You are on page 1of 34

TRAUMA BIJ JEUGDIGEN UIT OORLOGSGEBIEDEN EN JEUGDIGEN

MET OVERIGE VORMEN VAN MEERVOUDIG TRAUMA VAN

VERSCHILLENDE ETNISCHE GROEPEN

Naam: Larissa Šabotić

ANR: S434772

Departement Ontwikkelings– en Klinische Psychologie

Faculteit der Sociale Wetenschappen, Tilburg University.

Masterthesis Psychologie en Gezondheid, Kinder- en Jeugdpsychologie

Begeleider: Dr. J. G. M. Scheirs

Tweede beoordelaar Dr. E. E. Hartman

Datum: 02 oktober 2012


Oorlogstrauma & Overige meervoudige traumavormen bij Jeugdigen

Samenvatting

In dit onderzoek werd met behulp van een dossieranalyse onderzocht of er verschillen

bestaan tussen de uitingsvormen bij jeugdigen met oorlogstrauma en jeugdigen met

overige meervoudige traumavormen. De 49 participanten waren jeugdigen (6 – 18 jaar)

van verschillende etnische groepen die in twee groepen (oorlogstrauma en overig

meervoudig trauma) werden verdeeld. Met behulp van t-tests en

eenwegsvariantieanalyse werd onderzocht of er een significant verschil was tussen de

twee groepen, het geslacht en de vier leeftijdsgroepen (6 – 9 jaar, 10 – 12 jaar, 13 – 15

jaar en 16 – 18 jaar) op de uitingsvormen. Meisjes hadden meer meervoudige

traumavormen dan jongens. Jonge participanten kampten meer met somatische

uitingsvormen en oudere participanten kampten meer met psychische uitingsvormen.

De twee groepen verschilden significant op de DSM-IV-diagnose aanpassingsstoornis.

Implicaties en vervolgonderzoek worden in het onderzoek besproken.

Keywords: meervoudig trauma, oorlogstrauma, uitingsvormen, jeugdigen


Oorlogstrauma & Overige meervoudige traumavormen bij Jeugdigen

Onderzoek naar de Uitingsvormen van Jeugdigen met Oorlogstrauma in vergelijking

met Jeugdigen met Overige Vormen van Meervoudig Trauma van Verschillende

Etnische Groepen

“Oorlog…is wanneer sommige volwassenen die niet weten wat goed is en wat

liefde betekent, aan het gooien zijn met gevaarlijk speelgoed waarmee je onschuldige

mensen kunt verwonden”. Dit is een citaat van het tienjarige meisje Tamara uit het

artikel van Plunkett en Southall (1996) over haar traumatische ervaringen in de oorlog.

De laatste tijd is de belangstelling voor jeugdigen in oorlogsgebieden gegroeid en dit

kun je merken aan onder andere War Child met de slagzin: “Je kunt een kind wel uit de

oorlog halen, maar hoe haal je de oorlog uit een kind?”.

Trauma wordt gedefinieerd als fysieke of psychologische bedreiging(en) of

aanval(len) op de fysieke integriteit van een kind, het gevoel van eigenwaarde,

veiligheid of overleving of de fysieke veiligheid van een belangrijke persoon in het

leven van het kind. Een jeugdige kan getraumatiseerd worden door een (aantal)

gebeurtenis(sen) veroorzaakt door een externe factor in de omgeving. Het effect varieert

naar het ontwikkelingsniveau en de mate van de blootstelling (Meier, 2002).

Trauma als gebeurtenis kan opgesplitst worden in twee categorieën; enkelvoudig

trauma en meervoudig trauma. Bij enkelvoudig trauma is er sprake van een eenmalige

traumatische ervaring. Bij meervoudig trauma is er sprake van herhaalde traumatisering

waarbij een jeugdige voor een langere tijd blootgesteld wordt aan extreme

gebeurtenissen en hier richt zich het onderzoek op (Terr, 1991; Brajša-Žganec, 2005).

Over de leeftijd van de jeugdige in relatie tot de ernst van de gevolgen van een

trauma spreken verschillende onderzoeken elkaar tegen. Sommige geven aan dat jonge

kinderen een traumatische gebeurtenis beter verwerken dan oudere kinderen terwijl
Oorlogstrauma & Overige meervoudige traumavormen bij Jeugdigen

anderen het tegenovergestelde beweren (Elbedour, Ten Bensel & Bastien, 1993).

Volgens het onderzoek van Joshi & O’Donnell (2003) krijgt een kind onder de zes jaar

vaak vage en somatische klachten gerelateerd aan de ervaringen tijdens een trauma.

Daarnaast denkt een kind onder de zes nog concreet; hij of zij heeft nog moeite om zich

te verplaatsen in een ander en zij snappen de betekenis van de dood nog niet. Een kind

kan ook problemen hebben met slapen, woedeaanvallen krijgen en/of hij of zij kan zich

vastklampen aan de verzorg(st)er. Een kind tussen de zeven en elf jaar kan zich jonger

gaan gedragen. Lichamelijke symptomen (e.g. eetlust verliezen) en lichamelijke

klachten (e.g. buikpijn) kunnen ook voorkomen. Wat vaak voorkomt is geen interesse

meer tonen in spel en school en/of herhaling van het gedrag dat tijdens een traumatische

gebeurtenis voorkwam. Tieners (twaalf jaar en ouder) hebben meer de neiging om

gevoelens binnen te houden en zich terug te trekken van familie en vrienden. Zij

ervaren meer angstgevoelens, hebben depressieve klachten en kunnen meer prikkelbaar

worden.

Volgens Terr (1991) heeft trauma vier gevolgen ongeacht de leeftijd: zintuiglijk

waargenomen herinneringen (e.g. visueel) van de traumatische gebeurtenis wanneer een

jeugdige zich verveelt of net wil gaan slapen, onbewust herhaald gedrag vertonen

wanneer een jong kind het verbaal niet kan uiten en dit vervolgens een typering kan

worden van de persoonlijkheid van het jonge kind, traumaspecifieke angsten en

verandering van de houding ten opzichte van andere mensen, het leven en de toekomst.

Wanneer naar het geslacht gekeken wordt, lijken meisjes minder geagiteerd te

worden en minder kwetsbaar te zijn voor traumatische stress dan jongen. Jongens

zouden meer psychologische problemen en meer klinische diagnoses hebben dan

meisjes (Elbedour, ten Bensel & Bastien, 1993).


Oorlogstrauma & Overige meervoudige traumavormen bij Jeugdigen

Oorlogstrauma

Een jeugdige kan tijdens een oorlog zowel aan gewelddadige traumatische

gebeurtenissen blootgesteld worden (e.g. het ervaren van gewelddadige handelingen)

als niet-gewelddadige trauma’s ervaren (e.g. uithongering) (Allwood, Bell-Dolan &

Husain, 2002). Oorlog heeft naast kans op lichamelijke verwondingen ook invloed op

de psychosociale ontwikkeling. Ook heeft het invloed op het sociale vlak zoals de

positie die een jeugdige thuis of in de omgeving heeft (Joshi & O’Donnell, 2003).

Secundair oorlogstrauma

Wanneer de ouders getraumatiseerd raken kunnen jeugdigen indirect beïnvloed

worden zonder de oorlog zelf meegemaakt te hebben (Cohen, 2008). Dit wordt

secundaire traumatisering genoemd. Elbedour, Ten Bensel & Bastien (1993) geven aan

dat (groot)ouders die tijdens de Tweede Wereldoorlog in concentratiekampen hebben

gezeten, oorlogstrauma op hun (klein)kinderen kunnen projecteren.

