken:
· reflecteren op product en proces aan de hand van vastgelegde criteria.
Volgende leesstrategieën hanteren onder aansturing van de leraar:
Voor het lezen:
· het leesdoel bepalen;
· hun voorkennis inschakelen;
· voorspellingen doen over de tekst aan de hand van de titel, illustraties, kopjes …
Tijdens het lezen:
· zich vragen stellen over de tekst (wie-, wat- en waaromvragen);
· herlees- en woordbetekenisstrategieën inzetten, in functie van het begrijpen van woorden, zinnen, taalgebruik …
Na het lezen:
· de tekst samenvatten (hoofdgedachte, belangrijke gebeurtenissen);
· conclusies trekken.
Volgende schrijfstrategieën hanteren onder aansturing van de leraar:
Voor het schrijven:
· het schrijfdoel bepalen;
· het publiek bepalen;
· woorden en ideeën over de inhoud van de schrijftaak verzamelen.
Tijdens het schrijven:
· hun gedachten onder woorden brengen in de vorm van woorden, zinnen en teksten.
Na het schrijven:
· in interactie met anderen reflecteren op het schrijfproduct;
· indien nodig het schrijfproduct reviseren.
5.3 De leerlingen kunnen bij de eindtermen luisteren, lezen, spreken en schrijven de volgende strategieën inzetten: tijdens het luisteren, lezen, spreken
aandacht behouden voor het bereiken van het doel
Op basis van op hun leeftijd afgestemde narratieve en artistiek-literaire teksten:
· de hoofdpersoon bepalen;
· de essentie van de tekst begrijpen;
· de verhaallijn volgen en begrijpen;
· de verhaallijn vrij letterlijk reconstrueren;
· de bedoeling, het plan en de handelingen van de hoofdpersoon bepalen;
· persoonlijke gevoelens en meningen over de tekst weergeven;
· werkelijkheid en fantasie onderscheiden;
· waarneembare gegevens op juistheid beoordelen.
De informatie selecteren in voor hen bestemde argumentatieve teksten:
· de essentie begrijpen;
· de boodschap vrij letterlijk reconstrueren.
De betekenis van woorden afleiden uit de tekst.
Op basis van een uiteenzetting van de leraar of medeleerlingen:
· de hoofdgedachte van de uiteenzetting herkennen;
· hoofd- en bijzaken onderscheiden;
· de gedachtegang ontdekken.
· de hoofdgedachte van de uiteenzetting herkennen;
· hoofd- en bijzaken onderscheiden;
· de gedachtegang ontdekken.
Op basis van op hun leeftijd afgestemde gesproken verhalen:
· de essentie van het verhaal begrijpen;
· de verhaallijn volgen en begrijpen;
· de verhaallijn vrij letterlijk reconstrueren;
· de hoofdpersoon bepalen;
· de bedoeling, het plan en de handelingen van de hoofdpersoon bepalen;
· persoonlijke gevoelens en meningen over het verhaal weergeven;
· werkelijkheid en fantasie onderscheiden;
· verhaalgegevens op juistheid beoordelen.
Volgende luisterstrategieën hanteren onder aansturing van de leraar:
Voor het luisteren:
· het luisterdoel bepalen;
· hun voorkennis inschakelen;
· voorspellingen doen over de tekst aan de hand van de titel.
Tijdens het luisteren:
· zich vragen stellen over de tekst: wie-, wat- en waaromvragen;
· woordbetekenisstrategieën inzetten.
Na het luisteren:
· de tekst samenvatten (hoofdgedachte, belangrijke gebeurtenissen);
· conclusies trekken.
Volgende spreekstrategieën hanteren onder aansturing van de leraar:
Voor het spreken:
· het spreekdoel bepalen;
· het publiek bepalen;
· woorden en ideeën over de inhoud van de spreektaak verzamelen.
Tijdens het spreken:
· hun gedachten onder woorden brengen in de vorm van woorden, zinnen en teksten.
Na het spreken:
· reflecteren op product en proces aan de hand van vastgelegde criteria.
Volgende leesstrategieën hanteren onder aansturing van de leraar:
Voor het lezen:
· het leesdoel bepalen;
· hun voorkennis inschakelen;
· voorspellingen doen over de tekst aan de hand van de titel, illustraties, kopjes …
Tijdens het lezen:
· zich vragen stellen over de tekst (wie-, wat- en waaromvragen);
· herlees- en woordbetekenisstrategieën inzetten, in functie van het begrijpen van woorden, zinnen, taalgebruik …
Na het lezen:
· de tekst samenvatten (hoofdgedachte, belangrijke gebeurtenissen);
· conclusies trekken.
Volgende schrijfstrategieën hanteren onder aansturing van de leraar:
Voor het schrijven:
· het schrijfdoel bepalen;
· het publiek bepalen;
· woorden en ideeën over de inhoud van de schrijftaak verzamelen.
Tijdens het schrijven:
· hun gedachten onder woorden brengen in de vorm van woorden, zinnen en teksten.
Na het schrijven:
· in interactie met anderen reflecteren op het schrijfproduct;
· indien nodig het schrijfproduct reviseren.
5.4 De leerlingen kunnen bij de eindtermen luisteren, lezen, spreken en schrijven de volgende strategieën inzetten: het resultaat beoordelen in het licht
lees-, spreek- en schrijfdoel
Op basis van een uiteenzetting van de leraar of medeleerlingen:
Op basis van op hun leeftijd afgestemde narratieve en artistiek-literaire teksten:
· de hoofdpersoon bepalen;
· de essentie van de tekst begrijpen;
· de verhaallijn volgen en begrijpen;
· de verhaallijn vrij letterlijk reconstrueren;
· de bedoeling, het plan en de handelingen van de hoofdpersoon bepalen;
· persoonlijke gevoelens en meningen over de tekst weergeven;
· werkelijkheid en fantasie onderscheiden;
· waarneembare gegevens op juistheid beoordelen.
De informatie selecteren in voor hen bestemde argumentatieve teksten:
· de essentie begrijpen;
· de boodschap vrij letterlijk reconstrueren.
In voor hen bestemde informatieve teksten:
· de letterlijk weergegeven informatie herkennen;
· de hoofdgedachte herkennen;
· hoofd- en bijzaken onderscheiden;
· de gedachtegang ontdekken.
Op basis van op hun leeftijd afgestemde gesproken verhalen:
· de essentie van het verhaal begrijpen;
· de verhaallijn volgen en begrijpen;
· de verhaallijn vrij letterlijk reconstrueren;
· de hoofdpersoon bepalen;
· de bedoeling, het plan en de handelingen van de hoofdpersoon bepalen;
· persoonlijke gevoelens en meningen over het verhaal weergeven;
· werkelijkheid en fantasie onderscheiden;
· verhaalgegevens op juistheid beoordelen.
Volgende luisterstrategieën hanteren onder aansturing van de leraar:
Voor het luisteren:
· het luisterdoel bepalen;
· hun voorkennis inschakelen;
· voorspellingen doen over de tekst aan de hand van de titel.
Tijdens het luisteren:
· zich vragen stellen over de tekst: wie-, wat- en waaromvragen;
· woordbetekenisstrategieën inzetten.
Na het luisteren:
· de tekst samenvatten (hoofdgedachte, belangrijke gebeurtenissen);
· conclusies trekken.
Volgende spreekstrategieën hanteren onder aansturing van de leraar:
Voor het spreken:
· het spreekdoel bepalen;
· het publiek bepalen;
· woorden en ideeën over de inhoud van de spreektaak verzamelen.
Tijdens het spreken:
· hun gedachten onder woorden brengen in de vorm van woorden, zinnen en teksten.
Na het spreken:
· reflecteren op product en proces aan de hand van vastgelegde criteria.
De betekenis van woorden afleiden uit de tekst.
Volgende leesstrategieën hanteren onder aansturing van de leraar:
Voor het lezen:
· het leesdoel bepalen;
· hun voorkennis inschakelen;
· voorspellingen doen over de tekst aan de hand van de titel, illustraties, kopjes …
Tijdens het lezen:
· zich vragen stellen over de tekst (wie-, wat- en waaromvragen);
· herlees- en woordbetekenisstrategieën inzetten, in functie van het begrijpen van woorden, zinnen, taalgebruik …
Na het lezen:
· de tekst samenvatten (hoofdgedachte, belangrijke gebeurtenissen);
· conclusies trekken.
Volgende schrijfstrategieën hanteren onder aansturing van de leraar:
Voor het schrijven:
· het schrijfdoel bepalen;
· het publiek bepalen;
· woorden en ideeën over de inhoud van de schrijftaak verzamelen.
Tijdens het schrijven:
· hun gedachten onder woorden brengen in de vorm van woorden, zinnen en teksten.
Na het schrijven:
· in interactie met anderen reflecteren op het schrijfproduct;
· indien nodig het schrijfproduct reviseren.
6. TAALBESCHOUWING
TB Overkoepelende attitudes
6.1 De leerlingen zijn bereid om op hun niveau:
- bewust te reflecteren op taalgebruik en taalsysteem.
- van de verworven inzichten gebruik te maken in hun talig handelen
Bereid zijn na te denken en te reflecteren op het eigen lees- en schrijfgedrag en hun handelen aan te passen.
6.2 Bij het reflecteren op taalgebruik en taalsysteem tonen de leerlingen interesse in en respect voor de persoon van de ander, en voor de eigen en ande
TBTaalgebruik
6.3 Met het oog op doeltreffende communicatie kunnen de leerlingen in voor hen relevante en concrete taalgebruikssituaties en op hun niveau bij de ein
Nederlands reflecteren op de belangrijkste factoren van een communicatiesituatie: zender, ontvanger, boodschap, bedoeling, situatie.
In concrete luistersituaties reflecteren op de factoren van het communicatieproces:
In concrete spreeksituaties reflecteren op de factoren van het communicatieproces:
· wie de zender en/of ontvanger is.
Reageren op radio- of tv-programma’s, actualiteit, boeken of eigen werk.
In concrete leessituaties reflecteren op de factoren van het communicatieproces:
· wie de zender en/of de ontvanger is.
Aangeven dat er verschillende soorten teksten kunnen worden geschreven.
In concrete schrijfsituaties reflecteren op de factoren van het communicatieproces:
· wie de ontvanger is;
· wat de bedoeling van de boodschap is.
6.4 Met het oog op doeltreffende communicatie kunnen de leerlingen in voor hen relevante en concrete taalgebruikssituaties op hun niveau reflecteren
- het gebruik van standaardtaal, regionale en sociale taalvariëteiten;
- het gebruik van in hun omgeving voorkomende talen;
- normen, houdingen, vooroordelen en rolgedrag via taal;
- taalgedragsconventies;
- de gevolgen van hun taalgedrag voor anderen en henzelf;
- talige aspecten van cultuuruitingen in hun omgeving.
Reflecteren op de functie van en de onderlinge relatie tussen lichaamstaal, gebarentaal, beeldtaal en gesproken taal.
Reflecteren op de standaardtaal Nederlands en andere taalvariëteiten.
Vreemde talen en Nederlands onderscheiden en erover reflecteren.
Correct spreken door juist woordgebruik, juiste woordvorming en juiste zinsopbouw.
Verstaanbaar, vlot en begrijpelijk spreken.
Spreken met verzorgde intonatie.
Reflecteren op de functie en de onderlinge relatie tussen gesproken taal, beeldtaal en geschreven taal.
TB Taalsysteem
6.5 Met het oog op doeltreffende communicatie kunnen de leerlingen in voor hen relevante en concrete taalgebruikssituaties en op hun niveau bij de ein
Nederlands reflecteren op een aantal aspecten van het taalsysteem met betrekking tot:
- klanken, woorden, zinnen, teksten;
- spellingvormen;
- betekenissen.
Alle letters van het alfabet, inbegrepen c (als k of s), q, x en y (als i of j) correct verklanken.
Woorden met moeilijke klank-letterkoppelingen verklanken:
· aai, ooi en oei;
· eeuw, ieuw en uw;
· -ng en -nk;
· sch-, -ch en -cht;
· woorden eindigend op -ig en -lijk;
· woorden eindigend op -a, -o en -u;
· woorden eindigend op -b, -p, -d en -t.
Woorden met doffe e verklanken:
· in een onbeklemtoonde lettergreep achteraan;
· in voorvoegsels: ge-, ver- en be-.
Niet-klankzuivere éénlettergrepige woorden verklanken.
Niet-klankzuivere meerlettergrepige woorden verklanken.
Woorden met open lettergreep verklanken.
Woorden met gesloten lettergreep verklanken.
Woordgroepen in een zin herkennen en als eenheid lezen (bv. leesboog hanteren).
Reflecteren over de opbouw van gelezen teksten en de volgende delen onderscheiden:
· inleiding;
· midden;
· slot.
De betekenis van woorden afleiden uit de tekst.
Reflecteren op leestekens op zinsniveau en het leesgedrag erop afstemmen:
· punt;
· vraagteken;
· uitroepteken.
In concrete leessituaties reflecteren over:
· klanken;
· lettertekens en -clusters;
· klankgroepen;
· woorden.
In concrete leessituaties reflecteren op:
· verschillen tussen geschreven (schrijfletters) en gedrukte (drukletters) tekens;
· hoofdletters en kleine letters.
Woorden met eenvoudige medeklinkerclusters vooraan en/of achteraan verklanken.
In concrete leessituaties reflecteren op de lengte van woorden (bv. reus versus kabouter).
In concrete leessituaties reflecteren op de taalverrijkende functie van bijvoeglijke naamwoorden.
Woorden die ze nog niet eerder hebben gezien schrijven door middel van foneem- grafeemkoppeling en erover reflecteren.
Aangeven dat er verschillende soorten teksten kunnen worden geschreven.
Woorden met medeklinkerclusters vooraan en/of achteraan correct schrijven.
Niet-klankzuivere éénlettergrepige woorden correct schrijven.
Niet-klankzuivere meerlettergrepige woorden correct schrijven.
Woorden met hoofdletter correct schrijven.
De verlengingsregel toepassen voor woorden eindigend op -d of -t en -b of -p.
Woorden met de volgende lettercombinaties correct schrijven:
· ei en ij;
· au en ou.
TB Strategieën
6.6 De leerlingen kunnen op hun niveau reflecteren op de door hen gebruikte luister-, spreek-, lees- en schrijfstrategieën, en daarbij de attitudes, kennis
vaardigheden van de eindtermen Nederlands inzetten.
TB Begrippen en termen
6.7 De leerlingen kunnen bij alle eindtermen Nederlands de bijbehorende taalbeschouwelijke begrippen en termen gebruiken
De taalbeschouwelijke termen en begrippen punt, vraagteken en uitroepteken in de juiste leescontext gebruiken.
Verkleinwoorden verklanken.
Meervouden op -en of -s verklanken.
Woorden met hoofdletter verklanken.
Reflecteren over de opbouw van gelezen teksten en de volgende delen onderscheiden:
· inleiding;
· midden;
· slot.
Woorden met medeklinkerclusters vooraan en/of achteraan correct schrijven.
Woorden met hoofdletter correct schrijven.
Reflecteren op de standaardtaal Nederlands en andere taalvariëteiten.
· wie de zender en/of ontvanger is.
In concrete spreeksituaties reflecteren op de factoren van het communicatieproces:
· wie de zender en/of ontvanger is.
Het begrip rijm in de juiste leescontext gebruiken.
7. (INTER)CULTURELE GERICHTHEID
De leerlingen tonen bij de eindtermen Nederlands een (inter)culturele gerichtheid. Dit houdt in dat ze:
- verschillende cultuuruitingen met een talige component in hun omgeving exploreren en er betekenis aan geven;
- hun gedachten, belevingen en emoties bij ervaringen met de eigen culturele leefwereld in vergelijking met die van anderen verwoorden;
- uitgaande van het eigen referentiekader enige kennis verwerven over de diversiteit in het culturele erfgoed met een talige component en er waardering
Bereid zijn om in communicatie met anderen respect en waardering op te brengen.
Reflecteren op de standaardtaal Nederlands en andere taalvariëteiten.
Vreemde talen en Nederlands onderscheiden en erover reflecteren.
Spontaan vertellen over zichzelf en hun leefwereld, hun interesses en intenties, de eigen taal en cultuur, zowel in het hier en nu, als buiten het hier en n
ondersteuningsteam Pixel - Focusgroep Leren, differentiëren en communiceren
LPD
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren 1.1.2.29
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren 1.1.2.37
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren 1.1.2.44
Luisteren
Luisteren
Luisteren 1.1.2.35
Luisteren 1.1.2.35
Luisteren 1.1.2.35
Luisteren 1.1.2.35
Luisteren 1.1.2.36
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren 1.1.2.37
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren 1.1.2.24
Luisteren 1.1.2.35
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren 1.1.2.36
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren 1.1.2.29
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren 1.1.2.37
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren 1.1.2.44
Luisteren
Luisteren
Luisteren 1.1.4.3
Luisteren 1.1.4.4
Luisteren 1.1.4.5
Luisteren 1.1.4.6
Luisteren 1.1.4.7
Luisteren 1.1.4.9
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren 1.1.2.43
Spreken
Spreken
Spreken
Spreken 1.1.3.22
Spreken 1.1.3.65
Spreken
Spreken 1.1.3.41
Spreken 1.1.3.53
Spreken
Spreken
Spreken
Spreken
1.1.3.58
Spreken
Spreken 1.1.3.59
Spreken
Spreken 1.1.3.52
Spreken
Spreken
Spreken
Spreken
Spreken 1.1.3.40
Spreken 1.1.3.53
Spreken
Spreken
Spreken
Spreken 1.1.3.62
Spreken
Spreken
Spreken
Spreken
Spreken 1.1.3.22
Spreken 1.1.3.65
Spreken
Spreken 1.1.3.27
Spreken
Spreken 1.1.1.11
Spreken 1.1.3.65
Spreken 1.1.4.3
Spreken 1.1.4.4
Spreken 1.1.4.5
Spreken 1.1.4.7
Spreken 1.1.4.9
Spreken
Spreken
Spreken
Spreken
Spreken 1.1.1.11
Lezen
Lezen
Lezen 1.2.2.58
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen 1.2.2.59
Lezen
Lezen
Lezen 1.2.2.67
Lezen 1.2.2.68
Lezen 1.2.2.69
Lezen 1.2.2.70
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen 1.2.2.71
Lezen 1.2.2.72
Lezen 1.2.2.73
Lezen 1.2.2.74
Lezen 1.2.2.101
Lezen
Lezen 1.2.2.58
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen 1.2.2.59
Lezen
Lezen
1.2.2.67
Lezen
Lezen 1.2.2.68
Lezen 1.2.2.69
Lezen 1.2.2.70
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen 1.2.2.71
Lezen 1.2.2.72
Lezen 1.2.2.73
Lezen 1.2.2.74
Lezen 1.2.2.113
Lezen 1.2.2.114
Lezen 1.2.2.115
Lezen 1.2.2.116
Lezen 1.2.2.117
Lezen
Lezen 1.2.2.58
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen 1.2.2.59
Lezen
Lezen
Lezen 1.2.2.67
Lezen 1.2.2.68
Lezen 1.2.2.69
Lezen 1.2.2.70
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen 1.2.2.71
Lezen 1.2.2.72
Lezen 1.2.2.73
Lezen 1.2.2.74
Lezen 1.2.2.84
Lezen 1.2.2.112
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen 1.2.2.58
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen 1.2.2.59
Lezen
Lezen
Lezen 1.2.2.67
Lezen 1.2.2.68
Lezen 1.2.2.69
Lezen 1.2.2.70
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen 1.2.2.71
Lezen 1.2.2.72
Lezen 1.2.2.73
Lezen 1.2.2.74
Lezen 1.2.2.84
Lezen 1.2.2.101
Lezen 1.2.2.112
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen 1.2.2.58
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen 1.2.2.59
Lezen
Lezen
Lezen 1.2.2.67
Lezen 1.2.2.68
Lezen 1.2.2.69
Lezen 1.2.2.70
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen 1.2.2.71
Lezen 1.2.2.72
Lezen 1.2.2.73
Lezen 1.2.2.74
Lezen 1.2.2.84
Lezen 1.2.2.104
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen 1.2.2.58
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen 1.2.2.59
Lezen
Lezen
Lezen 1.2.2.67
Lezen 1.2.2.68
Lezen 1.2.2.69
Lezen 1.2.2.70
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen 1.2.2.71
Lezen 1.2.2.72
Lezen 1.2.2.73
Lezen 1.2.2.74
Lezen 1.2.2.112
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen 1.2.2.126
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen 1.2.2.58
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen 1.2.2.59
Lezen
Lezen
Lezen 1.2.2.67
Lezen 1.2.2.68
Lezen 1.2.2.69
Lezen 1.2.2.70
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen 1.2.2.71
Lezen 1.2.2.72
Lezen 1.2.2.73
Lezen 1.2.2.74
Lezen 1.2.2.126
Lezen
Lezen
Lezen
Schrijven
Schrijven
Schrijven 1.2.3.107
Schrijven 1.2.3.108
Schrijven 1.2.3.122
Schrijven
Schrijven 1.2.3.120
Schrijven 1.2.3.121
Schrijven 1.2.3.131
Schrijven 1.2.3.132
Schrijven
Schrijven 1.2.3.120
Schrijven 1.2.3.121
Schrijven
Schrijven 1.2.3.123
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven 1.2.3.124
Schrijven
Schrijven 1.2.3.125
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven 1.2.3.38
Schrijven 1.2.3.39
Schrijven 1.2.3.40
Schrijven 1.2.3.41
Schrijven 1.2.3.42
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven 1.2.3.43
Schrijven 1.2.3.44
Schrijven 1.2.3.45
Schrijven
Schrijven
Schrijven 1.2.3.48
Schrijven 1.2.3.49
Schrijven
Schrijven
Schrijven 1.2.3.50
Schrijven 1.2.3.51
Schrijven 1.2.3.52
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven 1.2.3.53
Schrijven 1.2.3.54
Schrijven
Schrijven
Schrijven 1.2.3.55
Schrijven 1.2.3.62
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven 1.2.3.65
Schrijven
Schrijven
Schrijven 1.2.3.66
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven 1.2.3.67
Schrijven 1.2.3.79
Schrijven 1.2.3.80
Schrijven 1.2.3.81
Schrijven 1.2.3.82
Schrijven 1.2.3.83
Schrijven 1.2.3.84
Schrijven 1.2.3.85
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven 1.1.1.11
Schrijven 1.2.1.7
Schrijven 1.2.1.9
Schrijven 1.2.1.10
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.1.2.29
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.1.2.35
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.1.2.36
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.1.2.48
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.1.3.68
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.2.2.104
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.2.2.112
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.2.2.126
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.2.2.130
Strategieën 1.2.2.131
Strategieën 1.2.2.141
Strategieën 1.2.2.155
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.2.3.136
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.1.2.29
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.1.2.35
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.1.2.36
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.1.2.48
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.1.3.68
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.2.2.104
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.2.2.112
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.2.2.126
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.2.2.130
Strategieën 1.2.2.131
Strategieën 1.2.2.141
Strategieën 1.2.2.155
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.2.3.136
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.1.2.29
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.1.2.35
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.1.2.36
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.1.2.48
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.1.3.68
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.2.2.104
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.2.2.112
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.2.2.126
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.2.2.130
Strategieën 1.2.2.131
Strategieën 1.2.2.141
Strategieën 1.2.2.155
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.2.3.136
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.1.2.29
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
1.1.2.35
Strategieën
Strategieën 1.1.2.36
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.1.2.48
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.1.3.68
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.2.2.104
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.2.2.112
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.2.2.126
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.2.2.130
Strategieën 1.2.2.131
Strategieën 1.2.2.141
Strategieën 1.2.2.155
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.2.3.136
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Taalbeschouwing - taalgebruik
Taalbeschouwing - taalgebruik
Taalbeschouwing - taalgebruik
Taalbeschouwing - taalgebruik
Taalbeschouwing - taalgebruik
Taalbeschouwing - taalgebruik
Taalbeschouwing - taalgebruik
Taalbeschouwing - taalgebruik
Taalbeschouwing - taalgebruik
Taalbeschouwing - taalgebruik 1.1.2.14
Taalbeschouwing - taalgebruik 1.1.3.1
Taalbeschouwing - taalgebruik 1.1.3.2
Taalbeschouwing - taalgebruik 1.1.3.4
Taalbeschouwing - taalgebruik 1.1.3.11
Taalbeschouwing - taalgebruik 1.2.3.92
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem 1.1.2.13
Taalbeschouwing - taalsysteem 1.1.3.10
Taalbeschouwing - taalsysteem 1.2.2.58
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem 1.2.2.59
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem 1.2.2.67
Taalbeschouwing - taalsysteem 1.2.2.68
Taalbeschouwing - taalsysteem 1.2.2.69
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem 1.2.2.70
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem 1.2.2.71
Taalbeschouwing - taalsysteem 1.2.2.72
Taalbeschouwing - taalsysteem 1.2.2.83
Taalbeschouwing - taalsysteem 1.2.2.84
Taalbeschouwing - taalsysteem 1.2.2.85
Taalbeschouwing - taalsysteem 1.2.2.86
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem 1.2.2.130
Taalbeschouwing - taalsysteem 1.2.2.131
Taalbeschouwing - taalsysteem 1.2.2.132
Taalbeschouwing - strategieën
Taalbeschouwing - strategieën
LUISTEREN
1.1 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = beschrijven) de informatie achterhalen in een voor hen bestemde mededeling met betrekking tot het sc
1.2 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = beschrijven) de informatie achterhalen in een voor hen bestemde informatieve radio-uitzending.
1.3 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = beschrijven) de informatie achterhalen in een uiteenzetting of instructie van een medeleerling, bestemd
SPREKEN
2.1 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = beschrijven) het gepaste taalregister hanteren als ze: aan leeftijdgenoten over zichzelf informatie versch
2.2 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = beschrijven) het gepaste taalregister hanteren als ze: aan iemand om ontbrekende informatie vragen.
Bij een behandeld onderwerp binnen de verschillende leergebieden hypothetische en reflectieve vragen stellen om de gewenste informatie te bekomen.
Gerichte vragen voorbereiden en stellen om de gewenste informatie te bekomen bij leeftijdgenoten en bekende volwassenen.
2.3 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = beschrijven) het gepaste taalregister hanteren als ze: over een op school behandeld onderwerp aan de le
uitbrengen.
Met eigen woorden een gelezen, beluisterd of bekeken verhaal samenvatten.
Verslag uitbrengen over een gelezen boek, een onderzoek binnen een WO-thema, eigen belevenissen en ervaringen …:
· een logische opbouw gebruiken;
· een inleiding en afronding geven;
· passend reageren op vragen ter verduidelijking.
2.4 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = beschrijven) het gepaste taalregister hanteren als ze: in een telefoongesprek informatie uitwisselen.
2.9 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = beoordelen) het gepaste taalregister hanteren als ze op basis van vergelijking, hetzij met hun eigen men
bronnen: in een gesprek kritisch reageren op de vragen en opmerkingen van bekende volwassenen.
Zich voldoende kritisch en weerbaar opstellen bij het luisteren en spreken met bekende en onbekende volwassenen.
Gerichte vragen voorbereiden en stellen om de gewenste informatie te bekomen bij leeftijdgenoten en bekende volwassenen.
De eigen mening verwoorden in een grote kring en hun standpunt verduidelijken aan de hand van voorbeelden.
De mening van een ander erkennen en erop reageren.
Vragen naar de mening van anderen.
Een eigen mening formuleren en vergelijken met de mening van gesprekpartners.
Reageren op multimediaprogramma’s waarbij ze onderbouwd aangeven:
· wat de belangrijkste inhoud is;
· wat hun mening erover is;
· welke aspecten ze aantrekkelijk vinden.
