You are on page 1of 18

Twee nederzettingen op de grens van het Romeinse rijk.

Opgraving Huissen Loostraat-Zuid.


Miel Schurmans

Zuidnederlandse Archeologische Notities

139

Amsterdam 2008
Archeologisch Centrum Vrije Universiteit - Hendrik Brunsting Stichting

Colofon
Opdrachtgever:
Directievoerder
Project:
Bevoegd gezag:
Plaats documentatie:
Landelijk registratienr:
Objectcode:
Locatie:
Centrumcordinaten:
Vindplaats A:
Vindplaats D:

Bouwfonds MAB Ontwikkeling BV


RAAP Archeologisch Adviesbureau
Huissen, Loostraat-Zuid
Gemeente Lingewaard
PDB Gelderland
9892
LW-HLOO-05
Gemeente Lingewaard, Loostraat-Zuid te Huissen

Uitvoeringsperiode:
Status:
Auteur:
Bijdragen:

Fotografie:
Opmaak:

11 april 24 mei 2005 (veldwerk)


Definitief
drs. M.D.R. Schurmans
dr. M. Groot, drs. K. Hnninen (Biax Consult), drs. E. Heunks (RAAP), dr. F.
Kemmers (Numismatiek & archeologie), drs. M.C.M. Komen, dr. L.I. Kooistra
(Biax Consult), drs. I. Schuuring, dr. C. van Driel-Murray (UvA), drs. J. Van
Kerckhove, drs. J. van Renswoude
drs. J. van Renswoude
prof. dr. A.V.A.J. Bosman, drs. P. Kloosterman, drs. M. Smit
drs. J.C.G. van Kampen, M.H. Kriek, drs. ing. R.M. Lotte, B. Rijns, dr. J.W.H.P.
Verhagen
M.H. Kriek, Restaura
drs. ing. R.M. Lotte, drs. M.D.R. Schurmans

ISBN/EAN:

978-90-8614-061-9

Autorisatie:

drs. J. van Renswoude

Redactie:
Commentaar door:
Illustraties:

191.600/439.500
192.150/439.200

ACVU-HBS Amsterdam, 2008


Archeologisch Centrum van de Vrije Universiteit, Amsterdam
De Boelelaan 1105
1081 HV Amsterdam

Inhoud
Samenvatting

Inleiding

Vooronderzoek
2.1
Plangebied Loostraat-Zuid
2.2
Nabije omgeving van plangebied Loostraat-Zuid

8
12

Doel van het onderzoek

13

Onderzoeksstrategie

14

Fysische geografie
Eckhart Heunks
5.1
Inleiding en methoden
5.1.1
Bureaustudie
5.1.2
Veldonderzoek
5.2
Regionale ontwikkeling
5.3
Veldwaarnemingen
5.3.1
Vindplaats A
5.3.2
Vindplaats D
5.4
Conclusie

16
16
16
16
18
18
18
20

Sporen en structuren
6.1
Inleiding en vraagstellingen
6.2
Algemeen
6.3
Fasering
6.3.1
Vindplaats A
6.3.2
Vindplaats D
6.3.3
Conclusie
6.4
Structuren
6.4.1
Huis
6.4.2
Spiekers
6.4.3
Oven
6.4.4
Rechthoekige greppelstructuur
6.4.5
Limesweg ?
6.5
Sporen
6.5.1
Waterputten
6.5.2
Greppels
6.5.3
Kuilen
6.6
Vindplaats A: hoe passen de nieuwe resultaten in het onderzoek van 2003
6.7
Conclusie

22
22
24
24
24
24
25
25
25
27
28
30
31
31
31
33
34
36

Aardewerk
Julie Van Kerckhove
7.1
Inleiding
7.2
Selectie en methodologie
7.3
Overzicht van de aardewerkcategorien en baksels uit de sporen
7.4
Vindplaats A

37
37
38
45

7.5
7.6
7.7

10

11

12

13

Vindplaats D
Aard van de vindplaatsen, bijdrage aan het limesproject
Conclusie

63
69
71

Keramisch bouwmateriaal
8.1
Inleiding, methodologie en vraagstellingen
8.2
Resultaten
8.3
Conclusie

