You are on page 1of 56

KERN A/C

Les 1a- Kennismaken met gezondheid

CANMEDS-ROLLEN

1. De zorgverlener
De belangrijkste rol die je hebt als verpleegkundige. Alle andere rollen – of
‘bekwaamheden’ – krijgen richting door deze rol. Als zorgverlener breng je in kaart
welke vragen en problemen je patiënt heeft. En wat hij of zij nog wel zelf kan.
Vervolgens zoek je uit welke verpleegkundige zorg daar het best bij past. Je richt het
verpleegkundig proces in en geeft daar vorm aan in samenwerking met andere
zorgprofessionals.

2. De communicator
In deze rol onderzoek je welke informatie je patiënt nodig heeft in zijn of haar
ziekteproces. In je communicatie houd je rekening met culturele achtergrond,
taalbeheersing, begripsniveau en draagkracht van je patiënt en diens naasten.
Oftewel: je “communiceert op maat”. Communiceren doe je niet alleen face-to-face,
maar ook online: je past technologische zorgondersteuning toe en biedt zorg op
afstand, bijvoorbeeld via e-health.

3. De samenwerkingspartner
Als verpleegkundige werk je nooit alleen. Je probeert de zorg altijd zo goed mogelijk
af te stemmen met je patiënt en diens naasten. En je werkt samen met andere
professionals uit de zorg en andere disciplines. Je zorgt ervoor dat alle partijen de
juiste informatie hebben, zodat de zorg optimaal kan worden uitgevoerd.

4. De reflectieve EBP-professional
In je werk als verpleegkundige is het van belang dat je altijd op zoek bent naar de
best beschikbare onderbouwing voor je handelen: Evidence-based Practice (EBP).
En die ook toepast in de praktijk. Daarnaast werk je mee aan onderzoek van
(verpleegkundig) specialisten en onderzoekers. Zo werk je continu aan de
ontwikkeling van je eigen deskundigheid én die van je collega’s. Je leert je leven
lang!

5. De gezondheidsbevorderaar
In de maatschappij verschuift de aandacht steeds meer van ‘zorg en ziekte’ naar
‘gedrag en gezondheid’. Als verpleegkundige ben je daarom meer en meer bezig met
het bevorderen van gezondheid in plaats van genezen. Je beïnvloedt de leefstijl en
het gezond gedrag van burgers en patiënten. En stelt daarbij altijd de wens van de
zorgvrager voorop.

6. De organisator
Als verpleegkundige kun je in uiteenlopende organisaties werken: grote
ziekenhuizen, kleinschalige teams of als zzp’er. Waar je ook werkt, je hebt altijd een
coördinerende rol. Je beslist over de zorg die je je patiënten verleent, zorgt voor een
goede patiëntveiligheid en geeft leiding bij veranderingen.
7. De professional en kwaliteitsbevorderaar
In je beroep als verpleegkundige zorg je er altijd voor dat de zorg die je verleent past
binnen de geldende wet- en regelgeving. Systematisch onderzoek jij of die zorg aan
alle kwaliteitseisen voldoet. En waar nodig verbeter je de zorg. Tot slot vind je het
een uitdaging om met mensen te werken. Je hebt aandacht voor ieder uniek individu.

Leerdoel 1: De student beschrijft de eigen visie op gezondheid en


gezondheidszorg vanuit eigen ervaringen en ideeën.
Mijn eigen visie op gezondheid is dat je gezond bent als je gezond bent in je lichaam
en in je geest. Want het mentale welbevinden in net zo belangrijk als het fysieke
welbevinden. De gezondheidszorg is er om mensen te helpen met hun gezondheid,
dit geldt voor fysieke en mentale klachten.
Leerdoel 2: De student legt in eigen woorden de begrippen holistische zorg,
zelfmanagement en zelfredzaamheid uit.
Holisme= Je ziet iets als een geheel en alle relevante factoren (opvoeding,
omgeving, genen, etc.) die van invloed zijn op het menselijk gedrag. Holistische zorg
gaat dan dus in op het lichamelijke, geestelijke en het sociale.
Zelfredzaamheid= Het vermogen van mensen om zichzelf te redden. Bijvoorbeeld
hoelang en in hoeverre kunnen ouderen zich redden in het dagelijks leven als ze in
de problemen zouden komen.
Zelfmanagement= Bepalen welke zorg jij wilt of wat je belangrijk vindt in je leven.
Bijvoorbeeld, als je een chronische aandoening hebt zelf je leven inrichten, dus
welke activiteiten je wil doen of je een bepaald medicijn wel of niet wilt en eventueel
de hoeveelheid.
Leerdoel 3: De student legt in eigen woorden de zes dimensies van positieve
gezondheid uit.
De zes dimensies van positieve gezondheid:
1. Lichaamsfuncties. In hoeverre kan je lichaam functioneren, zijn er
beperkingen. Je bent vrolijk, fit en je zit lekker in je vel.
2. Mentale functies & mentale beleving. Ben je mentaal gezien gezond, heb je
geen mentale stoornissen. Je bent vrolijk en energiek. Je staat positief in het
leven en je bent ontspannen.
3. Zingeving. Je hebt vertrouwen in de toekomst
4. Kwaliteit van leven. Je geniet van het leven en je gaat elke dag positief
tegemoet. Er is energie om (leuke) dingen te ondernemen en uitdagingen aan
te gaan.
5. Sociaal maatschappelijke participatie. Er is goed sociaal contact. Je gaat
goed om met andere mensen en geniet van sociale gelegenheden.
6. Dagelijks functioneren. Je zorgt goed voor jezelf en je lichaam en je bent
goed in het dagelijks functioneren.
Leerdoel 4: De student onderscheidt in grote lijnen de verschillende
levensfasen op basis van de kenmerken en patronen.
Levensfasen:
 Zuigeling t/m kleuter= Instelling: GGD, huisartsen, kinderafdelingen. Rol
verpleegkundige: met name begeleiding ouders.
 Het schoolkind= Instelling: GGD, huisartsen, kinderafdelingen. Rol
verpleegkundige: begeleiding kind en ouder.
 De adolescent= Instelling: GGD (op andere wijze), huisartsen, kinderafdeling
net niet meer, volwassen afdelingen, verschillende werkvelden. Rol
verpleegkundige: ondersteuning begeleiding adolescent.
 De volwassene= Instelling: alles gericht op verschillende werkvelden. Rol
verpleegkundige: aandacht patiënt.
 De kwetsbare oudere= Instelling: verschillende werkvelden, met name GGZ,
verzorgingsverpleeghuizen, palliatieve zorg. Rol verpleegkundige: aandacht
patiënt en naasten/kinderen.

Les 1C- Evident... of niet?


Leerdoel 1: De student legt in eigen woorden het model van EBP uit en de
noodzaak van EBP uit.
Evidence Based Practice= het zorgvuldig, expliciet en oordeelkundig gebruik van
het beste bewijsmateriaal (evidence) dat op dat moment beschikbaar is. EBP helpt
verpleegkundigen wetenschappelijk verantwoorde beslissingen te nemen.
Waarom EBP?
 Verantwoorden van zorg.
 Hogere kwaliteit van zorg.
 Versterken van positie verpleegkundigen.
 Verlagen zorgkosten.
 Reduceren variatie in verpleegkundig handelen.
 Voldoet aan verwachtingen van zorgvragers.
5 stappen EBP:
1. Formuleer een beantwoordbare vraag.
P=patiënt of probleem
I=interventie
C= vergelijking
O= uitkomst.
2. Zoekstrategie.
3. A. Kritische beoordeling methode van onderzoek.
B. Kritische beoordeling resultaten.
4. Conclusie en toepassing in de praktijk.
5. Evaluatie.
Leerdoel 2: De student kan het verschil uitleggen tussen een visie, theorie,
concept, model, raamwerk en methode uitleggen.
Visie= Kijk of mening van iemand op iets.
Theorie= Een geheel van denkbeelden, hypothesen en verklaringen die in
onderlinge samenhang worden beschreven.
Raamwerk= Schematisch plan wat nog verder moet worden ingevuld.
Concept= Opzet/plan.
Model= Hulpmiddel om wetenschappelijk onderwerp te beschrijven.
Methode= Vaste weldoordachte manier van handelen om een bepaald doel te
bereiken.
Methodiek= Samenhangende set van methoden.
Leerdoel 3: De student geeft voorbeelden van leefstijl-/risicofactoren
(persoons-/omgevings- en maatschappelijk gebonden factoren t.a.v.
gezondheid).
Er zijn verschillende leefstijlfactoren.
Voorbeelden hiervan zijn: roken, ongezond eten, alcohol, drugs en te weinig
beweging. Er zijn ook een aantal persoonsgebonden factoren, dit gaat dan om de
zorgvrager zelf. Het kan bijvoorbeeld zijn dat een zorgvragen analfabeet is en deze
dus niet zelf de medicijnen etc. kan lezen, hier moet de zorgvrager dan mee
geholpen worden. De leefstijl factoren zijn tegelijkertijd ook de risicofactoren. De
risicofactoren verschillen per aandoening.
Nog een paar algemene begrippen:
Hartfalen= Door een verminderde pompfunctie kan het hart niet meer voldoende
bloed rondpompen.
Hetero-anamnese= Voorgeschiedenis ziekte (bijvoorbeeld familie), informatie
vragen bij andere dan de patiënt zelf.
IG= verzorgende Individuele Gezondheidszorg.
Decubitusplekken= Langdurige druk op dezelfde plaats (beschadigingen aan de
huid).
GAAZ= Afdeling in ziekenhuis voor ouderen Geriatrische Afdeling Algemeen
Ziekenhuis.
WMO= Wet Maatschappelijke Ondersteuning.
Natriumbeperkt dieet= Minder zout eten.
ADL= Algemeen Dagelijkse Levensverrichtingen.
BIG registratie= Beroep Individuele Gezondheidszorg en dan geregistreerd.
Diuretica= Vocht afdrijvende plasmiddelen.
EPD= Elektronisch Patiënten Dossier.
Leerdoel 4: De student legt in eigen woorden uit hoe een verpleegkundige een
professionele relatie aangaat met een zorgvrager.
De verpleegkundige is er om de zorgvrager te helpen met klachten. Dit doet een
verpleegkundige door EBP te gebruiken. Dit zorgt ervoor dat verpleegkundige
verantwoorde wetenschappelijke beslissingen maken. De verpleegkundige moet
ervoor zorgen dat er een professionele afstand tussen de verpleegkundige en de
zorgvrager.

Les 2A- Voortplanting, Leefstijl-/en risicofactoren


Leerdoel 1: De student beschrijft de risico’s van onveilig seksueel gedrag.
Bij onveilig seksueel gedrag bestaat het risico om seksueel overdraagbare
aandoeningen (soa’s) op te lopen. De meeste soa’s zijn goed te behandelen, maar
onbehandeld kunnen deze tot ernstige gezondheidsproblemen en verdere
verspreiding van de ziekten leiden.
Een ander mogelijk gevolg van onveilige seks is een onbedoelde zwangerschap.
Leerdoel 2: De student beschrijft de 5 meest voorkomende soa’s
(oorzaak/verschijnselen/behandeling).
Chlamydia: De oorzaak van chlamydia is een bacterie. Chlamydia loop je makkelijk
op als je onveilige seks hebt. Bij chlamydia krijg je antibiotica van de huisarts.
Chlamydia kun je voorkomen door condooms te gebruiken.
Herpes genitalis: Herpes is een virus. Het herpes-virus dringt je lichaam binnen via
de huid en het slijmvlies van je mond, je penis, je vagina of de anus. Herpes zorgt
daar voor ontstekingen. Je kunt herpes voorkomen door niet te pijpen of beffen met
een koortslip, condooms gebruiken en je handen goed wassen. Het herpesvirus blijft
altijd in je lichaam. Ook als je het behandelt.
Gonorroe: Als je veilige seks hebt kun je gonorroe voor een groot deel voorkomen.
De gonorroe-bacterie kan de slijmvliezen van de vagina, penis, anus, keel of ogen
besmetten. Behandel je de infectie niet, dan kan hij steeds verder je lichaam in gaan.
Bij gonorroe krijg je een antibioticakuur van je huisarts. Dit medicijn doodt de
gonorroe-bacterie.
Hepatitis B: Het hepatitis B-virus komt als je seks hebt via de slijmvliezen van je
penis, vagina of anus naar binnen. Door de bloedbaan verspreidt het zich naar de
lever. Hepatitis B zorgt daar voor ontstekingen. Hepatitis B kun je voorkomen door je
te laten vaccineren tegen hepatitis B. Hepatitis B gaat meestal binnen 6 maanden
vanzelf over. Anders kun je medicijnen nemen.
Trichomonas: Trichomonas kun je oplopen bij onveilige seks. Trichomonas kun je
dus voorkomen door condooms te gebruiken. Bij trichomonas krijg je 4 pillen die de
parasiet doden.
Leerdoel 3: De student kan aan de hand van de schijf van vijf de algemene
richtlijnen gezonde voeding uitleggen.

De Schijf van Vijf bestaat uit vijf producttype vakken:

 Dranken
 Groente en fruit
 Smeer- en bereidingsvetten
 Zuivel, noten, peulvruchten, vis, vlees en ei
 Brood, graanproducten en aardappelen
Zo zegt de Schijf van Vijf:

 Minstens 250 gram groente per dag


 Twee stuks fruit per dag
 Elke dag een handje noten
 Eén keer per week vis
 Maximaal 500 gram vlees per week
 Anderhalve tot twee liter (ongezoet) vocht per dag
 Twee tot drie porties zuivel
Leerdoel 4: De student kan het belang van de verschillende voedingsstoffen
uitleggen.
Onze voeding is grofweg onder te verdelen in drie hoofdbestanddelen, namelijk:
koolhydraten, eiwitten en vetten. Deze hoofdbestanddelen leveren uw lichaam met name
brandstof en bouwstoffen. Voor alle dingen die u doet heeft uw lichaam deze brandstof en
bouwstoffen nodig. Denk aan groeien, herstellen van een griep, ademen, wandelen en
praten. Zelfs als u slaapt heeft uw lichaam brandstof nodig! Naast deze hoofdbestanddelen
bevat voeding ook een flinke portie vitamines, mineralen en sporenelementen. Deze zijn
nodig om de vele processen in uw lichaam goed te laten verlopen.
Dit laat zien dat de verschillende voedingsstoffen allemaal een eigen rol hebben. Hierdoor is
het belangrijk om alle verschillende voedingsstoffen binnen te krijgen.

