You are on page 1of 10

Vertelling van alle woorden in het boek Taal compleet A1 met behulp van

kunstmatige intelligentie.

(Storytelling of all words in the Language Complete A1 book using artificial


intelligence.)
Thema 1

Hallo, de naam, de vrouw, het jaar, komen uit, wonen, Nederland, getrouwd, de man, het kind, de kinderen.

Hallo! Ik ben Anna. Ik ben een vrouw. Ik ben 30 jaar oud. Ik kom uit Nederland. Ik woon in Amsterdam.

Ik ben getrouwd met Peter. Peter is mijn man. Hij is aardig en grappig. We hebben een kind. Ons kind heet Lisa. Lisa
is vijf jaar oud. Ze is heel lief.

We hebben ook een zoon. Onze zoon heet Tom. Tom is drie jaar oud. Hij is erg energiek en speels. We houden van
onze kinderen.

Tot ziens, dag, doei, mevrouw, goedemorgen, de meneer, de groeten, de maan, het been, de boom, de sok, de
pen, de man.

Goedemorgen! Hallo! Mijn naam is Anna. Ik ben een vrouw. Dag, meneer! Hoe gaat het? Tot ziens!

Anna loopt in het park. Ze ziet een man onder een boom zitten. De man zwaait naar Anna. Anna zegt "Dag!" tegen
de man en glimlacht.

Anna ziet ook een maan aan de hemel. Het is mooi. Ze wijst naar de maan en zegt "Maan!"

Anna loopt verder en ziet een sok op de grond liggen. Ze raapt de sok op en zegt "Sok!"

Dan pakt ze een pen van de grond. Ze zegt "Pen!"

Anna groet de mensen die ze ontmoet. "Groeten!" zegt ze vriendelijk.

muur, de bus, en, de zoon, de dochter, de broer, de zus, de ouders, de moeder, de vader, de oma, de opa, de
familie, hebben, dezelfde, hoe gaat het?, het gaat wel, goed, niet, ook.

Hallo! Mijn naam is Lisa. Ik ben een meisje. Ik heb een moeder, een vader, een broer en een zus. Mijn ouders zijn
aardig. Mijn broer en zus zijn grappig. We hebben ook een oma en opa. Onze familie is leuk!

Op een dag gaan we met de bus naar het park. We lopen in het park en zien een grote muur. Mijn broer klimt op de
muur. Hij zegt: "Kijk eens, ik ben bovenaan!" Mijn zus en ik lachen.

Dan zien we een ijsje kraam. We willen allemaal een ijsje. Mijn vader koopt ijsjes voor ons allemaal. We genieten van
het ijsje en lachen samen.

Als we terug naar huis gaan, vraagt mijn moeder: "Hoe gaat het?" Ik zeg: "Het gaat wel, dank je!" We hebben allemaal
een leuke dag gehad.
Thema 2
antwoord, waar, naar school gaan, binnen, de docent, zeggen, het welkom, de cursisten, de pauze, buiten,
samen.

De cursisten gaan naar school. Ze komen binnen en zeggen "Hallo" tegen elkaar. De docent zegt "Welkom" en begint
met de les.

Tijdens de les maken de cursisten oefeningen en luisteren naar de docent. Dan is het tijd voor een pauze. Iedereen
gaat naar buiten en geniet van de frisse lucht.

Na de pauze gaan ze weer naar binnen en werken ze samen aan opdrachten. Aan het einde van de les zegt de docent
"Tot ziens" en de cursisten gaan naar huis.

hoeveel, het getal, leren, luisteren, schrijven, het bord, de pen, het boek, lezen, maken, de opdracht, de
computer, spreken.

In de klas zijn er veel dingen om te leren. We leren over getallen, zoals één, twee en drie. We luisteren naar de docent
en kijken naar het bord.

We hebben een pen en een boek. Met de pen kunnen we schrijven en in het boek kunnen we lezen. We maken
opdrachten op papier en op de computer.