72
72
73

Metaal
Jan van Renswoude
9.1
Inleiding
9.2
Resultaten
9.2.1
Fibulae
9.2.2
Militaria en paardentuig
9.2.3
Gereedschap
9.2.4
Sieraden en toiletgerei
9.2.5
Overig metaal
9.3
Conclusie

74
75
75
80
80
83
84
84

Munten
Fleur Kemmers
10.1
Inleiding
10.2
Resultaten
10.2.1 De muntvondsten
10.2.2 Ruimtelijke verspreiding van de muntvondsten
10.2.3 Het muntspectrum van Huissen Loostraat-Zuid in
vergelijking met andere sites
10.3
Conclusie
10.3.1 Datering vindplaats A en D
10.3.2 Karakter vindplaats A en D

93
94

Glas
Ilse Schuuring
11.1
Inleiding
11.2
Resultaten
11.3
Conclusie

95
95
96

Natuursteen
Mark Komen
12.1
Inleiding
12.2
Resultaten
12.2.1 Herkomst en transport
12.2.2 Gebruik van het natuursteen
12.2.3 Vergelijking tussen vindplaats A en D
12.3
Beantwoording van de onderzoeksvragen

97
97
99
100
100
101

Leer
Carol van Driel-Murray

85
85
89
90

102

14

15

Archeozologie
Maaike Groot
14.1
Inleiding
14.2
Methoden
14.3
Resultaten
14.3.1 Vindplaats A
14.3.2 Vindplaats D
14.4
Conclusie

103
103
104
104
107
116

Archeobotanie
Kirsti Hnninen en Laura Kooistra
15.1
Inleiding
15.2
Methode
15.2.1 Botanische macroresten
15.2.2 Hout
15.3
Resultaten
15.3.1 Botanische macroresten
15.3.2 Hout
15.4
Discussie en conclusie
15.4.1 Macroresten
15.4.2 Hout

118
118
118
119
122
124
125

16

Ring van git

126

17

Overige vondstcategorien

126

18

Synthese
18.1
Inleiding
18.2
Landschap en bewoning
18.3
Vindplaatsen A en D
18.3.1 Algemeen
18.3.2 Fasering en datering
18.3.3 Aard van de bewoning
18.3.4 Agrarische economie
18.3.5 Limesweg ?

127
127
128
128
129
129
129

Literatuur

131

Bijlagen

1 Overzicht van de aardewerkcategorien, baksels en vormtypes


2 Overzicht van de aardewerkcategorien, baksels en vormtypes
greppelstructuur
3 Overzicht van de aardewerkcategorien, baksels en vormtypes
rechthoekige greppelstructuur
4 Overzicht van de aardewerkcategorien, baksels en vormtypes
5 Resultaten van de macrobotanische analyse
6 Overzicht van archeologische perioden

in vindplaats A
in de rechthoekige
in de nazakking van de
in vindplaats D

10

Munten
Fleur Kemmers

10.1 Inleiding
Tijdens het archeologisch onderzoek zijn 41 Romeinse en n Keltische munt aangetroffen. 179 Van deze munten
waren er 26 afkomstig van vindplaats A en zestien van vindplaats D. De conserveringstoestand van de munten
was vrij goed, waardoor slechts zes munten (vijftien procent) niet nauwkeurig gedetermineerd konden worden.
Voor muntvondsten uit een nederzettingscontext is dit een vrij gemiddeld percentage.
De belangrijkste vraagstelling met betrekking tot de muntvondsten betreft ten eerste de datering van de vindplaatsen A en D, zoals die kan worden afgeleid uit de muntvondsten. Speciale aandacht zal daarbij uitgaan naar
de verschillen en overeenkomsten tussen beide vindplaatsen. Daarnaast speelt de vraag van bewoningscontinuteit
tussen Late IJzertijd, Romeinse tijd en Vroege Middeleeuwen een rol. De tweede hoofdvraag richt zich op de
positie van de vindplaatsen A en D in het tot op heden bekende muntspectrum van inheemse en militaire sites in
de regio. Een derde punt is de ruimtelijke verspreiding van de muntvondsten over het terrein. Op basis hiervan
kan inzicht verkregen worden in de chronologische ontwikkeling van de bewoning, maar wellicht eveneens in
de wijze van depositie (intentionele depositie of verlies).
Om op deze vragen antwoord te geven zullen eerst de muntvondsten in chronologische volgorde besproken
worden. Daarna zal aandacht besteed worden aan de ruimtelijke verspreiding van de muntvondsten. Vervolgens
zal het muntbeeld vergeleken worden met dat van inheemse en militaire sites in de regio. Op basis van deze
resultaten zullen dan de conclusies gepresenteerd worden.

