Professional Documents
Culture Documents
Aandacht en Afleiding in
het Verkeer
22 november 2001
Aandacht en Afleiding in
het Verkeer
22 november 2001
.............................................................................................
Inhoudsopgave 3
1 Inleiding 4
1.1 Vormen van afleiding in het verkeer 4
1.2 Definitie van afleiding 5
1.3 Opbouw van het rapport 5
5 Literatuur 24
5.1 Primaire literatuur 24
5.2 Secundaire literatuur 25
.............................................................................................
Uit eigen ervaring of uit verhalen van anderen weet iedereen wel een
gevaarlijke situatie of zelfs een ongeval in het verkeer te noemen waarbij de
bestuurder was afgeleid. Over de oorzaken van afleiding weten we door
laboratoriumstudies en studies met de rijsimulator al betrekkelijk veel. We
weten echter niet of nauwelijks wat de omvang van het probleem is en wat er
concreet aan gedaan kan worden. In dit artikel wordt nader ingegaan op de
oorzaken, de omvang en mogelijke maatregelen.
In Amerika is uit onderzoek (Stutts e.a, 2001) gebleken dat in een kwart van
alle door de politie geregistreerde verkeersongevallen, gebrek aan aandacht bij
de uitoefening van de rijtaak de doorslaggevende factor was voor het ontstaan
van het ongeval. Verwey (1993) schat dat in Nederland bij 30-50% van alle
verkeersongevallen gebrek aan aandacht een rol speelt. Ruwweg bestaan er
drie verschillende vormen van gebrek aan aandacht in het verkeer:
1. Men is alert, maar de aandacht wordt afgeleid door externe zaken die geen
verband houden met de rijtaak;
2. Men is alert, maar richt de aandacht bewust op handelingen die geen
verband houden met de rijtaak;
3. Men is alert, maar zit men zijn gedachten bij andere zaken en let daarom
onvoldoende op het verkeer (interne afleiding);
4. Men is niet alert (omdat men b.v. vermoeid is) en kan daarom weinig
aandacht opbrengen voor de rijtaak.
Een voorbeeld uit de praktijk waarin dit onderscheid gemaakt kan worden is:
iemand probeert zijn aandacht te verdelen tussen het bedienen van de radio en
het letten op de weg. Hij ‘verwacht’ een knop op de radio waarmee hij deze
harder en zachter kan zetten en wil deze met zijn rechterhand bedienen.
In dit rapport zal niet ingegaan worden op afleiding die ontstaat door
vermoeidheid (de vierde vorm van afleiding). Bovendien zal vrijwel uitsluitend
ingegaan worden op de betekenis van aandacht en afleiding bij
autobestuurders. De eerste beperking vloeit voort uit het feit dat over
vermoeidheid in het verkeer al tamelijk veel is gepubliceerd. De tweede
inperking is noodzakelijk, niet omdat afleiding bij andere verkeersdeelnemers
niet relevant zou zijn, maar omdat van autobestuurders het meeste bekend is.
Bij een gebeurtenis kan b.v. gedacht worden aan een laag overvliegend
vliegtuig of een ongeval op de andere rijbaan. Bij activiteiten kan aan een scala
van zaken gedacht worden zoals, telefoneren, luisteren naar de radio, bedienen
van de radio of andere apparatuur, eten, roken, scheren, etc. Men kan ook
afgeleid worden door personen, bijv. door een passagier waarmee men in
gesprek is, luidruchtige kinderen op de achterbank, maar ook door een
opvallend persoon op het trottoir. Bij objecten kan gedacht worden aan bijv.
een opvallend billboard in een weiland of een lege fles die door de auto rolt.
Volgens het reeds genoemde Amerikaanse onderzoek speelt bij ongeveer 12%
van alle ongevallen afleiding door externe ‘triggers’ en zelf ondernomen
activiteiten een doorslaggevende rol. Er is geen reden om aan te nemen dat
wat betreft die externe triggers en nevenactiviteiten de situatie in Nederland
wezenlijk verschilt met die in Amerika. Dit betekent dat ook in Nederland wel
eens rond de 12% van alle verkeersongevallen zouden kunnen zijn veroorzaakt
doordat de bestuurder was afgeleid door zaken die geen verband houden met
de rijtaak. In termen van verkeersslachtoffers betekent dit jaarlijks ongeveer
130 doden en rond de 2000 ziekenhuisgewonden.