Tijdens de les spreken we met elkaar. We oefenen om goed Nederlands te spreken. Het is leuk om nieuwe dingen te
leren!

agenda, de week, de dagen, het weekend, vragen, bijvoorbeeld, wanneer, waar, wat, wie, de getallen, moeilijk,
veel, de mensen, snel, begrijpen, sorry, wat zeg je?

Een agenda helpt ons om onze week te organiseren. In de agenda schrijven we de dagen van de week op. Maandag,
dinsdag, woensdag, donderdag, vrijdag, zaterdag en zondag. Het weekend begint op zaterdag en eindigt op zondag.

We vragen: "Wanneer is het weekend?" en "Waar gaan we naartoe?" We denken na over wat we gaan doen, wie
erbij zal zijn en welke getallen we nodig hebben.

Sommige dingen zijn moeilijk, maar er zijn ook veel mensen die ons kunnen helpen. Als we snel iets willen begrijpen,
vragen we: "Sorry, wat zeg je?"

What is dat?, wat betekent dat? Hoe schrijf je dat? Staan, de klas, zitten, zien, het potlood, de gum, hoe spel je
dat? Het papier, makkelijk, de gum, het rondje, het kruisje, de streep, de lijn, het plaatje, typen, moeten.

Soms horen we een woord en vragen we ons af: "Wat is dat?" We vragen ons af wat het betekent en hoe we het
moeten schrijven. Bijvoorbeeld, het woord "potlood." We willen weten hoe je het spelt.

We zitten in de klas en luisteren naar de docent. We zien een potlood en een gum op onze tafel liggen. We willen
weten hoe je "gum" spelt.

De docent schrijft het woord "papier" op het bord. Het is makkelijk te lezen. We willen weten hoe je "papier" spelt.

We maken een rondje, een kruisje en een streep op het papier. We tekenen een plaatje en typen een bericht op de
computer.

Soms moeten we veel leren, maar het is leuk om nieuwe dingen te ontdekken!
Jaar, de maanden, de eerste, de laatste, de datum, op school, drinken, graag, de koffie, de thee, de suiker, de
melk, alsjeblieft, dank je wel, willen, het licht, acht, de schoen, het werkwoord, de les.

Een jaar heeft twaalf maanden. Januari is de eerste maand en december is de laatste maand. In januari is het winter
en in december is het vaak koud.

Op school leren we over datum en tijd. We drinken graag koffie, thee of water. Alsjeblieft, wil je wat suiker en melk
in mijn koffie doen? Dank je wel!

Wil je het licht aandoen? Het is donker in de kamer. Om acht uur beginnen we met de les. We leren werkwoorden
en woorden.

Ik draag mijn schoenen naar school. Ik hou van mijn werkboek. De les begint nu!

kijken, de titel, ik weet het niet, weten, de bladzijde, de fout, de weg, de puzzel, bedankt, helpen, graag gedaan,
geven, krijgen, iemand, vragen.

Ik kijk naar een boek met een mooie titel. Maar ik weet niet waar het over gaat. Ik wil weten wat erin staat.

Ik open het boek en blader door de bladzijden. Maar er staat een fout in het boek. Een woord is verkeerd gespeld.

Ik kan de fout niet vinden. Ik ben verdwaald in de woorden. Het is als een puzzel.

Ik vraag mijn vriend om hulp. "Kun je me alsjeblieft helpen?" zeg ik. Mijn vriend zegt: "Graag gedaan, ik zal je helpen."

Mijn vriend vindt de fout en geeft me het goede antwoord. "Bedankt voor je hulp!" zeg ik. Ik ben blij dat ik hulp heb
gekregen.

Thema 3
Het huis, het dak, de schuur, het balkon, de flat, de muur, het raam, de deur, de garage, de tuin, de zolder, de
kamer, de woonkamer, de badkamer, de slaapkamer, boven, beneden, de wc, de gang, de keuken

In het huis zijn er veel kamers. Er is een woonkamer, een keuken en een badkamer. De woonkamer heeft een groot
raam en een comfortabele bank. In de keuken staan een tafel en stoelen. De badkamer heeft een douche en een
wastafel.

Boven zijn er slaapkamers. Ik slaap op de slaapkamer boven. Mijn zus slaapt ook boven. We hebben allebei een bed
en een kast. Beneden is er een gang en een wc.