10.2 Resultaten
10.2.1

De muntvondsten

Vier munten uit de opgraving Huissen-Loostraat zijn geslagen vr de alleenheerschappij van Augustus (tabel
10.1). Het betreft een denarius uit de tijd van de Romeinse Republiek, een denarius en een quinarius (ter waarde
van een halve denarius) uit de Overgangstijd (de periode tussen de moord op Caesar en de alleenheerschappij van
Augustus) en een Keltische zilveren munt.
autoriteit

denominatie

datering

muntplaats

catalogus

aantal

vindplaats

L. Calpurnius Piso Frugi

denarius

90 voor Chr.

Roma

Cra. 340/1

Treveri

zilver

ca. 48-30 voor Chr.

Titelberg

Scheers 30a II

Brutus

quinarius

43-42 voor Chr.

reizende munt

Cra. 506/3

Marcus Antonius

denarius

32-31 voor Chr.

reizende munt

Cra. 544/26

Tabel 10.1. Huissen Loostraat-Zuid. Munten geslagen voor de alleenheerschappij van Augustus.

Van zilveren munten uit de tijd van de Romeinse Republiek en de Overgangstijd is bekend dat ze zeer lang in
circulatie bleven. Tot aan de Flavische periode domineren ze in onze streken de zilvergeldcirculatie en pas vanaf
het begin van de 2de eeuw verdwijnen ze langzaam uit circulatie. 180 De zogenaamde legioensdenarii (Cra. 544)
van Marcus Antonius, waarvan er n te Huissen-Loostraat is aangetroffen, komen zelfs tot in de 3de eeuw nog

179

En van de ter determinatie aangeboden munten betrof een post-Romeins exemplaar.

180

Peter 2001, 38-40; Kemmers 2005, 167-172.

85

vrij regelmatig voor. Alledrie de Romeinse munten uit deze periode zijn van vaak tot zeer vaak voorkomende
types.
Dit laatste kan zeker niet gezegd worden van de Keltische zilveren munt uit Huissen-Loostraat (fig. 10.1, V8.17).
Deze munt van het zogenaamde ARDA-type (Scheers 30a II) is in onze streken bijzonder zeldzaam. 181 Men gaat
ervan uit dat munten van dit type zijn vervaardigd in het Keltische oppidum op de Titelberg (Luxemburg), de
hoofdplaats van de stam der Treveri. 182 Iconografisch is de munt afgeleid van twee Romeinse prototypes 183 ; de
voorzijde (een gehelmd hoofd naar rechts) van een quinarius van Juba I (Numidische koning), RPC(I) 718 uit 48
of 46 voor Chr., de keerzijde (een ruiter te paard rechts, met geheven rechterarm) van een denarius van P. Crepusius, Cra. 361/1c, uit 82 voor Chr. De tekst "ARDA" op de voorzijde van de munt verwijst vermoedelijk
naar een tribale leider van de Treveri. 184 Op basis van het voorkomen van dit munttype in gedateerde contexten
op de Titelberg plaatst men zowel de vervaardiging als de circulatieperiode van dit type in de periode ca. 48-30
voor Chr. 185 De verspreiding van dit munttype beperkt zich voornamelijk tot het westelijk deel van het stamgebied van de Treveri. 186 In Nederland is deze munt voorzover bekend het enige exemplaar van dit type, zelfs in
de grote collectie Keltische munten uit het pre-Romeinse heiligdom bij Empel komt het type niet voor. 187

Fig. 10.1. Huissen Loostraat-Zuid. Munten. Schaal 1:1.