2.10 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = beoordelen) het gepaste taalregister hanteren als ze op basis van vergelijking, hetzij met hun eigen me
bronnen: tijdens een discussie met bekende volwassenen over een behandeld onderwerp passende argumenten naar voren brengen.
Zich voldoende kritisch en weerbaar opstellen bij het luisteren en spreken met bekende en onbekende volwassenen.
LEZEN
3.1 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = beschrijven) de informatie achterhalen in: voor hen bestemde instructies voor handelingen van gevarie
3.2 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = beschrijven) de informatie achterhalen in: de gegevens in schema's en tabellen ten dienste van het publ
SCHRIJVEN
4.1 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = kopiëren) overzichten, aantekeningen, mededelingen op- en overschrijven.
Voor hen bestemde complexere instructies letterlijk overschrijven.
Letterlijk instructies van de leraar of medeleerlingen opschrijven.
Mondeling aangeboden informatie van de leraar of klasgenoten letterlijk opschrijven.
4.2 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = beschrijven) een oproep, een uitnodiging, een instructie richten aan leeftijdgenoten.
Een persoonlijke boodschap of belevenis overbrengen via een brief, wenskaart of e-mail.
Een mededeling doen, een vraag stellen, iemand uitnodigen … via een brief, wenskaart of e-mail.
Een oproep aan leeftijdgenoten en bekende volwassen schrijven.
Een reclameslogan voor leeftijdgenoten schrijven.
4.3 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = structureren): een brief schrijven aan een bekende om een persoonlijke boodschap of belevenis over te
Een persoonlijke boodschap of belevenis overbrengen via een brief, wenskaart of e-mail.
Een mededeling doen, een vraag stellen, iemand uitnodigen … via een brief, wenskaart of e-mail.
4.4 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = structureren): voor een gekend persoon een verslag schrijven van een verhaal, een gebeurtenis, een info
Een verslag schrijven van een gebeurtenis, een behandeld project, een verhaal, eigen belevenissen en ervaringen …:
· de hoofdgedachte weergeven;
· een logische opbouw gebruiken;
· een inleiding en afronding schrijven.
4.5 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = structureren): een formulier invullen met informatie over henzelf.
Zelfstandig een formulier invullen met informatie over henzelf.
4.6 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = structureren): schriftelijk antwoorden op vragen over verwerkte inhouden.
Schriftelijk antwoorden op vragen over verwerkte inhouden:
· de gevraagde of gewenste informatie reconstrueren;
· hoofdzaken van bijzaken onderscheiden.
4.7 De leerlingen kunnen voor het realiseren van bovenstaande eindtermen bovendien:
hun teksten verzorgen rekening houdende met handschrift en lay-out
spellingsafspraken en -regels toepassen in verband met het schrijven van
woorden met vast woordbeeld:
klankzuivere woorden
hoogfrequente niet-klankzuivere woorden
woorden met veranderlijk woordbeeld (regelwoorden):
werkwoorden
klinker in open/gesloten lettergreep
verdubbeling medeklinker
niet-klankzuivere eindletter
hoofdletters
interpunctietekens . , ? ! :
Woorden met medeklinkerclusters vooraan en/of achteraan correct schrijven.
Niet-klankzuivere éénlettergrepige woorden correct schrijven.
Niet-klankzuivere meerlettergrepige woorden correct schrijven.
Woorden met hoofdletter correct schrijven.
Woorden met moeilijke klank-letterkoppelingen correct schrijven:
· aai, ooi en oei;
· eeuw, ieuw en uw;
· -ng en -nk;
· -ch, -cht en sch-;
· doffe e.
Woorden eindigend op -ig en -lijk correct schrijven.
Verkleinwoorden op -je, -tje, -pje en -etje correct schrijven.
Correct woorden schrijven met:
· oo voor -ch;
· korte klank in een open lettergreep voor -ch.
De verlengingsregel toepassen voor woorden eindigend op -d of -t en -b of -p.
De regel toepassen voor woorden die eindigen op:
· -a, -o en -u;
· -g.
De regel toepassen voor open lettergrepen.
De regel toepassen voor verdubbeling van de medeklinker.
De meervoudsvorm van zelfstandige naamwoorden toepassen:
· rekening houdend met de eindletters;
· op -s of -en;
· op -eren.
De regels toepassen voor het schrijven van bijvoeglijke naamwoorden.
De regels toepassen voor het gebruik van hoofdletters:
· bij het begin van een zin;
· bij eigennamen.
De werkwoordspelling toepassen in de tegenwoordige tijd.
De regels toepassen voor het gebruik van:
· de komma;
· het dubbele punt;
· het aanhalingsteken.
Woorden met de volgende lettercombinaties correct schrijven:
· ei en ij;
· au en ou.
Woorden met de volgende lettercombinaties correct schrijven:
· -ds (bv. steeds);
· oo voor -ch;
· een korte klank in een open lettergreep voor -ch.
Woorden waarin een bepaalde klinker dof uitgesproken wordt correct schrijven (bv. vonnis, datum).
Schrijven in een aan de context aangepaste lettergrootte.
Zelfstandig en uit het hoofd minder frequente letters zoals x, y en q reproduceren.
Zelfstandig en uit het hoofd minder frequente hoofdletters zoals X, Y en Q reproduceren.
Een vaste afstand tussen woorden hanteren.
Zelfstandig een tekst die uit meerdere zinnen bestaat reproduceren.
Een aantal afspraken in verband met de vormgeving in acht nemen, zoals indelingen, respecteren van de schrijflijn en spaties.
Een tekst op een ingebeelde lijn schrijven.
4.8 De leerlingen ontwikkelen bij het realiseren van de eindtermen voor spreken, luisteren, lezen en schrijven de volgende attitudes:
- luister-, spreek-, lees- en schrijfbereidheid;
- plezier in luisteren, spreken, lezen en schrijven;
- bereidheid tot nadenken over het eigen luister-, spreek-, lees- en schrijfgedrag;
- bereidheid tot het naleven van luister-, spreek-, lees-, en schrijfconventies;
- weerbaarheid.
Zich voldoende kritisch en weerbaar opstellen bij het luisteren en spreken met bekende en onbekende volwassenen.
Bereid zijn het schriftelijk taalgebruik aan te passen aan de situatie (leeftijd en doelgroep).
Bereid zijn zich kritisch op te stellen tegenover het eigen handschrift en de vormgeving van een eigen tekst.
Bereid zijn om gebruik te maken van klas-, school- en openbare bibliotheek.
STRATEGIEEN
5.1 De leerlingen kunnen bij de eindtermen luisteren, lezen, spreken en schrijven de volgende strategieën inzetten: zich oriënteren op aspecten van de l
schrijftaak: doel, teksttype en eigen kennis, en voor spreken en schrijven ook op de luisteraar of lezer
6.2 Bij het reflecteren op taalgebruik en taalsysteem tonen de leerlingen interesse in en respect voor de persoon van de ander, en voor de eigen en ande
TAALBESCHUWING - TAALGEBRUIK
6.3 Met het oog op doeltreffende communicatie kunnen de leerlingen in voor hen relevante en concrete taalgebruikssituaties en op hun niveau bij de ein
reflecteren op de belangrijkste factoren van een communicatiesituatie: zender, ontvanger, boodschap, bedoeling, situatie.
6.4 Met het oog op doeltreffende communicatie kunnen de leerlingen in voor hen relevante en concrete taalgebruikssituaties op hun niveau reflecteren
TAALBESCHOUWING - TAALSYSTEEM
6.5 Met het oog op doeltreffende communicatie kunnen de leerlingen in voor hen relevante en concrete taalgebruikssituaties en op hun niveau bij de ein
reflecteren op een aantal aspecten van het taalsysteem met betrekking tot:
- klanken, woorden, zinnen, teksten;
- spellingvormen;
- betekenissen.
Reflecteren op woordbetekenissen in concrete luistersituaties.
Reflecteren op woordbetekenissen in concrete spreeksituaties.
Woorden met moeilijke klank-letterkoppelingen verklanken:
· aai, ooi en oei;
· eeuw, ieuw en uw;
· -ng en -nk;
· sch-, -ch en -cht;
· woorden eindigend op -ig en -lijk;
· woorden eindigend op -a, -o en -u;
· woorden eindigend op -b, -p, -d en -t.
Woorden met doffe e verklanken:
· in een onbeklemtoonde lettergreep achteraan;
· in voorvoegsels: ge-, ver- en be-.
Woordgroepen in een zin herkennen en als eenheid lezen (bv. leesboog hanteren).
Vaak voorkomende leenwoorden verklanken.
Vaak voorkomende afkortingen verklanken.
· koppelteken;
· accent.
Reflecteren op leestekens op zinsniveau en het leesgedrag erop afstemmen:
· komma;
· aanhalingstekens (dialogen);
· dubbele punt;
· spatie.
Correct en vlot langere zinnen lezen met woordgroepen die kunnen doorlopen over de regels heen.
Belangrijke woorden of woordgroepen in een zin herkennen en klemtonen juist leggen.
Reflecteren op de tekstsoorten en het verschil maken tussen fictie en non-fictie.
Een structuur herkennen in narratieve en informatieve teksten.
Het onderwerp herkennen en verwoorden als het zinsdeel waarover iets wordt verteld.
De persoonsvorm herkennen en verwoorden als het zinsdeel dat:
· een handeling, een gebeurtenis of een toestand uitdrukt;
· informatie geeft over de tijd wanneer het zich afspeelt.
De betekenis van woorden afleiden uit de tekst.
De betekenis van woorden opzoeken in een woordenboek en op internet en de juiste betekenis relateren aan de context.
Reflecteren op de betekenis van woordgroepen en zinnen zoals uitdrukkingen en vergelijkingen.
Aangeven dat woorden samen met andere woorden kunnen voorkomen, namelijk een lidwoord, een zelfstandig naamwoord, een bijvoeglijk naamwoor
TAALBESCHOUWING - STRATEGIEEN
6.6 De leerlingen kunnen op hun niveau reflecteren op de door hen gebruikte luister-, spreek-, lees- en schrijfstrategieën, en daarbij de attitudes, kennis
eindtermen Nederlands inzetten.
6.7 De leerlingen kunnen bij alle eindtermen Nederlands de bijbehorende taalbeschouwelijke begrippen en termen uit de tweede kolom gebruiken, nl.
Hoofdcategorie
Uitspraaktekens
Leestekens
Afkortingen
3. Morfologisch domein - woorden
Woord
Woordvorming
Affix
Woordsoort
Zelfstandig naamwoord
Getal
Genus
Lidwoord
Bijvoegelijk naamwoord
Werkwoord
Werkwoordvormen
Vervoegde vormen
Niet-vervoegde vormen
Tempus
Werkwoordsoorten
Voornaamwoord
Voorzetsel
Telwoord
4. Syntactisch domein - zinnen
Zin
Zinsdeel
Tekstopbouw
Structuuraanduiders
(Materiële) omgeving
Taalvariëteiten
Aangeven dat woorden samen met andere woorden kunnen voorkomen, namelijk een lidwoord, een zelfstandig naamwoord, een bijvoeglijk naamwoor
7.1 De leerlingen tonen bij de eindtermen Nederlands een (inter)culturele gerichtheid. Dit houdt in dat ze:
- verschillende cultuuruitingen met een talige component in hun omgeving exploreren en er betekenis aan geven;
- hun gedachten, belevingen en emoties bij ervaringen met de eigen culturele leefwereld in vergelijking met die van anderen verwoorden;
- uitgaande van het eigen referentiekader enige kennis verwerven over de diversiteit in het culturele erfgoed met een talige component en er waardering
Bereid zijn het eigen mondelinge taalgebruik aan te passen aan de situatie (leeftijd, cultuur, traditie en doelgroep).
Bereid zijn het schriftelijk taalgebruik aan te passen aan de situatie (leeftijd en doelgroep).
Eindtermen lager
onderwijs
Klank
Klinker
Medeklinker
Rijm
Uitspraak
Alfabet
Letter
Klinker
Medeklinker
Eindletter
Hoofdletter
Kleine letter
Koppelteken
Apostrof
Trema
Accent
Leesteken
Punt
Vraagteken
Uitroepteken
Komm
Dubbele punt
Spatie
Aanhalingsteken
Afkorting
Woord
Samenstelling
Afleiding
Voorvoegsel
Achtervoegsel
-
Zelfstandig naamwoord
Eigennaam
Verkleinwoord
Enkelvoud
Meervoud
Mannelijk
Vrouwelijk
Onzijdig
Lidwoord
Bijvoegelijk naamwoord
Werkwoord
Stam
Uitgang
Persoonsvorm
Persoon
1e persoon (ik - wij)
Synoniem
Uitdrukking
Tekst
Fictie
Non-fictie
Inleiding
Midden
Slot
Hoofdstuk
Alinea
Regel
Kopje
Titel
Bladzijde
-
Lay-out
Cursief
Vetjes
Feit
Mening
Zender
Spreker
Schrijver
Ontvanger
Luisteraar
Lezer
Boodschap
Bedoeling
Situatie
Nederlands
Frans
Duits
Engels
Standaardtaal
Dialect
Moedertaal
Vreemde taal
Situatie
ondersteuningsteam Pixel - Focusgroep Leren, differentiëren en communiceren
LPD
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren 1.1.2.29
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren 1.1.2.37
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren 1.1.2.44
Luisteren
Luisteren
Luisteren 1.1.2.36
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren 1.1.2.37
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren 1.1.2.24
Luisteren 1.1.2.36
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren 1.1.2.29
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren 1.1.2.37
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren 1.1.2.44
Luisteren
Luisteren
Luisteren 1.1.4.3
Luisteren 1.1.4.4
Luisteren 1.1.4.5
Luisteren 1.1.4.6
Luisteren 1.1.4.7
Luisteren 1.1.4.9
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren 1.1.2.43
Spreken
Spreken
Spreken
Spreken 1.1.3.22
Spreken 1.1.3.65
Spreken
Spreken 1.1.3.41
Spreken 1.1.3.53
Spreken
Spreken
Spreken
Spreken
1.1.3.58
Spreken
Spreken 1.1.3.59
Spreken
Spreken 1.1.3.52
Spreken
Spreken
Spreken
Spreken
Spreken 1.1.3.40
Spreken 1.1.3.53
Spreken
Spreken
Spreken
Spreken 1.1.3.62
Spreken
Spreken
Spreken
Spreken
Spreken 1.1.3.22
Spreken 1.1.3.65
Spreken
Spreken 1.1.3.27
Spreken
Spreken 1.1.1.11
Spreken 1.1.3.65
Spreken 1.1.4.3
Spreken 1.1.4.4
Spreken 1.1.4.5
Spreken 1.1.4.7
Spreken 1.1.4.9
Spreken
Spreken
Spreken
Spreken
Spreken 1.1.1.11
Lezen
Lezen
Lezen 1.2.2.68
Lezen 1.2.2.69
Lezen 1.2.2.70
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen 1.2.2.71
Lezen 1.2.2.72
Lezen 1.2.2.73
Lezen 1.2.2.74
Lezen 1.2.2.101
Lezen
Lezen 1.2.2.68
Lezen 1.2.2.69
Lezen 1.2.2.70
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen 1.2.2.71
Lezen 1.2.2.72
Lezen 1.2.2.73
Lezen 1.2.2.74
Lezen 1.2.2.115
Lezen 1.2.2.116
Lezen 1.2.2.117
Lezen
Lezen 1.2.2.68
Lezen 1.2.2.69
Lezen 1.2.2.70
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen 1.2.2.71
Lezen 1.2.2.72
Lezen 1.2.2.73
Lezen 1.2.2.74
Lezen 1.2.2.84
Lezen 1.2.2.112
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen 1.2.2.68
Lezen 1.2.2.69
Lezen 1.2.2.70
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen 1.2.2.71
Lezen 1.2.2.72
Lezen 1.2.2.73
Lezen 1.2.2.74
Lezen 1.2.2.84
Lezen 1.2.2.101
Lezen 1.2.2.112
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen 1.2.2.68
Lezen 1.2.2.69
Lezen 1.2.2.70
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen 1.2.2.71
Lezen 1.2.2.72
Lezen 1.2.2.73
Lezen 1.2.2.74
Lezen 1.2.2.84
Lezen 1.2.2.104
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen 1.2.2.68
Lezen 1.2.2.69
Lezen 1.2.2.70
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen 1.2.2.71
Lezen 1.2.2.72
Lezen 1.2.2.73
Lezen 1.2.2.74
Lezen 1.2.2.112
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen 1.2.2.126
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen 1.2.2.68
Lezen 1.2.2.69
Lezen 1.2.2.70
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen 1.2.2.71
Lezen 1.2.2.72
Lezen 1.2.2.73
Lezen 1.2.2.74
Lezen 1.2.2.126
Lezen
Lezen
Lezen
Schrijven
Schrijven
Schrijven 1.2.3.107
Schrijven 1.2.3.108
Schrijven 1.2.3.122
Schrijven
Schrijven 1.2.3.120
Schrijven 1.2.3.121
Schrijven 1.2.3.131
Schrijven 1.2.3.132
Schrijven
Schrijven 1.2.3.120
Schrijven 1.2.3.121
Schrijven
Schrijven 1.2.3.123
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven 1.2.3.124
Schrijven
Schrijven 1.2.3.125
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven 1.2.3.42
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven 1.2.3.43
Schrijven 1.2.3.44
Schrijven 1.2.3.45
Schrijven
Schrijven
Schrijven 1.2.3.49
Schrijven
Schrijven
Schrijven 1.2.3.50
Schrijven 1.2.3.51
Schrijven 1.2.3.52
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven 1.2.3.53
Schrijven 1.2.3.54
Schrijven
Schrijven
Schrijven 1.2.3.55
Schrijven 1.2.3.62
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven 1.2.3.66
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven 1.2.3.67
Schrijven 1.2.3.79
Schrijven 1.2.3.80
Schrijven 1.2.3.81
Schrijven 1.2.3.82
Schrijven 1.2.3.83
Schrijven 1.2.3.84
Schrijven 1.2.3.85
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven 1.1.1.11
Schrijven 1.2.1.7
Schrijven 1.2.1.9
Schrijven 1.2.1.10
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.1.2.29
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.1.2.36
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.1.2.48
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.1.3.68
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.2.2.104
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.2.2.112
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.2.2.126
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.2.2.130
Strategieën 1.2.2.131
Strategieën 1.2.2.141
Strategieën 1.2.2.155
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.2.3.136
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.1.2.29
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.1.2.36
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.1.2.48
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.1.3.68
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.2.2.104
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.2.2.112
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.2.2.126
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.2.2.130
Strategieën 1.2.2.131
Strategieën 1.2.2.141
Strategieën 1.2.2.155
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.2.3.136
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.1.2.29
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.1.2.36
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.1.2.48
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.1.3.68
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.2.2.104
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.2.2.112
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.2.2.126
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.2.2.130
Strategieën 1.2.2.131
Strategieën 1.2.2.141
Strategieën 1.2.2.155
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.2.3.136
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.1.2.29
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.1.2.36
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.1.2.48
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.1.3.68
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.2.2.104
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.2.2.112
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.2.2.126
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.2.2.130
Strategieën 1.2.2.131
Strategieën 1.2.2.141
Strategieën 1.2.2.155
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.2.3.136
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Taalbeschouwing - taalgebruik
Taalbeschouwing - taalgebruik
Taalbeschouwing - taalgebruik
Taalbeschouwing - taalgebruik
Taalbeschouwing - taalgebruik
Taalbeschouwing - taalgebruik
Taalbeschouwing - taalgebruik
Taalbeschouwing - taalgebruik
Taalbeschouwing - taalgebruik 1.1.2.14
Taalbeschouwing - taalgebruik 1.1.3.1
Taalbeschouwing - taalgebruik 1.1.3.2
Taalbeschouwing - taalgebruik 1.1.3.4
Taalbeschouwing - taalgebruik 1.1.3.11
Taalbeschouwing - taalgebruik 1.2.3.92
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem 1.1.2.13
Taalbeschouwing - taalsysteem 1.1.3.10
Taalbeschouwing - taalsysteem 1.2.2.68
Taalbeschouwing - taalsysteem 1.2.2.69
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem 1.2.2.70
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem 1.2.2.71
Taalbeschouwing - taalsysteem 1.2.2.72
Taalbeschouwing - taalsysteem 1.2.2.83
Taalbeschouwing - taalsysteem 1.2.2.84
Taalbeschouwing - taalsysteem 1.2.2.85
Taalbeschouwing - taalsysteem 1.2.2.86
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem 1.2.2.130
Taalbeschouwing - taalsysteem 1.2.2.131
Taalbeschouwing - taalsysteem 1.2.2.132
Taalbeschouwing - strategieën
Taalbeschouwing - strategieën
(Inter)culturele gerichtheid
(Inter)culturele gerichtheid
LUISTEREN
1.1 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = beschrijven) de informatie achterhalen in een voor hen bestemde mededeling met betrekking tot het sc
1.2 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = beschrijven) de informatie achterhalen in een voor hen bestemde informatieve radio-uitzending.
1.3 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = beschrijven) de informatie achterhalen in een uiteenzetting of instructie van een medeleerling, bestemd
1.5 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = structureren) de informatie op een persoonlijke en overzichtelijke wijze ordenen bij een uiteenzetting o
Eenvoudige instructies bij opdrachten die opgebouwd zijn uit ten hoogste vier duidelijk onderscheiden stappen, begrijpen en uitvoeren.
SPREKEN
2.1 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = beschrijven) het gepaste taalregister hanteren als ze: aan leeftijdgenoten over zichzelf informatie versch
2.2 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = beschrijven) het gepaste taalregister hanteren als ze: aan iemand om ontbrekende informatie vragen.
Bij een behandeld onderwerp binnen de verschillende leergebieden hypothetische en reflectieve vragen stellen om de gewenste informatie te bekomen.
Gerichte vragen voorbereiden en stellen om de gewenste informatie te bekomen bij leeftijdgenoten en bekende volwassenen.
2.3 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = beschrijven) het gepaste taalregister hanteren als ze: over een op school behandeld onderwerp aan de le
2.5 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = structureren) het gepaste taalregister hanteren als ze: vragen van de leerkracht in verband met een beha
Vragen van de leraar over een behandeld onderwerp binnen de verschillende leergebieden beantwoorden:
· eigenschappen en kenmerken uit een context afleiden;
· gebeurtenissen, overeenkomsten en verschillen uit een context afleiden;
· verbanden uit een context afleiden.
2.6 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = structureren) het gepaste taalregister hanteren als ze: van een behandeld onderwerp of een beleefd voor
interpretatie brengen, die begrepen wordt door leeftijdgenoten.
Een gelezen, beluisterd of bekeken verhaal dramatiseren.
Verslag uitbrengen over een gelezen boek, een onderzoek binnen een WO-thema, eigen belevenissen en ervaringen …:
· een logische opbouw gebruiken;
· een inleiding en afronding geven;
· passend reageren op vragen ter verduidelijking.
Een presentatie geven over een gelezen boek, een project, een coöperatieve opdracht …:
· een logische opbouw gebruiken;
· een inleiding en afronding geven;
· passend reageren op vragen ter verduidelijking.
2.7 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = structureren) het gepaste taalregister hanteren als ze: bij een behandeld onderwerp vragen stellen die be
worden door leeftijdgenoten.
Bij een behandeld onderwerp binnen de verschillende leergebieden gesloten (ja-nee)vragen stellen om de gewenste informatie te bekomen.
Gerichte vragen voorbereiden en stellen om de gewenste informatie te bekomen bij leeftijdgenoten en bekende volwassenen.
2.8 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = structureren) het gepaste taalregister hanteren als ze: een instructie geven zodat iemand die vertrouwd
uitvoeren.
Eenvoudige instructies, bestaande uit verschillende stappen, geven, zodat iemand die vertrouwd is met de situatie ze kan uitvoeren.
2.9 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = beoordelen) het gepaste taalregister hanteren als ze op basis van vergelijking, hetzij met hun eigen men
in een gesprek kritisch reageren op de vragen en opmerkingen van bekende volwassenen.
Zich voldoende kritisch en weerbaar opstellen bij het luisteren en spreken met bekende en onbekende volwassenen.
Gerichte vragen voorbereiden en stellen om de gewenste informatie te bekomen bij leeftijdgenoten en bekende volwassenen.
De eigen mening verwoorden in een grote kring en hun standpunt verduidelijken aan de hand van voorbeelden.
De mening van een ander erkennen en erop reageren.
Vragen naar de mening van anderen.
Een eigen mening formuleren en vergelijken met de mening van gesprekpartners.
Reageren op multimediaprogramma’s waarbij ze onderbouwd aangeven:
· wat de belangrijkste inhoud is;
· wat hun mening erover is;
· welke aspecten ze aantrekkelijk vinden.
2.10 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = beoordelen) het gepaste taalregister hanteren als ze op basis van vergelijking, hetzij met hun eigen me
tijdens een discussie met bekende volwassenen over een behandeld onderwerp passende argumenten naar voren brengen.
Zich voldoende kritisch en weerbaar opstellen bij het luisteren en spreken met bekende en onbekende volwassenen.
LEZEN
3.1 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = beschrijven) de informatie achterhalen in: voor hen bestemde instructies voor handelingen van gevarie
3.2 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = beschrijven) de informatie achterhalen in: de gegevens in schema's en tabellen ten dienste van het publ
3.4 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = structureren) de informatie ordenen die voorkomt in: voor hen bestemde school- en studieteksten en in
SCHRIJVEN
4.1 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = kopiëren) overzichten, aantekeningen, mededelingen op- en overschrijven.
Voor hen bestemde complexere instructies letterlijk overschrijven.
Letterlijk instructies van de leraar of medeleerlingen opschrijven.
Mondeling aangeboden informatie van de leraar of klasgenoten letterlijk opschrijven.
4.2 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = beschrijven) een oproep, een uitnodiging, een instructie richten aan leeftijdgenoten.
Een persoonlijke boodschap of belevenis overbrengen via een brief, wenskaart of e-mail.
Een mededeling doen, een vraag stellen, iemand uitnodigen … via een brief, wenskaart of e-mail.
Een oproep aan leeftijdgenoten en bekende volwassen schrijven.
Een reclameslogan voor leeftijdgenoten schrijven.
4.3 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = structureren): een brief schrijven aan een bekende om een persoonlijke boodschap of belevenis over te
Een persoonlijke boodschap of belevenis overbrengen via een brief, wenskaart of e-mail.
Een mededeling doen, een vraag stellen, iemand uitnodigen … via een brief, wenskaart of e-mail.
4.4 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = structureren): voor een gekend persoon een verslag schrijven van een verhaal, een gebeurtenis, een info
Een verslag schrijven van een gebeurtenis, een behandeld project, een verhaal, eigen belevenissen en ervaringen …:
· de hoofdgedachte weergeven;
· een logische opbouw gebruiken;
· een inleiding en afronding schrijven.
4.5 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = structureren): een formulier invullen met informatie over henzelf.
Zelfstandig een formulier invullen met informatie over henzelf.
4.6 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = structureren): schriftelijk antwoorden op vragen over verwerkte inhouden.
Schriftelijk antwoorden op vragen over verwerkte inhouden:
· de gevraagde of gewenste informatie reconstrueren;
· hoofdzaken van bijzaken onderscheiden.
4.7 De leerlingen kunnen voor het realiseren van bovenstaande eindtermen bovendien:
hun teksten verzorgen rekening houdende met handschrift en lay-out
spellingsafspraken en -regels toepassen in verband met het schrijven van
woorden met vast woordbeeld:
klankzuivere woorden
hoogfrequente niet-klankzuivere woorden
woorden met veranderlijk woordbeeld (regelwoorden):
werkwoorden
klinker in open/gesloten lettergreep
verdubbeling medeklinker
niet-klankzuivere eindletter
hoofdletters
interpunctietekens . , ? ! :
Woorden met moeilijke klank-letterkoppelingen correct schrijven:
· aai, ooi en oei;
· eeuw, ieuw en uw;
· -ng en -nk;
· -ch, -cht en sch-;
· doffe e.
