Professional Documents
Culture Documents
Niet
met
en
niet
zonder:
Engels
in
Nederlandse
reclame
Een
onderzoek
naar
de
waardering
voor
en
de
overtuigingskracht
van
Engels
in
Nederlandse
advertenties
Master
Thesis
Opleiding
Communicatie-‐
en
Informatiewetenschappen
Specialisatie
Communicatie
Design
Faculteit
Geesteswetenschappen
Universiteit
van
Tilburg
Begeleider:
Dr.
C.H.
van
Wijk
Floortje
Westerburgen
September
2010
Voorwoord
Kerst
2009.
Ik
krijg
van
mijn
ouders
het
boekje
‘Taal
is
zeg
maar
echt
mijn
ding’
van
Paulien
Cornelissen
cadeau.
En
daar
is
eigenlijk
alles
mee
gezegd.
De
afgelopen
twee
jaar
heb
ik
me
meer
dan
eens
gerealiseerd
dat
het
kiezen
van
de
Masteropleiding
Communicatie
Design
een
hele
goede
keuze
is
geweest.
Na
het
behalen
van
mijn
Bachelor
diploma
Commerciële
Economie
wist
ik
dat
ik
door
wilde
studeren,
in
een
iets
andere
richting
dan
de
vorige.
Ik
wilde
iets
doen
wat
ik
echt
leuk
vond,
en
twee
jaar
extra
genieten
van
het
studentenleven
sprak
me
natuurlijk
ook
wel
aan.
En
dus
ging
ik
de
(Pre)master
Communicatie
Design
volgen.
Hoezeer
ik
het
marketing
vak
ook
leuk
vond,
taal
heeft
altijd
mijn
grootste
interesse
gehad.
Vanaf
college
één
zat
ik
dan
ook
op
mijn
plek.
Vooral
de
taalkundige
vakken
wekten
mijn
interesse;
ik
werd
zowaar
leergierig.
Deze
Master
gaf
me
de
mogelijkheid
een
voor
mij
ideale
combinatie
te
maken:
taal
en
reclame.
Het
onderwerp
van
deze
scriptie
weerspiegelt
dan
ook
precies
wat
ik
leuk
vind.
Hopelijk
voegt
het
iets
toe
aan
het
onderzoek
naar
vreemde
talen
in
reclame.
Er
zijn
een
hoop
mensen
zonder
wie
me
dit
niet
gelukt
was.
Mijn
dank
is
dan
ook
groot.
Allereerst
is
daar
Carel
van
Wijk.
Hem
wil
ik
hartelijk
bedanken
voor
zijn
nuchterheid
en
zijn
kritische,
maar
deskundige
advies.
Ook
wil
ik
graag
Per
van
der
Wijst
bedanken
voor
het
plaatsnemen
in
de
examencommissie.
Een
speciaal
dankwoord
gaat
uit
naar
mijn
ouders,
die
me
onvoorwaardelijk
steunen
en
me
alle
mogelijkheden
hebben
gegund
en
gegeven.
Zonder
hen
was
me
dit
niet
gelukt.
Dan
is
er
Michiel,
mijn
vriend.
Degene
die
altijd
achter
me
staat,
me
helpt
te
relativeren
en
me
met
beide
benen
op
de
grond
hield
op
momenten
van
stress.
En
natuurlijk
mijn
lieve
vriendinnen,
die
zorgden
voor
de
nodige
afleiding
en
advies.
Tot
slot
een
dankwoord
voor
iedereen
die
me,
op
wat
voor
manier
dan
ook,
geholpen
heeft
bij
mijn
onderzoek.
Nu
ik
terugkijk
ben
ik
trots
op
het
resultaat
en
blij
met
de
keuzes
die
ik
heb
gemaakt.
Want:
taal
en
reclame
zijn
zeg
maar
echt
mijn
ding.
Floortje
Westerburgen
Alphen,
september
2010
II
Inhoud
Samenvatting
IV
1
Inleiding
1
1.1
Aanleiding
1
1.2
Vreemde
talen
in
reclame
2
1.3
Reacties
op
gebruik
vreemde
talen
4
1.4
Relatie
met
intensivering
7
1.5
Relatie
met
producttype
9
1.6
Onderzoeksvragen
12
2 Vooronderzoek
14
2.1
Onderzoeksopzet
14
2.2
Resultaten
16
2.3
Conclusies
17
3
Hoofdonderzoek
||
Methode
19
3.1
Materaal
19
3.2
Instrumentatie
21
3.3
Samenstelling
respondentgroep
23
3.4
Procedure
24
3.5
Statistische
verwerking
24
4
Hoofdonderzoek
||
Resultaten
25
4.1
Houding
ten
aanzien
van
Engels
25
4.2
Begrip
van
Engels
25
4.3
Waardering
van
advertentie
26
4.4
Overtuigingskracht
van
advertentie
29
5
Hoofdonderzoek
||
Conclusies
31
6
Discussie
32
6.1
Engels
in
Nederlandse
reclame:
met
of
zonder?
32
6.2
Relevantie
voor
de
praktijk
35
Literatuur
37
Bijlagen
40
III
Samenvatting
Er
komt
steeds
vaker
Engels
voor
in
de
Nederlandse
taal.
Dit
zien
we
bijvoorbeeld
terug
in
de
media,
in
jongerentaal,
in
het
onderwijs
en
in
reclame.
De
Nederlandse
taal
verengelst,
maar
hoe
kijken
we
daar
tegenaan?
Dit
onderzoek
richt
zich
op
Engels
in
Nederlandse
advertenties.
De
doelstelling
was
nagaan
hoe
Nederlanders
reageren
op
het
gebruik
van
Engels
in
productreclame.
Welk
effect
heeft
Engels
in
advertenties
op
de
waardering
en
overtuigingskracht
van
de
advertentie,
en
welke
factoren
hebben
hier
invloed
op?
De
verwachting
was
dat
op
Nederlands
positiever
gereageerd
zou
worden
dan
op
Engels.
Daarnaast
werd
verwacht
dat
een
stilistische
intensivering
zou
zorgen
voor
een
positievere
reactie
op
Engels
dan
een
lexicale
intensiveerder.
De
laatste
verwachting
was
dat
het
positieve
effect
van
Nederlands
bij
informationele
producten
minder
duidelijk
zou
zijn.
Het
gebruik
van
Engels
in
reclame
kan
gebaseerd
zijn
op
drie
overwegingen:
op
de
marketingstrategie
achter
een
campagne,
op
creatief
talige
aspecten
en
op
de
culturele
associaties
die
Engels
heeft.
Er
is
veelvuldig
onderzoek
gedaan
naar
wat
de
effecten
zijn
van
het
gebruik
van
Engels
in
reclame.
Hoe
men
reageert
op
het
gebruik
van
vreemde
talen
in
productadvertenties,
kan
afhangen
van
begrip,
van
de
relatie
tussen
taal
en
de
herkomst
van
het
product
en
van
emoties.
Hoe
beter
men
het
Engels
begrijpt,
hoe
hoger
de
waardering.
Wanneer
het
product
past
bij
de
gebruikte
taal,
gaat
de
waardering
ook
omhoog.
En
een
eigen
taal
roept
meer
emoties
op
dan
een
vreemde
taal,
waardoor
de
eigen
taal
vaak
meer
gewaardeerd
wordt.
Het
lijkt
erop
dat
Engels
in
reclame
niet
positief
werkt.
In
advertenties
gebeurt
meer
dan
Engels
taalgebruik
alleen;
in
de
overige,
Nederlandse
tekst
wordt
vaak
gebruik
gemaakt
van
intensiveringen
en
er
zijn
advertenties
voor
verschillende
typen
producten.
Het
is
mogelijk
dat
deze
factoren
neutraliserend
werken.
Stilistische
intensiveerders
en/of
informationele
producten
kunnen
zorgen
voor
een
verzachting
van
het
niet
positieve
effect
van
Engels.
Met
een
vooronderzoek
is
bepaald
welke
informationele
en
transformationele
producten
gebruikt
zijn.
Voor
het
hoofdonderzoek
zijn
voor
elk
van
de
vier
producten
vier
versies
van
een
advertentie
gemaakt,
waarin
Taal
(Nederlands,
Engels)
en
Stijl
(lexicaal,
stilistisch)
gemanipuleerd
zijn.
Deze
zijn
voorgelegd
aan
160
respondenten.
Uit
het
hoofdonderzoek
bleek
dat
het
effect
van
het
gebruik
van
Engels
niet
afhangt
van
producttype.
Nederlands
had
in
een
aantal
gevallen
positievere
effecten
dan
Engels.
Deze
effecten
werden
beïnvloed
door
leeftijd
en
begrip.
Verschillen
zijn
gevonden
bij
de
beleving
van
Engels
in
reclame,
het
rapportcijfer
en
emotionele
waardering.
Respondenten
jonger
dan
30
jaar
beleven
Engels
in
reclame
positiever,
hebben
er
minder
bezwaar
tegen
en
begrijpen
het
beter
dan
respondenten
ouder
dan
30
jaar.
De
attitude
van
ouderen
tegenover
Engels
ging
omlaag
naarmate
zij
het
Engels
minder
begrepen.
Stijl
liet
in
een
aantal
gevallen
een
effect
zien.
Engels
wordt
beter
gewaardeerd
en
is
overtuigender
in
combinatie
met
een
stilistische
intensiveerder
in
het
Nederlands.
Een
combinatie
met
een
lexicale
intensiveerder
heeft
een
negatief
effect
op
gedragsintenties.
Het
advies
is
om
bedachtzaam
om
te
gaan
met
Engels
in
advertenties.
Er
is
geen
bewijs
gevonden
voor
een
positieve
werking
ervan.
Wanneer
men
toch
kiest
voor
Engels
in
reclame
is
het
raadzaam
het
Engels
niet
te
moeilijk
te
maken,
anders
wordt
de
boodschap
niet
begrepen
en
lager
gewaardeerd.
Ook
is
het
verstandig
om
bij
advertenties
met
zowel
Engelse
als
Nederlandse
tekst,
naast
het
Engels
gebruik
te
maken
van
een
stilistische
intensivering
om
zo
het
eventuele
negatieve
effect
van
Engels
te
verzachten.
IV
1. Inleiding
1.1 Aanleiding
“Schwarzkopf.
Professional
Quality,
for
you.”
Op
het
eerste
gezicht
valt
het
ons
misschien
niet
eens
meer
op,
maar
anno
2010
is
het
niet
langer
alleen
Nederlands
wat
de
klok
slaat
in
ons
taalgebruik.
Nederlands
wordt
steeds
vaker
vervangen
door
Engels.
Neem
nou
bovenstaande
slagzin
van
Schwarzkopf,
behorend
bij
een
nieuwe
haarkleuring
die
wordt
aangeduid
als:
Vital
Colors
Color
Nutritive
met
Royal
Jelly.
Deze
ontwikkeling
zien
we
op
verschillende
manieren
terug.
In
Nederland
wordt
tegenwoordig
meer
dan
de
helft
van
de
master-‐programma’s
op
universiteiten
in
het
Engels
gedoceerd.
Jongeren
hebben
het
over
chicks
in
plaats
van
meisjes
en
als
we
vloeken
zeggen
we
shit
in
plaats
van
verdorie.
Volgens
De
Nederlandse
Taalunie
(2007)
loopt
Nederland
voorop
bij
de
verengelsing
van
het
taalgebruik
in
het
bedrijfsleven.
Ook
de
media
werken
hieraan
mee:
tv-‐programma’s
met
Engelse
titels
als
Idols,
Life
4
You
en
Holland’s
Got
Talent
zijn
allang
geen
uitzondering
meer.
Zoals
het
voorbeeld
van
Schwarzkopf
laat
zien,
komt
er
ook
in
reclame-‐uitingen
Engels
voor.
Gerritsen,
Nickerson,
Van
den
Brandt,
Crijns,
Dominguez
en
Van
Meurs
(2007)
rapporteren
dat
in
Nederland
64
procent
van
de
advertenties
uit
hun
materiaal
Engels
bevatte.
In
Figuur
1
staan
twee
voorbeelden
van
Nederlandse
reclame-‐uitingen
waarin
Engels
gebruikt
wordt.
Figuur
1
Voorbeelden
van
Engels
in
advertenties
De
meningen
over
de
verengelsing
van
de
Nederlandse
taal
zijn
verdeeld.
Enerzijds
is
er
de
jongere
generatie,
die
het
Engels
in
reclame
wellicht
waardeert
omdat
de
Engelse
termen
aansluiten
bij
hun
dagelijkse
omgeving
van
bijvoorbeeld
games
en
straattaal.
Anderzijds
is
daar
de
taalpurist
die
bang
is
dat
het
Nederlands
ooit
helemaal
zal
verdwijnen.
Deze
laatste
groep
zal
zich
verzetten
tegen
het
Engels.
Een
voorbeeld
van
zulk
verzet
is
Funshoppen
in
het
Nederlands.
Woordenlijst
onnodig
Engels
van
Stichting
Nederlands,
verschenen
in
2009.
Dit
is
een
lijst
met,
volgens
hen,
overbodige
Engelse
woorden
die
prima
in
het
Nederlands
kunnen.
In
sommige
gevallen
is
dit
inderdaad
het
geval:
een
1
harddisk
noemen
we
tegenwoordig
een
harde
schijf.
Maar
of
we
nu
echt
een
boiler
een
warmwatertoestel
moeten
gaan
noemen?
Dat
valt
te
bediscussiëren.
De
doelstelling
in
dit
onderzoek
is
nagaan
hoe
Nederlanders
reageren
op
het
gebruik
van
Engels
in
productreclame.
We
stellen
daarbij
de
vraag
of
Engels
in
advertenties
positief
werkt,
of
juist
averechts.
1.2 Vreemde
talen
in
reclame
De
reclamewereld
maakt
veelvuldig
gebruik
van
vreemde
talen.
Doordat
consumenten
constant
worden
gebombardeerd
door
het
aanbod
van
advertenties,
gebruiken
adverteerders
onder
andere
vreemde
talen
als
een
manier
om
op
te
vallen
tussen
de
vele
andere
advertenties
(Piller,
2001).
Deze
vorm
van
adverteren
heet
meertalig
adverteren,
en
wordt
gedefinieerd
als
“de
verschijning
van
een
aantal
verschillende
talen
of
spraak
in
marktcommunicatie”
(Kelly-‐Holmes,
2005:25,
vrij
vertaald).
Argumenten
voor
het
gebruik
van
een
vreemde
taal
zijn
dat
het
indruk
kan
maken,
een
moderne
uitstraling
kan
hebben,
voor
herkenning
kan
zorgen
en
tot
de
verbeelding
kan
spreken.
Ook
kan
een
woord
krachtiger
zijn
dan
het
Nederlandse
woord,
zoals
het
Engelse
Royal
Jelly
in
het
voorbeeld
van
Schwarzkopf.
Klinkt
dat
niet
stukken
beter
dan
Koninklijke
Gelei?
Aandeel
van
vreemde
talen
in
reclame
In
reclame
komen
we
verschillende
vreemde
talen
tegen.
Vaak
is
het
Engels,
maar
lang
niet
altijd.
Denk
maar
eens
aan
slagzinnen
als
‘Createur
d’Automobile’
en
‘Vorsprung
durch
Technik’
van
de
automerken
Renault
en
Audi.
We
komen
in
reclame
niet
alleen
Engels,
maar
ook
Frans,
Duits,
Spaans
en
Italiaans
tegen,
zij
het
in
mindere
mate
(Hornikx,
Van
Meurs
&
Starren,
2007).
Redenen
voor
het
gebruik
van
deze
vreemde
talen
in
advertenties
in
Nederland
zijn
onder
andere
dat
Nederland
dicht
bij
Frankrijk,
Duitsland
en
Engeland
ligt,
en
dat
Nederlanders
de
talen
relatief
goed
zouden
spreken
(Hornikx
et
al.,
2007).
Wereldwijd
is
Engels
de
meest
gebruikte
vreemde
taal
in
advertenties
(Piller,
2003).
Gerritsen
et
al.
(1997)
rapporteerden
dat
meer
dan
tweederde
van
2.384
advertenties
uit
België,
Frankrijk,
Duitsland,
Nederland
en
Spanje
Engels
bevatte.
In
België
bevatte
73
procent
van
de
advertenties
Engels,
in
Frankrijk
63
procent,
in
Duitsland
57
procent,
in
Spanje
77
procent
en
in
Nederland
64
procent.
Een
jaar
eerder
onderzocht
Gerritsen
(1996)
dit
al
voor
enkel
Nederlandse
advertenties.
Van
de
648
advertenties
in
haar
corpus
waren
er
137
gedeeltelijk
in
het
Engels
en
25
volledig
in
het
Engels.
Ook
in
Nederlandse
televisiereclames
komt
Engels
voor
(Gijsbers,
Gerritsen,
Korzilius
&
van
Meurs,
1998).
Van
de
128
reclamespots
die
zij
in
1996
opnamen,
waren
er
40
gedeeltelijk
in
het
Engels
en
twee
volledig.
Berkhout
(2000)
noteerde
dat
van
450
advertenties
uit
publiekstijdschriften
uit
1999
61,6
procent
Engels
bevatte.
Hiervan
bleek
48,7
procent
gedeeltelijk
en
12,9
procent
volledig
in
het
Engels
te
zijn.
Het
is
duidelijk
dat
Engels
frequent
aanwezig
is
in
Nederlandse
reclame.
Redenen
voor
vreemde
talen
in
reclame
De
Raaij
(1997)
heeft
vijf
redenen
om
Engels
te
gebruiken
in
reclameteksten
op
een
rij
gezet.
Engels
klinkt
interessanter,
oogt
slimmer,
verbloemt
gemakkelijker,
bekt
beter
en
schrijft
soepeler.
De
redenen
om
Engels
te
gebruiken
kunnen
in
drie
groepen
worden
geplaatst
(Kuppens,
2009).
De
keuze
voor
Engels
kan
betrekking
hebben
op
de
marketingstrategie
achter
een
campagne,
op
creatief
talige
aspecten
en
op
de
culturele
associaties
die
Engels
heeft.
Deze
redenen
kunnen
een
beroep
doen
op
de
communicatieve
of
de
symbolische
waarde
van
het
Engels.
De
keuze
voor
Engels
in
een
marketingstrategie
heeft
te
maken
met
de
communicatieve
waarde.
Engels
is
een
zogenaamde
lingua
franca
(Gerritsen
&
Nickerson,
2004).
Het
wordt
beschouwd
als
een
wereldtaal,
waarmee
mensen
met
verschillende
moedertalen
elkaar
kunnen
begrijpen
en
met
elkaar
kunnen
communiceren.
Een
merk
kan
ervoor
kiezen
om
dezelfde
campagne
of
slagzin
wereldwijd
in
één
taal
te
voeren.
Dit
brengt
een
aantal
voordelen
met
zich
mee
(White,
2000).
Één
gestandaardiseerde
campagne
is
economisch
gezien
voordeliger
dan
meerdere,
lokale
2
campagnes.
Daarnaast
geeft
standaardisering
van
reclames
bedrijven
meer
controle
over
hun
wereldwijde
reclameactiviteiten,
en
het
zorgt
voor
de
mogelijkheid
om
goede,
creatieve
ideeën
te
gebruiken
in
verschillende
landen.
Met
het
gebruik
van
een
campagne
in
één
taal
wordt
het
mogelijk
voor
bedrijven
om
hun
merkimago
en
positionering
internationaal
gelijk
te
houden.
Een
bijkomend
voordeel
is
dat
het
gebruikt
kan
worden
in
meertalige
landen,
zoals
Zwitserland,
waar
het
Engels
beschouwd
wordt
als
een
neutrale
taal
(Cheshire
&
Moser,
1994).
Creatief
talige
redenen
hebben
ook
betrekking
op
de
communicatieve
waarde
van
Engels.
Engels
kan
bijvoorbeeld
gebruikt
worden
omdat
de
vertaling
in
de
moedertaal
‘niet
klinkt’
of
niet
beschikbaar
is
(Gerritsen,
Korzilius,
Van
Meurs
&
Gijsbers,
2000).
Een
voorbeeld
hiervan
is
‘It’s
our
business
to
deliver
yours’
van
postbezorger
TNT
Post.
In
het
Nederlands
is
deze
slagzin
bijna
niet
te
vertalen,
in
ieder
geval
niet
op
een
manier
waarop
de
boodschap
sterk
blijft.
Daarnaast
zijn
Engelse
woorden
populair
omdat
ze
korter
zijn
(Friedrich,
2002)
en
meer
aandacht
trekken
(Piller,
2001).
Culturele
associaties
hebben
te
maken
met
de
symbolische
waarde
van
een
vreemde
taal.
Hierbij
verschilt
Engels
van
andere
vreemde
talen.
Engels
wordt
gebruikt
om
een
associatie
met
een
specifiek
sociaal
stereotype
op
te
roepen,
namelijk
moderniteit.
Dit
komt
doordat
dat
Engels
ook
betekenis
heeft
buiten
het
culturele
aspect,
en
onafhankelijk
van
de
landen
waarin
het
wordt
gesproken
(Kelly-‐Holmes,
2000).
