You are on page 1of 24

HET WAPEN

DER
NEDERLANDEN
DOOR C. PAMA

UITGEVERIJ „LIEBAERT" 'S-GRAVENHAGE


1942

PREMIE UITGAVE „SIBBE", MAART 1942


HET WAPEN
DER N E D E R L A N D E N
DOOR

C. P A M A

's-Gravenhage
Uitgeverij „Liebaert"
1942
T — oen omstreeks het midden der 12e eeuw de gewoonte opkwam, wapens te
gaan voeren, vormden de Nederlanden nog geen staatkundige eenheid. Het grootste
gedeelte behoorde tot het „Heilige Roomsche Rijk der Duitsche Natie", terwijl
enkele zuidelijke gedeelten leenen van den koning van Frankrijk waren. Het
symbool van den Duitschen Keizer was de adelaar — een erfenis van het
Romeinsche Rijk — en het behoeft dan ook geen verwondering te wekken, dat wij
dien Rijksadelaar nog heden in tal van wapens kunnen aantreffen. De meest be-
kende voorbeelden zijn wel de wapens van verschillende steden en de familie-
wapens met den z.g. halven Frieschen adelaar. A l s bijzonder zinnebeeld van de
Nederlanden heeft de adelaar echter nooit dienst gedaan. Het keizerlijk gezag was
in vroeger dagen noch hier in de Nederlanden, noch in de gebieden die wij thans
Duitschland noemen, bijzonder krachtig. De eigenlijke gezaghebbers dier landen
waren 's Keizers leenmannen, heeren, graven, hertogen en welke titels zij verder
gedragen mogen hebben. Zij waren heer in eigen land en het kon zelfs voorkomen,
dat zij, als dit voor hun persoonlijk belang meer voordeel opleverde, tegen hun
eigen leenheer te velde trokken.
Onder erkenning van een hoogere volksche eenheid waren de Nederlanden in die
dagen dus meer een aantal betrekkelijk zelfstandige staten, die elkander naar harte-
lust beoorloogden en brandschatten. Zoo zij al tezamen een zeker organisch ver-
band binnen het Duitsche Rijk vormden, dan omvatte dat verband toch ook andere
landstreken dan wij thans onder den naam Nederland of de Nederlanden bedoelen.
Deze graven en hertogen hadden waarschijnlijk ieder hun verschillend stamwapen.
Van de graven van Gelre weten wij b.v., dat dit oorspronkelijk drie mispelbloemen
waren, terwijl de heeren van Leuven, later hertogen van Brabant, een dwarsbalk
voerden. Zoo zullen ook de andere dynasten oorspronkelijk wapens gevoerd heb-
ben zondej veel onderling verband en met echt heraldieke fantasie gekozen.
Hierin kwam echter plotseling verandering. Het is tot nu toe niet in alle opzichten
duidelijk, wat de reden van die verandering was, doch op een gegeven oogenblik
hebben alle dynasten in deze streken hun oorspronkelijke familieteekens vaarwel
gezegd om ze te verruilen voor leeuwen. En met de aanname van deze leeuw-
figuur zien wij ook plotseling de geheel laat-middeleeuwsche samenhang tusschen
deze gebieden, want wanneer wij eens nagaan welke dynasten leeuwen aannamen,
dan blijkt, dat hun gebieden zich uitstrekten langs den geheelen loop van den'
Neder-Rijn, zoowel in de Nederlanden als in een gedeelte van het Duitsche Rijn-
land. Naast Vlaanderen, Henegouwen, Limburg, Luxemburg, Namen, Holland,