Woorden eindigend op -ig en -lijk correct schrijven.
Verkleinwoorden op -je, -tje, -pje en -etje correct schrijven.
Correct woorden schrijven met:
· oo voor -ch;
· korte klank in een open lettergreep voor -ch.
De regel toepassen voor woorden die eindigen op:
· -a, -o en -u;
· -g.
De regel toepassen voor open lettergrepen.
De regel toepassen voor verdubbeling van de medeklinker.
De meervoudsvorm van zelfstandige naamwoorden toepassen:
· rekening houdend met de eindletters;
· op -s of -en;
· op -eren.
De regels toepassen voor het schrijven van bijvoeglijke naamwoorden.
De regels toepassen voor het gebruik van hoofdletters:
· bij het begin van een zin;
· bij eigennamen.
De werkwoordspelling toepassen in de tegenwoordige tijd.
De regels toepassen voor het gebruik van:
· de komma;
· het dubbele punt;
· het aanhalingsteken.
Woorden met de volgende lettercombinaties correct schrijven:
· -ds (bv. steeds);
· oo voor -ch;
· een korte klank in een open lettergreep voor -ch.
Woorden waarin een bepaalde klinker dof uitgesproken wordt correct schrijven (bv. vonnis, datum).
Schrijven in een aan de context aangepaste lettergrootte.
Zelfstandig en uit het hoofd minder frequente letters zoals x, y en q reproduceren.
Zelfstandig en uit het hoofd minder frequente hoofdletters zoals X, Y en Q reproduceren.
Een vaste afstand tussen woorden hanteren.
Zelfstandig een tekst die uit meerdere zinnen bestaat reproduceren.
Een aantal afspraken in verband met de vormgeving in acht nemen, zoals indelingen, respecteren van de schrijflijn en spaties.
Een tekst op een ingebeelde lijn schrijven.
4.8 De leerlingen ontwikkelen bij het realiseren van de eindtermen voor spreken, luisteren, lezen en schrijven de volgende attitudes:
- luister-, spreek-, lees- en schrijfbereidheid;
- plezier in luisteren, spreken, lezen en schrijven;
- bereidheid tot nadenken over het eigen luister-, spreek-, lees- en schrijfgedrag;
- bereidheid tot het naleven van luister-, spreek-, lees-, en schrijfconventies;
- weerbaarheid.
Zich voldoende kritisch en weerbaar opstellen bij het luisteren en spreken met bekende en onbekende volwassenen.
Bereid zijn het schriftelijk taalgebruik aan te passen aan de situatie (leeftijd en doelgroep).
Bereid zijn zich kritisch op te stellen tegenover het eigen handschrift en de vormgeving van een eigen tekst.
Bereid zijn om gebruik te maken van klas-, school- en openbare bibliotheek.
STRATEGIEEN
5.1 De leerlingen kunnen bij de eindtermen luisteren, lezen, spreken en schrijven de volgende strategieën inzetten: zich oriënteren op aspecten van de l
schrijftaak: doel, teksttype en eigen kennis, en voor spreken en schrijven ook op de luisteraar of lezer
Op basis van op hun leeftijd afgestemde gesproken verhalen:
· voorspellen waarover het verhaal gaat;
· de afloop van het verhaal voorspellen;
· hoofd- en bijzaken onderscheiden;
· begin, midden en einde onderscheiden;
· een vergelijking herkennen;
· oorzaak-gevolgrelaties herkennen;
· middel-doelrelaties herkennen;
· deel-geheelrelaties herkennen;
· de chronologie herkennen;
· persoonlijke indrukken, gevoelens of meningen over de handelswijze van de personages formuleren.
Op basis van een uiteenzetting van de leraar of medeleerlingen:
· begin, midden en einde onderscheiden;
· een vergelijking herkennen;
· oorzaak-gevolgrelaties herkennen;
· middel-doelrelaties herkennen;
· deel-geheelrelaties herkennen;
· de chronologie herkennen.
Volgende luisterstrategieën hanteren onder aansturing van de leraar of met behulp van een stappenplan:
Voor het luisteren:
· het luisterdoel bepalen;
· bepalen hoe ze gaan luisteren: globaal of selectief;
· hun voorkennis inschakelen;
· voorspellingen doen over de tekst aan de hand van de titel.
Tijdens het luisteren:
· zich vragen stellen over de tekst: wie-, wat- en waaromvragen;
· verbanden en relaties afleiden uit de tekst;
· aantekeningen maken van belangrijke zaken (hoofdgedachte, belangrijke gebeurtenissen);
· woordbetekenisstrategieën inzetten.
Na het luisteren:
· de tekst samenvatten (hoofdgedachte, belangrijke gebeurtenissen);
· conclusies trekken.
Volgende spreekstrategieën hanteren onder aansturing van de leraar of met behulp van een stappenplan:
Voor het spreken:
· het spreekdoel bepalen;
· het publiek bepalen;
· woorden en ideeën over de inhoud van de spreektaak verzamelen.
Tijdens het spreken:
· hun gedachten onder woorden brengen in de vorm van woorden, zinnen en teksten;
· rekening houden met de reacties van het publiek;
· rekening houden met hun spreekvolume, tempo en gespreksconventies.
Na het spreken:
· reflecteren op product en proces aan de hand van vastgelegde criteria.
Op basis van voor hen bestemde narratieve en artistiek-literaire teksten:
· hoofd- en bijzaken onderscheiden;
· begin, midden en einde onderscheiden;
· een vergelijking herkennen;
· de relaties tussen hoofdpersonen en nevenpersonages bepalen;
· oorzaak-gevolgrelaties herkennen;
· middel-doelrelaties herkennen;
· deel-geheelrelaties herkennen;
· de chronologie herkennen;
· het verschil herkennen tussen fictie en non-fictie.
In voor hen bestemde informatieve teksten:
· de gewenste informatie herkennen;
· de chronologie herkennen;
· een vergelijking herkennen;
· oorzaak-gevolgrelaties herkennen;
· middel-doelrelaties herkennen;
· deel-geheelrelaties herkennen;
· de tekstindeling herkennen.
De informatie selecteren in voor hen bestemde argumentatieve teksten:
· op basis van gegeven of zelfgeformuleerde criteria;
· de gevraagde of gewenste informatie reconstrueren;
· persoonlijke meningen over de informatie weergeven.
De betekenis van woorden afleiden uit de tekst.
De betekenis van woorden opzoeken in een woordenboek en op internet en de juiste betekenis relateren aan de context.
Een eigen woordenlijst aanleggen.
Volgende leesstrategieën hanteren onder aansturing van de leraar of met behulp van een stappenplan:
Voor het lezen:
· het leesdoel bepalen;
· bepalen hoe ze gaan lezen (globaal of selectief);
· hun voorkennis inschakelen;
· voorspellingen doen over de tekst aan de hand van de titel, illustraties, kopjes …
Tijdens het lezen:
· zich vragen stellen over de tekst (denkstrategieën toepassen);
· herlees- en woordbetekenisstrategieën inzetten, in functie van het begrijpen van woorden, zinnen, taalgebruik …;
· in de tekst belangrijke zaken markeren (hoofdgedachten, belangrijke gebeurtenissen) of die opschrijven;
· verbanden leggen en relaties afleiden;
· de tekst visualiseren.
Na het lezen:
· de tekst samenvatten (hoofdgedachte, belangrijke gebeurtenissen);
· conclusies trekken.
Volgende schrijfstrategieën hanteren onder aansturing van de leraar of met behulp van een stappenplan:
Voor het schrijven:
· het schrijfdoel bepalen;
· het publiek bepalen;
· woorden en ideeën over de inhoud van de schrijftaak verzamelen.
Tijdens het schrijven:
· hun gedachten onder woorden brengen in de vorm van woorden, zinnen en teksten;
· gebruik maken van schrijfconventies.
Na het schrijven:
· in interactie met anderen reflecteren op het schrijfproduct;
· het schrijfproduct reviseren qua inhoud, opbouw, stijl, spelling- en interpunctieregels;
· de tekst in een definitieve vorm schrijven;
· reflecteren op het schrijfproces en -product aan de hand van vastgelegde criteria.
5.2 De leerlingen kunnen bij de eindtermen luisteren, lezen, spreken en schrijven de volgende strategieën inzetten: hun manier van luisteren, lezen, spre
het luister-, lees-, spreek- en schrijfdoel, en voor spreken en schrijven ook op de luisteraar of lezer
Op basis van op hun leeftijd afgestemde gesproken verhalen:
· voorspellen waarover het verhaal gaat;
· de afloop van het verhaal voorspellen;
· hoofd- en bijzaken onderscheiden;
· begin, midden en einde onderscheiden;
· een vergelijking herkennen;
· oorzaak-gevolgrelaties herkennen;
· middel-doelrelaties herkennen;
· deel-geheelrelaties herkennen;
· de chronologie herkennen;
· persoonlijke indrukken, gevoelens of meningen over de handelswijze van de personages formuleren.
Op basis van een uiteenzetting van de leraar of medeleerlingen:
· begin, midden en einde onderscheiden;
· een vergelijking herkennen;
· oorzaak-gevolgrelaties herkennen;
· middel-doelrelaties herkennen;
· deel-geheelrelaties herkennen;
· de chronologie herkennen.
Volgende luisterstrategieën hanteren onder aansturing van de leraar of met behulp van een stappenplan:
Voor het luisteren:
· het luisterdoel bepalen;
· bepalen hoe ze gaan luisteren: globaal of selectief;
· hun voorkennis inschakelen;
· voorspellingen doen over de tekst aan de hand van de titel.
Tijdens het luisteren:
· zich vragen stellen over de tekst: wie-, wat- en waaromvragen;
· verbanden en relaties afleiden uit de tekst;
· aantekeningen maken van belangrijke zaken (hoofdgedachte, belangrijke gebeurtenissen);
· woordbetekenisstrategieën inzetten.
Na het luisteren:
· de tekst samenvatten (hoofdgedachte, belangrijke gebeurtenissen);
· conclusies trekken.
Volgende spreekstrategieën hanteren onder aansturing van de leraar of met behulp van een stappenplan:
Voor het spreken:
· het spreekdoel bepalen;
· het publiek bepalen;
· woorden en ideeën over de inhoud van de spreektaak verzamelen.
Tijdens het spreken:
· hun gedachten onder woorden brengen in de vorm van woorden, zinnen en teksten;
· rekening houden met de reacties van het publiek;
· rekening houden met hun spreekvolume, tempo en gespreksconventies.
Na het spreken:
· reflecteren op product en proces aan de hand van vastgelegde criteria.
Op basis van voor hen bestemde narratieve en artistiek-literaire teksten:
· hoofd- en bijzaken onderscheiden;
· begin, midden en einde onderscheiden;
· een vergelijking herkennen;
· de relaties tussen hoofdpersonen en nevenpersonages bepalen;
· oorzaak-gevolgrelaties herkennen;
· middel-doelrelaties herkennen;
· deel-geheelrelaties herkennen;
· de chronologie herkennen;
· het verschil herkennen tussen fictie en non-fictie.
In voor hen bestemde informatieve teksten:
· de gewenste informatie herkennen;
· de chronologie herkennen;
· een vergelijking herkennen;
· oorzaak-gevolgrelaties herkennen;
· middel-doelrelaties herkennen;
· deel-geheelrelaties herkennen;
· de tekstindeling herkennen.
De informatie selecteren in voor hen bestemde argumentatieve teksten:
· op basis van gegeven of zelfgeformuleerde criteria;
· de gevraagde of gewenste informatie reconstrueren;
· persoonlijke meningen over de informatie weergeven.
De betekenis van woorden afleiden uit de tekst.
De betekenis van woorden opzoeken in een woordenboek en op internet en de juiste betekenis relateren aan de context.
Een eigen woordenlijst aanleggen.
Volgende leesstrategieën hanteren onder aansturing van de leraar of met behulp van een stappenplan:
Voor het lezen:
· het leesdoel bepalen;
· bepalen hoe ze gaan lezen (globaal of selectief);
· hun voorkennis inschakelen;
· voorspellingen doen over de tekst aan de hand van de titel, illustraties, kopjes …
Tijdens het lezen:
· zich vragen stellen over de tekst (denkstrategieën toepassen);
· herlees- en woordbetekenisstrategieën inzetten, in functie van het begrijpen van woorden, zinnen, taalgebruik …;
· in de tekst belangrijke zaken markeren (hoofdgedachten, belangrijke gebeurtenissen) of die opschrijven;
· verbanden leggen en relaties afleiden;
· de tekst visualiseren.
Na het lezen:
· de tekst samenvatten (hoofdgedachte, belangrijke gebeurtenissen);
· conclusies trekken.
Volgende schrijfstrategieën hanteren onder aansturing van de leraar of met behulp van een stappenplan:
Voor het schrijven:
· het schrijfdoel bepalen;
· het publiek bepalen;
· woorden en ideeën over de inhoud van de schrijftaak verzamelen.
Tijdens het schrijven:
· hun gedachten onder woorden brengen in de vorm van woorden, zinnen en teksten;
· gebruik maken van schrijfconventies.
Na het schrijven:
· in interactie met anderen reflecteren op het schrijfproduct;
· het schrijfproduct reviseren qua inhoud, opbouw, stijl, spelling- en interpunctieregels;
· de tekst in een definitieve vorm schrijven;
· reflecteren op het schrijfproces en -product aan de hand van vastgelegde criteria.
5.3 De leerlingen kunnen bij de eindtermen luisteren, lezen, spreken en schrijven de volgende strategieën inzetten: tijdens het luisteren, lezen, spreken
behouden voor het bereiken van het doel
Op basis van op hun leeftijd afgestemde gesproken verhalen:
· voorspellen waarover het verhaal gaat;
· de afloop van het verhaal voorspellen;
· hoofd- en bijzaken onderscheiden;
· begin, midden en einde onderscheiden;
· een vergelijking herkennen;
· oorzaak-gevolgrelaties herkennen;
· middel-doelrelaties herkennen;
· deel-geheelrelaties herkennen;
· de chronologie herkennen;
· persoonlijke indrukken, gevoelens of meningen over de handelswijze van de personages formuleren.
Op basis van een uiteenzetting van de leraar of medeleerlingen:
· begin, midden en einde onderscheiden;
· een vergelijking herkennen;
· oorzaak-gevolgrelaties herkennen;
· middel-doelrelaties herkennen;
· deel-geheelrelaties herkennen;
· de chronologie herkennen.
Volgende luisterstrategieën hanteren onder aansturing van de leraar of met behulp van een stappenplan:
Voor het luisteren:
· het luisterdoel bepalen;
· bepalen hoe ze gaan luisteren: globaal of selectief;
· hun voorkennis inschakelen;
· voorspellingen doen over de tekst aan de hand van de titel.
Tijdens het luisteren:
· zich vragen stellen over de tekst: wie-, wat- en waaromvragen;
· verbanden en relaties afleiden uit de tekst;
· aantekeningen maken van belangrijke zaken (hoofdgedachte, belangrijke gebeurtenissen);
· woordbetekenisstrategieën inzetten.
Na het luisteren:
· de tekst samenvatten (hoofdgedachte, belangrijke gebeurtenissen);
· conclusies trekken.
Volgende spreekstrategieën hanteren onder aansturing van de leraar of met behulp van een stappenplan:
Voor het spreken:
· het spreekdoel bepalen;
· het publiek bepalen;
· woorden en ideeën over de inhoud van de spreektaak verzamelen.
Tijdens het spreken:
· hun gedachten onder woorden brengen in de vorm van woorden, zinnen en teksten;
· rekening houden met de reacties van het publiek;
· rekening houden met hun spreekvolume, tempo en gespreksconventies.
Na het spreken:
· reflecteren op product en proces aan de hand van vastgelegde criteria.
Op basis van voor hen bestemde narratieve en artistiek-literaire teksten:
· hoofd- en bijzaken onderscheiden;
· begin, midden en einde onderscheiden;
· een vergelijking herkennen;
· de relaties tussen hoofdpersonen en nevenpersonages bepalen;
· oorzaak-gevolgrelaties herkennen;
· middel-doelrelaties herkennen;
· deel-geheelrelaties herkennen;
· de chronologie herkennen;
· het verschil herkennen tussen fictie en non-fictie.
In voor hen bestemde informatieve teksten:
· de gewenste informatie herkennen;
· de chronologie herkennen;
· een vergelijking herkennen;
· oorzaak-gevolgrelaties herkennen;
· middel-doelrelaties herkennen;
· deel-geheelrelaties herkennen;
· de tekstindeling herkennen.
De informatie selecteren in voor hen bestemde argumentatieve teksten:
· op basis van gegeven of zelfgeformuleerde criteria;
· de gevraagde of gewenste informatie reconstrueren;
· persoonlijke meningen over de informatie weergeven.
De betekenis van woorden afleiden uit de tekst.
De betekenis van woorden opzoeken in een woordenboek en op internet en de juiste betekenis relateren aan de context.
Een eigen woordenlijst aanleggen.
Volgende leesstrategieën hanteren onder aansturing van de leraar of met behulp van een stappenplan:
Voor het lezen:
· het leesdoel bepalen;
· bepalen hoe ze gaan lezen (globaal of selectief);
· hun voorkennis inschakelen;
· voorspellingen doen over de tekst aan de hand van de titel, illustraties, kopjes …
Tijdens het lezen:
· zich vragen stellen over de tekst (denkstrategieën toepassen);
· herlees- en woordbetekenisstrategieën inzetten, in functie van het begrijpen van woorden, zinnen, taalgebruik …;
· in de tekst belangrijke zaken markeren (hoofdgedachten, belangrijke gebeurtenissen) of die opschrijven;
· verbanden leggen en relaties afleiden;
· de tekst visualiseren.
Na het lezen:
· de tekst samenvatten (hoofdgedachte, belangrijke gebeurtenissen);
· conclusies trekken.
Volgende schrijfstrategieën hanteren onder aansturing van de leraar of met behulp van een stappenplan:
Voor het schrijven:
· het schrijfdoel bepalen;
· het publiek bepalen;
· woorden en ideeën over de inhoud van de schrijftaak verzamelen.
Tijdens het schrijven:
· hun gedachten onder woorden brengen in de vorm van woorden, zinnen en teksten;
· gebruik maken van schrijfconventies.
Na het schrijven:
· in interactie met anderen reflecteren op het schrijfproduct;
· het schrijfproduct reviseren qua inhoud, opbouw, stijl, spelling- en interpunctieregels;
· de tekst in een definitieve vorm schrijven;
· reflecteren op het schrijfproces en -product aan de hand van vastgelegde criteria.
5.4 De leerlingen kunnen bij de eindtermen luisteren, lezen, spreken en schrijven de volgende strategieën inzetten: het resultaat beoordelen in het licht
schrijfdoel
Op basis van op hun leeftijd afgestemde gesproken verhalen:
· voorspellen waarover het verhaal gaat;
· de afloop van het verhaal voorspellen;
· hoofd- en bijzaken onderscheiden;
· begin, midden en einde onderscheiden;
· een vergelijking herkennen;
· oorzaak-gevolgrelaties herkennen;
· middel-doelrelaties herkennen;
· deel-geheelrelaties herkennen;
· de chronologie herkennen;
· persoonlijke indrukken, gevoelens of meningen over de handelswijze van de personages formuleren.
Op basis van een uiteenzetting van de leraar of medeleerlingen:
· begin, midden en einde onderscheiden;
· een vergelijking herkennen;
· oorzaak-gevolgrelaties herkennen;
· middel-doelrelaties herkennen;
· deel-geheelrelaties herkennen;
· de chronologie herkennen.
Volgende luisterstrategieën hanteren onder aansturing van de leraar of met behulp van een stappenplan:
Voor het luisteren:
· het luisterdoel bepalen;
· bepalen hoe ze gaan luisteren: globaal of selectief;
· hun voorkennis inschakelen;
· voorspellingen doen over de tekst aan de hand van de titel.
Tijdens het luisteren:
· zich vragen stellen over de tekst: wie-, wat- en waaromvragen;
· verbanden en relaties afleiden uit de tekst;
· aantekeningen maken van belangrijke zaken (hoofdgedachte, belangrijke gebeurtenissen);
· woordbetekenisstrategieën inzetten.
Na het luisteren:
· de tekst samenvatten (hoofdgedachte, belangrijke gebeurtenissen);
· conclusies trekken.
Volgende spreekstrategieën hanteren onder aansturing van de leraar of met behulp van een stappenplan:
Voor het spreken:
· het spreekdoel bepalen;
· het publiek bepalen;
· woorden en ideeën over de inhoud van de spreektaak verzamelen.
Tijdens het spreken:
· hun gedachten onder woorden brengen in de vorm van woorden, zinnen en teksten;
· rekening houden met de reacties van het publiek;
· rekening houden met hun spreekvolume, tempo en gespreksconventies.
Na het spreken:
· reflecteren op product en proces aan de hand van vastgelegde criteria.
Op basis van voor hen bestemde narratieve en artistiek-literaire teksten:
· hoofd- en bijzaken onderscheiden;
· begin, midden en einde onderscheiden;
· een vergelijking herkennen;
· de relaties tussen hoofdpersonen en nevenpersonages bepalen;
· oorzaak-gevolgrelaties herkennen;
· middel-doelrelaties herkennen;
· deel-geheelrelaties herkennen;
· de chronologie herkennen;
· het verschil herkennen tussen fictie en non-fictie.
In voor hen bestemde informatieve teksten:
· de gewenste informatie herkennen;
· de chronologie herkennen;
· een vergelijking herkennen;
· oorzaak-gevolgrelaties herkennen;
· middel-doelrelaties herkennen;
· deel-geheelrelaties herkennen;
· de tekstindeling herkennen.
De informatie selecteren in voor hen bestemde argumentatieve teksten:
· op basis van gegeven of zelfgeformuleerde criteria;
· de gevraagde of gewenste informatie reconstrueren;
· persoonlijke meningen over de informatie weergeven.
De betekenis van woorden afleiden uit de tekst.
De betekenis van woorden opzoeken in een woordenboek en op internet en de juiste betekenis relateren aan de context.
Een eigen woordenlijst aanleggen.
Volgende leesstrategieën hanteren onder aansturing van de leraar of met behulp van een stappenplan:
Voor het lezen:
· het leesdoel bepalen;
· bepalen hoe ze gaan lezen (globaal of selectief);
· hun voorkennis inschakelen;
· voorspellingen doen over de tekst aan de hand van de titel, illustraties, kopjes …
Tijdens het lezen:
· zich vragen stellen over de tekst (denkstrategieën toepassen);
· herlees- en woordbetekenisstrategieën inzetten, in functie van het begrijpen van woorden, zinnen, taalgebruik …;
· in de tekst belangrijke zaken markeren (hoofdgedachten, belangrijke gebeurtenissen) of die opschrijven;
· verbanden leggen en relaties afleiden;
· de tekst visualiseren.
Na het lezen:
· de tekst samenvatten (hoofdgedachte, belangrijke gebeurtenissen);
· conclusies trekken.
Volgende schrijfstrategieën hanteren onder aansturing van de leraar of met behulp van een stappenplan:
Voor het schrijven:
· het schrijfdoel bepalen;
· het publiek bepalen;
· woorden en ideeën over de inhoud van de schrijftaak verzamelen.
Tijdens het schrijven:
· hun gedachten onder woorden brengen in de vorm van woorden, zinnen en teksten;
· gebruik maken van schrijfconventies.
Na het schrijven:
· in interactie met anderen reflecteren op het schrijfproduct;
· het schrijfproduct reviseren qua inhoud, opbouw, stijl, spelling- en interpunctieregels;
· de tekst in een definitieve vorm schrijven;
· reflecteren op het schrijfproces en -product aan de hand van vastgelegde criteria.
6.2 Bij het reflecteren op taalgebruik en taalsysteem tonen de leerlingen interesse in en respect voor de persoon van de ander, en voor de eigen en ande
Bereid zijn om te reflecteren op het mondelinge taalgebruik uit de eigen of een andere cultuur.
TAALBESCHOUWING - TAALGEBRUIK
6.3 Met het oog op doeltreffende communicatie kunnen de leerlingen in voor hen relevante en concrete taalgebruikssituaties en op hun niveau bij de ein
op de belangrijkste factoren van een communicatiesituatie: zender, ontvanger, boodschap, bedoeling, situatie.
TAALBESCHOUWING - TAALSYSTEEM
6.5 Met het oog op doeltreffende communicatie kunnen de leerlingen in voor hen relevante en concrete taalgebruikssituaties en op hun niveau bij de ein
op een aantal aspecten van het taalsysteem met betrekking tot:
- klanken, woorden, zinnen, teksten;
- spellingvormen;
- betekenissen.
Reflecteren op woordbetekenissen in concrete luistersituaties.
Reflecteren op woordbetekenissen in concrete spreeksituaties.
Vaak voorkomende leenwoorden verklanken.
Vaak voorkomende afkortingen verklanken.
· koppelteken;
· accent.
Reflecteren op leestekens op zinsniveau en het leesgedrag erop afstemmen:
· komma;
· aanhalingstekens (dialogen);
· dubbele punt;
· spatie.
Correct en vlot langere zinnen lezen met woordgroepen die kunnen doorlopen over de regels heen.
Belangrijke woorden of woordgroepen in een zin herkennen en klemtonen juist leggen.
Reflecteren op de tekstsoorten en het verschil maken tussen fictie en non-fictie.
Een structuur herkennen in narratieve en informatieve teksten.
Het onderwerp herkennen en verwoorden als het zinsdeel waarover iets wordt verteld.
De persoonsvorm herkennen en verwoorden als het zinsdeel dat:
· een handeling, een gebeurtenis of een toestand uitdrukt;
· informatie geeft over de tijd wanneer het zich afspeelt.
De betekenis van woorden afleiden uit de tekst.
De betekenis van woorden opzoeken in een woordenboek en op internet en de juiste betekenis relateren aan de context.
Reflecteren op de betekenis van woordgroepen en zinnen zoals uitdrukkingen en vergelijkingen.
Aangeven dat woorden samen met andere woorden kunnen voorkomen, namelijk een lidwoord, een zelfstandig naamwoord, een bijvoeglijk naamwoor
TAALBESCHOUWING - STRATEGIEEN
6.6 De leerlingen kunnen op hun niveau reflecteren op de door hen gebruikte luister-, spreek-, lees- en schrijfstrategieën, en daarbij de attitudes, kennis
eindtermen Nederlands inzetten.
6.7 De leerlingen kunnen bij alle eindtermen Nederlands de bijbehorende taalbeschouwelijke begrippen en termen uit de tweede kolom gebruiken, nl.
Hoofdcategorie
Diakritische tekens
Uitspraaktekens
Leestekens
Afkortingen
3. Morfologisch domein - woorden
Woord
Woordvorming
Affix
Woordsoort
Zelfstandig naamwoord
Getal
Genus
Lidwoord
Bijvoegelijk naamwoord
Werkwoord
Werkwoordvormen
Vervoegde vormen
Niet-vervoegde vormen
Tempus
Werkwoordsoorten
Voornaamwoord
Voorzetsel
Telwoord
4. Syntactisch domein - zinnen
Zin
Zinsdeel
Tekstopbouw
Structuuraanduiders
(Materiële) omgeving
Taalvariëteiten
Aangeven dat woorden samen met andere woorden kunnen voorkomen, namelijk een lidwoord, een zelfstandig naamwoord, een bijvoeglijk naamwoor
(INTER)CULTURELE GERICHTHEID
7.1 De leerlingen tonen bij de eindtermen Nederlands een (inter)culturele gerichtheid. Dit houdt in dat ze:
- verschillende cultuuruitingen met een talige component in hun omgeving exploreren en er betekenis aan geven;
- hun gedachten, belevingen en emoties bij ervaringen met de eigen culturele leefwereld in vergelijking met die van anderen verwoorden;
- uitgaande van het eigen referentiekader enige kennis verwerven over de diversiteit in het culturele erfgoed met een talige component en er waardering
Bereid zijn het eigen mondelinge taalgebruik aan te passen aan de situatie (leeftijd, cultuur, traditie en doelgroep).
