Professional Documents
Culture Documents
Het is een gesprek waarin ik op m’n tenen loop. Het gaat over dingen, visies die ik bijna begrijp… waar
ik net wel en net niet bij kan. ’t Lukt niet helemaal mijn eigen bril af te zetten. Een blanco scherm te
worden waarop Marius zichtbaar kan worden of zoek ik misschien te veel naar verbinding waar het
voor Marius belangrijk is dat het zijn inzicht, zijn ervaring blijft?
Als je oppervlakkig zou kijken, zou je kunnen denken: Wat heeft hij zich met veel zaken verbonden en
wat doet hij veel verschillende dingen! In het gesprek wordt duidelijk dat het allemaal met elkaar
verbonden is in een soort lijnen; een horizontale beleving van de tijd. Lijnen die ergens beginnen, zich
manifesteren in het Nu en doorgaan naar de toekomst. ”Ik ben in lange lijnen; werk hier bijvoorbeeld
nu al 22 jaar. De Beweging voor Barmhartigheid paste ook in een ketting.” Hij vertelt iets over de
Westerse tijdsbeleving die doelgericht is; er is maar één goed moment. En een meer Oosterse
tijdsbeleving, waarin dat goede moment lengte kan hebben. Het goede moment met lengte past meer in
wie hij is.
Hij vergelijkt zichzelf met een Emmausganger in zijn opvattingen over de tijd en de mensheid. “De
geschiedenis van de mens is er een van vallen en opstaan. We zijn een volk onderweg. Er zijn
dwaalwegen, maar er is ook een opgaande lijn, een zich ontplooiende lijn. Wat is in het Nu de
mogelijkheid die zich ontvouwt?”
Van hieruit kijkt hij met optimisme terug naar het verleden.
Dit eerste deel van het gesprek verliep als vanzelf. Toen kwam mijn eerste echte interviewvraag:
“Wat wilde je als kind worden?” vroeg ik.
“Bootsman; dat was mijn woord voor kapitein, schipper. Het beeld dat ik daarbij had was een beeld van
dobberen op het water in de vrijheid van een afgebakende omgeving. Later wist ik het niet meer zo.
Mijn moeder was verpleegkundige, mijn vader arts en mijn oudste broer studeerde geneeskunde, dus
ging ik dat ook maar doen. Al tijdens mijn studie merkte ik dat ik niet per sé arts wilde worden.“ Hij
vond het een verwarrende wereld, was sociaal bewogen en wilde kijken wat hij zou kunnen veranderen.
Hij ging op zoek naar rollen waarin hij zich thuis zou kunnen voelen. De onderstroom in alles was
Bewogenheid.
“Ik had van jongs af aan een gevoel, een bepaalde manier van waarnemen, een voelen dat er iets moest
gebeuren. Niet als advocaat, vechtend voor iets, maar meer vanuit een idee dat er meer mogelijk is,
vanuit de vraag: waarom maken we het niet mooier?”
“Daarin ben ik ook vasthoudend, als een terrier. Bij tegenstroom ben ik op m’n best.”
Steeds is het een samenspel van twee kanten in hem. Een intuïtieve kant en aan de andere kant een
beschouwende kant. Waar komen we vandaan, waar zijn we nu en waar zou het naartoe kunnen gaan?
Hier vertelt hij over een andere bijeenkomst waar hij college gaf aan adviseurs in de gezondheidszorg.
Er zat weinig energie in de groep en er was goed voelbaar dat mensen niet met hart en ziel verbonden
waren met het werk, maar zich hier niet aan konden ontworstelen.
Hij stelde voor een familiewapen te maken met een eigen wapenspreuk.
Daarna stelde hij voor te kijken naar dat wapen en naar die spreuk en zich dan af te vragen hoeveel
procent van het werk mensen deze ook werkelijk leefden. Toen werd de discrepantie tussen wie ze
zouden willen zijn en wat ze deden heel erg duidelijk. “Mijn wapenspreuk was: Dat iedere ontmoeting
een zinvolle ontmoeting mag zijn.” Dit is in ieder geval de afgelopen 10 jaar zijn houvast. “Het is
belangrijk dat wat je doet en dat wat je bent bij elkaar te brengen. Dan krijgen je intenties kracht, focus
en energie.”
Ik noemde hier het voorbeeld van een man van 50 waar ik mee gepraat had. Hij had groot verdriet over
dat hij zo hard gewerkt had dat hij z’n kinderen eigenlijk niet op had zien groeien en ze van hem
vervreemd waren. Ook ik was gevangen in zijn opvatting dat dat onherstelbaar was, waarop Marius
zegt: “Hij kan nu de telefoon pakken, zijn zoon bellen en zeggen: ik ben je vader, jij bent mijn zoon. In
het Nu ligt het begin verscholen van iets nieuws, een andere wending.”
We eindigen bij het Wonder van de Unieke Gebeurtenis. ’t Kind is niet uniek in dat het huilt, dat ’t eet,
dat ’t slaapt. Nee, het wonder van dat kind is, zijn unieke Zijn, zijn eenmaligheid. Doordat we bezig zijn
met herhaalbaarheid, reproductie, bewijsvoering, lijkt uniciteit te verdwijnen. Ontwonderen we, maar
het mooie is dat het Nu steeds de mogelijkheid in zich heeft de toekomst een andere wending te geven.
Tot zover deze inkijk in wat Marius beweegt en hem uniek maakt. Dit in het besef dat ieder mens in
iedere ontmoeting voor een deel zichtbaar wordt en dat er buiten dit verhaal nog heel veel meer Marius
is dat niet in woorden of in ieder geval niet in míjn woorden te vervatten is.
Marjolein Hamer
juli 2010