3
Gelre, Limburg e.a. behoorden er evenzeer toe landen als Berg, Schleiden, Nassau,
Blankenheim, Sayn, Dietz, Weilnau, Binsfeld, Falkenberg, Gulik en zoovele anderen.
Die voorliefde voor den heraldieken leeuw treffen wij dus in het bijzonder aan bij
de heeren, graven en hertogen in een gebied dat men gerust Nederlandsch zou
kunnen noemen, zij het dan, dat de grenzen daarvan ruimer genomen moeten wor-
den dan thans staatkundig het geval is.
Wanneer wij voorts zien, dat de kern van dit gebied Brabant was en juist Brabant
in veel opzichten in de late Middeleeuwen het middelpunt der ridderlijke cultuur
vormde, dan geeft ons dit nog meer recht om van een specifiek Nederlandsch
lceuwgebied te spreken.
Deze leeuwengroep heeft steeds de aandacht gehad van de wapenkundigen. In 1883
reeds schreef Mensinga er een paar artikelen over, die groote bekendheid kregen
en die men te pas en te onpas aangehaald vindt. Volgens hem vormde deze leeu-
wengroep slechts een onderdeel van een nog veel grooter leeuwengebied, dat om
de Noordzee heen zou liggen. Engeland, Schotland, Noorwegen, Denemarken e.d.
behoorden er ook nog bij. Deze onderzoeker zag over het hoofd, dat alleen in de
Nederlanden de leeuwfiguur werkelijk wijd verspreid is. Het aantal families in
deze landen, dat — vermoedelijk in navolging van het blazoen hunner territoriale
heeren — een leeuw in het wapen voert, overtreft verre dat van alle andere landen.
Nu rijst natuurlijk onmiddellijk de vraag op: waarom juist een leeuw? Het spreekt
vanzelf, dat men meer dan eens getracht heeft een antwoord op die vraag te geven
Mensinga meende het in Noorwegen te kunnen vinden. Hier was de leeuw een
figuur, die langen tijd aan de koningen voorbehouden geweest was, een verschijnsel,
dat zijn oorzaak zou vinden in de liefde, die reeds de oude Viking-koningen voor
den leeuw gehad zouden hebben. In den tijd, die onmiddellijk voorafging aan het
ontstaan der eerste wapens, hadden de Noormannen hier in deze streken veel
invloed gehad. Zou niet, zoo redeneert men dan verder, die oude. bij de bevolking
bekende beteekenis van den leeuw door latere heerschers aangewend zijn om aan
hun wapen een zekere autoriteit te verschaffen, in min of meerdere mate dus een
ambtsfiguur geweest zijn, zooals ongetwijfeld ook de adelaar oorspronkelijk was.
Wij weten het niet. Laten wij er mee volstaan te constateeren, dat de leeuw metter-
daad in de late Middeleeuwen hier de meest voorkomende wapenfiguur was.
Langzamerhand kwam er wat meer eenheid in de lage landen. Verschillende kleine
gebieden smolten samen tot grootere — en tenslotte ontstonden onder Karei V als
eerste staatkundige figuur in deze gebieden de zeventien Nederlandsche gewesten-
Deze begrensden ongeveer wat nog heden onder de Nederlanden verstaan wordt:
Nederland en België.
De landen van de Nederrijnsche laagvlakte waren er, hoewel het contact op veler-
lei gebied toch nog gehandhaafd bleef, langzamerhand buiten komen te liggen. Wat
zich ook gehandhaafd had, was de leeuwfiguur. De dynasten hadden hem overge-
dragen op hun landen en wij zien het verrassende beeld, dat van de zeventien
Nederlanden er maar vier waren, die hem niet voerden, n.1. Groninger Ommelan-
den, Antwerpen, Mechelen en Artois of in goed Nederlandsch Artesië. Brabant.
Limburg, Holland en Vlaanderen (eertijds ook Henegouwen) voerden hem „klim-
mend" en zonder verdere toevoeging. Met een toevoeging, de z.g. breuk, eveneens
klimmend, voerden hem Luxemburg, Overijssel en Namen en zoo men wil ook
Zutphen. Utrecht voerde hem gevierendeeld met het Stichtsche kruis, Gelderland
had er twee tegenover elkaar staan en Friesland voerde er twee, loopende boven
elkaar. Dat ook in die dagen Brabant nog als het middelpunt beschouwd werd-

4
Omltk COülif b) Q3er ö Luxemburg

Sjottanb Vlaanderen Q3rabcmt

ioimburg

QJlanfeenljeim. jaJeitnaa
Plaat 1
Zegel der Staten-Generaal

blijkt hieruit, dat de Staten-Generaal in 1577, bij gebrek aan een eigen zetel, het
Eeuwig Edict van Don Juan zegelden met den Brabantschen leeuw. Spoedig zou
hierin echter voorzien worden. In April 1578 besloot men een nieuw zegel te laten
snijden. In de Resolutieën van de Staten-Generaal lezen wij dan ook onder 11 Sep-
tember 1578: „Resolu de faire graver ung seel pour Ia Generalité; et sera ung lion
grippant couronné aiant en la patte droicte une espee, en la senestre dix sept
flesches (singnifiant les dix sept provinces) liées d'ung roulet, en sera escript
Concordia, estant la superscription dudict seel: Sigillum ordinum belgii, cum data
1578", hetgeen dus zeggen wil, dat het een klimmende, gekroonde leeuw zou zijn,
houdende in de rechterpoot een zwaard en in de linker een bundel van zeventien
pijlen (voorstellende de zeventien provincies), omwonden met een lint, waarop de
spreuk „Concordia". Het handschrift zou luiden „Sigillum ordinum belgii" met den
datum 1578. (Zie afbeelding). Deze datum is echter bij het graveeren weggelaten.
De symboliek van dit zegel is duidelijk. Als zinnebeeld van de Nederlanden kon
men wel moeilijk een andere figuur kiezen dan de leeuw, die in vrijwel alle geweste-
lijke wapens voorkwam en bovendien de wapenfiguur was van Brabant. Het zwaard
zal het handhaven der gerechtigheid voor hebben gesteld, terwijl de pijlen ontleend
zijn aan het oude verhaal van Scilurius, koning der Scyten, met zijn tachtig zonen.
Om hun de kracht der eenheid te doen gevoelen, gaf hij hen een bundel pijlen,
voor iederen zoon één en verzocht hen deze tegelijk te breken. Dit bleek onmoge-