Engels
wordt
volgens
reclamemakers
geassocieerd
met
een
jonge,
flitsende,
moderne
en
internationale
levensstijl
(Gerritsen,
Gijsbers,
Korzilius
&
Van
Meurs,
1999).
Gerritsen
et
al.
(2007)
rapporteren
dat
Engels
wordt
gebruikt
om
de
status
van
producten
te
verhogen.
Het
komt
dan
ook
meer
voor
in
productadvertenties
van
producten
die
worden
geassocieerd
met
symbolische
eigenschappen
van
consumenten,
zoals
moderniteit,
vooruitgang
en
globalisatie.
Voorbeelden
van
dat
soort
producten
zijn
mobiele
telefoons
en
horloges.
Vreemde
talen
anders
dan
het
Engels
worden
gebruikt
om
een
associatie
met
een
ethno-‐
cultureel
stereotype
te
vormen,
bijvoorbeeld
elegantie
of
degelijkheid
(Piller,
2003;
Kelly-‐Holmes,
2000).
Het
gaat
dan
om
een
associatie
met
de
groep
die
de
taal
spreekt.
Deze
associaties
worden
gevormd
door
landen
waar
de
gebruikte
vreemde
taal
de
dominante
taal
is.
Een
voorbeeld
hiervan
is
‘Rouge
à
levres’
in
een
Engelse
advertentie
voor
Chanel
lippenstift
(Kelly-‐Holmes,
2000).
Het
Frans
is
hier
gebruikt
om
associaties
op
te
roepen
die
gebaseerd
zijn
op
zaken
waar
de
Franse
cultuur
voor
zou
staan:
schoonheid,
mode,
vrouwelijkheid
en
klasse.
Het
eerder
genoemde
‘Vorsprung
durch
Technik’
van
Audi
is
hier
ook
een
voorbeeld
van.
De
associatie
die
daarbij
gevormd
moet
worden
is
die
van
Duitse
degelijkheid.
Het
blijkt
dat
ontvangers
daadwerkelijk
deze
associaties
hebben
bij
het
verwerken
van
reclameboodschappen.
De
Boer
(2005)
rapporteerde
dat
Engels
associaties
als
stijlvol
en
luxe
oproept.
Na
het
lezen
van
zes
Nederlandse
advertenties
met
een
Engelse
slagzin
hebben
proefpersonen
in
zijn
onderzoek
associaties
opgeschreven
en
deze
associaties
zijn
vervolgens
gecategoriseerd.
Stijlvol
en
luxe
werden
het
meest
genoemd.
Hornikx,
Van
Meurs
en
Starren
(2005)
lieten
zien
dat
Duits
het
meest
werd
geassocieerd
met
zakelijk
en
betrouwbaar,
Frans
met
mooi
en
Spaans
met
mooi
en
zakelijk.
Later
vonden
Hornikx
et
al.
(2007)
nog
andere
associaties
met
deze
talen.
Ze
lieten
proefpersonen
opnieuw
associaties
geven
bij
advertenties
met
Duits,
Frans
of
Spaans.
Elke
advertentie
was
voor
hetzelfde
product.
De
advertentie
met
Duits
werd
naast
betrouwbaar
nu
ook
technisch
genoemd,
die
met
Frans
naast
mooi
ook
elegant
en
die
met
Spaans
modern
en
temperamentvol.
Vreemde
talen
worden
dus
niet
alleen
gebruikt
vanwege
hun
communicatieve
waarde,
maar
ook
vanwege
hun
symbolische
waarde.
Deze
symbolische
waarde
wordt
geacht
belangrijker
te
zijn:
de
consument
hoeft
niet
precies
te
begrijpen
wat
de
uiting
in
de
vreemde
taal
betekent,
zolang
men
het
product
maar
koppelt
aan
de
associaties
die
men
heeft
bij
de
taal
(Kelly-‐Holmes,
2000).
Zelfs
woorden
die
niet
Engels
zijn,
maar
alleen
Engels
klinken,
kunnen
dit
effect
hebben
(Piller,
2000).
Voorbeelden
van
zulke
woorden
zijn
beamer,
skeeleren
en
bitter
lemon.
3
1.3 Reacties
op
gebruik
vreemde
talen
De
reacties
op
het
gebruik
van
vreemde
talen
in
productadvertenties
kunnen
afhangen
van
vier
factoren:
van
feitelijk
begrip
van
de
taal,
van
de
gevoelswaarde
van
de
taal,
van
de
herkomst
van
het
product
en
van
emoties
bij
de
lezer.
Begrip
van
taal
Dat
we
zoveel
vreemde
talen,
en
dan
met
name
Engels,
tegenkomen
in
reclame,
wekt
de
indruk
dat
reclamemakers
ervan
uitgaan
dat
de
consument
het
gebruik
van
deze
vreemde
talen
aantrekkelijk
en/of
overtuigend
vindt,
en
de
boodschap
ook
begrijpt.
Maar
is
dit
ook
zo?
De
waardering
van
Engels
in
reclame
hangt
af
van
de
mate
van
begrip
(Gerritsen
et
al.,
1999).
Proefpersonen
kregen
zes
tv-‐reclames
te
zien
die
geheel
of
gedeeltelijk
in
het
Engels
waren.
De
reclames
werden
vrij
negatief
beoordeeld.
Daarnaast
werd
de
proefpersonen
gevraagd
naar
hun
begrip.
82
procent
van
de
proefpersonen
gaf
aan
dat
zij
het
Engels
begrepen
en
76
procent
dacht
het
correct
te
kunnen
vertalen.
Men
overschatte
de
kennis
van
Engels:
56
procent
voerde
de
vertaling
niet
goed
uit,
en
in
slechts
36
procent
van
de
gevallen
begrepen
de
proefpersonen
de
bedoeling
van
de
tv-‐reclames.
Hoe
beter
de
proefpersonen
het
Engels
uit
de
tv-‐reclame
opschreven,
hoe
positiever
zij
het
Engels
waardeerden.
Hoe
beter
het
begrip
van
Engels
is,
hoe
hoger
ook
de
waardering.
Feit
blijft
echter
dat
de
waardering
op
zich
vrij
negatief
bleef.
Volgens
dit
onderzoek
zijn
de
oorzaken
van
deze
negatieve
waardering
te
wijten
aan
overschatting
van
de
kennis
van
de
Engelse
taal
en
aan
de
daaruit
voortkomende
miscommunicaties,
doordat
men
advertenties
verkeerd
interpreteerde
of
simpelweg
de
boodschap
miste.
Aan
de
volgens
Gerritsen
et
al.
(1999)
belangrijke
eis
voor
het
creëren
van
het
gewenste
effect
bij
een
advertentieboodschap,
namelijk
dat
“een
boodschap
begrepen
moet
worden”,
wordt
bij
het
gebruik
van
Engels
niet
altijd
voldaan.
De
moeilijkheid
van
het
gebruikte
Engels
heeft
ook
invloed
op
de
voorkeur
voor
Engels
of
Nederlands.
Hornikx
(2010)
keek
ook
naar
de
relatie
tussen
waardering
en
begrip
en
maakte
alleen
gebruik
van
advertenties
die
volledig
in
het
Engels
waren.
Wanneer
de
slagzin
makkelijk
te
begrijpen
was
hadden
proefpersonen
meer
waardering
voor
Engelse
slagzinnen
dan
voor
Nederlandse.
Men
had
geen
voorkeur
als
de
Engelse
slogan
moeilijk
te
begrijpen
was;
Engelse
slogans
worden
net
zo
goed
gewaardeerd
als
Nederlandse,
zelfs
als
ze
moeilijk
zijn.
Ook
bleek
dat
de
ervaren
kennis
van
Engels
meer
invloed
had
dan
de
daadwerkelijke
kennis
van
Engels:
hoe
moeilijk
mensen
denken
dat
het
Engels
is,
is
meer
van
invloed
dan
hun
daadwerkelijke
begrip
van
Engels.
Duidelijk
is
dat
de
waardering
van
Engels
in
reclame
beïnvloed
wordt
door
begrip.
De
symbolische
waarde
van
advertenties
is,
in
tegenstelling
tot
wat
eerder
gesuggereerd
is
(Kelly-‐
Holmes,
2000),
niet
per
definitie
belangrijker
dan
de
communicatieve
waarde.
Beide
spelen
een
rol
in
de
effectiviteit
van
het
gebruik
van
vreemde
talen
in
reclame.
Gevoelswaarde
van
taal
De
associaties
die
men
heeft
bij
een
vreemde
taal
hebben
invloed
op
de
waardering
ervan
in
reclame.
Hornikx,
Van
Meurs
en
Starren
(2007)
rapporteerden
in
hun
onderzoek
naar
associaties
met
productadvertenties
met
Duits,
Frans
of
Spaans
dat
48,9
procent
van
deze
associaties
positief
was.
Men
had
een
voorkeur
voor
advertenties
waarbij
zij
de
meeste
positieve
associaties
hadden.
Er
zijn
verschillende
mediërende
factoren
die
invloed
kunnen
hebben
op
de
associaties
die
men
met
Engels
heeft,
bijvoorbeeld
leeftijd
en
opleidingsniveau
en
de
domeinen
waarin
het
Engels
voorkomt
(productadvertenties,
winkelnamen
en
personeelsadvertenties).
Gerritsen
et
al.
(2007)
vergeleken
het
effect
van
Engels
in
productadvertenties
met
Nederlands,
Duits
en
Spaans
onder
hoogopgeleide
jonge
vrouwen
uit
Nederland,
Duitsland
en
Spanje.
Ze
vonden
weinig
verschillen
wat
betreft
de
effectiviteit
van
Engels
in
vergelijking
met
een
eigen
taal.
Drie
van
de
vier
advertenties
lieten
geen
verschil
zien.
In
één
geval
was
de
attitude
van
Nederlandse
proefpersonen
positiever
voor
de
Nederlandse
advertentie
dan
voor
de
Engelse.
In
twee
van
de
vier
advertenties
beoordeeld
door
Spaanse
proefpersonen,
en
in
één
advertentie
beoordeeld
door
een
Nederlands
proefpersoon,
werd
het
product
wel
als
moderner
gezien
in
de
4
Engelse
advertentie
dan
in
de
advertentie
met
de
eigen
taal.
De
Boer
(2005)
liet
zien
dat
62
procent
van
de
associaties
bij
Engels
in
slagzinnen
voor
productadvertenties
positief
was.
Van
Meurs,
Korzilius,
Planken
en
Fairley
(2007)
onderzochten
het
effect
van
Engelse
functienamen
in
advertenties
voor
banen
bij
Nederlandse
proefpersonen.
Zij
vonden
geen
verschillen
in
de
aard
van
de
associaties
bij
de
twee
talen.
Wel
bleek
dat
de
Engelse
functienamen
Personnel
Officer,
Maintenance
Engineer
en
Financial
Analyst
slechter
beoordeeld
werden
dan
de
Nederlandse
termen.
Toch
waren
hun
attitudes
tegenover
de
baan
op
zich
positiever
bij
banen
met
de
Engelse
functienamen
Maintenance
Engineer
en
Sales
Engineer
dan
bij
de
Nederlandse
functienamen.
Dit
is
in
overeenstemming
met
het
imagoverhogende
aspect
van
het
Engels;
het
zou
staan
voor
moderniteit
en
internationalisering
(Gerritsen
et
al.,
1999,
2007;
Kelly-‐Holmes,
2000)
De
associatie
van
Engels
met
moderniteit
komt
echter
niet
altijd
naar
voren.
Engelse
winkelnamen
of
Engelse
functienamen
leiden
soms
niet
tot
een
moderner
imago
(Renkema,
Vallen
&
Hoeken,
2001).
Engelse
winkelnamen
werden
beter
gewaardeerd
dan
Nederlandse
winkelnamen,
maar
dit
had
geen
effect
op
hoe
men
over
de
winkel
zelf
dacht.
Bij
de
functienamen
in
personeelsadvertenties
was
er
geen
verschil
in
aantrekkelijkheid
tussen
Engelse
en
Nederlandse
versies.
Herkomst
van
product
Er
bestaat
ook
een
relatie
tussen
de
herkomst
van
het
product
en
waardering
voor
een
taal
in
reclame
(Gaasbeek,
1999).
Engels
zou
in
beginsel
geen
positieve
gevoelens
opwekken,
en
het
product
ook
niet
aantrekkelijker
maken.
Er
is
echter
een
verschil
tussen
producten
met
een
Nederlandse
afkomst
en
producten
met
een
Engelse
afkomst.
Engels
wordt
als
minder
gepast
ervaren
bij
een
product
van
Nederlandse
afkomst,
bijvoorbeeld
een
kaasschaaf.
Voor
een
Levi’s
spijkerbroek
wordt
juist
Engels
als
gepaster
ervaren.
Hornikx
(2008)
liet
zien
dat
advertenties
met
een
vreemde
taal
die
paste
bij
het
product,
bijvoorbeeld
Frans
in
een
advertentie
voor
wijn,
effectiever
bleken
dan
advertenties
met
een
vreemde
taal
die
niet
paste
bij
het
product,
bijvoorbeeld
Duits
in
een
advertentie
voor
olijfolie.
Deze
effectiviteit
had
voornamelijk
te
maken
met
de
attitude
ten
aanzien
van
het
product,
niet
zozeer
met
de
advertentie.
Ook
bleek
dat
men
meer
positieve
associaties
had
bij
passende
producten
dan
bij
niet
passende
producten.
Deze
resultaten
ondersteunen
de
conclusie
van
Gaasbeek
(1999);
de
effectiviteit
van
vreemde
talen
hangt
af
van
of
het
product
past
bij
de
gebruikte
taal.
Emoties
bij
de
lezer
Recentelijk
is
het
onderzoek
naar
de
aspecten
die
waardering
van
vreemde
talen
in
reclame
beïnvloeden,
verder
uitgebreid.
De
mate
waarin
consumenten
vreemde
talen
wel
of
niet
waarderen,
zou
naast
begrip
en
associaties
ook
beïnvloed
worden
door
de
emotie
die
de
lezer
bij
een
uiting
heeft.
Er
zijn
vooral
argumenten
voor
de
claim
dat
vreemde
talen
over
het
algemeen
minder
emotie
oproepen
dan
eigen
talen,
maar
een
echt
eenduidige
conclusie
kan
hier
nog
niet
uit
getrokken
worden.
Grofweg
zijn
er
twee
richtingen
als
het
gaat
om
het
effect
van
taal
op
emotie
(Puntoni,
2006).
Enerzijds
zijn
er
theorieën
die
een
emotioneel
voordeel
voor
een
vreemde
taal
suggereren.
Één
van
deze
theorieën
heeft
te
maken
met
herhaling
(Puntoni,
2006).
Hoe
vaker
men
geconfronteerd
wordt
met
een
taal,
hoe
minder
intens
de
emotionele
reactie
hierbij
zou
worden.
Wanneer
men
gewend
is
aan
het
zien
en
lezen
van
de
Nederlandse
taal,
zouden
er
bij
het
zien
van
een
advertentie
met
Nederlandse
tekst
minder
sterke
emotionele
reacties
optreden
dan
bij
een
Engelse
tekst,
simpelweg
door
de
gewenning.
Daarnaast
trekt
een
vreemde
taal
meer
aandacht
omdat
deze
minder
bekend
is.
Deze
aandacht
zorgt
daarna
voor
een
betere
verwerking
van
de
informatie.
Op
deze
manier
kan
een
advertentie
met
een
vreemde
taal
dus
dieper
verwerkt
worden
dan
een
advertentie
in
een
eigen
taal.
Des
te
meer
bewijs
is
er
voor
de
theorieën
die
een
emotioneel
voordeel
voor
de
eigen
taal
suggereren.
Pavlenko
(2005)
toonde
aan
dat
iemands
eigen
taal
meer
emotionaliteit
bevat
dan
een
vreemde
taal.
Een
eigen
taal
wordt
geassocieerd
met
emotionele
contexten,
zoals
familie.
5
Advertenties
in
een
eigen
taal
roepen
meer
gedachtes
op
die
te
maken
hebben
met
familie,
vrienden,
thuis
of
het
thuisland,
dan
advertenties
in
een
tweede
taal
(Noriega
&
Blair,
2008)
Daarnaast
bleek
dat
een
toename
in
gedachtes
over
familie
en
vrienden
ook
leidde
tot
positievere
attitudes
tegenover
de
advertentie
en
het
merk
en
zelfs
tot
een
sterkere
koopintentie.
Vreemde
talen
zijn
vaak
later
en
onvollediger
aangeleerd
dan
de
eigen
taal,
waardoor
emotionele
associaties
in
mindere
mate
aanwezig
zijn.
Onderzoeken
die
deze
stelling
ondersteunen,
lieten
onder
andere
zien
dat
de
intensiteit
van
scheldwoorden
hoger
is
in
iemands
eigen
taal,
en
dat
men
gevoelige
onderwerpen
gemakkelijker
bespreekt
in
een
vreemde
taal
dan
in
hun
eigen
taal
(Puntoni,
2006).
Iemands
moedertaal
wordt
als
emotioneler
ervaren
dan
vreemde
talen
zoals
Engels
(Puntoni,
De
Langhe
&
Van
Osselaer,
2008).
Puntoni
et
al.
rapporteerden
dat
bij
advertenties,
slagzinnen
in
de
moedertaal
(Nederlands)
als
emotioneler
worden
ervaren
dan
slagzinnen
in
een
tweede
taal
(Engels).
Begrip
heeft
hier
geen
invloed
op:
Nederlandse
proefpersonen
beoordeelden
daarnaast
Engelse
of
Nederlandse
woorden,
die
zowel
wat
betreft
schrijfwijze
als
uitspraak
erg
op
elkaar
leken
(bijvoorbeeld
depressie
–
depression,
huis
–
house,
relatie
–
relation),
op
emotionaliteit.
Proefpersonen
die
de
woorden
in
het
Nederlands
te
zien
kregen,
gaven
hogere
scores
op
emotionaliteit.
Woorden
zijn
in
een
bepaalde
taal
opgeslagen
in
het
geheugen,
samen
met
specifieke
emotionele
inhoud.
Het
horen
of
zien
van
deze
woorden
activeert
de
emotionele
ervaringen
die
men
heeft
met
dat
woord,
in
die
bepaalde
taal.
Proefpersonen
kregen
Engelse
woorden
op
een
scherm
te
zien
en
moesten
deze
of
in
hun
moedertaal
opschrijven,
of
in
het
Engels,
en
hierbij
associaties
geven.
Vervolgens
werd
het
Engelse
woord
nogmaals
op
het
scherm
vertoond
en
werd
de
emotionele
reactie
gemeten.
Proefpersonen
die
de
woorden
in
hun
moedertaal
hadden
genoteerd,
hadden
een
sterkere
emotionele
reactie
dan
de
proefpersonen
die
de
woorden
in
het
Engels
hadden
genoteerd.
Het
spreekt
voor
zich
dat
men
meer
emotionele
ervaringen
heeft
in
de
moedertaal,
vandaar
dat
de
emotionele
reactie
dan
sterker
is.
Wanneer
men
vaker
in
een
vreemde
taal
in
aanraking
is
gekomen
met
bepaalde
woorden,
zou
dit
effect
omgekeerd
zijn.
De
vreemde
taal
zou
dan
meer
emotionaliteit
opwekken.
Puntoni
et
al.
(2008)
lieten
proefpersonen
woorden
beoordelen
op
emotionaliteit
en
hoe
vaak
zij
geconfronteerd
waren
met
het
woord
in
het
Nederlands
dan
wel
Engels.
Voorbeelden
van
woorden
met
een
Nederlandse
context
waren
begrafenis
en
oma,
woorden
met
een
Engelse
context
waren
airport
en
career.
Wanneer
proefpersonen
vaker
geconfronteerd
waren
met
woorden
in
een
Engelse
context,
werden
die
woorden
inderdaad
als
emotioneler
ervaren
in
het
Engels
dan
in
het
Nederlands.
Reclame
in
het
Nederlands
zou
in
beginsel
dus
meer
emoties
opwekken
dan
reclame
met
vreemde
talen,
behalve
wanneer
men
de
gebruikte
woorden
vaker
heeft
ervaren
in
een,
bijvoorbeeld,
Engelse
context
dan
in
een
Nederlandse
context.
Dit
resultaat
staat
haaks
op
de
theorie
van
herhaling,
waarbij
de
frequentere
confrontatie
met
een
taal
juist
voor
een
minder
sterke
emotionele
reactie
zou
zorgen.
Engels
schijnt
geen
positief
effect
te
hebben
in
advertenties.
Wat
kan
een
reclamemaker
doen
om
dit
te
neutraliseren?
Het
kan
zijn
dat
er
een
relatie
bestaat
tussen
de
effecten
van
het
gebruik
van
Engels
en
de
overige
aspecten
van
een
advertentie.
Engels
taalgebruik
is
niet
de
enige
techniek
die
gebruikt
wordt
om
een
advertentie
te
onderscheiden
van
anderen.
In
de
overige,
Nederlandse
tekst
wordt
vaak
gebruik
gemaakt
van
intensiveringen.
Er
bestaan
verschillende
typen
intensiveringen,
ieder
met
verschillende
benodigde
cognitieve
inspanning.
Hoe
meer
cognitieve
inspanning
men
moet
leveren
tijdens
het
lezen,
hoe
meer
plezier
men
beleeft.