Overige meervoudige vormen van trauma

Ruim een derde van de jeugdigen uit de groep meervoudige traumavormen blijkt

ooit kindermishandeling te hebben meegemaakt. Onder kindermishandeling wordt

fysiek geweld binnenshuis, seksueel misbruik, ernstige verwaarlozing, ernstige

psychologische agressie van ouders en/of waargenomen fysieke conflicten tussen

ouders verstaan. Ernstige psychologische agressie van ouders en fysiek geweld

binnenshuis komen het meest voor en verwaarlozing komt het minst voor. Medische

handelingen zoals langdurige opname kunnen ook voor trauma zorgen (Struik, 2008).

Psychosociale problemen, emotionele problemen en gedragsproblemen

Jeugdigen die te maken hebben gehad met ongeacht welk meervoudig trauma

zijn gevoeliger voor gedragsproblemen en/of emotionele problemen (Joshi &


Oorlogstrauma & Overige meervoudige traumavormen bij Jeugdigen

O’Donnell, 2003). Volgens het onderzoek van Cicchetti & Toth (1995) heeft trauma op

verschillende gebieden effecten op jeugdigen zoals disregulatie, onzekere en atypische

hechtingspatronen, verstoorde relaties met leeftijdsgenoten en onderpresteren op school.

De jeugdige probeert zichzelf te beschermen tegen de extreme gebeurtenissen

door ontkenning, zelfhypnose en repressie waardoor de jeugdige verandert. De emoties

die opgewekt worden door meervoudig trauma zijn afwezigheid van gevoelens,

blijvende woedegevoelens en blijvende angstgevoelens. Een jeugdige kan hierdoor een

verkeerde diagnose krijgen; veel jeugdigen worden gediagnosticeerd met

gedragsproblemen, Attention-Deficit/Hyperactivity Disorder of depressie (Terr, 1991;

Struik, 2008). Dit kan lijden tot veranderingen in de jeugdige zelf die voor een lange

tijd aanwezig kunnen zijn. Deze veranderingen kunnen later in de volwassenheid

zorgen voor psychotisch denken, extreme passiviteit, en zelfverwonding (Terr, 1991).

Zo blijkt uit studies dat volwassenen in psychiatrische ziekenhuizen, volwassenen met

een meervoudige persoonlijkheid of met borderline vroeger blootgesteld zijn aan

traumatische gebeurtenissen en dat volwassenen die onder andere jeugdigen seksueel

misbruiken, vaak zelf seksueel misbruikt zijn (Terr, 1991).

Daarnaast vergroot onder andere oorlog de kans op een Posttraumatische Stress

Stoornis (PTSS), depressie en angststoornissen bij jeugdigen. PTSS is een

psychiatrische stoornis uit de Diagnostic and Statistical Manual for Mental Disorders

(DSM-IV-TR), die de symptomen en gedragingen die een jeugdige na een traumatische

gebeurtenis kan vertonen beschrijft (American Psychiatric Association, 2000). PTSS

houdt in dat een jeugdige een traumatische gebeurtenis steeds opnieuw beleeft door

bijvoorbeeld herinneringen of een pessimistische houding heeft ten opzichte van de

toekomst en het leven (Prasad & Prasad, 2009).


Oorlogstrauma & Overige meervoudige traumavormen bij Jeugdigen

Depressie kan tijdens de gehele ontwikkeling van de jeugdige voorkomen als

gevolg van een traumatische gebeurtenis (Joshi & O’Donnell, 2003; Brajša-Žganec,

2005). Dissociatiestoornissen kunnen voortkomen uit de blootstelling van jeugdigen aan

geweld. Het dissociëren zorgt ervoor dat de jeugdige als het ware beschermd wordt om

zo het trauma psychologisch te overleven (Joshi & O’ Donnell, 2003).

Door gebrek aan goede diagnostische instrumenten en indeling wordt trauma

vaak gediagnosticeerd met co-morbide stoornissen zoals gedragsstoornissen,

stemmingsstoornissen en angst. Bij jonge kinderen kan er sprake zijn van comorbiditeit

van separatiestoornis en oppositioneel-opstandige gedragsstoornis (Struik, 2008).

In dit onderzoek worden jeugdigen met oorlogstrauma vergeleken met jeugdigen

met overige vormen van trauma. Er wordt gekeken naar de uitingsvormen en of deze

van elkaar verschillen. Onderzoeken richten zich vaak alleen op één uitingsvorm. Het

onderzoek van Davis & Siegel (2000) is een meta-analyse gericht op PTSS, kinderen en

adolescenten. Het onderzoek richt zich op het verband tussen PTSS en de prevalentie,

co-morbiditeit, risicofactoren, familiefactoren en leeftijd. Veel onderzoeken betroffen

vaak alleen één vorm van meervoudig trauma. Zo richt het onderzoek van Elbedour,

Ten Bensel & Bastien (1993) zich alleen op oorlogstrauma bij jeugdigen. Er is

nauwelijks onderzoek gedaan naar de vergelijking van verschillende vormen van

meervoudig trauma. Er is voorheen veel onderzoek gedaan naar soldaten en naar

veteranen, maar er is minder bekend over oorlogstrauma bij burgers en nog minder bij

jeugdigen (Elbedour, Ten Bensel & Bastien, 1993). Het onderzoek van Kitchiner (2004)

heeft betrekking op brandweerlieden die traumatische gebeurtenissen door hun werk

hebben ervaren. Het onderzoek richt zich op PTSS en op de effecten van de

behandelingen Eye Movement Desensitization and Reprocessing (EMDR) en


Oorlogstrauma & Overige meervoudige traumavormen bij Jeugdigen

Cognitieve Gedragstherapie (CGT). Daarnaast is er weinig onderzoek gedaan naar de

verschillen tussen de diverse vormen van trauma bij verschillende etnische groepen. Het

onderzoek van Akello, Reis & Richters (2010) richt zich op kinderen en adolescenten

uit Noord Uganda. Uit het onderzoek is gebleken dat het gebruikelijk is om niet te

praten over traumatische gebeurtenissen. In Noord Uganda is het verzwijgen van de

gebeurtenis een teken van sterkte. Traumatische gebeurtenissen worden in dit gebied

meer geuit als lichamelijke klachten en het zien van boze geesten. Hoe zit dit met

andere delen van de wereld? Hoe gaat men daar om met traumatische gebeurtenissen?

Kan men de diagnoses wel met elkaar vergelijken? Dit onderzoek gaat deze

onderwerpen met elkaar verbinden met als onderzoeksvraag: Is er verschil in de

uitingsvormen van oorlogstrauma bij jeugdigen (die zelf een oorlog hebben

meegemaakt en/of secundair oorlogstrauma hebben) en de uitingsvormen van overige

vormen van meervoudig trauma van verschillende etnische groepen? Het onderzoek

geldt als een pilotstudy naar verschillen tussen oorlogstrauma en overige vormen van

meervoudig trauma. Verwacht wordt dat er een verschil in uitingsvormen gevonden

wordt tussen oorlogstrauma en de overige vormen van trauma (Struik, 2008). Het

verschil zal waarschijnlijk het grootst zijn bij de uitingsvorm PTSS. Jeugdigen met

oorlogstrauma ervaren PTSS heftiger dan jeugdigen met overige vormen van

meervoudig trauma Daarnaast wordt verwacht dat de uitingsvormen angststoornis en

depressie in beide groepen gevonden wordt (Davis & Siegel, 2000; Harjai,

Chandrashekha, Raju & Arora, 2005). Daarnaast wordt er verwacht dat jongens trauma

zwaarder ervaren en dat er geen sprake is van leeftijdverschillen wanneer men kijkt

naar de groepen en naar de uitingsvormen (Elbedour, Ten bensel & Bastien, 1993; Joshi

& O’Donnell, 2003; Bhutta, Yousafzai & Zipursky, 2010).


