Professional Documents
Culture Documents
dYG
MSVM = V = −lR
dT
YG
Het budget
Y' M
YM
Y2
E1
Y1 p
Y0 p
A
0 T2V T1V T M
TV
= T1A
YG
Optimale keuze
Y' M
YM
Y2
E1
Y1 p
Y0 p
A
0 T2V T1V T M
TV
= T1A
YG
Y' M
Een loonstijging
YM
E2
Y2
p
E1
Y1 p
Y0 p
A
0 T2V T1V T M
TV
= T1A
YG
Leidt tot een evenwicht E2
'
Y M
YM
p
E2
E1
p
p
A
YM
p
E2
E1
p
p
A
SE
YG
En een inkomenseffect
YM
p
E2
E1
p
p
A
SE
IE
Afleiding van het totale arbeidsaanbod
AR
}
Arbeidsaanbodcurve
A 3R p
E3
YM
p
E1
p
p
A
SE
IE
Consumptie- en
spaarbeslissingen
De keynesiaanse visie
Levenscyclushypothese
Hypothese van het permanente inkomen
Hypothese van het relatieve inkomen
Keynesiaanse consumptiefunctie
C = ca + cmYb
C, S
C1
ontsparen
Ca S = sa + smYb
45°
Yb1
Yb
Sa
Levenscyclushypothese
Ck
Ck
0 Y1b Y2b Yb
Samenstelling van de
consumptie
De vraagfunctie geeft de wiskundige relatie weer
tussen
de van een goed A gevraagde hoeveelheid (Q)
en de vraagdeterminerende factoren
z de prijs van het goed (PA),
z de prijs van andere goederen (PB, PC …),
z het beschikbaar gezinsinkomen (Yb),
z het vermogen (V*) ...
Q = f(PA, PB, PC, ..., Yb, V*)
Relatie gevraagde hoeveelheid
en prijs
Normaal inverse relatie
Als de prijs stijgt, dan daalt de vraag
Uitzonderingen
Speculatieve vraag
z (als de prijs stijgt koop je meer omdat je verdere prijsstijgingen
verwacht)
Veblen-effect
z ‘conspicous consumption’ (bijvoorbeeld Ferrari)
Giffen-effect
z Via het effect van prijswijzigingen op het reële inkomen
Individuele en collectieve vraag
P P P
16 16 16
14 14 14
12 12 12
10 10 10
8 8 8
6 6 6
4 4 4
2 2 2
0 0 0
0 2 4 6 8 10 12 0 2 4 6 8 10 12 0 2 4 6 8 10 12
QX QY Q X+Y
De prijselasticiteit van de vraag
p
εvp =−∞
p
εvp =−1
p
εvp = 0
0 Q
ε p
v
0 p
Q
-1 p
Elastische en inelastische vraag
P P
εvp =0
εvp =−∞
0 Q 0 Q
(A) (B)
Prijselasticiteit van de vraag
Elastisch versus inelastisch
εV > 1: elastische vraag
εV < 1: onelastische vraag
Prijselasticiteit van de vraag hangt af van
Aard van het product
Substitutieproducten of niet?
Aanwezigheid van merken of niet
Als een prijselastisch goed duurder wordt, dan
nemen de consumptieve uitgaven aan dit goed af.
Inkomenselasticiteit van de
vraag
% wijziging gevraagde hoeveelheid
εY =
% wijziging inkomen
dQ dQ
Q
εY = = dY
dY Q
Y Y
Wet van Engel
E. Engel (1821-1896):
Bij stijgend inkomen nemen de uitgaven voor
voedsel wel toe, maar het aandeel ervan in het totale
consumptiepakket daalt.
De rijkere consument geeft dus relatief meer uit aan
duurzame consumptiegoederen en diensten.
Rijkere consumenten besteden ook meer aan vrije
tijd en verzorging.
De Engelkromme
Q
p
p
Z p
Z2
p
Z1
0 Y
1
b
Yb
Inkomenselasticiteit van de
vraag
normale producten: εY > 0
Inkomenselastische vraag: εY > 1
Inkomensonelastische vraag: εY < 1
Inferieure goederen: εY < 0
Afhankelijk van
De aard van het product
Basisproducten versus luxegoederen
De kruisprijselasticiteit
0 Q1 Q
MN
0 Q1 Q
QB
Q 1B
Afleiding van de
prijsvraagcurve
p
E3
p
E1 E2 p
p
IN3
IN2
IN1
0 Q1A Q A2 Q A3
QA
P A
P1A p
P2A p
P3A p
VA
0 Q1A Q A2 Q A3
QA
Normale goederen
QB
Q 1B p
E2
p
E1 p
IN2
E3
p
IN 1
0 Q1A Q A3 Q A2
QA
SE IE
Inferieure goederen
QB
Q1B p
E2
p
IN2
p
E1
E3
p
IN1
0 Q1A QA2 Q A
3
QA
SE
IE
Giffen-goederen
QB
QB p
E2
p
IN2
p
E1
E3
p
IN1
0 Q A2 Q1
A
Q A
3
QA
SE
IE
Afleiding van de
inkomensvraagcurve
QB
C’’
C’
Expansiepad
C p
E3
p
E2 IN3
p
E1
IN2
IN1
0 D D’ D’’
QA