You are on page 1of 16

Overijsselse Historische Bijdragen

Verslagen en Mededelingen
van de
Vereeniging tot beoefening van Overijsselsch Regt
en Geschiedenis
94e stuk, 1979

Uitgeverij Waanders, Zwolle 1980

DE DRIESTEDEN-MUNTSLAG,
EEN MERKWAARDIGE
OVERIJSSELSE OVEREENKOMST IN DE XVde EN XVlde EEUW
door J. FORTUYN

DROOGLEEVER

Op het eind van de XVde en in de XVIde eeuw sloten de IJsselsteden


Deventer, Kampen en Zwolle een overeenkomst met elkaar om gezamenlijk
munten te slaan, een overeenkomst die, althans voor het gebied van de
Verenigde Nederlanden, als uniek kan worden beschouwd. Over deze
gemeenschappelijke muntslag, verder 'driestedenslag' te noemen, zijn totstandkoming en werkwijze is nog weinig gepubliceerd. In de beschrijving van de
geschiedenis van de muntslag van de stad Deventer heeft Mr. W. H. Cost
Jordens, in de 1ge eeuw kantonrechter te Deventer, een en ander vermeld over
de driestedenslag in de 'Overijsselsche Almanak voor Oudheid en Letteren'
van 1854 en 18551). Cost Jordens betitelt deze beide artikelen als 'een stukje
dat veel meer als eene verzameling van aanteekeningen dan als eene volledige
verhandeling van het onderwerp is te beschouwen, waartoe trouwens de
schrijver de noodige kennis zou ontbreken'. Deze 'verzameling van aanteekeningen' is practisch de enige bron waaruit de latere schrijvers over de Deventer
muntslag en de driestedenmuntslag hebben geput. Prof. Dr P. O. van der Chijs,
die in 1854 - een nog steeds gebruikt - standaardwerk over de Provinciale
munten tot aan de Pacificatie van Gent publiceerde'), neemt de verhandeling
van Cost Jordens grotendeels over en voegt alleen de tekst van vele
archiefstukken toe, die echter slechts als illustratie dient. Soetens vermeldt een
aantal door de centrale overheden geuite bezwaren tegen de driestedenslag in
het kader van zijn artikelover de muntslag van Kampen in de Kamper
Almanak 1962/633). Tenslotte kan ik nog de catalogus noemen van de in 1974
rondreizende tentoonstelling 'Klein geld-grof geld', die door de Rijksinspectie
van roerende monumenten werd georganiseerd, waarin Van Gelder twee
bladzijden wijdt aan de driestedenslag'),
Niet alleen de literatuur over de driestedenslag is gering van omvang, ook
het aantal thans nog in Nederland aanwezige munten van deze muntslag is
klein. Toch zijn indertijd vele driestedenmunten in omloop gebracht. Uit de

') W. H. Cost Jordens, Geschiedenis van de Deventer Munt, in: Overijsselsche


Almanak van Oudheid en Letteren, Deventer 1854/5
') P. O. v.d. Chijs, Munten der voormalige Heeren en Steden van Overijssel,
Haarlem, 1854
J) P. C. Soetens, De muntslag te Kampen, in: Kamper Almanak 1962/63
') H. Enno v. Gelder, catal tentoonst. Klein geld-grof geld, 's-Gravenhage, 1974

71

muntregisters valt op te maken dat tussen 1538 en 1583 alleen al aan daalders
voor 109.357 mark werd geslagen, hetgeen op ruim 800.000 daalders neerkomt+). Waarschijnlijk zijn vele van deze munten uitgevoerd naar de
Oostzeelanden en Rusland. Ongetwijfeld ook zijn vele geldstukken, in
verband met hun zilvergehalte, omgesmolten. De meest volledige Nderlandse
colleetie van driestedenmunten bevindt zich in het Kon. Penning Kabinet te 'sGravenhage, waarin zich ruim 120 verschillende exemplaren bevinden,
hetgeen de helft van een complete verzameling is. In Overijssel zijn enkele
fraaie, doch kleinere colleeties van driestedenmunten aanwezig, met name in
het museum de Waag te Deventer en in een particuliere verzameling eveneens
te Deventer. Interessante colleeties zijn in het bezit van de Nederlandse Bank
te Amsterdam, de Rijks Munt te Utrecht, het Stedelijk museum te Kampen en
enkele particuliere verzamelaars in Den Haag en Dordrecht. In het provinciaalOverijssels Museum te Zwolle is een kleine verzameling van driestedenmunten aanwezig, eigendom van de Vereniging t.b.v. Overijsselsch Regt en
Geschiedenis.
Alvorens over te gaan tot een historische beschrijving van de driestedenmuntslag, lijkt het mij gewenst een overzicht te geven van het bedrijf van
muntvervaardiging, zoals zich dat in Overijssel heeft ontwikkeld. Reeds in de
tiende eeuw werden in Overijssel munten geslagen en wel te Deventer door de
Duitse Keizer Otto II (983-1002). Dit werd voortgezet door twee van zijn
opvolgers en toen in 1046 het muntrecht voor Overijssel aan de toenmalige
landsheren, de bisschoppen van Utrecht werd overgedragen, zetten dezen, met
grotere en kleinere tussenpozen, dit bedrijf voort tot 1466. Ook in Kampen,
Zwolle, Vollenhove en Hasselt was gedurende korte perioden een bisschoppelijke munt gevestigd. Andere muntheren waren de heren van Kuinre, van
Almelo, van Voorst (in de 14e eeuw), Karel V en Philips II, en als hun
opvolgers, de Staten van Overijssel vanaf de 16e eeuwen de drie IJsselsteden,
gezamenlijk maar voornamelijk afzonderlijk, vanaf de ISe eeuw (zie tabel).
Na deze algemene beschouwingen meen ik te kunnen overgaan tot een
geschiedkundige beschrijving van de driestedenmuntslag. Deze beschrijving is
voornamelijk gefundeerd op gegevens, die Cost Jordens publiceerde'), en op
documenten uit de gemeentelijke archiefdienst te Deventer.
Tegen het einde van de ISe eeuw was de verwarring in het muntwezen tot
een grote hoogte gestegen. Dit was gedeeltelijk ontstaan door de politieke
toestand na het sneuvelen van Karel de Stoute, maar vooral door hetgrote
aantal muntplaatsen (buiten Overijssel), waar geheel naar willekeur en op
verschillende voet werd gemunt, en door de neiging van Vorsten en Heren om
het metaal (zilver) gehalte van hun munten steeds slechter te maken, teneinde
de opbrengst van de muntslag te vergroten. Onder de middelen om deze
verwarring tegen te gaan en tot gemak van de handel achtte men het van
belang om een overeenkomst tussen de in Overijssel en Groningen munt
72