181

Metzler 1995, 161 (verspreidingskaart van het type).

182

Metzler 1995, 124-125; Loscheider 1998, 159-172.

183

Loscheider 2005, 111-112.

184

Metzler 1995, 135-136.

185

Metzler 1995, 162 (en Scheers) gaan uit van een begindatering in de tijd van de Gallische Oorlogen. Loscheider (noot 5)

heeft echter vrij overtuigend de iconografische link met het munttype van Juba I gelegd, waardoor de begindatering wat later
komt te liggen. Deze datering is overgenomen door Haselgrove 1999, 153, waarbij hij het circulatiehoogtepunt in de jaren 30
voor Chr. legt.
186

Loscheider 2005, 124.

187

Roymans/Derks 1994, 114.

86

Twaalf munten uit de opgraving te Huissen zijn geslagen in de Julisch/Claudische periode (27 voor 68 na
Chr.) (tabel 10.2). Een munt van Augustus is afkomstig uit Nemausus (Nmes), twee uit Lugdunum (Lyon).
Munten uit Nemausus domineren de bronsgeldcirculatie in onze streken in de periode van circa 15 tot 5 voor
Chr., 188 waarna de dominante positie wordt overgenomen door de assen van de eerste altaarserie uit Lugdunum. 189 In het tweede decennium na Christus zijn de munten uit Nemausus vrijwel volledig uit circulatie
verdwenen. 190 Assen van de eerste en tweede altaarserie blijven tot in de Flavische periode een vrij normaal verschijnsel. 191 Op de twee Augustesche munten is een klop aangebracht. In beide gevallen is de afkorting "TIB" te
onderscheiden, nmaal in een vierkant kader, nmaal in een cirkelvormig kader. Deze afkorting verwijst naar
Tiberius in zijn functie als generaal, voordat hij in 14 na Chr. Augustus opvolgde. 192 Waarschijnlijk is de klop
aangebracht in het eerste decennium na Christus om aan te geven dat deze specifieke munten vanuit het privvermogen van generaal Tiberius aan de troepen in het Rijngebied werden geschonken. 193
De munt uit Nemausus is gehalveerd; een veelvoorkomend fenomeen in de Augustesche periode. Door het
halveren van een munt, verkreeg men twee stukken met elk de halve waarde van de originele munt (in dit geval
dus twee semissen). Men vermoedt dat dit halveren in militaire contexten gebeurde om op die manier het gebrek
aan officieel kleingeld op te vangen, waaraan in deze uithoek van het Rijk kennelijk een sterke behoefte bestond. 194
keizer

denominatie

muntplaats

datering

catalogus

overig

aantal

vindplaats

Augustus

as

Nemausus

16-10 voor

RIC(I-2) 155

gehalveerd

Chr.

e.v.

7-3 voor Chr.

RIC(I-2) 230

klop TIB in vier-

7 voor Chr. -14

RIC(I-2) 230

klop TIB in cirkel

geplateerd

Lugdunum

kant

Tiberius

denarius

Lugdunum

na Chr.

e.v.

14-37 na Chr.

RIC(I-2) 30

as

Roma

22-30 na Chr.

RIC(I-2) 81

dupondius/as

14-41 na Chr.

Caligula

dupondius

Roma

37-41 na Chr.

RIC(I-2) 57

A (1) en D (1)

as

Roma

37-41 na Chr.

RIC(I-2) 58

Claudius

as

Roma

41-54 na Chr.

RIC(I-2)

Nero

as

Lugdunum

65 na Chr.

RIC(I-2) 460

as

16 voor Chr. -

Tiberius of
Caligula

100/116

gehalveerd

43 na Chr.
totaal

12

Tabel 10.2. Huissen Loostraat-Zuid. Munten geslagen in de periode 27 voor Chr. tot 68 na Chr.

188

Van Heesch 1999, 349-351; Wigg 1999, 108-109.