Daarnaast
worden
in
advertenties
verschillende
typen
producten
aangeprezen,
die
verschillen
in
mate
van
betrokkenheid
en
aankoopmotief.
Het
is
mogelijk
dat
het
gebruik
van
intensiveringen
en
het
type
product
een
effect
hebben
op
een
negatieve
reactie
op
Engels.
In
de
volgende
twee
paragrafen
wordt
deze
stelling
gemotiveerd.
6
1.4 Relatie
met
intensivering
Meestal
is
bij
het
gebruik
van
Engels
in
reclame
een
gedeelte
van
de
boodschap
in
het
Engels,
en
een
gedeelte
in
de
eigen
taal
(Gerritsen,
1996).
Om
het
gedeelte
van
de
boodschap
in
de
eigen
taal
zo
opvallend,
interessant
of
sterk
mogelijk
te
maken,
worden
de
woorden
door
reclamemakers
versierd.
Intensiveren
is
hier
een
voorbeeld
van
(Arts,
De
Hooge
&
Van
Wijk,
2008).
Denk
nog
eens
terug
aan
het
voorbeeld
van
Schwarzkopf.
De
haarkleuring
bevat
Color
Nutritive
met
Royal
Jelly.
Niet
alleen
maakt
Schwarzkopf
gebruik
van
Engels
om
de
boodschap
sterker
te
maken,
ook
het
intensiveren
van
Nederlandse
tekst
door
het
toevoegen
van
krachtigere
bewoordingen
is
hen
niet
vreemd.
Het
persbericht
voor
de
haarkleuring
(d.d.
maart
2010)
kopt:
‘De
vernieuwende
voedende
formule
met
Royal
Jelly
kleurt
en
verzorgt
het
haar
nóg
intenser.
Daarom
is
Vital
Colors
Color
Nutritive
zelfs
geschikt
voor
droog
haar!’
Onderzoek
naar
intensiveringen
is
onder
te
verdelen
in
twee
richtingen.
Er
is
tekstanalytisch
onderzoek
uitgevoerd,
dat
zich
gericht
heeft
op
het
verschijnsel
op
zich
en
het
categoriseren
ervan.
Daarnaast
is
er
op
sociaalpsychologisch
gebied
experimenteel
onderzoek
gedaan,
waaruit
blijkt
dat
de
effecten
van
bepaalde
typen
intensiveringen
positief
zijn.
Mogelijk
kan
een
negatieve
reactie
op
Engels
geneutraliseerd
worden
door
de
positieve
effecten
van
deze
intensiveringen.
Tekstanalytisch
onderzoek
Reclamemakers
verhogen
de
taalintensiteit
door
woorden
te
gebruiken
die
inspelen
op
het
gevoel
en
de
verbeeldingskracht
van
de
lezer.
Een
woordbetekenis
bestaat
onder
andere
uit
een
conceptuele
en
een
affectieve
betekenis
(Leech,
1981,
28-‐42).
De
conceptuele
betekenis
van
een
woord
is
de
letterlijke
betekenis
van
een
woord
zoals
het
in
een
woordenboek
staat.
Bij
taalintensiteit
staat
de
affectieve
betekenis
centraal.
Dit
is
de
gevoelswaarde
van
een
woord,
de
lading
die
het
heeft
naast
de
conceptuele
betekenis.
Het
zijn
gevoelens
en
waarderingen
die
aan
een
woord
zijn
verbonden.
Door
in
te
spelen
op
de
affectieve
betekenis
van
een
woord
proberen
reclamemakers
een
tekst
overtuigender
te
maken.
Dat
is
echter
niet
de
enige
functie
van
intensivering.
Arts,
De
Hooge
en
Van
Wijk
(2008)
noemen
de
vier
communicatieve
functies
van
intensivering
die
Jakobson
(1960)
onderscheidt:
o Graderen:
inschatting
geven,
een
beetje,
nogal,
behoorlijk,
erg,
ontzettend
dik
o Concretiseren:
begrip
brengen,
een
kilometerslange
file,
een
zwaarlijvige
spreker
o Beroeren:
gevoel
oproepen,
parelwitte
stranden,
goudblonde
lokken
o Benadrukken:
aandacht
trekken,
een
grandioze
aanbieding,
ten
strengste
verboden
De
laatste
twee
hebben
betrekking
op
reclame,
en
kunnen
gecombineerd
worden.
Ze
dienen
om
de
lezer
te
overtuigen,
met
als
uiteindelijk
doel
deze
tot
actie
over
te
laten
gaan.
Dat
wil
in
dat
geval
zeggen:
het
product
of
de
dienst
afnemen.
Intensiveerders
zijn
een
belangrijk
hulpmiddel
voor
reclamemakers.
Maar
hoe
definiëren
we
zo’n
taalintensiveerder
nu
precies?
Men
is
het
niet
geheel
eens
over
wat
nu
wel,
en
wat
niet
onder
een
intensivering
valt.
Zelfs
de
benaming
is
verschillend:
wat
Renkema
(1997)
en
Schellens
(2006)
een
intensiveerder
noemen,
noemt
Pander
Maat
(2007)
‘promotional
language’.
Pander
Maat
richt
zich
echter
vooral
op
persberichten.
Schellens
(2006,
p.21)
definieert
intensiveerders
als
volgt:
“een
intensiveerder
kan
worden
weggelaten
of
vervangen
met
een
minder
intensieve
uiting
als
resultaat,
maar
dat
is
uiteraard
aan
enige
subjectiviteit
onderhevig”.
Renkema
(1997,
p.
497)
ziet
een
intensivering
“als
een
formulering
die
vervangen
kan
worden
door
een
afgezwakte
variant.
De
notie
‘afgezwakte
variant’
wil
zeggen
dat
er
‘iets’
weggelaten
kan
worden
uit
de
formulering.”
Hij
onderscheidt
drie
typen
intensivering:
Lexicale
intensivering:
een
woord
of
woorddeel
kan
worden
weggelaten,
bijvoorbeeld
‘hartstikke
leuk’
of
‘ernstig
ziek’.
‘Hartstikke’
en
‘ernstig’
zorgen
dan
voor
een
versterking
van
de
betekenis
van
leuk
en
ziek.
7
Semantische
intensivering:
een
woord
kan
worden
vervangen
door
een
ander
woord
dat
synoniem
is,
maar
een
meer
algemene
betekenis
heeft.
Bijvoorbeeld
‘schitterend’
versus
‘mooi’
en
‘meppen’
versus
‘slaan’
Stilistische
intensivering:
In
plaats
van
gewone
taal
een
stijlfiguur
gebruiken.
Bijvoorbeeld:
‘Hij
bezat
geen
rooie
cent’
versus
‘Hij
bezat
niets’.
Ook
Pander
Maat
(2007)
deed
een
poging
tot
de
categorisatie
van
intensiveringen.
Hij
maakte,
in
tegenstelling
tot
Renkema,
een
indeling
op
basis
van
woordsoorten.
We
bouwen
verder
op
de
categorisering
van
Renkema
(1997),
omdat
stilistische
intensiveerders
van
toepassing
zijn
op
dit
onderzoek.
Experimenteel
onderzoek
Intensiveerders
kunnen
een
positief
effect
hebben
op
de
waardering
en
overtuigingskracht
van
een
boodschap.
Schellens
(2006)
somt
op
wanneer
geïntensiveerd
taalgebruik
werkt.
Geïntensiveerd
taalgebruik
werkt:
o bij
een
geloofwaardige
bron
o bij
lezers
die
een
voorkeur
hebben
voor
geïntensiveerd
taalgebruik
o wanneer
de
bron
en
de
lezer
overeenkomstige
opinies
hebben.
Intensiveerders
werken
niet
altijd
positief,
bijvoorbeeld
bij
een
grote
afstand
tussen
de
opinies
van
bron
en
lezer
of
omdat
sommige
woorden
al
dusdanig
ingeburgerd
zijn
in
het
dagelijks
taalgebruik,
dat
ze
niet
eens
meer
opvallen.
Voorbeelden
van
zulke
woorden
zijn
hartstikke,
super
en
absoluut
(Den
Ouden
&
Van
Wijk,
2007).
Er
werden
geen
positieve
effecten
gevonden
bij
het
gebruik
van
deze
woorden
in
een
advertentietekst.
In
2008
onderzochten
Arts,
De
Hooge
en
Van
Wijk
het
intensiveren
van
een
advertentietekst
vanuit
een
andere
invalshoek:
zij
gingen
na
of
er
wel
een
effect
werd
gevonden
bij
een
intensivering
in
de
koptekst,
in
plaats
van
in
de
lopende
tekst.
Ze
onderzochten
of
verschillende
soorten
intensivering
(lexicaal,
semantisch
of
stilistisch)
in
de
kopregel
van
een
advertentie
van
invloed
zijn
op
de
waardering
van
de
advertentie,
het
imago
van
de
producent
en
de
intentie
ten
aanzien
van
het
product.
Het
bleek
dat
het
inderdaad
uitmaakt
waar
in
een
tekst
geïntensiveerd
wordt.
Een
semantische
of
stilistische
intensivering
in
de
kopregel
werkte
positief.
Kopregels
met
geen,
of
een
lexicale
intensivering
scoorden
lager
op
alle
drie
de
reacties.
In
reclame
werkt
intensivering
verspreid
over
de
advertentietekst
niet
positief,
maar
wel
in
een
koptekst.
Arts
et
al.
(2008)
beredeneren
dat
het
ontwerpen
van
een
kopregel
in
een
advertentie
een
“cruciale
stap”
is.
De
plaatsing
van
zo’n
regel
doet
er
niet
echt
toe;
voor
een
sluitregel
(pay-‐off)
mag
hetzelfde
positieve
effect
worden
verwacht.
Stijlfiguren
die
Renkema
(1997)
stilistische
intensiveerders
noemt
blijken
een
positief
effect
te
hebben
op
de
waardering
van
de
boodschap
(Arts
et
al.,
2008).
Voorbeelden
van
stilistische
intensiveerders
zijn
stijlfiguren
als
schema’s
(bijvoorbeeld
rijm)
en
tropen
(bijvoorbeeld
metaforen).
Tropen
in
advertenties,
zowel
in
tekst
als
in
beeld,
komen
steeds
vaker
voor
(Phillips
&
McQuarrie,
2002).
Een
reden
voor
het
gebruik
van
een
troop
als
intensivering
in
advertenties
kan
te
maken
hebben
met
de
mate
van
informatieverwerking
door
de
consument.
Er
is
onderscheid
in
de
verwerking
van
de
stijlfiguren
schema’s
en
tropen
(McQuarrie
&
Mick,
1996).
Schema’s
zijn
oppervlakkig
en
worden
vooral
gebruikt
voor
een
esthetisch
effect.
Er
is
geen
onderliggende
boodschap:
de
lezer
hoeft
geen
inferenties
te
maken
om
de
boodschap
te
begrijpen.
De
benodigde
cognitieve
inspanning
is
laag.
Bij
tropen
ligt
dit
anders.
Bij
het
lezen
van
een
metafoor
(bijvoorbeeld
“een
sigaret
is
een
tijdbom”)
moet
de
lezer
de
onderliggende
betekenis
(sigaretten
kunnen
dodelijk
zijn)
zien
te
achterhalen.
Omdat
de
boodschap
niet
meteen
duidelijk
is,
wordt
de
lezer
uitgedaagd
tot
verwerking.
Hier
is
cognitieve
inspanning
voor
nodig.
Wanneer
de
lezer
de
metafoor
‘oplost’,
wordt
aangenomen
dat
deze
de
boodschap
ook
meteen
grondig
verwerkt
heeft.
De
lezer
heeft
moeite
moeten
doen,
maar
deze
moeite
is
beloond
waardoor
de
uiting
gewaardeerd
wordt,
en
daarmee
ook
8
de
zender.
Natuurlijk
bestaat
hier
het
risico
dat
de
lezer
niet
in
staat
is
de
metafoor
op
te
lossen,
waardoor
de
boodschap
gemist
wordt.
Toch
worden
boodschappen
met
dit
soort
stijlfiguren
als
positief
ervaren
door
de
lezer,
ondanks
dat
ze
ook
moeilijker
worden
gevonden
dan
boodschappen
zonder
stijlfiguren.
Van
Mulken,
Van
Enschot
en
Hoeken
(2005)
hebben
proefpersonen
gevraagd
advertenties
met
woordspelingen
te
beoordelen.
Ze
hebben
zowel
uitdrukkingen
met
twee
betekenissen,
als
uitdrukkingen
met
twee
interpretaties
gebruikt.
Een
uitdrukking
met
twee
betekenissen
was
bijvoorbeeld
“Weg
met
Djoser”.
De
letterlijke
betekenis
klopt
hier
niet,
dus
moet
men
op
zoek
naar
een
beter
passende
betekenis.
Een
voorbeeld
van
een
uitdrukking
met
twee
interpretaties
was
de
slagzin
“Deze
actie
laat
u
niet
lopen”
van
de
Nederlandse
Spoorwegen.
Deze
uitdrukking
kan
tweezijdig
begrepen
worden,
zodanig
dat
beide
betekenissen
ook
passen.
De
lezer
kan
dus
bij
beide
interpretaties
stoppen
met
nadenken.
De
resultaten
lieten
zien
dat
men
beide
vormen
van
woordspelingen
positief
waardeerde,
met
een
voorkeur
voor
de
uitdrukking
met
twee
mogelijke
interpretaties.
Daarnaast
bleek
dat
men
bij
de
uitdrukking
met
twee
interpretaties
de
twee
mogelijke
betekenissen
net
zo
vaak
herkende
als
bij
de
woordspeling
met
één
toepasselijke
betekenis.
De
positieve
waardering
van
woordspelingen
wordt
verklaard
door
de
‘Optimal
Innovation
Hypothesis’
(Giora,
Fein,
Kronrod,
Enatan,
Shuval
&
Zur,
2004).
Deze
stelt
dat
uitdrukkingen
die
een
nieuwe
betekenis
hebben,
maar
gekoppeld
kunnen
worden
aan
een
bestaande
betekenis,
positiever
gewaardeerd
worden
dan
uitdrukkingen
met
een
volledig
nieuwe
of
reeds
bestaande
betekenis.
Uitdrukkingen
met
een
nieuwe
betekenis,
gekoppeld
aan
een
bestaande
betekenis
noemen
zij
‘optimal
innovations’.
Een
optimal
innovation
zou
succesvol
zijn
omdat
deze
in
eerste
instantie
zorgt
voor
een
koppeling
naar
de
staande
expressie
van
een
uitdrukking.
De
staande
expressie
moet
hersteld
kunnen
worden,
waardoor
de
optimal
innovation
herkenbaarheid
krijgt.
Tegelijkertijd
verschilt
de
optimal
innovation
dusdanig
van
de
staande
expressie,
dat
de
ontvanger
er
een
nieuwe
betekenis
aan
kan
hangen.
Een
voorbeeld:
de
slagzin
‘Klik
en
Klaar’
voor
een
website.
De
ontvanger
kan
bij
deze
woordspeling
de
koppeling
maken
naar
de
staande
expressie
‘klip
en
klaar’,
en
deze
daarmee
herstellen.
Deze
staande
expressie
gaat
nu
echter
niet
op,
dus
moet
de
ontvanger
een
andere
betekenis
zien
te
vinden
die
wel
past.
De
hypothese
stelt
dat
dit
soort
uitdrukkingen
positief
beoordeeld
worden
omdat
ze
gekoppeld
kunnen
worden
aan
een
herkenbare,
staande
expressie
met
een
bekende
betekenis.
‘Klik
en
Klaar’
is
daarmee
een
optimal
innovation.
Het
blijkt
dat
stimuli
die
voldoen
aan
de
eisen
van
optimal
innovations
inderdaad
het
hoogst
gewaardeerd
worden
(Giora
et
al.,
2004).
Men
waardeert
een
uitdrukking
hoger
bij
een
minder
bekende,
innovatieve
interpretatie
dan
bij
de
bekende
interpretatie.
Dit
komt
door
de
koppeling
van
de
innovatieve
expressie
aan
de
nieuwe
expressie:
volledig
nieuwe
uitdrukkingen,
waarbij
deze
koppeling
niet
mogelijk
is,
scoren
lager.
Deze
hogere
waardering
wordt
daadwerkelijk
gerealiseerd
door
optimal
innovations,
en
niet
door
puur
figuurlijk
taalgebruik.
De
niet
bekende,
metaforische
betekenis
van
nieuw
verzonnen
metaforen
wordt
hoger
gewaardeerd
dan
hun
bekende,
letterlijke
betekenis.
De
effectiviteit
van
optimal
innovations
blijkt
niet
alleen
verbaal
te
gelden,
maar
ook
non-‐
verbaal,
in
afbeeldingen.
Bovenstaande
resultaten
wijzen
op
een
positieve
werking
van
stilistische
intensiveerders.
Aan
deze
positieve
werking
wordt
hier
nog
toegevoegd
dat
effecten
van
het
gebruik
van
Engels
in
reclame
beïnvloed
kunnen
worden
door
het
gebruik
van
intensiveerders.
We
bedoelen
hier
dan
stilistische
intensiveerders;
lexicale
intensivering
heeft
niet
hetzelfde
effect
(Arts
et
al.,
2008).
Dit
betekent
dat
het
negatieve
effect
dat
Engels
schijnt
te
hebben
opgevangen
kan
worden
door,
naast
de
Engelse
uiting,
een
stilistische
intensivering
(bijvoorbeeld
een
woordspeling,
metafoor
of
optimal
innovation)
te
gebruiken
in
het
gedeelte
van
de
boodschap
in
het
Nederlands.
1.5 Relatie
met
producttype
Verschillende
factoren,
bijvoorbeeld
feitelijk
begrip
van
de
taal,
gevoelswaarde
van
de
taal,
de
herkomst
van
het
product
en
emoties
bij
de
lezer
kunnen
de
waardering
van
Engels
in
reclame
9
beïnvloeden.
Er
is
beredeneerd
dat
stilistische
intensiveerders
mogelijk
een
positieve
invloed
hebben
op
de
waardering
van
Engels
in
reclame.
Het
is
mogelijk
dat
het
type
product
ook
van
invloed
is;
negatieve
effecten
van
het
gebruik
van
Engels
kunnen
minder
sterk
aanwezig
zijn
bij
informationele
producten.
In
het
beslissingsproces
van
consumenten
spelen
zowel
affectieve
als
cognitieve
factoren
mee
(Vaughn,
1980).
Bij
het
maken
van
een
beslissing
zijn
twee
processen
met
elkaar
in
interactie:
een
proces
gericht
op
gevoel,
met
een
globaal
en
snel
karakter,
en
een
rationeel
proces,
dat
meer
verfijnd
en
weloverwogen
is
(Loewenstein,
Weber
&
Hsee,
2001).
Wanneer
een
persoon
bloot
wordt
gesteld
aan
een
stimulus
(dit
kan
een
situatie,
product
of
bijvoorbeeld
reclameboodschap
zijn),
worden
allereerst
de
basisprocessen
geactiveerd.
Deze
zijn
gebaseerd
op
gevoelswaarden
en
zorgen
voor
een
eerste
reactie.
De
processen
worden
snel
en
automatisch
in
werking
gezet,
en
zorgen
voor
oppervlakkige
associaties
met
de
stimulus.
De
eerste
beoordeling
wordt
dus
gebaseerd
op
gevoel.
Pas
daarna
wordt
de
informatie
uit
de
stimulus
bekeken
vanuit
cognitieve
processen.
Men
kijkt
rationeler
naar
de
stimulus,
en
betrekt
hier
aanwezige
kennis
bij.
Deze
informatieverwerking
is
meer
weloverwogen
en
gecontroleerd,
men
overweegt
bijvoorbeeld
alternatieven.
De
uitkomst
van
dit
cognitieve
proces
zorgt
voor
een
versterking
of
juist
verzwakking
van
de
eerder
(op
gevoel)
gevormde
beoordeling.
Tot
slot
wordt
de
uitkomst
van
de
cognitieve
verwerking
nogmaals
bekeken
vanuit
de
gevoelswaarden.
Afhankelijk
van
hoe
belangrijk
deze
gevoelswaarden
zijn,
kan
de
uiteindelijke
uitkomst
er
één
zijn
die
gericht
is
op
gevoel
of
op
de
cognitieve
beoordeling.
Soms
is
de
cognitieve
beoordeling
niet
aanwezig.
Het
gevoel
overheerst
bijvoorbeeld
in
een
situatie
waarin
men
aan
het
winkelen
is.
Verlangens
ontstaan
daarbij
met
minimaal
bewustzijn
en
met
weinig
rationaliteit
of
kennis
(Loewenstein
et
al.,
2001).
Op
basis
van
deze
twee
beslissingsmechanismen
van
de
consument
zijn
productindelingen
gemaakt.
Producten
en
diensten
verschillen
namelijk
in
de
mate
waarin
kennis
of
gevoel
in
het
beslissingsproces
overheerst.
Er
zijn
koopbeslissingen
waarbij
de
cognitieve
elementen
de
overhand
hebben.
Denk
maar
eens
aan
een
wasmachine.
Bij
het
kopen
van
een
wasmachine
zijn
vooral
praktische
zaken
belangrijk:
wat
kost
het?