7
lijk, doch wel lieten de pijlen zich één voor één breken. Hierop duidt ook de spreuk
„Concordia", d.w.z. eendracht. De kroon tenslotte drukte de souvereiniteit uit.
Hoewel hier van een zegel sprake is en niet van een wapen, heeft deze voorstelling
toch alle wapens van de Noordelijke Nederlanden beheerscht tot op den huidigen
dag. Wanneer deze voorstelling inderdaad het wapen van alle zeventien Neder-
landsche gewesten zou zijn geworden, zouden de kleuren ongetwijfeld in overeen-
stemming met die van het Brabantsche wapen, n.1. als goud op zwart, zijn vast-
gesteld. Door de scheuring tusschen de Zuidelijke en Noordelijke Nederlanden
namen de zaken echter een andere keer.
Het is hier niet de plaats stil te staan bij de ontwikkeling van het leeuwwapen in
de Zuidelijke Nederlanden. Zooals men weet, bleven zij onder Spaansch bewind
en kwamen later onder Oostenrijk. Het is echter wel teekenend voor het voort-
leven der oude Brabantsche traditie, dat men, toen in 1830 de Zuidelijke Neder-
landen zich opnieuw van de Noordelijke- losscheurden, weer teruggreep naar den
Brabantschen leeuw en deze tot Belgischen leeuw promoveerde. In het Zuiden was
Brabant, de provincie waarin Brussel lag, de voornaamste gebleven, in het Noorden
was die rol overgenomen door Holland, hetgeen ook weer in het wapen tot uit-
drukking kwam. Niet de Brabantsche kleuren werden tenslotte de kleuren van het
wapen van de Republiek der Zeven Vereenigde Nederlanden, doch de Hollandsche,
d.w.z. een roode leeuw op een gouden veld. Het was aan dezen leeuw, dat men den
sterk gereduceerden — immers waren er thans maar zeven — pijlenbundel in den
linkerklauw gaf en het ontbloote zwaard in den opgeheven rechter, terwijl men
hem de kroon op den kop drukte. Gaf dit wapen niet treffend den feitelijken toe-
stand weer, want was het tenslotte niet het gewest Holland, dat in de Republiek
den toon aangaf?
Wie mocht denken, dat thans ook het zegel met den bestaanden toestand in over-
eenstemming zou worden gebracht, vergist zich. Wel werd in 1662 een besluit in
dien zin genomen en kwamen de Hoogmogenden overeen een nieuw groot zegel
met zeven pijlen te laten maken, van dezelfde grootte als het bestaande, „hetwelk
tot eene eeuwige gedachtenis in de secreete kas ter zijde gelegd zou worden", doch
die maatregel kwam niet tot uitvoering. Te zeer voelde men de wijding en de
traditie, die van dit historisch zegel uitgingen, dan dat men dit zou vervangen door
een nieuw, al was dit dan ook meer bij den bestaanden toestand aangepast. Tot
aan het einde der Republiek heeft de leeuw op het zegel zeventien pijlen in den
klauw gehad. Dat ook in het wapen in den beginne nog geen vaste lijn zat, bewijst
het geval van het verleenen van het statenwapen aan de ambassadeurs van Venetië,
in 1626. Hierbij houdt de leeuw nog de zeventien pijlen. Ook over het al dan niet
gekroond zijn van den leeuw bestond verschil van gevoelen, zoomede over het lint
met de spreuk „Concordia". Zelfs over de kleuren was men het op den duur niet
eens. Om deze verschillen echter na te kunnen gaan, moeten wij eerst eens zien
hoe het wapen er in het begin uitzag.
De Hollandsche leeuw was rood op een goud veld, wat dus ook met den Neder-
landschen leeuw het geval was. Zijn tong was blauw en zijn nagels rood. De pijlen
waren blauw en in tegenstelling tot het zegel met de punten omhoog gericht. Deze
pijlen waren eerst nog op een afzonderlijk schildje geplaatst, doch dit denkbeeld
had men spoedig weer laten varen. Het woord Concordia was van het lint ver-
dwenen en vervangen door de spreuk „Eendragt maeckt magt", welke tenslotte
in het Latijnsch vertaald werd als „Concordia res parvae crescunt". Deze spreuk
werd onder het wapen aangebracht.

8
Nu bestond er, juist door de overheerschende positie van Holland, onder de andere
gewesten een zekere tegenstand tegen dit lid der Republiek en begrijpelijkerwijze
ergerde men zich ook aan het verleenen der Hollandsche kleuren aan het generali-
teitswapen. Zoodoende ging men al spoedig over tot het omdraaien der kleuren,
d.w.z. men maakte den leeuw goud inplaats van rood en het veld rood inplaats van
goud. Hoezeer de tegenstand tegen Holland was, blijkt ook uit de bedenkingen van
Zeeland tegen de benaming „Hollandsche vlag", waar de Nederlandsche bedoeld
werd. Uit de notulen der Staten van Zeeland van 24 Januari 1664 blijkt n.1., dat
toen werd besloten „wel toe te sien, dat niet ajleene in de registers of andere
publicque schriften van Haer Ho. Mog. voor het toekomende niet en komen in te
vloeyen de worden van Hollandsche vlagge, maar ook te besorgen dat die uyt de
voornoemde resolutie van 1. Dec. des voorleeden jaers werden gelight en in plaats
van dien gestelt, gelijck van ouds, de vlagge van den Staet".
In den regel noemde men den leeuw echter „de leeu mette pijlen" of kortweg
„eendragt".
Naar de gewoonte dier dagen werd de voorstelling van het Nederlandsche wapen
tenslotte vervolmaakt, door er twee gekroonde leeuwen als schildhouders aan toe
te voegen en het schild zelf ook te dekken met een kroon. Zoo zag het wapen er
tenslotte aan het einde der Republiek der Vereenigde Nederlanden uit. In dit
wapen zat dus een prachtige continuïteit. Langs lijnen van geleidelijkheid waren
wij in staat het ontstaan na te gaan en het verdere verloop tot aan 1795. Op dit
tijdstip zou deze ontwikkeling echter plotseling onderbroken worden.
De komst der Franschen en de leuze „Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap" waren
in Nederland — en hier niet alleen — aanleiding, een waren beeldenstorm tegen de
wapens te ontketenen. Waar men maar een familiewapen vond, hetzij op een graf-
steen, hetzij aan een gevel of als rouwbord, werd het weggekapt of vernietigd. Wat
in dezen korten tijd verloren is gegaan, is ontzettend. Het was van een dergelijk
bewind niet te verwachten, dat het veel eerbied zou koesteren voor de overge-
leverde heraldieke vormen. Inplaats van het oude wapen ging men dan ook over
tot een zinnebeeldige voorstelling „eene afbeelding van eene Maagd in eene bevallige
houding, op eenig loof of groen nederzittende, en houdende eene speer, waarop de
hoed der vrijheid wordt gedragen, rechtstandich voor zig met de eene hand vast,
en rustende met de andere op een schild, waarop de Romeinsche bundel en
bijl (fasces) afgebeeld zijn; terwijl aan hare voeten een leeuw, in eene zittende of
eenigszins liggende gestalte, wordt verbeeld, zoodat hij met de eene voorpoot op
den grond ruste, en met de andere klauw de reeds gemelde speer, beneden de hand
omvatte, als willende zorg dragen, dat men de speer niet aan de Maagd ontrukke;
voorts met een zijdwaarts gedraaiden kop en norsch grimmig gezicht, buitenwaards.
en als naar buiten het stuk omkijkende". Deze voorstelling duidde blijkbaar op het
bewaken van de zoo juist verworven „vrijheid". Hoewel deze voorstelling aan geen
enkele heraldieke regel meer voldoet en niets meer dan een „plaatje" is, is het toch
opmerkelijk, dat men zelfs in deze verworden voorstelling den leeuw'niet durfde
laten varen en men hem in zijn natuurlijke gedaante weer naast de z.g. vrijheids-
maagd terug vindt.
Doch weer veranderden de tijden. De Bataafsche Republiek werd opgevolgd door
het Koninkrijk Holland en de nieuwe koning Lodewijk deed alle moeite de sporen
van den Bataafschen tijd weer spoedig te laten verdwijnen. De oude heraldiek werd
weer in eere hersteld, er werd zelf een adel in het leven geroepen en het kon een
oogenblik schijnen of de tijden van weleer zouden terugkeeren. Dat onder deze