Oorlogstrauma & Overige meervoudige traumavormen bij Jeugdigen

Methode

Participanten

De participanten waren jeugdigen die tijdens het verzamelen van de data onder

behandeling zijn voor trauma bij het Psychotraumacentrum Zuid-Nederland te ’s-

Hertogenbosch of het centrum voor kinder- en jeugdpsychiatrie Herlaarhof te Vught

(Mleeftijd = 11.4 jaar (SDleeftijd = 3.54), leeftijdsrange: 6 – 18 jaar) van verschillende

etnische groepen. Aan het onderzoek deden negenenveertig participanten mee waarvan

het dossier werd geanalyseerd (vijfendertig jongens en veertien meisjes). De

participanten werden geselecteerd op basis van de traumatische gebeurtenissen die bij

de aanmeldklacht vermeld stonden en het land van herkomst. In dit onderzoek werden

geen jeugdigen van autochtone afkomst meegenomen, jeugdigen jonger dan zes jaar en

jeugdigen ouder dan achttien jaar. De meeste participanten kwamen uit Afghanistan,

Turkije en Irak (zie Figuur 1 en Figuur 2).

Afkomst jongens
8
7
6
5
4
3
2
1
0

Figuur 1. Land van herkomst jongens


Oorlogstrauma & Overige meervoudige traumavormen bij Jeugdigen

Afkomst meisjes
3
2
2
1
1
0

Figuur 2. Land van herkomst meisjes

De jeugdigen werden in twee groepen verdeeld: oorlogstrauma en meervoudige

traumavormen die niet gerelateerd zijn aan oorlog. Onder oorlogstrauma verstond men

twee typen oorlogstrauma: zelf een oorlog hebben meegemaakt en secundaire

oorlogstraumatisering. Onder meervoudige traumavormen vielen alle overige

meervoudige traumavormen zoals herhaaldelijk seksueel misbruik en geweld (Tabel 1).

Tabel 1.

Traumatype

Traumagroep Aantal deelnemers

Groep 1 = Oorlogstrauma 10

Aantal jongens 10

Aantal meisjes 0

Groep 2 = Overige meervoudige traumavormen 39

Aantal jongens 25

Aantal meisjes 14
Oorlogstrauma & Overige meervoudige traumavormen bij Jeugdigen

10

Instrumenten

Tijdens het onderzoek werden de dossiers van de participanten geanalyseerd op

uitingsvormen en gestelde diagnose. De diagnose was gesteld aan de hand van

resultaten van de diagnostiek (e.g. intake, psychologisch onderzoek, eerdere

hulpverlening). Deze resultaten waren in een multidisciplinair team besproken om

vervolgens met behulp van de DSM-IV (American Psychiatric Association, 2000) een

diagnose te stellen. Daarnaast werd er gebruik gemaakt van het programma Psygis

Quarant waar informatie te vinden was over de cliënten die niet in het dossier stonden

zoals intakeverslagen, verloop van de behandelingen en contacten welk in de

bijlagensectie beschreven werden. Onderzocht werd wat de aanmeldklacht van de

participant was en welke uitingsvormen (en diagnoses) er werden gesteld. Om de

uitingsvormen goed in kaart te brengen, werden een aantal vragenlijsten gebruikt. In dit

onderzoek werden de dossiers van participanten van drie verschillende teams

geanalyseerd, waardoor er per team sprake was van een andere manier van werken.

Sommige participanten hadden alleen een beschrijving van de uitingsvormen door

middel van de resultaten van de diagnostiek, terwijl anderen gebruik maakten van de

vragenlijsten om de uitingsvormen te beschrijven. De volgende vragenlijsten werden in

dit onderzoek meegenomen:

De Nederlandse Persoonlijkheids Vragenlijst (NPV-2) is een vragenlijst voor

adolescenten vanaf 15 jaar en meet enkele persoonlijkheidskenmerken van adolescenten

en volwassenen (Luteijn, 1974). De vragenlijst bestaat uit 140 items die verdeeld zijn

over de subschalen: Inadequatieschaal, Sociale Inadequatieschaal, Rigiditeitschaal,

Verongelijktheidschaal, Zelfgenoegzaamheidschaal, Dominantieschaal en

Zelfwaarderingschaal. Op items als “Ik ben vaak zenuwachtig” kan een deelnemer
Oorlogstrauma & Overige meervoudige traumavormen bij Jeugdigen

11

kiezen uit drie mogelijkheden: juist, onjuist en “?” wanneer het zowel juist als niet juist

is. De betrouwbaarheid is voldoende, de begripsvaliditeit is goed en de

criteriumvaliditeit is voldoende. De normen worden als goed beoordeeld (Evers, Braak,

Frima & van Vliet-Mulder, 2009-2011).

De Competentie belevingsschaal voor kinderen (CBSK) is een vragenlijst voor

kinderen tussen de 8 en 12 jaar en meet de competentie, het eigen functioneren en de

zelfbeoordeling van kinderen (Harter, 1985). De vragenlijst bestaat uit 36 items en de

items zijn verdeeld over zes subschalen: Schoolvaardigheden, Sociale Acceptatie,

Sportieve Vaardigheden, Fysieke Verschijning, Gedragshouding en Gevoel van

Eigenwaarde. Het kind kijkt eerst welke zin hij het beste bij hem/haar vindt passen

zoals “Sommige kinderen zijn erg goed in sport en gymnastiek maar Andere kinderen

zijn niet zo goed in sport en gymnastiek” en vervolgens bepaalt het kind of dit een

beetje waar is of dat het helemaal waar is. De betrouwbaarheid is voldoende, de

begripsvaliditeit is goed en de criteriumvaliditeit is onvoldoende. De normen worden

als voldoende beoordeeld. De normen zouden verouderd zijn en er is geen onderzoek

verricht naar de criteriumvaliditeit (Evers, Braak, Frima & van Vliet-Mulder, 2009-

2011).

De Competentie belevingsschaal voor Adolescenten (CBSA) is een vragenlijst

voor adolescenten tussen de 12 en 18 jaar en meet net als de CBSK de competentie,

eigen functioneren en zelfbeoordeling van adolescenten (Harter, 1988). De vragenlijst

bestaat uit 35 items en de items zijn verdeeld over dezelfde zes subschalen als de

CBSK. De adolescent kijkt eerst welke zin hij het beste bij hem/haar vindt passen zoals

“Sommige jongeren hebben veel vrienden maar Andere jongeren hebben niet zo veel

vrienden” en vervolgens bepaalt de adolescent of dit een beetje waar is of dat het
Oorlogstrauma & Overige meervoudige traumavormen bij Jeugdigen

12

helemaal waar is. De betrouwbaarheid is voldoende, de begripsvaliditeit is goed en de

criteriumvaliditeit is onvoldoende. De normen worden als voldoende beoordeeld. Er is

geen onderzoek verricht naar de criteriumvaliditeit (Evers, Braak, Frima & van Vliet-

Mulder, 2009-2011).

De Trauma Symptoom Controle Lijst voor Kinderen (Trauma Sypmtom

Checklist For Children (TSC-C)) is een zelfzorgrapportage om na een traumatische

gebeurtenis posttraumatische stress vast te stellen bij kinderen tussen de acht en zestien

jaar oud. De TSC-C bestaat uit 54 items op 6 klinische schalen: Angstigheid,

Posttraumatische Stress, Depressie, Dissociatie, Boosheid en Seksuele problematiek.