Hoe
lang
gaat
het
mee?
Welke
functies
zitten
erop?
Is
het
energiezuinig?
De
consument
wil
veel
informatie
en
oriënteert
zich
breed.
Naast
de
cognitieve
aankopen
zijn
er
koopbeslissingen
waarbij
het
gevoel
het
belangrijkst
is.
Een
voorbeeld
hierbij
is
het
kopen
van
parfum
(Ratchford
&
Vaughn,
1987).
Het
parfum
laat
aspecten
van
iemands
persoonlijkheid
zien,
het
moet
op
sociaal
vlak
geaccepteerd
worden
en
het
moet
uiteraard
een
lekkere
geur
hebben.
In
plaats
van
het
parfum
rationeel
te
beoordelen,
kijkt
men
naar
het
zintuiglijke
effect
van
geur,
imago
van
het
merk,
hoe
de
maatschappij
het
zal
beoordelen
en
emoties
die
erbij
komen
kijken.
Bij
het
promoten
van
producten
of
diensten
kan
het
nuttig
zijn
om
rekening
te
houden
met
de
processen
die
het
belangrijkst
zijn
in
de
koopbeslissing
van
de
consument.
Vaughn
(1980)
ontwikkelde
het
‘Foote,
Cone
and
Belding
Grid’
(hierna:
FCB
matrix).
De
FCB
matrix
deelt
producten
en
diensten
in
op
basis
van
of
de
aankoop
ervan
plaatsvindt
met
hoge
of
lage
betrokkenheid
(involvement),
en
of
hierbij
vooral
rationele/kennis
(think)
of
affectieve/gevoels
(feel)
elementen
bij
van
toepassing
zijn.
Rationele
aankopen
zijn
aankopen
waarover
goed
is
nagedacht.
De
consument
weegt
feiten
tegen
elkaar
af
en
maakt
op
basis
daarvan
de
keuze
die
het
verstandigst
lijkt.
Emotionele
aankopen
zijn
aankopen
waarover
nog
steeds
is
nagedacht,
maar
waar
ook
de
gevoelswaarde
meegenomen
wordt
in
de
afweging
tot
aankoop.
Een
hoge
betrokkenheid
betekent
dat
de
consument
de
vervulling
van
de
behoefte
waarin
het
product
voorziet
belangrijk
vindt.
Het
belang
van
het
product
wordt
door
de
consument
als
groot
ervaren.
Een
lage
betrokkenheid
wil
zeggen
dat
de
consument
weinig
met
een
product
heeft.
De
consument
ervaart
het
product
als
noodzakelijk
maar
onbelangrijk.
Vaak
worden
levensmiddelen
als
voorbeeld
gegeven
voor
producten
waar
de
meeste
consumenten
een
lage
betrokkenheid
bij
hebben.
Kort
gezegd
suggereert
de
indeling
in
vier
categorieën
dat
een
aankoop
verschillend
is
wanneer
in
het
ene
geval
rationeel
wordt
gedacht,
en
in
het
andere
geval
het
gevoel
overheerst
bij
de
beslissing.
Als
toevoeging
hierop
bestaan
er
ook
andere
situaties,
wat
resulteert
in
aankoopbeslissingen
die
meer
of
minder
betrokkenheid
van
rationaliteit
of
emotie
vereisen
(Vaughn,
1980,
1986).
10
In
1991
komen
Rossiter,
Percy
en
Donovan
met
een
naar
eigen
zeggen
verbeterde
matrix
voor
productindeling;
de
‘Rossiter
&
Percy
Grid’
(hierna:
R&P
matrix).
Het
model
is
afgebeeld
in
Kader
1.
Zowel
de
FCB
matrix
als
de
R&P
matrix
zijn
attitudemodellen;
ze
representeren
hoe
consumenten
producten
of
merken
evalueren
en
hierop
beslissingen
nemen.
Waar
de
FCB
matrix
de
dimensies
betrokkenheid
en
cognitief/affectief
(think/feel)
gebruikt,
heeft
de
R&P
matrix
de
dimensies
betrokkenheid
en
type
motivatie.
Een
ander
verschil
is
dat
de
FCB
matrix
alleen
betrekking
heeft
op
producten,
en
de
R&P
matrix
op
producten
en
merken.
11
productcategorie
verschijnt.
Bij
de
dimensie
betrokkenheid
zou
bekendheid
bij
de
doelgroep
een
variabele
factor
moeten
zijn.
De
R&P
matrix
definieert
betrokkenheid
daarom
puur
in
termen
van
ervaren
risico.
Meer
specifiek:
betrokkenheid
is
het
risico
dat
een
consument
ervaart,
bij
het
kiezen
van
een
bepaald
merk
op
een
bepaald
koopmoment.
Deze
consument
kan
variëren
van
iemand
die
nog
nooit
iets
in
deze
productcategorie
heeft
gekocht,
tot
iemand
die
zeer
ervaren
en
merktrouw
is
in
de
productcategorie.
Waar
Vaughn
(1980)
cognitieve
producten
onderscheidt
van
affectieve
producten,
gebruiken
Rossiter
et
al.
(1991)
een
andere
verdeling.
Centraal
staat
hier
de
aankoopmotivatie:
op
grond
van
welke
motivatie
koopt
een
consument
een
product?
Deze
motivatie
kan
betrekking
hebben
op
informationele
(probleemoplossende)
of
transformationele
(waardetoevoegende)
functies
van
een
product.
Informationele
producten
lossen
een
probleem
op
voor
een
consument,
en
veranderen
een
toestand
van
negatief
naar
neutraal.
Dit
is
bijvoorbeeld
het
geval
bij
het
stillen
van
honger
of
het
aanvullen
van
een
voorraad.
Voorbeelden
van
dat
soort
producten
zijn
levensmiddelen
en
pijnstillers
Transformationele
producten
veranderen
een
toestand
van
neutraal
naar
positief.
Auto’s,
reizen
en
snoep
zijn
voorbeelden
van
transformationele
producten.
Ze
worden
ook
wel
beloningsaankopen
genoemd.
De
informationele
producten
zijn
te
vergelijken
met
de
cognitieve
producten
van
de
FCB
matrix.
De
transformationele
producten
hebben
overeenkomsten
met
de
affectieve
producten
uit
de
FCB
matrix:
reizen
en
snoep
roepen
plezier
op
en
hebben
dus
met
gevoel
te
maken.
Voor
het
belang
van
productindeling
in
dit
onderzoek
denken
we
nog
even
terug
aan
Puntoni
et
al.
(2008)
en
de
relatie
tussen
emoties
en
het
gebruik
van
vreemde
talen.
In
het
beslissingsproces
van
consumenten
spelen
zowel
affectieve
als
cognitieve
factoren
een
rol
(Vaughn,
1980;
Loewenstein
et
al.,
2001).
Wanneer
emotionele,
directe
voordelen
belangrijk
zijn
in
het
beslissingsproces,
is
het
gebruik
van
een
eigen
taal
effectiever
(Puntoni
et
al.,
2008).
Een
voorbeeld
van
aankopen
waarbij
emotionele,
directe
voordelen
een
belangrijke
rol
spelen
zijn
beloningsaankopen
(Rossiter
&
Percy,
1991).
Dit
kunnen
transformationele
producten
als
snacks
en
toetjes
zijn.
Wanneer
cognitieve,
lange
termijn
aspecten
belangrijker
zijn,
zou
een
vreemde
taal
effectiever
zijn
omdat
die
minder
emoties
oproept.
Voorbeelden
van
producten
die
gericht
zijn
op
de
lange
termijn,
zijn
informationele
producten
uit
de
R&P
matrix
zoals
een
wasmachine
en
een
hypotheek.
In
dit
onderzoek
wordt
daarom
onderzocht
of
de
effectiviteit
van
Engels
inderdaad
verschilt
voor
verschillende
typen
producten.
Afgaand
op
de
resultaten
van
Puntoni
et
al.
wordt
gesteld
dat
het
negatieve
effect
van
het
gebruik
van
Engels
minder
duidelijk
aanwezig
is
bij
informationele
producten.
Engels
werkt
immers
minder
emoties
op
dan
een
eigen
taal,
dus
zal
bij
informationele
producten
het
gebruik
van
Engels
positiever
werken
dan
bij
transformationele
producten,
want
bij
dit
soort
aankopen
zijn
de
emoties
van
de
consument
minder
belangrijk.
Een
eigen
taal
wekt
meer
emoties
op,
en
het
emotionele
karakter
van
transformationele
producten
zal
dit
versterken,
waardoor
een
eigen
taal
overtuigender
wordt.
Omdat
Engels
minder
emotie
schijnt
op
te
roepen,
zou
het
gebruik
ervan
bij
meer
rationele,
probleemoplossende
aankopen
minder
negatief
moeten
werken
dan
bij
emotionele
aankopen.
1.6 Onderzoeksvragen
Het
doel
van
dit
onderzoek
is
het
nagaan
wat
de
effecten
zijn
van
het
gebruik
van
Engels
in
Nederlandse
reclame.
De
focus
hierbij
ligt
op
reacties
in
termen
van
waardering
en
overtuigingskracht.
Tevens
wordt
aandacht
besteed
aan
de
mogelijke
invloed
van
verschillende
typen
intensivering
hierop.
De
algemene
onderzoeksvraag
luidt
als
volgt:
Wat
zijn
de
effecten
van
Engels
in
reclame
op
waardering
en
overtuigingskracht?
Voortkomend
uit
de
literatuurstudie
zijn
vier
hypotheses
opgesteld:
12
H1
Op
Nederlands
wordt
positiever
gereageerd
dan
op
Engels.
H2
Het
effect
onder
H1
is
sterker
bij
een
combinatie
met
een
lexicale
intensivering
dan
bij
een
combinatie
met
een
stilistische
intensivering.
H3
Het
effect
onder
H1
is
sterker
bij
transformationele
producten
dan
bij
informationele
producten.
Aansluitend
worden
onderstaande
subvragen
gesteld:
Wordt
het
effect
onder
H1
mede
bepaald
door
persoonskenmerken
zoals
sekse
en
leeftijdscategorie?
Wordt
het
effect
onder
H1
mede
bepaald
door
het
begrip
van
de
Engelse
slagzin?
13
2. Vooronderzoek
Om
geschikte
producten
te
bepalen
voor
het
hoofdonderzoek
is
voor
een
aantal
producten
nagegaan
hoe
ze
beoordeeld
worden
op
betrokkenheid
en
aankoopmotief.
Voor
de
advertenties
voor
het
hoofdonderzoek
zijn
vier
producten
nodig,
die
verschillende
producttypen
representeren.
De
nadruk
ligt
op
dagelijkse
voedingsmiddelen.
De
producten
voor
het
hoofdonderzoek
dienen
te
verschillen
op
betrokkenheid
en
aankoopmotief,
bijvoorbeeld
noodzaak
of
een
gevoel.
In
het
vooronderzoek
is
nagegaan
welke
producten
hierop
daadwerkelijk
als
verschillend
worden
ervaren.
2.1
Onderzoeksopzet
Materiaal
De
producten
zijn
geselecteerd
uit
het
totale
productaanbod
op
de
consumentenmarkt.
Er
is
gekozen
voor
voedingsmiddelen
en
huishoudelijke
artikelen,
omdat
deze
artikelen
dagelijks
gebruikt
worden
en
er
veel
voor
wordt
geadverteerd.
Uit
deze
productcategorieën
zijn
verschillende
typen
producten
geselecteerd.
Bij
de
selectie
van
deze
producten
is
de
productindeling
van
de
R&P
matrix
(Rossiter
&
Percy,
1991)
als
basis
gebruikt.
Dat
wil
zeggen
dat
uit
elk
kwadrant
van
deze
matrix
producten
zijn
gekozen.
De
R&P
matrix
onderscheidt
vier
typen
producten,
gebaseerd
op
de
mate
van
betrokkenheid
en
aankoopmotief.
Het
aankoopmotief
is
informationeel
of
transformationeel.
Informationele
producten
lossen
een
probleem
op
voor
een
consument
en
veranderen
een
toestand
van
negatief
naar
neutraal.
Dit
is
bijvoorbeeld
het
geval
bij
het
stillen
van
honger
of
het
aanvullen
van
een
voorraad.
Transformationele
producten
veranderen
een
toestand
van
neutraal
naar
positief.
Auto’s,
reizen
en
snoep
zijn
voorbeelden
van
transformationele
producten.
Ze
worden
ook
wel
beloningsaankopen
genoemd.
De
betrokkenheid
van
een
product
wordt
bepaald
door
de
mate
van
risico
die
de
consument
ervaart
bij
het
kopen
van
een
product.
Ervaart
deze
weinig
risico,
dan
is
er
sprake
van
een
lage
betrokkenheid.
In
Tabel
1
staan
de
producten
die
voor
iedere
categorie
zijn
gebruikt.
Er
is
uitgegaan
van
12
producten.
Van
deze
producten
vallen
er
vier
in
het
kwadrant
informationeel/lage
betrokkenheid
en
vier
in
het
kwadrant
transformationeel/lage
betrokkenheid.
Deze
producten
vallen
allen
in
de
categorie
voedingsmiddelen.
De
reden
hiervoor
is
dat
dit
een
productcategorie
is
waar
veel
reclame
voor
wordt
gemaakt.
Het
ging
om
producten
met
een
lage
betrokkenheid.
Er
zijn
twee
producten
uit
het
kwadrant
informationeel/hoge
betrokkenheid
en
twee
producten
uit
het
kwadrant
transformationeel/hoge
betrokkenheid
opgenomen
om
variatie
aan
te
brengen
in
de
taak.
Deze
producten
vallen
in
de
categorie
huishoudelijke
artikelen.
Er
is
rekening
gehouden
met
de
gelijkwaardigheid
van
de
producten
wat
betreft
product-‐
en
prijscategorie;
de
producten
met
aangenomen
lage
betrokkenheid
zijn
allen
voedingsmiddelen
in
een
lage
prijscategorie,
en
de
producten
met
aangenomen
hoge
betrokkenheid
zijn
allen
huishoudelijke
artikelen
in
een
wat
hogere
prijscategorie.
Tabel
1
Karakterisering
producten
naar
type
Type
product
Informationeel
Transformationeel
(regulier)
(extra)
Thee
Trappistenbier
Lage
betrokkenheid
Brood
Tortillachips
(alledaags)
Tarwebloem
Muffinmix
Beschuit
Roomboterkoekjes
Hoge
betrokkenheid
Strijkijzer
Stoomoven
(sporadisch)
Stofzuiger
Blender
14
Instrumentatie
De
vragenlijst
bestond
uit
drie
onderdelen:
persoonlijke
kenmerken,
een
beoordelingstaak
en
een
ordeningstaak.
Persoonlijke
gegevens
Er
is
gevraagd
naar
leeftijd
en
sekse.
Beoordelingstaak
De
producten
zijn
beoordeeld
op
betrokkenheid
en
aankoopmotief.
Om
betrokkenheid
bij
het
product
en
aankoopmotief
te
bepalen
zijn
vier
aspecten
bevraagd
met
ieder
drie
items:
geeft
spijt
(spijt1-‐spijt3),
doet
nadenken
(denk1-‐denk3),
is
noodzakelijk
(nood1-‐nood3)
en
maakt
blij
(blij1-‐blij3).
Bij
ieder
item
is
gereageerd
op
een
zevenpunts
oneens/eens-‐schaal.
De
volledige
lijst
met
items
staat
in
Tabel
2.
De
feitelijke
samenhang
van
de
items
is
nagegaan
met
een
principale
componentenanalyse
onder
toepassing
van
varimaxrotatie.
De
items
bleken
te
clusteren
in
drie
groepen
die
grotendeels
overeenkwamen
met
de
a
priori-‐indeling:
de
eerste
component
bevatte
de
oordelen
voor
betrokken
(geeft
spijt
en
doet
nadenken),
de
tweede
die
voor
maakt
blij
en
de
derde
die
voor
is
noodzakelijk.
Bij
de
verdere
verwerking
van
de
gegevens
is
uitgegaan
van
de
oorspronkelijke
vierdeling
om
de
relevantie
voor
de
algemene
discussie
over
deze
indeling
te
waarborgen.
De
betrouwbaarheid
van
de
schaal
was
goed
voor
geeft
spijt
(Cronbach’s
Alpha
=
.84),
doet
nadenken
(Cronbach’s
Alpha
=
.93),
is
noodzakelijk
(Cronbach’s
Alpha
=
.91)
en
maakt
blij
(Cronbach’s
Alpha
=
.95).
Tabel
2
Ladingen
van
de
items
na
varimaxrotatie
Betrokken
Maakt
blij
Noodzakelijk
Spijt2
Als
ik
product
x
verkeerd
kies
maakt
me
dat
niet
zoveel
uit
-‐.83
-‐.16
-‐.14
Spijt1
Als
ik
over
product
x
ontevreden
ben
doet
me
dat
verder
niet
veel
-‐.82
-‐.24
-‐.15
Denk3
Bij
het
kopen
van
product
x
denk
ik
goed
na
.80
.34
.22
Spijt3
Bij
product
x
heb
ik
van
een
miskoop
veel
spijt
.79
.09
.03
Denk1
Product
x
kies
ik
heel
bewust
.70
.46
.29
Denk2
Bij
product
x
kijk
ik
altijd
goed
wat
ik
precies
koop
.70
.44
.26
Blij1
Door
het
kopen
van
product
x
word
ik
blij
.21
.89
-‐.02
Blij2
Het
kopen
van
product
x
maakt
mij
vrolijk
.26
.88
-‐.01
Blij3
Het
kopen
van
product
x
geeft
me
een
prettig
gevoel
.28
.86
-‐.01
Nood2
Ik
moet
product
x
in
huis
hebben
.12
.00
.96
Nood1
Product
x
behoort
tot
producten
die
ik
echt
nodig
heb
.15
-‐.01
.95
Nood3
Ik
kan
product
x
makkelijk
missen
-‐.24
-‐.01
.87
Percentage
verklaarde
variantie
32.3
24.3
23.6
Noot
Bij
een
factorlading
van
.50
of
meer
is
de
achtergrond
gearceerd.
Ordeningstaak
De
acht
producten
zijn
geordend
op
vier
criteria:
noodzakelijkheid,
nadenken,
spijt
bij
een
miskoop
en
gevoel:
1
wanneer
het
criterium
het
sterkst
op
het
product
van
toepassing
was,
8
wanneer
dat
het
15
zwakst
het
geval
was.
De
producten
zijn
in
willekeurige
volgorde
gepresenteerd
en
deze
volgorde
was
gelijk
voor
elke
ordeningsvraag.
Karakterisering
deelnemersgroep
Aan
het
vooronderzoek
hebben
30
personen
deelgenomen,
15
mannen
en
15
vrouwen.
De
gemiddelde
leeftijd
was
38,6
jaar
en
varieerde
van
22
jaar
tot
58
jaar.
Procedure
De
vragenlijsten
zijn
afgenomen
in
Tilburg
en
omgeving,
in
individuele
sessies
op
een
rustige
locatie
zonder
storende
factoren.
De
proefpersoon
werd
gevraagd
om
medewerking,
daarna
volgde
een
mondelinge
instructie
waarin
werd
verteld
dat
het
een
onderzoek
betrof
naar
productaankopen.
De
vragenlijst
bevatte
tevens
een
schriftelijke
instructie.
Iedere
proefpersoon
beoordeelde
zes
producten
door
middel
van
12
items
per
product
en
ordende
vier
keer
zes
producten.
Afname
duurde
tussen
de
vijf
en
tien
minuten.
Deze
procedure
was
gelijk
voor
alle
proefpersonen
en
beide
versies.
2.2
Resultaten
Ordeningstaak
In
Tabel
3
staan
per
criterium
de
scores
van
de
ordening
van
de
producten.
Het
criterium
is
noodzakelijk
heeft
een
duidelijke
verdeling
over
de
producten:
de
rangnummers
van
de
informationele
producten
zijn
lager
dan
die
van
de
transformationele
producten,
wat
wil
zeggen
dat
de
informationele
producten
beoordeeld
worden
als
meer
noodzakelijk.
Bij
de
andere
criteria
lopen
de
rangnummers
van
de
producttypen
door
elkaar
heen.
Informationele
producten
als
brood
en
thee
scoren
bijvoorbeeld
hoger
op
doet
nadenken,
geeft
spijt
en
maakt
blij,
ondanks
dat
deze
ook
hoog
scoren
op
is
noodzakelijk.
Voor
het
hoofdonderzoek
zijn
er
vier
producten
nodig
die
verschillen
op
betrokkenheid
en
aankoopmotief:
er
zijn
twee
producten
nodig
met
een
lage
betrokkenheid
en
een
informationeel
aankoopmotief,
en
twee
producten
met
een
hogere
betrokkenheid
en
een
transformationeel
aankoopmotief.
Er
zijn
per
categorie
twee
producten
afgeleid
die
aan
deze
eis
voldoen:
tarwebloem
en
beschuit
voor
de
informationele
producten
en
tortillachips
en
roomboterkoekjes
voor
de
transformationele
producten.