Leerdoel 5: De student legt de invloed van eigen eetgewoonten en leefstijl op


de gezondheid uit.
Eigen eetgewoonten en leefstijl hebben veel invloed op de gezondheid. Bepaalde
eetgewoontes zorgen ervoor dat je niet alle voedingsstoffen binnenkrijgt. Dit heeft
vervolgens weer invloed op je gezondheid aangezien het niet gezond is als je niet
alle voedingsstoffen binnenkrijgt. Ook zorgt je leefstijl ervoor dat sommige mensen
niet voldoende voedingsstoffen binnenkrijgen, dit is dan bijvoorbeeld als mensen een
druk leven hebben en hierdoor niet voldoende tijd hebben om te eten. Hierdoor heeft
leefstijl ook invloed op de gezondheid.
Leerdoel 6: De student plaats de onderdelen van het verpleegkundig proces in
de juist volgorde.

Les 2c - Zwangerschap, bevallen en rituelen


Leerdoelen
De student:
1. Kan op hoofdlijnen de embryonale groei t.a.v. orgaanontwikkeling per trimester
uitleggen
2. geeft vijf voorbeelden van leefstijl- en/of risicofactoren die invloed kunnen hebben op
de gezondheid van het ongeboren kind en de moeder.
3. schetst meerdere voorbeelden van gebruiken en rituelen van zwangere zorgvragers
met een andere culturele achtergrond dan de eigen culturele achtergrond.
Leerdoel 1:
o Ontwikkeling: de geleidelijke verandering van lichaamsdelen en fysiologische
kenmerken tijdens de periode van bevruchting tot de volwassenheid. Bestaat uit 1.
De deling en differentiatie van cellen en 2. De veranderingen waarbij de anatomische
structuren worden gevormd/gewijzigd.
o Differentiatie: de vorming van verschillende celtypen bij dit proces. Vindt plaats door
selectieve verandering van de genetische activiteit.
o Embryonale processen: eerste 2 maanden na bevruchting, daarna is embryo een
foetus tot aan de geboorte.
o Prenatale ontwikkeling: ontwikkeling voor de geboorte (deze periode wordt gestatie
genoemd)
o Postnatale ontwikkeling: ontwikkeling na de geboorte
o Erfelijkheid: de overdracht van genetisch bepaalde kenmerken van generatie op
generatie
o Bevruchting: de secundaire oocyt smelt samen met een spermacel > ontstaan
zygote
Het eerste trimester: eerste 3 maanden. Ontwikkeling embryo en foetale ontwikkeling,
klievingsdelingen, innesteling, placentatie en embryogenese zijn de belangrijkste
gebeurtenissen binnen dit trimester. Tijdens deze periode ontstaan alle belangrijke
orgaanstelsels.
Het hart en de bloedsomloop zijn de eerste onderdelen die functioneren. Ook (de basis van)
de hersenen en ruggenmerg worden snel gevormd. Dat neemt niet weg dat het embryo in
het begin op een kikkervisje lijkt. Zijn gezicht krijgt kort daarop echter al wat contouren, de
ledematen groeien en later zelfs de vingers en tenen.
Na ongeveer 10 weken beginnen vitale organen, zoals de darmen, hersenen en lever, te
functioneren. Botten en kraakbeen worden aangemaakt. Ook de geslachtsorganen zijn al
aanwezig. Dankzij mini-spiertjes kan je baby steeds beter bewegen. Aan het eind van het
eerste trimester zitten alle belangrijke organen en lichaamssystemen op hun plaats en is zijn
basis dus klaar. Na de eerste drie maanden is de foetus in je buik 6,9 cm lang en 32,4 gram
zwaar.

Het tweede trimester: maand 3 tm maand 5. Ontwikkeling van organen en orgaanstelsels


tot deze bijna zijn volgroeid. De lichaamsverhoudingen van de foetus veranderen en aan het
eind van dit trimester is een duidelijke vorm te herkennen.
In het tweede trimester groeit je baby van 6,9 cm naar 36,8 cm en van 32,5 gram naar 940
gram. Maar niet alleen zijn groei gaat hard, hij ontwikkelt zich ook snel. Hij traint zijn spieren
en oefent met ademen, zuigen en slikken. Allemaal vaardigheden die hij straks nodig heeft
om te overleven buiten je baarmoeder.
Dit trimester gaan ook zijn zintuigen werken. Vanuit de baarmoeder kan hij jouw stem horen
en op termijn zelfs herkennen. Zijn ogen kunnen licht door jouw buik heen opmerken. Hoe
verder het zenuwstelsel zich ontwikkelt, hoe beter de verschillende zintuigen gaan werken.
In de loop van het tweede trimester wordt het gezichtje steeds menselijker. Ook zijn gedrag
lijkt meer en meer op dat van een baby. Hij kan de hik hebben, gapen en duimen. Aan het
eind van dit trimester ziet je baby er van de buitenkant af uit, maar hij moet nog flink groeien
en aan de binnenkant moet er nog een hoop gebeuren.
Het derde trimester: laatste 3 maanden. Snelle groei foetus> wordt 4x zo zwaar. De
belangrijkste orgaanstelsels worden volledig functioneel.
In het derde trimester groeit je baby van (gemiddeld) 36,8 cm en 940 gram tot 50,8 cm en
3400 gram. In lengte verdubbelt hij dus niet meer, terwijl hij in gewicht nog vier keer zo
zwaar wordt. Een groot gedeelte van deze gewichtstoename zit in (baby)vet.
Aan het begin van het derde trimester gaan je baby’s ogen open. Al snel kan hij ook
knipperen. Hij ziet er nu niet alleen uit als een ba by, maar gedraagt zich ook echt zo. Hij
trekt gezichten, slikt, hikt, beweegt zijn armen en benen, zuigt op zijn vingers en draait zijn
hoofd. Zijn zintuigen gaan steeds beter werken. Als hij slaapt, droomt hij zelfs al.
De ontwikkeling van zijn hersenen gaat snel. Dit zullen ze ook na de geboorte blijven doen.
Andere organen, zoals de lever en nieren, zijn aan het eind van het derde trimester
helemaal ontwikkeld. Het kraakbeen wordt verder omgezet in botten. Zijn schedel blijft nog
wat zachter en bestaat uit ‘losse platen’. Dit zorgt ervoor dat ze over elkaar kunnen schuiven
tijdens de bevalling.
Aan het einde van je zwangerschap wordt de baarmoeder erg krap voor je baby. Hij zal
daarom een lighouding aannemen die voor hem prettig is. Deze ligging is belangrijk voor de
bevalling. De meeste baby’s gaan in de achterhoofdsligging liggen. Dit is de beste houding
voor een probleemloze bevalling. Maar hij kan bijvoorbeeld ook in een stuitligging gaan
liggen. Die laatste ligging kan problemen opleveren bij de bevalling.

Korte stappen van de groei van organen van een baby tijdens het eerste trimester:

 Week 1 t/m 3: de zaadcel zwemt jouw eitje binnen, verliest zijn staart en smelt
samen met jouw eicel. Na 24 uur gaat het eitje zich continu delen. Na 5-7 dagen
bereikt deze kluwen van cellen je baarmoeder om zich in de baarmoederwand te
nestelen;
 Week 4: bij je baby ontwikkelen zich de zogenaamde kiembladen waaruit later alle
organen zullen ontstaan;
 Week 5: je baby is ongeveer 5 mm groot en lijkt op een boontje. Hierin wordt het
begin gemaakt met de aanleg van het hart en het centrale zenuwstelsel;
 Week 6: de basis voor maag, darmen en longen wordt gelegd. Ook het hoofd, de
borstkas en de buikholte worden gevormd. Aan het einde van de week begint het
hartje te kloppen;
 Week 7: handen en voeten zijn al vaag te herkennen en de aanleg van hersenen en
ruggenmerg is nu bijna klaar. Aan het einde van de week zijn alle organen
ontwikkeld;
 Week 8: het hoofd heeft zijn definitieve vorm gekregen en ook de rest van het gezicht
begint ergens op te lijken;
 Week 12: vanaf nu is je baby officieel een foetus, deze week krijgt hij nagels en een
reuk- en hoororgaan. En de darmen komen op hun plek in de buikholte.

Leerdoel 2: Risico factoren die invloed kunnen hebben op de gezondheid van het
ongeboren kind en de moeder
Alcohol, drugs, roken.
Waarom kan ik sommige producten beter niet eten of drinken tijdens de zwangerschap?
Als je zwanger bent heb je een verminderde weerstand. Daardoor kun je sneller een
voedselinfectie krijgen. De meeste voedselinfecties zijn alleen vervelend voor jezelf. Maar
besmetting met de bacterie listeria of de parasiet Toxoplasma gondii kan een miskraam of
vroeggeboorte veroorzaken. Toxoplasma gondii kan verder leiden tot ernstige schade aan
de ogen en hersenen van de baby.
De kans dat je besmet raakt is erg klein, maar de gevolgen kunnen dus ernstig zijn. In rauw
vlees en rauwe vis en kaas van rauwe melk kunnen deze ziekmakers zitten. Daarom kun je
die beter niet eten.
Verder kunnen schadelijke stoffen zoals alcohol en zware metalen zoals kwik in roofvissen
en gifstoffen in planten en kruiden in grote hoeveelheden gevaarlijk zijn voor de baby in de
buik.
Leerdoel 3:
Vrouwen in Panama vertellen niet hoe lang zij zwanger zijn. Zij geloven dat het vertellen van
deze informatie het risico op een lelijk kindje of complicaties tijdens de bevalling veroorzaakt.
Cubaanse vrouwen zullen uit argwaan en bijgeloof nooit hun buik laten aanraken door
iemand die zij niet kennen of vertrouwen.

Les 3A- Zuigeling t/m kleuter


Leerdoelen
De student:
1.kan de lichamelijke ontwikkeling van een kind beschrijven a.d.h.v. het Van
Wiechenschema
Het van Wiechen onderzoek wordt gebruikt om de ontwikkeling van een kind in kaart
te kunnen brengen. Hierbij kan een verpleegkundige van een consultatiebureau in
kaart brengen of het kind op hetzelfde niveau zit als het gemiddelde kind. Als er erge
uitwijkingen zijn kan vanuit hier ook verwezen worden naar een specialist.
2. kan de cognitieve ontwikkeling van een kind tot 5 jaar onderscheiden aan de hand
van de ontwikkelfasen van Piaget

Fasetheorie van Piaget


Sensomotorische fase, 0-24 maanden
 Ontwikkeling van de zintuigen, tasten, voelen, proeven.
 Ontwikkelen van de motoriek
 Ontwikkelen van het geheugen
 Objectpermanentie is in eerste instantie nog niet ontwikkeld. Voor het kind bestaan objecten niet die
zich niet in zijn gezichtsveld bevinden. Aan het einde van deze periode zijn de kinderen wel instaat tot
objectpermanentie, mentaal representeren of symbolisch denken.

Pre operationele fase, 2-7 jaar


 Ontwikkeling van het taalgebruik
 Ontwikkeling van de motoriek, vooral de fijne motoriek wordt steeds verder ontwikkeld.
 Ontwikkeling van het ik, egocentrisme. Het kind leert dat het een eigen persoon is, een eigen ik heeft
 Animisme. Levenloze dingen worden als kind als levend gezien.
 Het denken is in het begin van deze periode nog gekenmerkt door egocentrisme en centratie, het zich
slechts op een ding tegelijk kunnen richten.
Concreet operationele fase, 7-12 jaar
 Ontwikkeling van reversibiliteit. Het begrip dat je een proces in gedachten kunt omdraaien.
 Ontwikkeling van decentratie. Het feit dat je, je op meerdere aspecten tegelijk kunt richten.
 Ontwikkeling van de logica. De relatie begrijpen tussen tijd, afstand en snelheid.

Formeel operationele fase, vanaf 12 jaar


 Het denken kom los van het concrete.
 Leren logisch te denken, het leren verbanden te maken en hieruit conclusies te trekken

3.Kan de ontwikkeling van een kind tot 5 jaar onderscheiden aan de hand van de
ontwikkelfasen van Erikson
Fase Leeftijd Levenstaak Deugd
Zuigelingen fase Geboorte tot 18 Vertrouwen versus Hoop
maanden fundamenteel
wantrouwen
Peuterleeftijd 18 maanden tot 3 jaar Autonomie versus Wil
schaamte en twijfel
Kleuterleeftijd 3 tot 5 jaar Initiatief versus Doelgerichtheid
schuldgevoel
Basisschoolleeftijd 6 tot 12 jaar Vlijt versus Competentie
minderwaardigheid
Adolescentie 12 tot 18 jaar Identiteit versus Trouw
identiteitsverwarring
Vroege volwassenheid 18 tot 35 jaar Intimiteit versus Liefde
isolement
Middelbare 35 tot 55 - 65 jaar Generativiteit versus Zorg
volwassenheid stagnatie
Late volwassenheid 55 - 65 tot de dood Ego-integriteit versus Wijsheid
wanhoop

4.beschrijft op hoofdlijnen de taalontwikkeling van een kind van nul tot en met vijf
jaar en relateert deze aan het gesprek met het kind.
0-6 maanden à reageren op taal en geluiden.

1 maand à gorgelen en koergelen.

2-3 maanden à Talen die niet eigen zijn aan moedertaal.

4-5 à brabbelen.

Vanaf 6 maanden à geluiden iets meer naar moedertaal.

8 maanden à sociaal brabbelen.

2-3 jaar à Zinsstructuren te beseffen. Woorden gebruiken die in de zin kloppen. Eerste
vervoegingen te maken.

6 jaar à Grammaticale regels begrijpen.

5.Benoemt de rol van het consultatiebureau in de ontwikkeling van het kind en weet
wat de hielprik inhoudt
Consultatiebureau à Instelling waar je terecht kan voor preventieve gezondheidszorg.
Kinderen van 0-4 kunnen hier terecht voor vaccinaties, maar ook om te kijken of jou kindje
zich goed ontwikkeld.
De hielprik is een screeningstest voor baby’s. Dit betekent dat alle pasgeboren baby’s in
Nederland dit onderzoek krijgen aangeboden. De hielprik is vrijwillig en je bent dus niet
verplicht hieraan mee te werken. Toch is het voor de gezondheid van je baby aan te raden
om de test af te laten nemen. Met dit bloedonderzoek kan namelijk worden onderzocht of je
kindje een zeldzame erfelijke ziekte heeft.
Deze ziektes zijn niet te genezen, maar wel goed te behandelen. Als zo’n ziekte vroeg wordt
vastgesteld, kunnen artsen op tijd starten met de behandeling. Dit kan de schade en
gevolgen van zo’n aandoening zo klein mogelijk maken voor je baby.
Het bloed uit de hielprik wordt onderzocht op een schildklierziekte, bijnierziekte,
sikkelcelziekte, taaislijmziekte en een aantal stofwisselingsziektes. Het RIVM biedt
informatie over de ziektes die opgespoord kunnen worden met de hielprik.