Achter het huis is er een tuin. In de tuin staat een schuur en een garage. Op het dak van het huis is er een balkon. We
hebben ook een zolder, maar we gaan er niet vaak.

de buurman, nieuw, de buurvrouw, voorstellen, de straat, het kopje, een beetje, het koekje, allen, de televisie, de
bank, de lamp, de kast, het bed, de tafel, de stoel, de douche, het bad, de meubels

We hebben nieuwe buren. De buurman en de buurvrouw zijn nieuw in de straat. Ik wil ze graag voorstellen aan
iedereen.

Ik maak een kopje thee en een beetje koekjes voor onze nieuwe buren. We gaan naar hun huis met de thee en de
koekjes.
We zitten op de bank in de woonkamer. De buurman zet de televisie aan. Ik zie een mooie lamp en een grote kast in
de kamer.

In de slaapkamer staat een groot bed en een tafel met stoelen. De badkamer heeft een douche en een bad. Er zijn
ook veel meubels in het huis.

We praten met elkaar en leren elkaar kennen. Ik hoop dat onze nieuwe buren zich welkom voelen in onze straat.

rood, oranje, geel, paars, blauw, groen, roze, grijs, bruin, wit, zwart, de stad, het park, hoog, de verdieping, de lift,
de winkel, het dorp, de trap, weinig, mooi, aardig, de buurt

In de stad zijn er veel kleuren. Ik zie rode auto's, oranje bussen en gele bloemen. De lucht is blauw en de bomen zijn
groen.

Ik loop door het park. Ik zie paarse bloemen en roze vogels. Het park is mooi en rustig.

Ik woon hoog in een gebouw. Mijn appartement is op de vierde verdieping. We hebben een lift in het gebouw, maar
ik neem liever de trap.

In de stad zijn er veel winkels. Ik ga naar de winkel om boodschappen te doen. De mensen in de winkel zijn aardig en
helpen me graag.

Mijn buurt is erg mooi. Er zijn weinig huizen, maar veel bomen en bloemen. Ik vind het leuk om in mijn buurt te
wonen.

tweede, deerde, te huur, zoeken, huren, nu, druk, rustig, internet, zonder, de plaats, het aantal, per, de prijs, op
slot, sleutel van, vinden, kunnen, vergeten

Ik zoek een nieuwe woning. Mijn huidige woning is te klein. Ik wil een groter huis huren.

Ik kijk naar advertenties op internet. Ik zoek een huis met twee of drie slaapkamers. Ik wil een rustige buurt vinden.

Ik bel een aantal plaatsen om te informeren naar de prijs. Sommige plaatsen zijn te duur voor mij.

Uiteindelijk vind ik een betaalbaar huis. Ik bel de verhuurder en huur het huis. Ik betaal de huur per maand.

Ik krijg de sleutel van het huis en ga naar binnen. Ik doe de deur op slot. Nu kan ik mijn spullen verhuizen naar mijn
nieuwe huis.

Ik ben blij dat ik een nieuw huis heb gevonden. Ik ben niet vergeten om de sleutel van mijn oude huis terug te geven.

liggen, lachten, vaak, pakken, hoofdzin, lezen, drinken, moeten

Ik lig op mijn bed en lees een boek. Mijn vrienden lachen vaak als ze samen zijn.

Ik pak een glas water om te drinken. Soms moeten we veel lachen.

Thema 4
boodschappen doen, markt, kepen, appels, groenten, bakker, slager, brood, vlees, supermarkt, kunnen, boter,
het ontbijt, of, dan, eten, ‘s ochtends, ‘s middags, de lunch, ‘s avonds, avondeten, wijn, water, aardapples

Vandaag ga ik boodschappen doen op de markt. Ik koop appels en groenten bij de groenteboer. Bij de bakker koop
ik vers brood.

Bij de slager koop ik vlees voor het avondeten. Ik koop ook boter en wat water in de supermarkt. Ik kan alles vinden
wat ik nodig heb.
Thuis maak ik het ontbijt. We hebben brood met boter en jam. Ik drink een kopje koffie en mijn partner drinkt thee.

