Professional Documents
Culture Documents
139
Amsterdam 2008
Archeologisch Centrum Vrije Universiteit - Hendrik Brunsting Stichting
Colofon
Opdrachtgever:
Directievoerder
Project:
Bevoegd gezag:
Plaats documentatie:
Landelijk registratienr:
Objectcode:
Locatie:
Centrumcordinaten:
Vindplaats A:
Vindplaats D:
Uitvoeringsperiode:
Status:
Auteur:
Bijdragen:
Fotografie:
Opmaak:
ISBN/EAN:
978-90-8614-061-9
Autorisatie:
Redactie:
Commentaar door:
Illustraties:
191.600/439.500
192.150/439.200
Inhoud
Samenvatting
Inleiding
Vooronderzoek
2.1
Plangebied Loostraat-Zuid
2.2
Nabije omgeving van plangebied Loostraat-Zuid
8
12
13
Onderzoeksstrategie
14
Fysische geografie
Eckhart Heunks
5.1
Inleiding en methoden
5.1.1
Bureaustudie
5.1.2
Veldonderzoek
5.2
Regionale ontwikkeling
5.3
Veldwaarnemingen
5.3.1
Vindplaats A
5.3.2
Vindplaats D
5.4
Conclusie
16
16
16
16
18
18
18
20
Sporen en structuren
6.1
Inleiding en vraagstellingen
6.2
Algemeen
6.3
Fasering
6.3.1
Vindplaats A
6.3.2
Vindplaats D
6.3.3
Conclusie
6.4
Structuren
6.4.1
Huis
6.4.2
Spiekers
6.4.3
Oven
6.4.4
Rechthoekige greppelstructuur
6.4.5
Limesweg ?