9
De adelaar met den Hollandschen leeuw op het Binnenhof te 'stGravenhage.

10
Wapen van het Koninkrijk Holland

omstandigheden ook het oude wapen, zij het in gewijzigden vorm, weer opdook,
valt na het bovenstaande niet te verwonderen.
Wie wel eens over het oude Binnenhof te Den Haag gewandeld heeft, zal daar
verschillende malen den ouden keizerlijken adelaar van het „Heilige Roomsche Rijk
der Duitsche Natie" gezien hebben met voor de borst een schildje waarop het
Hollandsche wapen. Wij weten niet of de koning van Holland door die — ook in
zijn tijd reeds bestaande — voorstelling misschien geïnspireerd geworden is en
gemeend heeft op een nog oudere traditie te moeten teruggrijpen dan de Republi-
kemsche leeuw. In ieder geval werd het wapen van het koninkrijk Holland een
voorstelling, die veel op die boven de Ridderzaal, geleek, alleen werd de Hollandsche
leeuw vervangen door dien der Republiek en de Duitsche adelaar door den Fran-
sche, den natuurlijken adelaar van Napoleon. Het geheel werd geplaatst op twee
kruiselings geplaatste scepters, omhangen met een hermelijnen mantel en gekroond
met den koninklijken kroon. Dit wapen werd echter al spoedig vervangen door een
gevierendeeld schild, in het eerste en vierde kwartier de aloude Nederlandsche
keuw met zwaard en pijlen, in het tweede en derde kwartier de Fransche adelaar
De oude spreuk „Eendragt maeckt Magt" werd er weer bij hersteld.
Het einde van het Koninkrijk Holland maakte echter ook een einde aan dit
gevierendeelde wapen. De Nederlanden werden bij Frankrijk ingelijfd en de keizer-
lijke Fransche adelaar was dus ook het wapen van deze landen geworden
Willen wij nu de verdere ontwikkeling van het Nederlandsche wapen volgen dan
moeten wij weer even teruggaan tot ons uitgangspunt. Wij zagen daar, dat de leeu'wen-
tiguur voor kwam in een gebied, dat behalve de Nederlanden, ook een gedeelte van de
Nedernjnsche laagvlakte omvatte en onder de verschillende vorsten in dat gebied
merkten wij ook de graven van Nassau op. Het stamwapen dezer graven was een
gouden leeuw op een blauw veld. Hendrik de Rijke begon in 1246 dit veld voor het
eerst met gouden blokjes te „bezaaien" en sedertdien is het wapen der graven van
, f " gebleven een gouden leeuw op een blauw veld, bezaaid met gouden blokjes
a
7
a

ln 1783 werd in een huisverdrag tusschen de drie takken van het Huis Nassau
— baarbrucken, Weilburg en Oranje — bepaald, dat allen hetzelfde stamwapen
zouden voeren en dat dit zou zijn een leeuw van goud, getongd, geklauwd en
gekroond van rood, op een blauw veld, bezaaid met zeven (2.2.2.1.) gouden blokjes