Bereid zijn om te reflecteren op het mondelinge taalgebruik uit de eigen of een andere cultuur.
Bereid zijn het schriftelijk taalgebruik aan te passen aan de situatie (leeftijd en doelgroep).
Eindtermen lager onderwijs
Klank
Klinker
Medeklinker
Rijm
Uitspraak
Alfabet
Letter
Klinker
Medeklinker
Eindletter
Hoofdletter
Kleine letter
Koppelteken
Apostrof
Trema
Accent
Leesteken
Punt
Vraagteken
Uitroepteken
Komm
Dubbele punt
Spatie
Aanhalingsteken
Afkorting
Woord
Samenstelling
Afleiding
Voorvoegsel
Achtervoegsel
-
Zelfstandig naamwoord
Eigennaam
Verkleinwoord
Enkelvoud
Meervoud
Mannelijk
Vrouwelijk
Onzijdig
Lidwoord
Bijvoegelijk naamwoord
Werkwoord
Stam
Uitgang
Persoonsvorm
Persoon
1e persoon (ik - wij)
2de persoon (jij - jullie)
Enkelvoud
Meervoud
Infiitief
Tijd
Tegenwoordige tijd
Verleden tijd
-
-
-
-
Zin
Zinsdeel
Onderwerp
Persoonsvorm
Woordgroep
Synoniem
Uitdrukking
Tekst
Fictie
Non-fictie
Inleiding
Midden
Slot
Hoofdstuk
Alinea
Regel
Kopje
Titel
Bladzijde
-
Lay-out
Cursief
Vetjes
Feit
Mening
Zender
Spreker
Schrijver
Ontvanger
Luisteraar
Lezer
Boodschap
Bedoeling
Situatie
Nederlands
Frans
Duits
Engels
Standaardtaal
Dialect
Moedertaal
Vreemde taal
Situatie
ondersteuningsteam Pixel - Focusgroep Leren, differentiëren en communiceren
LPD
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren 1.1.2.30
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren 1.1.2.31
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren 1.1.2.41
Luisteren
Luisteren 1.1.2.46
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren 1.1.2.39
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren 1.1.2.41
Luisteren
Luisteren
Luisteren 1.1.2.25
Luisteren 1.1.2.38
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren 1.1.2.40
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren 1.1.2.26
Luisteren
Luisteren 1.1.2.30
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren 1.1.2.31
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren 1.1.2.39
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren 1.1.2.41
Luisteren
Luisteren 1.1.2.46
Luisteren
Luisteren
Luisteren 1.1.4.15
Luisteren 1.1.4.16
Luisteren 1.1.4.17
Luisteren 1.1.4.18
Luisteren 1.1.4.19
Luisteren
Luisteren 1.1.4.10
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren 1.1.4.11
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren 1.1.4.13
Luisteren
Luisteren 1.1.2.45
Spreken
Spreken
Spreken
Spreken 1.1.3.23
Spreken 1.1.3.24
Spreken
Spreken 1.1.3.54
Spreken
Spreken
Spreken
Spreken 1.1.3.60
Spreken
Spreken
Spreken 1.1.3.42
Spreken 1.1.3.54
Spreken
Spreken
Spreken 1.1.3.63
Spreken
Spreken
Spreken
Spreken 1.1.3.23
Spreken 1.1.3.24
Spreken
Spreken 1.1.3.28
Spreken
Spreken 1.1.3.66
Spreken 1.1.4.11
Spreken
Spreken
Spreken
Spreken
Spreken 1.1.4.13
Spreken
Spreken 1.1.4.15
Spreken 1.1.4.16
Spreken 1.1.4.17
Spreken 1.1.4.18
Spreken 1.1.4.19
Lezen
Lezen
Lezen 1.2.2.76
Lezen 1.2.2.77
Lezen 1.2.2.102
Lezen
Lezen 1.2.2.76
Lezen 1.2.2.77
Lezen 1.2.2.118
Lezen 1.2.2.119
Lezen 1.2.2.121
Lezen
Lezen
Lezen 1.2.2.76
Lezen 1.2.2.77
Lezen
Lezen 1.2.2.76
Lezen 1.2.2.77
Lezen 1.2.2.99
Lezen 1.2.2.102
Lezen 1.2.2.122
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen 1.2.2.123
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen 1.2.2.124
Lezen
Lezen 1.2.2.76
Lezen 1.2.2.77
Lezen 1.2.2.105
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen 1.2.2.106
Lezen 1.2.2.107
Lezen 1.2.2.108
Lezen 1.2.2.109
Lezen 1.2.2.110
Lezen
Lezen 1.2.2.76
Lezen 1.2.2.77
Lezen 1.2.2.122
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen 1.2.2.123
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen 1.2.2.127
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen 1.2.2.76
Lezen 1.2.2.77
Lezen 1.2.2.127
Lezen
Lezen
Lezen
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven 1.2.3.109
Schrijven 1.2.3.133
Schrijven
Schrijven 1.2.3.127
Schrijven
Schrijven 1.2.3.126
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven 1.2.3.134
Schrijven
Schrijven 1.2.3.128
Schrijven
Schrijven 1.2.3.129
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven 1.2.3.46
Schrijven
Schrijven 1.2.3.56
Schrijven 1.2.3.57
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven 1.2.3.58
Schrijven 1.2.3.59
Schrijven 1.2.3.60
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven 1.2.3.63
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven 1.2.3.68
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven 1.2.3.69
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven 1.2.3.70
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven 1.2.3.71
Schrijven 1.2.3.72
Schrijven 1.2.3.73
Schrijven 1.2.3.74
Schrijven 1.2.3.75
Schrijven 1.2.3.86
Schrijven 1.2.3.87
Schrijven 1.2.3.95
Schrijven 1.2.3.98
Schrijven 1.2.3.99
Schrijven 1.2.3.100
Schrijven 1.2.3.101
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven 1.2.1.12
Schrijven 1.2.1.14
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.1.2.30
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.1.2.31
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.1.2.38
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.1.2.40
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.1.2.49
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.1.3.69
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.2.2.105
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.2.2.122
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.2.2.123
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.2.2.142
Strategieën 1.2.2.145
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.2.2.153
Strategieën 1.2.2.156
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.2.3.137
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.1.2.30
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.1.2.31
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.1.2.38
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.1.2.40
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.1.2.49
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.1.3.5
Strategieën 1.1.3.6
Strategieën 1.1.3.7
Strategieën 1.1.3.69
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.2.2.105
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.2.2.122
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.2.2.123
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.2.2.142
Strategieën 1.2.2.145
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.2.2.153
Strategieën 1.2.2.156
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.2.3.137
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.1.2.30
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.1.2.31
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.1.2.38
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.1.2.40
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.1.2.49
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.1.3.69
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.2.2.105
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.2.2.122
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.2.2.123
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.2.2.142
Strategieën 1.2.2.145
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.2.2.153
Strategieën 1.2.2.156
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.2.3.137
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.1.2.30
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.1.2.31
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.1.2.38
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.1.2.40
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.1.2.49
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.1.3.69
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.2.2.105
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.2.2.122
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.2.2.123
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.2.2.142
Strategieën 1.2.2.145
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.2.2.153
Strategieën 1.2.2.156
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.2.3.137
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Taalbeschouwing - taalgebruik
Taalbeschouwing - taalgebruik
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem 1.2.2.75
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem 1.2.2.88
Taalbeschouwing - taalsysteem 1.2.2.90
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem 1.2.2.92
Taalbeschouwing - taalsysteem 1.2.2.93
Taalbeschouwing - taalsysteem 1.2.2.94
Taalbeschouwing - taalsysteem 1.2.2.95
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem 1.2.2.100
Taalbeschouwing - taalsysteem 1.2.2.142
Taalbeschouwing - taalsysteem 1.2.2.143
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem 1.2.2.144
Taalbeschouwing - taalsysteem 1.2.2.145
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem 1.2.2.146
Taalbeschouwing - taalsysteem 1.2.2.147
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem 1.2.2.148
Taalbeschouwing - taalsysteem 1.2.2.149
Taalbeschouwing - taalsysteem 1.2.2.150
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem 1.2.2.153
Taalbeschouwing - taalsysteem 1.2.3.46
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem 1.2.3.47
Taalbeschouwing - taalsysteem 1.2.3.56
Taalbeschouwing - taalsysteem 1.2.3.57
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem 1.2.3.58
Taalbeschouwing - taalsysteem 1.2.3.59
Taalbeschouwing - taalsysteem 1.2.3.60
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
1.2.3.61
Taalbeschouwing - taalsysteem 1.2.3.63
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
1.2.3.64
Taalbeschouwing - taalsysteem 1.2.3.68
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem 1.2.3.69
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem 1.2.3.70
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem 1.2.3.71
Taalbeschouwing - taalsysteem 1.2.3.72
Taalbeschouwing - taalsysteem 1.2.3.73
Taalbeschouwing - taalsysteem 1.2.3.74
Taalbeschouwing - taalsysteem 1.2.3.75
Taalbeschouwing - strategieën
Taalbeschouwing - strategieën
(Inter)culturele gerichtheid
(Inter)culturele gerichtheid
LUISTEREN
1.1 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = beschrijven) de informatie achterhalen in een voor hen bestemde mededeling met betrekking tot het sc
1.2 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = beschrijven) de informatie achterhalen in een voor hen bestemde informatieve radio-uitzending.
SPREKEN
2.1 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = beschrijven) het gepaste taalregister hanteren als ze: aan leeftijdgenoten over zichzelf informatie versch
2.2 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = beschrijven) het gepaste taalregister hanteren als ze: aan iemand om ontbrekende informatie vragen.
Bij een behandeld onderwerp binnen de verschillende leergebieden kritische en controlevragen stellen om de gewenste informatie te bekomen.
Bij een behandeld onderwerp binnen de verschillende leergebieden gesloten (ja-nee)vragen stellen om de gewenste informatie te bekomen.
2.3 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = beschrijven) het gepaste taalregister hanteren als ze: over een op school behandeld onderwerp aan de le
Verslag uitbrengen over een gelezen boek, een onderzoek binnen een WO-thema, eigen belevenissen en ervaringen …:
· classificaties maken;
· argumenten geven.
2.4 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = beschrijven) het gepaste taalregister hanteren als ze: in een telefoongesprek informatie uitwisselen.
Informatie uitwisselen aan de telefoon.
2.5 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = structureren) het gepaste taalregister hanteren als ze: vragen van de leerkracht in verband met een beha
2.6 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = structureren) het gepaste taalregister hanteren als ze: van een behandeld onderwerp of een beleefd voor
die begrepen wordt door leeftijdgenoten.
Bij het vertellen van een verhaal een persoonlijke appreciatie geven.
Verslag uitbrengen over een gelezen boek, een onderzoek binnen een WO-thema, eigen belevenissen en ervaringen …:
· classificaties maken;
· argumenten geven.
Een presentatie geven over een gelezen boek, een project, een coöperatieve opdracht …:
· zelf ontdekte voorbeelden ter illustratie geven;
· argumenten geven.
2.7 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = structureren) het gepaste taalregister hanteren als ze: bij een behandeld onderwerp vragen stellen die be
leeftijdgenoten.
Bij een behandeld onderwerp binnen de verschillende leergebieden gesloten (ja-nee)vragen stellen om de gewenste informatie te bekomen.
Bij een behandeld onderwerp binnen de verschillende leergebieden gesloten (ja-nee)vragen stellen om de gewenste informatie te bekomen.
2.8 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = structureren) het gepaste taalregister hanteren als ze: een instructie geven zodat iemand die vertrouwd
Complexe instructies, bestaande uit verschillende stappen geven, zodat iemand die vertrouwd is met de situatie ze kan uitvoeren.
2.9 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = beoordelen) het gepaste taalregister hanteren als ze op basis van vergelijking, hetzij met hun eigen men
kritisch reageren op de vragen en opmerkingen van bekende volwassenen.
Gerichte vragen voorbereiden en stellen om de gewenste informatie te bekomen bij onbekende volwassenen.
Een met argumenten ondersteunde mening geven over:
· programma’s op radio en tv;
· de verslaggeving in de actualiteit;
· het waarheidsgehalte van berichten;
· het onderscheid tussen feiten en meningen.
Nagaan of de uitspraak een mening of een feit is en die begrippen correct hanteren.
2.10 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = beoordelen) het gepaste taalregister hanteren als ze op basis van vergelijking, hetzij met hun eigen me
discussie met bekende volwassenen over een behandeld onderwerp passende argumenten naar voren brengen.
In een discussie om verduidelijking van standpunten vragen.
In een discussie de genoemde argumenten en tegenargumenten op een rij zetten.
In een discussie andermans argumenten in eigen woorden samenvatten.
In een discussie hun standpunt of mening herzien of bijstellen.
In een discussie anderen proberen te overtuigen.
LEZEN
3.1 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = beschrijven) de informatie achterhalen in: voor hen bestemde instructies voor handelingen van gevarie
SCHRIJVEN
4.1 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = kopiëren) overzichten, aantekeningen, mededelingen op- en overschrijven.
4.2 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = beschrijven) een oproep, een uitnodiging, een instructie richten aan leeftijdgenoten.
Zelf complexere instructies schrijven voor medeleerlingen met betrekking tot het klas- en schoolgebeuren.
Een oproep schrijven aan externen voor schoolactiviteiten.
4.3 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = structureren): een brief schrijven aan een bekende om een persoonlijke boodschap of belevenis over te
Bij het schrijven van brieven, kaarten en mails de gepaste schrijfconventies hanteren.
4.4 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = structureren): voor een gekend persoon een verslag schrijven van een verhaal, een gebeurtenis, een info
Een verslag schrijven van een gebeurtenis, een behandeld project, een gelezen boek, eigen belevenissen en ervaringen …:
· persoonlijke indrukken weergeven;
· eigen mening geven;
· passend illustreren.
Een kritische bespreking schrijven van een boek, een film, een bijgewoond toneelstuk, een tv-programma …
4.5 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = structureren): een formulier invullen met informatie over henzelf.
Een digitaal formulier invullen met informatie over henzelf.
4.6 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = structureren): schriftelijk antwoorden op vragen over verwerkte inhouden.
Schriftelijk antwoorden op vragen over verwerkte inhouden:
· de volgorde van belangrijkheid bepalen;
· de informatie weergeven aan de hand van schema’s;
· de informatie vergelijken;
· de informatie samenvatten.
4.7 De leerlingen kunnen voor het realiseren van bovenstaande eindtermen bovendien:
hun teksten verzorgen rekening houdende met handschrift en lay-out
spellingsafspraken en -regels toepassen in verband met het schrijven van
woorden met vast woordbeeld:
klankzuivere woorden
hoogfrequente niet-klankzuivere woorden
woorden met veranderlijk woordbeeld (regelwoorden):
werkwoorden
klinker in open/gesloten lettergreep
verdubbeling medeklinker
niet-klankzuivere eindletter
hoofdletters
interpunctietekens . , ? ! :
Correct woorden schrijven eindigend op:
· -teit en -heid.
De werkwoordspelling toepassen in de verleden tijd.
De meervoudsvorm van zelfstandige naamwoorden toepassen:
· meervoudsvormen met behoud van betekenis (bv. appel - appels) en verandering van betekenis (bv. beenderen - benen);
· zelfstandige naamwoorden die geen meervoud hebben (bv. ongedierte);
· zelfstandige naamwoorden die geen enkelvoud hebben (bv. mazelen en hersenen).
De meervoudsvormen van woorden eindigend op -ie en -ee toepassen.
De regels in verband met onregelmatige verkleinwoorden toepassen.
De regels voor het gebruik van hoofdletters toepassen:
· bij aardrijkskundige namen;
· bij afleidingen van aardrijkskundige namen;
· bij het eerste woord van een aanhaling;
· bij begin van een zin na een afgekort woord (bv. ’s Avonds).
De regels toepassen voor het gebruik van:
· het accent;
· de apostrof;
· het trema;
· het koppelteken.
Woorden met een afwijkende uitspraak van de volgende letters correct schrijven:
· g (bv. bagage);
· j (bv. jury);
· ch (bv. chauffeur).
Woorden waarin we de volgende fonemen horen (die als bepaalde grafemen geschreven worden) correct schrijven:
· k als c (bv. circus);
· s als c (bv. circus);
· t als th (bv. thuis);
· i als y (bv. systeem);
· z als s (bv. museum);
· s als t (bv. politie);
· ks als cc (bv. accent);
· k als cc (bv. accordeon);
· k als q (bv. quotiënt);
· kw als qu (bv. aquarium);
· ks als x (bv. examen);
· oo als eau (bv. bureau);
· oo als au (bv. restaurant);
· oe als ou (bv. journalist);
· ie als i (bv. februari).
Woorden eindigend op de volgende lettercombinaties correct schrijven:
· -isch(e);
· -air(e);
· -iaal en -eaal;
· -ueel en -ieel.
Tweeklanken in vreemde woorden correct schrijven (bv. cacao).
Leenwoorden uit het Engels of Frans correct schrijven (bv. interview).
Woorden met een bijzondere uitspraak waarbij medeklinkers niet uitdrukkelijk uitgesproken worden correct schrijven (bv. zachtjes).
Moeilijke woorden met dubbele medeklinker correct schrijven (bv. onmiddellijk).
Woorden met een afwijkende meervoudsvorm correct schrijven (bv. musea, centra).
De presentatie verzorgen van eigen teksten door aandacht te besteden aan beeldende elementen, kleuren, lijnen …
Enkele basisconventies toepassen voor het opstellen van een brief, een verslag en een eigen verhaal.
Aangeven dat lay-out en typografie een rol spelen.
De computer gebruiken om stukken tekst te wissen, aan te passen, in te voegen, te herschrijven.
Bij gebruik van tekstverwerkers het lettertype, de lettergrootte, de spatie … aanpassen in functie van de inhoud en de vorm van de boodschap.
Bij het gebruik van de computer een aantal conventionele tekens gebruiken.
De spellingcontrole op de computer inschakelen en gebruiken.
4.8 De leerlingen ontwikkelen bij het realiseren van de eindtermen voor spreken, luisteren, lezen en schrijven de volgende attitudes:
- luister-, spreek-, lees- en schrijfbereidheid;
- plezier in luisteren, spreken, lezen en schrijven;
- bereidheid tot nadenken over het eigen luister-, spreek-, lees- en schrijfgedrag;
- bereidheid tot het naleven van luister-, spreek-, lees-, en schrijfconventies;
- weerbaarheid.
Bereid zijn zich kritisch op te stellen om bij het lezen de verkregen informatie aan de eigen mening en kennis te toetsen.
Het persoonlijk en maatschappelijk belang van geletterdheid onderkennen.
STRATEGIEEN
5.1 De leerlingen kunnen bij de eindtermen luisteren, lezen, spreken en schrijven de volgende strategieën inzetten: zich oriënteren op aspecten van de l
en eigen kennis, en voor spreken en schrijven ook op de luisteraar of lezer
Op basis van op hun leeftijd afgestemde gesproken verhalen:
· de hoofdgedachte van het verhaal afleiden;
· de bedoeling van de hoofdpersoon uit zijn handelingen afleiden;
· een vergelijking afleiden;
· oorzaak-gevolgrelaties afleiden;
· middel-doelrelaties afleiden;
· de chronologie afleiden;
· werkelijkheid en fantasie onderscheiden.
Op basis van op hun leeftijd afgestemde gesproken verhalen:
· vragen met betrekking tot de tekst classificeren;
· het verhaal samenvatten;
· conclusies formuleren;
· aantekeningen maken aan de hand van schema’s.
Op basis van een uiteenzetting van de leraar of medeleerlingen:
· de hoofdgedachte van de uiteenzetting afleiden;
· conclusies trekken;
· een vergelijking afleiden;
· oorzaak-gevolgrelaties afleiden;
· middel-doelrelaties afleiden;
· de chronologie afleiden;
· een schema gebruiken.
Op basis van een uiteenzetting van de leraar of medeleerlingen:
· de volgorde van belangrijkheid bepalen;
· de informatie weergeven aan de hand van schema’s;
· de informatie vergelijken;
· aantekeningen maken aan de hand van schema’s;
· de uiteenzetting samenvatten.
Volgende luisterstrategieën zelfstandig of met behulp van een stappenplan hanteren:
Voor het luisteren:
· het luisterdoel bepalen;
· bepalen hoe ze gaan luisteren: globaal of selectief;
· hun voorkennis inschakelen;
· voorspellingen doen over de tekst aan de hand van de titel.
Tijdens het luisteren:
· zich vragen stellen over de tekst : wie-, wat- en waaromvragen;
· verbanden en relaties afleiden in de tekst;
· aantekeningen maken van belangrijke zaken (hoofdgedachte, belangrijke gebeurtenissen);
· woordbetekenisstrategieën inzetten.
Na het luisteren:
· de tekst samenvatten (hoofdgedachte, belangrijke gebeurtenissen);
· conclusies trekken.
Volgende spreekstrategieën zelfstandig of met behulp van een stappenplan hanteren:
Voor het spreken:
· het spreekdoel bepalen;
· het publiek bepalen;
· woorden en ideeën over de inhoud van de spreektaak verzamelen;
· een spreekplan opstellen.
Tijdens het spreken:
· rekening houden met de lichaamstaal van het publiek;
· rekening houden met hun spreekvolume, tempo en gespreksconventies.
Na het spreken:
· reflecteren op product en proces aan de hand van vastgelegde criteria.
Op basis van voor hen bestemde narratieve en artistiek-literaire teksten:
· de hoofdgedachte afleiden;
· conclusies formuleren;
· de bedoeling van de hoofdpersoon uit zijn handelingen afleiden;
· de afloop voorspellen;
· een vergelijking afleiden;
· oorzaak-gevolgrelaties afleiden;
· middel-doelrelaties afleiden;
· de chronologie afleiden;
· verklaren waarom een tekst niet waarheidsgetrouw is;
· persoonlijke indrukken, gevoelens of meningen over de handelswijze van de personages weergeven.
Op basis van voor hen bestemde informatieve teksten:
· de gewenste informatie afleiden;
· de hoofdgedachte afleiden;
· conclusies formuleren;
· een vergelijking afleiden;
· oorzaak-gevolgrelaties afleiden;
· middel-doelrelaties afleiden;
· de chronologie afleiden.
Op basis van voor hen bestemde informatieve teksten:
· de informatie vergelijken met bijkomende informatie;
· de informatie vergelijken met eigen waarden en normen;
· de informatie classificeren;
· een gemotiveerde reactie op de tekst geven;
· de informatie op juistheid en relevantie beoordelen.
Een woordenweb maken met associaties.
De betekenis van woorden afleiden:
· uit de vorm (bv. slapen - sliep);
· uit onderdelen van het woord.
Zelfstandig nieuwe woordbetekenissen afleiden en onthouden.
Volgende leesstrategieën zelfstandig of met behulp van een stappenplan hanteren:
Voor het lezen:
· het leesdoel bepalen;
· bepalen hoe ze gaan lezen (globaal of selectief);
· hun voorkennis inschakelen;
· voorspellingen doen over de tekst aan de hand van de titel, illustraties, kopjes …
Tijdens het lezen:
· zich vragen stellen over de tekst (denkstrategieën toepassen);
· herlees- en woordbetekenisstrategieën inzetten, in functie van het begrijpen van woorden, zinnen, taalgebruik …;
· in de tekst belangrijke zaken markeren (hoofdgedachten, belangrijke gebeurtenissen) of die opschrijven;
· verbanden leggen en relaties afleiden;
· de tekst visualiseren.
Na het lezen:
· de tekst samenvatten (hoofdgedachte, belangrijke gebeurtenissen);
· conclusies trekken.
Volgende schrijfstrategieën zelfstandig of met behulp van een stappenplan hanteren:
Voor het schrijven:
· het schrijfdoel bepalen;
· het publiek bepalen;
· woorden en ideeën over de inhoud van de schrijftaak verzamelen (voorkennis activeren met betrekking tot het onderwerp);
· een schrijfplan opstellen.
Tijdens het schrijven:
· hun gedachten onder woorden brengen in de vorm van woorden, zinnen en teksten;
· gebruik maken van schrijfconventies.
5.2 De leerlingen kunnen bij de eindtermen luisteren, lezen, spreken en schrijven de volgende strategieën inzetten: hun manier van luisteren, lezen, spre
spreek- en schrijfdoel, en voor spreken en schrijven ook op de luisteraar of lezer
Op basis van op hun leeftijd afgestemde gesproken verhalen:
· de hoofdgedachte van het verhaal afleiden;
· de bedoeling van de hoofdpersoon uit zijn handelingen afleiden;
· een vergelijking afleiden;
· oorzaak-gevolgrelaties afleiden;
· middel-doelrelaties afleiden;
· de chronologie afleiden;
· werkelijkheid en fantasie onderscheiden.
Op basis van op hun leeftijd afgestemde gesproken verhalen:
· vragen met betrekking tot de tekst classificeren;
· het verhaal samenvatten;
· conclusies formuleren;
· aantekeningen maken aan de hand van schema’s.
Op basis van een uiteenzetting van de leraar of medeleerlingen:
· de hoofdgedachte van de uiteenzetting afleiden;
· conclusies trekken;
· een vergelijking afleiden;
· oorzaak-gevolgrelaties afleiden;
· middel-doelrelaties afleiden;
· de chronologie afleiden;
· een schema gebruiken.
Op basis van een uiteenzetting van de leraar of medeleerlingen:
· de volgorde van belangrijkheid bepalen;
· de informatie weergeven aan de hand van schema’s;
· de informatie vergelijken;
· aantekeningen maken aan de hand van schema’s;
· de uiteenzetting samenvatten.
Volgende luisterstrategieën zelfstandig of met behulp van een stappenplan hanteren:
Voor het luisteren:
· het luisterdoel bepalen;
· bepalen hoe ze gaan luisteren: globaal of selectief;
· hun voorkennis inschakelen;
· voorspellingen doen over de tekst aan de hand van de titel.
Tijdens het luisteren:
· zich vragen stellen over de tekst : wie-, wat- en waaromvragen;
· verbanden en relaties afleiden in de tekst;
· aantekeningen maken van belangrijke zaken (hoofdgedachte, belangrijke gebeurtenissen);
· woordbetekenisstrategieën inzetten.
Na het luisteren:
· de tekst samenvatten (hoofdgedachte, belangrijke gebeurtenissen);
· conclusies trekken.
Het tempo aanpassen aan spreekdoel, context en publiek.
Het volume aanpassen aan spreekdoel, context en publiek.
De klankkleur aanpassen aan spreekdoel, context en publiek.
Volgende spreekstrategieën zelfstandig of met behulp van een stappenplan hanteren:
Voor het spreken:
· het spreekdoel bepalen;
· het publiek bepalen;
· woorden en ideeën over de inhoud van de spreektaak verzamelen;
· een spreekplan opstellen.
Tijdens het spreken:
· rekening houden met de lichaamstaal van het publiek;
· rekening houden met hun spreekvolume, tempo en gespreksconventies.
Na het spreken:
· reflecteren op product en proces aan de hand van vastgelegde criteria.
Op basis van voor hen bestemde narratieve en artistiek-literaire teksten:
· de hoofdgedachte afleiden;
· conclusies formuleren;
· de bedoeling van de hoofdpersoon uit zijn handelingen afleiden;
· de afloop voorspellen;
· een vergelijking afleiden;
· oorzaak-gevolgrelaties afleiden;
· middel-doelrelaties afleiden;
· de chronologie afleiden;
· verklaren waarom een tekst niet waarheidsgetrouw is;
· persoonlijke indrukken, gevoelens of meningen over de handelswijze van de personages weergeven.