189

Genoemd naar het altaar van de cultus van Roma en Augustus, dat stond opgesteld in Lyon. De eerste serie munten met

deze afbeelding erop (RIC I-2 230) dateert in de periode 7-3 voor Chr., de tweede serie (RIC I-2 235 e.v.) is geslagen in de
periode 8-14 na Chr.
190

Zie noot 182.

191

Kemmers 2005, 161-166.

192

Chantraine 1982, 35-38.

193

Idem.

194

Chantraine 1982, 25-33.

87

De twee munten van Tiberius, een denarius en een as, behoren beide tot zeer veel voorkomende types. De denarius is geplateerd, dat wil zeggen dat een koperen kern is voorzien van een dun laagje zilver. In de numismatiek
bestaat onenigheid over de vraag of dergelijke geplateerde munten de producten van valsemunters zijn, of door
een calculerende overheid in circulatie zijn gebracht. 195
Opmerkelijk zijn de twee dupondii van Caligula, geslagen ter herinnering aan zijn vader Germanicus heldendaden in Germani. Dit type is niet bijzonder gangbaar en n ervan verkeert in een uitzonderlijk goede conditie
(fig. 10.1, V7.131). Naast deze twee dupondii is een as van Caligula gevonden, geslagen in naam van zijn grootvader Agrippa. In het Rijngebied komt deze Agrippa-as zeer frequent voor.
Van zowel Claudius als Nero is slechts n munt gevonden, in beide gevallen van een zeer gangbaar type.
Uit de Flavische periode is slechts n munt gevonden in Huissen (tabel 10.3). Het betreft een quadrans van Domitianus. In militaire contexten langs de Rijn is dit munttype een constante factor, zij het in kleine hoeveelheden. In civiele contexten komt deze specifieke quadrans niet of nauwelijks voor. 196
keizer

denominatie

datering

catalogus

overig

aantal

vindplaats

Domitianus

quadrans

81-96 na Chr.

RIC(II) 436

Trajanus

dupondius

103-117 na Chr.

Hadrianus

sestertius

134-138 na Chr.

as

134-138 na Chr.

RIC(II) 831

138-161 na Chr.

151-155 na Chr.

RIC(III) 204/ 221/231/239

Antoninus Pius

Marcus Aure-

denarius

denarius

geplateerd

157-158 na Chr.

RIC(III) 274

161-175 na Chr.

RIC(III) 698

lius
totaal

Tabel 10.3. Huissen Loostraat-Zuid. Munten geslagen in de periode 69-192 na Chr.

In totaal zijn er slechts zeven munten uit de 2de eeuw (tot aan de Severische periode) in de opgraving HuissenLoostraat gevonden (tabel 10.3), waarvan de meeste uit de regeerperiode van Antoninus Pius stammen. Opmerkelijk genoeg zijn alle Antonijnse munten denarii, terwijl Antonijns bronsgeld een zeer gewoon verschijnsel is in
nederzettingen in de regio. 197
Maar liefst twaalf munten zijn geslagen in de korte periode 193-236 na Chr. (tabel 10.4). In alle gevallen betreft
het denarii, maar bronsgeld uit deze periode is extreem zeldzaam in het Rijngebied. 198 Vreemd genoeg ontbreken
munten van de keizers tussen Septimius Severus (fig. 10.1, V7.24 en V6.19) en Severus Alexander. Wel is een
munt van Maximinus Thrax (geslagen voor zijn zoon Maximus Caesar) gevonden, wat voor Nederlandse begrippen vrij zeldzaam is (fig. 10.1, V6.15). 199 Opvallend aan de Severische munten uit Huissen-Loostraat, is de
goede tot zeer goede conditie waarin ze verkeren en de slechts geringe slijtage van de meeste exemplaren.

195

Valsemunters: Crawford 1968; calculerende overheid: Chantraine 1982, 41.

196

Kemmers 2003, 33-34.

197

Aarts 2000, 66-67.

198

Van Heesch 1998, 97-98; Reece 1973, 227-251.

199

In de database van muntvondsten in Nederland NUMIS, onderhouden door het Geld-en Bankmuseum te Utrecht, ko-

men ten zuiden van de limes slechts zestien munten van deze keizer voor, met name in de castella te Vechten en Leiden en in
Arentsburg/Forum Hadriani.