11
2
De tak van Saarbrücken was namelijk
i begonnen, in navolging van vele andere
graven en heeren aan den Rijn, de
leeuw gekroond voor te stellen, hetgeen
thans door de andere takken gevolgd
werd. De vorm en het aantal der blok-
jes, waarmee het veld bezaaid was, is
steeds anders geweest, zij komen ten
allen tijde liggend, staand en als ruiten
voor. Langzamerhand werden echter de
staande, langwerpige blokken de ge-
bruikelijkste.
Wij spreken hier slechts van het stam-
wapen van het geslacht Nassau. De
wapens door verschillende leden van
dat Huis gevoerd, waren alle vermeer-
derd met kwartieren die op bepaalde
gebieden betrekking hadden. Zoo be-
stond b.v. het wapen van Willem van
Oranje uit een gevierendeeld schild,
Zegel met stamwapen van Nassau
het eerste kwartier Nassau, het tweede
Katzenelnbogen, het derde Vianden,
het vierde Dietz. Hierop was weer een gevierendeeld midd'enschild met als eerste
en vierue Kwartier net wapen van Uhalons en het tweede en derde kwartier de
horn der Oranje's. Als hartschild fungeerde het wapen van Genève, waarop men
nog oude aanspraken had. De vorsten van de Friesche lijn der Nassau's voerden
de boven omschreven vier kwartieren Nassau-Katzenelnbogen-Vianden-Dietz ver-
meerderd met een vijfde kwartier Spiegelberg en een zesde Liesveld. In 1702 werd
dit wapen nog weer uitgebreid met de
wapens van Oranje, Buren en Veere,
terwijl de nakomelingen van Jan Wil-
lem Friso in groote lijnen weer tot het
wapen van Willem van Oranje terug-
keerden. Het zou buiten het bestek van
deze bijdrage vallen, het wapen van het
Huis van Nassau na te gaan, als dit
niet beslissend was geworden voor de
latere ontwikkeling van het Nederland-
sche wapen. N a het vertrek der Fran-
sche troepen werd de zoon van den
laatsten erfstadhouder tot souverein
vorst der Nederlanden uitgeroepen.
Aanvankelijk schijnt men er over ge-
dacht te hebben, het oude wapen der
Republiek weer te herstellen. Op
14 Jan. 1814 werd het wapen van den
souvereinen vorst althans vastgesteld
als zijnde een gevierendeeld schild,
waarvan het eerste en vierde kwartier Zegel van Willem van Oranje

12
het oude generaliteits-wapen en het tweede en derde kwartier het bekende
gevierendeelde wapen der Prinsen van Oranje vertoonde. Als hartschild was hierop
het wapen van Nassau geplaats. Uit de vaststelling van dit wapen, dat slechts
ruim een jaar als zoodanig dienst gedaan heeft, blijkt dus, dat men, na het herstel
der onafhankelijkheid, weer het Statenwapen als landswapen beschouwde.
Toen het Koninkrijk der Nederlanden tot stand was gekomen, werd bij besluit van
24 Aug. 1815, staatsblad 46, het wapen geheel gewijzigd, en in groote lijnen vast-
gesteld, zooals wij dit tot heden kennen, waarbij de Hollandsche of Statenleeuw
van kleur veranderde en tot Nassausche leeuw .werd. De vraag dringt zich op,
waarom Koning Willem I het wapen zoo veranderd heeft. Het wapen der Repu-
bliek moest toch overal nog bekend zijn als het Nederlandsche wapen en wat was
gemakkelijker geweest dan weer bij die traditie aan te sluiten?
De redenen die tot verandering van het wapen geleid hebben, kennen wij niet. Wij
kunnen ze echter wel gissen. Het Koninkrijk waarover Willem I als souverein
vorst regeerde, kwam, wat grenzen betreft, vrijwel overeen met het gebied van de
voormalige Republiek der Vereenigde Nederlanden en het herstel van het oude
wapen was dus begrijpelijk. Het Koninkrijk der Nederlanden van na 1815 omvatte
echter, behalve de gebieden der vroegere Republiek, tevens de Zuidelijke of Oos-
tenrijksche Nederlanden en voor die gebieden was het in het geheel niet begrijpe-
lijk, wanneer men zou overgaan tot herstel van den ouden Statenleeuw. Men zou
er onwillekeurig een symbool van overheersching van het Zuiden door het Noorden
in hebben gezien, wat, gezien de toch al delicate verhouding tusschen de beide
deelen van het Koninkrijk, minder gewenscht was. Waar Brabant hier de voor-
naamste provincie was, lagen ook de kleuren van Brabant meer voor de hand. Deze
heeft men na de afscheiding van 1830 dan ook metterdaad gekozen. Dit alles ver-
klaart echter nog niet het aannemen van juist de Nassausche kleuren Dat juist
de Nassausche leeuw later tot Nederlandsche leeuw gepromoveerd werd, had
vermoedelijk geheel andere oorzaken.
Het was n.1. aanvankelijk in het geheel niet de bedoeling van Koning Willem I
geweest, dat het nieuwe koninkrijk zich tot het grondgebied van de oude Neder-
landen zou beperken. De herwinning van de Nassausche landen, het bezit van
tulda, waarover hij gedurende de ballingschap een paar jaar vorst geweest was
het bezit van het oude land Berg en zelfs van allerlei gebieden tusschen Rijn en
Maas, zweefden hem voor den geest. Voor onze oogen rijst, zooals Japikse schrijft,
weer op het visioen van René van Chalons. In verband met wat wij aan het begin
zagen, zien wij nog iets geheel anders: de vereeniging van alle Nederduitsche lan-
den die door den leeuw gesymboliseerd werden. Voor een oogenblik wordt het ons
vergund onzen blik weer te verruimen en te zien buiten de grenzen van het in den
na-middeleeuwschen tijd gegroeide beeld der Nederlanden. Wij zien weer het
middeleeuwsche beeld, het leeuwenrijk, niet alleen Holland, Gelre, Brabant, Vlaan-
deren, Limburg, Luxemburg, om slechts enkele der gewesten te noemen, doch
evenzeer Gulik en Berg, ja, zelfs Nassau.
Voelde Willem I de verbondenheid dezer landen of was het alleen dynastiek
belang? Het is een feit, dat ook Japikse toe heeft moeten geven, dat Willem I
gedurende de ballingschap geheel Duitsch was gaan voelen en zich in de eerste
plaats Duitsch vorst voelde. Het is niet aan te nemen, dat die pro-Duitsche, althans
pro-Pruissische houding gedurende zijn koningschap verdwenen zou zijn, want na
zijn afstand van de regeering vestigde hij zich te Berlijn. In tegenstelling tot zijn
zoon, den lateren Willem II, was hij in Engeland niet bijzonder gezien en werd