Op basis van voor hen bestemde informatieve teksten:
· de gewenste informatie afleiden;
· de hoofdgedachte afleiden;
· conclusies formuleren;
· een vergelijking afleiden;
· oorzaak-gevolgrelaties afleiden;
· middel-doelrelaties afleiden;
· de chronologie afleiden.
Op basis van voor hen bestemde informatieve teksten:
· de informatie vergelijken met bijkomende informatie;
· de informatie vergelijken met eigen waarden en normen;
· de informatie classificeren;
· een gemotiveerde reactie op de tekst geven;
· de informatie op juistheid en relevantie beoordelen.
Een woordenweb maken met associaties.
De betekenis van woorden afleiden:
· uit de vorm (bv. slapen - sliep);
· uit onderdelen van het woord.
Zelfstandig nieuwe woordbetekenissen afleiden en onthouden.
Volgende leesstrategieën zelfstandig of met behulp van een stappenplan hanteren:
Voor het lezen:
· het leesdoel bepalen;
· bepalen hoe ze gaan lezen (globaal of selectief);
· hun voorkennis inschakelen;
· voorspellingen doen over de tekst aan de hand van de titel, illustraties, kopjes …
Tijdens het lezen:
· zich vragen stellen over de tekst (denkstrategieën toepassen);
· herlees- en woordbetekenisstrategieën inzetten, in functie van het begrijpen van woorden, zinnen, taalgebruik …;
· in de tekst belangrijke zaken markeren (hoofdgedachten, belangrijke gebeurtenissen) of die opschrijven;
· verbanden leggen en relaties afleiden;
· de tekst visualiseren.
Na het lezen:
· de tekst samenvatten (hoofdgedachte, belangrijke gebeurtenissen);
· conclusies trekken.
Volgende schrijfstrategieën zelfstandig of met behulp van een stappenplan hanteren:
Voor het schrijven:
· het schrijfdoel bepalen;
· het publiek bepalen;
· woorden en ideeën over de inhoud van de schrijftaak verzamelen (voorkennis activeren met betrekking tot het onderwerp);
· een schrijfplan opstellen.
Tijdens het schrijven:
· hun gedachten onder woorden brengen in de vorm van woorden, zinnen en teksten;
· gebruik maken van schrijfconventies.
5.3 De leerlingen kunnen bij de eindtermen luisteren, lezen, spreken en schrijven de volgende strategieën inzetten: tijdens het luisteren, lezen, spreken
bereiken van het doel
Op basis van op hun leeftijd afgestemde gesproken verhalen:
· de hoofdgedachte van het verhaal afleiden;
· de bedoeling van de hoofdpersoon uit zijn handelingen afleiden;
· een vergelijking afleiden;
· oorzaak-gevolgrelaties afleiden;
· middel-doelrelaties afleiden;
· de chronologie afleiden;
· werkelijkheid en fantasie onderscheiden.
Op basis van op hun leeftijd afgestemde gesproken verhalen:
· vragen met betrekking tot de tekst classificeren;
· het verhaal samenvatten;
· conclusies formuleren;
· aantekeningen maken aan de hand van schema’s.
Op basis van een uiteenzetting van de leraar of medeleerlingen:
· de hoofdgedachte van de uiteenzetting afleiden;
· conclusies trekken;
· een vergelijking afleiden;
· oorzaak-gevolgrelaties afleiden;
· middel-doelrelaties afleiden;
· de chronologie afleiden;
· een schema gebruiken.
Op basis van een uiteenzetting van de leraar of medeleerlingen:
· de volgorde van belangrijkheid bepalen;
· de informatie weergeven aan de hand van schema’s;
· de informatie vergelijken;
· aantekeningen maken aan de hand van schema’s;
· de uiteenzetting samenvatten.
Volgende luisterstrategieën zelfstandig of met behulp van een stappenplan hanteren:
Voor het luisteren:
· het luisterdoel bepalen;
· bepalen hoe ze gaan luisteren: globaal of selectief;
· hun voorkennis inschakelen;
· voorspellingen doen over de tekst aan de hand van de titel.
Tijdens het luisteren:
· zich vragen stellen over de tekst : wie-, wat- en waaromvragen;
· verbanden en relaties afleiden in de tekst;
· aantekeningen maken van belangrijke zaken (hoofdgedachte, belangrijke gebeurtenissen);
· woordbetekenisstrategieën inzetten.
Na het luisteren:
· de tekst samenvatten (hoofdgedachte, belangrijke gebeurtenissen);
· conclusies trekken.
Volgende spreekstrategieën zelfstandig of met behulp van een stappenplan hanteren:
Voor het spreken:
· het spreekdoel bepalen;
· het publiek bepalen;
· woorden en ideeën over de inhoud van de spreektaak verzamelen;
· een spreekplan opstellen.
Tijdens het spreken:
· rekening houden met de lichaamstaal van het publiek;
· rekening houden met hun spreekvolume, tempo en gespreksconventies.
Na het spreken:
· reflecteren op product en proces aan de hand van vastgelegde criteria.
Op basis van voor hen bestemde narratieve en artistiek-literaire teksten:
· de hoofdgedachte afleiden;
· conclusies formuleren;
· de bedoeling van de hoofdpersoon uit zijn handelingen afleiden;
· de afloop voorspellen;
· een vergelijking afleiden;
· oorzaak-gevolgrelaties afleiden;
· middel-doelrelaties afleiden;
· de chronologie afleiden;
· verklaren waarom een tekst niet waarheidsgetrouw is;
· persoonlijke indrukken, gevoelens of meningen over de handelswijze van de personages weergeven.
Op basis van voor hen bestemde informatieve teksten:
· de gewenste informatie afleiden;
· de hoofdgedachte afleiden;
· conclusies formuleren;
· een vergelijking afleiden;
· oorzaak-gevolgrelaties afleiden;
· middel-doelrelaties afleiden;
· de chronologie afleiden.
Op basis van voor hen bestemde informatieve teksten:
· de informatie vergelijken met bijkomende informatie;
· de informatie vergelijken met eigen waarden en normen;
· de informatie classificeren;
· een gemotiveerde reactie op de tekst geven;
· de informatie op juistheid en relevantie beoordelen.
Een woordenweb maken met associaties.
De betekenis van woorden afleiden:
· uit de vorm (bv. slapen - sliep);
· uit onderdelen van het woord.
Zelfstandig nieuwe woordbetekenissen afleiden en onthouden.
Volgende leesstrategieën zelfstandig of met behulp van een stappenplan hanteren:
Voor het lezen:
· het leesdoel bepalen;
· bepalen hoe ze gaan lezen (globaal of selectief);
· hun voorkennis inschakelen;
· voorspellingen doen over de tekst aan de hand van de titel, illustraties, kopjes …
Tijdens het lezen:
· zich vragen stellen over de tekst (denkstrategieën toepassen);
· herlees- en woordbetekenisstrategieën inzetten, in functie van het begrijpen van woorden, zinnen, taalgebruik …;
· in de tekst belangrijke zaken markeren (hoofdgedachten, belangrijke gebeurtenissen) of die opschrijven;
· verbanden leggen en relaties afleiden;
· de tekst visualiseren.
Na het lezen:
· de tekst samenvatten (hoofdgedachte, belangrijke gebeurtenissen);
· conclusies trekken.
Volgende schrijfstrategieën zelfstandig of met behulp van een stappenplan hanteren:
Voor het schrijven:
· het schrijfdoel bepalen;
· het publiek bepalen;
· woorden en ideeën over de inhoud van de schrijftaak verzamelen (voorkennis activeren met betrekking tot het onderwerp);
· een schrijfplan opstellen.
Tijdens het schrijven:
· hun gedachten onder woorden brengen in de vorm van woorden, zinnen en teksten;
· gebruik maken van schrijfconventies.
5.4 De leerlingen kunnen bij de eindtermen luisteren, lezen, spreken en schrijven de volgende strategieën inzetten: het resultaat beoordelen in het licht
Bereid zijn om te reflecteren op het mondelinge taalgebruik uit de eigen of een andere cultuur.
Reflecteren op talen en taalvarianten en de daaraan gelinkte cultuuruitingen.
Reflecteren op talen en taalvarianten en de daaraan gelinkte cultuuruitingen.
Bereid zijn om te reflecteren op het schriftelijk taalgebruik uit de eigen of andere cultuur
TAALBESCHOUWING - TAALGEBRUIK
6.3 Met het oog op doeltreffende communicatie kunnen de leerlingen in voor hen relevante en concrete taalgebruikssituaties en op hun niveau bij de ein
factoren van een communicatiesituatie: zender, ontvanger, boodschap, bedoeling, situatie.
In concrete luistersituaties reflecteren op de factoren van het communicatieproces, namelijk:
· hoe de zender rekening houdt met de ontvanger;
· waar de zender zijn informatie haalt;
· of de boodschap aangepast is aan het doel;
· welk taalregister kan geaccepteerd worden en welk niet;
· welke tijdsfactoren, omgevingsfactoren en materiële factoren een rol spelen.
In concrete spreeksituaties reflecteren op de factoren van het communicatieproces:
· hoe de zender rekening houdt met de ontvanger;
· waar de zender zijn informatie haalt;
· of de boodschap aangepast is aan het doel;
· welk taalregister kan geaccepteerd worden en welk niet;
· welke tijdsfactoren, omgevingsfactoren en materiële factoren een rol spelen.
Gerichte vragen voorbereiden en stellen om de gewenste informatie te bekomen bij onbekende volwassenen.
Reflecteren op de mondelinge boodschap van de zender:
· Is dit een eigen mening?
· Is dit de mening van een ander?
· Is dit de weergave van feiten?
In concrete leessituaties reflecteren op de factoren van het communicatieproces:
· hoe de zender rekening houdt met de ontvanger;
· waar de zender zijn informatie haalt;
· of de boodschap aangepast is aan het doel;
· welk taalregister kan geaccepteerd worden en welk niet;
welke tijdsfactoren, omgevingsfactoren en materiële factoren een rol spelen.
In concrete schrijfsituaties reflecteren op de factoren van het communicatieproces:
· hoe de zender rekening houdt met de ontvanger;
· waar de zender zijn informatie haalt;
· of de boodschap aangepast is aan het doel;
· welk taalregister kan geaccepteerd worden en welk niet;
· welk taalregister kan geaccepteerd worden en welk niet;
6.4 Met het oog op doeltreffende communicatie kunnen de leerlingen in voor hen relevante en concrete taalgebruikssituaties op hun niveau reflecteren
- het gebruik van standaardtaal, regionale en sociale taalvariëteiten;
- het gebruik van in hun omgeving voorkomende talen;
- normen, houdingen, vooroordelen en rolgedrag via taal;
- taalgedragsconventies;
- de gevolgen van hun taalgedrag voor anderen en henzelf;
- talige aspecten van cultuuruitingen in hun omgeving.
Reflecteren op talen en taalvarianten en de daaraan gelinkte cultuuruitingen.
Correct spreken door juist woordgebruik, juiste woordvorming en juiste zinsopbouw.
Verstaanbaar, vlot en begrijpelijk spreken.
Het tempo aanpassen aan spreekdoel, context en publiek.
Het volume aanpassen aan spreekdoel, context en publiek.
De klankkleur aanpassen aan spreekdoel, context en publiek.
Reflecteren op talen en taalvarianten en de daaraan gelinkte cultuuruitingen.
Gerichte vragen voorbereiden en stellen om de gewenste informatie te bekomen bij onbekende volwassenen.
Zelf figuratief taalgebruik toepassen.
TAALBESCHOUWING - TAALSYSTEEM
6.5 Met het oog op doeltreffende communicatie kunnen de leerlingen in voor hen relevante en concrete taalgebruikssituaties en op hun niveau bij de ein
aspecten van het taalsysteem met betrekking tot:
- klanken, woorden, zinnen, teksten;
- spellingvormen;
- betekenissen.
Reflecteren over leestekens op woordniveau en het leesgedrag erop afstemmen:
· trema;
· apostrof;
· koppelteken;
· accent.
Aangeven dat uiteenlopende tekstsoorten verschillende functies hebben.
Reflecteren op de structuur van zinnen door de volgende acties te ondernemen en de gevolgen ervan vast te stellen op begripsniveau:
· zinnen verdelen in zinsdelen;
· zinnen aanvullen met zinsdelen;
· zinsdelen weglaten;
· zinsdelen vervangen;
· zinsdelen verplaatsen.
Reflecteren over de lay-out van gelezen teksten en het gebruik van cursief en vetjes.
Reflecteren op het onderscheid tussen feit en mening.
Reflecteren op woorden in de tekst met een signaalfunctie (signaalwoorden en verwijswoorden).
Reflecteren op de structuur van zinnen:
· een aaneenschakeling van woorden;
· verschillende woorden en/of woordgroepen;
· één woord.
Reflecteren op het gebruik van het alfabet om alfabetisch gerangschikte bronnen op adequate en functionele wijze te hanteren.
Een woordenweb maken met associaties.
Reflecteren op de betekenis van woorden en inzien dat woorden met elkaar in verband staan:
· omdat ze hetzelfde betekenen;
· omdat ze het tegengestelde betekenen;
· omdat ze onder eenzelfde bovenliggend begrip thuishoren.
Onderscheid maken tussen vorm en betekenis van woorden.
De betekenis van woorden afleiden:
· uit de vorm (bv. slapen - sliep);
· uit onderdelen van het woord.
Reflecteren op de betekenis van woorden die letterlijk of figuurlijk kan zijn (bv. groen: ‘kleur’, ‘jong’ of ‘milieubewust’).
Reflecteren op de structuur van afleidingen:
· het grondwoord;
· het voor- en/of achtervoegsel.
Reflecteren op veel voorkomende afkortingen en op hun betekenissen.
Reflecteren op het genus van zelfstandige naamwoorden (mannelijk, vrouwelijk en onzijdig).
Werkwoordsvormen herkennen en erop reflecteren:
· niet-vervoegde vorm (infinitief);
· vervoegde vorm (persoonsvorm):
- stam;
- stam + uitgang.
Zelfstandig nieuwe woordbetekenissen afleiden en onthouden.
Correct woorden schrijven eindigend op:
· -teit en -heid.
De taalbeschouwelijke begrippen en termen klinker, medeklinker, eindletter, hoofdletter en kleine letter in de juiste schrijfcontext gebruiken.
De werkwoordspelling toepassen in de verleden tijd.
De meervoudsvorm van zelfstandige naamwoorden toepassen:
· meervoudsvormen met behoud van betekenis (bv. appel - appels) en verandering van betekenis (bv. beenderen - benen);
· zelfstandige naamwoorden die geen meervoud hebben (bv. ongedierte);
· zelfstandige naamwoorden die geen enkelvoud hebben (bv. mazelen en hersenen).
De meervoudsvormen van woorden eindigend op -ie en -ee toepassen.
De regels in verband met onregelmatige verkleinwoorden toepassen.
De regels voor het gebruik van hoofdletters toepassen:
· bij aardrijkskundige namen;
· bij afleidingen van aardrijkskundige namen;
· bij het eerste woord van een aanhaling;
· bij begin van een zin na een afgekort woord (bv. ’s Avonds).
De begrippen en termen zelfstandig naamwoord, meervoud, enkelvoud, eigennaam, werkwoord, stam, uitgang, persoonsvorm, tegenwoordige tijd, verl
gebruiken.
De regels toepassen voor het gebruik van:
· het accent;
· de apostrof;
· het trema;
· het koppelteken.
De taalbeschouwelijke begrippen en termen leesteken, punt, komma, vraagteken, uitroepteken, dubbele punt, aanhalingsteken, spatie, accent, trema, ap
gebruiken.
Woorden met een afwijkende uitspraak van de volgende letters correct schrijven:
· g (bv. bagage);
· j (bv. jury);
· ch (bv. chauffeur).
Woorden waarin we de volgende fonemen horen (die als bepaalde grafemen geschreven worden) correct schrijven:
· k als c (bv. circus);
· s als c (bv. circus);
· t als th (bv. thuis);
· i als y (bv. systeem);
· z als s (bv. museum);
· s als t (bv. politie);
· ks als cc (bv. accent);
· k als cc (bv. accordeon);
· k als q (bv. quotiënt);
· kw als qu (bv. aquarium);
· ks als x (bv. examen);
· oo als eau (bv. bureau);
· oo als au (bv. restaurant);
· oe als ou (bv. journalist);
· ie als i (bv. februari).
Woorden eindigend op de volgende lettercombinaties correct schrijven:
· -isch(e);
· -air(e);
· -iaal en -eaal;
· -ueel en -ieel.
Tweeklanken in vreemde woorden correct schrijven (bv. cacao).
Leenwoorden uit het Engels of Frans correct schrijven (bv. interview).
Woorden met een bijzondere uitspraak waarbij medeklinkers niet uitdrukkelijk uitgesproken worden correct schrijven (bv. zachtjes).
Moeilijke woorden met dubbele medeklinker correct schrijven (bv. onmiddellijk).
Woorden met een afwijkende meervoudsvorm correct schrijven (bv. musea, centra).
TAALBESCHOUWING - STRATEGIEEN
6.6 De leerlingen kunnen op hun niveau reflecteren op de door hen gebruikte luister-, spreek-, lees- en schrijfstrategieën, en daarbij de attitudes, kennis
inzetten.
Op hun niveau reflecteren op de gebruikte luisterstrategieën en daarbij de attitudes, kennis en vaardigheden van het leerplan Nederlands inzetten.
Op hun niveau reflecteren op de gebruikte spreekstrategieën en daarbij de attitudes, kennis en vaardigheden van het leerplan Nederlands inzetten.
Op hun niveau reflecteren op de gebruikte leesstrategieën en daarbij de attitudes, kennis en vaardigheden van het leerplan Nederlands inzetten.
Op hun niveau terugblikken op de gebruikte schrijfstrategieën en daarbij de attitudes, kennis en vaardigheden van het leerplan Nederlands inzetten.
6.7 De leerlingen kunnen bij alle eindtermen Nederlands de bijbehorende taalbeschouwelijke begrippen en termen uit de tweede kolom gebruiken, nl.
Hoofdcategorie
Klank
2. Orthograrfisch domein - spellingsvormen
Alfabet
Diakritische tekens
Uitspraaktekens
Leestekens
Afkortingen
Woordvorming
Affix
Woordsoort
Zelfstandig naamwoord
Getal
Genus
Lidwoord
Bijvoegelijk naamwoord
Werkwoord
Werkwoordvormen
Vervoegde vormen
Niet-vervoegde vormen
Tempus
Werkwoordsoorten
Voornaamwoord
Voorzetsel
Telwoord
Zin
Zinsdeel
Betekenisrelaties
Metaforisch taalgebruik
Tekst
Tekstsoort
Tekstopbouw
Structuuraanduiders
(Materiële) omgeving
Factoren in de communicatiesituatie
Taal
Taalvariëteiten
De taalbeschouwelijke begrippen en termen zender, ontvanger, boodschap, spreker, luisteraar, bedoeling en situatie in de juiste luistercontext gebruike
De taalbeschouwelijke begrippen en termen Nederlands, Frans, Duits, Engels, standaardtaal, dialect, moedertaal en vreemde taal in de juiste luisterco
De taalbeschouwelijke begrippen en termen zender, ontvanger, boodschap, spreker, luisteraar, bedoeling en situatie in de juiste spreekcontext gebruik
De taalbeschouwelijke begrippen en termen Nederlands, Frans, Duits, Engels, standaardtaal, dialect, moedertaal en vreemde taal in de juiste spreekco
· trema;
· apostrof;
· koppelteken;
· accent.
De taalbeschouwelijke begrippen en termen alfabet, klank, klinker, medeklinker, eindletter, uitspraak, hoofdletter en kleine letter in de juiste leesconte
De taalbeschouwelijke begrippen en termen leesteken, dubbele punt, apostrof, spatie, accent, trema en aanhalingsteken in de juiste leescontext gebruik
· alinea;
· hoofdstuk;
· regel;
· kopje;
· titel;
· bladzijde.
Reflecteren op de structuur van zinnen door de volgende acties te ondernemen en de gevolgen ervan vast te stellen op begripsniveau:
De taalbeschouwelijke begrippen en termen tekst, fictie, non-fictie, inleiding, midden, slot, hoofdstuk, alinea, regel, kopje, titel, bladzijde, lay-out, curs
De taalbeschouwelijke begrippen en termen zender, ontvanger, schrijver, lezer, bedoeling en situatie in de juiste leescontext gebruiken.
De taalbeschouwelijke begrippen en termen zin, zinsdeel, onderwerp, persoonsvorm en woordgroep in de juiste leescontext gebruiken.
Reflecteren op het gebruik van het alfabet om alfabetisch gerangschikte bronnen op adequate en functionele wijze te hanteren.
Reflecteren op de betekenis van woorden en inzien dat woorden met elkaar in verband staan:
Reflecteren op de betekenis van woorden die letterlijk of figuurlijk kan zijn (bv. groen: ‘kleur’, ‘jong’ of ‘milieubewust’).
- stam;
- stam + uitgang.
De taalbeschouwelijke begrippen en termen woord, samenstelling, afkorting, synoniem, afleiding, grondwoord, voorvoegsel, achtervoegsel en uitdrukk
De begrippen en termen zelfstandig naamwoord, eigennaam, verkleinwoord, enkelvoud, meervoud, mannelijk, vrouwelijk, onzijdig, lidwoord, bijvoegli
persoonsvorm, persoon, eerste persoon (ik en wij), tweede persoon (jij, u en jullie) en derde persoon (hij, zij, het en zij) enkelvoud en meervoud, infinit
juiste leescontext gebruiken.
De taalbeschouwelijke begrippen en termen klinker, medeklinker, eindletter, hoofdletter en kleine letter in de juiste schrijfcontext gebruiken.
· meervoudsvormen met behoud van betekenis (bv. appel - appels) en verandering van betekenis (bv. beenderen - benen);
· zelfstandige naamwoorden die geen enkelvoud hebben (bv. mazelen en hersenen).
· bij begin van een zin na een afgekort woord (bv. ’s Avonds).
De begrippen en termen zelfstandig naamwoord, meervoud, enkelvoud, eigennaam, werkwoord, stam, uitgang, persoonsvorm, tegenwoordige tijd, verl
gebruiken.
De taalbeschouwelijke begrippen en termen leesteken, punt, komma, vraagteken, uitroepteken, dubbele punt, aanhalingsteken, spatie, accent, trema, ap
gebruiken.
Reflecteren op het gebruik van het alfabet als middel om woorden of andere gegevens te ordenen.
De taalbeschouwelijke begrippen en termen zender, ontvanger, schrijver, lezer, bedoeling, situatie, lay-out, cursief, vetjes en spatie in de juiste schrijfc
(Inter)culturele gerichtheid
7.1 De leerlingen tonen bij de eindtermen Nederlands een (inter)culturele gerichtheid. Dit houdt in dat ze:
- verschillende cultuuruitingen met een talige component in hun omgeving exploreren en er betekenis aan geven;
- hun gedachten, belevingen en emoties bij ervaringen met de eigen culturele leefwereld in vergelijking met die van anderen verwoorden;
- uitgaande van het eigen referentiekader enige kennis verwerven over de diversiteit in het culturele erfgoed met een talige component en er waardering
Bereid zijn om te reflecteren op het mondelinge taalgebruik uit de eigen of een andere cultuur.
Reflecteren op talen en taalvarianten en de daaraan gelinkte cultuuruitingen.
Reflecteren op talen en taalvarianten en de daaraan gelinkte cultuuruitingen.
Bereid zijn om te reflecteren op het schriftelijk taalgebruik uit de eigen of andere cultuur.
Bereid zijn binnen de literatuur culturele verschillen en gelijkenissen te ontdekken, te respecteren en te waarderen.
Kunnen aangeven dat er andere lettervormen of schrijfsystemen bestaan in andere culturen en er waardering voor opbrengen.