Les 3c: zuigeling t/m kleuter


Leerdoelen
De student:
1. herkent kwetsbare groepen in de leeftijdscategorie nul tot en met vijf jaar.
2. heeft kennis van verschillende soorten hechtingsstijlen en kan risicofactoren in relatie
tot opvoeding en hechting herkennen van een kind tussen de nul en vijf jaar.
3. herkent de anamnesefase van het verpleegkundig proces, legt deze in eigen
woorden uit en past de elf gezondheidspatronen van M. Gordon toe op een papieren
casus.

Hechtingsproblemen en andere risicofactoren voor een gezonde


ontwikkeling van kinderen van nul tot en met vijf jaar.

- Definieer in eigen woorden het begrip ‘hechting’.

De 3 hechtingsstijlen
 angstig vermijdende hechting
 angstig ambivalente hechting
 gedesoriënteerde hechting

De band tussen ouder en kind. Voor een kind betekent dit dat hij troost en nabijheid vindt
bij zijn ouder, vooral als hij bang, gespannen of verdrietig is. Een veilige hechtingsrelatie is
van wezenlijk belang voor een gezonde ontwikkeling van een kind.

- Welke risicofactoren komen het meest voor?

Bij de ouder:
• Veelvuldig insensitieve responsieve interactie met het kind
• Mishandeling of verwaarlozing door de ouder
• Opvoedingsonzekerheid
• Psychische problemen
• Verslavingsproblematiek
• Langdurige ziekenhuisopname van de ouder

Bij het kind:


• Vroeggeboorte
• Laag geboortegewicht
• Moeilijk temperament
• Opvallende lichamelijke of verstandelijke beperkingen
• Ziekenhuisopname op jonge leeftijd
• Autisme
• Adoptie
• Een laag (verbaal) IQ en achterblijvende taalontwikkeling
• De dood van één van de ouders
• Hyperactiviteit, impulsiviteit (of juist te sterke controle over emoties) en/of sterke
prikkelbaarheid

In de gezins- en leefomstandigheden:
• Gescheiden ouders
• Veel wisselende opvoeders
• Relatieproblemen tussen ouders
• Armoede
• Gebrek aan regelmaat en structuur in het gezin

- Hoeveel procent ervaart een goede hechting met de ouder?

60%.

- Wat veroorzaakt het hebben van weinig geld? Hoe beïnvloed dit de hechting?

Ouders hebben meer stress. Ze hebben niet veel te besteden en moeten als maar bezig
zijn met opletten wat ze uitgeven.

- Hoe beïnvloedt een verslaafde ouder de hechting tussen ouder en kind?

Een verslaafde ouder kan al niet voor zichzelf zorgen, laat staan voor een goede
opvoeding van het kind. Je ziet dat het kind dan de rol van de ouder op zich neemt met de
bijbehorende taken en verantwoordelijkheden, in plaats van dat ze zich richten op hun
eigen jeugdige leven (parentificatie).

- Welke verschillen zijn er tussen bevolkingsgroepen als het gaat om die risicofactoren?

verslaafde ouders, gescheiden ouders, achterstandsgezinnen, vluchtelingengezinnen,


veel wisselende opvoeders, ouders die veel werken, relatieproblemen tussen ouders

- Wat zijn vangnetten met betrekking tot de verwaarlozing van een kind?

gemeentes, jeugdzorginstanties, school, huisarts, burgers

De elf gezondheidspatronen van Gordon


Zie: http://hoadd.noordhoff.nl/sites/7638/_assets/7638d08.pdf

1) Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding


2) Voeding/stofwisselingspatroon
3) Uitscheidingspatroon
4) Activiteitenpatroon
5) Slaap/rustpatroon
6) Cognitiepatroon
7) Zelfbelevingspatroon
8) Rollen/relatiepatroon
9) Seksualiteit/voortplantingspatroon
10) Stressverwerkingspatroon
11) Waarden/overtuigingenpatroon
- Wat hebben de gezondheidspatronen met het verpleegkundig proces te maken?

De anamnese is een gegevensverzameling die het best kan worden gemaakt aan de hand
van een structuur of classificatiemodel, zoals het model van M. Gordon. De elf patronen van
Gordon geven een breed inzicht in het functioneren van de persoon. Aan de hand van deze
gezondheidspatronen in de anamnese kan het verpleegkundig proces voortgezet worden
met een diagnosestelling.

Les 4A- Van Kleuter naar Schoolkind


 Leerdoel 1: Heeft kennis van het periodiek gezondheidsonderzoek
Met een periodiek gezondheidsonderzoek wordt er gekeken naar mogelijke
ontwikkeling van ziektes en problemen. Dit gebeurt tijdens een aantal
contactmomenten.

 Leerdoel 2: herkent de ontwikkeling van het schoolkind (zes tot twaalf


jaar) met betrekking tot de mentale functies, met behulp van de theorie
van Jean Piaget (cognitieve ontwikkeling) en Erik Erikson (levensfasen).
Jean Piaget:

- Actief omgeving verkennen


- Kennis opdoen door kennis
- Kennis opdoen door interactie
- Cognitieve ontwikkeling
- Kind geboren met aangeboren reflexen en aangeboren neiging om actief met
omgeving om te gaan.
- Reflexen  steeds complexere cognitieve vaardigheden
- Grote invloed

Erik Erikson:

Fase Leeftijd Levenstaak Wat


Zuigelingen fase Geboorte tot 18 Vertrouwen versus Hechting moeder
maanden wantrouwen
Peuterleeftijd 18 maanden tot 3 Autonomie versus Zelfbeheerding en
jaar schaamte en twijfel zelf dingen voor
elkaar krijgen
Kleuterleeftijd 3 tot 5 jaar Initiatief versus Zelf iniatief nemen,
schuldgevoel doel stellen en daar
naartoe werken.
Basisschoolleeftijd 6 tot 12 jaar Competentie versus Vaardigheden om
minderwaardigheid succesvol te zijn in
de maatschappij,
verantwoordelijkheid
ontdekken.
Adolescentie 12 tot 18 jaar Identiteit versus Identiteitscrisis rol
identiteitsverwarring in het leven
Vroege 18 tot 35 jaar Intimiteit versus Betrokkenheid werk,
volwassenheid isolement ontwikkelen van
intieme duurzame
relaties.
Middelbare 35 tot 55 - 65 jaar Productiviteit versus Levensdoelen
volwassenheid stagnatie waarmaken
Late volwassenheid 55 - 65 tot de dood Tevredenheid Gevoel dat het leven
versus wanhoop betekenis heeft
gehad en acceptatie
van de naderende
dood.

Lev Vygotski:

- Sociale aspecten van ontwikkeling


- Kinderen: leren, groeien en worden zelfstandig onder begeleiding van
volwassenen
- Kinderen leren door het over te nemen van anderen en worden zo afhankelijk
 internaliseringspricipe
- Nadruk op interactie van kind met de fysieke wereld.
Hoe leert een kind:

- Sociale omgeving
- Uitdaging/ nieuwe leerstof/ onderwijs
- Ontdekken
- Samenspel, biologische en culturele mogelijkheden en uitdagingen

 Leerdoel 3: Brengt de mentale ontwikkeling (cognitieve) van het


schoolkind in verband met de lichamelijke ontwikkeling, de motorische
ontwikkeling, de sociaal-emotionele ontwikkeling en de spraak-
taalontwikkeling.
Lichamelijke ontwikkeling: Kinderen tussen de 6 en 12 jaar groeien ongeveer 5 tot
6 centimeter per jaar en groeien tot aan de puberteit ongeveer 145-155cm en zijn
gemiddeld 45 tot 50 kilo zwaar.
Psychosociale ontwikkeling: in deze fase leren we allerlei vaardigheden die we
nodig hebben om succesvol te kunnen zijn in de maatschappelijk, niet alleen de
basale zaken als lezen, schrijven, rekenen en handenarbied, maar ook
verantwoordelijkheid nemen en met anderen opschieten. We ontwikkelen ons volop.
Daarbij is het vertrouwen in eigen kunnen belangrijk.
Motorische ontwikkeling: motorische ontwikkeling is onder te verdelen in de grove
en fijne motoriek en speelt een belangrijke rol in het dagelijks functioneren en de
ontwikkeling van het kind. Motoriek is bijvoorbeeld nodig voor het spelen op het
schoolplein of de gymles, het zelfstandig aankleden en eten om netjes te kunnen
schrijven.
Spraak-/taal ontwikkeling: vanaf de leeftijd van 5 a 6 jaar is er sprake van verfijning
van het taalgebruik (met name de grammatica) en verdere uitbreiding van de
woordenschat. Het kind gebruikt nu goedgevormde, ook samengestelde zinnen. De
zinslengte en woordvolgorde gaan steeds meer lijken op de taal van een
volwassene.
Cognitieve ontwikkeling: een kind in deze fase leert dingen uit zijn hoofd te doen.
Ze kunnen regels leren en steeds meer verbanden zien tussen dingen. Kinderen
kunnen zich steeds beter inleven in iemand anders en ze kunnen problemen in hun
hoofd eerst oplossen voordat ze in actie overgaan. Het onderscheid tussen fantasie
en werkelijkheid wordt steeds duidelijker.

 Leerdoel 4: Benoemt de rechten van het kind van het


kinderrechtenverdrag van de Verenigde Naties
- Recht op inspraak
- Recht op opgroeien bij de ouders
- Recht op privacy
- Recht op vrije tijd om te spelen en uit te rusten
- Recht op identiteit
- Drugsmisbruik
Kinderen hebben bescherming tegen illegaal drugsgebruik, drugsmisbruik en
drugshandel.
- Recht op opgroeien bij de ouders
- Recht op bescherming tegen mishandeling en geweld
- Mening
- Bescherming tegen kinderarbeid
- Zelfbeschikkingsrecht
Recht om zelf te bepalen wie je bent en je economisch, sociaal en cultureel te
ontwikkelen.
- Vrijheid
- Recht om een behandeling te weigeren
- Geen discriminatie
- Jeugdhulp
- Recht op een advocaat en kinderrechter
- Familie
- Bescherming tegen mishandeling
- Bescherming tegen elke vorm van discriminatie
- Privacy
- Een veilige plek om te wonen en te spelen
- Recht op zorg
- Recht op voeding
- Migratie
- Veiligheid
- Recht hebben op onderwijs
 Leerdoel 5: Kan in eigen woorden de werkwijze van de meldcode
kindermishandeling uitleggen.

De Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling bepaalt


dat organisaties en zelfstandige beroepsbeoefenaren in de sectoren onderwijs,
gezondheidszorg, kinderopvang, maatschappelijke ondersteuning, sport, jeugdhulp
en justitie een meldcode moeten hebben én het gebruik ervan moeten bevorderen.

Les 4c - Het schoolkind


 Leerdoel 1: beschrijft de oorzaken en gevolgen van pesten, overgewicht,
gameverslaving, kindermishandeling en de aandachtstoornissen ADHD
en ADD
ADD is een subtype van ADHD. Bij ADD staat aandacht te kort op de voorgrond.
Daarnaast spelen hyperactiviteit en overwegend onoplettendheid ook een rol.
Oorzaak van ADD
In ongeveer 75% is ADD een erfelijke oorzaak. Het wordt veroorzaakt door een
afwijking in de werking van neurotransmitters. Dat zijn moleculen die in de hersenen
signalen doorgeven.
Als je eronder lijft heb je tekort aan neurotransmitters dopamine en noradreline. De
informatie die naar de hersenen gaat, gaat dan minder efficiënt. De activiteit in
bepaalde hersendelen veranderd dan ook.
Gevolg ADD
Naast problemen met de aandacht, kunnen mensen met deze stoornis problemen
ervaren bij het uitvoeren van bepaalde functies (executieve functies). De functies die
beïnvloedt kunnen worden zijn: controle impulsen, motivatie, planning,
werkgeheugen, emotieregulering en motorische controle.
Omdat kinderen met ADD niet lastig zijn voor hun omgeving, worden hun problemen
veel minder snel opgemerkt dan bij kinderen met ADHD
Toch is de kans groot dat zij ernstig lijden onder het niet goed kunnen functioneren,
omdat zeer niet in slagen hun aanwezige capaciteiten goed te gebruiken en verder
te ontwikkelen.
Ze hebben minder grip op hun functioneren dan er van hen wordt verwacht.
Daardoor ontwikkelen ze vaak een negatief zelfbeeld

Symptomen volwassenen:
 Snel afgeleid zijn
 Vermijden van drukke situaties (grote groepen mensen, feestjes, drukke
kantoorruimtes)
 Meer behoefte aan slaap
 Heel precies zijn in het denken wat soms kan leiden tot dwangmatig gedrag
 Moeite met het laten zien van gevoelens
 Onzekerheid
Symptomen bij kinderen
 Het kind is vaak dromerig en afwezig;
 Heeft moeite met concentreren en opletten;
 Lijkt niet altijd te luisteren, informatie wordt vertraagd verwerkt;
 Speelt vaak alleen, heeft behoefte aan rust;
-gameverslaving
Een gameverslaving is een aandoening
Dwangmatige behoefte
Alsmaar door blijven spelen
Negatieve gevolgen voor de gezondheid en het sociale leven van dien.
Rusteloos gevoel
Negatieve gebeurtenissen
Pesten
Scheiding
Ongelukkig

Vluchtgedrag

Grote gevolgen voor zowel de gameverslaafde zelf als de directe omgevi


ng.

Alles wordt ondergeschikt aan gamen: familie, vrienden en werk.

Door de gameverslaving ontstaan vaak ook psychische en lichamelijke

klachten. Obsessieve gedachten:


het ontstaan van dwanggedachtes en dwanghandelingen,
het zijn steeds terugkerende gedachtes die je niet wilt hebben.

Gezondheidsproblemen, bijvoorbeeld hoofdpijn of slapeloosheid

Moeite met persoonlijke relaties, opleiding en werk

Depressie

Eenzaamheid

Angst voor ‘live’ sociaal contact

Drugsverslaving

Lichaamsfuncties: schouder- nek en rugpijn, en hoofdpijn door


het vele zitten. Daarnaast zijn er ook wel vinger en
hand klachten en een algemene verslechterde conditie.

Zingeving: Veel game verslaafde zien de zin van het leven minder in.

Meedoen: Er is geen goede relatie meer met andere.


Je hebt geen goede balans en hebt dus geen tijd meer voor andere dingen na
ast het gamen.