vervaardigende instanties i.c. de steden, aan te gaan om munt te slaan op


gelijke voet. De eerste overeenkomst werd gesloten in 1479 en hierbij ontstond
een 'fusie' van de stedelijke muntslagen van Deventer, Kampen en Groningen,
met 'raad en concensie van Burgemeester, Schepenen en Raad van de stad
Zwolle'. In dat jaar was het muntrecht nog niet aan Zwolle verleend, zodat zij
nog niet als volledige partner kon optreden. Overigens had Deventer in 1479
evenmin aantoobare muntrechten. Deze stad had geleidelijk de muntslag van
de landsheren, de bisschoppen van Utrecht, overgenomen en geannexeerd en
beriep zich later steeds op haar 'oeroude en zonder protest uitgeoefende
muntrechten, waartoe zij door diverse vorsten (zonder namen te noemen!) was
gepri vilegieerd'.
Als motief voor de overeenkomst tussen de drie steden werd aangevoerd:
'voele verloeps ende dwelynge in den payemente tot groeten achterdeie ende
schaden der gemeenheid'. In de overeenkomst werd vastgesteld dat elke stad
een zilveren munt zou doen slaan waarvan er 83 op een Keuls mark (233.9
gram) zouden gaan en houden 6 peningen fijn (12 penningen fijn = zuiver
zilver, dus het gehalte van de munten bedroeg 50%). Twintig van deze munten
zouden gelden 'eenen Rijnsehen Gulden'. Er zou daarna nog een tweede partij
munten worden geslagen, die de halve waarde van de eerste hadden'), De
munten zouden als schellingen en halve schellingen worden betiteld, volgens
een aankondiging d.d. dominica post Agathe ao LXXIX (7 febr. 1479). De
overeenkomst zelf was gedateerd op vrijdag na Driekoningen d.i. 8 jan. 1479
en geratificeerd op St Vincenti us (22 jan. 1479)6); er is dus wel haast gemaakt
met de uitvoering van de overeenkomst. De te munten geldstukken werden
nauwkeurig beschreven en zouden op de ene zijde het wapen vertonen van de
stad waar de penning werd geslagen 'myt enen cruce dat eoemen sal uyt den
wapen' en met de woorden 'MONET A NOVA DA VENTRIEN of CAMPEN
ofGRONYNGEN', op de andere zijde zouden de wapens der drie steden met
het jaartal worden vermeld. In de aankondiging d.d. 7-2-1479 wordt ook nog
gesproken over andere nominaties: 'een dubbele schillinck, een oirtken van
een schillinck, eenen penninck en eenen halve penninck', van welke munten
elders') gewicht en gehalte staan opgetekend, maar deze schijnen nimmer te
zijn geslagen. In Groningen is, voorzover valt na te gaan, geen enkele munt
volgens deze overeenkomst vervaardigd. Bij de ratificatie werd uitdrukkelijk
vermeld dat het verdrag n jaar zou duren; de Deventer en Kamper hele en
halve schellingen zijn dan ook alleen in 1479 geslagen.
Op zondag Laetare (21 maart 1479) werd te Deventer een valuatie
gepubliceerd waarin 'Schepenen ende Raed alle onse burgeren ende inwoeners

5)
6)

')