Eindtermen lager onderwijs
Klank
Klinker
Medeklinker
Rijm
Uitspraak
Alfabet
Letter
Klinker
Medeklinker
Eindletter
Hoofdletter
Kleine letter
Koppelteken
Apostrof
Trema
Accent
Leesteken
Punt
Vraagteken
Uitroepteken
Komm
Dubbele punt
Spatie
Aanhalingsteken
Afkorting
Woord
Samenstelling
Afleiding
Voorvoegsel
Achtervoegsel
-
Zelfstandig naamwoord
Eigennaam
Verkleinwoord
Enkelvoud
Meervoud
Mannelijk
Vrouwelijk
Onzijdig
Lidwoord
Bijvoegelijk naamwoord
Werkwoord
Stam
Uitgang
Persoonsvorm
Persoon
1e persoon (ik - wij)
Enkelvoud
Meervoud
Infiitief
Tijd
Tegenwoordige tijd
Verleden tijd
-
-
-
-
Zin
Zinsdeel
Onderwerp
Persoonsvorm
Woordgroep
Synoniem
Uitdrukking
Tekst
Fictie
Non-fictie
Inleiding
Midden
Slot
Hoofdstuk
Alinea
Regel
Kopje
Titel
Bladzijde
-
Lay-out
Cursief
Vetjes
Feit
Mening
Zender
Spreker
Schrijver
Ontvanger
Luisteraar
Lezer
Boodschap
Bedoeling
Situatie
Nederlands
Frans
Duits
Engels
Standaardtaal
Dialect
Moedertaal
Vreemde taal
ondersteuningsteam Pixel - Focusgroep Leren, differentiëren en communiceren
LPD
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren 1.1.2.30
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren 1.1.2.31
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren 1.1.2.41
Luisteren
Luisteren 1.1.2.46
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren 1.1.2.39
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren 1.1.2.41
Luisteren
Luisteren
Luisteren 1.1.2.25
Luisteren 1.1.2.38
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren 1.1.2.40
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren 1.1.2.26
Luisteren
Luisteren 1.1.2.30
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren 1.1.2.31
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren 1.1.2.39
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren 1.1.2.41
Luisteren
Luisteren 1.1.2.46
Luisteren
Luisteren
Luisteren 1.1.4.15
Luisteren 1.1.4.16
Luisteren 1.1.4.17
Luisteren 1.1.4.18
Luisteren 1.1.4.19
Luisteren
Luisteren 1.1.4.10
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren 1.1.4.11
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren
Luisteren 1.1.4.13
Luisteren
Luisteren 1.1.2.45
Spreken
Spreken
Spreken
Spreken 1.1.3.23
Spreken 1.1.3.24
Spreken
Spreken 1.1.3.54
Spreken
Spreken
Spreken
Spreken 1.1.3.60
Spreken
Spreken
Spreken 1.1.3.42
Spreken 1.1.3.54
Spreken
Spreken
Spreken 1.1.3.63
Spreken
Spreken
Spreken
Spreken 1.1.3.23
Spreken 1.1.3.24
Spreken
Spreken 1.1.3.28
Spreken
Spreken 1.1.3.66
Spreken 1.1.4.11
Spreken
Spreken
Spreken
Spreken
Spreken 1.1.4.13
Spreken
Spreken 1.1.4.15
Spreken 1.1.4.16
Spreken 1.1.4.17
Spreken 1.1.4.18
Spreken 1.1.4.19
Lezen
Lezen
Lezen 1.2.2.76
Lezen 1.2.2.77
Lezen 1.2.2.102
Lezen
Lezen 1.2.2.76
Lezen 1.2.2.77
Lezen 1.2.2.118
Lezen 1.2.2.119
Lezen 1.2.2.121
Lezen
Lezen
Lezen 1.2.2.76
Lezen 1.2.2.77
Lezen
Lezen 1.2.2.76
Lezen 1.2.2.77
Lezen 1.2.2.99
Lezen 1.2.2.102
Lezen 1.2.2.122
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen 1.2.2.123
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen 1.2.2.124
Lezen
Lezen 1.2.2.76
Lezen 1.2.2.77
Lezen 1.2.2.105
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen 1.2.2.106
Lezen 1.2.2.107
Lezen 1.2.2.108
Lezen 1.2.2.109
Lezen 1.2.2.110
Lezen
Lezen 1.2.2.76
Lezen 1.2.2.77
Lezen 1.2.2.122
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen 1.2.2.123
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen 1.2.2.127
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen
Lezen 1.2.2.76
Lezen 1.2.2.77
Lezen 1.2.2.127
Lezen
Lezen
Lezen
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven 1.2.3.109
Schrijven 1.2.3.133
Schrijven
Schrijven 1.2.3.127
Schrijven
Schrijven 1.2.3.126
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven 1.2.3.134
Schrijven
Schrijven 1.2.3.128
Schrijven
Schrijven 1.2.3.129
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven 1.2.3.46
Schrijven
Schrijven 1.2.3.56
Schrijven 1.2.3.57
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven 1.2.3.58
Schrijven 1.2.3.59
Schrijven 1.2.3.60
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven 1.2.3.63
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven 1.2.3.68
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven 1.2.3.69
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven 1.2.3.70
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven 1.2.3.71
Schrijven 1.2.3.72
Schrijven 1.2.3.73
Schrijven 1.2.3.74
Schrijven 1.2.3.75
Schrijven 1.2.3.86
Schrijven 1.2.3.87
Schrijven 1.2.3.95
Schrijven 1.2.3.98
Schrijven 1.2.3.99
Schrijven 1.2.3.100
Schrijven 1.2.3.101
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven
Schrijven 1.2.1.12
Schrijven 1.2.1.14
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.1.2.30
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.1.2.31
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.1.2.38
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.1.2.40
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.1.2.49
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.1.3.69
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.2.2.105
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.2.2.122
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.2.2.123
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.2.2.142
Strategieën 1.2.2.145
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.2.2.153
Strategieën 1.2.2.156
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.2.3.137
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.1.2.30
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.1.2.31
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.1.2.38
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.1.2.40
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.1.2.49
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.1.3.5
Strategieën 1.1.3.6
Strategieën 1.1.3.7
Strategieën 1.1.3.69
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.2.2.105
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.2.2.122
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.2.2.123
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.2.2.142
Strategieën 1.2.2.145
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.2.2.153
Strategieën 1.2.2.156
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.2.3.137
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.1.2.30
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.1.2.31
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.1.2.38
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.1.2.40
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.1.2.49
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.1.3.69
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.2.2.105
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.2.2.122
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.2.2.123
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.2.2.142
Strategieën 1.2.2.145
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.2.2.153
Strategieën 1.2.2.156
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.2.3.137
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.1.2.30
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.1.2.31
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.1.2.38
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.1.2.40
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.1.2.49
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.1.3.69
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.2.2.105
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.2.2.122
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.2.2.123
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.2.2.142
Strategieën 1.2.2.145
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.2.2.153
Strategieën 1.2.2.156
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën 1.2.3.137
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Strategieën
Taalbeschouwing - taalgebruik
Taalbeschouwing - taalgebruik
Taalbeschouwing - taalgebruik
Taalbeschouwing - taalgebruik
Taalbeschouwing - taalgebruik
Taalbeschouwing - taalgebruik
Taalbeschouwing - taalgebruik
Taalbeschouwing - taalgebruik
Taalbeschouwing - taalgebruik
Taalbeschouwing - taalgebruik 1.1.2.17
Taalbeschouwing - taalgebruik 1.1.3.1
Taalbeschouwing - taalgebruik 1.1.3.2
Taalbeschouwing - taalgebruik 1.1.3.5
Taalbeschouwing - taalgebruik 1.1.3.6
Taalbeschouwing - taalgebruik 1.1.3.7
Taalbeschouwing - taalgebruik 1.1.3.14
Taalbeschouwing - taalgebruik 1.1.3.66
Taalbeschouwing - taalgebruik 1.2.3.96
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem 1.2.2.75
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem 1.2.2.88
Taalbeschouwing - taalsysteem 1.2.2.90
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem 1.2.2.92
Taalbeschouwing - taalsysteem 1.2.2.93
Taalbeschouwing - taalsysteem 1.2.2.94
Taalbeschouwing - taalsysteem 1.2.2.95
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem 1.2.2.100
Taalbeschouwing - taalsysteem 1.2.2.142
Taalbeschouwing - taalsysteem 1.2.2.143
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem 1.2.2.144
Taalbeschouwing - taalsysteem 1.2.2.145
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem 1.2.2.146
Taalbeschouwing - taalsysteem 1.2.2.147
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem 1.2.2.148
Taalbeschouwing - taalsysteem 1.2.2.149
Taalbeschouwing - taalsysteem 1.2.2.150
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem 1.2.2.153
Taalbeschouwing - taalsysteem 1.2.3.46
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem 1.2.3.47
Taalbeschouwing - taalsysteem 1.2.3.56
Taalbeschouwing - taalsysteem 1.2.3.57
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem 1.2.3.58
Taalbeschouwing - taalsysteem 1.2.3.59
Taalbeschouwing - taalsysteem 1.2.3.60
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - taalsysteem
Taalbeschouwing - strategieën
Taalbeschouwing - strategieën
(Inter)culturele gerichtheid
(Inter)culturele gerichtheid
LUISTEREN
1.1 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = beschrijven) de informatie achterhalen in een voor hen bestemde mededeling met betrekking tot het sc
1.2 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = beschrijven) de informatie achterhalen in een voor hen bestemde informatieve radio-uitzending.
1.3 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = beschrijven) de informatie achterhalen in een uiteenzetting of instructie van een medeleerling, bestemd
1.5 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = structureren) de informatie op een persoonlijke en overzichtelijke wijze ordenen bij een uiteenzetting o
1.7 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = structureren) de informatie op een persoonlijke en overzichtelijke wijze ordenen bij een voor hen beste
SPREKEN
2.1 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = beschrijven) het gepaste taalregister hanteren als ze: aan leeftijdgenoten over zichzelf informatie versch
2.2 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = beschrijven) het gepaste taalregister hanteren als ze: aan iemand om ontbrekende informatie vragen.
Bij een behandeld onderwerp binnen de verschillende leergebieden kritische en controlevragen stellen om de gewenste informatie te bekomen.
Bij een behandeld onderwerp binnen de verschillende leergebieden gesloten (ja-nee)vragen stellen om de gewenste informatie te bekomen.
2.3 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = beschrijven) het gepaste taalregister hanteren als ze: over een op school behandeld onderwerp aan de le
Verslag uitbrengen over een gelezen boek, een onderzoek binnen een WO-thema, eigen belevenissen en ervaringen …:
· classificaties maken;
· argumenten geven.
2.4 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = beschrijven) het gepaste taalregister hanteren als ze: in een telefoongesprek informatie uitwisselen.
Informatie uitwisselen aan de telefoon.
2.5 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = structureren) het gepaste taalregister hanteren als ze: vragen van de leerkracht in verband met een beha
2.6 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = structureren) het gepaste taalregister hanteren als ze: van een behandeld onderwerp of een beleefd voor
interpretatie brengen, die begrepen wordt door leeftijdgenoten.
Bij het vertellen van een verhaal een persoonlijke appreciatie geven.
Verslag uitbrengen over een gelezen boek, een onderzoek binnen een WO-thema, eigen belevenissen en ervaringen …:
· classificaties maken;
· argumenten geven.
Een presentatie geven over een gelezen boek, een project, een coöperatieve opdracht …:
· zelf ontdekte voorbeelden ter illustratie geven;
· argumenten geven.
2.7 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = structureren) het gepaste taalregister hanteren als ze: bij een behandeld onderwerp vragen stellen die be
worden door leeftijdgenoten.
Bij een behandeld onderwerp binnen de verschillende leergebieden gesloten (ja-nee)vragen stellen om de gewenste informatie te bekomen.
Bij een behandeld onderwerp binnen de verschillende leergebieden gesloten (ja-nee)vragen stellen om de gewenste informatie te bekomen.
2.8 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = structureren) het gepaste taalregister hanteren als ze: een instructie geven zodat iemand die vertrouwd
uitvoeren.
Complexe instructies, bestaande uit verschillende stappen geven, zodat iemand die vertrouwd is met de situatie ze kan uitvoeren.
2.9 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = beoordelen) het gepaste taalregister hanteren als ze op basis van vergelijking, hetzij met hun eigen men
in een gesprek kritisch reageren op de vragen en opmerkingen van bekende volwassenen.
Gerichte vragen voorbereiden en stellen om de gewenste informatie te bekomen bij onbekende volwassenen.
Een met argumenten ondersteunde mening geven over:
· programma’s op radio en tv;
· de verslaggeving in de actualiteit;
· het waarheidsgehalte van berichten;
· het onderscheid tussen feiten en meningen.
Nagaan of de uitspraak een mening of een feit is en die begrippen correct hanteren.
2.10 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = beoordelen) het gepaste taalregister hanteren als ze op basis van vergelijking, hetzij met hun eigen me
tijdens een discussie met bekende volwassenen over een behandeld onderwerp passende argumenten naar voren brengen.
LEZEN
3.1 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = beschrijven) de informatie achterhalen in: voor hen bestemde instructies voor handelingen van gevarie
3.2 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = beschrijven) de informatie achterhalen in: de gegevens in schema's en tabellen ten dienste van het publ
3.4 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = structureren) de informatie ordenen die voorkomt in: voor hen bestemde school- en studieteksten en in
SCHRIJVEN
4.1 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = kopiëren) overzichten, aantekeningen, mededelingen op- en overschrijven.
4.2 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = beschrijven) een oproep, een uitnodiging, een instructie richten aan leeftijdgenoten.
Zelf complexere instructies schrijven voor medeleerlingen met betrekking tot het klas- en schoolgebeuren.
Een oproep schrijven aan externen voor schoolactiviteiten.
4.3 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = structureren): een brief schrijven aan een bekende om een persoonlijke boodschap of belevenis over te
Bij het schrijven van brieven, kaarten en mails de gepaste schrijfconventies hanteren.
4.4 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = structureren): voor een gekend persoon een verslag schrijven van een verhaal, een gebeurtenis, een info
Een verslag schrijven van een gebeurtenis, een behandeld project, een gelezen boek, eigen belevenissen en ervaringen …:
· persoonlijke indrukken weergeven;
· eigen mening geven;
· passend illustreren.
Een kritische bespreking schrijven van een boek, een film, een bijgewoond toneelstuk, een tv-programma …
4.5 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = structureren): een formulier invullen met informatie over henzelf.
Een digitaal formulier invullen met informatie over henzelf.
4.6 De leerlingen kunnen (verwerkingsniveau = structureren): schriftelijk antwoorden op vragen over verwerkte inhouden.
Schriftelijk antwoorden op vragen over verwerkte inhouden:
· de volgorde van belangrijkheid bepalen;
· de informatie weergeven aan de hand van schema’s;
· de informatie vergelijken;
· de informatie samenvatten.
4.7 De leerlingen kunnen voor het realiseren van bovenstaande eindtermen bovendien:
hun teksten verzorgen rekening houdende met handschrift en lay-out
spellingsafspraken en -regels toepassen in verband met het schrijven van
woorden met vast woordbeeld:
klankzuivere woorden
hoogfrequente niet-klankzuivere woorden
woorden met veranderlijk woordbeeld (regelwoorden):
werkwoorden
klinker in open/gesloten lettergreep
verdubbeling medeklinker
niet-klankzuivere eindletter
hoofdletters
interpunctietekens . , ? ! :
Correct woorden schrijven eindigend op:
· -teit en -heid.
De werkwoordspelling toepassen in de verleden tijd.
De meervoudsvorm van zelfstandige naamwoorden toepassen:
· meervoudsvormen met behoud van betekenis (bv. appel - appels) en verandering van betekenis (bv. beenderen - benen);
· zelfstandige naamwoorden die geen meervoud hebben (bv. ongedierte);
· zelfstandige naamwoorden die geen enkelvoud hebben (bv. mazelen en hersenen).
De meervoudsvormen van woorden eindigend op -ie en -ee toepassen.
De regels in verband met onregelmatige verkleinwoorden toepassen.
De regels voor het gebruik van hoofdletters toepassen:
· bij aardrijkskundige namen;
· bij afleidingen van aardrijkskundige namen;
· bij het eerste woord van een aanhaling;
· bij begin van een zin na een afgekort woord (bv. ’s Avonds).
De regels toepassen voor het gebruik van:
· het accent;
· de apostrof;
· het trema;
· het koppelteken.
Woorden met een afwijkende uitspraak van de volgende letters correct schrijven:
· g (bv. bagage);
· j (bv. jury);
· ch (bv. chauffeur).
Woorden waarin we de volgende fonemen horen (die als bepaalde grafemen geschreven worden) correct schrijven:
· k als c (bv. circus);
· s als c (bv. circus);
· t als th (bv. thuis);
· i als y (bv. systeem);
· z als s (bv. museum);
· s als t (bv. politie);
· ks als cc (bv. accent);
· k als cc (bv. accordeon);
· k als q (bv. quotiënt);
· kw als qu (bv. aquarium);
· ks als x (bv. examen);
· oo als eau (bv. bureau);
· oo als au (bv. restaurant);
· oe als ou (bv. journalist);
· ie als i (bv. februari).
Woorden eindigend op de volgende lettercombinaties correct schrijven:
· -isch(e);
· -air(e);
· -iaal en -eaal;
· -ueel en -ieel.
Tweeklanken in vreemde woorden correct schrijven (bv. cacao).
Leenwoorden uit het Engels of Frans correct schrijven (bv. interview).
Woorden met een bijzondere uitspraak waarbij medeklinkers niet uitdrukkelijk uitgesproken worden correct schrijven (bv. zachtjes).
Moeilijke woorden met dubbele medeklinker correct schrijven (bv. onmiddellijk).
Woorden met een afwijkende meervoudsvorm correct schrijven (bv. musea, centra).
De presentatie verzorgen van eigen teksten door aandacht te besteden aan beeldende elementen, kleuren, lijnen …
Enkele basisconventies toepassen voor het opstellen van een brief, een verslag en een eigen verhaal.
Aangeven dat lay-out en typografie een rol spelen.
De computer gebruiken om stukken tekst te wissen, aan te passen, in te voegen, te herschrijven.
Bij gebruik van tekstverwerkers het lettertype, de lettergrootte, de spatie … aanpassen in functie van de inhoud en de vorm van de boodschap.
Bij het gebruik van de computer een aantal conventionele tekens gebruiken.
De spellingcontrole op de computer inschakelen en gebruiken.
4.8 De leerlingen ontwikkelen bij het realiseren van de eindtermen voor spreken, luisteren, lezen en schrijven de volgende attitudes:
- luister-, spreek-, lees- en schrijfbereidheid;
- plezier in luisteren, spreken, lezen en schrijven;
- bereidheid tot nadenken over het eigen luister-, spreek-, lees- en schrijfgedrag;
- bereidheid tot het naleven van luister-, spreek-, lees-, en schrijfconventies;
- weerbaarheid.
Bereid zijn zich kritisch op te stellen om bij het lezen de verkregen informatie aan de eigen mening en kennis te toetsen.
Het persoonlijk en maatschappelijk belang van geletterdheid onderkennen.
STRATEGIEEN
5.1 De leerlingen kunnen bij de eindtermen luisteren, lezen, spreken en schrijven de volgende strategieën inzetten: zich oriënteren op aspecten van de l
schrijftaak: doel, teksttype en eigen kennis, en voor spreken en schrijven ook op de luisteraar of lezer
Op basis van op hun leeftijd afgestemde gesproken verhalen:
· de hoofdgedachte van het verhaal afleiden;
· de bedoeling van de hoofdpersoon uit zijn handelingen afleiden;
· een vergelijking afleiden;
· oorzaak-gevolgrelaties afleiden;
· middel-doelrelaties afleiden;
· de chronologie afleiden;
· werkelijkheid en fantasie onderscheiden.
Op basis van op hun leeftijd afgestemde gesproken verhalen:
· vragen met betrekking tot de tekst classificeren;
· het verhaal samenvatten;
· conclusies formuleren;
· aantekeningen maken aan de hand van schema’s.
Op basis van een uiteenzetting van de leraar of medeleerlingen:
· de hoofdgedachte van de uiteenzetting afleiden;
· conclusies trekken;
· een vergelijking afleiden;
· oorzaak-gevolgrelaties afleiden;
· middel-doelrelaties afleiden;
· de chronologie afleiden;
· een schema gebruiken.
Op basis van een uiteenzetting van de leraar of medeleerlingen:
· de volgorde van belangrijkheid bepalen;
· de informatie weergeven aan de hand van schema’s;
· de informatie vergelijken;
· aantekeningen maken aan de hand van schema’s;
· de uiteenzetting samenvatten.
Volgende luisterstrategieën zelfstandig of met behulp van een stappenplan hanteren:
Voor het luisteren:
· het luisterdoel bepalen;
· bepalen hoe ze gaan luisteren: globaal of selectief;
· hun voorkennis inschakelen;
· voorspellingen doen over de tekst aan de hand van de titel.
Tijdens het luisteren:
· zich vragen stellen over de tekst : wie-, wat- en waaromvragen;
· verbanden en relaties afleiden in de tekst;
· aantekeningen maken van belangrijke zaken (hoofdgedachte, belangrijke gebeurtenissen);
· woordbetekenisstrategieën inzetten.
Na het luisteren:
· de tekst samenvatten (hoofdgedachte, belangrijke gebeurtenissen);
· conclusies trekken.
Volgende spreekstrategieën zelfstandig of met behulp van een stappenplan hanteren:
Voor het spreken:
· het spreekdoel bepalen;
· het publiek bepalen;
· woorden en ideeën over de inhoud van de spreektaak verzamelen;
· een spreekplan opstellen.
Tijdens het spreken:
· rekening houden met de lichaamstaal van het publiek;
· rekening houden met hun spreekvolume, tempo en gespreksconventies.
Na het spreken:
· reflecteren op product en proces aan de hand van vastgelegde criteria.
Op basis van voor hen bestemde narratieve en artistiek-literaire teksten:
· de hoofdgedachte afleiden;
· conclusies formuleren;
· de bedoeling van de hoofdpersoon uit zijn handelingen afleiden;
· de afloop voorspellen;
· een vergelijking afleiden;
· oorzaak-gevolgrelaties afleiden;
· middel-doelrelaties afleiden;
· de chronologie afleiden;
· verklaren waarom een tekst niet waarheidsgetrouw is;
· persoonlijke indrukken, gevoelens of meningen over de handelswijze van de personages weergeven.
Op basis van voor hen bestemde informatieve teksten:
· de gewenste informatie afleiden;
· de hoofdgedachte afleiden;
· conclusies formuleren;
· een vergelijking afleiden;
· oorzaak-gevolgrelaties afleiden;
· middel-doelrelaties afleiden;
· de chronologie afleiden.
Op basis van voor hen bestemde informatieve teksten:
· de informatie vergelijken met bijkomende informatie;
· de informatie vergelijken met eigen waarden en normen;
· de informatie classificeren;
· een gemotiveerde reactie op de tekst geven;
· de informatie op juistheid en relevantie beoordelen.
Een woordenweb maken met associaties.
De betekenis van woorden afleiden:
· uit de vorm (bv. slapen - sliep);
· uit onderdelen van het woord.
Zelfstandig nieuwe woordbetekenissen afleiden en onthouden.
Volgende leesstrategieën zelfstandig of met behulp van een stappenplan hanteren:
Voor het lezen:
· het leesdoel bepalen;
· bepalen hoe ze gaan lezen (globaal of selectief);
· hun voorkennis inschakelen;
· voorspellingen doen over de tekst aan de hand van de titel, illustraties, kopjes …
Tijdens het lezen:
· zich vragen stellen over de tekst (denkstrategieën toepassen);
· herlees- en woordbetekenisstrategieën inzetten, in functie van het begrijpen van woorden, zinnen, taalgebruik …;
· in de tekst belangrijke zaken markeren (hoofdgedachten, belangrijke gebeurtenissen) of die opschrijven;
· verbanden leggen en relaties afleiden;
· de tekst visualiseren.
Na het lezen:
· de tekst samenvatten (hoofdgedachte, belangrijke gebeurtenissen);
· conclusies trekken.
Volgende schrijfstrategieën zelfstandig of met behulp van een stappenplan hanteren:
Voor het schrijven:
· het schrijfdoel bepalen;
· het publiek bepalen;
· woorden en ideeën over de inhoud van de schrijftaak verzamelen (voorkennis activeren met betrekking tot het onderwerp);
· een schrijfplan opstellen.
Tijdens het schrijven:
· hun gedachten onder woorden brengen in de vorm van woorden, zinnen en teksten;
· gebruik maken van schrijfconventies.
5.2 De leerlingen kunnen bij de eindtermen luisteren, lezen, spreken en schrijven de volgende strategieën inzetten: hun manier van luisteren, lezen, spre
het luister-, lees-, spreek- en schrijfdoel, en voor spreken en schrijven ook op de luisteraar of lezer
Op basis van op hun leeftijd afgestemde gesproken verhalen:
· de hoofdgedachte van het verhaal afleiden;
· de bedoeling van de hoofdpersoon uit zijn handelingen afleiden;
· een vergelijking afleiden;
· oorzaak-gevolgrelaties afleiden;
· middel-doelrelaties afleiden;
· de chronologie afleiden;
· werkelijkheid en fantasie onderscheiden.
Op basis van op hun leeftijd afgestemde gesproken verhalen:
· vragen met betrekking tot de tekst classificeren;
· het verhaal samenvatten;
· conclusies formuleren;
· aantekeningen maken aan de hand van schema’s.
Op basis van een uiteenzetting van de leraar of medeleerlingen:
· de hoofdgedachte van de uiteenzetting afleiden;
· conclusies trekken;
· een vergelijking afleiden;
· oorzaak-gevolgrelaties afleiden;
· middel-doelrelaties afleiden;
· de chronologie afleiden;
· een schema gebruiken.
Op basis van een uiteenzetting van de leraar of medeleerlingen:
· de volgorde van belangrijkheid bepalen;
· de informatie weergeven aan de hand van schema’s;
· de informatie vergelijken;
· aantekeningen maken aan de hand van schema’s;
· de uiteenzetting samenvatten.
Volgende luisterstrategieën zelfstandig of met behulp van een stappenplan hanteren:
Voor het luisteren:
· het luisterdoel bepalen;
· bepalen hoe ze gaan luisteren: globaal of selectief;
· hun voorkennis inschakelen;
· voorspellingen doen over de tekst aan de hand van de titel.
Tijdens het luisteren:
· zich vragen stellen over de tekst : wie-, wat- en waaromvragen;
· verbanden en relaties afleiden in de tekst;
· aantekeningen maken van belangrijke zaken (hoofdgedachte, belangrijke gebeurtenissen);
· woordbetekenisstrategieën inzetten.
Na het luisteren:
· de tekst samenvatten (hoofdgedachte, belangrijke gebeurtenissen);
· conclusies trekken.
Het tempo aanpassen aan spreekdoel, context en publiek.
Het volume aanpassen aan spreekdoel, context en publiek.
De klankkleur aanpassen aan spreekdoel, context en publiek.
Volgende spreekstrategieën zelfstandig of met behulp van een stappenplan hanteren:
Voor het spreken:
· het spreekdoel bepalen;
· het publiek bepalen;
· woorden en ideeën over de inhoud van de spreektaak verzamelen;
· een spreekplan opstellen.
Tijdens het spreken:
· rekening houden met de lichaamstaal van het publiek;
· rekening houden met hun spreekvolume, tempo en gespreksconventies.
Na het spreken:
· reflecteren op product en proces aan de hand van vastgelegde criteria.
Op basis van voor hen bestemde narratieve en artistiek-literaire teksten:
· de hoofdgedachte afleiden;
· conclusies formuleren;
· de bedoeling van de hoofdpersoon uit zijn handelingen afleiden;
· de afloop voorspellen;
· een vergelijking afleiden;
· oorzaak-gevolgrelaties afleiden;
· middel-doelrelaties afleiden;
· de chronologie afleiden;
· verklaren waarom een tekst niet waarheidsgetrouw is;
· persoonlijke indrukken, gevoelens of meningen over de handelswijze van de personages weergeven.
Op basis van voor hen bestemde informatieve teksten:
· de gewenste informatie afleiden;
· de hoofdgedachte afleiden;
· conclusies formuleren;
· een vergelijking afleiden;
· oorzaak-gevolgrelaties afleiden;
· middel-doelrelaties afleiden;
· de chronologie afleiden.
Op basis van voor hen bestemde informatieve teksten:
· de informatie vergelijken met bijkomende informatie;
· de informatie vergelijken met eigen waarden en normen;
· de informatie classificeren;
· een gemotiveerde reactie op de tekst geven;
· de informatie op juistheid en relevantie beoordelen.
Een woordenweb maken met associaties.
De betekenis van woorden afleiden:
· uit de vorm (bv. slapen - sliep);
· uit onderdelen van het woord.
Zelfstandig nieuwe woordbetekenissen afleiden en onthouden.
Volgende leesstrategieën zelfstandig of met behulp van een stappenplan hanteren:
Voor het lezen:
· het leesdoel bepalen;
· bepalen hoe ze gaan lezen (globaal of selectief);
· hun voorkennis inschakelen;
· voorspellingen doen over de tekst aan de hand van de titel, illustraties, kopjes …
Tijdens het lezen:
· zich vragen stellen over de tekst (denkstrategieën toepassen);
· herlees- en woordbetekenisstrategieën inzetten, in functie van het begrijpen van woorden, zinnen, taalgebruik …;
· in de tekst belangrijke zaken markeren (hoofdgedachten, belangrijke gebeurtenissen) of die opschrijven;
· verbanden leggen en relaties afleiden;
· de tekst visualiseren.
Na het lezen:
· de tekst samenvatten (hoofdgedachte, belangrijke gebeurtenissen);
· conclusies trekken.
Volgende schrijfstrategieën zelfstandig of met behulp van een stappenplan hanteren:
Voor het schrijven:
· het schrijfdoel bepalen;
· het publiek bepalen;
· woorden en ideeën over de inhoud van de schrijftaak verzamelen (voorkennis activeren met betrekking tot het onderwerp);
· een schrijfplan opstellen.
Tijdens het schrijven:
· hun gedachten onder woorden brengen in de vorm van woorden, zinnen en teksten;
· gebruik maken van schrijfconventies.
5.3 De leerlingen kunnen bij de eindtermen luisteren, lezen, spreken en schrijven de volgende strategieën inzetten: tijdens het luisteren, lezen, spreken
behouden voor het bereiken van het doel
Op basis van op hun leeftijd afgestemde gesproken verhalen:
· de hoofdgedachte van het verhaal afleiden;
· de bedoeling van de hoofdpersoon uit zijn handelingen afleiden;
· een vergelijking afleiden;
· oorzaak-gevolgrelaties afleiden;
· middel-doelrelaties afleiden;
· de chronologie afleiden;
· werkelijkheid en fantasie onderscheiden.
Op basis van op hun leeftijd afgestemde gesproken verhalen:
· vragen met betrekking tot de tekst classificeren;
· het verhaal samenvatten;
· conclusies formuleren;
· aantekeningen maken aan de hand van schema’s.
Op basis van een uiteenzetting van de leraar of medeleerlingen:
· de hoofdgedachte van de uiteenzetting afleiden;
· conclusies trekken;
· een vergelijking afleiden;
· oorzaak-gevolgrelaties afleiden;
· middel-doelrelaties afleiden;
· de chronologie afleiden;
· een schema gebruiken.
Op basis van een uiteenzetting van de leraar of medeleerlingen:
· de volgorde van belangrijkheid bepalen;
· de informatie weergeven aan de hand van schema’s;
· de informatie vergelijken;
· aantekeningen maken aan de hand van schema’s;
· de uiteenzetting samenvatten.