.............................................................................................
Hoe gevaarlijk bepaalde vormen van afleiding in werkelijkheid zijn, kan feitelijk
alleen achterhaald worden door het uitvoeren van diepte studies na
ongevallen. Dit is wat in het in de inleiding genoemde Amerikaanse onderzoek
gebeurd is (Stutts e.a., 2001). In 1995 is men in Amerika begonnen met het
registreren of afleiding een rol heeft gespeeld bij het ontstaan van ongevallen.
Daartoe heeft men politiefunctionarissen die onderzoek doen bij
verkeersongevallen eerst getraind in het opsporen van die informatie (b.v. door
interviewtraining). Daarnaast heeft men een taxonomie ontwikkeld. Het eerste
aspect dat de politiefunctionarissen moesten achterhalen was de mate waarin
een bestuurder alert was. De categorieën die men daarbij hanteerde, waren:
Hoewel de lijst met vormen van afleiding vrij uitgebreid is, ontbreken nog een
aantal zaken. Zo komt het b.v. voor dat men onder het rijden kaart leest of zich
scheert. Ook wordt niet expliciet aandacht besteedt aan kantoor apparatuur in
de auto (b.v. fax, e-mail) of route-informatiesystemen.
50
49
40
20
10
8
5
0
aandacht keek maar zag niet onbekend
afgeleid slaperig,slapend
Opvallend is dat het in enigerlei vorm afgeleid zijn meer voor komt dan
vermoeidheid. Hierbij moet wel rekening gehouden worden dat de volle
waarheid niet altijd boven tafel komt. Het kan zijn dat men voor de verzekering
of boetes eerder geneigd is te zeggen dat men was afgeleid door een bepaalde
gebeurtenis buiten de auto dan dat men toegeeft dat men vermoeid was. Gelet
op het feit dat in meer dan eenderde van de ongevallen niet achterhaald kon
worden of men al dan niet zijn aandacht bij de rijtaak had, mag met vrij grote
zekerheid worden aangenomen dat in 10 tot 15 procent van alle ongevallen
afleiding een rol heeft gespeeld bij het ontstaan van het ongeval.
30
29
26
20
Percentage
10 11 11
9
4 3 3
0
bu
ra de
an
lo
in
be
et
m rink
ro e t e
an
on
s
st
ob
en g a
di
ke
ite
de sett
di
de
be leid
ob itte
ru i n a
o/
en in a
ie
n
/d
n
re
ke
re
m
ca to
je
l
in
en
nd
af
in
ct
s
en
au
e
le
i
af
fo
rc
e/
in
nd
le
ut
on
C
ut
id
o
e
D
in
g
Soort afleiding
Wanneer gekeken wordt naar het tijdstip en de plaats van het ongeval, dan
valt op dat significant meer ongevallen als gevolg van het bedienen van de
radio, cassette of CD-speler in de nachtelijke uren plaats vonden en dat het
afgeleid zijn door inzittenden vooral gebeurt op kruispunten.
Tegenwoordig gaat men (o.a. van der Heijden, 1992) er van uit dat het niet
zozeer het perceptuele verwerkingssysteem is dat beperkingen oplegt aan de
bewust te verwerken informatie, maar onze beperkte handelingsvrijheid: de
mens kan over het algemeen maar op één ding tegelijk reageren. We kunnen
maar naar één ding tegelijk echt gericht kijken, we kunnen maar één ding
tegelijk beetpakken etc. Het merendeel van onze handelingen vereist hand-oog
coördinatie. Neventaken in de auto bestaan met name uit dit soort
handelingen, zoals het intoetsen van een nummer op een mobiele telefoon, het
bedienen van de radio, maar in een voor de chauffeur onbekende auto ook
bijv. het bedienen van de achterruitverwarming of de ruitenwissers. Het is in de
discussie over hand-held en hands-free telefoneren ook nog eens van belang
onderscheid te maken tussen zogenaamde ‘overte’ visuele aandacht, waarbij
men met aandacht èn ogen bij een object is, en ‘coverte’ visuele aandacht,
waarbij men wel met de aandacht ergens is, maar er niet naar kijkt. Dit is
bijvoorbeeld het geval wanneer iemand kijkt naar de weg, maar intussen
‘vanuit de ooghoeken’ in de gaten houdt wat zijn passagier aan het doen is.
