You are on page 1of 36

Aanbod van arbeid

Š Resultante van drie factoren


„ Preferenties (vrije tijd versus arbeid)
„ Economische factoren (het netto reële loon)
„ Institutionele factoren (CAO, wetgeving)
Š Veronderstellingen
„ TM = totale tijd beschikbaar
„ TV = vrije tijd
„ TA = arbeidstijd
Vrije tijd versus inkomen
T M = TV +T A ⇒ T A = T M −TV
lR = netto reele loon
YM
A = lR .T M

Y0 = inkomen uit andere bronnen dan arbeid


YG = gezinsinkomen
YG = Y0 + lR .T M
− lR .T = Y0 + lR (T
V M
−T )
V

dYG
MSVM = V = −lR
dT
YG

Het budget
Y' M

YM

Y2

E1
Y1 p

Y0 p
A

0 T2V T1V T M



TV

= T1A
YG
Optimale keuze
Y' M

YM

Y2

E1
Y1 p

Y0 p
A

0 T2V T1V T M



TV

= T1A
YG

Y' M
Een loonstijging

YM
E2
Y2
p

E1
Y1 p

Y0 p
A

0 T2V T1V T M



TV

= T1A
YG
Leidt tot een evenwicht E2

'
Y M

YM
p
E2

E1
p

p
A

0 T3V T2V T1V TMV TV


YG
Met een substitutie-effect

YM
p
E2

E1
p

p
A

0 T3V T2V T1V TMV TV

SE
YG

En een inkomenseffect

YM
p
E2

E1
p

p
A

0 T3V T2V T1V TMV TV

SE

IE
Afleiding van het totale arbeidsaanbod

AR

}
Arbeidsaanbodcurve

A 3R p

Inkomenseffect > substitutie-effect


A 2R p

Substitutie-effect > inkomenseffect


A 1R p

T1A T3A T2A TA


Effect van een verdere
YG
loonsstijging

E3
YM
p

E1
p

p
A

0 T3V T2V T1V TMV TV

SE
IE
Consumptie- en
spaarbeslissingen
Š De keynesiaanse visie
Š Levenscyclushypothese
Š Hypothese van het permanente inkomen
Š Hypothese van het relatieve inkomen
Keynesiaanse consumptiefunctie
C = ca + cmYb
C, S
C1

ontsparen

Ca S = sa + smYb
45°
Yb1
Yb
Sa
Levenscyclushypothese

Š Sparen fungeert als buffer tussen consumptie


en inkomen doorheen leven
Š Gezin wil lichtjes stijgend consumptiepakket
Š Het gezinsinkomen start laag, neemt toe, om
dan op het einde van het leven weer af te
nemen (na actieve loopbaan)
Hypothese van het permanente
inkomen
Š Onderscheid permanent en transitoir inkomen
Š Alleen relatie permanent inkomen en permanente
consumptie
Š Transitoir inkomen leidt niet tot permanente
consumptie.
Š Voorbeelden
„ De lotto winnen
„ Een onverwachte erfenis
„ Een belastingsverlaging die maar tijdelijk is
Hypothese van het relatieve
inkomen
Š Consumptie en sparen institutioneel bepaald
Š Consumptiepeil hangt
„ Niet af van inkomen
„ Wel van consumptiepeil van de rest van de
bevolking in dezelfde inkomensklasse
„ Plaats in hiërarchie bepaalt inkomen
„ Het pal- of ratcheteffect (Duesenberry)
Het pal- of ratcheteffect
C
CA

Ck

Ck

0 Y1b Y2b Yb
Samenstelling van de
consumptie
Š De vraagfunctie geeft de wiskundige relatie weer
tussen
„ de van een goed A gevraagde hoeveelheid (Q)
„ en de vraagdeterminerende factoren
z de prijs van het goed (PA),
z de prijs van andere goederen (PB, PC …),
z het beschikbaar gezinsinkomen (Yb),
z het vermogen (V*) ...
Š Q = f(PA, PB, PC, ..., Yb, V*)
Relatie gevraagde hoeveelheid
en prijs
Š Normaal inverse relatie
„ Als de prijs stijgt, dan daalt de vraag
Š Uitzonderingen
„ Speculatieve vraag
z (als de prijs stijgt koop je meer omdat je verdere prijsstijgingen
verwacht)
„ Veblen-effect
z ‘conspicous consumption’ (bijvoorbeeld Ferrari)
„ Giffen-effect
z Via het effect van prijswijzigingen op het reële inkomen
Individuele en collectieve vraag