Dan eten we ‘s middags een lichte lunch. We hebben een salade en wat fruit. ‘s Avonds maken we avondeten met
aardappels, vlees en groenten. We drinken een glas wijn bij het eten.

hebben nodig, de liter, de soep, de tomaat, de ui, het zout, snijden, koken, de pan, de minuten, klaar, de pan,
doen, roepen, het eten, het bord, zetten, eet smakelijk, het mes, de vork, het glas, zijn op, het ijs, de lepel

We hebben een aantal ingrediënten nodig om soep te maken. We hebben een liter water, tomaten, uien en zout
nodig.

Ik snijd de tomaten en de uien en doe ze in een pan. Dan voeg ik water en zout toe. Ik laat de soep koken voor een
paar minuten.

Na een tijdje is de soep klaar. Ik roep mijn familie om aan tafel te komen. Ik zet de pan met soep op het fornuis.

Iedereen zit aan tafel. We hebben allemaal een bord voor ons. Ik zet het eten op tafel en zeg "Eet smakelijk!"

We gebruiken een mes en een vork om te eten. We hebben ook glazen voor water. Als we klaar zijn met eten, zijn
de borden leeg.

Voor het dessert hebben we ijs. We gebruiken een lepel om het ijs te eten. Het is een gezellige maaltijd!

aardig, negentig, jarig, nodig, veilig, regelmatig, prettig, gezelig, grappig, hendig, vorig, gelukkig

Vandaag is mijn vriendin negentig jaar jarig. Ze is een aardig en gelukkig persoon.

We hebben alles wat we nodig hebben voor het feest. We zorgen ervoor dat alles veilig en prettig is.

Het is altijd gezellig om met haar te zijn. Ze vertelt grappige verhalen en we lachen veel samen.

Ze is erg handig en regelt alles perfect. Vorig jaar hadden we ook een geweldig feest.

We wensen haar een prettige verjaardag en hopen dat ze een geweldige dag heeft!

De kip, de vis, de rijst, de boterham, de kaas, de worst, de bloemkool, lekker, vinden, nooit, altijd, meestal, de
taart, de gram, oke, het ei, de oven, koud, aan, uit, genoeg, meer, minder, dom

Ik hou van eten. De kip en de vis zijn mijn favoriet. Ik eet graag rijst en boterhammen met kaas of worst.

Soms eet ik groenten zoals bloemkool. Ik vind het lekker. Maar ik hou niet van taart.

Ik weeg mijn eten in grammen. Een ei weegt ongeveer vijftig gram.

Ik gebruik de oven om mijn eten te koken. Als het koud is, zet ik de oven aan. Als het warm genoeg is, zet ik de oven
uit.

Ik eet genoeg eten. Ik eet nooit te veel. Ik eet ook nooit te weinig. Ik ben niet dom, ik weet wat goed voor me is.

gebruiken, munten, cent, briefjes, het bedrag, kosten, bijna, betalen, de Euro, verschillend, het briefje, de munt,
druiven, kilo, duur, pond, anders nog iets?, komkommer, terug, fijn, de helft

Ik ga naar de supermarkt om boodschappen te doen. Ik gebruik mijn munten en centen om te betalen.

Het bedrag is bijna twintig euro. Ik betaal met briefjes van tien euro en een paar munten.

Ik vind de Euro handig omdat het briefjes en munten heeft. Het bedrag kan verschillend zijn voor verschillende
dingen.
Vandaag koop ik druiven. Ik wil een halve kilo druiven. Het is een beetje duur, maar dat is oké.

Ik koop ook een komkommer en een pond kaas. Ik vraag aan de kassamedewerker: "Is er nog iets anders?"

Ik krijg wat geld terug van de kassamedewerker. Ik zeg "dank je wel" en loop naar huis. Het is fijn om
boodschappen te doen.

fruit, wortels, sla, bonen, zak, gratis, soorten, bananen, peren, sinaasapple, citroen, alle, het pak, in de
aanbieding, goedkoop, de kassa, de zegel, pinnen, het geld, de bon

Ik neem een zak en kijk naar de verschillende soorten fruit. Ik koop wat bananen, peren, sinaasappels en citroenen.