Eén van de problemen met hands-free bellen, is dat hiervoor weliswaar geen
hand-oog coördinatie voor nodig is en dus geen overte aandacht, maar dat er
covert wel degelijk aandacht aan het voeren van het telefonische gesprek
wordt besteed. Dit gaat ten koste van de aandacht voor de rijtaak. Taken mèt
hand-oog coördinatie vergen altijd overte aandacht, wat met zich meebrengt
dat er in dat geval sprake is van twee oorzaken van het missen van belangrijke
informatie voor veilige deelname aan het verkeer: niet alleen ben je er niet bij
met je aandacht, maar je kijkt er simpelweg niet naar, waardoor iets wel heel
erg moet opvallen om je aandacht te trekken. Dit brengt ons bij een ander
belangrijk onderscheid, namelijk dat tussen het ‘richten’ van aandacht en het
‘getrokken worden’ van aandacht. De mens ziet het scherpst op het punt
waarop de ogen gericht zijn, maar kan ook daar omheen waarnemen. Om iets
in die omgeving bewust waar te nemen, is echter aandacht nodig. Dit kan dus
op twee manieren: iets dat genoeg opvalt (vaak iets dat beweegt of plotseling
3.2 De flessenhalstheorieën
Een bekend voorbeeld van een flessenhals theorie is die van Ulrich Neisser
(1967). Van belang in deze theorie is dat de informatieverwerking in twee
fasen plaats vindt. Er is een voor-fase of pre-attentieve fase. En er is een na-
fase of attentieve fase. Visuele en auditieve informatie wordt eerst
gedetecteerd (via ogen en oren) door de basale delen van ons zenuwstelsel. In
deze pre-attentieve fase worden nog slechts ruwe attributen toegekend, zoals,
grootte, kleur, vorm en locatie. Men is zich in deze fase zelfs nog niet bewust
dat men iets gezien of gehoord heeft. In het onderstaande schema is de theorie
van Neisser weergegeven.
Toonhoogte
Auditieve
Geluids- Diagnose
Input
sterkte
Prognose Lange
termijn
Vorm, Beslissing geheugen
Visuele
Grootte
Input
Kleur,
etc.
Vergeten Vergeten
• grootte;
• helderheid en contrast;
• beweging, knipperen, het plotseling verschijnen van;
• bekendheid.
Naast een filter aan de kant van de zintuigen, is er ook nog een soort intern
filter tussen het werkgeheugen en het lange termijn geheugen. Het lange
termijn geheugen bevat alle opgeslagen kennis en informatie die we met ons
meedragen. Dit kunnen gebeurtenissen uit het verleden zijn, maar ook kennis.
Zoals reeds is gesteld, richt de aandacht zich deels automatisch (‘getriggerd’)
en deels bewust (o.b.v. verwachtingen). Deze mix komt ook voor m.b.t. het
lange termijn geheugen. Soms halen we kennis automatisch op (b.v. wanneer
we iets herkennen dat ons bekend is), zonder dat het ons veel aandacht kost.
Soms moeten we echter actief in ons geheugen op zoek gaan (b.v. zich zaken
proberen te herinneren). Wanneer dit laatste het geval is, kost ons dat veel
aandacht. Met andere worden: nadenken en zich proberen te herinneren kan
er de oorzaak van zijn dat sensorische informatie in het werkgeheugen verloren
gaat.
Bij de attentional-resource theorieën gaat men er niet van uit dat ergens in
onze hersenen signalen geblokkeerd of verminderd worden, zoals bij de
flessenhalstheorieën, maar dat er sprake is van een bepaalde hoeveelheid
aandacht die op verschillende manieren toegepast en verdeeld kan worden. Op
een zonnige dag en een rustig verkeersbeeld, zal de aandacht breed zijn, zodat
de bestuurder zo goed als de gehele omgeving kan opnemen. Is het echter
donker en mistig dan zal een bestuurder die aandacht vernauwen om hem
krachtiger te maken. In het laatste geval wordt gesproken over ‘divided
attention’ en in het tweede geval over ‘focused attention’. Een ander kenmerk
is dat aandacht zich in meer of mindere mate laat verdelen. Men spreekt van
verschillende modules van aandacht. Zo zijn bij de verwerking van auditieve
informatie voor een groot deel andere centra in onze hersenen actief dan bij de
verwerking van visuele informatie. Volledig te scheiden zijn de modules echter
niet. In de Figuur 4 staat het principe van de attentional-resource theorieën
afgebeeld.