P P P
16 16 16

14 14 14

12 12 12

10 10 10

8 8 8

6 6 6

4 4 4

2 2 2

0 0 0
0 2 4 6 8 10 12 0 2 4 6 8 10 12 0 2 4 6 8 10 12
QX QY Q X+Y
De prijselasticiteit van de vraag

% verandering in gevraagde hoeveelheid


εV =
% verandering in de prijs
dQ
Q dQ Q
εV = = :
dP dP P
P
P

p
εvp =−∞

p
εvp =−1

p
εvp = 0
0 Q

ε p
v

0 p

Q
-1 p
Elastische en inelastische vraag

P P
εvp =0

εvp =−∞

0 Q 0 Q

(A) (B)
Prijselasticiteit van de vraag
Š Elastisch versus inelastisch
εV > 1: elastische vraag
εV < 1: onelastische vraag
Š Prijselasticiteit van de vraag hangt af van
„ Aard van het product
„ Substitutieproducten of niet?
„ Aanwezigheid van merken of niet
Š Als een prijselastisch goed duurder wordt, dan
nemen de consumptieve uitgaven aan dit goed af.
Inkomenselasticiteit van de
vraag
% wijziging gevraagde hoeveelheid
εY =
% wijziging inkomen

dQ dQ
Q
εY = = dY
dY Q
Y Y
Wet van Engel

Š E. Engel (1821-1896):
Š Bij stijgend inkomen nemen de uitgaven voor
voedsel wel toe, maar het aandeel ervan in het totale
consumptiepakket daalt.
Š De rijkere consument geeft dus relatief meer uit aan
duurzame consumptiegoederen en diensten.
Š Rijkere consumenten besteden ook meer aan vrije
tijd en verzorging.
De Engelkromme
Q

p
p

Z p

Z2

p
Z1

0 Y
1
b
Yb
Inkomenselasticiteit van de
vraag
Š normale producten: εY > 0
„ Inkomenselastische vraag: εY > 1
„ Inkomensonelastische vraag: εY < 1
Š Inferieure goederen: εY < 0
Š Afhankelijk van
„ De aard van het product
„ Basisproducten versus luxegoederen
De kruisprijselasticiteit

Š gevoeligheid van de gevraagde hoeveelheid


van goed A voor prijswijziging van goed B
Š
ε =
% wijziging gevraagde hoeveelheid goed A
AB
% wijziging prijs goed B
dQA
QA
ε AB =
dPB
PB
De kruisprijselasticiteit

Š Voor substitutiegoederen: εAB > 0


„ Boter versus margarine
„ Auto versus trein
„ Studeren versus learning on the job
Š Voor complementaire goederen: εAB < 0
„ Benzine versus auto’s
„ Aardgas en centrale verwarming op aardgas
De wetten van Gossen
Š De eerste wet van Gossen
„ Het marginaal nut van een goed daalt naarmate men
meer van het goed consumeert
Š De tweede wet van Gossen
„ De rationele consument bereikt met een gegeven budget
een maximaal nut door het consumptiepakket zo samen
te stellen dat het marginale nut van de laatst bestede
eurocent gelijk is voor alle goederen.
„ Egalisatie van het grensnut van het geld in al zijn
bestedingsmogelijkheden.
MN A MN B MN C
= = =λ
PA PB PC
TN
De eerste wet van Gossen

0 Q1 Q

MN

0 Q1 Q
QB

Q 1B
Afleiding van de
prijsvraagcurve
p

E3
p
E1 E2 p

p
IN3

IN2

IN1

0 Q1A Q A2 Q A3
QA

P A

P1A p

P2A p

P3A p

VA

0 Q1A Q A2 Q A3
QA
Normale goederen
QB

Q 1B p

E2
p
E1 p

IN2
E3
p

IN 1

0 Q1A Q A3 Q A2
QA
SE IE
Inferieure goederen
QB

Q1B p

E2
p

IN2
p
E1

E3
p

IN1

0 Q1A QA2 Q A

3
QA
SE
IE
Giffen-goederen
QB

QB p

E2
p

IN2

p
E1

E3
p

IN1

0 Q A2 Q1
A
Q A
3
QA
SE
IE
Afleiding van de
inkomensvraagcurve
QB

C’’

C’
Expansiepad

C p

E3
p

E2 IN3
p

E1
IN2

IN1
0 D D’ D’’
QA

You might also like