Alles zit in het pak en sommige items zijn in de aanbieding. Ze zijn goedkoop, dus ik besluit om ze te kopen.

Bij de kassa geef ik de producten en de zegels aan de kassamedewerker. Ik betaal met mijn pinpas en neem het geld
en de bon.

Ik ben blij met mijn aankopen en ga naar huis om te genieten van mijn verse boodschappen.

Thema 5
Het lichaam, het hoofd, schouder, de arm, de buik, de vinger, de knie, de voet, de teen, de rug, de bil, de
hand, het been, het haar, het oog, de neus, de tand, de lip, de kin, de wang, de snor, het oor, de baard,
de mond, de nek
Het lichaam heeft veel delen. We hebben een hoofd, schouders, armen en benen. We hebben ook een buik en een
rug.

Aan onze handen hebben we vingers en aan onze voeten hebben we tenen. We kunnen onze knieën buigen en onze
armen bewegen.

We hebben ook haar op ons hoofd en ogen om te zien. We ademen door onze neus en eten met onze mond en
tanden.

Sommige mensen hebben een baard en snor. We kunnen ons hoofd draaien met onze nek en praten met onze mond.

Ons lichaam is erg belangrijk. We moeten goed voor onze gezondheid zorgen!

bellen, de tandarts, de huisarts, de assistante, de afspraak, de conrole, de koorts, de pijn, waarom, later,
maar, eeder, ziek, de dokter, het medicejn, de apotheek, het ziekenhuis, het probleem, soms, ander, i
heb last van…, halen, bijvoorbeeld
Soms moeten we de tandarts bellen voor een afspraak. Ik heb wat pijn en wil een controle.

Ik bel de assistente van de tandartspraktijk. Ze maakt een afspraak voor me.

Eerder had ik ook wat koorts en pijn. Ik vroeg me af waarom, maar ik besloot later naar de dokter te gaan.

De dokter luisterde naar mijn probleem en schreef me wat medicijnen voor. Ik haalde de medicijnen bij de apotheek.

Soms moeten we naar het ziekenhuis voor een ander probleem. Bijvoorbeeld, ik heb last van mijn rug en moet een
afspraak maken met een specialist.

zeggen tegen, kennen, de achternaam, de voornaam, jong, oud, de klacht, de keel, de spier, hoesten, de
griep, het recept, sinds, nog, erg, natuurlijk, waarschijnlijk, beterschap
Ik zeg tegen mijn vriend: "Ken jij de achternaam van die nieuwe buurman?" Mijn vriend zegt: "Nee, ik ken alleen zijn
voornaam."

De nieuwe buurman is jong, maar hij heeft een klacht over zijn keel. Hij heeft pijn in zijn spieren en moet vaak
hoesten.

Misschien heeft hij de griep. Hij gaat naar de dokter voor een onderzoek. De dokter schrijft hem een recept voor
medicijnen.

Hij heeft de griep sinds gisteren. Hij voelt zich nog steeds erg slecht. Natuurlijk wensen we hem beterschap.

daar, pillen, druppels, doosje, zalf, keer, innemen, de huid, smeren, dagelijks, sommige, drogist, de kies,
het gaatje, de foto, poetsen, vullen, het gebit, in orde, misschien, helaas, vervelend, elk, helemaal
Daar liggen de pillen en druppels op het tafel. Ik pak het doosje met de medicijnen en de zalf voor mijn huid.

Ik moet de pillen twee keer per dag innemen en de zalf op mijn huid smeren. Het is belangrijk om het dagelijks te
doen.

Sommige mensen gaan naar de drogist voor medicijnen. Ik ben naar de tandarts geweest voor een controle van
mijn gebit.

De tandarts zag een gaatje in mijn kies op de foto. Ik moet mijn tanden goed poetsen en het gaatje laten vullen.

Nu is mijn gebit weer in orde. Maar misschien moet ik elk jaar naar de tandarts gaan voor een controle.