13
aanvankelijk uitermate koel ontvangen. Wij weten niet wat er gebeurd zou zijn als
Willem I zijn plannen had kunnen verwezenlijken, als inderdaad alle Neder-
Duitsche en Nederlandsche gewesten vereenigd zouden zijn geweest. Het heeft ook
weinig zin te overwegen wat er — staatkundig gezien — uit zou zijn voortgekomen
Ons interesseert deze zaak thans alleen vanuit den gezichtshoek der ontwikkeling
van het wapen.
Wij zien dan, dat de plannen tot vereeniging van de verschillende gebieden er
aanvankelijk vrij goed voorstonden. Reeds in December 1813 werd Willem I als
vorst van Nassau erkend. Met de Fuldasche bezittingen was het iets anders. Deze
had hij gekregen als schadeloosstelling voor het verlies van het Nederlandsche
bezit en derhalve voelden Pruisen en Oostenrijk er weinig voor hem weer in dit
bezit te bevestigen. Voor de andere plannen hing hij geheel af van de mogend-
heden, die Napoleon ten val gebracht hadden, n.1. Engeland, Rusland, Pruisen en
Oostenrijk. Ook deze achtten een vergrooting der Nederlanden wenschclijk, echter
uit geheel andere gronden. Hier was het een weer opvatten der oude barrière-
gedachte, welke men nu in grooteren vorm wilde verwezenlijken. In dien gedach-
tengang werd Nederland een rol toebedeeld ten opzichte van Frankrijk, als later
bij het Verdrag van Versailles Tschechoslowakije en Polen ten opzichte van
Duitschland, n.1. die van een wachter aan de grens.
Wij weten hoe het verloop geweest is. Slechts de Zuidelijke provinciën werden bij
de Vereenigde Nederlanden gevoegd. Het Bergsche land, Rijnland en Nassau
kwamen aan Pruisen. Als schadeloosstelling voor het verlies van zijn stamland
werd aan het Huis van Oranje het Hertogdom Luxemburg geschonken. Dit
maakte deel uit van den Duitschen Bond en de hoofdstad werd een bondsvesting.
In Willem I leefde nog maar zeer weinig van de oude stadhouderlijke traditie van
zijn voorgeslacht. Hij was in de eerste plaats een Nassauer en in de tweede plaats
een Nederlander. In zijn grootsche plannen streefde hij niet de grootheid der oude
Republiek, doch die van zijn Huis na en dientengevolge werd het wapen van dit
nieuwe gebied niet de Staten-, doch de Nassausche leeuw, zooals het ook in het
desbetreffende Koninklijk Besluit zoo goed gezegd werd: „Het wapen van het
Koningrijk der Nederlanden, zoowel als dat van Ons en Onze Successeuren,
Koningen der Nederlanden, zal bestaan in Ons aangeboren Geslagtswapen van
Nassau, zijnde een klimmende leeuw van goud, getongd van keel, op een veld van
azur, bezaaid met gouden blokken, welk wapen wij alsnu vermeerderen door te
bepalen, dat de Leeuw zal zijn gekroond met een Koninglijke Kroon, en dat hij in
den regten voorklauw een opgestoken zwaard houden zal en in den linker een
bundel pijlen met gouden punten, de punten omhoog en de pijlen met een gouden
lint tezamen gebonden."
Overduidelijk was deze beschrijving niet, en wapenkundig nogal op verschillende
wijzen uit te leggen. De voornaamste wijziging was de Kroon van den Leeuw, die
zooals we hiervoor zagen, oorspronkelijk rood was, doch thans koninklijk, zonder
nadere aanduiding van kleur. Willem I was, zooals algemeen bekend, ietwat despo-
tisch van aard en schijnt zich bij de vaststelling van het Rijkswapen te hebben
laten leiden door de gedachte van Louis X I V „L'état c'est moi" waardoor hij het
onderscheid tusschen zijn koninklijk wapen en dat van het Rijk geheel vervaagde.
Eenzelfde vaagheid betrof bijv. het voeren van het devies: Je maintiendrai, dat
door de tak Oranje-Nassau met het wapen van het prinsdom Oranje, van René de
Chalons was overgenomen. Behoorde dit devies tot het Rijkswapen, ja dan neen?
Het zou bijna een eeuw duren, eer hierin zekerheid werd gebracht. Bezien wij de