6.5
Sporen
6.5.1
Waterputten
6.5.2
Greppels
6.5.3
Kuilen
6.6
Vindplaats A: hoe passen de nieuwe resultaten in het onderzoek van 2003
6.7
Conclusie
22
22
24
24
24
24
25
25
25
27
28
30
31
31
31
33
34
36
Aardewerk
Julie Van Kerckhove
7.1
Inleiding
7.2
Selectie en methodologie
7.3
Overzicht van de aardewerkcategorien en baksels uit de sporen
7.4
Vindplaats A
37
37
38
45
7.5
7.6
7.7
10
11
12
13
Vindplaats D
Aard van de vindplaatsen, bijdrage aan het limesproject
Conclusie
63
69
71
Keramisch bouwmateriaal
8.1
Inleiding, methodologie en vraagstellingen
8.2
Resultaten
8.3
Conclusie
72
72
73
Metaal
Jan van Renswoude
9.1
Inleiding
9.2
Resultaten
9.2.1
Fibulae
9.2.2
Militaria en paardentuig
9.2.3
Gereedschap
9.2.4
Sieraden en toiletgerei
9.2.5
Overig metaal
9.3
Conclusie
74
75
75
80
80
83
84
84
Munten
Fleur Kemmers
10.1
Inleiding
10.2
Resultaten
10.2.1 De muntvondsten
10.2.2 Ruimtelijke verspreiding van de muntvondsten
10.2.3 Het muntspectrum van Huissen Loostraat-Zuid in
vergelijking met andere sites
10.3
Conclusie
10.3.1 Datering vindplaats A en D
10.3.2 Karakter vindplaats A en D
93
94
Glas
Ilse Schuuring
11.1
Inleiding
11.2
Resultaten
11.3
Conclusie
95
95
96
Natuursteen
Mark Komen
12.1
Inleiding
12.2
Resultaten
12.2.1 Herkomst en transport
12.2.2 Gebruik van het natuursteen
12.2.3 Vergelijking tussen vindplaats A en D
12.3
Beantwoording van de onderzoeksvragen
97
97
99
100
100
101
Leer
Carol van Driel-Murray
85
85
89
90
102
14
15
Archeozologie
Maaike Groot
14.1
Inleiding
14.2
Methoden
14.3
Resultaten
14.3.1 Vindplaats A
14.3.2 Vindplaats D
14.4
Conclusie
103
103
104
104
107
116
Archeobotanie
Kirsti Hnninen en Laura Kooistra
15.1
Inleiding
15.2
Methode
15.2.1 Botanische macroresten
15.2.2 Hout
15.3
Resultaten
15.3.1 Botanische macroresten
15.3.2 Hout
15.4
Discussie en conclusie
15.4.1 Macroresten
15.4.2 Hout
118
118
118
119
122
124
125
16
126
17
Overige vondstcategorien
126
18
Synthese
18.1
Inleiding
18.2
Landschap en bewoning
18.3
Vindplaatsen A en D
18.3.1 Algemeen
18.3.2 Fasering en datering
18.3.3 Aard van de bewoning
18.3.4 Agrarische economie
18.3.5 Limesweg ?
127
127
128
128
129
129
129
Literatuur
131
Bijlagen
in vindplaats A
in de rechthoekige
in de nazakking van de
in vindplaats D
10
Munten
Fleur Kemmers
10.1 Inleiding
Tijdens het archeologisch onderzoek zijn 41 Romeinse en n Keltische munt aangetroffen. 179 Van deze munten
waren er 26 afkomstig van vindplaats A en zestien van vindplaats D. De conserveringstoestand van de munten
was vrij goed, waardoor slechts zes munten (vijftien procent) niet nauwkeurig gedetermineerd konden worden.
Voor muntvondsten uit een nederzettingscontext is dit een vrij gemiddeld percentage.
De belangrijkste vraagstelling met betrekking tot de muntvondsten betreft ten eerste de datering van de vindplaatsen A en D, zoals die kan worden afgeleid uit de muntvondsten. Speciale aandacht zal daarbij uitgaan naar
de verschillen en overeenkomsten tussen beide vindplaatsen. Daarnaast speelt de vraag van bewoningscontinuteit
tussen Late IJzertijd, Romeinse tijd en Vroege Middeleeuwen een rol. De tweede hoofdvraag richt zich op de
positie van de vindplaatsen A en D in het tot op heden bekende muntspectrum van inheemse en militaire sites in
de regio. Een derde punt is de ruimtelijke verspreiding van de muntvondsten over het terrein. Op basis hiervan
kan inzicht verkregen worden in de chronologische ontwikkeling van de bewoning, maar wellicht eveneens in
de wijze van depositie (intentionele depositie of verlies).
Om op deze vragen antwoord te geven zullen eerst de muntvondsten in chronologische volgorde besproken
worden. Daarna zal aandacht besteed worden aan de ruimtelijke verspreiding van de muntvondsten. Vervolgens
zal het muntbeeld vergeleken worden met dat van inheemse en militaire sites in de regio. Op basis van deze
resultaten zullen dan de conclusies gepresenteerd worden.
10.2 Resultaten
10.2.1
De muntvondsten
Vier munten uit de opgraving Huissen-Loostraat zijn geslagen vr de alleenheerschappij van Augustus (tabel
10.1). Het betreft een denarius uit de tijd van de Romeinse Republiek, een denarius en een quinarius (ter waarde
van een halve denarius) uit de Overgangstijd (de periode tussen de moord op Caesar en de alleenheerschappij van
Augustus) en een Keltische zilveren munt.
autoriteit
denominatie
datering
muntplaats
catalogus
aantal
vindplaats
denarius
90 voor Chr.
Roma
Cra. 340/1
Treveri
zilver
Titelberg
Scheers 30a II
Brutus
quinarius
reizende munt
Cra. 506/3
Marcus Antonius
denarius
reizende munt
Cra. 544/26
Tabel 10.1. Huissen Loostraat-Zuid. Munten geslagen voor de alleenheerschappij van Augustus.
Van zilveren munten uit de tijd van de Romeinse Republiek en de Overgangstijd is bekend dat ze zeer lang in
circulatie bleven. Tot aan de Flavische periode domineren ze in onze streken de zilvergeldcirculatie en pas vanaf
het begin van de 2de eeuw verdwijnen ze langzaam uit circulatie. 180 De zogenaamde legioensdenarii (Cra. 544)
van Marcus Antonius, waarvan er n te Huissen-Loostraat is aangetroffen, komen zelfs tot in de 3de eeuw nog
179
180
85
vrij regelmatig voor. Alledrie de Romeinse munten uit deze periode zijn van vaak tot zeer vaak voorkomende
types.