Dagelijks functioneren:
Het dagelijks functioneren is niet meer goed mogelijk, omdat de balans tussen
alles naast het gamen verstoord is. Iemand kan goed een week niet douchen

Mentaal welbevinden: Ze hebben vaker last van frustratie,


stress, depressieve gevoelens, gevoelens van eenzaamheid, een negatief zel
fbeeld en sociale angst.

Kwaliteit van leven: Als al deze andere vlakken negatief beïnvloed worden, z
al de kwaliteit van leven vanzelf ook minder zijn.

-pesten:
Definitie: gedrag waarbij iemand herhaald en gedurende langere tijd door
anderen bejegend wordt op manieren die leiden tot fysieke verwonding en of
psychisch lijden.
Gevolgen: je kunt het gevoel hebben dat je alles fout doet/ alleen en
verdrietig/ gaat niet goed op school/ bang voor nieuwe vrienden te maken/
slaapt slecht/ gaat geloven wat de pesters zeggen.
Incidentie en/of prevalentie: prevalentie gepest worden: 4,2 en anderen
pesten: 3,4.
Relatie dimensies positieve gezondheid:
Lichaamsfuncties: medische waarnemingen
Mentale functies en beleving: cognitief functioneren/ emotionele toestand
Spiritueel dimensie: zingeving/ doelen nastreven
Kwaliteit van leven: welbevinden/ geluk beleven/ lekker in je veld zitten
Sociaal maatschappelijke participatie: betekenisvolle relaties
Dagelijks functioneren: ADL
-overgewicht:
Betekenis: te veel overtollig vet, meer kans op gezondheidsrisico’s
13% van de jeugd heeft overgewicht
Redenen: te grote porties, te veel snoepen, suikerhoudende dranken, minder
bewegen
Gezondheidsrisico’s: diabetes type 2/ hoge bloeddruk, hart- en vaat ziekten,
verhoogde kans op kanker, bij ouderen: minder mobiliteit
Lichaamsfuncties: ik voel me fit
Mentaal welbevinden: ik voel me vrolijk
Dagelijks functioneren: ik kan goed voor mezelf zorgen
-kindermishandeling
Vormen van mishandeling: lichamelijke mishandeling/ emotionele of
geestelijke mishandeling/ lichamelijke verwaarlozing/ seksueel misbruik
Definitie: kindermishandeling is elke vorm van mishandeling die voor een
kind bedreig
Oorzaken: problemen en persoonlijkheid van ouder, nare jeugdervaring,
gebrek aan pedagogisch besef, kenmerken die kinderen extra kwetsbaar
maken
onveilige hechting: geen respect ontstaan voor ouder en kind
gevolgen korte termijn: fysieke letsel/ ontwikkelingsstoornissen/ verstoord
sociaal functioneren
gevolgen volwassen leven: verstoord sociaal functioneren/
posttraumatische stres stoornis/ dissociatieve stoornis/ verslaving/
zelfverwonding/ zelfmoord
incidentie en/of prevalentie: 3% van alle kinderen in nederland, dit is de
ondergrens want het kan vaak voorkomen dat er velen gevallen niet gemeld
worden.

 Leerdoel 2: Benoemt welke leefstijl- en risicofactoren invloed hebben op


de zes pijlers dimensies van positieve gezondheid van het schoolkind.

Risico en leefsrijlfacoren
Naast de problemen met de aandacht wordt er bij ADD ook een stoornis
verondersteld in de regelfuncties (executieve functies) van de hersenen. Deze
worden gebruikt om de informatieverwerking te coördineren en organiseren. Ze zijn
belangrijk voor het realiseren van doelgericht en aangepast gedrag. ADD is in feite
een stoornis in de functies van aandacht, concentratie en gedragsuitvoering. ADD is
wel eens lastig, maar als je er rekening mee houdt en handvatten inzet kun je er heel
gelukkig bij/mee worden. Maar als je dat pakket van handvatten achterwege laat,
kun je ook heel ongelukkig worden, depressief zelf.
Bij het hebben van overzicht, het gevoel hebben grip te hebben op je situatie,
schuurt het dan.Je gevoel van onzekerheid kan toenemen en tezamen leidt het
misschien tot stemmingsproblemen. Problemen, want je acties, je voornemens
lukken maar niet en je zelfbeeld daalt.

 ADL: algemene dagelijkse levensverrichtingen, denk aan eten, slapen,


werken.
 definitie gezondheid: oud kunnen worden zonder ontstaan van ziekten en
lekker in je vel zitten. Mentaal en fysiek helemaal in orde zijn.
 positieve gezondheid: het bestaat uit 6 dimensies: lichaamsfuncties, mentaal
welbevinden, spirituele dimensie, kwaliteit van leven, sociaal
maatschappelijke participatie, dagelijks functioneren. In de zorg zijn ze vaak
bezig met het oplossen van klachten. Maar positieve gezondheid kijkt niet
alleen naar uw klachten maar hoe u zich nou echt voelt. U kunt een vragenlijst
invullen waarbij een spinnenweb ontstaat, hierna kan een gesprek volgen
voor verbeteringen en wat u hierbij nodig zal hebben.
 Toegepast bij kinderen: kinderen kunnen laten zien wat ze zelf belangrijk
vinden ivm hun gezondheid.
 Sporten: lichaamsfuncties/dagelijks functioneren
 Zelfvertrouwen: mentaal welbevinden
 Longontsteking: lichaamsfuncties
 Werken: dagelijks functioneren/ sociaal maatschappelijke participatie
 Toekomst: spirituele dimensie
 Relatie: sociaal maatschappelijke participatie/ mentaal welbevinden
 Kind gerelateerde problematieken

 Leerdoel 3: Benoemt de kinderziekten uit het rijksvaccinatieprogramma


en de hieraan gerelateerde preventieve maatregelen.
1.Wat is het verschil tussen virale en bacteriële ziekten?
Virussen zijn ook ziekmakers. Het grootste verschil met een bacterie is dat een
virus geen organisme is. Dat betekent dat een virus geen eigen cellen heeft. Het
komt uw lichaam binnen via lichaamssappen zoals speeksel en bloed, en nestelt
zich vervolgens in een bestaande lichaamscel.
2.Plaats de volgende ziekten in het rijtje
Voorkomen van besmetting Bij hoesten of niezen:

 Gebruik een papieren zakdoek.


Heb je geen papieren zakdoek bij
de hand? Hoest dan in de plooi
van je elleboog.
 Gebruik een zakdoek maar één
keer.
 Gooi de zakdoek na gebruik weg.
 Was hierna je handen.
 Leer kinderen ook netjes te
hoesten en te niezen.
 Het is niet nodig om bij iedereen
die hoest of niest uit de buurt te
blijven. Houd pasgeboren baby’s
wel uit de buurt van hoestende
en niezende mensen.

Ziekte Bof
Viraal/ bacterieel viraal
Inhoud ziekte De bof (parotitis epidemica) wordt
veroorzaakt door het bofvirus. Het is
een besmettelijke ziekte, die
gekenmerkt wordt door een ontsteking
van de speekselklier bij het oor.
Rijksvaccinatieprogramma ja/nee? Ja
Voorkomen van besmetting Er is een inenting om de ziekte te
voorkomen. Deze inenting is
opgenomen in
het Rijksvaccinatieprogramma.
Kinderen krijgen 2 keer een BMR bof,
mazelen,rodehond -inenting (inenting
tegen bof, mazelen en rodehond). Ze
krijgen er 1 als ze 14 maanden oud zijn
en 1 als ze 9 jaar oud zijn.

Netjes hoesten of niezen kan ook


helpen om de bof te voorkomen:

 Gebruik een papieren zakdoek.


Heb je geen papieren zakdoek bij
de hand? Hoest dan in de plooi
van je elleboog.
 Gebruik een zakdoek maar één
keer.
 Gooi de zakdoek na gebruik weg.
 Was hierna je handen.
 Het is niet nodig om bij iedereen
die hoest of niest uit de buurt te
blijven. Houd pasgeboren baby’s
wel uit de buurt van hoestende
en niezende mensen.

Was regelmatig de handen met water


en zeep, zeker na hoesten, niezen en
neus snuiten.
Ziekte Mazelen
Viraal/ bacterieel viraal
Inhoud ziekte Mazelen (morbilli) is een kinderziekte
die veroorzaakt wordt door het
mazelenvirus. Het mazelenvirus behoort
tot de virusfamilie paramyxoviridae,
genus morbilli. Het is een enkelstrengs
RNA-virus. Er is een goedkoop en veilig
vaccin tegen mazelen beschikbaar, dat
in Nederland aan alle kinderen wordt
aangeboden.
Rijksvaccinatieprogramma ja/nee? Ja
Voorkomen van besmetting Het is mogelijk zich te laten vaccineren
met het BMR-vaccin (bof, mazelen,
rodehond). Het vaccin beschermt voor
95% na de eerste vaccinatie en voor
98% na het tweede vaccin. Het vaccin
biedt ook nog bescherming als het
binnen drie dagen na contact
met mazelen wordt toegediend.

Ziekte Rode hond


Viraal/ bacterieel viraal
Inhoud ziekte Rode hond is een besmettelijke
vlekjesziekte door een virus. Het virus
wordt overgedragen bij hoesten en
praten en via handen, bestek,
speelgoed en deurknoppen
bijvoorbeeld. Kinderen in Nederland
worden ingeënt tegen rode hond. Rode
hond begint vaak met een verkoudheid.
Rijksvaccinatieprogramma ja/nee? Ja
Voorkomen van besmetting Rodehond kan voorkómen worden door
vaccinatie. Van 1974 tot 1987 werd
rodehondvaccinatie via het
Rijksvaccinatieprogramma aangeboden
aan meisjes om aangeboren afwijkingen
bij baby's veroorzaakt door het
rodehondvirus te voorkomen. Sinds
1987 wordt rodehondvaccinatie
aangeboden aan alle kinderen in
Nederland.
Ziekte kinkhoest
Viraal/ bacterieel bacterieel
Inhoud ziekte Kinkhoest is een ziekte van de keel,
neus en longen door een bacterie. Uw
kind is verkouden en hoest heel veel.
Uw kind kan erge hoestbuien
hebben. Kinkhoest kan gevaarlijk zijn
voor jonge baby's.
Rijksvaccinatieprogramma ja/nee? Ja
Voorkomen van besmetting Een effectieve manier om jonge
zuigelingen te beschermen
tegen kinkhoest is door middel van het
vaccineren van zwangere vrouwen. Via
de placenta geven zwangere vrouwen
beschermende antistoffen door aan hun
kind. Deze antistoffen beschermen de
zuigeling de eerste levensmaanden
tegen (een ernstig verloop
van) kinkhoest.

Via
het Rijksvaccinatieprogramma krijgen
zuigelingen drie keer een vaccinatie. Op
4-jarige leeftijd is er nogmaals een
inenting. De inenting
tegen kinkhoest wordt samen gegeven
met een vaccinatie tegen difterie,
tetanus en polio. Er bestaat geen
los kinkhoestvaccin.

Ziekte Vijfde ziekte


Viraal/ bacterieel viraal
Inhoud ziekte Erythema infectiosum of Vijfde
ziekte ontstaat door een virus. Het is
een milde vlekjesziekte die vooral bij
kinderen voorkomt. Vijfde ziekte, ook
wel erythema infectiosum genoemd, is
een besmettelijke vlekjesziekte die
wordt veroorzaakt door het parvovirus
B19.
Rijksvaccinatieprogramma ja/nee? nee
Voorkomen van besmetting De kans op besmetting wordt verkleind
door goede hoest- en handhygiëne.
Ziekte waterpokken
Viraal/ bacterieel viraal
Inhoud ziekte Waterpokken (Varicella) is een
infectieziekte die wordt veroorzaakt door
het varicella-zostervirus. Het is een van
de klassieke kinderziekten. Andere
benamingen zijn windpokken en
wijnpokken. == Verloop == Deze ziekte
ontstaat door besmetting met het virus,
meestal door aanhoesten of lichamelijk
contact.
Rijksvaccinatieprogramma ja/nee? nee
Voorkomen van besmetting Zelfde manier voorkomen als roodvonk.

Lesaantekeningen:
Ziekte Zesde ziekte
Viraal/ bacterieel viraal
Inhoud ziekte De zesde ziekte is een besmettelijke
infectieziekte die wordt veroorzaakt door
een virus. Bij de zesde ziekte ontstaan
vlekjes en bultjes, met name in het
gezicht en op de romp. Voornamelijk
kinderen krijgen de zesde ziekte.
Rijksvaccinatieprogramma ja/nee? nee
Voorkomen van besmetting Zelfde manier voorkomen als roodvonk.

 Leerdoel 4:Beschrijft de ‘kinderziekten met vlekjes’ die niet in het


rijksvaccinatieprogramma zitten

Vaak voorkomende kinderziekten met vlekjes zijn:

hand-, mond- en voetziekte > inenting tegen


 Kinderziektes met vlekjes zijn besmettelijk.
 Ze zijn meestal onschuldig en gaan vanzelf over
o roodvonk =
Roodvonk is een besmettelijke ziekte veroorzaakt door de bacterie Streptococcus
pyogenes, die vooral voorkomt bij kinderen in de leeftijd van 3 tot 6 jaar.
Gaat na 7 dagen weg

o bof =
De bof wordt veroorzaakt door het bofvirus. Het wordt overgedragen door besmette
druppeltjes vocht die bofpatiënten uitademen, niezen of hoesten.
o mazelen = Mazelen is één van de meest besmettelijke ziekten die er bestaan en
wordt veroorzaakt door het mazelenvirus. Het virus is van mens op mens
overdraagbaar.
o rode hond =
Rode hond wordt door een virus (het rubellavirus) veroorzaakt
Het wordt overgedragen door besmette druppeltjes vocht die rodehond patiënten
uitademen, niezen of hoesten. Rodehond kan zeer ernstige, aangeboren afwijkingen
veroorzaken.

o kinkhoest =
Kinkhoest is een infectie van de luchtwegen die veroorzaakt wordt door een bacterie.
De bacterie maakt een gifstof aan, waardoor hoestbuien ontstaan. Deze hoestbuien
kunnen 3-4 maanden duren. Kinkhoest wordt daarom ook wel de ‘100-dagenhoest’
genoemd. De tijd tussen besmetting en de eerste verschijnselen is meestal 7-10
dagen.

o vijfde ziekte =
Vijfde ziekte, ook wel erythema infectiosum genoemd, is een besmettelijke
vlekjesziekte die wordt veroorzaakt door het parvovirus B19. Een deel van de
infecties verloopt zonder ziekteverschijnselen. De tijd tussen besmetting en de
eerste ziekteverschijnselen varieert van 1 tot 3 weken.

o waterpokken =
Waterpokken wordt veroorzaakt door een virus. De tijd tussen besmetting en de
eerste klachten is meestal 13-18 dagen. Na het doormaken van waterpokken blijft
het virus in het lichaam achter, zonder actief te zijn. Als het virus later in het leven
weer actief wordt (reactivatie), kan het gordelroos veroorzaken.
o de zesde ziekte =
De zesde ziekte is een besmettelijke infectieziekte die wordt veroorzaakt door een
virus. Bij de zesde ziekte ontstaan vlekjes en bultjes, met name in het gezicht en op
de romp. Voornamelijk kinderen krijgen de zesde ziekt
 Leerdoel 5 : Beschrijft aan de hand van observatie de kenmerken van
kinderen tussen zes en twaalf jaar

Zijn lichamelijke en taalontwikkeling worden in deze periode zo goed als


voltooid. De belangrijkste ontwikkelingen doen zich voor op sociaal-
emotioneel en cognitief vlak. Lichamelijk beginnen de geslachtskenmerken
zich te ontwikkelen. Op cognitief gebied leert je kind steeds abstracter denken.
En ook maakt hij nog een aantal belangrijke sociaal-emotionele ontwikkelingen
door.