Tabel
3
Per
criterium
het
rangnummer
van
de
producten
(1:
meest
van
toepassing,
8:
minst
van
toepassing)
Informationeel
Transformationeel
Brood
Thee
Beschuit
Bloem
Koekjes
Chips
Bier
Muffinmix
Is
noodzakelijk
1.00
2.30
3.70
4.75
4.85
5.77
6.37
7.27
Doet
nadenken
2.33
3.60
5.98
6.47
3.62
4.80
4.55
4.65
Geeft
spijt
2.30
3.60
5.43
6.70
3.60
4.80
4.17
5.40
Maakt
blij
3.20
3.37
5.53
7.27
2.50
4.50
4.17
5.47
In
Tabel
4
staan
per
criterium
de
scores
na
herberekening
voor
de
vier
geselecteerde
producten.
De
informationele
en
transformationele
producten
verschillen
van
elkaar:
de
informationele
producten
16
scoren
hoger
op
is
noodzakelijk
dan
de
transformationele
producten.
Bij
de
criteria
voor
betrokkenheid
en
beleving
(doet
nadenken,
geeft
spijt,
maakt
blij)
scoren
de
transformationele
producten
hoger
dan
de
informationele
producten.
Tabel
4
Per
criterium
het
rangnummer
voor
de
vier
geselecteerde
producten
(1:
meest
van
toepassing,
4:
minst
van
toepassing)
Informationeel
Transformationeel
Beschuit
Bloem
Koekjes
Chips
Is
noodzakelijk
1.60
2.45
2.68
3.27
Doet
nadenken
2.87
3.23
1.70
2.20
Geeft
spijt
2.57
3.33
1.80
2.30
Maakt
blij
2.70
3.70
1.50
2.10
Beoordelingstaak
In
Tabel
5
staan
per
criterium
de
scores
op
de
beoordelingstaak.
De
verschillen
tussen
de
producttypen
komen
overeen
met
de
verschillen
op
de
ordeningstaak.
De
informationele
producten
scoren
hoger
op
is
noodzakelijk,
de
transformationele
producten
scoren
hoger
op
doet
nadenken,
geeft
spijt
en
maakt
blij.
Tabel
5
Per
criterium
de
scores
op
de
beoordelingstaak
(score
is
minimaal
1,
maximaal
7)
Informationeel
Transformationeel
Brood
Thee
Bloem
Beschuit
Koekjes
Chips
Muffinmix
Bier
Is
noodzakelijk
6.69
4.98
4.49
3.58
2.40
1.80
1.69
1.42
Doet
nadenken
5.62
4.56
2.53
3.20
4.64
3.87
4.09
4.13
Geeft
spijt
4.29
3.49
2.11
3.07
4.22
3.62
3.73
3.40
Maakt
blij
3.64
2.98
1.73
2.62
4.73
2.96
3.98
2.98
In
Tabel
6
staan
de
scores
na
herberekening
voor
de
vier
geselecteerde
producten.
De
informationele
producten
scoren
hoger
op
is
noodzakelijk
dan
de
transformationele
producten.
De
transformationele
producten
scoren
hoger
op
doet
nadenken,
geeft
spijt
en
maakt
blij
dan
de
informationele
producten.
Tabel
6
Per
criterium
de
score
op
de
beoordelingstaak
voor
de
vier
geselecteerde
producten
(score
is
minimaal
1,
maximaal
7)
Informationeel
Transformationeel
Bloem
Beschuit
Koekjes
Chips
Is
noodzakelijk
4.49
3.58
2.40
1.80
Doet
nadenken
2.53
3.20
4.64
3.87
Geeft
spijt
2.11
3.07
4.22
3.62
Maakt
blij
1.73
2.62
4.73
2.96
2.3
Conclusies
De
resultaten
komen
deels
overeen
met
de
indeling
van
de
R&P
matrix
(Rossiter
&
Percy,
1991).
Deze
indeling
voorspelt
dat
informationele
producten
‘regulier’
zijn,
de
transformationele
producten
‘extra’.
Informationele
producten
worden
inderdaad
meer
noodzakelijk
geacht
dan
de
17
transformationele
producten.
Toch
gaat
de
indeling
niet
volledig
op.
Volgens
Rossiter
&
Percy
zorgen
de
informationele
producten
voor
een
stemming
die
van
negatief
naar
neutraal
loopt,
en
de
transformationele
producten
voor
een
stemming
die
van
neutraal
naar
positief
loopt.
Oftewel:
bij
informationele
producten
komt
minder
beleving
kijken.
In
dit
daglicht
komen
de
informationele
producten
overeen
met
de
cognitieve
producten
uit
de
FCB-‐matrix
(Vaughn,
1980),
en
de
transformationele
producten
met
de
affectieve
producten
uit
de
FCB-‐matrix.
Daarnaast
zouden
producten
als
levensmiddelen,
drank
en
snacks
een
lage
betrokkenheid
hebben.
De
resultaten
laten
zien
dat
de
indelingen
die
de
FCB
matrix
en
R&P
matrix
maken
niet
altijd
kloppen.
Een
noodzakelijk
product
is
niet
per
definitie
onbelangrijk.
Een
voorbeeld
hiervan
is
brood.
Volgens
de
R&P
matrix
zou
een
dagelijks,
noodzakelijk
product
als
brood
informationeel
zijn,
met
een
lage
betrokkenheid.
Het
blijkt
echter
dat
hoewel
brood
noodzakelijk
is,
de
scores
op
doet
nadenken
en
geeft
spijt
hoog
zijn.
De
betrokkenheid
is
dus
wel
degelijk
aanwezig.
Daarnaast
zou
volgens
de
FCB
matrix
bij
het
kopen
van
een
product
als
brood
minder
gevoel
komen
kijken
dan
bij
bier.
Ook
dit
gaat
niet
op:
levensmiddelen
als
thee
en
brood
scoren
hoger
op
de
gevoelsfactor
dan
bier.
Zowel
bij
de
ordeningstaak
als
de
beoordelingstaak
verschilden
informationele
producten
en
transformationele
producten
van
elkaar.
Per
categorie
zijn
er
twee
producten
geselecteerd:
uit
de
categorie
informationele
producten
beschuit
en
tarwebloem,
uit
de
categorie
transformationele
producten
tortillachips
en
roomboterkoekjes.
Omdat
de
scores
duidelijke
verschillen
lieten
zien
kunnen
deze
producten
gebruikt
worden
als
zijnde
verschillende
producttypen
voor
de
advertenties
in
het
hoofdonderzoek.
18
3. Hoofdonderzoek
||
Methode
3.1 Materiaal
Er
zijn
advertenties
gemaakt
voor
vier
producten.
Deze
zijn
in
te
delen
in
twee
typen
op
basis
van
de
Rossiter
&
Percy
matrix
(1991):
twee
informationele
producten
en
twee
transformationele
producten.
Op
basis
van
het
vooronderzoek
is
bij
de
informationele
producten
gekozen
voor
tarwebloem
en
beschuit
en
bij
de
transformationele
producten
voor
tortillachips
en
roomboterkoekjes.
Voor
ieder
product
is
een
basisversie
opgesteld.
In
Kader
2
staan
voor
elk
product
de
basisversies.
Alle
advertenties
bevatten
een
duidelijke
foto
van
het
product
inclusief
productnaam,
een
logo
met
een
Nederlandse
merknaam,
een
slagzin
en
een
onderschrift.
De
plaatsing
van
deze
aspecten
is
voor
elk
product
iets
gevarieerd.
De
merknamen
waren
allemaal
fictief.
Kader
2
Basisversies
advertenties
Slagzin
Foto
product
en
productnaam
Foto
product
en
productnaam
Slagzin
Onderschrift
Onderschrift
Logo
Logo
Tarwebloem
Beschuit
Logo
Logo
Slagzin
Slagzin
Foto
product
en
productnaam
Foto
product
en
productnaam
Onderschrift
Onderschrift
Tortillachips
Roomboterkoekjes
Uit
elke
basisversie
zijn
experimentele
versies
gemaakt
door
twee
factoren
te
variëren:
Taal
(Engels,
Nederlands)
en
Stijl
(lexicaal,
stilistisch).
In
Figuur
2
staat
voor
elk
product
een
voorbeeld
van
een
advertentie.
Alle
experimentele
versies
staan
in
Bijlage
A
tot
en
met
D.
19
Figuur
2
Voor
elk
product
een
voorbeeld
van
een
advertentie
In
Tabel
7
staat
een
overzicht
van
de
variaties
van
Taal.
De
slagzinnen
zijn
gebaseerd
op
de
context
van
het
product:
bakken,
ontbijten,
borrelen
en
koffiedrinken.
Bij
de
formulering
van
de
slagzinnen
is
ervoor
gezorgd
dat
de
slagzin
geen
voorbehoud
bevat.
Hiervoor
zijn
woorden
gebruikt
als
altijd,
ieder,
geen
en
hèt.
Bij
alle
vier
de
slagzinnen
is
sprake
van
een
vorm
van
overdrijving.
De
bijvoeglijke
naamwoorden
(succes,
compleet,
onmisbaar,
bijpassend)
die
gebruikt
zijn,
zijn
gebaseerd
op
de
context,
dus
niet
op
de
inhoud.
De
slagzinnen
zijn
in
het
Nederlands
opgesteld,
waarna
deze
in
het
Engels
vertaald
zijn.
Er
is
rekening
mee
gehouden
dat
de
betekenis
van
de
Engelse
slagzin
zo
dicht
mogelijk
bij
de
Nederlandse
slagzin
lag.
Tabel
7
Per
product
de
manipulaties
van
Taal
Informationeel
Transformationeel
Tarwebloem
Beschuit
Tortillachips
Roomboterkoekjes
Maakt
ieder
ontbijt
Geen
borrel
kan
Hét
koekje
bij
de
Nederlands
Altijd
bakken
met
succes
compleet
zonder
koffie
Everything
you
care
to
Makes
every
breakfast
No
drink
can
do
THE
cookie
to
go
Engels
bake
is
bound
to
be
a
complete
without
with
your
coffee
success
20
In
Tabel
8
staat
een
overzicht
van
de
variaties
van
Stijl
in
de
advertenties.
De
onderteksten
zijn
gebaseerd
op
kenmerken
van
het
product:
goed,
veelzijdig,
pittig
en
lekker.
De
onderteksten
zijn
opgesteld
in
een
lexicale
vorm,
waarna
per
onderschrift
een
stilistische
intensivering
is
gerealiseerd
door
middel
van
een
stijlfiguur.
De
stilistische
onderschriften
hadden
dezelfde
betekenis
als
de
lexicale
onderschriften.
Tabel
8
Per
product
de
manipulaties
van
Stijl
Informationeel
Transformationeel
Tarwebloem
Beschuit
Tortillachips
Roomboterkoekjes
Lexicaal
Ongekend
goed
Ontzettend
veelzijdig
Extra
pittig
Fantastisch
lekker
Stilistisch
Niet
te
verslaan
Daar
past
alles
op
Heetgebakerd
Om
je
vingers
bij
af
te
likken
3.2 Instrumentatie
De
vragenlijst
bestond
uit
vijf
onderdelen:
persoonlijke
gegevens,
tekstwaardering,
overtuigingen,
begrip
en
houding
ten
aanzien
van
reclame.
Persoonlijke
gegevens
Er
is
gevraagd
naar
leeftijd,
sekse,
opleiding
en
gezinssituatie
(zie
(1)
en
(2)).
(1)
De
hoogste
opleiding
die
ik
heb
afgerond
is:
Lager
onderwijs
Voorbereidend
beroepsonderwijs
(VBO,
LTS,
LHNO)
Algemeen
vormend
onderwijs
(Mavo,
Havo,
Mulo)
Voorbereidend
wetenschappelijk
onderwijs
(VWO,
HBS)
Middelbaar
beroepsonderwijs
(MBO,
MTS,
MEAO
e.d.)
Hoger
beroepsonderwijs
(HEAO,
HBO
e.d.)
Universiteit
(WO)
(2)
Mijn
huidige
leefsituatie
is:
Ik
ben
alleenwonend
Ik
woon
samen
met
een
partner
en
heb
geen
kinderen
Ik
woon
samen
met
een
partner
en
ik
heb
één
of
meer
thuiswonende
kinderen
Ik
woon
samen
met
een
partner
en
de
kinderen
zijn
allemaal
het
huis
uit.
Tekstwaardering
Er
zijn
drie
aspecten
gemeten:
aantrekkelijk
(A1
-‐
A6),
begrijpelijk
(A1
–
A3)
en
gepast
(G1
–
G3).
De
volledige
lijst
met
items
staat
in
Tabel
9.
Ieder
item
is
gescoord
op
een
zevenpunts
oneens/eens
schaal.
De
feitelijke
samenhang
tussen
de
items
is
nagegaan
met
een
principale
componentenanalyse
met
toepassing
van
varimax-‐rotatie.
21
Voor
de
interpretatie
van
de
componenten
is
uitgegaan
van
de
vuistregel
dat
alleen
items
met
een
lading
van
.50
of
meer
betekenisvol
bijdragen
(Cohen,
1988).1
In
Tabel
9
staan
de
ladingen
van
de
items
na
varimaxrotatie.
De
items
bleken
te
clusteren
in
drie
groepen
die
overeenkwamen
met
de
a
priori-‐indeling:
de
eerste
component
bevatte
de
oordelen
voor
aantrekkelijkheid,
de
tweede
die
voor
begrijpelijkheid
en
de
derde
die
voor
gepastheid.
Deze
drie
componenten
verklaarden
in
totaal
63,3
procent
van
de
variantie.
De
betrouwbaarheid
van
de
schaal
was
adequaat
voor
aantrekkelijk
(Cronbach’s
Alpha
=
.78)
en
gepast
(Cronbach’s
Alpha
=
.76)2
en
goed
voor
begrijpelijk
(Cronbach’s
Alpha
=
.82).
Tabel
9
Ladingen
van
de
items
na
varimaxrotatie
Aantrekkelijk
Begrijpelijk
Gepast
A1
Deze
advertentie
is
saai
-‐.75
.14
-‐.02
A2
Deze
advertentie
is
eentonig
-‐.72
.15
.01
A3
Deze
advertentie
is
plezierig
.70
.34
.15
A4
Deze
advertentie
is
prettig
.69
.43
.12
A5
Deze
advertentie
is
aangenaam
.67
.40
.14
A6
Deze
advertentie
is
vervelend
-‐.49
-‐.26
.37
B1
Deze
advertentie
is
duidelijk
.10
.84
-‐.05
B2
Deze
advertentie
is
helder
.09
.82
-‐.09
B3
Deze
advertentie
is
goed
te
volgen
.04
.81
-‐.11
G1
Deze
advertentie
is
opschepperig
.05
-‐.09
.82
G2
Deze
advertentie
is
overdreven
-‐.10
-‐.15
.82
G3
Deze
advertentie
probeert
te
imponeren
.27
.09
.75
Percentage
verklaarde
variantie
23.41
22.17
17.73
Noot
Bij
een
factorlading
van
.50
of
meer
is
de
achtergrond
gearceerd.
De
emotionele
waardering
voor
de
advertenties
is
gemeten
aan
de
hand
van
drie
items
op
een
zevenpunts
oneens/eens
schaal
(zie
(3))
.
De
betrouwbaarheid
was
goed
(Cronbach’s
Alpha
=
.90).
Voor
de
globale
beoordeling
van
de
advertentietekst
is
op
een
schaal
van
één
tot
en
met
tien
naar
een
rapportcijfer
gevraagd.
(3)
Deze
advertentie
maakt
mij
vrolijk
Deze
advertentie
maakt
mij
blij
Deze
advertentie
maakt
mij
opgewekt
1
Bij
een
steekproef
met
de
hier
gebruikte
omvang
is
een
lading
reeds
statistisch
significant
bij
een
(absolute)
waarde
van
.32
of
meer
(Rietveld
&
van
Hout,
1993,
p.
274).
Dit
criterium
leidt
tot
een
wildgroei
aan
gevallen
die
weliswaar
significant
zijn
maar
voor
de
interpretatie
weinig
relevant.
Vandaar
dat
een
strenger
criterium
is
gehanteerd.
.50
is
de
grenswaarde
om
bij
een
correlatie
te
mogen
spreken
van
een
groot
effect
(Cohen,
1988).
2
Cronbach’s
Alpha
geeft
aan
in
welke
mate
de
items
met
elkaar
samenhangen.
Een
waarde
van
meer
dan
.80
is
goed,
tussen
.70
en
.80
is
adequaat,
tussen
.60
en
.70
matig
en
minder
dan
.60
onvoldoende
(van
Wijk,
2000).
22
Overtuigingskracht
Overtuigingskracht
is
bepaald
voor
attitudes
en
gedragsintenties.
De
attitudes
ten
aanzien
van
de
vier
producten
zijn
bepaald
met
vier
zevenpunts
semantische
differentialen
(zie
(4)).
De
betrouwbaarheid
van
de
schaal
was
adequaat
(Cronbach’s
Alpha
=
.71)
(4)
Ik
vind
dit
product:
doorsnee
–
opvallend,
middelmatig
–
uitstekend,
speciaal
–
gewoon,
goed
-‐
slecht
De
gedragsintenties
zijn
bepaald
met
een
zevenpunts
oneens/eens
schaal
bij
drie
voornemens
die
verschilden
in
mate
van
concreetheid
(zie
(5)).
(5)
Ik
vind
dit
een
interessant
product
Ik
zou
dit
product
wel
eens
willen
proberen
Ik
voel
ervoor
om
dit
product
te
kopen
Begrip
In
hoeverre
de
respondenten
het
Engels
in
de
advertenties
begrepen,
is
bepaald
met
open
vragen.
De
respondenten
kregen
een
vertalingstaak
waarbij
hen
gevraagd
werd
de
Engelse
slagzinnen
zo
precies
mogelijk
in
het
Nederlands
te
vertalen.
Houding
ten
aanzien
van
reclame
De
vragen
over
attitude
tegenover
reclame
zijn
gesplitst
in
twee
items
voor
vertrouwen
in
reclame
(zie
(6)),
twee
items
voor
leesgedrag
met
betrekking
tot
advertenties
(zie
(7))
en
acht
items
voor
Engels
in
reclame,
gesplitst
in
ervaring
(zie
(8)),
beleving
(zie
(9))
en
norm
(zie
(10)).
De
items
werden
gescoord
op
zevenpunts
oneens/eens
schalen.
(6)
Reclame
stelt
producten
mooier
voor
dan
dat
ze
zijn
De
informatie
in
reclame
kun
je
vertrouwen
(7)
Advertenties
in
tijdschriften
sla
ik
in
de
regel
over
In
tijdschriften
kijk
ik
meestal
even
naar
de
advertenties
(8)
In
reclame
wordt
steeds
meer
Engels
gebruikt
Ik
kom
steeds
vaker
Engels
tegen
in
reclame
(9)
Ik
vind
dat
er
in
reclame
minder
Engels
gebruikt
moet
worden
Ik
heb
geen
bezwaar
tegen
al
dat
Engels
in
reclame
(10)
Ik
stoor
me
er
niet
aan
wanneer
er
Engels
wordt
gebruikt
in
reclame
Ik
erger
me
aan
het
gebruik
van
Engels
in
reclame
Ik
vind
dat
Engels
in
reclame
best
wel
minder
kan
3.3 Samenstelling
respondentgroep
Aan
het
onderzoek
namen
160
respondenten
deel.
Hiervan
waren
80
man
en
80
vrouw.
Beide
seksen
waren
gelijk
verdeeld
over
de
leeftijdscategorieën
jonger
dan
30
jaar
en
30
jaar
of
ouder.
Per
versie
waren
de
proefpersonen
gelijk
verdeeld
over
leeftijd
en
sekse.
De
leeftijd
van
de
proefpersonen
varieerde
van
17
tot
68
jaar.
Overall
was
de
gemiddelde
leeftijd
35,2
jaar.
Voor
de
respondenten
23
jonger
dan
30
jaar
was
de
gemiddelde
leeftijd
23,8
jaar,
voor
de
respondenten
ouder
dan
30
jaar
was
dit
46,8
jaar.
Van
de
proefpersonen
was
41,4
procent
hoogopgeleid:
26,9
procent
had
hoger
beroeps
onderwijs
gevolgd,
14,4
procent
een
universitaire
opleiding.
26,9
procent
had
middelbaar
beroeps
onderwijs
gevolgd,
12,5
procent
voorbereidend
wetenschappelijk
onderwijs,
15,6
procent
algemeen
vormend
onderwijs
en
1,9
procent
voorbereidend
beroeps
onderwijs
en
lagere
school.
3.4 Procedure
Elke
respondent
kreeg
een
enquête
met
daarin
vier
advertenties;
voor
elk
product
één.
Er
was
sprake
van
een
tussen-‐proefpersoonontwerp:
alle
160
deelnemers
kregen
per
product
één
versie
van
de
advertenties
te
zien.
Omdat
de
waardering
voor
de
advertenties
zou
kunnen
afhangen
van
het
moment
van
aanbieden
van
de
Engelse
of
Nederlandse
slagzinnen
zijn
er
acht
versies
van
de
vragenlijst
ontwikkeld
waarin
volgorde
systematisch
is
gevarieerd.
Elke
versie
is
voorgelegd
aan
20
proefpersonen.
De
afname
van
het
onderzoek
vond
plaats
op
verschillende
locaties
in
Tilburg
en
omstreken:
de
openbare
bibliotheek,
Universiteit
van
Tilburg,
twee
autobedrijven
en
een
supermarkt.