Dit laatste kan zeker niet gezegd worden van de Keltische zilveren munt uit Huissen-Loostraat (fig. 10.1, V8.17).
Deze munt van het zogenaamde ARDA-type (Scheers 30a II) is in onze streken bijzonder zeldzaam. 181 Men gaat
ervan uit dat munten van dit type zijn vervaardigd in het Keltische oppidum op de Titelberg (Luxemburg), de
hoofdplaats van de stam der Treveri. 182 Iconografisch is de munt afgeleid van twee Romeinse prototypes 183 ; de
voorzijde (een gehelmd hoofd naar rechts) van een quinarius van Juba I (Numidische koning), RPC(I) 718 uit 48
of 46 voor Chr., de keerzijde (een ruiter te paard rechts, met geheven rechterarm) van een denarius van P. Crepusius, Cra. 361/1c, uit 82 voor Chr. De tekst "ARDA" op de voorzijde van de munt verwijst vermoedelijk
naar een tribale leider van de Treveri. 184 Op basis van het voorkomen van dit munttype in gedateerde contexten
op de Titelberg plaatst men zowel de vervaardiging als de circulatieperiode van dit type in de periode ca. 48-30
voor Chr. 185 De verspreiding van dit munttype beperkt zich voornamelijk tot het westelijk deel van het stamgebied van de Treveri. 186 In Nederland is deze munt voorzover bekend het enige exemplaar van dit type, zelfs in
de grote collectie Keltische munten uit het pre-Romeinse heiligdom bij Empel komt het type niet voor. 187
181
182
183
184
185
Metzler 1995, 162 (en Scheers) gaan uit van een begindatering in de tijd van de Gallische Oorlogen. Loscheider (noot 5)
heeft echter vrij overtuigend de iconografische link met het munttype van Juba I gelegd, waardoor de begindatering wat later
komt te liggen. Deze datering is overgenomen door Haselgrove 1999, 153, waarbij hij het circulatiehoogtepunt in de jaren 30
voor Chr. legt.
186
187
86
Twaalf munten uit de opgraving te Huissen zijn geslagen in de Julisch/Claudische periode (27 voor 68 na
Chr.) (tabel 10.2). Een munt van Augustus is afkomstig uit Nemausus (Nmes), twee uit Lugdunum (Lyon).
Munten uit Nemausus domineren de bronsgeldcirculatie in onze streken in de periode van circa 15 tot 5 voor
Chr., 188 waarna de dominante positie wordt overgenomen door de assen van de eerste altaarserie uit Lugdunum. 189 In het tweede decennium na Christus zijn de munten uit Nemausus vrijwel volledig uit circulatie
verdwenen. 190 Assen van de eerste en tweede altaarserie blijven tot in de Flavische periode een vrij normaal verschijnsel. 191 Op de twee Augustesche munten is een klop aangebracht. In beide gevallen is de afkorting "TIB" te
onderscheiden, nmaal in een vierkant kader, nmaal in een cirkelvormig kader. Deze afkorting verwijst naar
Tiberius in zijn functie als generaal, voordat hij in 14 na Chr. Augustus opvolgde. 192 Waarschijnlijk is de klop
aangebracht in het eerste decennium na Christus om aan te geven dat deze specifieke munten vanuit het privvermogen van generaal Tiberius aan de troepen in het Rijngebied werden geschonken. 193
De munt uit Nemausus is gehalveerd; een veelvoorkomend fenomeen in de Augustesche periode. Door het
halveren van een munt, verkreeg men twee stukken met elk de halve waarde van de originele munt (in dit geval
dus twee semissen). Men vermoedt dat dit halveren in militaire contexten gebeurde om op die manier het gebrek
aan officieel kleingeld op te vangen, waaraan in deze uithoek van het Rijk kennelijk een sterke behoefte bestond. 194
keizer
denominatie
muntplaats
datering
catalogus
overig
aantal
vindplaats
Augustus
as
Nemausus
16-10 voor
RIC(I-2) 155
gehalveerd
Chr.
e.v.