Gemeentelijke archiefdienst Deventer (GAD), nr. 872.1


GAD, nr. 872.2
Oud-Archief Kampen, Digestum novum, fol. 29 en 30
73

gebieden alle golt ende silver ontfangen en utgeven na Inholt der Cedulen doe
men die an der scryfTkamer setten sal. Ende men sail bier ende broet ende alle
penninckwerde kopen ende verkopen bij schillingen, halve schillingen,
penningen ende halve penningen ende by sulcke gelt als men nu muntet'ta),
Ook in deze valuatie worden dus de boven vermelde, maar niet in de
overeenkomst beschreven en volgens mij ook nimmer geslagen althans niet
teruggevonden, penningen en halve penningen genoemd.
Negen jaar later, in 1488, besloten Deventer, Kampen, Zwolle (aan welke
stad inmiddels het muntrecht door Keizer Frederik III was verleend) en
Groningen terzake van 'voele verloeps ende dwelinghe in den payemente
beyde golt ende silver' wederom 'met elkander munthe te holden'. In de overeenkomst'b) wordt besloten een zilveren munt te slaan, die zou worden
betiteld als 'Stichtse Stuiver' met een zilvergehalte van 6 penningen fijn (50%)
en ter snede van 89 stuks op een mark Troys (= 246 gram), dus op dezelfde voet
als in 1479. Tevens zouden worden gemunt een halve Stichtse stuiver of
butken met een gehalte van 4 penningen fijn en een gewicht van 2 gram, een
kwart Stichtse stuiver of oirtkenstuiver, plakken, halve plakken en duythmers.
Deze laatste drie nominaties zijn echter nimmer aangemaakt, althans niet als
driestedenmunten, wel als stedelijke munten. Groningen zou geen stuivers
munten, wel Z.g. Jagers, waarvan er 12 stuks gelijkwaardig zouden zijn aan 20
Overijsselse stuivers. Elke stad moest zijn eigen muntmeester aanstellen die
zou munten 'up ten ketel!' indien hij de voorschriften overschreed. In het
Deventer archief bevindt zich een valuatie"), een soort koerstabel, waarin de
waarde van gangbare munten ten opzichte van de nieuwe munten werd
vastgesteld. Het in alle finesses geregelde verdrag zou ten eeuwigen dage duren.
Zoals zo vaak het geval is bij voor eeuwig gesloten overeenkomsten, hield
ook dit verdrag niet lang stand en werd het zelfs slechts ten dele uitgevoerd.
Reeds omstreeks Pasen 1489, dus minder dan een half jaar na de ondertekening van het verdrag, vertrokken drie boden naar Groningen 'rnyt onsen
brieve omdat sy (dus Groningen) niet en heelden die ordonnancie van den
munte tussen ons steden versegelt', naar de Deventer Cameraarsrekening van
1489 vermeldt!"). De drie Overijsselse steden vervaardigden in het jaar 1488
alle kwart-, halve-en hele stuivers; zij hebben daarna geen gebruik gemaakt
van de overeenkomst, maar sloegen al spoedig weer hun eigen stedelijke
munten; Groningen sloeg geen enkele driestedenmunt. De geringe belangstelling voor de pas begonnen gezamenlijke muntslag zalongetwijfeld mede
veroorzaakt zijn door de revaluatie van de Bourgondische munt in 1489; door

8a)
8b)

9)
'0)

74

Oud-Archief Kampen, no. 10, fol. 42 en 43


G.A.D. nr. 874.1
G.A.D. nr. 885.5
Cost Jordens, Geschiedenis van de Deventer munt, 1854, blz. 34

deze revaluatie veranderde de algemene situatie dermate, dat verdragen en


afspraken die vr 1489 dateerden, weinig zin meer hadden!').
Nadat Overijssel in 1528 bij de Nederlanden was ingelijfd en de Overijsselse
steden vreesden dat hun 'moeizaam verworven' muntrechten door de centrale
regering te Brussel zouden worden betwist, gingen zij in 1534 wederom tot
samenwerking in hun muntslag over. In datjaar namen Deventer, Kampen en
Zwolle als gemeenschappelijk muntmeester in dienst Will em van Viersen, om
in hun naam en onder de wapens der drie steden munt te slaan. Op 7 sept.
1534 werd een aanstellingsbrief door de steden opgesteld!') waarin o.a. als
aanleiding voor de hervatte samenwerking werd opgegeven: 'tot conservatie
ende onderholdinghe van onsen privilegien vergunt ende verleent ende bij
onsen landsfursten voir ende nae geconfirmeert ende bij ons drieen steden
samptlicken ende ellick bysunder tot dessen tegenwoordigen dagen tot geusirt
ende gebruyckt synnen geweest onbespirt ende onbekroent van Ymanden', en
om 'eendrachticheit ende minlicke scheydonge ende verhandtironge mit
malekanderen onder onsen Burgeren ende lngesetenen 't onderholden'. Er zou
worden gemunt:
I. een gouden munt van 14 karaat, die zou gelden 40 stuiver en 2 plakken, en
die zou wegen 2 engels 2 azen (= 3.175 gram), of77l/2 op een mark Trooys, d.i.
iets zwaarder en iets minder gehalte dan in Brabant.
2. zilveren munten met een waarde van een dubbele gosseIer met een
gewicht van 3 gram, van een enkele gosseIer (= stuiver), van een butken (= 1/2
stuiver), van een plak en van een halve plak.
Merkwaardigerwijze wordt in deze resolutie niet gesproken van stuivers,
welke benaming tot dusverre in Overijssel gebruikelijk was, maar van
gosselers. Deze naam is afgeleid van een munt van Goslar in Duitsland. De
benaming 'butken' was een l5de eeuwse benaming voor een halve stuiver, die
in deze resolutie weer werd gebezigd. Waarom deze nieuwe benamingen
werden ingevoerd, is niet duidelijk; waarschijnlijk wilde men duidelijk afstand
nemen van de toentertijd gebruikelijke benamingen.
Als muntgebouw werd een normale woning gebruikt, hetgeen zonder
bezwaar kon geschieden, omdat voor het muntslaan weinig apparatuur nodig
was. De munt was gevestigd te Deventer in een door de muntmeester gehuurd
huis, waarvoor deze in de l7de eeuween vergoeding van f 100,- kreeg toen
hij een huis in de Smedenstraat had betrokken. Aanvankelijk zou een woning
in de Rijkmanstraat te Deventer als munt in gebruik zijn geweest. Dit huis
heeft dan mogelijk de naam van de tegenwoordige Muntentoren tot stand
gebracht.