88

keizer

denominatie

muntplaats

datering

catalogus

aantal

vindplaats

Septimius

denarius

Roma

193-194 na Chr.

RIC(IV/i) 14

Laodicea ad

196-197 na Chr.

RIC(IV/i) 481 var.

Severus

Mare
Roma

197 na Chr.

RIC(IV/i) 97

197-198 na Chr.

RIC(IV/i) 117

202-210 na Chr.

Severus

denarius

Roma

RIC(IV/i) 265

RIC(IV/i) 288

RIC(IV/i) 261

205 na Chr.

RIC(IV/i) 196

222-228 na Chr.

RIC(IV/ii) 165

Alexander

Maximinus

denarius

Roma

227 na Chr.

RIC(IV/ii) 64

228-231 na Chr.

RIC(IV/ii) 215

235-236 na Chr.

RIC(IV/ii) 1

Thrax voor
Maximus
totaal

12

Tabel 10.4. Huissen Loostraat-Zuid. Munten geslagen in de periode 193-236 n.Chr.

Van zes munten was het tenslotte niet mogelijk een nauwkeurige datering te geven. Op basis van formaat, stijl en
materiaal was het nog wel mogelijk ze binnen een marge van een eeuw te dateren (tabel 10.5).
denominatie

datering

overig

aantal

vindplaats

denarius

150-235 na Chr.

geplateerd

dupondius/as

1-200 na Chr.

A en D

as

1-100 na Chr.

A en D

aes

230-350 na Chr.

totaal

Tabel 10.5. Huissen Loostraat-Zuid. Niet nauwkeurig te determineren munten.

10.2.2

Ruimtelijke verspreiding van de muntvondsten

In figuur 10.2 zijn de muntvondsten per periode uitgesplitst voor vindplaats A en vindplaats D. Hoewel het
aantal dateerbare munten per vindplaats vrij gering is (22 respectievelijk dertien), zijn enkele duidelijke verschillen waar te nemen. Op vindplaats A zijn munten uit de periode 40-120 na Chr. afwezig en ligt er een sterke
nadruk op munten uit de periode 190-235 na Chr. Op vindplaats D is een continu muntspectrum te zien, zij het
in zeer kleine aantallen. De 1ste eeuw na Chr. is hier relatief beter vertegenwoordigd dan op vindplaats A, terwijl
de 3de eeuwse munten hier verhoudingsgewijs minder dominant aanwezig zijn.
De ruimtelijke verspreiding van de munten op vindplaats A (fig. 10.3) laat een onregelmatig patroon zien. De
munten concentreren zich in de noordoosthoek en de zuidwesthoek van het terrein. Opmerkelijk vondstarm is
de rechthoekige structuur in werkput 7. Chronologisch is er een onderscheid te maken tussen enerzijds de preFlavische munten, waarvan het merendeel in de noordoostelijke hoek van de vindplaats is gevonden, en anderzijds de Antonijnse en Severische munten, die vooral in het zuidwestelijk deel van site A voorkomen. De munten in en rondom de rechthoekige structuur in werkput 7 dateren in de Antonijnse en Severische periode.
89

Fig. 10.2. Huissen Loostraat-Zuid. Het percentage muntvondsten per periode op de vindplaatsen A en D.

Op vindplaats D concentreren de munten zich voornamelijk in of bij de oost-west lopende serie greppels in
werkput 2 (fig. 10.4). Een kleine concentratie van Julisch/Claudische munten is waar te nemen in de zuidwesthoek van het terrein. In die zone komen geen Flavische en latere munten voor, die zijn uitsluitend in de buurt
van de serie greppels gevonden.
10.2.3