Les 5a - Puber en Adolescent


 Leerdoel 1: Kan de behoefte-Pyramide van Maslow toelichten vanuit
verpleegkundig perspectief
De piramide van Maslow
De piramide van Maslow helpt met het verklaren hoe behoeften mensen motiveren.
Alleen als aan de lagere behoeften van fysieke en emotioneel welzijn zijn voldaan
dan pas bestaat de motivatie om ook aan de hogere behoeften, zoals persoonlijke
ontwikkeling, te voldoen. Omgekeerd is dit ook het geval: Als aan de lagere
behoeftes niet meer kan worden voldaan, dan zijn we ook niet meer gemotiveerd om
onze hogere behoeften te onderhouden.
De piramide van Maslow bestaat uit 5 niveaus:
 Kan de ontwikkeling van de puber en adolescent onderscheiden aan de
hand van de ontwikkelfasen van Erikson.
Relatie piramide van moskou en de fases van erikson=
Bij de piramide van Maslow is het zo dat de stap naar een volgende fase pas gezet kan
worden wanneer de eerdere fase is voldaan. Bij erikson is het zo dat wanneer het conflict
van de ene fase nog niet is opgelost, iemand niet zomaar over kan gaan naar de andere fase

In de adolescentie ben je het meest bezig met 2 en 3 van de piramide van maslow
- Samenvatting van de piramide, erikson en de positieve gezondheid centrale van deze les
Bij de piramide van Maslow is het zo dat de stap naar een volgende fase pas gezet kan
worden wanneer de eerdere fase is voldaan. Bij Erikson is het zo dat wanneer het conflict
van de ene fase nog niet is opgelost, iemand niet zomaar over kan gaan naar de andere fase.
- Dit betekent voor jou als VPK’er dat je rekening moet houden dat hun behoeftes anders
liggen dan hun gezondheid, je kan voorlichting geven aan de pubers en aantonen dat je
begrijpt in wat voor schuitje ze zitten.

 Leerdoel 3: Beschrijft de lichamelijke ontwikkeling van de puber en


adolescent.
Tijdens de puberteit is er sprake van een zogenaamde groeispurt. De groeispurt begint
over het algemeen twee jaar eerder bij meisjes dan bij jongens. Tijdens de puberteit
beginnen ook de zogenaamde secundaire geslachtskenmerken zich te ontwikkelen.
Lichamelijke ontwikkeling meisjes
Bij meisjes ontstaat het volgende:
Borsten.
Schaamhaar, okselhaar en beenhaar.
Menstruatie.
Grotere schaamlippen.
Bredere heupen.
Een dikkere onderhuidse vetlaag.
Bovendien wordt de vagina groter en groeien de eierstokken.
Lichamelijke ontwikkeling jongens
Bij jongens vinden de volgende ontwikkelingen plaats:
De stem wordt lager.
De zaadballen groeien.
De eerste zaadlozing vindt plaats.
De penis groeit.
Er ontstaat schaamhaar, okselhaar en baardhaar. Later kan er ook haargroei voorkomen
op borst en buik.
De veranderingen van het lichaam kunnen zowel bij jongens als bij meisjes voor veel
onzekerheid zorgen.

 Leerdoel 4: Benoemt leefstijl- en risicofactoren horend bij de fase van


puberteit en adolescentie.
-Een hoge bloeddruk
-Een hoog cholesterolgehalte
-Overgewicht
-Stress
-Roken
 Leerdoel 5: Legt de relatie uit tussen de veranderingen in de
puberteit/adolescentie en de zes dimensies van positieve gezondheid.

Positieve gezondheid kent 6 dimensies: lichaamsfuncties, mentale functies en beleving,


spirituele/existentiële dimensie, kwaliteit van leven, sociaal-maatschappelijke participatie en
dagelijks functioneren (Huber).

Lichaamsfuncties: medische feiten, medische waarnemingen, fysiek functioneren, klachten en pijn,


energie’

Mentale functies en beleving: cognitief functioneren, emotionele toestand,


eigenwaarde/zelfrespect, gevoel controle te hebben, zelfmanagement en eigen regie, veerkracht

spiritueel/existentiële dimensie: zingeving/meaningfulness, doelen/idealen nastreven,


toekomstperspectief, acceptatie

kwaliteit van leven: kwaliteit van leven/welbevinden, geluk beleven, genieten, ervaren gezondheid,
lekker in je vel zitten, levenslust, balans
sociaal maatschappelijke participatie: sociale en communicatieve vaardigheden, betekenisvolle
relaties, sociale contacten, geaccepteerd worden, maatschappelijke betrokkenheid, betekenisvol
werk

dagelijks functioneren: basis Algemeen Dagelijkse Levensverrichtingen (ADL), instrumentele ADL,


werkvermogen, health literacy.

Les 5c – De adolescent
 Leerdoel 1: Benoemt welke problemen er kunnen ontstaan rondom de
jongere in de adolescentiefase.
https://verkenjegeest.com/de-vijf-meest-voorkomende-problemen-tijdens-de-
adolescentie/
 ADHD
 Angst
 Autisme
 Depressie
 Gedragsproblemen
 Gezinnen met meervoudige en complexe problemen
 Hechting en hechtingsproblemen
 Kindermishandeling
 KOPP-kinderen
 Middelengebruik
 Onderwijsachterstanden
 Pesten
 Scheiding
 Schoolverzuim en voortijdig schoolverlaten

Wat is een angststoornis? Angst voel je bij dreigend gevaar. Dat is nuttig:
de adrenaline die door angst vrijkomt zorgt dat
je kunt vechten of vluchten. Maar sommige
mensen zijn angstig zonder echt gevaar. Dit
heet een angststoornis als je hierdoor niet meer
goed functioneert in het dagelijks leven. Van
alle Nederlanders heeft bijna 20% ooit last
(gehad) van zo’n stoornis.
Wat zijn de klachten die horen bij Wat veel angststoornissen met elkaar gemeen
angststoornissen? hebben, zijn o.a. de volgende symptomen:

Hartkloppingen;
Droge mond;
Beklemd gevoel;
Nerveuze spanning;
Prikkelbaarheid;
Rusteloosheid;
Verhoogde spierspanning;
Slaap- en concentratieproblemen.
https://mentaalbeter.nl/angststoornis/
behandeling/
Wat is de preventie/behandeling? De eerste stap die gezet kan worden is het
maken van een afspraak bij de huisarts. Als
deze denkt dat er psychische hulp nodig is, dan
kan er worden doorverwezen naar een
psycholoog. Een psycholoog kan vervolgens
bepalen of je te maken hebt met een
angststoornis.

Om dit vast te stellen, wordt tijdens de


intakefase onderzoek gedaan o.a. in de vorm
van een vragenlijst om de mate van angst en de
vorm van de angststoornis te bepalen. Blijk je
inderdaad last te hebben van een
angststoornis? Dan wordt er een
behandeladvies en behandelplan opgesteld. Dit
gebeurt in samenspraak tussen patiënt en de
behandelaar.
https://mentaalbeter.nl/angststoornis/
behandeling/
Wat is een depressie? Een depressie is een aandoening die valt onder
de ‘stemmingsstoornissen’. Het is een ziekte
van de stemming en gevoelens.
Van een depressieve stemming is sprake als er
gedurende een langere periode een abnormale
somberheid bestaat en/of een abnormale
lusteloosheid, verlies van interesse of een
onvermogen om ergens van te genieten
https://www.depressie.nl/depressie
Wat zijn de verschillende soorten depressies? Je hebt onder andere:
- Lichte Depressie
- Zware depressie
- Psychotische depressie
- Chronische depressie
- Dysthyme depressie
- Seizoens depressie

https://www.depressievereniging.nl/
depressie/soorten-depressie/
Wat is een postnatale depressie? Postnatale depressie (postpartum depressie) is
een maandenlang somber, prikkelbaar, angstig
en neerslachtig gevoel dat bij de moeder
ontstaat na de geboorte van de baby. Dit kan
voorkomen ongeacht of je je op de komst van
de baby had verheugd. Een postnatale
depressie begint over het algemeen niet direct
na de bevalling, maar pas na enkele
weken/maanden.
https://www.24baby.nl/baby/gezondheid-
mama/postnatale-depressie/
Hoe kan je dit behandelen? De eerste stap is toegeven en accepteren dat er
iets aan de hand is. Neem je gevoelens,
klachten en symptomen serieus. Accepteer dat
je je op dit moment niet voelt zoals je zou
willen.
Het is belangrijk dat je met iemand praat bij wie
je je op je gemak voelt. Iemand die jou goed
kent en die om je geeft. Dat kan je zus, broer,
vader of moeder zijn. Maar ook een goede
vriendin of een collega. Soms zijn problemen
gemakkelijker te bespreken met iemand die je
minder goed kent. Denk aan een sportmaatje of
een bedrijfsarts. Een anoniem gesprek met een
hulpverlener of vrijwilliger (zie hieronder) kan
natuurlijk ook altijd.
https://www.mentaalvitaal.nl/psychische-
aandoening/postnatale-depressie
Symptomen van depressie na zwangerschap? Je kunt last krijgen van de volgende
symptomen:
Stemmingswisselingen
Verlies van eetlust
Slapeloosheid
Intense prikkelbaarheid en woede
Vermoeidheid
Hechtingsproblemen met de baby
Gebrek aan levensvreugde

Wat voor soort programma kan er het beste Nadat de diagnose is gesteld, of wanneer in elk
toegepast worden om depressies bij jongeren geval duidelijk is of er sprake is van een
te voorkomen? stemmingsstoornis, stelt de behandelaar in
overleg met het kind en de ouders eenc mb
behandelplan op. Het verloop van dit plan is
afhankelijk van de ernst van de depressie. Het
kan bestaan uit psycho-educatie,
psychotherapie en soms worden er medicijnen
ingezet, met name antidepressiva.
https://www.kenniscentrum-kjp.nl/scholen/
depressie/
Waarom blijven jongeren vaak langer thuis Thuis krijgen de jongeren een veilig gevoel,
wonen? jongeren willen graag dit veilige gevoel
waarborgen en dat kan dus door middel van
langer thuis blijf wonen.
Wat is een dysthyme depressie? Een lichtere vorm van een chronische depressie
is de dysthyme stoornis of dysthymie. Zowel
dysthymie als de chronische depressie is een
persisterende depressieve stoornis.
Persisterend, omdat beide soorten minstens
twee jaar duren. Bij een dysthyme stoornis kan
degene die eraan lijdt, redelijk functioneren in
het dagelijkse leven. De klachten zijn meestal
niet al te ernstig en lang niet alle symptomen
van depressie zijn van toepassing. Wel brengt
deze aandoening vaak langdurige somberheid
met zich mee, die vrijwel de hele dag voelbaar
is.
https://www.depressievereniging.nl/
depressie/soorten-depressie/
Hoe behandel je een dysthyme depressie, De behandeling van een dysthyme depressie is
hetzelfde als een normale depressie? meer en deels hetzelfde als de behandeling van
een normale depressie. Een dysthyme
depressie is alleen langer aanwezig als een
normale depressie waardoor de effecten van de
behandeling van een dysthyme depressie pas
later te zien zijn, de behandeling duurt dus
langer.

 Leerdoel 2: Benoemt preventie- en screeningsmethoden ten behoeve


van problematiek in de puberteit en adolescentie.
Als er bij een jongere emotionele of gedragsproblemen gesignaleerd worden, kan
voorlichting, een cursus of een training aangeboden worden: preventieve
interventies om meer ernstige problemen te voorkomen.
Er zijn veel soorten interventies: voor de jongere zelf, ouders/gezin of school en
soms voor de hele wijk. Er zijn preventieve interventies gericht op:
 Psychische problemen en verslaving zoals sociale vaardigheidstrainingen,
weerbaarheidstrainingen, voorlichting en gezinsinterventies;
 Criminaliteit zoals de HALT-maatregel en taakstraffen, projecten waarin de
inrichting en het beheer van de 'eigen plek' centraal staan of projecten waarin
jongeren bijdragen aan beleidsontwikkeling;
 Schooluitval en werkloosheid zoals spijbelaarsprojecten en
jeugdwerkgelegenheidprogramma's:
 marginalisering zoals schuldhulpverlening, voorlichting over loverboys en
programma's voor zwerfjongeren.
 Leerdoel 3 : Patroon van gezondheidsbeleving en –instandhouding
Leerdoel: Past de 11 gezondheidspatronen van Gordon toe op de KBS

1)Het patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding omvat wat de patiënt


van zijn gezondheid en welzijn vindt en hoe hij voor zijn gezondheid zorgt. Het gaat
om de wijze waarop de patiënt zijn gezondheid beleeft in relatie met zijn huidige en
toekomstige activiteiten. Daartoe horen ook de omgang met gezondheidsrisico's en
het algehele gezondheidsgedrag zoals activiteiten m.b.t. de geestelijke en
lichamelijke gezondheid, het opvolgen van gezondheidsvoorschriften en de
medewerking aan nazorg.
2) Voeding/stofwisselingspatroon
Dit patroon he bevat de inname van vocht en voedsel in verhouding tot de
fysiologische behoeften, alsmede indicatoren van de plaatselijk aanwezige
voedingsmiddelen. Denk hierbij aan individuele eet- en drinkpatronen, de dagelijkse
eettijden, soorten en hoeveelheden geconsumeerd vocht en voedsel, voorkeuren
voor bepaalde voedingsmiddelen en het gebruik van voedings- en
vitaminesupplementen. Ook borstvoeding en het voedingspatroon van zuigelingen
behoren tot dit patroon. Verder vallen eventuele huiddefecten en het algemene
vermogen tot genezing onder dit patroon. Tot slot ook de toestand van huid, haar,
nagels, slijmvliezen en gebit, en lichaamstemperatuur, lengte en gewicht.