II)
Il)

H. Enno v. Gelder, Dona Numismatica.


G.A.D. nr. 875.1

Hamburg, 1965

75

De vrees voor moeilijkheden met de centrale regering, die in 1534 de


aanleiding was geweest om wederom tot een gezamenlijke muntslag over te
gaan, bleek al spoedig niet ongegrond. Reeds op 18 october I 5341l)
informeerde Koningin Maria van Hongarije, de zuster van Karel V, die van
1531 tot 1555 landvoogdes van de Nederlanden was, op wiens titel of op wiens
bevel de nieuwe munten werden geslagen, en zij gaftevens last het munten te
staken. In een later schrijven (I december 1534) vroeg zij om afschriften van
de privilegin. De steden antwoordden op 20 december 153414) dat zij als
rijkssteden tot de muntslag de bevoegdheid hadden en naar eigene ordonnantie muntten 'waartoe zij door diverse vorsten geprivilegieerd waren, dat zij
daarvan steeds het rustige bezit hadden gehad en boven mensen memorie
afzonderlijk en tesamen hadden gemunt en dus verzochten daarmede te
mogen doorgaan'. Maria antwoordde niet en de zaak bleef voorlopig rusten.
In 1538 kreeg Willem van Viersen wederom last enkele nieuwe munten te
slaan en wel een goudgulden en een daalder. Deze daalders moesten
overeenkomen met de daalders van de vorsten en de leden van het Duitse Rijk
n.l. 81/2 uit een mark min een engels (= 28.77 gr.) en een gehalte van 10
penningen fijn. Aan de voorzijde van deze daalders is de beschermheilige van
n der drie steden afgebeeld, dus St. Lebunus, St. Nicolaas ofSt. Michal, en
op de keerzijde staan de wapens der drie steden. Van deze uitgave zijn slechts
weinig munten geslagen, omdat al spoedig, met ingang van 3 september 1538,
de voorzijde werd gewijzigd en in plaats van de stadsheilige een borstbeeld van
Karel V werd afgebeeld. Ook nu maakte de Landvoogdes, enkele maanden
later, bezwaren. In de door Maria op 27-8-1539 ondertekende acte!") is te lezen dat 'de voerss. steden en sullen oick voertaene nyet meer moegen munten
dan hare Co. Mat. consenteert hen temoegen doen munten eenen gouden
penninck op den voet ende ordonnancie van den gouden Carolus gulden, die
loop ende ganck hebben sal tot 24 stuvers voers. (....) Hen consenteerende oick
te moegen doen munten eenen penninck van silver houdende zeven penninghen tien graynen fijn silver (....) alle we1cke penninghen sullen toegelaeten
loop ende ganck hebben in alle Key. Mat. landen (....) Generaale Meesters
allen assayeuren oft andere die de Kij Mat. daertoe believen sal te committeren toe allen tijde als 't hen belieft oft van noode wesen sal sullen mogen
comen bynnen Deventer in de munte en oepene die busse (....) Ende oick
sonder prejudicie oft achterdeeie van den previlegien der voem. steden
voermaels upt stuck van den munte verleent ende bij Key Mat. geconfirmeert'.
Uit dit stuk blijkt dat Brussel het muntrecht van de steden als zodanig

IJ)
14)
15)

76

G.A.D. nr. 887.1


G.A.D. nr. 887.3
G.A.D. nr. 887.10

erkende, maar op grond van de souvereiniteit over Overijssel eiste dat de


munten op de voet van de Brabantse munten moesten worden geslagen, en dan
ook elders in de Nederlanden geldig zouden zijn en dat Brussel zich het recht
op controle van de muntslag voorbehield. Van deze controle kwam in de
praktijk weinig terecht. De steden prefereerden weliswaar een muntslag op de
voet van de voorschriften van de Duitse Rijksdagen boven die van de
Brabantse munt, maar in elk geval waren nu hun rechten en privileges erkend
door de Koning van Spanje in zijn qualiteit van Hertog van Brabant en Graaf
van Holland.
In 1546 werd wederom aan Willem van Viersen opdracht gegeven
om gouden guldens te slaan, houdende 13 karaat en wegende 76 op een mark
Trooys's). Ze zouden gelden voor 22 Brabantse stuivers. Dit was dus een lager
gehalte dan in 1539 .was toegestaan maar een zwaarder gewicht. Voorts
moesten gemunt worden zilveren dubbele gosselers, butkens, plakken en halve
plakken. Zo deze munten al geslagen zijn, dan toch in zeer geringe aantallen.
In de Nederlandse colleeties heb ik slechts n van de zilveren munten kunnen
vinden, en wel in het Koninklijk Penningkabinet onder nr. 7291. De
goudguldens van 1546 zijn in groten getale geslagen en wel voor 644 mark
Trooys ofbijna 50.000 stuks. Dit zijn de meest voorkomende driestedengoudguldens.
In 1548 kwamen er wederom moeilijkheden met de Landvoogdes. Dit was
te verwachten nu de steden een gulden met een te laag gehalte hadden geslagen
(althans volgens de Brabantse voet) en het streven van de centrale overheid
was zoveel mogelijk eenheid te brengen in het muntwezen om het gangbaar
zijn van afwijkend en minder goed geld tegen te gaan. In een placaat van 4
september 1548 werd de in 1546 door de drie steden geslagen goudgulden voor
biljoen, d.i. ongeldig, verklaard!"). Over deze uitspraak werd onderhandeld
tussen de drie steden en de Landvoogdes tot 18 december 1548 toen de
Landvoogdes het placaat introk onder conditie dat verder geen guldens meer
zouden worden geslagen, tenzij op Brabantse voet"),
Ook in 1553 ontstond een geschilover een placaat waarin de sinds 1538
door de drie steden geslagen daalders met het borstbeeld van Karel V
weliswaar werden erkend, maar ongeldig werden verklaard. Dit geschil werd
in het volgend jaar opgelost in het voordeel van de drie steden en wel op 15
juni 155419). Van langen duur was de overeenstemming niet, want in een
placaat d.d. 10 november 1556 wordt afgekondigd dat de Landvoogdes heeft
geordonneerd 'dat nyemant (....) hem voirtaen en voirderen te presenteren,
uytgeven, ontfangen ofte verwisselen (....) die Daalders die in den naem van de
16)