Jeugdigen geven aan welke gebeurtenissen nooit, soms, vaak, bijna of altijd

plaatsvinden. Als een jeugdige het antwoord niet weet, kan hij of zij weet ik niet

aankruisen (Briere, 1996). De vragenlijst is in 1998 door F. Lamers-Winkelman van de

Vrije Universiteit Amsterdam vertaald. Normings- en validiteitsonderzoek wordt

momenteel uitgevoerd en de publicatie daarvan wordt verwacht in 2012/2013 (Evers,

Braak, Frima & van Vliet-Mulder, 2009-2011).

Statistische procedure

Er was sprake van een pilotstudy waarbij twee groepen met elkaar vergeleken

werden om te kijken of er een verschil bestond qua uitingsvormen. De uitingsvormen

die beschreven werden onder het kopje DSM-IV-classificatie in het programma Psygis

Quarant, werden meegenomen. De scores op de vragenlijsten worden gebruikt om de

DSM-IV-classificatie te bepalen. Er werd eerst gekeken of een bepaalde uitingsvorm bij

een participant aanwezig of afwezig was. De afhankelijke variabelen in dit onderzoek

waren de volgende uitingsvormen: Posttraumatische Stress Stoornis (PTSS), Attention

Deflict Hyperactivity Disorder (ADHD), Dysthyme Stoornis, Oppositional Defiant


Oorlogstrauma & Overige meervoudige traumavormen bij Jeugdigen

13

Disorder (ODD), Reactieve Hechtingsstoornis, Rouwreactie, Angststoornis,

Relatieproblemen gebonden aan een psychische of een somatische aandoening,Verlies

van liefdevolle relatie in kindertijd, Verdwijning en dood van gezinslid, Veranderd

patroon van gezinsverhoudingen in kindertijd, Overige gespecificeerde problemen

verband houdend met naaste kring van verwanten, Blootstelling aan ramp, oorlog en

andere vijandigheden, Persoonlijke beangstigende ervaring in kindertijd, Kind-ouder

relatieprobleem, Problemen primaire steungroep, Problemen sociale omgeving,

Problemen met school en opleiding, Andere psychosociale of omgevingsproblemen,

Inadequate gezinsondersteuning, Nachtmerries, Boosheid, Angst, Slaapproblemen

(inslaapproblemen, doorslapen), Bedplassen, Prikkelbaarheid, Seperatieangst, Te

weinig betrokken, Gespannen, Dreigend / Vijandig, Hoofdpijn/Buikpijn en

Aanpassingstoornis.

Als eerste werden de gegevens in Statistical Package for the Social Sciences 20

(SPSS 20) ingevoerd en gecodeerd. Hierin werd het volgende beschreven: aantal

deelnemers, aantal jongens en meisjes, leeftijd, land van herkomst, hoeveel deelnemers

oorlogstrauma hadden, welke oorlog ze hebben meegemaakt, hoeveel deelnemers

overige vormen trauma hadden, welke overige vormen van trauma er in dit onderzoek

werden meegenomen en welke uitingsvormen er gevonden waren. Voordat er naar de

verschillen gekeken werd, werd er bepaald of de data volledig was en werd er een

analyse uitgevoerd om de steekproef zo goed mogelijk te beschrijven.

Om te onderzoeken of de twee groepen significant van elkaar verschillen, werd

de toets Independent-samples t-test uitgevoerd. Deze test werd ook gebruikt om te

kijken of mannen en vrouwen van elkaar verschilden. Deze test vergelijkt twee

onafhankelijke groepen met elkaar. Een one-way ANOVA werd uitgevoerd om de vraag
Oorlogstrauma & Overige meervoudige traumavormen bij Jeugdigen

14

te beantwoorden of er een verschil is tussen de vier leeftijdsgroepen (groep 1 = 6 – 9

jaar, groep 2 = 10 – 12 jaar, groep 3 = 13 – 15 jaar, groep 4 = 16 – 18 jaar). Deze toets

wordt gebruikt om te toetsen of de populatiegemiddelden voor drie of meer

onafhankelijke groepen aan elkaar gelijk zijn (leeftijd wordt factor genoemd). Je wilt

nagaan of het kenmerk/gedrag dat je wilt bestuderen verschilt in deze groepen met

behulp van de F-toets. Bij significantie volgt de post-hoc toets volgens Tukey die

vervolgens met paarsgewijze toetsen onderzoekt waar de verschillen tussen paren

(groepen) zitten. Voor alle statistische tests gold dat een alfa van .05 werd gebruikt

(Pallant, 2007).
Oorlogstrauma & Overige meervoudige traumavormen bij Jeugdigen

15

Resultaten

Oorlogstrauma Van de tien participanten (Mleeftijd = 10,5 jaar (SDleeftijd = 3,78))

waren twee participanten bekend met secundaire oorlogstraumatisering. De ouders

waren naar Nederland gevlucht en via de verhalen van de ouders zijn de twee

participanten getraumatiseerd. Eén van de participanten vertelde dat hij het nieuws op

de televisie in de gaten hield en hier nachtmerries over kreeg. De overige acht

participanten hadden zelf de oorlog meegemaakt. Twee participanten zijn in aanraking

geweest met de Taliban door getuige te zijn geweest van een ontvoering en een moord.

Drie participanten zijn getuige geweest van dreigingen van het regime, één participant

is een politieke vluchteling en één participant is getuige geweest van

bombardementaanvallen.

De uitingsvorm angst kwam in vergelijking met de andere uitingsvormen het

vaakst voor bij jeugdigen met oorlogstrauma gevolgd door problemen binnen de

primaire steun en slaapproblemen. De uitingsvormen ODD, depressie, te weinig

betrokken en dreigend/vijandig kwamen in de eerste groep niet voor (Figuur 3).

Uitingsvormen oorlogstrauma

Figuur 3. Proportie uitingsvormen bij jongens uit de groep Oorlogstrauma


Oorlogstrauma & Overige meervoudige traumavormen bij Jeugdigen

16

Overige vormen van meervoudige trauma Bij de negendertig participanten (Mleeftijd =

11,62 jaar (SDleeftijd = 2,94)) kwam het trauma ‘getuige zijn van huiselijk geweld’ kwam

in de tweede groep het vaakst voor gevolgd door ‘seksueel misbruik’ en ‘fysiek &

seksueel misbruik’. Het trauma ‘verwaarlozing’ kwam in de tweede groep het minst

voor, gevolgd door de trauma’s ‘getuige van huiselijk geweld & verbaal misbruik’,

‘getuige van huiselijk geweld & seksueel misbruik’ en ‘langdurige ziekte een van de

ouders/verzorgers’ (Figuur 4).

Overige vormen van trauma


20
18
16
14
12
10
8
6
4
2
0

Figuur 4. Voorkomen van de specifieke vormen van trauma in de groep Overige

Traumavormen.
Oorlogstrauma & Overige meervoudige traumavormen bij Jeugdigen

17

Er was een verschil in de overige vormen van trauma tussen jongens (Mleeftijd =

11,8 (SDleeftijd = 3,27)) en meisjes (Mleeftijd = 11,1 (SDleeftijd = 4,04)). Jongens (M = 3.9,

SD = 4.35) hadden over het algemeen minder vormen van meervoudig trauma dan

meisjes (M = 7.7, SD = 4.7), t(47) = -2,677, p = .010., met andere woorden meisjes

hadden op een bepaalde periode meer specifieke vormen van meervoudig trauma dan

jongens. Het trauma ‘getuige zijn van huiselijk geweld’ kwam het vaakst bij jongens

voor en ‘seksueel misbruik’ kwam gezamenlijk met ‘misbruik (fysiek, seksueel en

verbaal)’ het minst voor bij jongens. Het trauma ‘getuige zijn van huiselijk geweld’ en

‘seksueel misbruik’ kwam het vaakst bij meisjes voor en de trauma’s verwaarlozing,

misbruik (fysiek, seksueel en verbaal) en langdurige ziekte van een van de

ouders/verzorgers kwam het minst voor bij meisjes (Figuur 5 en Figuur 6).