De
overige
respondenten
zijn
willekeurig
gekozen
bekenden
van
de
onderzoeker.
Afnamen
verliepen
zowel
individueel
als
groepsgewijs.
De
vragenlijst
bevatte
een
introductie
en
instructie.
Hierin
stond
dat
er
tegenwoordig
allerlei
soorten
reclame
zijn
voor
een
steeds
groter
aanbod
van
producten
en
dat
in
dit
onderzoek
werd
nagegaan
hoe
consumenten
denken
over
die
reclame.
Daarnaast
zijn
de
duur
van
de
afname
en
de
anonieme
verwerking
van
alle
antwoorden
vermeld.
Er
was
geen
extra
toelichting
nodig.
Een
afname
duurde
ongeveer
tien
minuten.
Na
afloop
van
het
onderzoek
is,
indien
gewenst,
het
eigenlijke
doel
bekend
gemaakt
en
is
de
respondent
bedankt
voor
de
medewerking.
De
lijsten
werden
volledig
ingevuld,
alleen
bij
de
vertalingstaak
was
soms
een
item
overgeslagen.
3.5 Statistische
verwerking
Voor
ieder
van
de
aspecten
van
waardering
en
overtuigingskracht
is
per
product
een
vierweg
Anova
uitgevoerd
met
als
tussengroepfactoren
Taal
(Engels,
Nederlands),
Stijl
(lexicaal,
stilistisch)
en
Leeftijdscategorie
(<30,
>=30).
24
4. Hoofdonderzoek
||
Resultaten
4.1 Karakterisering
respondenten
Houding
ten
aanzien
van
reclame
In
Tabel
10
staat
in
welke
mate
respondenten
vertrouwen
hebben
in
advertenties
en
hoe
hun
leesgedrag
ten
aanzien
van
advertenties
is
in
relatie
met
sekse
en
leeftijd.
Tabel
10
Het
leesgedrag
en
vertrouwen
in
reclame
in
relatie
met
sekse
en
leeftijd.
(score
is
minimaal
1,
maximaal
7)
Sekse
Leeftijd
Man
Vrouw
jonger
dan
30
jaar
30
jaar
of
ouder
Leesgedrag
3.50
3.76
3.71
3.56
Vertrouwen
2.49
2.23
2.30
2.42
Er
was
geen
effect
van
Sekse
(alle
F’s<2.49,
p>.12)
of
van
Leeftijd
(alle
F’s<1).
Leesgedrag
en
vertrouwen
staan
los
van
Sekse
en
Leeftijd.
Houding
ten
aanzien
van
Engels
in
reclame
In
Tabel
11
staan
de
scores
op
ervaring,
beleving
en
norm
ten
aanzien
van
Engels
in
Nederlandse
reclame
in
relatie
met
sekse
en
leeftijdscategorie.
Tabel
11
De
ervaring,
beleving
en
norm
met
betrekking
tot
Engels
in
reclame
in
relatie
met
sekse
en
leeftijd.
(score
is
minimaal
1,
maximaal
7)
Sekse
Leeftijd
Man
Vrouw
jonger
dan
30
jaar
30
jaar
of
ouder
Ervaring
5.21
5.40
5.37
5.25
Beleving
4.55
4.66
5.18
4.03
Norm
4.56
4.55
5.31
3.80
Noot
Bij
een
significant
verschil
is
de
achtergrond
van
de
hoogste
score
gearceerd.
Er
was
geen
effect
van
Sekse
(alle
F’s
<1.07,
p>.30).
Mannen
en
vrouwen
scoren
ongeveer
even
hoog
op
ervaring,
beleving
en
norm.
Er
was
een
effect
van
Leeftijd
voor
beleving
(F(1,16)=51.37,
p<.001,
ŋ2=.127)
en
norm
(F(1,156)=90.54,
p<.001,
ŋ2=.182).
Respondenten
van
30
jaar
en
ouder
scoorden
lager
op
beleving
en
norm.
4.2
Begrip
van
Engels
De
proefpersonen
is
gevraagd
om
de
vier
slagzinnen
zo
precies
mogelijk
te
vertalen
in
het
Nederlands.
De
antwoorden
zijn
verdeeld
in
de
categorieën
goed,
acceptabel
en
fout.
Een
antwoord
was
goed
als
dit
sterk
overeenkwam
met
de
Nederlandse
versie
van
de
advertentie.
De
goede
antwoorden
waren:
“Altijd
bakken
met
succes”,
“Maakt
ieder
ontbijt
compleet”,
“Geen
borrel
kan
zonder”
en
“Het
koekje
bij
de
koffie.”
Antwoorden
die
hier
zeer
dicht
bij
in
de
buurt
kwamen
zijn
ook
goed
gerekend.
Een
antwoord
valt
in
de
categorie
acceptabel
wanneer
dit
ongeveer
dezelfde
strekking
had
als
de
Nederlandse
versie.
Voorbeelden
van
acceptabele
antwoorden
zijn:
“Alles
wat
je
25
nodig
hebt
om
bakken
tot
een
succes
te
maken”,
en
“Je
hebt
tortilla’s
nodig
bij
je
drankje”.
Een
antwoord
is
fout
gerekend
wanneer
het
Nederlands
niet
correct
was
(“Alles
waar
je
om
geeft
en
lekker
vindt
zorg
je
ervoor
dat
je
een
succes
maakt”),
wanneer
er
niets
ingevuld
was,
en
wanneer
de
strekking
van
de
vertaling
anders
was
dan
die
van
de
Nederlandse
versie.
Bijvoorbeeld:
“Als
je
iets
met
liefde
bakt
wordt
het
zeker
een
succes”
en
“Het
koekje
om
mee
te
nemen
met
je
koffie”.
In
Tabel
12
staat
een
overzicht
met
de
mate
van
correctheid
van
deze
vertalingen,
onderverdeeld
naar
leeftijdscategorie.
Tabel
12
Correctheid
van
vertaling
slagzinnen
in
relatie
met
Leeftijdscategorie
(in
percentages)
jonger
dan
30
jaar
(n=81)
30
jaar
en
ouder
(n=79)
Goed
Acceptabel
Fout
Goed
Acceptabel
Fout
Beschuit:
Makes
every
breakfast
90,1
2,5
6,2
87,3
6,3
7,6
complete
Bloem:
Everything
you
care
to
bake
56,8
23,5
19,8
39,2
20,0
41,8
is
bound
to
be
a
success
Chips:
No
drink
can
do
without
80,2
7,4
12,3
75,9
10,1
13,9
Koekjes:
The
cookie
to
go
with
your
80,2
11,1
8,6
81,0
8,9
10,1
coffee
Bij
drie
van
de
vier
producten
had
de
overgrote
meerderheid
de
betekenis
goed.
De
verschillen
tussen
de
leeftijdsgroepen
waren
gering.
De
uitzondering
was
de
slagzin
voor
bloem.
Hier
werden
veel
meer
fouten
gemaakt,
en
ouderen
maakten
hier
meer
fouten
dan
jongeren.
4.3 Waardering
van
advertentie
In
Tabel
13
staat
per
product
het
rapportcijfer
in
relatie
met
Taal
en
Stijl.
Er
was
een
effect
van
Taal
voor
chips
(F(1,142)=7.33,
p<.001,
ŋ2=.049;
alle
interacties:
F<2.22,
p>.14).
De
advertentie
met
de
Nederlandse
slogan
scoorde
voor
chips
hoger.
Tabel
13
Per
product
het
rapportcijfer
in
relatie
met
Taal
en
Stijl
(score
is
minimaal
1,
maximaal
10)
Nederlands
Engels
Nederlands
Engels
Lexicaal
Stilistisch
Lexicaal
Stilistisch
Beschuit
5.53
5.51
5.77
5.28
5.21
5.81
Bloem
5.54
5.19
5.69
5.38
5.11
5.27
Chips
6.30
5.73
6.50
6.10
5.65
5.81
Koekjes
5.76
5.86
5.72
5.80
5.55
6.16
Noot
Bij
een
significant
verschil
c.q.
interactie
is
de
achtergrond
van
de
hoogste
scores
gearceerd.
Er
was
een
interactie
tussen
Stijl
en
Taal
bij
beschuit
(F(1,145)=4.63,
p<.05,
ŋ2=.031;
alle
overige
interacties:
F<1.58,
p>.21).
De
Nederlandse
advertentie
scoorde
hoger
met
een
lexicaal
onderschrift;
de
Engelse
advertentie
scoorde
hoger
met
een
stilistisch
onderschrift.
In
Tabel
14
staat
per
product
het
rapportcijfer
in
relatie
met
Leeftijdscategorie
en
Taal.
Er
was
een
interactie
tussen
Taal
en
Leeftijdscategorie
bij
bloem
(F(1,142)=6.18,
p<.25,
ŋ2=.042)
en
bij
chips
(F(1,142)=9.59,
p<.005,
ŋ2=.063;
alle
overige
interacties:
F<1).
Bij
respondenten
jonger
dan
30
jaar
26
scoorde
de
Engelse
advertentie
hoger,
bij
respondenten
van
30
jaar
of
ouder
de
Nederlandse
advertentie.
Tabel
14
Per
product
het
rapportcijfer
in
relatie
met
Leeftijdscategorie
en
Taal
(score
is
minimaal
1,
maximaal
7)
jonger
dan
30
jaar
30
jaar
of
ouder
Nederlands
Engels
Nederlands
Engels
Beschuit
5.49
5.50
5.56
5.69
Bloem
5.39
5.65
5.69
4.65
Chips
6.26
6.35
6.35
5.00
Koekjes
5.76
6.01
5.74
5.69
Noot
Bij
een
significante
interactie
is
de
achtergrond
van
de
hoogste
scores
gearceerd.
In
Tabel
15
staat
per
product
de
tekstwaardering
in
relatie
met
Taal
en
Stijl.
Er
was
geen
effect
van
Taal
op
aantrekkelijkheid
(alle
F’s
<2.28,
p>.13).
Er
was
een
effect
van
Taal
op
begrijpelijkheid
voor
bloem
(F(1,152)=12.15,
p<.005,
ŋ2=.074)
en
voor
chips
(F1,152)=11.02,
p<.005,
ŋ2=.068;
alle
overige
gevallen:
F<2.73,
p>.10).
De
Nederlandse
advertentie
scoorde
hoger
op
begrijpelijkheid
dan
de
Engelse
advertentie.
Er
was
een
effect
van
Taal
op
gepastheid
voor
bloem
(F(1,152)=13.21,
p<.001,
ŋ2=.080;
alle
overige
gevallen:
F<1.95,
p>.16).
De
Nederlandse
advertentie
voor
bloem
scoorde
hoger
op
gepastheid
dan
de
Engelse
variant.
Er
waren
geen
interacties
tussen
Stijl
en
Taal
bij
de
drie
tekstwaarderingen
(alle
F’s<3.34,
p>.07).
Tabel
15
Per
product
de
tekstwaardering
in
relatie
met
Taal
en
Stijl
(score
is
minimaal
1,
maximaal
7)
Nederlands
Engels
Nederlands
Engels
Lexicaal
Stilistisch
Lexicaal
Stilistisch
Beschuit
3.66
3.67
3.60
3.70
3.61
3.73
Bloem
3.83
3.78
3.93
3.73
3.75
3.82
Aantrekkelijk
Chips
4.36
4.16
4.46
4.26
4.05
4.28
Koekjes
3.97
4.16
3.87
4.07
3.93
4.39
Beschuit
5.38
5.09
5.60
5.15
5.08
5.12
Bloem
5.24
4.60
5.26
5.23
4.38
4.83
Begrijpelijk
Chips
5.27
4.77
5.08
5.46
4.75
4.79
Koekjes
5.40
5.35
5.44
5.35
5.32
5.39
Beschuit
4.65
4.76
4.74
4.57
4.87
4.66
Bloem
4.61
3.89
4.62
4.60
3.71
4.07
Gepast
Chips
4.32
4.06
4.01
4.63
4.10
4.05
Koekjes
4.38
4.47
4.35
4.42
4.77
4.18
Noot
Bij
een
significant
verschil
c.q.
interactie
is
de
achtergrond
van
de
hoogste
scores
gearceerd.
In
Tabel
16
staat
per
product
de
tekstwaardering
in
relatie
met
Leeftijdscategorie
en
Taal.
Er
was
bij
begrijpelijkheid
een
interactie
tussen
Taal
en
Leeftijdscategorie
voor
bloem
(F(1,152)=3.93,
p<0.5,
ŋ2=.025),
chips
(F(1,152)=10.88,
p<.005,
ŋ2=.067)
en
koekjes
(F(1,152)=9.37,
p<.005,
ŋ2=.058;
alle
overige
interacties:
F<1).
Bij
respondenten
jonger
dan
30
jaar
scoorde
de
Nederlandse
variant
hoger
27
op
begrijpelijkheid.
Bij
respondenten
ouder
dan
30
jaar
scoorde
de
Nederlandse
variant
hoger
op
begrijpelijkheid
voor
bloem
en
chips,
maar
de
Engelse
variant
scoorde
hoger
voor
koekjes.
Er
waren
geen
effecten
op
aantrekkelijkheid
en
gepastheid
(alle
F’s<3.27,
p>.07)
Tabel
16
Per
product
de
tekstwaardering
in
relatie
met
Leeftijdscategorie
en
Taal
(score
is
minimaal
1,
maximaal
7)
Jonger
dan
30
jaar
30
jaar
of
ouder
Nederlands
Engels
Nederlands
Engels
Beschuit
3.56
3.78
3.75
3.56
Bloem
3.72
3.84
3.94
3.86
Aantrekkelijk
Chips
4.43
4.47
4.30
3.84
Koekjes
3.89
4.21
4.04
4.11
Beschuit
5.58
4.88
5.17
4.65
Bloem
5.38
5.10
5.10
4.08
Begrijpelijk
Chips
5.27
5.26
5.28
4.26
Koekjes
5.66
5.13
5.12
5.58
Beschuit
4.97
4.88
4.33
4.65
Bloem
4.83
4.13
4.38
3.64
Gepast
Chips
4.50
4.27
4.13
3.86
Koekjes
4.37
4.48
4.39
4.46
Noot
Bij
een
significante
interactie
is
de
achtergrond
van
de
hoogste
scores
gearceerd.
In
Tabel
17
staat
de
emotionele
waardering
per
product,
in
relatie
met
Taal
en
Stijl.
Er
was
geen
effect
van
Taal
(alle
F’s
<1)
en
geen
interactie
tussen
Taal
en
Stijl
(alle
F’s<2.37,
p>.13).
Tabel
17
Per
product
de
emotionele
waardering
in
relatie
met
Taal
en
Stijl
(score
is
minimaal
1,
maximaal
7)
Nederlands
Engels
Nederlands
Engels
Lexicaal
Stilistisch
Lexicaal
Stilistisch
Beschuit
3.03
2.95
2.98
3.08
2.77
3.13
Bloem
2.98
3.13
3.15
2.82
2.98
3.28
Chips
3.80
3.73
3.93
3.67
3.62
3.83
Koekjes
3.49
3.60
3.38
3.61
3.38
3.82
In
Tabel
18
staat
per
product
de
emotionele
waardering
en
relatie
met
Leeftijdscategorie
en
Taal.
Tabel
18
Per
product
de
emotionele
waardering
in
relatie
met
Leeftijdscategorie
en
Taal
(score
is
minimaal
1,
maximaal
7)
Jonger
dan
30
jaar
30
jaar
en
ouder
Nederlands
Engels
Nederlands
Engels
Beschuit
2.75
2.80
3.32
3.09
Bloem
2.78
3.13
3.19
3.14
Chips
3.78
4.09
3.82
3.34
Koekjes
3.30
3.59
3.70
3.60
Noot
Bij
een
significante
interactie
is
de
achtergrond
van
de
hoogste
scores
gearceerd.
28
Er
was
een
interactie
tussen
Taal
en
Leeftijdscategorie
bij
chips
(F(1,152)=4.08,
p<.05,
ŋ2=.026;
alle
overige
interacties
F<1.08,
p>.07).
De
Engelse
variant
van
de
advertentie
scoorde
hoger
bij
respondenten
jonger
dan
30
jaar,
de
Nederlandse
variant
scoorde
hoger
bij
respondenten
van
30
jaar
en
ouder.
4.4
Overtuigingskracht
van
advertentie
In
Tabel
19
staat
per
product
de
attitude
ten
aanzien
van
het
product.
Er
was
geen
effect
van
Taal
(alle
F’s
<1.30,
p>.26;
Stijl
*
Taal:
alle
F’s
<1).
Tabel
19
Per
product
de
attitude
ten
aanzien
van
het
product
in
relatie
met
Taal
en
Stijl
(score
is
minimaal
1,
maximaal
7)
Nederlands
Engels
Nederlands
Engels
Lexicaal
Stilistisch
Lexicaal
Stilistisch
Beschuit
3.33
3.26
3.33
3.33
3.18
3.34
Bloem
3.38
3.57
3.34
3.43
3.67
3.48
Chips
3.90
3.82
3.81
4.00
3.86
3.79
Koekjes
3.50
3.52
3.37
3.64
3.51
3.53
In
Tabel
20
staat
per
product
de
attitude
in
relatie
met
Leeftijdscategorie
en
Taal.
Er
was
een
interactie
tussen
Taal
en
Leeftijdscategorie
bij
chips
(F(1,151)
=
5.23,
p<.025,
ŋ2=.034;
alle
overige
interacties:
F<2.15,
p>.15).
Voor
chips
scoorde
de
Engelse
variant
van
de
advertentie
hoger
bij
respondenten
jonger
dan
30
jaar
en
de
Nederlandse
variant
scoorde
hoger
bij
respondenten
van
30
jaar
of
ouder.
Tabel
20
Per
product
de
attitude
in
relatie
met
Leeftijdscategorie
en
Taal
(score
is
minimaal
1,
maximaal
7)
jonger
dan
30
jaar
30
jaar
of
ouder
Nederlands
Engels
Nederlands
Engels
Beschuit
3.18
3.19
3.50
3.33
Bloem
3.14
3.57
3.62
3.57
Chips
3.87
4.12
3.94
3.51
Koekjes
3.37
3.55
3.63
3.49
Noot
Bij
een
significante
interactie
is
de
achtergrond
van
de
hoogste
scores
gearceerd.
In
Tabel
21
staat
per
product
de
gedragsintentie
in
relatie
met
Taal
en
Stijl.
Er
was
geen
effect
van
Taal
(alle
F’s
3.29,
p>.072).
Bij
bloem
was
er
een
interactie
tussen
Stijl
en
Taal
bij
ieder
van
de
gedragsintenties
(ik
vind
dit
een
interessant
product:
F(
1,150)=6.25,
p<.025,
ŋ2=.040;
ik
zou
dit
product
weleens
willen
proberen:
F(1,150)=6.1,
p<.025,
ŋ2=.039;
ik
voel
ervoor
om
dit
product
te
kopen:
F(1,150)=4.19,
p<.05,
ŋ2=.027;
alle
overige
interacties:
F<1).
De
Nederlandse
advertentie
scoorde
hoger
met
een
lexicaal
onderschrift,
de
Engelse
advertentie
met
een
stilistisch
onderschrift.
29
Tabel
21
Per
product
de
gedragsintentie
(score
is
minimaal
1,
maximaal
7)
Nederlands
Engels
Nederlands
Engels
Lexicaal
Stilistisch
Lexicaal
Stilistisch
Ik
vind
dit
een
interessant
product
Beschuit
2.99
2.94
2.93
3.05
2.85
3.03
Bloem
2.85
2.97
3.05
2.65
2.58
3.67
Chips
4.05
3.91
4.08
4.03
3.90
3.92
Koekjes
3.24
3.39
3.10
3.38
3.38
3.40
Ik
zou
dit
product
weleens
willen
proberen
Beschuit
3.20
3.33
3.20
3.21
3.10
3.56
Bloem
3.13
3.15
3.38
2.88
2.80
3.50
Chips
4.23
3.99
4.20
4.25
3.88
4.11
Koekjes
3.64
3.89
3.68
3.60
3.83
3.95
Ik
voel
ervoor
om
dit
product
te
kopen
Beschuit
2.93
2.93
2.85
3.00
2.70
3.15
Bloem
2.94
2.84
3.13
2.73
2.55
3.15
Chips
3.90
3.68
3.85
3.95
3.78
3.58
Koekjes
3.10
3.56
3.00
3.20
3.63
3.50
Noot
Bij
een
significant
verschil
c.q.
interactie
is
de
achtergrond
van
de
hoogste
scores
gearceerd.
30
5.
Hoofdonderzoek
||
Conclusies
De
verwachting
dat
op
Nederlands
positiever
gereageerd
zou
worden
dan
op
Engels
(H1)
kwam
gedeeltelijk
uit.
Op
Nederlands
werd
in
een
aantal
gevallen
positiever
gereageerd.
Bij
het
globale
oordeel
werd
bij
één
van
de
transformationele
producten
(chips)
de
Nederlandse
advertentie
hoger
beoordeeld
dan
de
Engelse
versie;
de
Nederlandse
taal
had
dus
de
voorkeur
bij
deze
advertentie.