Het muntspectrum van Huissen-Loostraat in vergelijking met sites in de regio

Bij een vergelijking tussen het muntspectrum van de nederzettingen A en D enerzijds en anderzijds een aantal
sites in het oostelijke Rivierengebied, met name de regio tussen Nijmegen en de Rijn, springen enkele zaken in
het oog. 200 In de eerste plaats de vrijwel volledige afwezigheid van Flavische munten. Munten van deze keizers
komen zeer veel voor in de regio, wat vooral te danken is aan de aanwezigheid van het Tiende Legioen Gemina
in Nijmegen. Ten tweede is de grote hoeveelheid Severische munten (bijna een derde van het totaal) opmerkelijk. Op de meeste vindplaatsen in het Rivierengebied is weliswaar een kleine piek aan muntvondsten uit deze
periode waar te nemen, maar een dergelijke uitschieter is uitzonderlijk. Ten derde is de afwezigheid van 4deeeuwse munten opmerkelijk. In enkele nederzettingen in de omgeving, zowel militair als civiel van aard, komen
deze munten wel voor. 201 Een overeenkomst tussen de vindplaatsen in Huissen en die in de regio is het Julisch/Claudische muntbeeld. Munten uit deze periode zijn een constante factor in vrijwel elke nederzetting,
vooral munten van Augustus en Tiberius. Tot slot laten de muntvondsten uit Huissen enkele militaire connotaties zien. In de eerste plaats is dat de gehalveerde munt uit Nemausus van keizer Augustus. Dit type komt vrijwel
uitsluitend in militaire nederzettingen voor. 202 Daarnaast hebben twee van de munten een klop, wat aangeeft dat
ze afkomstig zijn uit de militaire geldcirculatie in de regio. 203 Datzelfde geldt voor de quadrans van Domitianus,
aangezien dit type naar alle waarschijnlijkheid bij een donativum in het Rijngebied is uitgekeerd. 204

200

Deze vergelijking is gebaseerd op gegevens uit Aarts 2000, Kemmers 2005, Kemmers (in druk) en NUMIS.

201

Met name Arnhem-Meinerswijk en Arnhem-Schuytgraaf.

202

Heinrichs 2000, 190-193.

203

De autoriteit om munten van een klop te voorzien lag bij de generaals van het Boven- en Beneden-Germaanse leger.

Later kunnen deze munten eventueel in civiele circulatie terecht zijn gekomen.
204

Zie noot 190.

90

Fig. 10.3. Huissen Loostraat-Zuid. De ruimtelijke verspreiding van de muntvondsten op vindplaats A, gegroepeerd per periode.

91

Fig. 10.4. Huissen Loostraat-Zuid. De ruimtelijke verspreiding van de muntvondsten op vindplaats D, gegroepeerd per periode.