Traumavormen bij alle jongens


18
16
14
12
10
8
6
4
2
0

Figuur 5. Voorkomen van de specifieke vormen van trauma bij jongens in de groep

Overige traumavormen met het aantal oorlogstrauma toegevoegd ter vergelijking van de

aantallen.
Oorlogstrauma & Overige meervoudige traumavormen bij Jeugdigen

18

Overige traumavormen bij Meisjes


4
3
2
1
0

Figuur 6. Voorkomen van de specifieke vormen van trauma bij jongens in de groep

Overige traumavormen.

De uitingsvorm problemen primaire steungroep kwam in vergelijking met de

andere uitingsvormen binnen de tweede groep het vaakst voor, gevolgd door de

uitingsvormen PTSS, problemen met de sociale omgeving en angst. De uitingsvormen

angststoornis, depressie, prikkelbaarheid, inadequate gezinsondersteuning, blootstelling

aan een ramp, een oorlog en andere vijandigheden, en veranderd patroon van

gezinsverhoudingen in de kindertijd kwamen in de tweede groep niet voor (Figuur 7).

Uitingsvormen overige traumavormen


1.00
.90
.80
.70
.60
.50
.40
.30
.20
.10
.00

Figuur7. Proportie van de uitingsvormen in de groep Overige traumavormen.


Oorlogstrauma & Overige meervoudige traumavormen bij Jeugdigen

19

Wanneer jongens en meisjes apart genomen werden, dan kwam de uitingsvorm

problemen binnen de primaire steungroep bij jongens het vaakst voor gevolgd door de

uitingsvormen PTSS en problemen met de sociale omgeving. De uitingsvormen

angststoornis, depressie, prikkelbaarheid, inadequate gezinsondersteuning, blootstelling

aan een ramp, een oorlog en andere vijandigheden, veranderd patroon van

gezinsverhoudingen en buikpijn/hoofdpijn in de kindertijd kwamen bij jongens niet

voor. De uitingsvorm problemen binnen de primaire steungroep komt bij meisjes het

vaakst voor, gevolgd door de uitingsvormen PTSS en kind ouder relatieprobleem. De

uitingsvormen angststoornis, depressie, prikkelbaarheid, inadequate

gezinsondersteuning, blootstelling aan een ramp, een oorlog en andere vijandigheden,

veranderd patroon van gezinsverhoudingen in de kindertijd, verdwijning, ODD en dood

van een gezinslid en dreigend/vijandig kwamen bij meisjes niet voor (Figuur 8 en 9).

Uitingsvormen jongens
1.00
.90
.80
.70
.60
.50
.40
.30
.20
.10
.00

Figuur 8. Proportie van de uitingsvormen bij jongens in de groep Overige

traumavormen.
Oorlogstrauma & Overige meervoudige traumavormen bij Jeugdigen

20

Uitingsvormen meisjes
1.00
.90
.80
.70
.60
.50
.40
.30
.20
.10
.00

Figuur 9. Proportie van de uitingsvormen bij meisjes in de groep Overige

traumavormen.

Tussen de leeftijdsgroepen werd er in de tweede groep geen significant verschil

gevonden. Dit betekent dat in dit onderzoek leeftijd geen invloed had op het aantal

specifieke vormen van overige traumavormen, F (3, 35) = 2.074, p = .117.

Uitingsvormen De uitingsvormen die in de groep oorlogstrauma werden

gevonden kwamen overeen met de uitingsvormen van de groep overige meervoudige

traumavormen. De groep overige traumavormen had echter meer uitingsvormen dan de

groep oorlogstrauma (ADHD, reactieve hechtingsstoornis, kinder- ouder

relatieprobleem, problemen sociale omgeving, andere psychosociale of

omgevingsproblemen, aanpassingsstoornis en hoofdpijn/buikpijn).

Oorlogstrauma (M = .00, SD = .000) en de overige vormen van trauma (M =

.13, SD = .339) verschilden ondanks de verschillen alleen op de diagnose

aanpassingsstoornis significant, t(38) = -2,360, p = .023. De overige uitingsvormen

verschilden niet significant tussen de twee traumagroepen. Er werd geen enkel


Oorlogstrauma & Overige meervoudige traumavormen bij Jeugdigen

21

significant verschil gevonden tussen jongens en meisjes op de uitingsvormen. Tussen de

vier leeftijdsgroepen werden een aantal significante verschillen gevonden welke in tabel

2 en tabel 3 beschreven worden.

Tabel 2.

Verschil tussen de Leeftijdsgroepen ten aanzien van de diverse uitingsvormen in de

groep Overige traumavormen.

Df F Levene’s test P

Rouwreactie 47 6.390 .078 .001*

Verlies van liefdevolle relatie 47 6.508 .078 .001*

in kindertijd

Veranderd patroon van 47 3.879 .078 .015*

gezinsverhoudingen in

kindertijd

Overige gespecificeerde 47 3.306 .078 .028*

problemen verband houdend

met naaste kring van

verwanten

Andere psychosociale of 47 4.247 .078 .010*

omgevingsproblemen

Angst 47 3.675 .078 .019*

Slaapproblemen 47 3.366 .078 .027*

(inslaapproblemen,

doorslapen)
Oorlogstrauma & Overige meervoudige traumavormen bij Jeugdigen

22

Tabel 3.

Samenvatting van de Verschillen tussen de Leeftijdsgroepen in Tabel 2 getoetst.

Uitingsvorm Wat is het verschil tussen de leeftijdsgroepen?

Rouwreactie Oudere kinderen (16 tot 18 jaar) rapporteren meer rouwreacties

dan jongere kinderen (15 jaar en jonger).

Verlies van liefdevolle relatie in Oudere kinderen (16 tot 18 jaar) verloren meer liefdevolle

kindertijd relaties dan jongere kinderen (15 jaar en jonger).

Veranderd patroon van Oudere kinderen ervaarden meer veranderingen in

gezinsverhoudingen in kindertijd gezinspatronen dan jongere kinderen (15 jaar en jonger)

Overige gespecificeerde Kinderen tussen 10 en 12 jaar meer problemen dan de overige

problemen verband houdend met jeugdigen.

naaste kring van verwanten

Andere psychosociale of Oudere kinderen (16 tot 18 jaar) hebben meer last van

omgevingsproblemen psychosociale en/of omgevingsproblemen dan jongere

kinderen (15 jaar en jonger).

Angst Oudere kinderen (16 tot 18 jaar) ervaarden meer

angstgevoelens dan jongere kinderen (15 jaar en jonger).

Slaapproblemen Oudere kinderen (16 tot 18 jaar) hebben meer slaapproblemen

(inslaapproblemen, doorslapen) dan jongere kinderen (15 jaar en jonger).