Dit
effect
werd
beïnvloed
door
begrip
en
leeftijd.
Bij
drie
van
de
vier
slagzinnen
bleek
Engels
goed
vertaald
te
worden.
Bij
de
slagzin
voor
bloem:
‘Anything
you
care
to
bake
is
bound
to
be
a
success’
zijn
echter
veel
fouten
gemaakt.
Vooral
respondenten
van
30
jaar
of
ouder
maakten
hier
fouten.
Dit
vertaalt
zich
naar
het
rapportcijfer:
respondenten
ouder
dan
30
jaar
gaven
een
beduidend
hoger
rapportcijfer
voor
de
Nederlandse
advertentie
bij
bloem
en
chips.
Respondenten
jonger
dan
30
jaar
gaven
een
hoger
rapportcijfer
voor
de
Engelse
advertentie.
De
positievere
score
voor
de
Nederlandse
advertentie
bij
respondenten
ouder
dan
30
jaar
komt
voor
één
van
de
transformationele
producten
(chips)
terug
bij
de
emotionele
waardering
en
attitude.
Respondenten
ouder
dan
30
jaar
stonden
positiever
tegenover
het
product
bij
een
Nederlandse
advertentie,
en
respondenten
jonger
dan
30
jaar
bij
een
Engelse
advertentie.
Het
patroon
was
ook
te
herkennen
bij
gepastheid
en
begrijpelijkheid.
De
respondenten
vonden
bij
bloem
de
Nederlandse
advertentie
gepaster
dan
de
Engelse
versie
en
begrijpelijker
bij
bloem
en
chips.
Gesplitst
naar
leeftijdscategorie
bleek
dat
zowel
jongeren
als
ouderen
de
Nederlandse
versies
van
de
producten
bloem
en
chips
begrijpelijker
vonden
dan
de
Engelse
versies,
maar
de
verschillen
tussen
Nederlands
en
Engels
waren
beduidend
groter
bij
de
oudere
groep.
Deze
resultaten
op
begrijpelijkheid
komen
overeen
met
de
bevindingen
op
begrip.
Uitzondering
is
de
advertentie
voor
koekjes;
respondenten
jonger
dan
30
jaar
vonden
de
Nederlandse
versie
begrijpelijker,
maar
respondenten
ouder
dan
30
jaar
de
Engelse
versie.
De
verwachting
dat
bij
een
combinatie
met
een
stilistische
intensivering
de
voorkeur
voor
Nederlands
minder
sterk
zou
zijn
(H2),
kwam
ook
gedeeltelijk
uit.
Stijl
liet
in
een
aantal
gevallen
een
effect
zien.
Het
rapportcijfer
en
de
gedragsintenties
waren
bij
de
Nederlandse
advertentie
hoger
in
combinatie
met
een
lexicaal
onderschrift,
bij
de
Engelse
advertentie
in
combinatie
met
een
stilistisch
onderschrift.
Op
Engels
werd
positiever
gereageerd
bij
een
combinatie
met
een
stilistische
intensiveerder
dan
bij
een
combinatie
met
een
lexicale
intensiveerder.
Bij
de
gedragsintenties
waren
de
scores
het
hoogst
bij
de
Engelse
advertentie
in
combinatie
met
een
stilistische
intensiveerder.
De
Engelse
advertentie
in
combinatie
met
een
lexicale
intensiveerder
kreeg
de
laagste
scores.
Dit
patroon
was
het
sterkst
bij
informationele
producten.
Bij
tekstwaardering
en
emotionele
waardering
waren
er
geen
interacties
tussen
Taal
en
Stijl.
Voor
de
verwachting
dat
bij
transformationele
producten
op
Nederlands
positiever
gereageerd
zou
worden
(H3)
is
geen
evidentie
gevonden.
31
6.
Discussie
6.1 Engels
in
Nederlandse
reclame:
met
of
zonder?
Effecten
van
Taal
In
Nederlandse
reclame
wordt
steeds
meer
Engels
gebruikt.
Reclamemakers
doen
dit
bijvoorbeeld
omdat
Engels
opvallender,
krachtiger
of
moderner
zou
zijn.
Ze
gaan
ervan
uit
dat
de
boodschap
hierdoor
aantrekkelijker
en
overtuigender
wordt.
De
resultaten
van
dit
onderzoek
ondersteunen
deze
aanname
niet.
Het
gebruik
van
Engels
in
de
advertenties
in
dit
onderzoek
werd
opgemerkt,
maar
er
zijn
slechts
beperkte
effecten
die
een
duidelijke
voor-‐
of
afkeur
van
Engels
suggereren.
Er
is
een
patroon
gevonden
dat
wijst
in
de
richting
van
een
voordeel
voor
Nederlands.
Dit
patroon
is
afhankelijk
van
leeftijd
en
begrip.
Uit
het
globale
oordeel
blijkt
dat
leeftijd
de
houding
tegenover
Engels
in
reclame
beïnvloedt.
Bij
een
onderscheid
naar
leeftijd
werkt
het
negatief
voor
ouderen,
en
positief
voor
jongeren.
Verschillen
zijn
gevonden
bij
de
beleving
van
Engels
in
reclame,
het
rapportcijfer
en
emotionele
waardering.
Respondenten
jonger
dan
30
jaar
beleven
Engels
in
reclame
positiever
en
hebben
er
minder
bezwaar
tegen
dan
respondenten
ouder
dan
30
jaar.
Dit
werkt
door
in
de
verschillen
op
rapportcijfer
en
emotionele
waardering:
de
Engelse
advertenties
scoren
hoger
bij
jongeren,
de
Nederlandse
advertenties
bij
ouderen.
Zonder
onderscheid
naar
leeftijd
werkte
Nederlands
positiever
dan
Engels
voor
de
emotionele
waardering.
Een
verklaring
voor
het
verschil
naar
leeftijd
is
dat
jongeren
waarschijnlijk
meer
gewend
zijn
aan
het
gebruik
van
Engels
in
Nederlandse
taal.
Zij
zijn
opgegroeid
met
Engels
om
zich
heen,
bijvoorbeeld
in
reclame
en
computerspellen.
In
jongerentaal
worden
ook
vaak
leenwoorden
uit
het
Engels
gebruikt
(Den
Ouden
&
Van
Wijk,
2007).
De
reactie
op
Engels
heeft
ook
een
relatie
met
(vermeend)
begrip
ervan.
Drie
van
de
vier
slagzinnen
werden
overwegend
goed
vertaald.
Men
maakte
echter
veel
fouten
bij
de
slagzin
voor
bloem.
Dit
gold
voornamelijk
voor
de
oudere
groep
respondenten.
Dit
vertaalde
zich
naar
het
rapportcijfer:
de
Engelse
advertentie
voor
bloem
scoorde
bij
de
oudere
groep
beduidend
lager
dan
de
Nederlandse.
Ook
bij
attitude
komt
de
negatievere
reactie
op
Engels
van
ouderen
naar
voren.
De
attitude
tegenover
het
product
gaat
echter
pas
naar
beneden
wanneer
de
score
op
begrijpelijkheid
laag
is.
Wanneer
men
denkt
het
Engels
niet
te
snappen,
gaat
de
attitude
tegenover
het
product
ook
naar
beneden.
Ouderen
staan
dus
negatiever
tegenover
Engels
in
advertenties
dan
jongeren,
maar
ze
zijn
coulant
als
ze
het
Engels
snappen.
Snappen
ze
het
niet,
dan
treedt
hun
negatieve
houding
tegenover
Engels
in
werking,
en
dit
zien
we
terug
bij
de
waardering
en
attitude.
Bij
begrip
kunnen
we
een
onderscheid
maken
tussen
vermeend
begrip
of
daadwerkelijk
begrip.
In
dit
geval
gaat
het
om
daadwerkelijk
begrip:
een
lage
score
op
begrijpelijkheid
ging
samen
met
een
lage
score
op
de
vertalingstaak.
Het
kan
echter
ook
voorkomen
dat
de
attitude
beïnvloed
wordt
door
vermeend
begrip.
Dit
kan
gebeuren
wanneer
er
gebruik
wordt
gemaakt
van
andere
vreemde
talen
dan
Engels.
Engels
wordt
beschouwd
als
een
lingua
franca
(Gerritsen
&
Nickerson,
2004).
Het
wordt
in
een
groot
aantal
landen
als
gemeenschappelijk
communicatiemiddel
gebruikt.
Engels
wordt
doorgaans
vaker
gesproken
en
men
komt
er
regelmatig
mee
in
aanraking,
waardoor
men
het
wellicht
beter
denkt
te
snappen.
Bij
een
minder
voorkomende
taal,
bijvoorbeeld
Frans,
kan
het
zo
zijn
dat
men
al
op
voorhand
denkt
het
niet
te
begrijpen,
waardoor
de
attitude
negatief
beïnvloed
wordt.
De
relatie
tussen
waardering
en
begrip
is
al
eerder
onder
de
loep
genomen
(Gerritsen
et
al.
1996,
1999)
en
de
resultaten
zijn
in
overeenstemming
met
de
resultaten
van
dit
onderzoek.
De
negatieve
houding
van
ouderen
tegenover
Engels
werd
ook
gevonden
door
Gerritsen
et
al.
(1999).
Ook
de
relatie
tussen
leeftijd
en
begrip
komt
overeen:
jongeren
waren
beduidend
beter
in
Engels
dan
ouderen:
47
procent
van
de
jongeren
gaf
een
correcte
vertaling,
tegenover
25
procent
van
de
ouderen.
Daarnaast
was
er
ook
hier
sprake
van
een
relatie
tussen
feitelijke
kennis
van
het
Engels
en
de
houding
tegenover
de
Engelse
commercials:
meer
kennis
leidde
tot
een
positievere
houding.
Naarmate
de
proefpersonen
de
Engelse
fragmenten
correcter
noteerden,
werd
hun
houding
32
tegenover
het
Engels
minder
negatief.
Daarnaast
nam
het
begrip
toe
als
de
Engelse
tekst
ook
in
beeld
verscheen:
de
helft
van
de
proefpersonen
gaf
de
betekenis
dan
juist
weer.
Wanneer
de
Engelse
tekst
alleen
gesproken
werd
was
dit
slechts
22
procent.
Uitgaande
van
dat
een
juist
begrip
van
de
boodschap
een
voorwaarde
is
voor
het
gewenste
communicatie
effect,
kan
gesteld
worden
dat
het
gebruik
van
Engels
in
print
reclame
effectiever
is
dan
in
gesproken
reclame,
bijvoorbeeld
op
radio
of
tv.
Aan
de
andere
kant
is
daarbij
altijd
het
risico
aanwezig
dat
de
vertaling
verkeerd
uitpakt.
Daarnaast
is
er
de
aanname
dat
het
gebruik
van
Engels
vooral
een
symbolische
waarde
heeft;
het
heeft
een
moderne,
wereldlijke
uitstraling.
De
consument
hoeft
dan
niet
precies
te
begrijpen
wat
de
uiting
in
de
vreemde
taal
betekent,
zolang
men
het
product
maar
koppelt
aan
de
associaties
die
men
heeft
bij
de
taal.
Zelfs
woorden
die
niet
Engels
zijn,
maar
alleen
Engels
klinken,
kunnen
dit
effect
hebben
(Piller,
2000).
Vanuit
dit
oogpunt
is
begrip
een
stuk
minder
van
belang.
Gedragsintenties
werden
niet
beïnvloed
door
Taal,
ook
niet
gesplitst
naar
leeftijdscategorie.
De
negatieve
houding
van
ouderen
en
de
positieve
houding
van
jongeren
tegenover
Engels
werken
niet
door
op
de
overtuigingskracht
van
de
advertentie.
Een
verklaring
hiervoor
kan
gevonden
worden
in
de
relatie
tussen
attitude
en
gedrag.
Attitude
wordt
gezien
als
een
belangrijke
voorspeller
van
gedragsintenties,
en
gedragsintenties
worden
op
hun
beurt
weer
gezien
als
de
meest
adequate
voorspellers
van
daadwerkelijk
gedrag
(Fishbein
&
Ajzen,
1975).
Het
blijkt
dat
dit
niet
altijd
het
geval
is:
soms
zegt
men
het
één,
en
doet
men
het
ander.
De
Theorie
van
Beredeneerde
Actie
(Theory
of
Reasoned
Action)
(Fishbein
&
Ajzen,
1975)
stelt
dat
iemands
intentie
om
een
bepaald
gedrag
uit
te
voeren
de
belangrijkste
beslissingsfactor
is
bij
het
daadwerkelijk
uitvoeren
van
dat
gedrag.
Een
intentie
representeert
iemands
motivatie
in
termen
van
bewuste
plannen
om
een
gedrag
uit
te
voeren.
Intentie
wordt
bepaald
door
twee
gecombineerde
factoren:
iemands
attitude
tegenover
een
bepaald
gedrag
en
iemands
subjectieve
norm.
Attitude
tegenover
het
gedrag
heeft
betrekking
op
hoe
iemand
het
uitvoeren
van
dat
gedrag
evalueert.
Dit
wordt
beïnvloed
door
de
opvattingen
die
iemand
heeft
tegenover
het
gedrag:
of
het
goed
of
slecht
is,
en
wat
voor
consequenties
het
gedrag
kan
hebben.
Subjectieve
norm
heeft
te
maken
met
in
hoeverre
andere
mensen
verwachten
dat
iemand
het
gedrag
uitvoert;
het
refereert
aan
de
sociale
druk
die
iemand
voelt
om
een
gedrag
wel
of
niet
uit
te
voeren.
Azjen
en
Fishbein
baseerden
de
Theorie
van
Beredeneerde
Actie
op
de
assumptie
dat
men
doorgaans
rationele
beslissingen
maakt.
Er
zijn
echter
nog
andere
factoren
die
een
rol
kunnen
spelen,
bijvoorbeeld
in
hoeverre
iemand
beïnvloedbaar
is
door
de
mensen
om
zich
heen.
Daarom
komt
Azjen
(1988,
1991)
met
een
uitgebreid
model,
de
Theorie
van
Gepland
Gedrag
(Theory
of
Planned
Behavior).
Het
model
staat
in
Kader
3.
Als
extra
factor
die
de
intentie
kan
beïnvloeden
is
hierin
ervaren
gedragscontrole
(perceived
behavioral
control)
meegenomen.
Dit
heeft
bijvoorbeeld
betrekking
op
de
mate
waarin
iemand
gelooft
dat
hij
of
zij
in
staat
is
de
subjectieve
norm
te
negeren
en
toch
het
gedrag
uit
te
voeren.
Oftewel:
hoe
moeilijk
of
gemakkelijk
iemand
het
ervaart
om
een
bepaald
gedrag
uit
te
voeren.
Kader
3
Theorie
van
Gepland
Gedrag
(Theory
of
Planned
Behavior)
(Azjen,
1988,
1991)
Ervaren gedragscontrole
33
Hoewel
de
Theorie
van
Gepland
Gedrag
een
veelgebruikt
model
is
om
gedrag
te
voorspellen
en
te
verklaren,
blijkt
ook
uit
dit
onderzoek
dat
attitude
niet
altijd
een
voorspeller
is
van
gedragsintenties.
Als
men
het
één
zegt,
en
het
ander
doet
spreken
we
van
een
inconsistentie
tussen
attitudes
en
acties
(Ajzen
&
Fishbein,
2005).
Er
zijn
twee
typen
inconsistentie:
letterlijke
inconsistentie
(literal
inconsistency)
en
evaluatieve
inconsistentie
(evaluative
inconsistency;
Ajzen
&
Fishbein,
2005).
Wanneer
daadwerkelijk
gedrag
niet
in
lijn
is
met
gedragsintenties,
is
er
sprake
van
een
letterlijke
inconsistentie.
Dit
is
een
tegenstelling
tussen
wat
mensen
zeggen
dat
ze
zouden
doen,
en
wat
ze
daadwerkelijk
doen.
Bij
evaluatieve
inconsistentie
geeft
men
niet
specifiek
aan
of
men
bepaald
gedrag
zou
uitvoeren,
maar
wordt
hun
algemene
attitude
getoetst
aan
de
hand
van
bijvoorbeeld
een
enquête.
Wanneer
deze
algemene
attitude
niet
overeenkomt
met
later
gedrag
is
er
sprake
van
evaluatieve
inconsistentie.
Het
feit
dat
de
negatieve
c.q.
positieve
attitude
van
de
respondenten
tegenover
de
advertentie
niet
terug
te
zien
is
in
de
gedragsintenties
heeft
te
maken
met
evaluatieve
inconsistentie:
de
algemene
attitude
tegenover
het
product
was
geen
voorspeller
voor
de
intentie
ten
opzichte
van
het
kopen
van
het
product.
Dit
kan
te
maken
hebben
met
dat
attitude
niet
de
enige
factor
is
die
van
invloed
is
op
gedragsintenties;
ook
subjectieve
norm
en
ervaren
gedragscontrole
kunnen
invloed
hebben.
Daarnaast
heeft
het
model
de
beperking
dat
het
ervan
uitgaat
dat
gedrag
rationeel
is.
Intenties
leiden
tot
een
bepaald
gedrag.
In
dit
geval
zou
dit
betekenen
dat
men
altijd
nadenkt
over
een
aankoop,
en
van
tevoren
beslist
iets
wel
of
niet
te
kopen.
Aankopen
die
gekocht
worden
uit
impuls,
verlangen
of
gewoonte
worden
hierin
niet
meegenomen.
Het
is
waarschijnlijk
dat
men
zich
soms
gedraagt
naar
impliciete
attitudes,
zonder
vooraf
een
intentie
te
hebben.
Effecten
van
Stijl
Conform
de
hypothese
bleek
dat
men
op
Engels
positiever
reageerde
bij
een
combinatie
met
een
stilistische
intensiveerder
dan
bij
een
combinatie
met
een
lexicale
intensiveerder
wat
betreft
het
rapportcijfer
en
de
gedragsintenties.
Bij
één
informationeel
product
(beschuit)
kreeg
de
Nederlandse
advertentie
een
hoger
rapportcijfer
wanneer
deze
een
lexicaal
onderschrift
had,
de
Engelse
advertentie
met
een
stilistisch
onderschrift.
Wanneer
de
Engelse
advertentie
een
stilistisch
onderschrift
had,
kreeg
deze
structureel
een
hoger
rapportcijfer
dan
de
Nederlandse
advertenties.
Het
eerder
gevonden
niet
positieve
effect
van
Engels
kan
dus
geneutraliseerd
worden
door
gebruik
te
maken
van
een
stilistisch,
Nederlands,
onderschrift.
Door
de
advertentie
hiermee
‘op
te
leuken’
heeft
men
minder
bezwaar
tegen
het
Engels.
Dit
is
te
verklaren
door
het
al
eerder
bewezen
positieve
effect
van
stijlfiguren
(Arts
et
al.,
2008;
Giora
et
al.,
2004;
Van
Mulken
et
al.,
2005).
Wanneer
men,
bijvoorbeeld
bij
een
slagzin,
na
moet
denken
en
inferenties
moet
maken
voordat
de
betekenis
duidelijk
wordt,
heeft
men
meer
waardering
voor
de
woordspeling
dan
wanneer
de
letterlijke
betekenis
voldoet.
Omdat
bij
een
stijlfiguur
de
boodschap
niet
meteen
duidelijk
is,
wordt
de
lezer
uitgedaagd
tot
verwerking.
Wanneer
de
lezer
de
bedoelde
betekenis
achterhaalt,
wordt
aangenomen
dat
deze
de
boodschap
ook
meteen
grondig
verwerkt
heeft.
De
lezer
heeft
moeite
moeten
doen,
maar
deze
moeite
is
beloond
waardoor
de
uiting
gewaardeerd
wordt,
en
daarmee
ook
de
zender.
Het
verzachtende
effect
van
stilistische
intensivering
was
bij
één
informationeel
product
(bloem)
terug
te
zien
bij
de
gedragsintenties.
De
gedragsintenties
voor
de
Nederlandse
advertentie
lagen
hoger
wanneer
deze
een
lexicaal
onderschrift
had,
en
de
gedragsintenties
waren
hoger
bij
de
Engelse
advertentie
wanneer
deze
een
stilistisch
onderschrift
had.
Algemeen
lagen
de
gedragsintenties
het
hoogst
bij
een
Engelse
advertentie
met
een
stilistisch
onderschrift.
Een
Engelse
tekst
met
een
Nederlands,
stilistisch
onderschrift
maakt
een
advertentie
dus
overtuigender
dan
een
volledig
Nederlandse
advertentie.
Ook
hier
is
de
relatie
met
begrip
te
herkennen.
Bloem
was
het
product
waar
Engels
het
minst
begrepen
werd.
In
relatie
met
Stijl
heeft
begrip
effect
op
gedragsintenties.
Ook
hier
ontbreekt
het
effect
op
attitude.
Een
advertentie
die
men
niet
begrijpt
in
combinatie
met
een
lexicale
intensivering
leidt
tot
een
lage
intentie.
Een
lexicale
intensivering
in
combinatie
met
Engels
heeft
een
negatief
34
effect.
Het
gebruik
van
gemakkelijk
te
begrijpen
Engels
in
advertenties
gecombineerd
met
een
stilistische
intensivering
zou
een
eventueel
negatief
effect
van
Engels
op
kunnen
vangen.