3) Uitscheidingspatroon
Dit patroon omvat de uitscheidingsfunctie van darmen, blaas en huid. Inbegrepen
zijn de subjectief beleefde regelmaat van de uitscheiding, eventueel gebruik van
laxantia of andere middelen om de ontlasting op te wekken en eventuele
veranderingen of problemen wat tijd, wijze, kwaliteit en/of kwantiteit van uitscheiding
betreft. Ook eventuele hulpmiddelen (catheter, plaswekker, stoma-artikelen) vallen
onder het uitscheidingspatroon.

4) Activiteitenpatroon
Het activiteitenpatroon omvat het geheel van lichaamsbeweging, activiteiten,
ontspanning, recreatie en vrijetijdsbesteding. Hieronder vallen alle ADL-activiteiten
zoals wassen, kleden, koken, boodschappen doen, eten, werken en het huishouden.
Ook de soort, kwaliteit en kwantiteit van lichaamsbeweging en regelmatig beoefende
sport horen tot dit patroon. Daarnaast zijn inbegrepen factoren die een belemmering
vormen voor het gewenste of verwachte individuele patroon, zoals neuromusculaire
functiestoornissen, benauwdheid, pijn op de borst of spierkrampen bij inspanning.
Tot slot maken de vrijetijdsbesteding en alle recreatieve activiteiten die de patiënt
alleen of met anderen onderneemt, deel uit van dit patroon. De nadruk ligt op
activiteiten die van groot belang zijn voor de patiënt.
5) Slaap/rustpatroon
Dit patroon omvat het patroon van perioden van slaap, rust en ontspanning verspreid
over het etmaal. Hierbij horen ook de subjectieve beleving van de kwaliteit en kwan-
titeit van slaap en rust en de hoeveelheid energie, en eventuele hulpmiddelen zoals
slaappillen of bepaalde gewoontes voor het slapengaan.
6) Cognitiepatroon
Het cognitiepatroon omvat alle cognitieve functies. Tot de cognitieve functies
behoren waarnemen, informatie verwerken, leren, denken en problemen oplossen.
Ook zijn adequaatheid van zien, horen, proeven, voelen, ruiken en eventuele com-
pensatiemechanismen of prothesen relevant. De pijnzin en omgang met pijn vallen
onder dit patroon, en het taalvermogen, geheugen, oordeelsvermogen en de
besluitvorming.

7) Zelfbelevingspatroon
Het zelfbelevingspatroon betreft de wijze waarop iemand zichzelf ziet. Ideeën over
de eigen persoon, de beleving van de eigen vaardigheden (cognitief, affectief of
lichamelijk), het zelfbeeld, de identiteit, het gevoel van eigenwaarde en het algehele
patroon van emoties. Lichaamshouding, motoriek, oogcontact, stem en spraak
maken deel uit van dit patroon.

8) Rollen/relatiespatroon
Dit patroon omvat de belangrijkste rollen en verantwoordelijkheden van de patiënt in
zijn huidige levenssituatie en zijn familie-, gezins-, werk- en sociale relaties met de
bijbehorende verantwoordelijkheden. Ook de subjectieve beleving van de rollen en
relaties, de tevredenheid van de patiënt ermee en eventuele verstoringen horen tot
het patroon.

9) Seksualiteit/voortplantingspatroon
Het seksualiteit/voortplantingspatroon omvat de seksuele relaties,
seksualiteitsbeleving en het voortplantingspatroon, en de mate van (on)tevredenheid
hiermee en eventuele subjectief ervaren problemen. Bij de vrouw zijn ook de
vruchtbaarheid, maturiteitsfase (premenopauze, overgang, postmenopauze) en
eventuele subjectief ervaren problemen van belang.

10) Stressverwerkingspatroon
Het stressverwerkingspatroon omvat de wijze waarop iemand in het algemeen met
problemen en stress omspringt. Inbegrepen zijn de reserve, de draagkracht of het
vermogen om persoonlijke crises te doorstaan, coping-mechanismen, steun van
familie of anderen en het subjectief ervaren vermogen om macht over de situatie uit
te oefenen.
11) Waarden/overtuigingenpatroon
Dit patroon omvat de waarden, normen, doelstellingen en overtuigingen waarop
iemand zijn keuzes en beslissingen baseert. Inbegrepen zijn wat iemand belangrijk
acht in het leven, en eventuele subjectief ervaren conflicten tussen bepaalde
waarden, overtuigingen of verwachtingen ten aanzien van de gezondheid.
https://verpleegkunde.net/gordon.html

Leerdoel 4 : Kan verbanden leggen tussen de 11 gezondheidspatronen van


Gordon en de 6 dimensies van positieve gezondheid.

Door verschillende vragen te stellen in de anamnese bij de vragen van Gordon, kun je achter de

huidige situatie komen van de positieve gezondheid.

Dus wanneer je kijkt naar de vragen van Gordon en je gaat bijv. de volgende vragen stellen:

Bij slaap en rustpatroon:

- voelt u zich bij het wakker worden uitgerust?

- hoe is uw slaapritme?

Bij patroon van gezondheidsbelevingen en instandhouding

- hoe is uw gezondheid in het algemeen?

- gebruikt u tabak, alcohol of drugs?

Wanneer je deze vragen stelt krijg je een heel duidelijk beeld bij de lichaamsfuncties en dan
specifieke medische feiten en waarnemingen en klachten en pijn enz.

Dus wanneer je met behulp van de gezondheidspatronen van Gordon gaat vragen krijg je een goed
beeld over de punten van de positieve gezondheidszorg

Les 6A- Volwassene

 Leerdoel 1: Herkent leefstijlfactoren en daaraan gerelateerde


risicofactoren ten aanzien van gezondheid bij een volwassene.
Benadert vanuit Ministerie van Media Diverse Sociale omgeving
Leefstijlfactor Volksgezondheid beleidsbepalende
organisaties en
kenniscentra
Roken Jaarlijks sterven Vieze plaatjes op Voorlichtingen Roken is stoer
20.000 de verpakking, geven over de versus roken is
Nederlanders aan Films met daarin risico’s bij het triest.
gevolgen van mensen die Roken Tijdens het
roken. Ze willen roken. uitgaansleven
roken
ontmoedigen en
niet-rokers
beschermen
tegen meeroken.
Ongezond eten Bijna de helft van Veel reclame Een diëtist om Het is vaak
de volwassenen voor voedingsadvies makkelijk en
is te zwaar en er fastfoodrestaura vragen doordat het vaak
zijn ook veel nts, koekjes, ook wel lekker is
kinderen die te snoep, chocola ga je dit vaker
zwaar zijn. enz. doen.
Rijksoverheid wil
overgewicht
terugdringen
door voorlichting
en advies over
gezonde voeding
en gezond
gewicht.
Alcohol Regelmatig veel In veel films en Nix 18 Alcohol wordt
alcohol kan series drinken gezien als gezellig
schadelijk zijn jongeren veel Voorlichtingen. en het voelt fijn
voor de hersenen alcohol op om een beetje
en lever. feestjes. Het los te komen.
Vergrote kans op wordt getypeerd Creëren van een
kanker. Het kan als normaal om alcohol
leiden tot alcohol te vrijeomgeving
agressie of drinken.
verkeersongelukk
en. Hoe minder
en gematigder
het
alcoholgebruik,
hoe gezonder.
Drugs Schadelijk voor Ook in de media Voorlichtingen Als je in een
de gebruiker en wordt laten zien Drugs laten groep zit waarin
voor de dat drugs heel testen iedereen drugs
volksgezondheid. erg schadelijk Drugslab gebruikt geef je
Het is verboden kunnen zijn voor ook sneller toe.
en strafbaar om iemands
drugs te lichamelijke,
produceren, te psychische en
verhandelen of te sociale
bezitten gezondheid.
Te weinig Beweging is goed Beweging wordt Voorlichtingen. Mensen die geen
beweging voor de gestimuleerd in zin hebben om te
lichamelijke en de media. 2x30 bewegen kunnen
mentale minuten reclame, dit weer
gezondheid en de veel before/after overbrengen op
sociale foto’s enz. iemand die
contacten. normaal wel veel
Rijksoverheid wil beweegt
mensen waardoor deze
stimuleren om ook minder zal
meer te gaan bewegen.
bewegen. Het werkt ook
andersom.

 Leerdoel 2: Beschrijft het begrip gezondheidsbevordering en benoemt


gezondheid bevorderende en beleid bepalende organisaties in
Nederland.
Gezondheidsbevordering betekent bevorderen dat mensen zich gezonder
gedragen. Dan is de kans groter dat zij langer leven in goede gezondheid. Dit kan
door individueel gedrag van mensen te beïnvloeden, maar ook door een gezonde
leefomgeving te creëren.
AGZ: Infectieziekten en tuberculose voorkomen, bestrijden/behandelen en
opsporen.
Kinderopvang& technische hygiënezorg. Hierbij kijken ze naar het risico op
overdracht van ziekmakende micro-organismen. Ze willen dit beperken of
voorkomen door veiligheidsaspecten te beoordelen.

Seksuele gezondheid: Voor vragen over relaties en seksualiteit, soa-test, houden


zich bezig met de prostitutie basiszorg en ze werken samen met de COC.

Reizigerszorg: adviseren en vaccineren van reizigers naar risico gebieden.


Forensische geneeskunde: Onnatuurlijke dood en euthanasie.

JGZ: Jeugdgezondheidszorg: groot team. Per school is er een JGZ-team, deze


mensen zijn betrokken bij alle leerlingen van groep 2&7 en klas 2. Ze signaleren en
adviseren met betrekking tot gezond opgroeien en ontwikkeling.

AZ (ambulancezorg): Spoedvervoer, hulpverlening ter plaatse en besteld vervoer


(patiënt moet vervoerd worden en dit kan niet met normaal vervoer.)
PGA: Publieke gezondheidszorg asielzoekers. Preventie, bestrijding, vaccinatie,
ondersteuning en voorlichting.

GB: gezondheidsbevorderaar. Advies geven over de gezondheid, onderzoek naar


de gezondheid van burgers en regionaal kompas (antwoorden op onderzoeken)

 Leerdoel 3: Herkent het belang voor het bevorderen van de gezondheid


van de algehele bevolking.

Gezondheid is belangrijk voor mensen om te kunnen leven en te kunnen werken.


Het is een randvoorwaarde voor het functioneren van onze samenleving en het
behoud en het ontwikkelen van onze welvaart. Gezond zijn en gezond blijven is niet
vanzelfsprekend en vraagt voortdurende aandacht en permanente actie.
Gezondheid wordt meestal door mensen als belangrijkste aspect van hun leven
genoemd. In de praktijk kiezen mensen toch vaak, bewust of onbewust, voor
ongezond gedrag. Het resultaat is te vaak dat mensen te maken krijgen met
vermijdbare aandoeningen, soms van chronische aard. Dat is belastend voor het
individu, maar ook voor derden zoals het gezin of de werkkring.

Les 6C- Stress, positive health predictors en BIG

 Leerdoel 1: Herkent factoren die volwassenen stress kunnen geven


(zogenaamde stresserende factoren) en legt een relatie met
gezondheidsklachten.

Door stress kun je vele gezondheidsklachten of problemen krijgen: hoge


bloeddruk, overspannen, hoofdpijn, rugpijn, stijve schouders,
spijsverteringsstoornissen waaronder maagklachten, rusteloosheid, slaapproblemen,
vermoeidheid, snel geïrriteerd en gefrustreerd of juist snel huilen, gevoel van
ongelukkigheid, machteloosheid en dingen somber inzien, geen concentratie meer,
moeite met helder nadenken, vergeetachtigheid, geheugenproblemen, problemen
met creativiteit of oplossend vermogen, bazigheid, snauwerigheid en extreem
kritisch tegenover anderen, overmatig eten, drinken, roken en vatbaarder voor
ziektes.
 Leerdoel 2: Beschrijft verschillen en overeenkomsten tussen acute en
chronische stress.
Cortisol in je lichaam bij langdurige stress
Acute stress: Adrenaline bij stressreactie. Vecht- vlucht stand
Als een probleem zich voordoet, treden onmiddellijk de stressreacties in werking. We
hebben hier te maken met acute (of plotselinge) stress. En dat is maar goed ook,
want acute stress geeft je de energie en de concentratie om het probleem te lijf te
gaan. Zolang de allostatische lading van de stressoren niet te groot is, zullen de
stressreacties in staat zijn om het probleem te helpen oplossen en een nieuw intern
evenwicht in te stellen.
Als de stressor niet effectief bestreden kan worden (de allostatische lading is te
groot), dan wordt de stress chronisch. De stress blijft aanwezig en de negatieve
gevolgen van stress treden op de voorgrond. Dit is de keerzijde van stress. Op de
eerste plaats is stress iets goeds, maar wanneer het te lang gaat duren geeft
stressproblemen. Groei, voortplanting en het afweersysteem worden geremd en de
hersenen blijven in de alarmstand staan. De negatieve gevolgen van stress zijn dus
verbonden aan chronische stress en hebben stress in populair taalgebruik een
slechte naam gegeven.

 Leerdoel 3: Beschrijft de functies van de beroepscode en de wet- en


regelgeving voor verpleegkundigen.
Als je je niet aan de beroepscode houdt kun je voor het tuchtrecht komen. Je kun
de volgende dingen krijgen:
Waarschuwing
Berisping;
Geldboete van ten hoogste € 4 500;
Schorsing van de inschrijving in het register voor ten hoogste één jaar;
Gedeeltelijke ontzegging van de bevoegdheid in het register ingeschreven staande
het betrokken beroep uit te oefenen;
Doorhaling van de inschrijving in het register.
In de beroepscode van een verpleegkundige staan je verantwoordelijkheden en wat
wel en niet mag.
In verschillende situaties is het een leidraad voor het handelen van
verpleegkundigen en verzorgenden. Wanneer je in een lastige situatie komt en je
weet niet hoe je daar moet handelen, kun je de beroepscode erbij pakken en het
erover hebben met je collega’s en/of leidinggevende.