Oorlogstrauma & Overige meervoudige traumavormen bij Jeugdigen

23

Discussie

Het doel van dit onderzoek was om te onderzoeken of er verschillen bestaan in

uitingsvormen van trauma bij jeugdigen met oorlogstrauma en jeugdigen met overige

meervoudige traumavormen, en dat bij verschillende etnische groepen. Met behulp van

een dossieranalyse werd er gekeken naar de uitingsvormen. De jeugdigen waren in twee

groepen (oorlogstrauma en overige meervoudige traumavormen) verdeeld en er werd

gekeken naar verschil in uitingsvormen, geslacht en leeftijd. De hoofdvraag van dit

onderzoek was: Is er verschil in de uitingsvormen van oorlogstrauma bij jeugdigen (die

zelf een oorlog hebben meegemaakt en/of secundair oorlogstrauma hebben) en bij

overige vormen van meervoudig trauma van verschillende etnische groepen?

Oorlogstrauma Binnen de groep oorlogstrauma kwam de uitingsvorm angst het

meest voor gevolgd door slaapproblemen en problemen binnen de primaire steun. De

uitingsvormen ODD, depressie, angststoornis, aanpassingsstoornis, te weinig betrokken

en dreigend/vijandig kwamen binnen de groep niet voor. Dit kwam niet geheel overeen

met de literatuur en de verwachtingen. Verwacht werd dat PTSS de meest voorkomende

uitingsvorm zou zijn, gevolgd door depressie en angststoornis (Harjai, Chandrashekha,

Raju & Arora, 2005; Prasad & Prasad, 2009). PTSS was een veel voorkomende

uitingsvorm (Prasad & Prasad, 2009). Angst kwam echter als meest voorkomende

uitingsvorm naar voren. Uit het onderzoek van Joshi & O’Donnell (2003) is gebleken

dat depressie tijdens de gehele ontwikkeling van de jeugdige voorkomt als gevolg van

een traumatische gebeurtenis en dat ODD een veelvoorkomend co-morbide stoornis bij

een oorlogstrauma is. In het huidige onderzoek was dit niet het geval: geen van de

jeugdigen had de uitingsvorm depressie of angststoornis. De slaapproblemen en de

problemen binnen de primaire steungroep zouden verklaard kunnen worden door de


Oorlogstrauma & Overige meervoudige traumavormen bij Jeugdigen

24

jonge leeftijd van de participanten. De gemiddelde leeftijd was 10,5 jaar en rond de

leeftijd zeven tot elf jaar vertoont een kind tekenen van regressie, gaat een kind zich

jonger gedragen, heeft een kind meer lichamelijke symptomen en klachten en heeft een

kind geen interesse meer in school en spel als gevolg van traumatische gebeurtenissen

(Joshi & O’Donnell, 2003). Angst zou door het geslacht van de participanten verklaard

kunnen worden. Volgens het onderzoek van Elbedour, Ten Bensel & Bastien (1993)

zouden jongens meer psychologische problemen en meer klinische diagnoses hebben

dan meisjes waardoor de participanten meer angst ervaardden.

Overige vormen van meervoudig trauma Het trauma ‘getuige zijn van huiselijk

geweld’ was de meest voorkomende vorm van meervoudig trauma, gevolgd door

‘seksueel misbruik’ en ‘fysiek & seksueel misbruik’. Het trauma ‘verwaarlozing’ kwam

het minst voor, gevolgd door de trauma’s ‘getuige van huiselijk geweld & verbaal

misbruik’, ‘getuige van huiselijk geweld & seksueel misbruik’ en ‘langdurige ziekte een

van de ouders/verzorgers’. Dit komt overeen met het onderzoek van Struik (2008).

Volgens Struik (2012) blijkt ruim een derde van de jeugdigen binnen de groep

meervoudige traumavormen ooit kindermishandeling (e.g. huiselijk geweld, seksueel

misbruik) te hebben meegemaakt. Ernstige psychologische agressie van ouders en

fysiek geweld binnenshuis komen het meest voor en verwaarlozing komt het minst voor

(Struik, 2008).

Er was een verschil in het aantal gespecifieerde vormen van de overige

traumavormen tussen jongens en meisjes. Jongens hadden over het algemeen minder

gespecifieerde vormen van de overige traumavormen dan meisjes. Dit komt niet

overeen met de literatuur. Uit het onderzoek van Elbedour, Ten Bensel & Bastien

(1993) blijken jongens meer vormen van trauma te hebben dan meisjes. In het huidige
Oorlogstrauma & Overige meervoudige traumavormen bij Jeugdigen

25

onderzoek hadden jongens voornamelijk het trauma ‘getuige van huiselijk geweld’

terwijl meisjes zowel het trauma ‘getuige van huiselijk geweld’ als het trauma ‘seksueel

misbruik’ hadden. Het trauma ‘getuige van huiselijk geweld’ komt overeen met het

onderzoek van Struik ( 2008) en het trauma ‘seksueel misbruik’ bij meisjes komt

overeen met het onderzoek van Bhutta, Yousafzai & Zipursky (2010). Meisjes lijken

meer vatbaar voor seksueel misbruik dan jongens. Hier moet een kanttekening gemaakt

worden: in hoeverre wordt seksueel misbruik bij jongens gerapporteerd? De resultaten

kunnen lager uitgevallen zijn door bijvoorbeeld schaamtegevoelens.

Zowel bij de meisjes als bij de jongens komen de uitingsvormen PTSS en

problemen binnen de primaire steungroep het vaakst voor. Het verschil in

uitingsvormen is dat meisjes meer ouder-kindrelatie problemen ervaren en jongens

meer problemen in de sociale omgeving. Jongens hadden volgens dit onderzoek geen

last van buikpijn/hoofdpijn terwijl bij meisjes de uitingsvormen ‘dood van een

gezinslid’ en ‘dreigend/vijandig’ niet voorkwamen. Over het algemeen is in de

psychologie bekend dat jongens meer externaliserende problemen vertonen en meisjes

meer internaliserende proberen. Een verklaring voor de resultaten zou kunnen zijn dat

jongens meer gericht zijn naar de omgeving waardoor de problemen in de omgeving

eerder ervaren wordt dan bij meisjes. Meisjes zouden meer teruggetrokken zijn en meer

gericht zijn op familie waardoor er eerder problemen ontstaan in de relaties met

familieleden dan bijvoorbeeld in de omgeving. Vervolgonderzoek is gewenst, omdat er

nauwelijks onderzoek is gedaan naar de combinatie uitingsvormen, geslacht en trauma.

Uitingsvormen De uitingsvormen die in de groep oorlogstrauma werden

gevonden kwamen overeen met de uitingsvormen van de groep overige meervoudige

traumavormen. De groep overige traumavormen had echter meer uitingsvormen dan de


Oorlogstrauma & Overige meervoudige traumavormen bij Jeugdigen

26

groep oorlogstrauma (ADHD, reactieve hechtingsstoornis, kinder- ouder

relatieprobleem, problemen sociale omgeving, andere psychosociale of

omgevingsproblemen, aanpassingsstoornis en hoofdpijn/buikpijn). Omdat in de

literatuur oorlogstrauma als veel zwaarder wordt beschreven, werd er verwacht dat in

de groep oorlogstrauma de meeste uitingsvormen voorkwamen. De gevonden

uitingsvormen werden ook in de onderzoeken van Elbedour, Ten Bensel & Bastien

(1993), Cicchetti & Toth (1995), Brajša-Žganec (2005) en Struik (2009) beschreven.

Echter worden veel van deze uitingsvormen (e.g. ADHD, problemen sociale omgeving)

gevonden bij oorlogstrauma en minder bij overige vormen van meervoudige trauma. In

het huidige onderzoek is dit juist het tegenovergestelde. Een verklaring hiervoor zou

kunnen zijn dat in de groepen verschilden in geslacht; in de groep oorlogstrauma waren

de participanten allemaal jongens terwijl in de tweede groep zowel jongens als meisjes

voorkwamen. Dit zou ervoor kunnen zorgen dat de verscheidenheid aan uitingsvormen

varieerde in de tweede groep. Hier zou verder onderzoek naar gedaan kunnen worden.