Selectie vanmogelijke
Module
1 activiteiten
Stimuli Responses
input
Selectie vanmogelijke
Module activiteiten
2
Zoals in het schema te zien is, liggen er verschillende modules ten grondslag
aan verschillende activiteiten. Voor een deel overlappen de bronnen waaruit
deze modules aandachts- of verwerkingscapaciteit halen. Wanneer twee
verschillende taken samen zo weinig aandacht vragen dat de totale capaciteit
niet overschreden wordt, kunnen deze taken gelijktijdig worden uitgevoerd
zonder dat de kwaliteit van de ene taakuitoefening lijdt onder die van de
andere. Er zijn echter zeer simpele taken die zich moeilijk verenigen laten. Als
voorbeeld kan gedacht worden aan het met de ene hand over de borst wrijven
en gelijktijdig met de andere hand op de borst slaan. Daarentegen kunnen
soms twee taken die betrekkelijk veel aandacht vergen wel gelijktijdig
uitgevoerd worden. Hierbij kan gedacht worden aan het feit dat ervaren
automobilisten zonder veel problemen een gesprek met een passagier kunnen
voeren en gelijktijdig hun rijtaak uitoefenen. Twee taken zijn makkelijker te
combineren naarmate de onderliggende modules beter van elkaar gescheiden
zijn en er dus minder overlap is tussen de gebruikte bronnen.Voor beginnende
bestuurders is het b.v. wel weer moeilijk om èn te luisteren èn te rijden.
Oefening speelt dus een belangrijke rol in de mate waarin men zijn aandacht
kan verdelen.
Van visuele en auditieve waarneming is lange tijd gedacht dat ze door twee
goed gescheiden modules werden uitgevoerd, waardoor het één het ander niet
zou beïnvloeden. Tegenwoordig is bekend dat het tegelijk waarnemen van
beeld en geluid elkaar wel degelijk negatief beïnvloed. Meest relevant voor
• het geautomatiseerde niveau. Hierbij gaat men als het ware van de
waarneming direct over op het handelen, zonder dat men er bij hoeft na te
denken. De handelingen vinden min of meer op de ‘automatische piloot’
plaats. Activiteiten waaraan gedacht moet worden zijn: stuurcorrecties
waardoor men op het midden van de rijbaan blijft, schakelen, etc. Op dit
niveau is aandacht alleen zo nu en dan vereist om te controleren of zaken
nog wel volgens plan verlopen en er geen verstoringen zijn. Ervaren
automobilisten functioneren aanmerkelijk vaker op dit niveau dan
beginnende bestuurders;
• het associatief niveau. Als bestuurder functioneert men op dit niveau
wanneer men b.v. getriggerd wordt door een bepaald bord of bepaalde
omgevingskenmerken. Hieruit wordt vervolgens een bepaalde conclusie
getrokken (b.v. ik nader nu een rotonde of die fietser zal oversteken, etc.).
Belangrijk is dat men de situatie herkent en over een vaste set van regels
beschikt voor dergelijke situaties (b.v. ik nader nu zo een soort kruispunt en
ik moet nu eerst dit doen en dan dat). In een dergelijk geval is er sprake van
gerichte aandacht wat betreft de waarneming, maar het vaststellen wat
men moet doen vergt relatief weinig aandacht;
• het cognitief niveau. Bestuurders functioneren op dit niveau wanner ze in
omstandigheden komen die onverwachts zijn en waarvoor ze niet direct een
pasklare set aan regels ter beschikking hebben. Dit niveau komt vrij
sporadisch voor. Te denken valt aan gevaarlijke situaties. Deze situaties
vragen om zeer veel aandacht van de bestuurder.