14
Wvl't-H DER NEOtRLANDfcN

Plaat 2
uitingen en stukken uit die dagen, dan krijgen wij niet den indruk dat men erg
rouwde om het verlies van den Statenleeuw of bijzonder verheugd was thans het
Nassausche wapen als wapen der Nederlanden te hebben. De afscheiding van
België in 1839 bracht geen veranderingen in het wapen teweeg. Zooals reeds
gezegd namen de Belgen den Brabantschcn leeuw aan waaronder zij echter de
spreuk „Eendracht maakt macht" zetten, wat natuurlijk, gezien de volkomen
Fransche koers waarop dit land ging zeilen, en de onderdrukking van het Neder-
landsche element aldaar, prompt vertaald werd in „I'Union fait la force". Een
verandering van het wapen zou ook geen zin gehad hebben, daar voor Noord-
Nederland de toestand feitelijk niet veranderde. In die dagen schijnt een verande-
ring van het wapen dan ook zelfs niet ter sprake'te zijn gekomen.
Het is daarom min of meer te verwonderen, dat juist omstreeks 1880 de wapen-
kwestie plotseling in het midden der belangstelling kwam te staan doordat J. A .
de Bergh, een ietwat zonderling ambtenaar-journalist dier dagen, onder het motto:
„Melius esse quam videri" ('t is beter te zijn dan te schijnen) een boekje in het
licht gaf met den min of meer sensationeelen titel „Het wapen des Konings en des
Rijks, thans gevoerd, is in strijd met de wet", welk boekje zelfs een tweede druk
beleefde. Hij constateerde daarin dat in de beschrijving van het Rijkswapen, zooals
wij die hierboven gaven, veel onvolledigs voorkomt. Zoo was de kleur van het
opgestoken (sic) zwaard niet aangegeven, evenmin als die van de pijlen en de
uiteinden daarvan. Ook de verdere toevoegingen als schildhouders, devies e.d.
konden zijn goedkeuring niet wegdragen en ten slotte kwam hij na een betoog
tot de slotsom: „Het Rijkswapen is even eenvoudig als het land klein en komt o.a.
in zijn juiste gedaante voor op het gezegelde papier, de muntstukken, de cachetten
bij de ambtenaren van den actieven dienst bij 's Rijks belastingen in gebruik, be-
nevens die van de meeste Departementen van Algemeen Bestuur". „Zoo voort-
gaande", schrijft hij, „worden wij voor vreemdelingen ten spot, en de dwaaste
gevolgtrekkingen kan men uit het gemis aan eenvormigheid in de Rijkswapens
immer maken. Bijvoorbeeld:
Vreemdelingen bezoeken ons land en dus ook onze musea en openbare gebouwen.
Thuis gekomen schrijven ze over Nederland een boek. De een heeft het Rijks-
wapen gezien vóór Justitie, een ander dat, vóór het Nieuwe Postkantoor, een
derde dat, voorkomende op de vergulde waardigheidsteekenen van de boden der
Departementen. Noch de eene, noch de andere beschrijving zal juist zijn; enkel
de beschrijving van hem, die bij toeval een rijksdaalder overhield, en als wapen
van Nederland de afbeelding daarop aanneemt en beschrijft." Zijn hartekreet was
ten slotte: „Worflt het geen tijd om in dien chaos gelijkheid te brengen, door, of
het Koninklijk Besluit van 1815 buiten werking te stellen, of het Rijkswapen bij
Koninklijk Besluit te vermeerderen met de schildhouders en het devies (de invoe-
ring van wapens van dezelfden vorm zal dan minder kostbaar zijn) en aan de
naleving van dat besluit krachtig de hand te houden en te doen, houden? Wij
hopen het van ganscher harte!" Ook de Hooge Raad van Adel kreeg nog een veeg
uit de pan toen de Bergh schreef: „Toen de oudste dochter van Koningin Victoria
vernam, dat zij een zusje gekregen had, riep zij vol blijdschap uit: „O, dat is heer-
lijk! Ik ga het dadelijk aan mama vertellen!" Dit was de onschuld die sprak.
De Hooge Raad van Adel zal na dit opstel nimmer of te nooit zulk een reine
onschuld kunnen voorwenden, als die Raad mij niet steunt, gelijkheid van wapens
bevordert, en aan de naleving van de wet met hand en tand vasthoudt. Zoo niet,
, dan zullen de onrechtmatig aan het Rijkswapen aangebrachte leeuwen hem blijven

17
aangrijnzen, tot dat zij vergaan en van lieverlede in stukken vallen, evenals de
Leeuw van Holland boven de Gevangenpoort te 's-Gravenhage."
In het Dagblad van Zuid-Holland van 20 April 1880 trok de Bergh opnieuw tegen
den H . R. van Adel van leer, daar deze voor het aangrijnzen der leeuwen voorals-
nog weinig bevreesd bleek. Een groot aantal brochures en overdrukjes zagen in
dien tijd over de kwestie het licht. Zelfs Von Goeckingk, de schrijver van „Die
Geschichte des Nassauischen Wappens" mengde zich in den strijd. „Het moet
geroemd worden", zoo schreef hij, „dat de heer de Bergh, de wapenkunde voor een
geschiedkundige wetenschap erkennende, m de eerste plaats de oorsprong van de
wapens van Nassau en Oranje getracht heeft na te. gaan Hij is hierin echter
niet zeer gelukkig geweest, want zijn geschiedkundige gegevens zijn niet altijd
juist en daarom moest hij natuurlijk tot verkeerde gevolgtrekkingen komen." Hoe
het echter ook zij, de strijd verliep langzaam, de gemoederen kwamen tot bedaren
e n . . . . het wapen bleef zooals het was.
Toch had De Bergh wel gelijk dat de wapenbeschrijving, zooals die in 1815 gegeven
was, voor velerlei uitleg vatbaar was. Dit werd ook wel ingezien, doch men
wachtte slechts op een geschikte gelegenheid noodzakelijke verbeteringen zonder
verlies van prestige te kunnen aanbrengen.
Deze gelegenheid was de te verwachten geboorte van een troonopvolger in 1907.
Het Staatsblad No. 181, besluit van den lOen Juli 1907, hield de intrekking van
het besluit van 1815 in en bepaalde o.a.:
Art. 1. Het wapen dat door het Koninkrijk der Nederlanden, zoowel als door Ons
en Onze opvolgers, Koningen der Nederlanden zal worden gevoerd is, in azuur,
bezaaid met staande blokjes van goud, een klimmende rechtsgewende leeuw van
goud, gekroond met eene kroon van drie bladen en twee parelpunten van het-
zelfde, getongd en genageld van keel, in den rechtervoorklauw opgehevenhoudende
in schuinlinkschen stand een ontbloot Romeinsch zwaard van zilver, met gevest
van goud, en in den linker een bundel van zeven pijlen van zilver, met punten van
goud, de punten omhoog, en de pijlen tezamengebonden met een lint van goud.
Art. 4. Wanneer de door het Koninkrijk, door Ons of door Onze opvolgers" en
door de overige leden van het Koninklijke Huis gevoerde wapens van hunne
uitwendige versierselen werden voorzien, zullen die uit de navolgende toevoegsels
óf uit eenige dezer bestaan:
a. tot dekking van het wapenschild de Koninklijke Kroon, gelijk aan die, welke
door Zijne Majesteit Koning Willem I op zijn wapenzegel' is gevoerd geworden,
b. twee heraldische leeuwen en profil van goud, ongekroond, getongd en gena-
geld van keel, als schildhouders;
c. het devies: „Je maintiendrai" in Latijnsche letters van goud op een lint van azuur.
Art. 5. Het door het Koninkrijk, door Ons of Onze opvolgers gevoerde wapen
kan worden geplaatst op een mantel van purper, geboord van goud, gevoerd met
hermelijn, opgebonden met koorden eindigende in kwasten, beide van goud en
gedekt door een baldakijn van purper, geboord van goud en dragende de Konink-
lijke Kroon, gelijkvormig aan die bedoeld in artikel 4, sub. a.
Hiermede was dus eindelijk eenheid geschapen in het wapen der Nederlanden. De
voornaamste verandering was het weglaten van de kroon op de koppen der schild-
houders en het plaatsen van een heraldieke- inplaats van een koninklijke kroon op
den kop van den leeuw. Weliswaar werd bij K.B. van 13 Juli 1909, Staatsblad 271,