De twee groepen verschilden alleen op de diagnose aanpassingsstoornis. De

uitingsvorm werd alleen bij de overige vormen van trauma gevonden en niet bij

oorlogstrauma. Volgens het onderzoek van Harjai, Chandrashekha, Raju & Arora

(2005) vergroot oorlog de kans op PTSS, depressie en angststoornissen bij jeugdigen.

Verwacht werd dat de groepen juist op PTSS zouden verschillen en dat de groep

Oorlogstrauma significant meer PTSS zou hebben dan de groep overige traumavormen.

Dit was echter niet het geval. Naar de verschillen op de uitingsvorm

aanpassingsstoornis is nog geen onderzoek naar gedaan. Een verklaring hiervoor zou

kunnen zijn dat de overige meervoudige traumavormen in dit onderzoek meer op

persoonlijke vlak werden ervaren dan oorlogstrauma. Zo blijkt uit de groep


Oorlogstrauma & Overige meervoudige traumavormen bij Jeugdigen

27

oorlogstrauma dat twee van de tien jeugdigen getuige waren geweest van ontvoering en

moord terwijl anderen e.g. bombardementaanvallen of dreigingen van het regime

hebben meegemaakt. Dit houdt in dat de gebeurtenissen voornamelijk in de omgeving

plaatsvonden en niet direct op de jeugdige zelf.

Daarnaast was er een verschil in leeftijd gevonden wanneer men naar de

uitingsvormen keek. Oudere jeugdigen (zestien tot achttien jaar) kampten meer met

psychische klachten dan jongere jeugdigen (vijftien jaar en jonger) en op de leeftijd tien

tot twaalf jaar werden meer sociale problemen ervaren. In het onderzoek van Meier

(2002) wordt beschreven dat jeugdigen het meest vatbaar zijn voor het negatieve effect

van trauma en dat het effect varieert naar het ontwikkelingsniveau van het kind en de

mate van de blootstelling. Oudere jeugdigen kunnen een betekenis geven aan de

gebeurtenissen terwijl jongere jeugdigen de gebeurtenissen somatisch verwerken en

vervolgens ook somatische klachten krijgen of tonen zij minder interesse in spel (Joshi

& O’Donnell, 2003; Struik, 2011; Struik, 2012).

Het onderzoek gold als een pilotstudy om te kijken of vervolgonderzoek

wenselijk was. Uit het onderzoek zijn een aantal vervolgvragen gekomen. Echter heeft

de pilotstudy een aantal kanttekeningen. Het aantal deelnemers is vanwege de

tijdslimiet beperkt en de hoeveelheid beschikbare participanten binnen Herlaarhof en

het Psychotraumacentrum Zuid-Nederland beperkt. De groep oorlogstrauma bestond

alleen uit jongens, waardoor er geen vergelijking op geslacht plaats kon vinden. De

steekproef kwam uit de Reinier van Arkel Groep. Er zou vervolgonderzoek plaats

moeten vinden om te onderzoeken of de resultaten representatief zijn voor de

psychiatrie in Nederland. Daarnaast is de manier waarop de diagnose bij de

participanten gesteld is een klinisch gegeven. De vragenlijst Trauma Symptoom


Oorlogstrauma & Overige meervoudige traumavormen bij Jeugdigen

28

Controle Lijst voor Kinderen (Trauma Sypmtom Checklist For Children (TSC-C)) is

een vragenlijst die momenteel onderzocht wordt, waardoor de validiteit en

betrouwbaarheid nog niet bekend zijn. Het werken in een disciplinair team heeft zowel

voordelen als nadelen. Een voordeel is dat men verschillende disciplines heeft en

hierdoor vanuit verschillende invalshoeken kan kijken. Een nadeel is echter dat iedereen

zijn eigen kijk heeft op de diagnosestelling. Men kan niet met honderd procent

zekerheid bevestigen dat de participanten daadwerkelijk PTSS hebben en/of dezelfde

diagnoses door een ander team worden gegeven.

Een aantal punten zijn al opgenoemd waar men nog onderzoek naar kan doen.

Het onderzoek is gebaseerd is op archiefgegevens, omdat er onvoldoende tijd was om

alle jeugdigen te interviewen. Vanwege het feit dat dit een pilotstudy is en er een

tijdslimiet aan zit, is er gekozen om het aantal deelnemers binnen Reinier van Arkel

(Herlaarhof en het Psychotraumacentrum Zuid-Nederland) te werven. Er is gekozen om

een vergelijking te maken binnen de psychiatrie. Men zou eventueel ook kunnen kijken

naar verschillen tussen jeugdigen die in behandeling zijn bij Herlaarhof en/of

Psychotraumacentrum en jeugdigen die hetzelfde hebben meegemaakt, maar niet in

behandeling zijn. Zo zouden jeugdigen in het onderzoek kunnen worden meegenomen,

die in een asielzoekerscentrum zitten om deze verschillen te onderzoeken en/of

jeugdigen die al een verblijfsvergunning hebben gekregen. Ook zou een mogelijkheid

kunnen zijn om onderzoek te doen naar verschillen tussen niet-westerse jeugdigen en

autochtone jeugdigen.

Een andere suggestie is onderzoek naar de culturele aspecten die een trauma

met zich meebrengt: hoe wordt trauma geuit in Afghanistan en in Afrika? De DSM-IV

is vooral gericht op de westerse cultuur, waardoor er een vertekend beeld kan ontstaan.
Oorlogstrauma & Overige meervoudige traumavormen bij Jeugdigen

29

In dit onderzoek zijn de verschillende etnische groepen op basis van de uitingsvormen

met elkaar te vergeleken. Eerder onderzoek heeft zich steeds gericht op een bepaalde

etnische groep zoals de jeugd in Noord Ugunda en de jeugd in Bosnië (Brajša-Žganec,

2005; Akello, Reis & Richters, 2010) waardoor er geen literatuur was waarmee dit te

vergelijken was. Opvallend was dat de uitingsvormen ongeacht het land van herkomst

goed vergelijkbaar waren. Zo zaten er in dit onderzoek participanten uit Afrikaanse

landen die psychische klachten vertoonden. Dit komt niet overeen met het onderzoek

van Akello, Reis & Richters (2010). Zij beschrijven hoe de jeugd uit Noord Uganda met

traumatische gebeurtenissen omgaan (e.g. zwijgen over de gebeurtenissen). Dit kwam

in de dossiers niet terug. Het is dus niet duidelijk of het beeld van de uitingsvormen

goed te vergelijken waren op basis van de gegevens die door de cliënten gegeven waren

of dat de gegevens van de cliënten door de westerse teams binnen Herlaarhof en het

Psychotraumacentrum Zuid-Nederland zijn geïnterpreteerd als de uitingsvormen die in

dit onderzoek zijn gebruikt. Om de overeenkomsten en verschillen tussen verschillende

etnische groepen op traumatische gebeurtenissen goed in kaart te brengen is

vervolgonderzoek nodig.

In dit onderzoek werd alleen naar de negatieve effecten van trauma gekeken.

Een suggestie zou zijn om de protectieve factoren en effecten te onderzoeken. Een

aantal factoren kunnen een jeugdige helpen om een trauma te verwerken of de kans op

een trauma verkleinen. Zo heeft Anna Freud de impact van oorlog op jeugdigen

beschreven. Volgens haar zou de steun van leeftijdsgenoten een deel van de

symptomen, die veroorzaakt kunnen zijn door scheiding van ouders, kunnen verhelpen.