 Leerdoel 4: Onderscheidt de belangen van zorgvrager en zorgverlener


met betrekking tot de wet BIG.
Wet van beroep en bescherming:
Dat je niet zomaar aan het werk kan als bv Tandarts. Je moet hiervoor gestudeerd
hebben. Als je in het BIG-register geregistreerd staat ben je bevoegd om je beroep
uit te voeren. Bevorderen en bewaken van de kwaliteit en beschermen voor
ondeskundig handelen van zorggever.
Het heeft 2 normen:
Handelen of natrekken van de zorg.
Betrekking op het handelen of nalaten op betrekking tot de hulpverlener.
Belang zorgvrager: rekening houden met de normen en waarden en gewoontes.
Belang zorgverlener: je weet welke handelingen je wel en niet mag uitvoeren en als
je verkeerd handelt word je beoordeelt door mensen uit de zorg.

 Leerdoel 5: Benoemt de voorbehouden handelingen en beschrijft het


onderscheid tussen de voorbehouden, niet-voorbehouden en risicovolle
medische handelingen.
Voorbehouden handeling: mag uitsluitend door een specifieke groep binnen
risicovolle handelingen uitgevoerd worden. IVF verloskundige, narcose, puncties,
injecties, voorschrijven van medicijn op recept, katheterisaties enz.

Niet voorbehouden handelingen: handelingen die je als verpleegkundige mag


doen, zelfstandig, die je gewoon mag doen zonder toestemming. Je kunt het met je
eigen expertise doen.
Risicovolle handelingen zijn handelingen die bij de uitvoering van de handeling
risico’s meebrengen voor de cliënt. Een voorbeeld is het toedienen van de
sondevoeding. Deze handeling is niet voorbehouden, maar er zijn wel risico’s. Dat
wil zeggen: handelingen die bij onbekwaam en onzorgvuldig handelen vrijwel zeker
tot gezondheidsschade zullen leiden. Voor het uitvoeren van risicovolle handelingen
is net als bij voorbehouden handelingen scholing en een bekwaamheidsverklaring
verplicht.

 Leerdoel 6: Legt de begrippen kaderwet en kwaliteitswet uit.

Kaderwet: kaders die de overheid maakt, dit moeten jullie, algemene wetten, het
raamwerk. De zorginstellingen mogen zelf weten hoe ze dat invullen.
Kwaliteitswet: verantwoorde zorg bieden en de kwaliteit van de zorg systematisch
te bewaken, beheersen en verbeteren.

Les 7a - Kwetsbare ouderen en infectiegevaar


Leerdoelen
De student:
1. Beschrijft de doelstelling van het Veiligheid Management Systeem (VMS zorg) aan
de hand van voorbeelden
2. Herkent leefstijl- en daaraan gerelateerde risicofactoren en gevolgen t.a.v.
gezondheid bij een oudere (65+).
3. Beschrijft preventieve maatregelen om kwetsbaarheid te verminderen voor mensen
van 65 jaar en ouder, gerelateerd aan VMS.
4. Beschrijft het belang van infectiepreventie bij ouderen (65+).
5. Legt een relatie tussen wilsonbekwaam en de Wet Geneeskundige Behandeling
Overeenkomst
Het VMS is een onderdeel van het algehele managementsysteem van een ziekenhuis en
heeft als doel de patiëntveiligheid en daarmee de kwaliteit van de zorg te verbeteren.
Uiteindelijk moet hierdoor het aantal vermijdbare fouten zoveel mogelijk worden verminderd
en zo mogelijk tot nul worden gereduceerd.

Welke rechten en plichten staan in de wgbo beschreven in het kader van dwang?
Artikel 446-468
De Wet op de geneeskundige behandelovereenkomst (WGBO) regelt de rechten en plichten
van de patiënt. Zo staat in deze wet dat patiënten recht hebben op informatie en dat zij
toestemming moeten geven voor een behandeling. Ook regelt de WGBO de privacy van de
patiënt, het recht op een second opinion, het inzagerecht van patiënten in hun eigen
medisch dossier en de vertegenwoordiging van patiënten als zij niet zelf kunnen beslissen.
Daarnaast verplicht de WGBO-zorgverleners om een medisch dossier bij te houden.

- Mag een patiënt een behandeling terugtrekken wanneer hij al toestemming heeft
gegeven?
Ja, als patiënt mag je zelf bepalen als je het stop wilt zetten. Het verschil tussen patiënten
ten aanzien van keuzevrijheid is dwang.

· WGBO is wat je standaard met iemand aangaat als je een zorgrelatie aangaat. Is de
basis van de zorg.
· Wet Zorg en dwang onvrijwillige zorg voor mensen met een verstandelijke
beperking en mensen met een psychogeriatrische aandoening (zoals dementie).
Hierbij wordt vastgesteld of iemand wils(on)bekwaam is.
Wilsbekwaam: het individuele vermogen van een persoon in staat te zijn zelfstandig
beslissingen te nemen en de gevolgen van deze beslissing te kunnen overzien. Iedereen is
wilsbekwaam, mits je een gevaar voor jezelf of je omgeving vormt. Deze uitspraak wordt
afgegeven door een psychiater.
Wilsonbekwaam: Situatie waarbij men niet in staat is zelf te beslissen of men toestemming
wil geven voor het uitvoeren van een zorgbehandeling.
Voorbeelden van mensen die sneller wilsonbekwaam zijn: verslaafden die erg afhankelijk
zijn, mensen met psychoses, mensen die manisch depressief zijn, dementen.

Kinderen zijn wel wilsbekwaam omdat ze goed geestelijk functioneren, maar zijn door de
leeftijd nog niet in staat om goed inzicht te hebben in oorzaak en gevolg van een medische
behandeling.
Op grond van de wgbo wordt deze contractsvrijheid door de arts beperkt. Deze wet kent de
patiënt onvervreemdbare rechten toe, dat wil zeggen: rechten die altijd gelden. Afwijkende
afspraken zijn alleen rechtsgeldig als die in het voordeel van de patiënt zijn. Voorts kent de
wgbo de patiënt rechten toe, die de arts niet heeft. Zo kan een arts niet zomaar een
behandelingsovereenkomst beëindigen, terwijl een patiënt dat wel mag.

- Maakt het uit hoe oud de zorgvrager is?


Tot 12 à toestemming ouders/voogden. Toestemming van het kind is niet nodig, maar deze
heeft wel recht op informatie. De arts moet de voorlichting afstemmen op het
bevattingsvermogen van het kind.
12 t/m 15 jaar à jongere en ouders/voogd. Je moet dus van beide toestemming hebben. In
twee uitzonderingsgevallen is de toestemming van alleen de jongere voldoende.
a. Als het niet behandelen van de jongere voor hem ernstig nadeel oplevert
(denk aan geslachtsziekte, vaccinatie).
b. Als de behandeling de weloverwogen wens is van de jongere (denk aan
abortus).
16 t/m 18 jaar à jongeren mogen zelfstandig beslissen en hebben een zelfstandig recht op
informatie. Huisarts mag evt ouders benaderen als t echt nodig is
18+ à volwassen. Alles zelf bepalen

 Kwetsbare groepen: ouderen, mensen met een verzwakt immuunsysteem, geestelijk


minder bevoegden, (verstandelijk) gehandicapten, mensen met slechte mobiliteit.
Lager inkomen: minder middelen. Te weinig geld om bijv. medicijnen aan te schaffen of
eigen risico betalen.
Lager opleidingsniveau: minder goed kunnen rekenen, lezen en minder goed in staat te zijn
om verbanden te leggen en om logisch na te denken

- Gezondheid behouden als 65 plusser: gezond eten en voldoende beweging zoals


wandelen en fietsen
Gezondheidsvaardigheden spelen rol bij of iemand wel of niet kwetsbaar is.
Cognitieve flexibiliteit: het vermogen om gedrag of gedachten aan te passen (of te
veranderen) aan veranderde eisen, prioriteiten of verschillende perspectieven.
Verschil eenzaam ouderen en jongeren: jongeren hebben sneller sociale contacten en meer
momenten wanneer je leeftijdsgenoten tegenkomt.

Ouderen en kwetsbaarheid
Ontstaat door: eenzaamheid, ziekte, overlijden van partner, vallen
Vier gebieden waarop ouderen kwetsbaar kunnen zijn:
1. Fysieke (belemmeringen in hun fysieke functioneren door bijvoorbeeld
gewichtsverlies, evenwichtsproblemen, vermoeidheid);
2. Cognitieve (belemmeringen in cognitie zoals geheugen en flexibiliteit);
3. Sociale (belemmeringen door eenzaamheid of verlies van sociale steun);
4. Psychische kwetsbaarheid (belemmeringen door psychische aandoeningen zoals
een depressie)
Screeningmethoden:

- Confusion assessment method voor vroegtijdige herkenning van delirium/ DELIRIUM


OBSERVATIE SCREENING (DOS)
- De SNAQ screeningsmethode bij ondervoeding
- Het expertteam raadt aan de screening op bestaand functieverlies te beperken tot de
zes vragen van de originele Katz-ADL6. Met dit meetinstrument wordt de mate van
afhankelijkheid op zes gebieden geïnventariseerd
- BMI
- MNA = ondervoeding meten bij ouderen (in short form)
Het doel is vroegtijdig inzichtelijk maken of iemand meer kans heeft op ondervoeding, vallen
of een ontwikkeling van een delier. Wanneer je een oudere ziet die onstabiel loopt ga je
bijv. een valformulier invullen om in kaart te brengen of er een hogere kans is op vallen. Dit
doe je om het te willen voorkomen. (val-risicotest)
Oplossing:
Ontmoetingsplaats voor ouderen, aanmelden voor een vereniging, speciaal telefoonnummer
voor mensen die dankzij de coronacrisis extra hulp kunnen gebruiken, als kleinkind vaker
langskomt en bijv een spelletje doet, organisaties zoals het SGE, fietsen, sporten met
leeftijdsgenoten.
Oplossing voor fysieke en cognitieve kwetsbaarheid: ondersteuning bij dementie in
verzorgingshuizen.

- MRSA Methicillin-resistant Staphylococcus aureus staat voor meticilline-resistente


Staphylococcus aureus. In de volksmond staat het bekend als de 'ziekenhuisbacterie'
omdat het vooral in ziekenhuizen uitbraken veroorzaakt. De MRSA bacterie is
ongevoelig (resistent) voor een behandeling met antibiotica die lijken op het middel
meticilline, een groep middelen die veel gebruikt wordt. MRSA bacteriën zijn
onderdeel van de bijzonder resistente micro-organismen.
- MRSA is een stafylokok. Dit is een huidbacterie die veel voorkomt bij mensen,
zonder dat zij daar last van hebben. In Nederland komt MRSA heel weinig voor. In de
meeste andere landen in Europa en wereldwijd komt MRSA veel vaker voor dan in
Nederland.
(Deze bacterie kom je ook niet alleen in het zh, maar bijv. ook in de thuiszorg tegen. )

- Wanneer je besmet bent met deze bacterie, bevindt deze zich in je neus, keel of
bilnaad.
- Besmettingswegen: mrsa is geen erogene weg om besmet te raken. Dus niet via de
lucht. Iedereen kan drager zijn, maar daar hoef je dus geen last van te hebben.
- Ziekenhuis is erg kwetsbaar. Vragen die worden gesteld bij triage: bent u langer dan
24 uur opgenomen in een buitenlands ziekenhuis? Komt u dagelijks in aanraking met
runderen, kalveren, varkens, vleeskuikens?
(Corona is bijv erogeen > verspreid zich dmv klein microscopische druppeltjes in de lucht. )
Uitleg prikaccidenten:
Landelijke richtlijn prikaccidenten
Bij een prik- of snijaccident komt bloed (of een andere lichaamsvloeistof) van de ene
persoon via een scherp voorwerp, bijvoorbeeld een injectienaald of scalpel, in het lichaam
van een ander. Bij een spataccident betreft het bloed dat op slijmvliezen of niet-intacte huid
terechtkomt. Bij een bijtaccident ten slotte komt bloed op mondslijmvlies of speeksel in een
open wond. Via prik-, bijt-, snij- en spataccidenten kunnen hepatitis B-virus (HBV hepatitis B
virus ), hepatitis C-virus (HCV hepatitis C virus ) en Humaan Immunodeficiëntie Virus (hiv
humaan immunodeficientievirus ) worden overgedragen. In het vervolg worden prik-, bijt-
snij- en spataccidenten samengevat als prikaccidenten.

Les 7c – Eenzaam en afhankelijk


1. Verklaart het begrip eenzaamheid en benoemt signalen van eenzaamheid bij ouderen
(65+).

Ouderen zijn alleen en komen niet meer buiten. Isoleren zich. Kunnen niet veel meer en naaste
overlijdt plotseling.

Eenzaamheid is een gevoel. Een gevoel van verlorenheid, geen idee hebben waarom je überhaupt
uit bed zou moeten komen. Ouderdom brengt vaak een verlies van waardevolle relaties met zich
mee, een belangrijke oorzaak van eenzaamheid
Signalen:

· verslechterde zelfzorg.
· vermoeidheid.
· hoofdpijn.
· verhoogde spierspanning.
· gebrek aan eetlust
2. Benoemt preventieve maatregelen tegen hart en vaatziekten en maakt een onderscheid
tussen primaire-, secundaire- en tertiaire preventie.

Bij primaire preventie: worden maatregelen getroffen om een gezondheidsprobleem of bepaalde


ziekte te voorkomen. Mensen die nog geen hart- en vaatziekten hebben doorgemaakt, maar die
wel een verhoogd risico op hart- en vaatziekten hebben, worden vaak behandeld met
medicijnen. Om de hoogte van dit risico vast te stellen wordt gekeken naar een aantal
belangrijke risicofactoren voor hart- en vaatziekten, zoals een hoge bloeddruk, verhoogd
cholesterol, roken en een hogere leeftijd.

Bij secundaire preventie: worden maatregelen getroffen om te voorkomen dat er opnieuw een
aanval optreedt bij patiënten die reeds een hart- of vaatziekte hebben doorgemaakt . Mensen
met atherosclerose krijgen daarom vaak standaard een aantal medicijnen, zoals bloeddruk- of
cholesterolverlagers, om verdere aderverkalking en complicaties daarvan tegen te gaan.

Bij tertiaire preventie: wil je complicaties voorkomen en je wilt voorkomen dat de ziekten of
afwijkingen verergeren. Natrium-arm dieet, stoppen met roken en minder vet eten bijv

3. Legt verbanden tussen de begrippen eenzaamheid, hart & vaatziekten, gezondheid en


preventieve maatregelen.

