You are on page 1of 10

blij

verdrietig
enthousiast
energiek

onbezorgd bezorgd

tevreden
dankbaar
ondankbaar

geschrokken

Dapper / moedig

bang
gefrustreerd verrast

ontspannen

gespannen, gestrest
boos
woedend

optimistisch pessimistisch
ziek

gezond/fit
sağlıklı / zinde

veilig

onveilig
beleefd/behulpzaam

brutaal/vervelend

vriendelijk
teleurgesteld
eenzaam

Hoe gaat het? (Het gaat) goed/ gaat


wel/ oké/ niet zo goed
Gaat het? Ja, hoor.
Hoe voel je je?
Hoe voelt u zich? (ik voel me) goed/ blij/ in de
war/ koud/ teleurgesteld/
gefrustreerd/ ontspannen/
tevreden……

Wat is er? ik voel me………..


ik ben……………….
Vragen:

1. Wanneer ben je blij?


Mogelijke antwoorden:
- Ik ben blij, als ik in het bos wandel.
- Ik ben blij als ik jarig ben.
- Ik ben blij voor jou.
- Ik ben blij, omdat de zon schijnt.
- Ik ben blij als ik …………/ omdat………………….
2. Wanneer ben je verdrietig?
- Ik ben verdrietig als mijn beste vriend(in)
niet komt.
- Ik ben verdrietig als mijn kind ziek is.
- Ik ben verdrietig, omdat mijn opa is overleden.
- Ik ben verdrietig als ……/ omdat………………….
3. Wanneer ben je boos?
- Ik ben boos als ik onrecht zie.
- Ik ben boos als ik ruzie heb.
- Ik ben boos op mezelf, omdat ik niet gestudeerd
heb.
- Ik ben boos als ……/ omdat………….

4. Wanneer ben je bezorgd?


- Ik ben bezorgd als mijn partner te laat is.
- Ik ben bezorgd als ik geen geld heb.
- Ik ben bezorgd, omdat mijn zoontje hoge koorts
heeft.
5. Wanneer ben je bang?
- Ik ben bang als het donker is/ voor het donker.
- Ik ben bang voor dieven.
- Ik ben bang, omdat de buren schreeuwen.
- Ik ben bang als …../voor ………

6. Wanneer ben je ontspannen?


- Ik ben ontspannen als ik zwem.
- Ik ben ontspannen als ik mijn werk af heb.
- Ik ben ontspannen, omdat mijn examen achter de
rug is.
- Ik ben ontspannen als …../ omdat ……..

6. Wanneer voel je je veilig?


- Ik voel me veilig als er geen oorlog is.
- Ik voel me veilig, omdat het huis goed beveiligd is.
- Ik voel me veilig als …../ omdat …..

- Blij zijn met …. Ik ben blij met jouw cadeautje.

- Bang zijn voor … Hij is bang voor de hond.

- Boos/ woedend zijn op … Hij was boos op zijn baas.

- Bezorgd zijn om …. Zij is bezorgd om haar zieke


kind.

- Dankbaar zijn voor … Wij zijn dankbaar voor deze


mooie dag.
- Geschrokken zijn van ….Zij zijn geschrokken van het
slechte nieuws.

- Verrast zijn door …. Jullie waren verrast door ons


bezoek.

- Vriendelijk zijn voor/tegen …. Hij is vriendelijk tegen


de buurtbewoners.
Zij is
vriendelijk voor de patient.

- Veilig zijn bij …. Het kind voelt zich veilig bij


zijn ouders.

- Teleurgesteld zijn in …Ik ben teleurgesteld in het


resultaat.

- Tevreden zijn met … Jij bent tevreden met de nieuwe


auto.

You might also like