")
18)
19)

G.A.D.
G.A.D.
G.A.D.
G.A.D.

nr. 877 1,2,3


nr. 887.15
nr. 887.27
nr. 888.15

77

voirscrevene drie Stede van Ouerijssel (....) gemunt sijn'."). En in een placaat
van I I december 1556, na uitgifte van een nieuwe serie daalders en halve
daalders, wordt dit verbod nog eens herhaald 'verluidende expresslicken bij
desen dat niemant, van wat State, qualiteyt oft condicie hij sij, onse
ondersaeten hem voirtaen en voirdere ende presumere te presenteren,
uytgeven, ontfangen einyge van de voirscrevene Ducaete en OaeIers bij de
voirscrevene drie Steden van Overijssel (....) gemunt zijn'!').
Veel resultaat hadden deze placaten evenwel niet, want uit de muntregisters
blijkt dat van 1556 tot 1560 voor ruim 3 I .000 mark aan daalders is geslagen of
ongeveer 265.000 stuks"), Dit was mogelijk door telkens bezwaar te maken
tegen de aangekondigde placaten en uitstel te verzoeken, gedeputeerden naar
Brussel te zenden en op allerlei andere wijzen de zaak te traineren en intussen
rustig door te gaan met het munten van de betwiste driestedendaalders.

Afb. 5. Driestedendaalder van 1555 met het borstbeeld van keizer Karel V>op de
keerzijde de stadswapens van Deventer. Kampen en Zwolle; exemplaar Gemeentemusea van Deventer.

In 1555, op 2 juli, kwamen de drie steden overeen met de muntmeester


Balthazar Wyntgis dat hij zou munten op gelijke voet als in de jaren 1538 en
154 I alsook gosselers en butkens volgens de ordonnantie van 1534, met 1112
stuk meer in de snede=), Van 1555 tot 1563 werd een grote serie zeer fraaie
daalders geslagen met op de voorzijde een borstbeeld van Karel V en het
jaartal 1555, op de keerzijde de wapens der drie steden. Er bestaat van deze
muntsoort een groot aantal variaties: zo wordt Zwolle geschreven met een Z,
een 3 en een S, en vooral het beeld op de voorzijde vertoont vele variaties in
het omschrift, in mindere mate in het borstbeeld, wat kroon en rijksappel.
20)

21)
22)

78

Groot P/acaatboek en Charterboek van Vriesland. 1768, dl. III, 414


idem,417
G.A.D. nr. 878

betreft. Er schijnen bij deze emissie n of meer stempelsnijders aan het werk
te zijn geweest, die enige vrijheid namen bij het maken van een nieuwe
stempel en die zich gedistancieerd hebben van het oorspronkelijk ontwerp.
Mogelijk ook heeft de nieuw benoemde muntmeester onvoldoende controle
uitgeoefend. Ook in de munten die na 1560 door de driesteden zijn geslagen,
komen vele variaties voor, al is het aantal afwijkingen in de emissie van 1555
het grootst. Het aantal variaties bij de munten van de Overijsselse provinciale
en stedelijke muntslagen is veel geringer maar daarentegen in andere
provincies weer groter.
In 1556 werden kleine grotendeels koperen, laag zilvergehalte bevattende
munten geslagen, waarop zich een 3 bevindt. In de literatuur worden deze
munten 3 mijt stukken (= 1/2 plak) genoemd, maar waarschijnlijk gaat het
hier om munten van 3 plakken, omdat zij vrijwel identiek zijn aan munten die
in 1582 in Zutphen en Hasselt zijn geslagen en die in de instructie
uitdrukkelijk als drie-plakken worden aangeduid. In het Deventer muntregister van 155623) wordt niet gesproken over plakken of mijten, maar een register
over de jaren 1579-1582 vermeldt wel drie-plakken=). Wellicht ten overvloede zij hier vermeld dat een plak de waarde had van 1/8 stuiver en een mijt van
1/6 plak.
Op 2 augustus 1557 kwamen de steden met de muntmeester Wyntgis, hier
Wijnakens genoemd, overeen een goudgulden te munten met het staande
beeld van Karel V op de voorzijde, een gehalte van 18 karaat en een gewicht
van 3.281 gram of75 stukken op het mark"). Van 1560 tot 1562 muntte Mr
Balthazar stukken van drie butken (= 11/2 stuiver) of 12 plakken in velerlei
soorten. Op de voorzijde bevindt zich het wapen van n der drie steden, en op
de keerzijde de letter D, C of 3, waardoor 9 verschillende combinaties
mogelijk zijn. De bedoeling van de letters op de keerzijden is niet duidelijk;
aile munten zijn in nzelfde munthuis (te Deventer) geslagen en de opvatting
van Van der Chijs dat het wapen de muntplaats aangaf en de letter op de keerzijde voor wiens rekening werd geslagen"), kan niet als juist worden
beschouwd.
In 1561 sloeg dezelfde muntmeester stukken van IOgosseler (= lOstuiver),
ook wel genoemde dubbele flabben of snaphanen met een gewicht van 32 op
het mark en 6 p, fijn27). Op de voorzijde staat de beschermheilige van n der
steden, dus St Lebunus, St Nicolaas of St Michal, op de keerzijde de wapens
van de steden en het jaartal (15)61, maar telkens in een andere volgorde. Door
de combinatie met de verschillende heiligen op de voorzijde zijn 12
23)
24)