Helaas, soms heb ik een vervelend gevoel in mijn mond. Maar met de juiste zorg is mijn gebit helemaal gezond.

Thema 6
de trui, de rok, het vest, de jas, de tas, de sok, het hemd, de onderbroek, het overhemd, het T-shirt, de
broek, de schoen, kopen, de kleding, het feest, de mediwerker, trouwen, de knoop, passen, de paskamer,
de maat, een moment alsjeblieft, de bloes
Vandaag ga ik naar de winkel om kleding te kopen voor het feest. Ik heb een trui, een rok en een vest nodig.

Ik bekijk de jassen en tassen ook. Ik heb nieuwe sokken en hemden nodig. Misschien koop ik ook een paar T-shirts.

Ik vind een mooie broek en schoenen die goed passen. Ik loop naar de kassa en koop alle kleding.

De medewerker helpt me met mijn aankopen. Ik bedank haar en loop naar de paskamer om de kleding te passen.

Alles past goed. Ik vind de juiste maat voor alle kledingstukken. Ik vind zelfs een mooie bloes voor het feest!

Ik vraag aan de medewerker: "Kunt u me helpen met het vinden van een knoop?" Ze zegt: "Natuurlijk, een moment
alsjeblieft."

kort, de jurk, de laars, net, de kleren, het pak, lang, dragen, het werk, aanhebben, vrij, allerbei, welk, de hoed, de
bril, de oorbel, de muts, de sjaal, de handschoen, de hoofddoek, de ring, het horloge, de ketting, de armband, het
sieraad

Vandaag ga ik winkelen voor nieuwe kleren. Ik wil een korte jurk en hoge laarzen.

Ik vind ook een net pak voor het werk. Het is lang en past goed bij mij. Ik draag het pak aan tijdens het werk.

In mijn vrije tijd draag ik graag allerlei soorten kleren. Welk sieraad zal ik dragen? Een hoed, een bril, oorbellen, of
een muts?

Ik kies voor een mooie sjaal en handschoenen. Misschien draag ik ook een hoofddoek of een ring.
Ik bekijk mijn horloge en ketting. Welk sieraad vind jij het mooist?

het gat, werken, kapot, ruilen, dezelfe, een ogenblink alsublieft, even, jammer, wel, heel, meenemen,

hoe laat is het?, de tijd, de klok, half uur, duren, de middag, de avond, de nacht, ‘s nacht, de ochtend, kwartier

Mijn horloge heeft een gat in de band. Ik kan niet zien hoe laat het is. Ik moet werken, maar mijn horloge is kapot.

Ik besluit het horloge te ruilen voor een nieuwe. Ik ga naar dezelfde winkel waar ik het heb gekocht.

Ik zeg tegen de verkoper: "Mag ik een ogenblik alstublieft?" Hij zegt: "Natuurlijk, even wachten alstublieft."

Het is jammer dat mijn horloge kapot is, maar gelukkig kan ik het ruilen. Na een kwartier krijg ik een nieuw horloge.

Ik neem het nieuwe horloge mee en kijk op de klok. Het is half vier in de middag. Het duurt niet lang meer voordat ik
naar huis kan gaan.

Open, de openingstijden, gestolen, dicht, de feestdag, online, bestellen, brengen, behalve, toch, de spullen,
ophalen, het getal, duizend, miljoen, miljard, ongeveer, precies, wassen, vies, donker, warm, de graad, schoon,
ophangen, droog

De winkel is open van maandag tot en met zaterdag. De openingstijden zijn van 9 uur 's ochtends tot 6 uur 's avonds.

Helaas zijn er vorige week enkele spullen gestolen uit de winkel. Daarom is de winkel vandaag dicht.

Morgen is het een feestdag en de winkel is gesloten. Maar je kunt nog steeds online bestellen en ze brengen de
spullen bij je thuis.

Je kunt alles bestellen behalve de spullen die gestolen zijn. Maar toch kun je nog steeds veel dingen kopen.

Ik moet mijn kleren wassen omdat ze vies zijn. Het is donker en warm buiten. De temperatuur is ongeveer 25 graden
Celsius.