Een andere zaak is dat neventaken niet per definitie slecht hoeven te zijn voor
de uitoefening van de rijtaak. Zo kunnen neventaken die de rijtaak verlichten
juist een positieve invloed hebben. Hierbij valt te denken aan de route-
informatiesystemen die de laatste tijd sterk in opkomst zijn. Het feit dat men
altijd zeker weet waar men is en hoe men moet rijden, vergemakkelijkt de
rijtaak aanzienlijk en voorkomt zoekgedrag naar straatnaambordjes, etc. Het is
echter wel zaak dat de bediening en het ‘uitlezen’ van het route-
informatiesysteem niet negatief interfereren met de rijtaak. Dit is het geval
wanneer het systeem makkelijk te bedienen is, voornamelijk auditieve
informatie geeft en ter ondersteuning van de auditieve informatie slechts zeer
eenvoudige visuele informatie verstrekt. Voor wat betreft het laatste betekent
dit dat gedetailleerde route kaartjes uit den boze zijn, maar dat een eenvoudig
pijltje op een display dat de richting aangeeft waarin men moet afslaan, wel
zinvol kan zijn.
In een enkel geval kan een neventaak een bestuurder ook helpen alert te
blijven. Wanneer de rijtaak erg monotoon is, zakt het ‘arousal’ niveau. Dit is
een maat voor de hersenactiviteit. Arousal houdt nauw verband met aandacht.
Wanneer het arousal niveau daalt, verslapt ook de aandacht. Door even zaken
Tot slot zijn er de zogenaamde ‘grijze taken’. Dit zijn taken die wel bij de rijtaak
horen, maar toch ook een bron van afleiding kunnen zijn. Zo kan kaartlezen
heel nuttig zijn, maar het is uiterst gevaarlijk om dit tijdens het rijden te doen.
Het bedienen van de ruitenwissers is noodzakelijk wanneer regendruppels op
de voorruit het zicht beperken, maar die bediening kan zelf weer en bron van
afleiding zijn.
Om een goed beeld te krijgen van de richting waarin maatregelen tegen het
ontstaan van ongevallen door afleiding gezocht kunnen worden, volgt
hieronder eerst een beknopte analyse van de rijtaak. Deze analyse is gebaseerd
op het ‘task-capability interface model of the driving process’ dat Ray Fuller
(2000) heeft ontwikkeld. In de onderstaande afbeelding staat dit model verkort
weergegeven.
Andere
Weg verkeers-
deelnemers
Taakeisen
(Weers-)
omstandigheden Voertuig
Momentane
Vermogens
Mentale
Fysieke gesteldheden
Persoons-
Competenties Ervaring
kenmerken
Opleiding/Training
Het moge duidelijk zijn dat bij afleiding en aandacht die gericht is op
neventaken het om een aantasting van de vermogens gaat en dat maatregelen
in de eerste plaats betrekking dienen te hebben op de middelste ring van de
Figuur 5. Hierbij kan gedacht worden aan het onmogelijk maken of verbieden
van neventaken en het verminderen van triggers in de omgeving die de
oorzaak van afleiding vormen. Indirect zijn er echter ook maatregelen mogelijk
met betrekking tot de bovenste ring (de taakeisen) en de onderste ring (de
competenties). Het is immers zo dat indien de rijtaak makkelijker wordt er meer
ruimte komt voor aandacht voor andere zaken zonder dat hierdoor de
uitoefening van de rijtaak wordt aangetast. Aan de andere kant is uit
onderzoek gebleken dat door training en ervaring mensen zich kunnen
bekwamen in het gelijktijdig uitoefenen van bepaalde dubbeltaken (b.v. praten
en rijden). Bovenstaand schema geldt echter niet alleen voor de rijtaak: ook een
taak als het bedienen van de radio of de mobiele telefoon is een interactie
tussen taakeisen, competenties en vermogens. Op dit vlak kunnen maatregelen
genomen worden die de taakeisen voor dit type taken eenvoudiger maken, of
in ieder geval minder concurrerend met de taakeisen die aan de rijtaak gesteld
worden. Dit wordt verderop uitgewerkt in de mogelijke maatregelen die het
negatieve effect van neventaken moeten verminderen.