")
26)
27)

G.A.D. nr. 890.4


Prof. Dr H. Enno van Gelder, persoonlijke mededeling
G.A.D. nr. 879
v.d. Chijs, Munten der voormalige Heeren en sleden van Overijssel, blz. 271
G.A.D. nr. 881
79

verschillende snaphanen bekend. Ook hier is de zin van deze variaties niet
bekend. Mogelijk is alleen de fantasie van de stempelsnijder aan het werk
geweest.
Overijssel lag in de XVIde eeuw op de 'grens van twee werelden'.
Staatkundig gezien behoorde het bij het Spaanse Rijk, maar de handel was
voor een belangrijk gedeelte op het Oosten en het Duitse Rijk gericht. De
Duitse voorschriften en bepalingen inzake de muntslag werden daarom meer
au serieux genomen dan die van de regering te Brussel. Bovendien waren
Deventer, Kampen en Zwolle van oudsher (Duitse) Rijkssteden, aan wie
muntprivileges verleend zouden zijn en daarom werden hun munten als
rijksmunten beschouwd. Hieruit vloeide de verplichting voort zich aan de
verordeningen van het Duitse Rijk te houden. Afgevaardigden van de
IJsselsteden, evenals die van Nijmegen en van de Heren van Bergh, werden op
de Rijksdagen te Spiers en te Neurenberg genodigd om zich voor hun muntslag
te verantwoorden. In 1563 gaf deze verantwoording moeilijkheden, daar velen
van hen werden beschuldigd op andere dan de op de Rijksdag in 1559
vastgestelde voet te hebben geslagen, soms zelfs met een 20-25% te laag zilvergehalte"). Zeven rechtsgeleerden, aan het Keizerlijk Kamergerecht verbonden, werden aangewezen als verdedigers van de stedelijke muntrechten.
Bovendien werd het Deventer raadslid Scharff naar Spiers gezonden met de
taak 'naarstiglijk uit te zoeken wat in dezen met een eerlijk geschenk zou
kunnen uitgevoerd worden' naar Cost Jordens schrijft"), In 1564 ontsloeg
Keizer Maximiliaan II de steden van het aangevangen rechtsgeding"), maar
stelde dat de steden de keizerlijke muntverordeningen, als gehoorzame
onderdanen, nauwkeurig moesten opvolgen, en hare munten nu en in het
vervolg geheel en al op de voet van die van het Rijk dienden te brengen en te
houden. Dit kan althans worden geconcludeerd uit het onduidelijk opgestelde
schrijven van de keizer"), maar het is ook mogelijk eruit op te maken dat
verdere muntslag uitdrukkelijk werd verboden! Voor deze laatste opvatting
pleit het feit dat op 5 mei 1567 de steden zich wederom tot de Westfaalse
Kreits wendden met het verzoek hen niet onder de gesuspendeerde muntsteden te rekenen en hun het muntrecht (weer) toe te staan"), Op dit verzoek
werd gunstig beschikt door Maximiliaan II op 30 augustus 1567, die
verklaarde dat '..... seyn wir gndigelieh zufrieden das ..... bemelten dreyen
Stetten .... das mntzen zugelassen und gestattet auch Ire Mntzmaister und
28)
29)
JO)

li)
32)
ll)
J4)

80

G.A.D. nr. 888.19


G.A.D. nr. 890.4
F. B. M. Tangeider, Muntheer en Muntmeester, Diss., Nijmegen, 1955
Cost Jordens, Geschiedenis van de Deventer munt, 1854,67
G.A.D. nr. 899.11
Cost Jordens, Geschiedenis van de Deventer muni, 1854,67/8 (noot)
G.A.D. nr. 899.17

wardein in gewondliche Aydpflicht augenommen werderi'"). Op grond van


dit schrijven waren de drie steden als muntleden van de Kreits thans officieel
toegelaten en werd sinds het jaar 1567 de rijksadelaar en de naam van de
Duitse keizers op de munten afgebeeld, en niet de naam van hun directe
landsheer Philips II.
Na ontvangst van het keizerlijk schrijven in 1567 werden vele nieuwe
munten door de drie steden geslagen, waarbij bovendien een nieuwe tactiek
werd toegepast. Tot dusverre waren munten telkens met nieuwe ontwerpen in
circulatie gebracht, maar met ingang van 1567 wordt van elke nominatie nog
nmaal een nieuw type ontworpen, en dit type blijft tot het einde van de
driestedenslag in 1588 onveranderd gehandhaafd, waarbij alleen het jaartal en,
met ingang van 1577, de naam van de keizer worden gewijzigd na het
overlijden van Maximiliaan II in 1576. Zo worden tussen 1567 en 1588
vrijwel jaarlijks hele en halve rijksdaalders geslagen op iets lichtere voet dan in
1538, gedurende vijf jaren goudguldens en enkele malen plakken en halve
plakken. Bovendien slaat men tussen 1577 en 1579 een nieuwe munt van 15
plakken, ter waarde van 76 in het Keulse mark en 3 penningen fijn, en wel in
totaal voor 2633 mark. Deze munt wordt in de ordonnantin een stuiver
genoemd en komt overeen met de waarde van de stuivers die elders werden
geslagen, maar zou, gezien zijn waarde van 15 plakken, in de practijk een
dubbele (Overijsselse) stuiver zijn. Verkade noemt deze munt een stoter of2'12
stuiver, hetgeen zeker niet juist isJ6). Tenslotte werden tussen 1584 en 1588 in
Kampen munten genaamd 1/8 en 1/16 rijksdaalder geslagen, die een
verkleind evenbeeld zijn van de rijksdaalders van 1567 met latere jaartallen.
Opgemerkt kan worden dat ook deze munten een onjuiste benaming dragen,
want het zijn zes- resp. driestuiverstukken en de daalder was 42 stuiver waard
tot 1586, en daarna, tot 1606, 45 stuivers.
Ook na de officile toelating als lid van de Kreits in 1567 ontstonden enkele
geschillen tussen de drie steden en het Duitse Rijk. In 1570 werd op de
Rijksdag te Spiers bepaald dat de vorsten en andere muntslaggerechtigden in
elke Kreits slechts drie of vier muntplaatsen mochten hebben. Onder de
toegelaten plaatsen bevond zich niet de munt van de drie steden te Deventer.
Deze steden beklaagden zich op de bijzondere Rijksdag te Frankfort in 1571,
waarbij, met de gebruikelijkeverklaringen
van historische rechten, ook werd
aangevoerd dat voor hen, als handelssteden, in deze gevaarvolle en onrustige
tijden, transporten van zilver naar en van-andere muntplaatsen buiten hun
gebied zeer bezwaarlijk waren. Hun verzoek om hun muntrechten te mogen
blijven uitoefenen, werd door de Rijksdag doorgezonden naar de keizer, die op
15 december 1574, dus drie jaar later, wederom het munten aan de drie steden
J5)
JO)