Ik was mijn kleren met warm water en ze worden schoon. Ik hang ze op om te drogen.

Thema 7

de fiets, de bus, de auto, het station, de trein, het vliegtuig, de tram, de metro, de boot, het verkeer, het bord,
rijden, de snelweg, het fietspad, de weg, het zebrapad, het stoplicht, de regel, de kilometer, let op!, stoppen

Vandaag ga ik naar mijn werk met de fiets. Maar soms neem ik de bus of de tram.

Mijn vriend gaat met de auto naar het station en neemt de trein naar zijn werk. Hij reist ook vaak met het vliegtuig
voor zijn werk.

De tram en de metro zijn handig voor reizen binnen de stad. En als je naar het buitenland wilt, kun je een boot of het
vliegtuig nemen.

Het verkeer kan druk zijn. Daarom moet je altijd goed letten op de borden, het zebrapad en het stoplicht.

Rijden op de snelweg is snel en makkelijk. Maar op het fietspad moet je voorzichtig zijn met andere fietsers en
voetgangers.

De weg kan soms gevaarlijk zijn. Daarom zijn er regels en borden die je moet volgen. Let altijd op en stop als het
nodig is!

De kaart, de provincie, het noorden, het oosten, het zuiden, het West, het midden, het eiland, het land, naartoe,
de hoofdstad, belangrijk, onder, op, voor, achter, tüssen, naast, in, uit, over, tegenover, aan, boven
Ik heb een kaart van het land. Op de kaart zie ik de provincies, zoals het noorden, oosten, zuiden en westen.

Het midden van het land is erg belangrijk. Daar ligt de hoofdstad. De hoofdstad is onder andere steden.

Op het kaart zie ik ook eilanden. Het land heeft veel eilanden, die in de zee liggen.

Mijn huis ligt in het noorden van het land, naast een grote rivier. Het is een mooie plek.

Mijn vriendin woont in het zuiden van het land, tegenover een groot park. We gaan vaak samen naar het park.

Op de kaart zie ik ook de grenzen van het land. Het land grenst aan andere landen in het noorden en westen.

de collega, de fila, te laat, snappen, denken, prima, onderweg, de plek, dus, doorgeven, alvast, tot straks, de weg,
oversteken, het kruispunt, rechts/rechtsaf, rechtdoor, links/linksaf, ver, ditchbij

Vandaag ga ik met mijn collega naar het werk. We lopen samen naar de bushalte, maar we zijn een beetje laat.

Mijn collega snapt de weg niet helemaal. Ik denk dat we de verkeerde kant op lopen. Maar dat is prima, want we
hebben nog tijd.

Onderweg vertel ik mijn collega over de plek waar we moeten zijn. Ik geef haar aanwijzingen en vertel haar waar we
moeten overstappen.

Op het kruispunt moeten we rechtsaf slaan. Dan gaan we rechtdoor tot we bij ons kantoor zijn.

Als we de weg kwijtraken, kunnen we altijd iemand om hulp vragen. Maar ik denk dat we het wel zullen vinden.

Het bord, de vertrektijd, vertrekken, rennen, missen, wachten, het spoor, via, gelukkig, halen, de kant, aankomen,
mijn, jouw, je, uw, zijn, haar, onze, ons, jullie, hun, hen, slapen, de halte, hangen, uitstappen, instappen, de
chauffeur, vanavond, blijven, tot en met, net, volgend, eindelijk

Ik kijk naar het bord op het station voor de vertrektijd van mijn trein. De trein vertrekt over 10 minuten, dus ik moet
rennen om de trein niet te missen.

Ik loop snel naar het juiste spoor en wacht op de trein. Gelukkig arriveert de trein op tijd en kan ik hem halen.

Ik stap in de trein en zoek een plekje aan mijn kant. De trein vertrekt en ik kan eindelijk ontspannen.

Na een tijdje komen we aan op mijn bestemming. Ik stap uit de trein en loop naar de halte waar mijn bus vertrekt.

Ik zie het busnummer al hangen en stap in de bus. De chauffeur begroet me vriendelijk en ik betaal mijn kaartje.