RIC(I-2) 230
RIC(I-2) 230
geplateerd
Lugdunum
kant
Tiberius
denarius
Lugdunum
na Chr.
e.v.
14-37 na Chr.
RIC(I-2) 30
as
Roma
22-30 na Chr.
RIC(I-2) 81
dupondius/as
14-41 na Chr.
Caligula
dupondius
Roma
37-41 na Chr.
RIC(I-2) 57
A (1) en D (1)
as
Roma
37-41 na Chr.
RIC(I-2) 58
Claudius
as
Roma
41-54 na Chr.
RIC(I-2)
Nero
as
Lugdunum
65 na Chr.
RIC(I-2) 460
as
16 voor Chr. -
Tiberius of
Caligula
100/116
gehalveerd
43 na Chr.
totaal
12
Tabel 10.2. Huissen Loostraat-Zuid. Munten geslagen in de periode 27 voor Chr. tot 68 na Chr.
188
189
Genoemd naar het altaar van de cultus van Roma en Augustus, dat stond opgesteld in Lyon. De eerste serie munten met
deze afbeelding erop (RIC I-2 230) dateert in de periode 7-3 voor Chr., de tweede serie (RIC I-2 235 e.v.) is geslagen in de
periode 8-14 na Chr.
190
191
192
193
Idem.
194
87
De twee munten van Tiberius, een denarius en een as, behoren beide tot zeer veel voorkomende types. De denarius is geplateerd, dat wil zeggen dat een koperen kern is voorzien van een dun laagje zilver. In de numismatiek
bestaat onenigheid over de vraag of dergelijke geplateerde munten de producten van valsemunters zijn, of door
een calculerende overheid in circulatie zijn gebracht. 195
Opmerkelijk zijn de twee dupondii van Caligula, geslagen ter herinnering aan zijn vader Germanicus heldendaden in Germani. Dit type is niet bijzonder gangbaar en n ervan verkeert in een uitzonderlijk goede conditie
(fig. 10.1, V7.131). Naast deze twee dupondii is een as van Caligula gevonden, geslagen in naam van zijn grootvader Agrippa. In het Rijngebied komt deze Agrippa-as zeer frequent voor.
Van zowel Claudius als Nero is slechts n munt gevonden, in beide gevallen van een zeer gangbaar type.
Uit de Flavische periode is slechts n munt gevonden in Huissen (tabel 10.3). Het betreft een quadrans van Domitianus. In militaire contexten langs de Rijn is dit munttype een constante factor, zij het in kleine hoeveelheden. In civiele contexten komt deze specifieke quadrans niet of nauwelijks voor. 196
keizer
denominatie
datering
catalogus
overig
aantal
vindplaats
Domitianus
quadrans
81-96 na Chr.
RIC(II) 436
Trajanus
dupondius
103-117 na Chr.
Hadrianus
sestertius
134-138 na Chr.
as
134-138 na Chr.
RIC(II) 831
138-161 na Chr.
151-155 na Chr.
Antoninus Pius
Marcus Aure-
denarius
denarius
geplateerd
157-158 na Chr.
RIC(III) 274
161-175 na Chr.
RIC(III) 698
lius
totaal
In totaal zijn er slechts zeven munten uit de 2de eeuw (tot aan de Severische periode) in de opgraving HuissenLoostraat gevonden (tabel 10.3), waarvan de meeste uit de regeerperiode van Antoninus Pius stammen. Opmerkelijk genoeg zijn alle Antonijnse munten denarii, terwijl Antonijns bronsgeld een zeer gewoon verschijnsel is in
nederzettingen in de regio. 197
Maar liefst twaalf munten zijn geslagen in de korte periode 193-236 na Chr. (tabel 10.4). In alle gevallen betreft
het denarii, maar bronsgeld uit deze periode is extreem zeldzaam in het Rijngebied. 198 Vreemd genoeg ontbreken
munten van de keizers tussen Septimius Severus (fig. 10.1, V7.24 en V6.19) en Severus Alexander. Wel is een
munt van Maximinus Thrax (geslagen voor zijn zoon Maximus Caesar) gevonden, wat voor Nederlandse begrippen vrij zeldzaam is (fig. 10.1, V6.15). 199 Opvallend aan de Severische munten uit Huissen-Loostraat, is de
goede tot zeer goede conditie waarin ze verkeren en de slechts geringe slijtage van de meeste exemplaren.