G.A.D. nr. 899.18


P. Verkade, Muntboek,

Schiedam, 1848, 166

81

toestond."). De muntslag, die van 1571 tot 1574 had stil gelegen, kon toen
worden hervat. Het munthuis bleeftot 1583 in Deventer gevestigd; in datjaar
besloot men het naar Kampen over te brengen in verband met het gevaar van
een herovering van Deventer door de Spanjaarden. Dit geschiedde inderdaad
in 1587, na het verraad van Stanley. Deventer vorderde toen, 'nu het wederom
onder de gehoorzaamheid van den (Spaanse) koning gebracht was, van
Kampen op te houden in naam van de drie steden te munten?"). Daarna zijn
in Kampen nog wel enkele driestedenmunten vervaardigd, maar in 1588 werd
de driestedenslag ook daar beindigd. In totaal zijn in Kampen van 1583 tot
1588 voor 52.018 mark aan daalders geslagen, dus ruim 450.000 stuks.
In 1591, toen de Spaanse bezetting van Deventer tot een eind was gekomen,
werd door deze stad overwogen de driestedenmunt weer in te stellen, tot
behoud van de verworven, officieel erkende muntrechten. Het bleek echter
niet mogelijk tot overeenstemming tussen de drie stadsregeringen te komen.
Het zelfstandig munten schijnt Kampen en Zwolle voordeliger te zijn
voorgekomen. Op 9 april 1594 schreef de Raad van Deventer aan de
Gedeputeerden van de Nederlands-Westfaalse Kreits te Keulen dat 'dese drie
Overijsselsche Steden solden trachten aire muntzwercken weder thoe consolidiren und bij eenandere tho brengen, unt (....) wij daeromme bij die andere
beide Stede allen moghelicken vlijtt ahngewent oick ahn unsere seyde niet
liewere hadden gesehen, sa verklaren wij tot sodanen (....) vornemen nicht
kennen geraden und dat uth verscheiden oersaecken und voirnemptlich dat
een ieder stadt berechtiget is var sich selve tho munten (....) Welekers alles bij
uns geconsiferert und erwagen sunnen wij tot anholdinge unserer Stadt
hebbende gerechtigheden und muntz regalien oick verursaeket worden
volgende unse vermalige schrijvens gelickfalls een besondere muntzwerck ahn
tho stellen'v). De Kreitsvergadering ging niet accoord met dit aangekondigde
plan om de stedelijke Deventer muntslag te hervatten, op grond van de
overweging dat het besluit van de Rijksdag van 1570 geen uitbreiding van het
aantal muntplaatsen toeliet. Kampen en Zwolle verklaarden toen de driestedenmunt wel te willen handhaven op conditie dat de munt beurtelings in elke
van de drie steden zou worden gevestigd. Hiertegen maakte Deventer bezwaar,
op grond van een brief uit 1574 van Maximiliaan II, die had bepaald dat het
munthuis van de driestedenmunt uitsluitend in Deventer gevestigd mocht
zijn. Aangezien noch de Kreitsvergadering, noch Deventer, noch de beide
andere IJsselsteden wilden toegeven, werd besloten de zaak over te dragen aan
de Rijksdag die op 1 februari 1599 te Spiers zou worden gehouden. Het is,
voorzover ik kon nagaan, niet bekend wat de uitspraak van deze Rijksdag is

37)
38)
39)