Vanavond blijf ik tot en met laat op het werk. Maar ik ben blij dat ik mijn trein en bus heb kunnen halen.

Thema 8
het dier, de hond, de kat, de boerderij, de koe, het paard, het schaap, het varken, dik, leven, kwijt, overal,
sporten, voetballen, de dame, de heer, het team, de club, iedereen, trainen, spelen, de informatie, vanaf
Op de boerderij zijn er veel dieren, zoals de koe, het paard, het schaap en het varken. Maar mijn favoriete dier is de
hond.

De hond is dik en houdt van spelen. Hij leeft op de boerderij en rent overal rond.

Ik hou ook van sporten. Ik voetbal graag met mijn vrienden. We zijn allemaal in hetzelfde team en spelen voor
dezelfde club.

Iedereen traint hard om beter te worden. We krijgen informatie vanaf onze coach en leren veel tijdens de
trainingen.
Soms spelen we tegen andere teams. We zijn een goed team en winnen vaak wedstrijden.

Na het sporten gaan we terug naar huis. Ik ben blij dat ik mijn hond en mijn vrienden heb om mee te spelen.

vertellen, de bal, tekenen, zwemmen, de vriend, dansen, de muziek, de hobby, houden van, weer,
bewegen, gezond, het formulier, invullen, het adres, het nummer, de postcode, de telefoon, het e-
mailadres, daarom, de cursus, starten, inscrijven, de geboortedatum
Ik wil graag vertellen over mijn hobby's. Ik hou van tekenen, zwemmen en dansen.

Als ik teken, gebruik ik veel kleuren en maak ik mooie plaatjes. Het is een leuke manier om mijn creativiteit te uiten.

In de zomer ga ik graag zwemmen met mijn vrienden. We hebben veel plezier in het water en genieten van het weer.

Ook hou ik van dansen. Als ik de muziek hoor, beweeg ik automatisch mee. Dansen maakt me gezond en gelukkig.

Ik heb me ingeschreven voor een cursus dansen. Ik moest een formulier invullen met mijn adres, telefoonnummer
en e-mailadres.

Daarom ben ik erg blij dat de cursus binnenkort gaat starten. Ik kijk ernaar uit om nieuwe dansmoves te leren.

Uit eten, het restaurant, zingen, de radio, het concert, het museum, de zee, het strand, op bezoek, het
liedje, als, een dagje weg, de tent, het weer, wandelen, fietsen, het zwembad, de natuur, de bloem, de
vogel, bedoelen, uitleggen, verstaan, langzaam, nog een keer, herhalen
Vandaag ga ik uit eten in een leuk restaurant. Er is live muziek en mensen zingen mee met de liedjes op de radio.

Gisteren ben ik naar een concert geweest in het museum. Het was erg leuk om naar de muziek te luisteren en de
schilderijen te bekijken.

Na het concert ben ik naar de zee gegaan. Ik heb op het strand gewandeld en genoten van het mooie weer.

Vanmiddag ga ik op bezoek bij mijn vrienden. We gaan een dagje weg en kamperen in de tent. Hopelijk wordt het
mooi weer.

Als het regent, kunnen we nog steeds wandelen in de natuur of fietsen door het bos. Misschien gaan we ook
zwemmen in het zwembad.

Ik hou van de natuur. Ik vind het leuk om bloemen en vogels te zien. Kun je me dat langzaam nog een keer uitleggen?

de vriendin, de film, schoonmaken, kletsen, het cafe, het bier, zin hebben in, elkaar, jawel, weleens,
inderdaad, veel plezier
Gisteravond ben ik met mijn vriendin naar de film geweest. We hadden zin om iets leuks te doen.

Na de film zijn we naar een café gegaan om iets te drinken. We dronken een biertje en kletsten gezellig met elkaar.

Mijn vriendin moest vandaag haar appartement schoonmaken. Ik vroeg haar of ze daar zin in had. Ze antwoordde:
"Jawel, maar ik heb wel zin om samen iets leuks te doen."

We hebben elkaar al een tijdje niet gezien, dus we hadden inderdaad veel plezier samen.

You might also like