195
196
197
198
199
In de database van muntvondsten in Nederland NUMIS, onderhouden door het Geld-en Bankmuseum te Utrecht, ko-
men ten zuiden van de limes slechts zestien munten van deze keizer voor, met name in de castella te Vechten en Leiden en in
Arentsburg/Forum Hadriani.
88
keizer
denominatie
muntplaats
datering
catalogus
aantal
vindplaats
Septimius
denarius
Roma
193-194 na Chr.
RIC(IV/i) 14
Laodicea ad
196-197 na Chr.
Severus
Mare
Roma
197 na Chr.
RIC(IV/i) 97
197-198 na Chr.
RIC(IV/i) 117
202-210 na Chr.
Severus
denarius
Roma
RIC(IV/i) 265
RIC(IV/i) 288
RIC(IV/i) 261
205 na Chr.
RIC(IV/i) 196
222-228 na Chr.
RIC(IV/ii) 165
Alexander
Maximinus
denarius
Roma
227 na Chr.
RIC(IV/ii) 64
228-231 na Chr.
RIC(IV/ii) 215
235-236 na Chr.
RIC(IV/ii) 1
Thrax voor
Maximus
totaal
12
Van zes munten was het tenslotte niet mogelijk een nauwkeurige datering te geven. Op basis van formaat, stijl en
materiaal was het nog wel mogelijk ze binnen een marge van een eeuw te dateren (tabel 10.5).
denominatie
datering
overig
aantal
vindplaats
denarius
150-235 na Chr.
geplateerd
dupondius/as
1-200 na Chr.
A en D
as
1-100 na Chr.
A en D
aes
230-350 na Chr.
totaal
10.2.2
In figuur 10.2 zijn de muntvondsten per periode uitgesplitst voor vindplaats A en vindplaats D. Hoewel het
aantal dateerbare munten per vindplaats vrij gering is (22 respectievelijk dertien), zijn enkele duidelijke verschillen waar te nemen. Op vindplaats A zijn munten uit de periode 40-120 na Chr. afwezig en ligt er een sterke
nadruk op munten uit de periode 190-235 na Chr. Op vindplaats D is een continu muntspectrum te zien, zij het
in zeer kleine aantallen. De 1ste eeuw na Chr. is hier relatief beter vertegenwoordigd dan op vindplaats A, terwijl
de 3de eeuwse munten hier verhoudingsgewijs minder dominant aanwezig zijn.
De ruimtelijke verspreiding van de munten op vindplaats A (fig. 10.3) laat een onregelmatig patroon zien. De
munten concentreren zich in de noordoosthoek en de zuidwesthoek van het terrein. Opmerkelijk vondstarm is
de rechthoekige structuur in werkput 7. Chronologisch is er een onderscheid te maken tussen enerzijds de preFlavische munten, waarvan het merendeel in de noordoostelijke hoek van de vindplaats is gevonden, en anderzijds de Antonijnse en Severische munten, die vooral in het zuidwestelijk deel van site A voorkomen. De munten in en rondom de rechthoekige structuur in werkput 7 dateren in de Antonijnse en Severische periode.
89
Fig. 10.2. Huissen Loostraat-Zuid. Het percentage muntvondsten per periode op de vindplaatsen A en D.
Op vindplaats D concentreren de munten zich voornamelijk in of bij de oost-west lopende serie greppels in
werkput 2 (fig. 10.4). Een kleine concentratie van Julisch/Claudische munten is waar te nemen in de zuidwesthoek van het terrein. In die zone komen geen Flavische en latere munten voor, die zijn uitsluitend in de buurt
van de serie greppels gevonden.