Sociale steun zou zonder twijfel een zeer belangrijke en effectieve factor zijn voor

jeugdigen in tijden van traumatische gebeurtenissen (Cohen, 2008). Naast sociale steun
Oorlogstrauma & Overige meervoudige traumavormen bij Jeugdigen

30

zouden persoonlijkheidsfactoren, veilige hechting, educatie en culturele aspecten een

rol kunnen spelen om trauma te verwerken (Struik, 2009; Bhutta, Yousafzai &

Zipursky, 2010).

Een nieuw invalshoek is onderzoek naar de uitingsvormen in combinatie met

jeugdigen van verschillende etnische groepen, de Nederlandse nationaliteit en

postmigratiestress. Hier is nog geen onderzoek naar gedaan. Wat voor een effect heeft

het krijgen van de Nederlandse nationaliteit en alle zaken rondom de nationaliteit op de

jeugdige?

Geconcludeerd kan worden dat op basis van dit onderzoek verschillen zijn

gevonden tussen de twee groepen in uitingsvormen. Daarnaast zijn er

leeftijdsverschillen gevonden wanneer men naar de uitingsvormen keek, maar er was

geen verschil in geslacht. Oudere participanten hadden meer last van psychische

uitingsvormen en jongere participanten meer van somatische uitingsvormen. Binnen de

groep overige meervoudige traumavormen zijn geslachtsverschillen gevonden wanneer

men keek naar het aantal specifieke vormen van overige traumavormen en voor beide

traumagroepen geldt dat er binnen de groep geen verschillen waren gevonden in

leeftijd. Echter is vervolgonderzoek nodig om duidelijk in kaart te brengen wat de

overeenkomsten en verschillen zijn tussen verschillende etnische groepen wanneer men

naar traumatische gebeurtenissen en de uitingsvormen (met name de uitingsvorm

aanpassingsstoornis) kijkt. Dit onderzoek levert weliswaar een paar antwoorden op,

maar er zijn meer vragen bijgekomen dan dat er antwoord op de gestelde vragen is

gegeven.
Oorlogstrauma & Overige meervoudige traumavormen bij Jeugdigen

31

Literatuur

Akello, G., Reis, R., & Richters, A. (2010). Silencing Distressed Children in the

Context of War in Northern Uganda: An Analysis of its Dynamics and its Health

Consequences. Social Science & Medicine, 71, 213 – 220.

Allwood, M.A., Bell-Dolan, D., & Husain, S.A. (2002). Children’s Trauma and

Adjustment Reactions to Violent and Nonviolent War Experiences. Journal of -

American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 4, 450 – 457.

American Psychiatric Association. (2000). Diagnostic and statistical manual of mental

disorders (4th ed., text revision). Washington, D.C.: Author.

American Psychology Association. (2011). Geraadpleegd op 14.11.2011 via

http://www.apastyle.org/

Bhutta, Z., Yousafzai, A.K., & Zipursky, A. (2010). Pediatrics, War, and Children.

Current Problems in Pediatric and Adolescents Health Care, 17, 20 – 35.

Brajša-Žganec, A. (2005). The Long-term Effects of War Experiences on Children’s

Depression in the Republic of Croatia. Child Abuse & Neglect, 29, 31 – 43.

Briere, J. (1996). Trauma Symptom Checklist for Children (TSCC) professional

manual. Odessa, FL: Psychological Assessment Resources.

Cicchetti, D., & Toth, S.L. (1995). Developmental Psychopathology Perspective on

Child Abuse and Neglect. Journal of the American Academy of Child and

Adolescent Psychiatry, 34, 541 – 565.

Cohen, J.A. (2008). Helping Adolecents Affected by War, Trauma, and Displacement.

American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 9, 981 – 882.

Davis, L., & Siegel, L.J. (2000). Posttraumatic Stress Disorder in Children and
Oorlogstrauma & Overige meervoudige traumavormen bij Jeugdigen

32

Adolescents : A Review and Analysis. Clinical Child and Family Psychology

Review, 3, 135 – 154.

Elbedour, S., Ten Bensel, R., & Bastien, D.T. (1993). Ecological Integrated Model of

Children of War: Individual and Social Psychology. Child Abuse & Neglect,17,

805 – 819.

Evers, A., Braak, M.S.L., Frima, R.M., & van Vliet-Mulder, J.C. van (2009-

2011). COTAN Documentatie. Amsterdam: Boom test uitgevers.

Harjai, M.M., Chandrashekhar, M.N., Raju, U., & Arora, S. (2005). Terrorism, Trauma

and Children. Medical Journal Armed Forces India, 61, 330 – 332.

Harter, S. (1985). Manual for the Self-Perception Profile for Children. Denver:

University of Denver.

Harter, S. (1988). Manual for the Self-Perception Profile for Adolescents. Denver:

University of Denver.

Joshi, P.T., & O’Donnel, D.A. (2003). Consequences of Child Exposure to War and

Terrorism. Clinical Child and Family Psychology Review, 4, 275 – 321.

Kitchiner, N.J. (2004). Psychological Treatment of Three Urban Fire Fighters with

Post-traumatic Stress Disorder Using Eye Movement Desensitisation

Reprocessing (EMDR) Therapy. Complementary Therapies in Nursing &

Midwifery, 10, 186 – 193.

Luteijn, F. (1974). De konstruktie van een persoonlijkheidsvragenlijst (NPV).

Amsterdam: Harcourt Test Publishers.

Meier, E. (2002). Effects of trauma and war on children. Pediatric Nursing, 28, 626-

629.

Pallant, J. (2007). SPSS Survival Manual 3th edition. Berkshire: McGraw-Hill


Oorlogstrauma & Overige meervoudige traumavormen bij Jeugdigen

33

Companies.

Plunkett, M.C.B., & Southall, D.P. (1996). The Effects of War on Children. Current

Paediatrics, 6, 221 – 216.

Prasad, L.C.A., & Prasad, B.P.L. (2009). Children in Conflict Zones. Medical Journal

Armed Forces India, 65, 166 – 169.

Psychotraumacentrum (2007). Visie op Behandeling en Zorgprogramma.

Psychotraumacentrum Zuid – Nederland Reinier van Arkel, ‘s – Hertogenbosch.

Geraadpleegd op 08.11.2011 via: http://intranet/eskion/Default.aspx

Psychotraumacentrum (2011), geraadpleegd op 08.11.2011 via:

http://www.rvagroep.nl/flex/site/Download.aspx?ID=4829

Soudijn, K. (2005). Onderzoeksverslagen Schrijven: Praktische Handleiding bij het

Schrijven van Scripties en andere Werkstukken voor HBO en WO. Houten: Bohn

Stafleu van Loghum.

Struik, A. (2008). Zorgprogramma Emotionele Stoornissen, Meervoudige Trauma.

Diagnostiek en Behandeling. Centrum voor Kinder- en Jeugdpsychiatrie

Herlaarhof, Vught. Geraadpleegd op 13.10.2011 via:

http://intranet/eskion/Default.aspx

Struik, A. (2011). Slapende Honden? Wakker Maken! Een Stabilisatiemethode voor

Chronisch Getraumatiseerde Kinderen met CD-rom. Amsterdam: Pearson

Assessment and Information.

Struik, A. (2012). Slapende Honden? Wakker Maken! Cursus d.d. 12.01.2012

Terr, L.C. (1991). Childhood Traumas: An Outline and Overview. American Journal of

psychiatry, 148, 10 – 20.

You might also like