Over de betekenis van afleiding en aandacht in het verkeer bij het ontstaan van
ongevallen is nog betrekkelijk weinig bekend. Uit studies met rijsimulatoren en
andere psychologische laboratoriumproeven weten we al veel over neventaken
en de mate waarin deze taken interfereren met de rijtaak. Veldonderzoek is er
echter nauwelijks. Voor zover bekend is er alleen het in dit artikel besproken
Amerikaanse onderzoek. In Nederland wordt bij ongevallen in het verkeer niet
geregistreerd of men was afgeleid en waardoor. Ook in het nieuwe SAVOG-
formulier is dit aspect niet opgenomen. Daarnaast zijn er voor zover bekend in
Nederland nooit diepte-studies verricht naar het ontstaan van ongevallen
waarbij ook gekeken is naar de factor aandacht. Het zou dan ook wenselijk zijn
dat er diepte-studies komen en dat afleiding middels het SAVOG-formulier
geregistreerd wordt bij alle ongevallen. Hierdoor wordt het in ieder geval
mogelijk om het aspect afleiding te ‘monitoren’.
Met het eerste punt kan rekening gehouden worden door het vereenvoudigen
van de rijtaak. Dit kan door zaken als ISA, apparatuur die er voor zorgt dat men
automatisch voldoende afstand houdt en allerlei andere vormen van
Het tweede punt kan gerealiseerd worden door ervoor te zorgen dat alleen die
neventaken mogelijk zijn die volledig ‘self-paced’ zijn en die in ieder geval niet
om zoveel aandacht vragen dat gevaarlijke situaties niet tijdig ontdekt kunnen
worden. Dit stelt eisen aan de apparatuur die wordt toegelaten. Een rinkelende
telefoon is b.v. moeilijk te negeren en men zou b.v. de handsfree kits zo maken
dat men wel kan bellen, maar niet gebeld worden.
Het derde punt kan gerealiseerd worden door o.a. voice-dialling voor de
mobiele telefoon (geen oog-hand coördinatie meer nodig), bediening van de
radio aan het stuur (minder oog-hand coördinatie, want kan min of meer ‘van
uit de ooghoeken’, en wanneer blik toch op bediening wordt gericht, is deze
minder ver verwijderd van waar deze zou moeten zijn, nl. de weg). Wanneer
de neventaak auditief is, kan ook nog naar de locatie van het geluid gekeken
worden. Omdat gebleken is dat luisteren en kijken makkelijker te combineren
zijn wanneer de locatie van beide bronnen hetzelfde is, zou het minder
afleidend kunnen zijn als de luidspreker van de hands-free set zich voor de
chauffeur bevindt, bijvoorbeeld in het dashboard achter het stuur. Daar men bij
het autorijden continue handelingen moet verrichten (sturen, schakelen, etc.)
en de blik op de weg gericht moet hebben, kunnen neventaken die oog-hand
coördinatie vereisen (b.v. het afstemmen van de radio of het intoetsen van een
telefoonnummer) hoe dan ook slechts uiterst kort en eenvoudig zijn.
Het wordt niet alleen drukker op de wegen, het wordt ook drukker rond
wegen. Bij dit laatste kan b.v. gedacht worden aan reclameborden die juist tot
doel hebben de aandacht van de bestuurder te trekken. Gelet op het feit dat
volgens het in Hoofdstuk 2 besproken Amerikaanse onderzoek,
afleidingsbronnen buiten het voertuig relatief vaak een rol spelen bij
ongevallen, is dit zeker een zaak om in de toekomst op te letten. Een extra
bron van zorg is dat de samenleving ‘vergrijst’ en het juist de oudere
bestuurders zijn die zich laten afleiden door zaken buiten het voertuig.
Daarnaast lijkt het erop dat onze auto steeds meer verandert in ons huis of ons
kantoor. Wat betreft de gelijkenis met ons huis wordt de auto steeds meer een
4.3 Conclusies
Uit hetgeen in dit rapport besproken is, volgen een aantal mogelijke
maatregelen en oplossingsrichtingen die verspreid over het rapport al naar
voren zijn gekomen. Hieronder volgt een overzichtslijst die aangrijpingspunten
geeft voor voortzetting van bestaand en ontwikkeling van nieuw beleid op het
gebied van aandacht en afleiding in het verkeer:
.............................................................................................
Green, M., Senders, J.W., (1998), Human error in road accidents, Internet site
www.ergogero.com
Stutts, J.C., Reinfurt, D.W., Staplin, L.Rodgman, E.A., (2001), The role of driver
distraction in traffic crashes, AAA Foundation for Traffic Safety
Utter, Dennis (juli 2001). Passenger vehicle driver cell phone use. Results from
the fall 2000 National Occupant Protection Use Survey. National
Highway Traffic Safety Administration (NHTSA) Research Note( DOT
HS 809 293)