10.2.3
Bij een vergelijking tussen het muntspectrum van de nederzettingen A en D enerzijds en anderzijds een aantal
sites in het oostelijke Rivierengebied, met name de regio tussen Nijmegen en de Rijn, springen enkele zaken in
het oog. 200 In de eerste plaats de vrijwel volledige afwezigheid van Flavische munten. Munten van deze keizers
komen zeer veel voor in de regio, wat vooral te danken is aan de aanwezigheid van het Tiende Legioen Gemina
in Nijmegen. Ten tweede is de grote hoeveelheid Severische munten (bijna een derde van het totaal) opmerkelijk. Op de meeste vindplaatsen in het Rivierengebied is weliswaar een kleine piek aan muntvondsten uit deze
periode waar te nemen, maar een dergelijke uitschieter is uitzonderlijk. Ten derde is de afwezigheid van 4deeeuwse munten opmerkelijk. In enkele nederzettingen in de omgeving, zowel militair als civiel van aard, komen
deze munten wel voor. 201 Een overeenkomst tussen de vindplaatsen in Huissen en die in de regio is het Julisch/Claudische muntbeeld. Munten uit deze periode zijn een constante factor in vrijwel elke nederzetting,
vooral munten van Augustus en Tiberius. Tot slot laten de muntvondsten uit Huissen enkele militaire connotaties zien. In de eerste plaats is dat de gehalveerde munt uit Nemausus van keizer Augustus. Dit type komt vrijwel
uitsluitend in militaire nederzettingen voor. 202 Daarnaast hebben twee van de munten een klop, wat aangeeft dat
ze afkomstig zijn uit de militaire geldcirculatie in de regio. 203 Datzelfde geldt voor de quadrans van Domitianus,
aangezien dit type naar alle waarschijnlijkheid bij een donativum in het Rijngebied is uitgekeerd. 204
200
Deze vergelijking is gebaseerd op gegevens uit Aarts 2000, Kemmers 2005, Kemmers (in druk) en NUMIS.
201
202
203
De autoriteit om munten van een klop te voorzien lag bij de generaals van het Boven- en Beneden-Germaanse leger.
Later kunnen deze munten eventueel in civiele circulatie terecht zijn gekomen.
204
90
Fig. 10.3. Huissen Loostraat-Zuid. De ruimtelijke verspreiding van de muntvondsten op vindplaats A, gegroepeerd per periode.
91
Fig. 10.4. Huissen Loostraat-Zuid. De ruimtelijke verspreiding van de muntvondsten op vindplaats D, gegroepeerd per periode.
92
10.3 Conclusies
10.3.1
Datering vindplaats A en D
Op basis van de resultaten zoals beschreven in paragraaf 10.2 kan een voorzichtige datering van vindplaats A en
D gegeven worden. Nadrukkelijk moet worden vermeld, dat het om een vrij klein aantal munten per vindplaats
gaat. Ander vondstmateriaal zal de conclusies moeten onderbouwen.
Op vindplaats A lijkt sprake van enige activiteit in de eerste decennia van onze jaartelling. Deze activiteit lijkt
zich niet in een bepaalde hoek van het terrein te concentreren. De precieze aanvangsdatering is moeilijk te bepalen, maar lijkt eerder in het tweede decennium te liggen dan in het eerste. Karakteristiek voor het eerste decennium in deze regio zijn AVAVCIA-muntjes, 205 welke geheel ontbreken op vindplaats A. De Augustesche munten met klop passen uitstekend in een circulatie rond 20-50 na Chr., waarin ook de munten van Caligula thuishoren. 206 Na deze korte periode van activiteit lijkt er een tijdlang geen bewoning te zijn. Imitatiemunten van
Claudius en Flavische munten ontbreken geheel. Aangezien deze in de regio zeer gebruikelijk zijn, ligt een
chronologische verklaring voor de hand. Halverwege de 2de eeuw tot halverwege de 3de eeuw lijkt er dan een
tweede periode van continue bewoning te zijn. Het bronsgeld van Trajanus en Hadrianus is zo sterk gesleten, dat
het waarschijnlijk in een latere circulatie thuishoort. Het zilvergeld van de Severische keizers is juist dusdanig
ongesleten, dat een circulatieduur tot na ca. 240 na Chr. onwaarschijnlijk is. Op basis van de muntvondsten zijn
er geen aanwijzingen voor het voortbestaan van de vindplaats in de 4de eeuw of later.