92

10.3 Conclusies
10.3.1

Datering vindplaats A en D

Op basis van de resultaten zoals beschreven in paragraaf 10.2 kan een voorzichtige datering van vindplaats A en
D gegeven worden. Nadrukkelijk moet worden vermeld, dat het om een vrij klein aantal munten per vindplaats
gaat. Ander vondstmateriaal zal de conclusies moeten onderbouwen.
Op vindplaats A lijkt sprake van enige activiteit in de eerste decennia van onze jaartelling. Deze activiteit lijkt
zich niet in een bepaalde hoek van het terrein te concentreren. De precieze aanvangsdatering is moeilijk te bepalen, maar lijkt eerder in het tweede decennium te liggen dan in het eerste. Karakteristiek voor het eerste decennium in deze regio zijn AVAVCIA-muntjes, 205 welke geheel ontbreken op vindplaats A. De Augustesche munten met klop passen uitstekend in een circulatie rond 20-50 na Chr., waarin ook de munten van Caligula thuishoren. 206 Na deze korte periode van activiteit lijkt er een tijdlang geen bewoning te zijn. Imitatiemunten van
Claudius en Flavische munten ontbreken geheel. Aangezien deze in de regio zeer gebruikelijk zijn, ligt een
chronologische verklaring voor de hand. Halverwege de 2de eeuw tot halverwege de 3de eeuw lijkt er dan een
tweede periode van continue bewoning te zijn. Het bronsgeld van Trajanus en Hadrianus is zo sterk gesleten, dat
het waarschijnlijk in een latere circulatie thuishoort. Het zilvergeld van de Severische keizers is juist dusdanig
ongesleten, dat een circulatieduur tot na ca. 240 na Chr. onwaarschijnlijk is. Op basis van de muntvondsten zijn
er geen aanwijzingen voor het voortbestaan van de vindplaats in de 4de eeuw of later.
Onduidelijk is de interpretatie van de Keltische zilveren munt op vindplaats A. Vermoedelijk duidt de munt niet
op bewoning rond 40-30 voor Chr., omdat dit munttype in deze periode niet buiten zijn verspreidingsgebied
rondom de Titelberg voorkomt. 207 Mogelijkerwijs hangt het voorkomen van de munt samen met militaire activiteiten in de vroegste Romeinse expansie-fase in het Rivierengebied. Bronzen varianten van het type uit Huissen komen incidenteel voor in de oudste fase van Augustesche forten in het Rijngebied, met Nijmegen als bekendste voorbeeld. 208 De gehalveerde Nemausus-as van vindplaats D zou eveneens met deze fase kunnen samenhangen. Een derde optie lijkt gezien de vondstcontext het meest aannemelijk; de munt is gevonden samen met
twee Republikeinse zilveren munten. Deze munten passen uitstekend in de vroeg 1ste eeuwse circulatie. Door
zijn formaat en stijl zou de Keltische munt voor een Republikeinse quinarius aangezien kunnen zijn en daardoor
als een dergelijke munt gecirculeerd kunnen hebben.
Van vindplaats D is het aantal dateerbare munten zeer klein (dertien exemplaren). Niettemin is hier, in
tegenstelling tot vindplaats A, een continuteit in het muntspectrum waar te nemen. Van vrijwel elke keizer van
Augustus tot aan Severus Alexander is een munt aanwezig, maar dan ook meestal niet meer dan n. De nadruk
binnen het muntspectrum ligt wel op de 1ste eeuw na Christus, met name de tweede helft van die eeuw. Een
uitzondering hierop is de gehalveerde Nemausus-as, die vrijwel niet meer voorkomt na het begin van de jaartelling. De 1ste eeuwse bewoning is geografisch duidelijk gescheiden van de latere activiteiten op het terrein. Alle
1ste eeuwse munten concentreren zich in de zuidwesthoek van vindplaats D. De vraag is dan ook of de continuteit die door het muntspectrum gesuggereerd wordt, werkelijk aanwezig is. Het is niet onmogelijk dat de
munten van Hadrianus en Antoninus Pius thuishoren in een Severische muntcirculatie. Evenals op vindplaats A
ontbreken aanwijzingen voor bewoningscontinuteit in de vierde eeuw of later.

205

Aarts 2000, 53-56.

206

Vergelijk het voorkomen van deze munten in de eerste bewoningsfase van het castellum te Alphen aan den Rijn rond 40 na

Chr., Kemmers 2004.


207

Zie paragraaf 10.2.1.

208

Kemmers 2005, 34-35 en 54-55.

93

10.3.2

Karakter vindplaats A en D

Op zowel vindplaats A als vindplaats D is een aantal 1ste eeuwse munttypes aanwezig die typerend zijn voor de
geldcirculatie in militaire contexten. Dit hoeft niet te betekenen dat de vindplaatsen zelf ook een militair karakter
hebben gehad; wel dat er duidelijke contacten met het leger zijn geweest in de eerste eeuw na Christus. De laat2de en 3de eeuwse activiteiten op beide vindplaatsen lijken een ander karakter te hebben. De vondsten concentreren zich langs de oost-west lopende greppels en bij de vierhoekige structuur op vindplaats A. Voor deze periode zijn minder gidsfossielen voor militaire muntcirculatie beschikbaar, wat deels te wijten is aan de geringere
aandacht die deze periode in de numismatiek heeft. Daarom kan voor deze fase van activiteiten geen relatie met
militaire of juist civiele circulatie gelegd worden. Opvallend is wel de zeer grote piek aan muntvondsten uit de
Severische periode en kort daarna, die elders in de wijde omgeving niet zo nadrukkelijk voorkomt. Dit lijkt te
duiden op een korte periode van intensieve bewoning/gebruik, die van een militair karakter geweest zou kunnen zijn.

94

You might also like