82

G .A.D. nr. 900.18


G.A.D. nr. 897.32
G.A.D. nr. 899.25

geweest. Nu het gewest tot de Verenigde Nederlanden behoorde, zal de macht


van de Kreits, en eveneens het gezag van de Duitse keizer, ongetwijfeld zijn
verminderd, waardoor een besluit van de Rijksdag weinig invloed zal hebben
gehad. Zeker is, dat de driestedenmuntslag niet is hervat en dat na 1591 de
Overijsselse steden afzonderlijk munt hebben geslagen. In 1588 is de
driestedenmuntslag dan ook definitief tot een eind gekomen.
Indien we nu resumeren in hoeverre de vele, hierboven beschreven
ingebrachte bezwaren en protesten van het centrale gezag invloed hebben
gehad op de werkzaamheden van de driestedenmunt, dan kan worden
vastgesteld dat van de kant van de Landvoogdes, dus van Spaanse zijde, vier
maal bezwaren tegen deze munt werden uitgebracht, maar dat drie maal deze
protesten hetzij binnen enkele maanden werden ingetrokken, hetzij werden
geseponeerd, althans in het vergeetboek zijn geraakt en dat de normale gang
van zaken bij de muntslag nauwelijks werd benvloed.
De bezwaren van de Westfaalse Kreits en van de (Duitse) keizer daarentegen
hadden meer invloed; de van die kant ingebrachte bezwaren hadden tot gevolg
dat van 1563 tot 1567 de muntslag vrijwel geheel, en van 1571 tot 1574 geheel
gestaakt werd. Hoewel het Duitse Rijk staatkundig gezien geen enkel gezag
had over Overijssel in die jaren, had het klaarblijkelijk door de economische
situatie meer invloed op de muntslag dan de officile Landsheer.
Behalve uiteenzettingen met de centrale instanties kwamen tijdens de
driestedenslag ook interne moeilijkheden voor. Enkele malen ontstonden
geschillen met de muntmeesters. Zo moest Willem van Viersen, die in 1534
tot muntmeester was benoemd, in 1555 worden ontslagen omdat 'diens zaken
in de war waren geraakt'<). In het Deventer archiefbevindt zich een brief van
Van Viersen") waarin deze schrijft zijn schuldeisers niet te hebben kunnen
betalen en dat hij als muntmeester is ontslagen, maar dat hij zich steeds aan de
voorschriften bij het munten heeft gehouden. Van 1555 tot 1589 fungerde als
muntmeester Balthazar Wyntgens ofWyntgis en van 1582 tot 1588 bovendien
diens zonen Melchior en Balthazar. In 1585 werd Wyntgens Sr. aangeklaagd
door het Deventer magistraatslid Nicolaas van Essen wegens te lieht gewicht
bij het munten, welke beschuldiging, na het overlijden van Wyntgens, in 1589
- en in appel nogmaals in 1590 - ongegrond werd bevonden").
Zoals in het begin van dit artikel is vermeld, is een samenwerking van drie
zelfstandige steden om gezamenlijk munt te slaan, in de Nederlanden een
unieke gebeurtenis geweest. Deze samenwerking heeft, niettegenstaande de
moeilijkheden die zij ondervond, en die hierboven beschreven zijn, goede
resultaten opgeleverd, gezien de vele soorten munten die als 'driestedenmunt'
in omloop zijn gebracht. Ik wil er echter op wijzen dat een dergelijke
40)
41)
42)

Cost Jordens, Geschiedenis van de Deventer munt, 1854, blz. 59


G.A.D. nr. 898.82
G.A.D. nr. 892.1-16

83

gezamenlijke muntslag weliswaar in de Nederlandse geschiedenis uniek is,


maar dat dit, in groter verband gezien, niet het geval is. Reeds een eeuweerder,
in 1373 en 1386, werden in het Duitse Rijk twee 'Mnzvereine' gesticht, en
wel de Wendische en de Rheinische Mnzverein, die eenzelfde samenwerking
als die van onze driestedenslag hadden opgeleverd. Bij de Wendische
Mnzverein waren de steden Hambrug, Lbeck, Wismar en Lneburg van
1373 tot 1772 betrokken; bij de Rheinische Mnzverein waren de Keurvorsten van Mainz, Trier, Keulen en de Pfalz de deelnemers. Hoewel het dus niet
gaat om een speciaal Sallandse uitvinding, leek het mij toch van belang de
driestedenslag, een typisch aspect van Overijssels Regt en Geschiedenis, onder
de aandacht te brengen. Een catalogus, waarin alle munten en de tot dusverre
bekende variaties zijn beschreven, is in de jaargang 1979 van het numismatisch tijdschrift 'De Beeldenaar' gepubliceerd+').
OVERZlcln

MUNTHEREN

en muntplaatsen in OVERIJSSEL

983 - 1400

1400 - 1500

1500 - 1600

1600 - 1700

1700 - 1800

DUITSE
KEIZERS
in Deventer
943 - 1046

BISSCHOPPEN
van
UTRECHT
tot 1466

KAREL V
in Kampen
1532 - 1555

STATEN VAN
OVERIJSSEL
in Deventer,
Kampen en
Zwolle

STATEN VAN
OVERIJSSEL
in Kampen
tot 1796

BISSCHOPPEN van
UTRECHT
in Deventer,
Zwolle
Vollenhave
Hasselt
Kampen
1046 - 1466

KAMPEN
sinds 1425
DEVENTER
sinds 1458
ZWOLLE
sinds 1488

PHILIPS II
in Hasselt
1551 - 1580
STATEN VAN
OVERIJSSEL
in Kampen en
Hasselt
sinds 1578

DEVENTER

DEVENTER
tot 1708

KAMPEN tot
1694
ZWOLLE tot
1692

DEVENTER
HEREN van DRIESTEDEN
KUINRE o.a.
in 1479 en
in Kuinre
1488
14de eeuw
HEREN van
ALMELO in
Almelo
14de eeuw
HEREN van
VOORST
14de eeuw

KAMPEN
ZWOLLE
HASSELT
1582/3

DRIESTEDEN
in Deventer
1534 - 1583
in Kampen
1583 - 1588

J. Fortuyn Droogleever, De Driestedenslag 1479-1588, in: De Beeldenaar jaarg. fil


(1979), nrs. I tim 6
44) Cast Jordens, Geschiedenis van de Deventer munt, 1854, 76/77

4))

84

You might also like