Wanneer je eenzaam bent, ga je minder snel naar buiten en wil je proberen het eenzame gevoel te
verdringen. Je kunt hierdoor een ongezonde leefstijl ontwikkelen. Denk hierbij aan slecht, vet eten,
alcohol, roken, niet bewegen enz.

Les 8a - Participatiesamenleving en kwaliteit van leven


Leerdoelen
De student:
1.Onderkent de verschillen tussen de verzorgingsstaat en participatiemaatschappij.
2.Beschrijft, beeldt uit en interpreteert de betekenis van de term 'kwaliteit van leven' en
'kwaliteit van zorg'.
3.Relateert spiritualiteit of levensovertuigingen aan de kwaliteit van leven.
4.Signaleert factoren die de kwaliteit van leven in de weg staan in de zorgverlening
(remmende factoren vanuit de zorgverlening).
Formuleert ten aanzien van de gehele leerstof van leerperiode 1 onderdelen a en c 5 vragen
met antwoorden.

1)Een verzorgingsstaat is een sociaal systeem waarin de staat primaire


verantwoordelijkheid draagt voor het welzijn van zijn burgers, zoals in kwesties van
gezondheidszorg, onderwijs, werkgelegenheid en sociale zekerheid. Ook wordt de
term verzorgingsstaat gebruikt voor een land waarin een dergelijk systeem werkt

Een participatiesamenleving is een samenleving waarin iedereen die dat kan


verantwoordelijkheid neemt voor zijn of haar eigen leven en omgeving, zonder hulp
van de (landelijke) overheid. Niet te verwarren met een participatiemaatschappij, wat
een begrip is uit de financiële wereld.

2) Kwaliteit van leven is het functioneren van een persoon op fysiek, psychisch en
sociaal gebied en de subjectieve evaluatie daarvan.
Kwaliteit van zorg
Werken aan kwaliteit in de zorg betekent met cliënten, familie en met andere
zorgprofessionals in gesprek gaan over wat goede zorg inhoudt. Want cijfers alleen
zeggen niet zo veel. Het kwaliteitskader stimuleert organisaties en medewerkers
slimme oplossingen te bedenken voor betere werkprocessen en meer kwaliteit.
Leren van elkaar. Werken aan veilige zorg met respect voor ieders waarden, wensen
en behoeften.
De zorg moet effectief, veilig en op tijd zijn. Er zijn verschillende meet instrumenten
waarmee zorginstellingen hun kwaliteit in kaart brengen. Bijvoorbeeld vragenlijsten
die onder cliënten en hun naasten worden afgenomen. Kwaliteit van zorg ontstaat
pas als u steeds terugkijkt of u het goede hebt gedaan, daarvan leert en vervolgens
verbeteracties onderneemt. Ook goed bestuur van zorginstellingen draagt dus bij
aan de kwaliteit van zorg.
3.Relateert spiritualiteit of levensovertuigingen aan de kwaliteit van leven.

Een levensovertuiging hebben kan veel betekenen aan je kwaliteit van leven.
Het niet mogen verlenen van bloed transfusies ,geen vaccinatie bij kinderen zorgt
voor een hogere kans om ziek te worden.
4.Signaleert factoren die de kwaliteit van leven in de weg staan in de zorgverlening
(remmende factoren vanuit de zorgverlening).

ziekte, stress, geen sociale contacten.

5.Formuleert ten aanzien van de gehele leerstof van leerperiode 1 onderdelen a en c 5


vragen met antwoorden.

 In welk opzicht is stress een risicofactor?


Stress verhoogt de kans op een hartziekte, daar zijn de meeste onderzoekers het over eens.
Een stressvol leven stelt hogere eisen aan het hart dan een leven met weinig stress. Maar
stress is een minder belangrijke risicofactor voor hartziekten dan roken, diabetes, hoge
bloeddruk of overgewicht. Je hebt een bepaalde mate van stress nodig om goed te
functioneren. Gezonde stress voel je voor een sollicitatiegesprek of tijdens een spannende
voetbalwedstrijd. Ongezonde stress ontstaat als je lichaam onvoldoende tijd krijgt om te
herstellen. Dat is bijvoorbeeld zo als je lange tijd achter elkaar last van stress hebt.

Wetgeving:

 Stelling: De wet WGBO verplicht zorgverleners om een medisch dossier bij te houden
én regelt de privacy van de patiënt.
De Wet op de geneeskundige behandelovereenkomst (WGBO) regelt de rechten en plichten
van de patiënt. Zo staat in deze wet dat patiënten recht hebben op informatie en dat zij
toestemming moeten geven voor een behandeling. Ook regelt de WGBO de privacy van de
patiënt, het recht op een second opinion, het inzagerecht van patiënten in hun eigen
medisch dossier en de vertegenwoordiging van patiënten als zij niet zelf kunnen beslissen.
Daarnaast verplicht de WGBO zorgverleners om een medisch dossier bij te houden.

 Stelling: Onder artikel 3-beroepen vallen onder andere een verpleegkundige,


fysiotherapeut, anesthesiemedewerker, apotheker en arts én deze beroepen vallen
onder het tuchtrecht.
Juist /onjuist
Het doel van de Wet BIG is te zorgen dat de kwaliteit van onze gezondheidszorg hoog is en
blijft. Ook beschermt de Wet BIG patiënten tegen ondeskundig en onzorgvuldig handelen
van zorgverleners. Dit doet de Wet BIG onder andere met het BIG-register.
De Wet BIG verdeelt beroepen die onder deze wet vallen in 3 groepen volgens hun
wettelijke artikelnummer: artikel 3-, 34- en artikel 36a-beroepen. Wettelijk erkende
specialismen vallen onder artikel 14. Alleen artikel 3-beroepen staan geregistreerd in het
BIG-register en vallen onder het tuchtrecht.
Artikel 3-beroepen
Artikel 3-beroepen:

 Hebben een wettelijk beschermde beroepstitel;


 Moeten zich registreren in het BIG-register;
 Vallen onder het tuchtrecht.
Overzicht artikel 3-beroepen:
 Apotheker
 Arts
 Fysiotherapeut
 Gezondheidszorgpsycholoog
 Klinisch technoloog
 Orthopedagoog-generalist
 Physician assistant
 Psychotherapeut
 Tandarts
 Verloskundige
 Verpleegkundige.
Artikel 36a-beroepen (experimenteerberoepen)
Artikel 36a-beroepen:

 Hebben een wettelijk beschermde opleidingstitel;


 Kunnen zich tijdelijk registreren in het BIG-register;
 Vallen onder het tuchtrecht;
 Mogen voorbehouden handelingen uitvoeren;
 Hebben tijdelijk zelfstandige bevoegdheid.
Overzicht huidige artikel 36a-beroepen:
 Bachelor Medisch Hulpverlener
 Geregistreerd-mondhygiënist
Artikel 34-beroepen
Artikel 34-beroepen:

 Hebben een wettelijk beschermde opleidingstitel;


 Kunnen zich niet registreren in het BIG-register;
 Vallen niet onder het tuchtrecht.
Overzicht artikel 34-beroepen:
 Apothekersassistent
 Diëtist
 Ergotherapeut
 Huidtherapeut
 Klinisch fysicus
 Logopedist
 Mondhygiënist
 Oefentherapeut
 Optometrist
 Orthoptist
 Podotherapeut
 Radiodiagnostisch laborant
 Radiotherapeutisch laborant
 Tandprotheticus
 Verzorgende in de individuele gezondheidszorg (VIG’er).
https://www.bigregister.nl/registratie/nederlands-diploma-registreren/wet--en-regelgeving

 Is een verpleegkundige strafrechtelijk of tuchtrechtelijk vervolgbaar en wat houdt


dat in?

Een verpleegkundige is tuchtrechtelijk vervolgbaar. Als u bent ingeschreven in het BIG-


register, valt u onder het tuchtrecht. Hierbij beoordeelt het tuchtcollege of een zorgverlener
zich heeft gehouden aan de regels die bij het beroep horen.

Les 8C
Euthanasie en de wet= Bij euthanasie dient een arts dodelijke medicijnen toe aan
een patiënt om een eind te maken aan ondraaglijk en uitzichtloos lijden. Ook hulp bij
zelfdoding door eer arts valt voor de wet onder euthanasie. De patiënt neemt dan
zelf dodelijke …..
Euthanasie kan alleen mogelijk op verzoek van de patiënt= Euthanasie kan
alleen plaatsvinden op verzoek van de patiënt. Een patiënt kan dit vastleggen in een
wilsverklaring. In zo’n verklaring kan de patiënt vastleggen onder welke
omstandigheden hij zou willen dat de arts euthanasie uitvoert. Euthanasie kan ook
plaatsvinden op verzoek van een minderjarige patiënt (vanaf 12 jaar). Dit komt in de
praktijk zelden voor.
Arts niet verplicht om mee te werken aan euthanasie= Een arts is niet verplicht
om euthanasie uit te voeren. Ook niet als een patiënt een wilsverklaring heeft
opgesteld. Levensbeëindiging op verzoek is geen plicht van de arts en geen recht
van de patiënt. Soms gaat de wens uit de wilsverklaring bijvoorbeeld in tegen de
regels van de beroepsgroep. Als een arts de euthanasie niet wil uitvoeren, moet hij
dit altijd met de patiënt bespreken. Tijdens het gesprek moet de arts benoemen wat
de mogelijkheden voor de patiënt zijn. Misschien kan hij de patiënt palliatieve zorg
geven of doorverwijzen naar een andere arts.
Zorgvuldigheidseisen euthanasiewet= In de euthanasiewet staat dat een arts mag
meewerken aan levensbeëindiging of hulp bij zelfdoding. Hij moet dan wel de
zorgvuldigheidseisen uit de wet naleven. De wet beschrijft ook hoe de handeling van
de arts gemeld en beoordeeld moeten worden.
Arts niet verplicht om mee te werken aan euthanasie= Euthanasie en hulp bij
zelfdoding zijn alleen legaal als is voldaan aan alle 6 zorgvuldigheidseisen in de
euthanasiewet:
 De arts is ervan overtuig dat het verzoek van de patiënt om euthanasie
vrijwillig en weloverwogen was.
 Er is sprake van uitzichtloos en ondraaglijk lijden van de patiënt.
 De arts heeft de patiënt geïnformeerd over zijn situatie en zijn vooruitzichten.
 De arts en de patiënt zijn tot de conclusie gekomen dat er geen redelijke
andere oplossing was.
 De arts heeft tenminste 1 andere, onafhankelijke arts geraadpleegd, die de
patiënt heeft gezien. Deze arts heeft schriftelijk zijn oordeel gegeven over de
situatie, op basis van de zorgvuldigheidseisen.
 De arts heeft de levensbeëindiging of hulp bij zelfdoding, medisch zorgvuldig
uitgevoerd.
Artsen melden euthanasie= een arts die euthanasie heeft uitgevoerd, moet dit altijd
direct melden bij de gemeentelijke lijkschouwer. De meldingsprocedure bij
euthanasie staat beschreven op de website van de regionale toetsingscommissie.
Richtlijn voor euthanasie bij een verlaagd bewustzijn=
 Soms raakt een patiënt vlak voor de geplande uitvoering van euthanasie in
een staat van verlaagd bewustzijn. Artsen kunnen in dit geval gebruikmaken
van de richtlijn euthanasie bij verlaagd bewustzijn van artsenorganisatie
KNMG.
 Commissie toetst zorgvuldigheid van handelen arts.
 Regionale toetsingscommissies beoordelen artsen die euthanasie uitvoeren.
Zij controleren of artsen zich hebben gehouden aan de wettelijke
zorgvuldigheidseisen. In de commissies zitten in elk geval aan een arts, een
ethicus en een jurist.
 Jaarlijks brengen de commissies een verslag uit. Hierin geven zijn een
overzicht van, het aantal gemelde gevallen van levensbeëindiging op verzoek
en hulp bij zelfdoding; de aard van de gevallen; een selectie van de oordelen
en de afwegingen die artsen hebben gemaakt.
 De regionale toetsingscommissies publiceren hun oordelen over gemelde
euthanasiegevallen op hun website.
Strafmaat bij overtreden euthanasiewet= Als een arts zich niet houdt aan de wet,
kan het Openbaar Ministerie (OM) hem vervolgen. De straf die hij kan krijgen
verschilt. Euthanasie kan leiden tot een gevangenisstraf van maximaal 12 jaar. Hulp
bij zelfdoding kan leiden tot een gevangenisstraf van maximaal 3 jaar.
Palliatieve sedatie= Bij palliatieve sedatie houdt een arts een terminale patiënt tot
zijn dood in slaap met medicijnen om zijn lijden te verlichten. Dit is een normale
medische handeling en geen vorm van euthanasie.
Palliatieve sedatie valt niet onder euthanasiewet= Bij palliatieve sedatie is het
niet de bedoeling dat de patiënt eerder sterft. Daarom valt palliatieve sedatie niet
onder de euthanasiewetgeving.
Voorwaarde palliatieve sedatie= Een arts mag palliatieve sedatie toepassen als de
patiënt lijdt aan een of meer onbehandelde symptomen en de arts verwacht dat de
patiënt niet langer dan 2 weken te leven heeft.
Verzoek palliatieve sedatie= Een patiënt kan zelf vragen om palliatieve sedatie,
maar ook de naast familie of zorgverleners kunnen dat doen. De behandelend arts
beslist uiteindelijk op medische gronden of de patiënt in aanmerking komt voor
palliatieve sedatie. Daarbij overlegt hij met de patiënt en eventuele andere
betrokkenen. Is een patiënt wilsonbekwaam, dan overlegt de arts met een
vertegenwoordiger van de patiënt. De artsenorganisatie KNMG heeft een richtlijn
palliatieve sedatie gemaakt. Hierin staat duidelijk beschreven wanneer palliatieve
sedatie medisch gezien verantwoord is.
Versterven= Is het niet (meer) toedienen van voedsel en vocht bij terminale
patiënten, om het onafwendbare sterven zo dragelijk mogelijk te maken. In feite
betekent versterven de acceptatie van een natuurlijk proces. Het versterven vindt
plaats op het moment dat het sterfproces onomkeerbaar is. Kunstmatig gaan of
blijven voeden is uitstel en heeft geen grond omdat er geen behoefte van het
lichaam meer is aan voeding en vocht. Het lichaam wil dood. Versterven is een
langzame, milde manier van doodgaan. Bij dorstprikkels kunnen de lippen worden
bevochtigd zodat de dorstprikkel ophoudt. Bij pijn kan pijnstilling worden toegediend.
Versterven vindt plaats wanneer je dit zelf aangeeft of in een wensformulier of
zorgverklaring te kennen hebt gegeven.

You might also like