Volgende luisterstrategieën zelfstandig of met behulp van een stappenplan hanteren:
Voor het luisteren:
· het luisterdoel bepalen;
· bepalen hoe ze gaan luisteren: globaal of selectief;
· hun voorkennis inschakelen;
· voorspellingen doen over de tekst aan de hand van de titel.
Tijdens het luisteren:
· zich vragen stellen over de tekst : wie-, wat- en waaromvragen;
· verbanden en relaties afleiden in de tekst;
· aantekeningen maken van belangrijke zaken (hoofdgedachte, belangrijke gebeurtenissen);
· woordbetekenisstrategieën inzetten.
Na het luisteren:
· de tekst samenvatten (hoofdgedachte, belangrijke gebeurtenissen);
· conclusies trekken.
Volgende spreekstrategieën zelfstandig of met behulp van een stappenplan hanteren:
Voor het spreken:
· het spreekdoel bepalen;
· het publiek bepalen;
· woorden en ideeën over de inhoud van de spreektaak verzamelen;
· een spreekplan opstellen.
Tijdens het spreken:
· rekening houden met de lichaamstaal van het publiek;
· rekening houden met hun spreekvolume, tempo en gespreksconventies.
Na het spreken:
· reflecteren op product en proces aan de hand van vastgelegde criteria.
Op basis van voor hen bestemde narratieve en artistiek-literaire teksten:
· de hoofdgedachte afleiden;
· conclusies formuleren;
· de bedoeling van de hoofdpersoon uit zijn handelingen afleiden;
· de afloop voorspellen;
· een vergelijking afleiden;
· oorzaak-gevolgrelaties afleiden;
· middel-doelrelaties afleiden;
· de chronologie afleiden;
· verklaren waarom een tekst niet waarheidsgetrouw is;
· persoonlijke indrukken, gevoelens of meningen over de handelswijze van de personages weergeven.
Op basis van voor hen bestemde informatieve teksten:
· de gewenste informatie afleiden;
· de hoofdgedachte afleiden;
· conclusies formuleren;
· een vergelijking afleiden;
· oorzaak-gevolgrelaties afleiden;
· middel-doelrelaties afleiden;
· de chronologie afleiden.
Op basis van voor hen bestemde informatieve teksten:
· de informatie vergelijken met bijkomende informatie;
· de informatie vergelijken met eigen waarden en normen;
· de informatie classificeren;
· een gemotiveerde reactie op de tekst geven;
· de informatie op juistheid en relevantie beoordelen.
Een woordenweb maken met associaties.
De betekenis van woorden afleiden:
· uit de vorm (bv. slapen - sliep);
· uit onderdelen van het woord.
Zelfstandig nieuwe woordbetekenissen afleiden en onthouden.
Volgende leesstrategieën zelfstandig of met behulp van een stappenplan hanteren:
Voor het lezen:
· het leesdoel bepalen;
· bepalen hoe ze gaan lezen (globaal of selectief);
· hun voorkennis inschakelen;
· voorspellingen doen over de tekst aan de hand van de titel, illustraties, kopjes …
Tijdens het lezen:
· zich vragen stellen over de tekst (denkstrategieën toepassen);
· herlees- en woordbetekenisstrategieën inzetten, in functie van het begrijpen van woorden, zinnen, taalgebruik …;
· in de tekst belangrijke zaken markeren (hoofdgedachten, belangrijke gebeurtenissen) of die opschrijven;
· verbanden leggen en relaties afleiden;
· de tekst visualiseren.
Na het lezen:
· de tekst samenvatten (hoofdgedachte, belangrijke gebeurtenissen);
· conclusies trekken.
Volgende schrijfstrategieën zelfstandig of met behulp van een stappenplan hanteren:
Voor het schrijven:
· het schrijfdoel bepalen;
· het publiek bepalen;
· woorden en ideeën over de inhoud van de schrijftaak verzamelen (voorkennis activeren met betrekking tot het onderwerp);
· een schrijfplan opstellen.
Tijdens het schrijven:
· hun gedachten onder woorden brengen in de vorm van woorden, zinnen en teksten;
· gebruik maken van schrijfconventies.
5.4 De leerlingen kunnen bij de eindtermen luisteren, lezen, spreken en schrijven de volgende strategieën inzetten: het resultaat beoordelen in het licht
schrijfdoel
Op basis van op hun leeftijd afgestemde gesproken verhalen:
· de hoofdgedachte van het verhaal afleiden;
· de bedoeling van de hoofdpersoon uit zijn handelingen afleiden;
· een vergelijking afleiden;
· oorzaak-gevolgrelaties afleiden;
· middel-doelrelaties afleiden;
· de chronologie afleiden;
· werkelijkheid en fantasie onderscheiden.
Op basis van op hun leeftijd afgestemde gesproken verhalen:
· vragen met betrekking tot de tekst classificeren;
· het verhaal samenvatten;
· conclusies formuleren;
· aantekeningen maken aan de hand van schema’s.
Op basis van een uiteenzetting van de leraar of medeleerlingen:
· de hoofdgedachte van de uiteenzetting afleiden;
· conclusies trekken;
· een vergelijking afleiden;
· oorzaak-gevolgrelaties afleiden;
· middel-doelrelaties afleiden;
· de chronologie afleiden;
· een schema gebruiken.
Op basis van een uiteenzetting van de leraar of medeleerlingen:
· de volgorde van belangrijkheid bepalen;
· de informatie weergeven aan de hand van schema’s;
· de informatie vergelijken;
· aantekeningen maken aan de hand van schema’s;
· de uiteenzetting samenvatten.
Volgende luisterstrategieën zelfstandig of met behulp van een stappenplan hanteren:
Voor het luisteren:
· het luisterdoel bepalen;
· bepalen hoe ze gaan luisteren: globaal of selectief;
· hun voorkennis inschakelen;
· voorspellingen doen over de tekst aan de hand van de titel.
Tijdens het luisteren:
· zich vragen stellen over de tekst : wie-, wat- en waaromvragen;
· verbanden en relaties afleiden in de tekst;
· aantekeningen maken van belangrijke zaken (hoofdgedachte, belangrijke gebeurtenissen);
· woordbetekenisstrategieën inzetten.
Na het luisteren:
· de tekst samenvatten (hoofdgedachte, belangrijke gebeurtenissen);
· conclusies trekken.
Volgende spreekstrategieën zelfstandig of met behulp van een stappenplan hanteren:
Voor het spreken:
· het spreekdoel bepalen;
· het publiek bepalen;
· woorden en ideeën over de inhoud van de spreektaak verzamelen;
· een spreekplan opstellen.
Tijdens het spreken:
· rekening houden met de lichaamstaal van het publiek;
· rekening houden met hun spreekvolume, tempo en gespreksconventies.
Na het spreken:
· reflecteren op product en proces aan de hand van vastgelegde criteria.
Op basis van voor hen bestemde narratieve en artistiek-literaire teksten:
· de hoofdgedachte afleiden;
· conclusies formuleren;
· de bedoeling van de hoofdpersoon uit zijn handelingen afleiden;
· de afloop voorspellen;
· een vergelijking afleiden;
· oorzaak-gevolgrelaties afleiden;
· middel-doelrelaties afleiden;
· de chronologie afleiden;
· verklaren waarom een tekst niet waarheidsgetrouw is;
· persoonlijke indrukken, gevoelens of meningen over de handelswijze van de personages weergeven.
Op basis van voor hen bestemde informatieve teksten:
· de gewenste informatie afleiden;
· de hoofdgedachte afleiden;
· conclusies formuleren;
· een vergelijking afleiden;
· oorzaak-gevolgrelaties afleiden;
· middel-doelrelaties afleiden;
· de chronologie afleiden.
Op basis van voor hen bestemde informatieve teksten:
· de informatie vergelijken met bijkomende informatie;
· de informatie vergelijken met eigen waarden en normen;
· de informatie classificeren;
· een gemotiveerde reactie op de tekst geven;
· de informatie op juistheid en relevantie beoordelen.
Een woordenweb maken met associaties.
De betekenis van woorden afleiden:
· uit de vorm (bv. slapen - sliep);
· uit onderdelen van het woord.
Zelfstandig nieuwe woordbetekenissen afleiden en onthouden.
Volgende leesstrategieën zelfstandig of met behulp van een stappenplan hanteren:
Voor het lezen:
· het leesdoel bepalen;
· bepalen hoe ze gaan lezen (globaal of selectief);
· hun voorkennis inschakelen;
· voorspellingen doen over de tekst aan de hand van de titel, illustraties, kopjes …
Tijdens het lezen:
· zich vragen stellen over de tekst (denkstrategieën toepassen);
· herlees- en woordbetekenisstrategieën inzetten, in functie van het begrijpen van woorden, zinnen, taalgebruik …;
· in de tekst belangrijke zaken markeren (hoofdgedachten, belangrijke gebeurtenissen) of die opschrijven;
· verbanden leggen en relaties afleiden;
· de tekst visualiseren.
Na het lezen:
· de tekst samenvatten (hoofdgedachte, belangrijke gebeurtenissen);
· conclusies trekken.
Volgende schrijfstrategieën zelfstandig of met behulp van een stappenplan hanteren:
Voor het schrijven:
· het schrijfdoel bepalen;
· het publiek bepalen;
· woorden en ideeën over de inhoud van de schrijftaak verzamelen (voorkennis activeren met betrekking tot het onderwerp);
· een schrijfplan opstellen.
Tijdens het schrijven:
· hun gedachten onder woorden brengen in de vorm van woorden, zinnen en teksten;
· gebruik maken van schrijfconventies.
6.2 Bij het reflecteren op taalgebruik en taalsysteem tonen de leerlingen interesse in en respect voor de persoon van de ander, en voor de eigen en ande
Bereid zijn om te reflecteren op het mondelinge taalgebruik uit de eigen of een andere cultuur.
Reflecteren op talen en taalvarianten en de daaraan gelinkte cultuuruitingen.
Reflecteren op talen en taalvarianten en de daaraan gelinkte cultuuruitingen.
Bereid zijn om te reflecteren op het schriftelijk taalgebruik uit de eigen of andere cultuur
TAALBESCHOUWING - TAALGEBRUIK
6.3 Met het oog op doeltreffende communicatie kunnen de leerlingen in voor hen relevante en concrete taalgebruikssituaties en op hun niveau bij de ein
op de belangrijkste factoren van een communicatiesituatie: zender, ontvanger, boodschap, bedoeling, situatie.
6.4 Met het oog op doeltreffende communicatie kunnen de leerlingen in voor hen relevante en concrete taalgebruikssituaties op hun niveau reflecteren
TAALBESCHUWING - TAALSYSTEEM
6.5 Met het oog op doeltreffende communicatie kunnen de leerlingen in voor hen relevante en concrete taalgebruikssituaties en op hun niveau bij de ein
op een aantal aspecten van het taalsysteem met betrekking tot:
- klanken, woorden, zinnen, teksten;
- spellingvormen;
- betekenissen.
Reflecteren over leestekens op woordniveau en het leesgedrag erop afstemmen:
· trema;
· apostrof;
· koppelteken;
· accent.
Aangeven dat uiteenlopende tekstsoorten verschillende functies hebben.
Reflecteren op de structuur van zinnen door de volgende acties te ondernemen en de gevolgen ervan vast te stellen op begripsniveau:
· zinnen verdelen in zinsdelen;
· zinnen aanvullen met zinsdelen;
· zinsdelen weglaten;
· zinsdelen vervangen;
· zinsdelen verplaatsen.
Reflecteren over de lay-out van gelezen teksten en het gebruik van cursief en vetjes.
Reflecteren op het onderscheid tussen feit en mening.
Reflecteren op woorden in de tekst met een signaalfunctie (signaalwoorden en verwijswoorden).
Reflecteren op de structuur van zinnen:
· een aaneenschakeling van woorden;
· verschillende woorden en/of woordgroepen;
· één woord.
Reflecteren op het gebruik van het alfabet om alfabetisch gerangschikte bronnen op adequate en functionele wijze te hanteren.
Een woordenweb maken met associaties.
Reflecteren op de betekenis van woorden en inzien dat woorden met elkaar in verband staan:
· omdat ze hetzelfde betekenen;
· omdat ze het tegengestelde betekenen;
· omdat ze onder eenzelfde bovenliggend begrip thuishoren.
Onderscheid maken tussen vorm en betekenis van woorden.
De betekenis van woorden afleiden:
· uit de vorm (bv. slapen - sliep);
· uit onderdelen van het woord.
Reflecteren op de betekenis van woorden die letterlijk of figuurlijk kan zijn (bv. groen: ‘kleur’, ‘jong’ of ‘milieubewust’).
Reflecteren op de structuur van afleidingen:
· het grondwoord;
· het voor- en/of achtervoegsel.
Reflecteren op veel voorkomende afkortingen en op hun betekenissen.
Reflecteren op het genus van zelfstandige naamwoorden (mannelijk, vrouwelijk en onzijdig).
Werkwoordsvormen herkennen en erop reflecteren:
· niet-vervoegde vorm (infinitief);
· vervoegde vorm (persoonsvorm):
- stam;
- stam + uitgang.
Zelfstandig nieuwe woordbetekenissen afleiden en onthouden.
Correct woorden schrijven eindigend op:
· -teit en -heid.
De taalbeschouwelijke begrippen en termen klinker, medeklinker, eindletter, hoofdletter en kleine letter in de juiste schrijfcontext gebruiken.
De werkwoordspelling toepassen in de verleden tijd.
De meervoudsvorm van zelfstandige naamwoorden toepassen:
· meervoudsvormen met behoud van betekenis (bv. appel - appels) en verandering van betekenis (bv. beenderen - benen);
· zelfstandige naamwoorden die geen meervoud hebben (bv. ongedierte);
· zelfstandige naamwoorden die geen enkelvoud hebben (bv. mazelen en hersenen).
De meervoudsvormen van woorden eindigend op -ie en -ee toepassen.
De regels in verband met onregelmatige verkleinwoorden toepassen.
De regels voor het gebruik van hoofdletters toepassen:
· bij aardrijkskundige namen;
· bij afleidingen van aardrijkskundige namen;
· bij het eerste woord van een aanhaling;
· bij begin van een zin na een afgekort woord (bv. ’s Avonds).
De begrippen en termen zelfstandig naamwoord, meervoud, enkelvoud, eigennaam, werkwoord, stam, uitgang, persoonsvorm, tegenwoordige tijd, verl
schrijfcontext gebruiken.
De regels toepassen voor het gebruik van:
· het accent;
· de apostrof;
· het trema;
· het koppelteken.
De taalbeschouwelijke begrippen en termen leesteken, punt, komma, vraagteken, uitroepteken, dubbele punt, aanhalingsteken, spatie, accent, trema, ap
schrijfcontext gebruiken.
Woorden met een afwijkende uitspraak van de volgende letters correct schrijven:
· g (bv. bagage);
· j (bv. jury);
· ch (bv. chauffeur).
Woorden waarin we de volgende fonemen horen (die als bepaalde grafemen geschreven worden) correct schrijven:
· k als c (bv. circus);
· s als c (bv. circus);
· t als th (bv. thuis);
· i als y (bv. systeem);
· z als s (bv. museum);
· s als t (bv. politie);
· ks als cc (bv. accent);
· k als cc (bv. accordeon);
· k als q (bv. quotiënt);
· kw als qu (bv. aquarium);
· ks als x (bv. examen);
· oo als eau (bv. bureau);
· oo als au (bv. restaurant);
· oe als ou (bv. journalist);
· ie als i (bv. februari).
Woorden eindigend op de volgende lettercombinaties correct schrijven:
· -isch(e);
· -air(e);
· -iaal en -eaal;
· -ueel en -ieel.
Tweeklanken in vreemde woorden correct schrijven (bv. cacao).
Leenwoorden uit het Engels of Frans correct schrijven (bv. interview).
Woorden met een bijzondere uitspraak waarbij medeklinkers niet uitdrukkelijk uitgesproken worden correct schrijven (bv. zachtjes).
Moeilijke woorden met dubbele medeklinker correct schrijven (bv. onmiddellijk).
Woorden met een afwijkende meervoudsvorm correct schrijven (bv. musea, centra).
TAALBESCHOUWNG - STRATEGIEEN
6.6 De leerlingen kunnen op hun niveau reflecteren op de door hen gebruikte luister-, spreek-, lees- en schrijfstrategieën, en daarbij de attitudes, kennis
eindtermen Nederlands inzetten.
Op hun niveau reflecteren op de gebruikte luisterstrategieën en daarbij de attitudes, kennis en vaardigheden van het leerplan Nederlands inzetten.
Op hun niveau reflecteren op de gebruikte spreekstrategieën en daarbij de attitudes, kennis en vaardigheden van het leerplan Nederlands inzetten.
Op hun niveau reflecteren op de gebruikte leesstrategieën en daarbij de attitudes, kennis en vaardigheden van het leerplan Nederlands inzetten.
Op hun niveau terugblikken op de gebruikte schrijfstrategieën en daarbij de attitudes, kennis en vaardigheden van het leerplan Nederlands inzetten.
6.7 De leerlingen kunnen bij alle eindtermen Nederlands de bijbehorende taalbeschouwelijke begrippen en termen uit de tweede kolom gebruiken, nl.
Hoofdcategorie
Diakritische tekens
Uitspraaktekens
Leestekens
Afkortingen
3. Morfologisch domein - woorden
Woord
Woordvorming
Affix
Woordsoort
Zelfstandig naamwoord
Getal
Genus
Lidwoord
Bijvoegelijk naamwoord
Werkwoord
Werkwoordvormen
Vervoegde vormen
Niet-vervoegde vormen
Tempus
Werkwoordsoorten
Voornaamwoord
Voorzetsel
Telwoord
4. Syntactisch domein - zinnen
Zin
Zinsdeel
Tekstopbouw
Structuuraanduiders
(Materiële) omgeving
De taalbeschouwelijke begrippen en termen zender, ontvanger, boodschap, spreker, luisteraar, bedoeling en situatie in de juiste luistercontext gebruike
De taalbeschouwelijke begrippen en termen Nederlands, Frans, Duits, Engels, standaardtaal, dialect, moedertaal en vreemde taal in de juiste luisterco
De taalbeschouwelijke begrippen en termen zender, ontvanger, boodschap, spreker, luisteraar, bedoeling en situatie in de juiste spreekcontext gebruik
De taalbeschouwelijke begrippen en termen Nederlands, Frans, Duits, Engels, standaardtaal, dialect, moedertaal en vreemde taal in de juiste spreekco
De taalbeschouwelijke begrippen en termen alfabet, klank, klinker, medeklinker, eindletter, uitspraak, hoofdletter en kleine letter in de juiste leesconte
De taalbeschouwelijke begrippen en termen leesteken, dubbele punt, apostrof, spatie, accent, trema en aanhalingsteken in de juiste leescontext gebruik
De taalbeschouwelijke begrippen en termen zender, ontvanger, schrijver, lezer, bedoeling, situatie, lay-out, cursief, vetjes en spatie in de juiste schrijfc
(Inter)culturele gerichtheid
7.1 De leerlingen tonen bij de eindtermen Nederlands een (inter)culturele gerichtheid. Dit houdt in dat ze:
- verschillende cultuuruitingen met een talige component in hun omgeving exploreren en er betekenis aan geven;
- hun gedachten, belevingen en emoties bij ervaringen met de eigen culturele leefwereld in vergelijking met die van anderen verwoorden;
- uitgaande van het eigen referentiekader enige kennis verwerven over de diversiteit in het culturele erfgoed met een talige component en er waardering
Bereid zijn om te reflecteren op het mondelinge taalgebruik uit de eigen of een andere cultuur.
Reflecteren op talen en taalvarianten en de daaraan gelinkte cultuuruitingen.
Reflecteren op talen en taalvarianten en de daaraan gelinkte cultuuruitingen.
Bereid zijn om te reflecteren op het schriftelijk taalgebruik uit de eigen of andere cultuur.
Bereid zijn binnen de literatuur culturele verschillen en gelijkenissen te ontdekken, te respecteren en te waarderen.
Kunnen aangeven dat er andere lettervormen of schrijfsystemen bestaan in andere culturen en er waardering voor opbrengen.