19
£ ™. ! i 8
e fo u eel n
nogmaals veranderd, doch dit sloeg alleen op de wapens van het
Koninklijke Huis en niet op dat van het Rijk.
Thans is wederom» een mijlpaal in de geschiedenis van ons volksbestaan bereikt
WIJ weten met wat de toekomst ons brengen zal. Laten wij besluiten met de hoop
uit te spreken, dat, wanneer de Nederlanden uit de kentering der tijden een nieuw
bestaan zullen aanvangen, dit wederom zal mogen zijn onder het aloude zinnebeeld
van den leeuw, de wapentiguur bij uitstek dezer lage landen

Naast eigen aantekeningen heb ik vooral een dankbaar gebruik gemaakt van het
I™ ïoSV' ? Va La a S:
T P - Vlaggen en Zegels van Nederland, Amster- / W a e n s

rTl' issn v? ] " - ' g Gesehichte des Nassauisehen Wappens,


V a
J
H V G ö c k i n k :

Uorl., 1880. V a n de verder geraadpleegde werken zijn de voornaamste-


T h . van Riemsdijk: De Griffie van Hare Hoogmogenden, 's-Gravenhage, 1885
H . von Goeckmgk: Het Wapen des Konings en des Rijks, 's-Gravenhage, 1882
H ' JfP. fi^'e^"'"* ^n het huis van Oranje Nassau, 's-Gravenhage, 1938.
l k s e :
r i
£ , e

H Mrohl: Das Wappen der Niederlande, in der Wappensammler, 1901 N o 11


W. Lwald: Rheinische Heraldik, Düsseldorf, 1934.
J. A de Bergh: Het Wapen des Konings en des Rijks, thans gevoerd, is in strijd
met de wet, 2e druk, 's-Gravenhage, 1880.
?" 'J
m a s s e n a T h . v. d. Hoop: Het Wapen van Prins Willem 1 in Prins Wil-
T h o

lem van Oranje 1533—1933, Haarlem, 1933.


Idem: Het wapen van Oranje-Nassau in zijn historische ontwikkeling in Neder-
landsche Leeuw, 1933.
T' M ' 'J^? g
M
Löwengruppe n
an der Nordsee in Deutsche Herold 1883
s i n a : D i e

KT ' - ,
V d
Alexander A . M . Stols: Geslachts-register van het vorstenhuis
A
V e n n e e n

Nassau, Maastricht, 1937.

Coeltcïjtmg bij be platen:


Plaat 1. Deze plaat geeft een overzicht van de verspreiding van de lecuwfiguur in het
Nedernjnsche gebied. Het spreekt vanzelf, dat slechts een keuze gedaan kon worden. Het
geheel is gehouden m den stijl der middeleeuwsche wapenboeken, waarom ook enkele wapens
zonder helmteeken weergegeven werden. De teekenaar van deze plaat is Paul van Alff
Plaat 2. Het wapen der Nederlanden. Deze plaat geeft het volledige wapen weer met schild,
houders, mantel c.d. Ook deze plaat is van Paul van Alff
L'v', '!. 3
" " R e l i n g van het Nederlandsche wapen. 1. Het oudste wapen, dat waar,
0 6

scnijnlrjk m de Brabantsche kleuren - goud op zwart - was; 2. de Hollandsche leeuw als


houder vat, zwaard en pijlenbundel; 3. de Statenleeuw in de omgekeerde Hollandsche kleu*
ï ™ f P het ™ den Matsten tijd van de Republiek wel gevoerd
l l c d , w a e n z o o a l s

RZhlM 7 ^ ^ j ° " a n d ; 6. het „wapen" der Bataafschc K o n i n k r i k H

Republiek, 7. het tweede wapen van het Koninkrijk Holland; 8. de Napoleontische adelaar;
9. het wapen der Nederlanden zooals het vóór .1907 algemeen gevoerd werd; 10. het wapen
van den Souveremen Vorst. De teekeningen zijn van Karei van den Sigtenhorst

20
K I 1.1
I

You might also like