Onduidelijk is de interpretatie van de Keltische zilveren munt op vindplaats A. Vermoedelijk duidt de munt niet
op bewoning rond 40-30 voor Chr., omdat dit munttype in deze periode niet buiten zijn verspreidingsgebied
rondom de Titelberg voorkomt. 207 Mogelijkerwijs hangt het voorkomen van de munt samen met militaire activiteiten in de vroegste Romeinse expansie-fase in het Rivierengebied. Bronzen varianten van het type uit Huissen komen incidenteel voor in de oudste fase van Augustesche forten in het Rijngebied, met Nijmegen als bekendste voorbeeld. 208 De gehalveerde Nemausus-as van vindplaats D zou eveneens met deze fase kunnen samenhangen. Een derde optie lijkt gezien de vondstcontext het meest aannemelijk; de munt is gevonden samen met
twee Republikeinse zilveren munten. Deze munten passen uitstekend in de vroeg 1ste eeuwse circulatie. Door
zijn formaat en stijl zou de Keltische munt voor een Republikeinse quinarius aangezien kunnen zijn en daardoor
als een dergelijke munt gecirculeerd kunnen hebben.
Van vindplaats D is het aantal dateerbare munten zeer klein (dertien exemplaren). Niettemin is hier, in
tegenstelling tot vindplaats A, een continuteit in het muntspectrum waar te nemen. Van vrijwel elke keizer van
Augustus tot aan Severus Alexander is een munt aanwezig, maar dan ook meestal niet meer dan n. De nadruk
binnen het muntspectrum ligt wel op de 1ste eeuw na Christus, met name de tweede helft van die eeuw. Een
uitzondering hierop is de gehalveerde Nemausus-as, die vrijwel niet meer voorkomt na het begin van de jaartelling. De 1ste eeuwse bewoning is geografisch duidelijk gescheiden van de latere activiteiten op het terrein. Alle
1ste eeuwse munten concentreren zich in de zuidwesthoek van vindplaats D. De vraag is dan ook of de continuteit die door het muntspectrum gesuggereerd wordt, werkelijk aanwezig is. Het is niet onmogelijk dat de
munten van Hadrianus en Antoninus Pius thuishoren in een Severische muntcirculatie. Evenals op vindplaats A
ontbreken aanwijzingen voor bewoningscontinuteit in de vierde eeuw of later.
205
206
Vergelijk het voorkomen van deze munten in de eerste bewoningsfase van het castellum te Alphen aan den Rijn rond 40 na
208
93
10.3.2
Karakter vindplaats A en D
Op zowel vindplaats A als vindplaats D is een aantal 1ste eeuwse munttypes aanwezig die typerend zijn voor de
geldcirculatie in militaire contexten. Dit hoeft niet te betekenen dat de vindplaatsen zelf ook een militair karakter
hebben gehad; wel dat er duidelijke contacten met het leger zijn geweest in de eerste eeuw na Christus. De laat2de en 3de eeuwse activiteiten op beide vindplaatsen lijken een ander karakter te hebben. De vondsten concentreren zich langs de oost-west lopende greppels en bij de vierhoekige structuur op vindplaats A. Voor deze periode zijn minder gidsfossielen voor militaire muntcirculatie beschikbaar, wat deels te wijten is aan de geringere
aandacht die deze periode in de numismatiek heeft. Daarom kan voor deze fase van activiteiten geen relatie met
militaire of juist civiele circulatie gelegd worden. Opvallend is wel de zeer grote piek aan muntvondsten uit de
Severische periode en kort daarna, die elders in de wijde omgeving niet zo nadrukkelijk voorkomt. Dit lijkt te
duiden op een korte periode van intensieve bewoning/gebruik, die van een militair karakter geweest zou kunnen zijn.
94