Eindtermen lager
onderwijs
Klank
Klinker
Medeklinker
Rijm
Uitspraak
Alfabet
Letter
Klinker
Medeklinker
Eindletter
Hoofdletter
Kleine letter
Koppelteken
Apostrof
Trema
Accent
Leesteken
Punt
Vraagteken
Uitroepteken
Komm
Dubbele punt
Spatie
Aanhalingsteken
Afkorting
Woord
Samenstelling
Afleiding
Voorvoegsel
Achtervoegsel
-
Zelfstandig naamwoord
Eigennaam
Verkleinwoord
Enkelvoud
Meervoud
Mannelijk
Vrouwelijk
Onzijdig
Lidwoord
Bijvoegelijk naamwoord
Werkwoord
Stam
Uitgang
Persoonsvorm
Persoon
1e persoon (ik - wij)
Zin
Zinsdeel
Onderwerp
Persoonsvorm
Woordgroep
Synoniem
Uitdrukking
Tekst
Fictie
Non-fictie
Inleiding
Midden
Slot
Hoofdstuk
Alinea
Regel
Kopje
Titel
Bladzijde
-
Lay-out
Cursief
Vetjes
Feit
Mening
Zender
Spreker
Schrijver
Ontvanger
Luisteraar
Lezer
Boodschap
Bedoeling
Situatie
Nederlands
Frans
Duits
Engels
Standaardtaal
Dialect
Moedertaal
Vreemde taal
Code Code OD/ET
Overkoepelende
1.1.1 1.1.1.1 attitudes mondelinge
1.1.1. taalvaardigheid
1 1.1.1.2 OD 2.11
1.1.1. 2 1.1.1.3
OD 2.12
1.1.1. 1.1.1.3
3 OD 1.6
1.1.1.4 ET 4.8*
1.1.1. 4 1.1.1.4
OD 2.13
1.1.1.5
ET 4.8*
1.1.1. 1.1.1.5
5 ET 4.8*
1.1.1.5
TBS OD 5.5
1.1.1.6 TBS ET 6.1*
1.1.1. 1.1.1.6
6 OD 1.6
1.1.1.6
LOET SV 1.2
1.1.1.7 ET 7.1*
1.1.1. 1.1.1.8
7 ET 4.8*
1.1.1. 8 1.1.1.9
ET 4.8*
1.1.1. 9 ET 4.8*
1.1.1.10
1.1.1. 10 ET 7.1*
1.1.1.11
1.1.1. 11 ET 4.8*
1.1.1.11
ET 2.9*
1.1.1.11
ET 2.10*
1.1.1.12
1.1.1. 12 TBS ET 6.2*
1.1.1.12
ET 7.1*
1.1.1.13
1.1.1. 13 LOET ICT 8
Code Code OD/ET
ET 1.7
WO 4.5*
1.1.2.45
1.1.2. 45 ET 1.10
1.1.2.46
1.1.2. 46 ET 1.2
1.1.2.46
ET 1.2
1.1.2.46
ET 1.7
1.1.2.46
ET 1.7
1.1.2.46
WO 4.5*
1.1.2.46
WO 4.5*
Luisterstrategieën
1.1.2.47
1.1.2. 47 ET 5.1
1.1.2.47
ET 5.1
1.1.2.47
ET 5.1
1.1.2.47
ET 5.1
1.1.2.47
ET 5.1
1.1.2.47
ET 5.1
1.1.2.47
ET 5.1
1.1.2.47
ET 5.1
1.1.2.47
ET 5.1
1.1.2.47
ET 5.1
1.1.2.47
ET 5.1
1.1.2.47
ET 5.2
1.1.2.47
ET 5.2
1.1.2.47
ET 5.2
1.1.2.47
ET 5.2
1.1.2.47
ET 5.2
1.1.2.47
ET 5.2
1.1.2.47
ET 5.2
1.1.2.47
ET 5.2
1.1.2.47
ET 5.2
1.1.2.47
ET 5.2
1.1.2.47
ET 5.2
1.1.2.47
ET 5.3
1.1.2.47
ET 5.3
1.1.2.47
ET 5.3
1.1.2.47
ET 5.3
1.1.2.47
ET 5.3
1.1.2.47
ET 5.3
1.1.2.47
ET 5.3
1.1.2.47
ET 5.3
1.1.2.47
ET 5.3
1.1.2.47
ET 5.3
1.1.2.47
ET 5.3
1.1.2.47
ET 5.4
1.1.2.47
ET 5.4
1.1.2.47
ET 5.4
1.1.2.47
ET 5.4
1.1.2.47
ET 5.4
1.1.2.47
ET 5.4
1.1.2.47
ET 5.4
1.1.2.47
ET 5.4
1.1.2.47
ET 5.4
1.1.2.47
ET 5.4
1.1.2.47
ET 5.4
1.1.2.48
1.1.2. 48 ET 5.1
1.1.2.48
ET 5.1
1.1.2.48
ET 5.1
1.1.2.48
ET 5.1
1.1.2.48
ET 5.1
1.1.2.48
ET 5.1
1.1.2.48
ET 5.1
1.1.2.48
ET 5.1
1.1.2.48
ET 5.1
1.1.2.48
ET 5.1
1.1.2.48
ET 5.1
1.1.2.48
ET 5.1
1.1.2.48
ET 5.1
1.1.2.48
ET 5.1
1.1.2.48
ET 5.2
1.1.2.48
ET 5.2
1.1.2.48
ET 5.2
1.1.2.48
ET 5.2
1.1.2.48
ET 5.2
1.1.2.48
ET 5.2
1.1.2.48
ET 5.2
1.1.2.48
ET 5.2
1.1.2.48
ET 5.2
1.1.2.48
ET 5.2
1.1.2.48
ET 5.2
1.1.2.48
ET 5.2
1.1.2.48
ET 5.2
1.1.2.48
ET 5.2
1.1.2.48
ET 5.3
1.1.2.48
ET 5.3
1.1.2.48
ET 5.3
1.1.2.48
ET 5.3
1.1.2.48
ET 5.3
1.1.2.48
ET 5.3
1.1.2.48
ET 5.3
1.1.2.48
ET 5.3
1.1.2.48
ET 5.3
1.1.2.48
ET 5.3
1.1.2.48
ET 5.3
1.1.2.48
ET 5.3
1.1.2.48
ET 5.3
1.1.2.48
ET 5.3
1.1.2.48
ET 5.4
1.1.2.48
ET 5.4
1.1.2.48
ET 5.4
1.1.2.48
ET 5.4
1.1.2.48
ET 5.4
1.1.2.48
ET 5.4
1.1.2.48
ET 5.4
1.1.2.48
ET 5.4
1.1.2.48
ET 5.4
1.1.2.48
ET 5.4
1.1.2.48
ET 5.4
1.1.2.48
ET 5.4
1.1.2.48
ET 5.4
1.1.2.48
ET 5.4
1.1.2.49
1.1.2. 49 ET 5.1
1.1.2.49
ET 5.1
1.1.2.49
ET 5.1
1.1.2.49
ET 5.1
1.1.2.49
ET 5.1
1.1.2.49
ET 5.1
1.1.2.49
ET 5.1
1.1.2.49
ET 5.1
1.1.2.49
ET 5.1
1.1.2.49
ET 5.1
1.1.2.49
ET 5.1
1.1.2.49
ET 5.1
1.1.2.49
ET 5.1
1.1.2.49
ET 5.1
1.1.2.49
ET 5.2
1.1.2.49
ET 5.2
1.1.2.49
ET 5.2
1.1.2.49
ET 5.2
1.1.2.49
ET 5.2
1.1.2.49
ET 5.2
1.1.2.49
ET 5.2
1.1.2.49
ET 5.2
1.1.2.49
ET 5.2
1.1.2.49
ET 5.2
1.1.2.49
ET 5.2
1.1.2.49
ET 5.2
1.1.2.49
ET 5.2
1.1.2.49
ET 5.2
1.1.2.49
ET 5.3
1.1.2.49
ET 5.3
1.1.2.49
ET 5.3
1.1.2.49
ET 5.3
1.1.2.49
ET 5.3
1.1.2.49
ET 5.3
1.1.2.49
ET 5.3
1.1.2.49
ET 5.3
1.1.2.49
ET 5.3
1.1.2.49
ET 5.3
1.1.2.49
ET 5.3
1.1.2.49
ET 5.3
1.1.2.49
ET 5.3
1.1.2.49
ET 5.3
1.1.2.49
ET 5.4
1.1.2.49
ET 5.4
1.1.2.49
ET 5.4
1.1.2.49
ET 5.4
1.1.2.49
ET 5.4
1.1.2.49
ET 5.4
1.1.2.49
ET 5.4
1.1.2.49
ET 5.4
1.1.2.49
ET 5.4
1.1.2.49
ET 5.4
1.1.2.49
ET 5.4
1.1.2.49
ET 5.4
1.1.2.49
ET 5.4
1.1.2.49
ET 5.4
1.1.2.50
1.1.2. 50 TBS ET 6.6
1.2.2.105
1.2.2. 105 ET 3.5
1.2.2.105
ET 3.5
1.2.2.105
ET 3.5
1.2.2.105
ET 3.5
1.2.2.105
ET 3.5
1.2.2.105
ET 3.5
1.2.2.105
ET 3.5
1.2.2.105
ET 3.5
1.2.2.105
ET 3.5
1.2.2.105
ET 3.5
1.2.2.105
ET 3.5
1.2.2.105
ET 5.1- 5.4
1.2.2.105
ET 5.1- 5.4
1.2.2.105
ET 5.1- 5.4
1.2.2.105
ET 5.1- 5.4
1.2.2.105
ET 5.1- 5.4
1.2.2.105
ET 5.1- 5.4
1.2.2.105
ET 5.1- 5.4
1.2.2.105
ET 5.1- 5.4
1.2.2.105
ET 5.1- 5.4
1.2.2.105
ET 5.1- 5.4
1.2.2.105
ET 5.1- 5.4
1.2.2.106
1.2.2. 106 ET 3.5
1.2.2.107
1.2.2. 107 ET 3.5
1.2.2.108
1.2.2. 108 ET 3.5
1.2.2.109
1.2.2. 109 ET 3.5
1.2.2.110
1.2.2. 110 ET 3.5
Begrijpend lezen van
1.2.2.111 informatieve teksten
1.2.2. 111 ET 3.4
1.2.2.111
ET 3.4
1.2.2.111
ET 3.4
1.2.2.111
ET 3.4
1.2.2.111
ET 3.4
1.2.2.111
ET 3.3
1.2.2.111
ET 3.3
1.2.2.111
ET 3.3
1.2.2.111
ET 3.3
1.2.2.111
ET 3.3
1.2.2.111
ET 3.6
1.2.2.111
ET 3.6
1.2.2.111
ET 3.6
1.2.2.111
ET 3.6
1.2.2.111
ET 3.6
1.2.2.111
ET 5.1-5.4
1.2.2.111
ET 5.1-5.4
1.2.2.111
ET 5.1-5.4
1.2.2.111
ET 5.1-5.4
1.2.2.111
ET 5.1-5.4
1.2.2.112
1.2.2. 112 ET 3.4
1.2.2.112
ET 3.4
1.2.2.112
ET 3.4
1.2.2.112
ET 3.4
1.2.2.112
ET 3.4
1.2.2.112
ET 3.4
1.2.2.112
ET 3.4
1.2.2.112
ET 3.4
1.2.2.112
ET 3.3
1.2.2.112
ET 3.3
1.2.2.112
ET 3.3
1.2.2.112
ET 3.3
1.2.2.112
ET 3.3
1.2.2.112
ET 3.3
1.2.2.112
ET 3.3
1.2.2.112
ET 3.3
1.2.2.112
ET 3.6
1.2.2.112
ET 3.6
1.2.2.112
ET 3.6
1.2.2.112
ET 3.6
1.2.2.112
ET 3.6
1.2.2.112
ET 3.6
1.2.2.112
ET 3.6
1.2.2.112
ET 3.6
1.2.2.112
ET 5.1-5.4
1.2.2.112
ET 5.1-5.4
1.2.2.112
ET 5.1-5.4
1.2.2.112
ET 5.1-5.4
1.2.2.112
ET 5.1-5.4
1.2.2.112
ET 5.1-5.4
1.2.2.112
ET 5.1-5.4
1.2.2.112
ET 5.1-5.4
1.2.2.113
1.2.2. 113 ET 3.2
1.2.2.114
1.2.2. 114 ET 3.2
1.2.2.115
1.2.2. 115 ET 3.2
1.2.2.115
WO ET 7
1.2.2.116
1.2.2. 116 ET 3.2
1.2.2.117
1.2.2. 117 ET 3.2
1.2.2.118
1.2.2. 118 ET 3.2
1.2.2.119
1.2.2. 119 ET 3.2
1.2.2.120
1.2.2. 120 ICT ET 6
1.2.2.121
1.2.2. 121 ET 3.2
1.2.2.121
ET 3.2
1.2.2.122
1.2.2. 122 ET 3.4
1.2.2.122
ET 3.4
1.2.2.122
ET 3.4
1.2.2.122
ET 3.4
1.2.2.122
ET 3.4
1.2.2.122
ET 3.4
1.2.2.122
ET 3.4
1.2.2.122
ET 3.4
1.2.2.122
ET 3.6
1.2.2.122
ET 3.6
1.2.2.122
ET 3.6
1.2.2.122
ET 3.6
1.2.2.122
ET 3.6
1.2.2.122
ET 3.6
1.2.2.122
ET 3.6
1.2.2.122
ET 3.6
1.2.2.122
ET 5.1-5.4
1.2.2.122
ET 5.1-5.4
1.2.2.122
ET 5.1-5.4
1.2.2.122
ET 5.1-5.4
1.2.2.122
ET 5.1-5.4
1.2.2.122
ET 5.1-5.4
1.2.2.122
ET 5.1-5.4
1.2.2.122
ET 5.1-5.4
1.2.2.123
1.2.2. 123 ET 3.4
1.2.2.123
ET 3.4
1.2.2.123
ET 3.4
1.2.2.123
ET 3.4
1.2.2.123
ET 3.4
1.2.2.123
ET 3.4
1.2.2.123
ET 3.6
1.2.2.123
ET 3.6
1.2.2.123
ET 3.6
1.2.2.123
ET 3.6
1.2.2.123
ET 3.6
1.2.2.123
ET 3.6
1.2.2.123
ET 5.1-5.4
1.2.2.123
ET 5.1-5.4
1.2.2.123
ET 5.1-5.4
1.2.2.123
ET 5.1-5.4
1.2.2.123
ET 5.1-5.4
1.2.2.123
ET 5.1-5.4
1.2.2.124
1.2.2. 124 ET 3.4
1.2.2.124
LOET
1.2.2.124
ICT 6
Begrijpend lezen van
1.2.2.125 argumentatieve teksten
1.2.2. 125 ET 3.6
1.2.2.125
ET 3.6
1.2.2.125
ET 3.6
1.2.2.125
ET 3.7
1.2.2.125
ET 3.7
1.2.2.125
ET 3.7
1.2.2.125
ET 5.1- 5.4
1.2.2.125
ET 5.1- 5.4
1.2.2.125
ET 5.1- 5.4
1.2.2.126
1.2.2. 126 ET 3.6
1.2.2.126
ET 3.6
1.2.2.126
ET 3.6
1.2.2.126
ET 3.6
1.2.2.126
ET 3.7
1.2.2.126
ET 3.7
1.2.2.126
ET 3.7
1.2.2.126
ET 3.7
1.2.2.126
ET 5.1-5.4
1.2.2.126
ET 5.1-5.4
1.2.2.126
ET 5.1-5.4
1.2.2.126
ET 5.1-5.4
1.2.2.127
1.2.2. 127 ET 3.6
1.2.2.127
ET 3.6
1.2.2.127
ET 3.6
1.2.2.127
ET 3.6
1.2.2.127
ET 3.7
1.2.2.127
ET 3.7
1.2.2.127 ET 3.7
1.2.2.127
ET 3.7
Ontwikkelen van
1.2.2.128 leeswoordenschat
1.2.2. 128 TBS ET 6.5
1.2.2.129
1.2.2. 129 TBS ET 6.5
1.2.2.130
1.2.2. 130 TBS ET 6.5
1.2.2.130
ET 5.1- 5.4
1.2.2.131
1.2.2. 131 TBS ET 6.5
1.2.2.131
ET 5.1-5.4
1.2.2.132
1.2.2. 132 TBS ET 6.5
1.2.2.133
1.2.2. 133 TBS ET 6.5
1.2.2.133
TBS ET 6.7
1.2.2.134
1.2.2. 134 TBS ET 6.5
1.2.2.134
TBS ET 6.7
1.2.2.135
1.2.2. 135 TBS ET 6.5
1.2.2.135
TBS ET 6.7
1.2.2.136
1.2.2. 136 TBS ET 6.5
1.2.2.136
TBS ET 6.7
1.2.2.137
1.2.2. 137 TBS ET 6.5
1.2.2.137
TBS ET 6.5
1.2.2.137
TBS ET 6.5
1.2.2.137
TBS ET 6.5
1.2.2.137
TBS ET 6.7
1.2.2.137
TBS ET 6.7
1.2.2.137
TBS ET 6.7
1.2.2.137 TBS ET 6.7
1.2.2.138
1.2.2. 138 TBS ET 6.5
1.2.2.138
TBS ET 6.5
1.2.2.138
TBS ET 6.5
1.2.2.138
TBS ET 6.7
1.2.2.138
TBS ET 6.7
1.2.2.138
TBS ET 6.7
1.2.2.139
1.2.2. 139 TBS ET 6.5
1.2.2.139
TBS ET 6.7
1.2.2.140
1.2.2. 140 TBS ET 6.5
1.2.2.140
TBS ET 6.7
1.2.2.141
1.2.2. 141 TBS ET 6.5
1.2.2.141
ET 5.1- 5.4
1.2.2.142
1.2.2. 142 TBS ET 6.5
1.2.2.142
ET 5.1-5.4
1.2.2.143
1.2.2. 143 TBS ET 6.5
1.2.2.143
TBS ET 6.5
1.2.2.143
TBS ET 6.5
1.2.2.143
TBS ET 6.5
1.2.2.143
TBS ET 6.7
1.2.2.143
TBS ET 6.7
1.2.2.143
TBS ET 6.7
1.2.2.143
TBS ET 6.7
1.2.2.144
1.2.2. 144 TBS ET 6.5
1.2.2.145
1.2.2. 145 TBS ET 6.5
1.2.2.145
TBS ET 6.5
1.2.2.145
TBS ET 6.5
1.2.2.145
ET 5.1-5.4
1.2.2.145
ET 5.1-5.4
1.2.2.145 ET 5.1-5.4
1.2.2.146
1.2.2. 146 TBS ET 6.5
1.2.2.146
TBS ET 6.7
1.2.2.147
1.2.2. 147 TBS ET 6.5
1.2.2.147
TBS ET 6.5
1.2.2.147
TBS ET 6.5
1.2.2.147
TBS ET 6.7
1.2.2.147
TBS ET 6.7
1.2.2.147
TBS ET 6.7
1.2.2.148
1.2.2. 148 TBS ET 6.5
1.2.2.148
TBS ET 6.7
1.2.2.149
1.2.2. 149 TBS ET 6.5
1.2.2.149
TBS ET 6.7
1.2.2.150
1.2.2. 150 TBS ET 6.5
1.2.2.150
TBS ET 6.5
1.2.2.150
TBS ET 6.5
1.2.2.150
TBS ET 6.5
1.2.2.150
TBS ET 6.5
1.2.2.150
TBS ET 6.7
1.2.2.150
TBS ET 6.7
1.2.2.150 TBS ET 6.7
1.2.2.150
TBS ET 6.7
1.2.2.150
TBS ET 6.7
1.2.2.151
1.2.2. 151 TBS ET 6.7
1.2.2.152
1.2.2. 152 TBS ET 6.7
1.2.2.153
1.2.2. 153 TBS ET 6.5
1.2.2.153
ET 5.1- 5.4
Leesstrategieën
1.2.2.154
1.2.2. 154 ET 5.1
1.2.2.154
ET 5.1
1.2.2.154
ET 5.1
1.2.2.154
ET 5.1
1.2.2.154
ET 5.1
1.2.2.154
ET 5.1
1.2.2.154
ET 5.1
1.2.2.154
ET 5.1
1.2.2.154
ET 5.1
1.2.2.154
ET 5.1
1.2.2.154
ET 5.1
1.2.2.154
ET 5.2
1.2.2.154
ET 5.2
1.2.2.154
ET 5.2
1.2.2.154
ET 5.2
1.2.2.154
ET 5.2
1.2.2.154
ET 5.2
1.2.2.154
ET 5.2
1.2.2.154
ET 5.2
1.2.2.154
ET 5.2
1.2.2.154
ET 5.2
1.2.2.154
ET 5.2
1.2.2.154
ET 5.3
1.2.2.154
ET 5.3
1.2.2.154
ET 5.3
1.2.2.154
ET 5.3
1.2.2.154
ET 5.3
1.2.2.154
ET 5.3
1.2.2.154
ET 5.3
1.2.2.154
ET 5.3
1.2.2.154
ET 5.3
1.2.2.154
ET 5.3
1.2.2.154
ET 5.3
1.2.2.154
ET 5.4
1.2.2.154
ET 5.4
1.2.2.154
ET 5.4
1.2.2.154
ET 5.4
1.2.2.154
ET 5.4
1.2.2.154
ET 5.4
1.2.2.154
ET 5.4
1.2.2.154
ET 5.4
1.2.2.154
ET 5.4
1.2.2.154
ET 5.4
1.2.2.154
ET 5.4
1.2.2.155
1.2.2. 155 ET 5.1
1.2.2.155
ET 5.1
1.2.2.155
ET 5.1
1.2.2.155
ET 5.1
1.2.2.155
ET 5.1
1.2.2.155
ET 5.1
1.2.2.155
ET 5.1
1.2.2.155
ET 5.1
1.2.2.155
ET 5.1
1.2.2.155
ET 5.1
1.2.2.155
ET 5.1
1.2.2.155
ET 5.1
1.2.2.155
ET 5.1
1.2.2.155
ET 5.1
1.2.2.155
ET 5.1
1.2.2.155
ET 5.2
1.2.2.155
ET 5.2
1.2.2.155
ET 5.2
1.2.2.155
ET 5.2
1.2.2.155
ET 5.2
1.2.2.155
ET 5.2
1.2.2.155
ET 5.2
1.2.2.155
ET 5.2
1.2.2.155
ET 5.2
1.2.2.155
ET 5.2
1.2.2.155
ET 5.2
1.2.2.155
ET 5.2
1.2.2.155
ET 5.2
1.2.2.155
ET 5.2
1.2.2.155
ET 5.2
1.2.2.155
ET 5.3
1.2.2.155
ET 5.3
1.2.2.155
ET 5.3
1.2.2.155
ET 5.3
1.2.2.155
ET 5.3
1.2.2.155
ET 5.3
1.2.2.155
ET 5.3
1.2.2.155
ET 5.3
1.2.2.155
ET 5.3
1.2.2.155
ET 5.3
1.2.2.155
ET 5.3
1.2.2.155
ET 5.3
1.2.2.155
ET 5.3
1.2.2.155
ET 5.3
1.2.2.155
ET 5.3
1.2.2.155
ET 5.4
1.2.2.155
ET 5.4
1.2.2.155
ET 5.4
1.2.2.155
ET 5.4
1.2.2.155
ET 5.4
1.2.2.155
ET 5.4
1.2.2.155
ET 5.4
1.2.2.155
ET 5.4
1.2.2.155
ET 5.4
1.2.2.155
ET 5.4
1.2.2.155
ET 5.4
1.2.2.155
ET 5.4
1.2.2.155
ET 5.4
1.2.2.155
ET 5.4
1.2.2.155
ET 5.4
1.2.2.156
1.2.2. 156 ET 5.1
1.2.2.156
ET 5.1
1.2.2.156
ET 5.1
1.2.2.156
ET 5.1
1.2.2.156
ET 5.1
1.2.2.156
ET 5.1
1.2.2.156
ET 5.1
1.2.2.156
ET 5.1
1.2.2.156
ET 5.1
1.2.2.156
ET 5.1
1.2.2.156
ET 5.1
1.2.2.156
ET 5.1
1.2.2.156
ET 5.1
1.2.2.156
ET 5.1
1.2.2.156
ET 5.1
1.2.2.156
ET 5.2
1.2.2.156
ET 5.2
1.2.2.156
ET 5.2
1.2.2.156
ET 5.2
1.2.2.156
ET 5.2
1.2.2.156
ET 5.2
1.2.2.156
ET 5.2
1.2.2.156
ET 5.2
1.2.2.156
ET 5.2
1.2.2.156
ET 5.2
1.2.2.156
ET 5.2
1.2.2.156
ET 5.2
1.2.2.156
ET 5.2
1.2.2.156
ET 5.2
1.2.2.156
ET 5.2
1.2.2.156
ET 5.3
1.2.2.156
ET 5.3
1.2.2.156
ET 5.3
1.2.2.156
ET 5.3
1.2.2.156
ET 5.3
1.2.2.156
ET 5.3
1.2.2.156
ET 5.3
1.2.2.156
ET 5.3
1.2.2.156
ET 5.3
1.2.2.156
ET 5.3
1.2.2.156
ET 5.3
1.2.2.156
ET 5.3
1.2.2.156
ET 5.3
1.2.2.156
ET 5.3
1.2.2.156
ET 5.3
1.2.2.156
ET 5.4
1.2.2.156
ET 5.4
1.2.2.156
ET 5.4
1.2.2.156
ET 5.4
1.2.2.156
ET 5.4
1.2.2.156
ET 5.4
1.2.2.156
ET 5.4
1.2.2.156
ET 5.4
1.2.2.156
ET 5.4
1.2.2.156
ET 5.4
1.2.2.156
ET 5.4
1.2.2.156
ET 5.4
1.2.2.156
ET 5.4
1.2.2.156
ET 5.4
1.2.2.156
ET 5.4
1.2.2.157
1.2.2. 157 ET 6.6
Leerplandoelstellingen / Leerinhouden LO
1 2
Een presentatie geven over een gelezen boek, een project, een coöperatieve
X X
opdracht …:
· de essentie vertellen;
· passende visuele en auditieve ondersteuning gebruiken.
Een presentatie geven over een gelezen boek, een project, een coöperatieve
X X
opdracht …:
· de essentie vertellen;
· passende visuele en auditieve ondersteuning gebruiken.
Een presentatie geven over een gelezen boek, een project, een coöperatieve
opdracht …:
· een logische opbouw gebruiken;
· een inleiding en afronding geven;
· passend reageren op vragen ter verduidelijking.
Een presentatie geven over een gelezen boek, een project, een coöperatieve
opdracht …:
· zelf ontdekte voorbeelden ter illustratie geven;
· argumenten geven.
Bij het presenteren gebruik maken van presentatiesoftware.
Leerplandoelstellingen / Leerinhouden LO
1 2
Leerplandoelstellingen / Leerinhouden LO
1 2
Leerplandoelstellingen / Leerinhouden LO
1 2
Aangeven dat geschreven taal een communicatief doel heeft. Taal dient om: +
· gelezen te worden;
· iets te onthouden;
· een boodschap over te brengen;
· een verhaal weer te geven.
Aangeven dat geschreven taal tijd en afstand overbrugt. +
Aangeven dat symbolen, zoals logo’s en pictogrammen, een boodschap
+
bevatten.
Aangeven dat symbolen, zoals logo’s en pictogrammen, een boodschap
+
bevatten.
Niet-gestandaardiseerde pictogrammen in de school herkennen en de
+ +
betekenis ervan verwoorden.
Niet-gestandaardiseerde pictogrammen in de school herkennen en de
+ +
betekenis ervan verwoorden.
Niet-gestandaardiseerde pictogrammen in de school herkennen en de
+ +
betekenis ervan verwoorden.
Gestandaardiseerde pictogrammen in en rond de school herkennen en de
X +
betekenis ervan verwoorden.
Gestandaardiseerde pictogrammen in en rond de school herkennen en de
X +
betekenis ervan verwoorden.
Gestandaardiseerde pictogrammen in en rond de school herkennen en de
X +
betekenis ervan verwoorden.
Voor hen bestemde instructies bestaande uit prenten of symbolen begrijpen en
X +
uitvoeren.
Voor hen bestemde instructies bestaande uit prenten of symbolen begrijpen en
X +
uitvoeren.
Voor hen bestemde instructies bestaande uit prenten of symbolen begrijpen en
X +
uitvoeren.
Leerplandoelstellingen / Leerinhouden LO
1 2
+ + + +
+ + + +
+ + + +
+ + + +
+ + + +
+ + + +
+ + + +
+ + + +
+ + + +
+ + + +
+ + + +
+ + + +
+ + + +
+ + + +
+ + + +
X X + +
X X + +
X X + +
X X + +
x X X X
x X X X
x X X
3 4 5 6
+ +
+ +
+ +
+ +
+ +
+ +
+ +
X X + +
X X + +
X X + +
X X + +
x x X X
x x X X
x x X X
x x X X
x x X X
x x X X
+
+
+ +
X X + +
x x X X
x x X X
+ +
+ +
+ +
+ +
+ +
+ +
+ +
+ +
+
+
X X + +
X X + +
X X + +
X X + +
X X + +
X X + +
x x X X
x x X X
x x X X
x x X X
x x X X
x x X X
x x X X
x x X X
x x X X
x x X X
x x X X
+ +
+ +
+ +
+ +
+ +
+ +
X +
X +
X +
X +
X +
X +
X X + +
X X + +
X X + +
X X + +
X X + +
X X + +
X X + +
X X + +
X X + +
X X + +
x x X X
x x X X
x x X X
x x X X
x x X X
x x X X
x x X X
x x X X
x x X X
X X
X X
X X
X X
X X
X X
X X
X X
+ +
+ +
X X +
X X + +
X X + +
X X + +
x x X X
x x X X
x x X X
x x X X
+ +
+ +
+ +
+ +
X X + +
X X + +
X X + +
X X + +
X X
X X
X X
X X
x x X X
3 4 5 6
X X X X
X X X X
+ + + +
X X + +
x x X X
x x X X
x x X X
x x X X
x x X X
x x X X
+ +
+ +
X X + +
X X + +
X X + +
X X + +
x x X X
x x X X
x x X X
x x X X
x x X X
x x X X
x x X X
+
+
+
+
+ +
+
X X + +
X X + +
x x X X
x x X X
x x X X
x x X X
X X
x X X
+
+
+
+
X X + +
X X + +
X X + +
x x X X
+
+
+
+ +
+ +
+ +
X X + +
X X + +
X X + +
x x X X
x x X X
x X X
+
X X +
X X +
x X X
+ +
+ +
X X + +
x X X
x X X
X X
X X
X X
x x X X
x x X X
x x X X
+ +
+ +
+ +
+ +
X X + +
X X + +
X X + +
X X + +
X X
X X
X X
X X
x x X X
3 4 5 6
+ +
+ +
+ +
+ +
+ +
+ +
X X + +
X X + +
X X + +
X X + +
X X + +
X X + +
X X + +
X X + +
X X + +
X X + +
+
+
+
X X + +
X X + +
x x X X
x x X X
x x X X
x x X X
x x X X
X X
X X
X X
x X X
x X X
x X X
x X X
x X X
x X X
x X X
x X X
x X X
x X X
+ + + +
+ + + +
+ + + +
+ + + +
X X + +
X X + +
X X + +
X X + +
X X + +
x X X
x X X
x X X
X X
X X
3 4 5 6
+ + + +
+ + + +
+ + + +
+ + + +
+ + + +
+ + + +
+ + + +
+ + + +
+ + + +
X X + +
X X + +
X X + +
X X + +
x x X X
x x X X
x x X X
x x X X
x X X
x X X
3 4 5 6
+ + + +
+ + + +
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
X
X
X
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
X + +
X + +
X X +
X X +
X X +
X X +
X X +
X X +
X X +
X X +
X X +
X X +
X X +
X X +
X X +
x x X X
x x X X
x x X X
x x X X
x x X X
x x X X
+ +
+ +
+ +
+ +
X X + +
X X + +
X X + +
X X + +
X X + +
X X + +
X X + +
X X + +
X X + +
X X + +
X X + +
X X + +
x x X X
x x X X
x x X X
x x X X
x x X X
x x X X
x x X X
x x X X
x x X X
x x X X
x x X X
x x X X
x x X X
x x X X
x x X X
x x X X
x x X X
x x X X
x x X X
x x X X
X X
X X
x x X X
x x X X
+ + + +
+ + + +
+ + + +
X X + +
x x X X
x x X X
x x X X
X X
X X
X X
X X
+ + + +
+ + + +
+ + + +
+ + + +
X X + +
X X + +
X X + +
X X + +
X +
X +
X X + +
X X + +
X X + +
X X + +
x x X X
x x X X
x x X X
x x X X
x x X X
x x X X
x x X X
x x X X
x x X X
x x X X
x X X
x X X
x X X
+ +
+ +
+ +
X X + +
X X + +
X X + +
X X
X X
+ +
+ +
X X + +
X X + +
X X + +
X X + +
X X + +
X X + +
X X + +
X X + +
X X + +
X X + +
X X + +
X X + +
X X + +
X X + +
X X + +
X X + +
X X + +
X X + +
X X + +
X X + +
X X + +
X X + +
X X + +
x x X X
x x X X
x x X X
x x X X
x x X X
x x X X
x x X X
x x X X
x x X X
x x X X
x x X X
x x X X
x x X X
x x X X
x x X X
x x X X
x x X X
x x X X
x x X X
X X
X X
+ +
+ +
+ +
+ +
X X + +
X X + +
X X + +
X X + +
X X
X X
X X
X X
x x X X
3 4 5 6
X +
X +
X +
X +
X +
X +
X +
X +
X +
X +
X X +
X X +
X X +
X X +
X X +
X X +
X X +
X X + +
X X + +
x x X X
x x X X
x x X X
x x X X
X +
X +
X X +
X X +
X X +
X X +
X X +
X X +
X X +
X X +
X X +
X X +
X X +
X X +
X X +
X X +
X X +
X X +
X X + +
x x X X
x X X
x X X
x X X
x X X
x X X
x X X
x X X
x X X
x X X
X X
X X
X X
x x X X
x x X X
X X + +
X X + +
X X + +
x x X X
x x X X
x x X X
x x X X
x x X X
X + + +
X + + +
X X + +
X X + +
X X + +
X X + +
x x X X
x x X X
x x X X
x x X X
X X
X X
X X
X X
X X
X X
X X
X X
X X
X X
X X
X X
X X
X X
X X
X X
X X
X X
X X
x x X X
x x X X
X X
X X
X X
X X + +
X X + +
x x X X
x x X X
x x X X
x x X X
x x X X
x x X X
x x X X
x x X X
x x X X
x x X X
x x X X
x x X X
x x X X
x x X X
x X X
X X +
X X +
x X X
X
X X + +
X X
+
+
+
+
+
X X + +
X X + +
X X + +
X X + +
X X + +
X X + +
X X + +
X X + +
x X X
x X X
x X X
X X
X X
X X
x x X X
X X
+ +
+ +
+ +
+ +
X X + +
X X + +
X X + +
X X + +
X X
X X
X X
X X
x x X X
ondersteuningsteam Pixel - Focusgroep Leren, differentiëren en communiceren
Schrijven
x X X
X X + +
X X