Dit
onderstreept
de
beperking
van
modellen,
bijvoorbeeld
de
Theorie
van
Gepland
Gedrag
(Azjen,
1988,
1991),
die
aannemen
dat
attitude,
in
combinatie
met
subjectieve
norm
en
ervaren
gedragscontrole,
adequate
voorspellers
zijn
voor
gedragsintenties.
Voor
gedragsintenties
als
gevolg
van
advertenties
geldt
dat
andere
factoren,
zoals
begrip
en
tekstontwerpkeuzes,
ook
van
invloed
kunnen
zijn,
zonder
dat
dit
terug
te
zien
is
in
de
attitude
die
iemand
heeft.
Effecten
van
producttype
Er
werd
verwacht
dat
het
niet
positieve
effect
van
Engels
minder
duidelijk
zou
zijn
bij
informationele
producten.
De
reden
hiervoor
was
dat
uit
onderzoek
(Puntoni
et
al.,
2008)
bleek
dat
het
gebruik
van
Engels
minder
emoties
oproept
bij
de
ontvanger.
Omdat
informationele
producten
meer
gericht
zijn
op
rationaliteit
dan
emotie
(Rossiter
&
Percy,
1991),
zou
het
gemis
van
emotie
bij
het
gebruik
van
Engels
minder
negatieve
gevolgen
hebben
bij
informationele
producten
dan
bij
transformationele
producten,
die
‘emotioneler’
schijnen
te
zijn.
Er
is
echter
geen
effect
gevonden
bij
de
verschillende
producten:
Engels
werd
niet
meer
of
minder
gewaardeerd
bij
een
bepaald
type
product.
De
verklaring
hiervoor
kan
zitten
in
het
feit
dat
de
producten
niet
genoeg
van
elkaar
verschilden
op
het
gebied
van
emotie.
In
het
vooronderzoek
is
gekeken
naar
de
emotie
die
men
had
bij
het
kopen
van
producten.
De
verschillen
waren
er,
maar
waren
niet
erg
groot.
Wellicht
was
er
wel
een
effect
gevonden
als
betrokkenheid
ook
als
factor
meegenomen
was.
Mogelijk
zou
een
transformationeel
product
met
een
hoge
betrokkenheid
zoals
een
auto
of
reis
tegenover
een
informationeel
product
met
een
lage
betrokkenheid
zoals
een
schoonmaakmiddel
een
groter
verschil
en
daarmee
wel
een
effect
opleveren.
Verder
onderzoek
naar
verschil
in
de
effectiviteit
van
Engels
bij
verschillende
producttypen
kan
dit
uitwijzen.
Een
andere
verklaring
voor
het
feit
dat
er
geen
effect
van
producttype
is
gevonden,
is
dat
producttypen
misschien
helemaal
niet
bestaan.
Bestaande
productindelingen,
zoals
de
FCB
matrix
of
R&P
matrix,
suggereren
dat
producten
in
één,
specifiek
kwadrant
geplaatst
kunnen
worden.
Zo
zouden
levensmiddelen
volgens
deze
modellen
in
het
kwadrant
lage
betrokkenheid
en
informationeel
of
rationeel
horen.
Uit
het
vooronderzoek
blijkt
echter
dat
sommige
levensmiddelen,
bijvoorbeeld
brood,
niet
alleen
rationeel
zijn.
Hoewel
brood
een
dagelijkse
aankoop
is,
denkt
men
wel
degelijk
goed
na
bij
de
aankoop.
En
belangrijker,
men
ervaart
daarnaast
ook
emotie
bij
het
kopen
van
brood:
men
wordt
er
blij
van.
Een
product
is
niet
óf
rationeel,
óf
emotioneel.
De
beperking
van
modellen
voor
productindeling
is
het
in
hokjes
willen
plaatsen
van
producten.
In
plaats
van
producten
één
naam
te
willen
geven,
is
het
logischer
een
profielschets
van
een
product
te
maken.
In
hoeverre
is
een
product
noodzakelijk?
Wat
is
het
risico
wanneer
men
het
product
verkeerd
kiest?
In
hoeverre
gebruikt
men
rationele
informatie
bij
de
aankoop?
Wat
voor
emotie
komt
er
kijken
bij
het
kopen
van
het
product?
Het
één
sluit
het
ander
niet
uit;
een
noodzakelijk
product
waar
men
veel
informatie
over
wil,
kan
tegelijkertijd
iemand
blij
maken.
Met
dat
in
het
achterhoofd
is
het
helemaal
niet
zo
vreemd
dat
er
geen
effecten
zijn
gevonden
van
producttypen.
Productindelingen
kunnen
prima
gebruikt
worden
als
algemene
leidraad,
maar
het
is
belangrijk
daarbij
rekening
te
houden
met
hun
beperkingen.
6.2
Relevantie
voor
de
praktijk
Op
basis
van
dit
onderzoek
en
de
daaraan
ten
grondslag
liggende
analyse
van
vreemde
talen
in
reclame
kunnen
een
aantal
adviezen
voor
de
praktijk
van
het
tekstontwerp
voor
advertenties
gegeven
worden:
o Gebruik
Engels
in
advertenties
selectief,
niet
te
pas
en
te
onpas.
o Pas
het
gebruik
van
Engels
in
advertenties,
indien
mogelijk,
aan
aan
de
leeftijd
van
de
doelgroep.
Het
patroon
in
de
resultaten
suggereert
dat
Nederlands
meer
geschikt
is
voor
ouderen,
en
Engels
voor
jongeren.
Bij
een
product
gericht
op
jongeren
(bijvoorbeeld
35
computerspellen
of
een
middel
tegen
acne)
zal
Engels
geschikter
zijn
dan
bij
een
product
gericht
op
ouderen,
bijvoorbeeld
een
leesbril.
o Het
advies
is
om
Engels
in
advertenties
te
combineren
met
een
stilistische
intensivering
in
de
eigen
taal,
om
zo
een
eventueel
negatief
effect
van
het
Engels
op
te
vangen.
o Houd
rekening
met
de
moeilijkheidsgraad
van
Engels
in
advertenties.
Onbegrip
zorgt
voor
een
lagere
waardering.
Men
is
coulant
tegenover
Engels
wanneer
men
denkt
het
te
begrijpen.
Maak
het
Engels
niet
te
moeilijk.
o Zorg
dat
bij
een
reclamecampagne
helder
is
met
welk
doel
Engels
gebruikt
wordt
in
advertenties.
Is
het
primaire
doel
naamsbekendheid
genereren
en
gaat
het
om
een
symbolische
betekenis,
of
is
de
communicatieve
waarde
van
belang
en
dient
de
boodschap
correct
over
te
komen?
Pas
hier
de
moeilijkheidsgraad
van
het
Engels
op
aan.
Wanneer
de
symbolische
betekenis
het
belangrijkst
is,
is
daadwerkelijk
begrip
minder
van
belang.
o Houd
rekening
met
de
beperkingen
van
modellen
van
productindelingen.
Neem
ze
niet
klakkeloos
aan;
probeer
producten
niet
in
een
hokje
te
plaatsen,
maar
maak
een
profiel
van
producten
en
bedenk
dat
persoonsfactoren
ook
een
rol
spelen.
Terugkomend
op
de
doelstelling
van
dit
onderzoek;
nagaan
hoe
Nederlanders
reageren
op
het
gebruik
van
Engels
in
productreclame,
kunnen
we
stellen
dat
er
geen
duidelijke
voorkeur
voor
Engels
of
Nederlands
naar
voren
komt.
Onder
de
30
jaar
reageert
men
iets
positiever
bij
Engels,
boven
de
30
jaar
bij
Nederlands.
Daarbij
wordt
de
coulance
ten
opzichte
van
Engels
beïnvloed
door
begrip:
Engels
lijkt
effectiever
te
zijn
als
men
het
ook
snapt.
Snapt
men
het
niet,
dan
wordt
Engels
minder
geaccepteerd.
Stilistische
intensiveerders
kunnen
de
negatieve
reacties
op
Engels
in
advertenties
verzachten.
Het
is
raadzaam
om
deze
patronen
verder
te
onderzoeken.
Op
basis
van
dit
onderzoek
kunnen
we
het
volgende
zeggen
over
Engels
in
Nederlandse
reclame:
we
willen
niet
met
en
niet
zonder.
36
Literatuur
Arts,
A.,
Hooge,
M.
de,
&
Wijk,
C.
van,
(2008).
Overdrijven
werkt
als
je
het
maar
niet
te
simpel
doet:
Effecten
van
drie
typen
intensiveringen
in
productreclames.
Bijdrage
VIOT
2008.
Nog
te
publiceren.
Ajzen,
I.
(1991).
The
Theory
of
Planned
Behavior.
Organizational
Behavior
and
Human
Decision
Processes,
50,
164-‐183.
Ajzen,
I.,
&
Fishbein,
M.
(2005).
The
influence
of
attitudes
on
behavior.
In
D.
Albarracín,
B.
T.
Johnson,
&
M.
P.
Zanna
(Eds.),
The
handbook
of
attitudes
(pp.
173-‐221).
Mahwah,
NJ:
Erlbaum.
Boer,
A.
de
(2005).
A
monkey-‐wrench
to
make
Dutch
advertisements
successful:
Een
experimenteel
onderzoek
naar
het
begrip
en
de
waardering
van
het
Engels
in
Nederlandse
autoreclames
en
naar
de
associaties
van
de
Engelse
taal.
Masterscriptie
Radboud
Universiteit
Nijmegen.
Cheshire,
J.,
&
Moser,
L.-‐M.,
(1994).
English
and
symbolic
meaning:
Advertisements
in
the
Suisse
Romande.
Journal
of
Multilingual
and
Multicultural
Development
17(1):
451-‐469.
Edell,
J.
A.
en
M.
C.
Burke
(1987).
The
power
of
feelings
in
understanding
advertising
effects.
Journal
of
Consumer
Research,
14,
421-‐433.
Fishbein,
M.,
&
Ajzen,
I.
(1975).
Belief,
attitude,
intention,
and
behavior:
An
introduction
to
theory
and
research.
Reading,
MA:
Addison-‐Wesley.
Gaasbeek,
M.
(1999).
Tools
for
cheese:
Is
àl
het
Engels
in
reclame
even
storend?
Onze
Taal,
68,
161.
Gerritsen,
M.
(1996).
Engelstalige
productadvertenties
in
Nederland:
Onbemind
en
onbegrepen.
In
R.
van
Hout
&
J.
Kruijsen
(red.),
Taalvariaties:
toonzettingen
en
modulaties
op
een
thema
(pp.
67-‐85).
Dordrecht,
Nederland:
Foris
Gerritsen,
M.,
Korzilius,
H.,
Meurs,
F.
van,
&
Gijsbers,
I.
(1999).
Engels
in
commercials
op
de
Nederlandse
televisie.
Frequentie,
uitspraak,
attitude
en
begrip.
Tijdschrift
voor
Communicatiewetenschap,
27(2),167-‐186.
Gerritsen,
M.,
Korzilius,
H.,
Meurs,
F.
van,
&
Gijsbers,
I.
(2000).
English
in
Dutch
commercials:
Not
understood
and
not
appreciated
-‐
One-‐third
of
commercials
on
Dutch
television
contain
English,
but
viewers
have
a
negative
attitude
toward
the
English
used
and
usually
do
not
understand
it.
Journal
of
Advertising
research,
40(4),
17-‐34
Gerritsen,
M.,
Nickerson,
C.,
Brandt,
C.,
van
den,
Crijns,
R.,
Dominguez,
N.,
&
Meurs,
F.,
van,
(2007).
English
in
print
advertising
in
Germany,
Spain
and
the
Netherlands:
Frequency
of
occurrence,
comprehensibility
and
the
effect
on
corporate
image.
In
G.
Garzone
&
C.
Ilie
(Eds.),
The
role
of
English
in
institutional
and
business
settings:
An
intercultural
perspective
(pp.
79-‐98).
Berlin,
Germany:
Peter
Lang.
Gerritsen,
M.,
&
Nickerson,
C.
(2004).
Fact
or
Fallacy?
English
as
a
lingua
franca
in
the
European
business
context.
In
C.
Candlin
&
M.
Gotti
(Eds.),
Intercultural
aspects
of
specialized
discourse.
Berlin,
Germany:
Lang.
Giora,
R.,
Fein,
O.,
Kronrod,
A.,
Enatan,
I.,
Shuval,
N.,
&
Zur,
A.,
(2004).
Weapons
of
mass
distraction:
Optimal
innovation
and
pleasure
ratings.
Metaphor
and
symbol,
19,
115-‐141
Groof,
A.
de
(2001).
English
in
advertenties:
Een
experimenteel
onderzoek
naar
het
gebruik
van
Engels
en
Nederlands
in
reclame-‐
en
voorlichtingsboodschappen.
Doctoraalscriptie
Communicatie-‐
en
informatiewetenschappen.
Faculteit
der
Letteren.
Universiteit
van
Tilburg.
Hoeken,
H.
(1998).
Het
ontwerp
van
overtuigende
teksten;
Wat
onderzoek
leert
over
de
opzet
van
effectieve
reclame
en
voorlichting.
Bussum,
Nederland:
Coutinho.
Hoekema,
J.
(2004).
Rijkdom
en
weelde
van
het
Nederlands.
Inaugurele
rede.
Faculteit
der
Letteren.
Groningen:
Rijksuniversiteit
Groningen.
Hornikx,
J.
Meurs,
F.
van,
&
Starren,
M.
(2007).
An
empirical
study
of
readers'
associations
with
multilingual
advertising:
The
Case
of
French,
German
and
Spanish
in
Dutch
advertising.
Journal
of
Multilingual
and
Multicultural
Development
37
Hornikx,
J.,
Meurs,
F.
van,
&
Boer,
A.
de,
(2010).
English
or
a
Local
language
in
advertising?:
The
appreciation
of
easy
and
difficult
English
slogans
in
the
Netherlands.
Journal
of
Business
Communication,
4
(2),
169-‐188.
Hornikx,
J.,
&
Starren,
M.
(2008).
Overtuigen
met
vreemde
talen:
De
rol
van
taalimago.
Levende
Talen
Tijdschrift,
9,
3.
Hornikx,
J.,
&
Hof,
R-‐J.
(2008).
De
effectiviteit
van
vreemde
talen
in
productreclame:
Moet
het
product
passen
bij
de
taal?
Tijdschrift
voor
Taalbeheersing,
30,
147-‐156.
Hornikx,
J.,
Meurs,
F.
van,
&
Starren,
M.
(2005).
Welke
associaties
roepen
vreemde
talen
in
reclame
op?
Toegepaste
Taalwetenschap
in
Artikelen,
74(2),
71-‐80.
Hornikx,
J.,
Meurs,
F.
van,
&
Starren,
M.
(2005).
Degelijk,
chic,
mooi:
Associaties
met
Duits,
Frans
en
Spaans
in
reclame.
Tekst[blad],
11(4),
23-‐26.
Hornikx,
J.,
Starren,
M.,
&
Heur,
B.
van,
(2004).
Frans
in
Nederlandse
advertenties:
Drager
van
symbolische
en
letterlijke
betekenis.
Toegepaste
Taalwetenschap
in
Artikelen,
71,
61-‐68.
Kelly-‐Holmes,
H.
(2000).
Bier,
parfum,
kaas:
Language
fetish
in
European
advertising.
European
Journal
of
Cultural
Studies
3(1),
67-‐82.
Kelly-‐Holmes,
H.
(2005).
Advertising
as
multilingual
communication.
Basingstoke,
England:
Palgrave
Macmillan.
Krishna,
A.,
&
Ahluwalia,
R.
(2008).
Language
choice
in
advertising
to
bilinguals:
Asymmetric
effects
for
multinationals
versus
local
firms.
Journal
of
Consumer
Research,
35,
692-‐705.
Leech,
G.
(1981).
Semantics:
The
study
of
meaning.
Harmondsworth,
England:
Penguin
Books.
Leeuw.
S.
de,
&
Ouden,
H.
den,
(2006).
Invloed
van
forewarning
in
een
persuasieve
tekst.
In:
H.
Hoeken,
B.
Hendriks
&
P.J.
Schellens
(Red.),
Studies
in
taalbeheersing
2
(pp.
200-‐211).
Assen,
Nederland:
Van
Gorcum.
Loewenstein,
G.,
Weber,
E.,
Hsee,
C.
(2001).
Risk
as
feelings.
Psychological
Bulletin,
127(2),
267-‐286.
Luna,
D.
&
Peracchio,
L.
(2001).
Moderators
of
language
effects
in
advertising
to
bilinguals:
A
psycholinguistic
approach.
Journal
of
Consumer
Research,
28,
284-‐295.
McQuarrie,
E.,
&
Mick,
D.
(1996).
Figures
of
rhetoric
in
advertising
language.
Journal
of
Consumer
Research,
22,
424–438.
Mulken,
M.,
van,
Enschot,
R.,
van,
&
Hoeken,
H.
(2005).
Puns,
relevance
and
appreciation
in
advertisements.
Journal
of
Pragmatics,
37,
707-‐721.
Noriega,
J.,
&
Blair,
E.
(2008).
Advertising
to
bilinguals:
Does
the
language
of
advertising
influence
the
nature
of
thoughts?
Journal
of
Marketing,
72
(5),
69-‐83.
Ouden,
H.
den,
&
van
Wijk,
C.
(2007).
“Om
vet
gaaf
op
te
kicken”;
Over
jongerentaal
en
het
gebruik
ervan
in
productadvertenties.
Tijdschrift
voor
Communicatiewetenschap,
35,
232-‐248
Pander
Maat,
H.
(2007).
How
promotional
language
in
press
releases
is
dealt
with
by
journalists:
Genre
mixing
or
genre
conflict?
Journal
of
Business
Communication,
44:
59
–
95
Pavlenko,
A.
(2005).
Emotions
and
Multilingualism.
Cambridge,
England:
Cambridge
University
Press.
Petty,
R.,
&
Cacioppo,
J.
(1986).
Communication
and
persuasion:
Central
and
peripheral
routes
to
attitude
change.
New
York,
NY:
Springer
Phillips,
B.,
&
McQuarrie,
E.
(2002).
The
development,
change,
and
transformation
of
rhetorical
style
in
magazine
advertisements
1954–1999.
Journal
of
Advertising,
29,
15–24.
Puntoni,
S.
(2006).
“Emotional”
versus
“Emotioneel”:
Advertising
language
and
emotional
appraisal.
ERIM
Report
Series
Research
in
Management,
December,
RSM
Erasmus
University
of
Rotterdam
(tevens
verschenen
in
Journal
of
Consumer
Research,
35,
1012-‐25,
April
2009).
Puntoni,
S.,
de
Langhe,
B.,
&
Osselaer,
S.
van,
(2009).
Bilingualism
and
the
emotional
intensity
of
advertising
Language.
Journal
of
Consumer
Research,
35,
1012-‐1025.
Raaij,
A.
de,
(1997).
Reclameteksten:
vijf
redenen
om
Engels
te
gebruiken.
Onze
Taal,
66(6),
143.
Ratchford,
B.
(1987).
New
insights
about
the
FCB
Grid.
Journal
of
advertising
research,
27,
4:
24-‐38
Ratchford,
B.,
&
Vaughn,
R.
(1989).
On
the
relationships
between
motives
and
purchase
decisions:
Some
empirical
approaches.
Advances
in
Consumer
Research,
16,
293-‐299.
38
Renkema,
J.
(1997).
Geïntensiveerd
taalgebruik:
Een
analyseschema.
In
H.
van
den
Bergh,
D.
Jansen,
N.
Bertens
&
M.
Damen
(red.),
Taalgebruik
ontrafeld
(p.495-‐504).
Dordrecht,
Nederland:
Foris.
Rossiter,
J.,
Percy,
L.,
&
Donovan,
R.
(1991).
A
better
advertising
grid.
Journal
of
Advertising
Research,
31,
11-‐21.
Renkema,
J.,
Vallen,
E.,
&
Hoeken,
H.
(2001).
Tuinapparatuur
of
garden
equipment?
Verschillen
in
betekenisnuance
tussen
Nederlandse
en
Engelse
termen.
Onze
Taal,
70(10),
257-‐259.
Schellens,
P.
(2006).
“Bij
vlagen
loepzuiver”;
over
argumentatie
en
stijl
in
betogende
teksten.
Inaugurale
rede,
Faculteit
der
Letteren,
Radboud
Universiteit
Nijmegen
(tevens
verschenen
in
Tijdschrift
voor
Taalbeheersing,
28,
346-‐360).
Vaughn,
R.
(1980).
How
advertising
works:
A
planning
model.
Journal
of
Advertising
Research,
20,
5:
27-‐33
Vaughn,
R.
(1986).
How
advertising
works:
A
planning
model
revisited.
Journal
of
Advertising
Research,
26,
1:
57-‐66
Websites
De
Nederlandse
Taalunie.
Taalunie
Debat
(2007).
Opmars
van
het
Engels
in
het
Nederlandse
taalgebied:
uitdaging,
fait
accompli
of
blessing?
Gedownload
op
3
juli
2010
van
http://taalunieversum.org/taalunie/verslag%20taaluniedebat%202007.pdf#search=%22
verengelsing+bedrijfsleven%22
Schwarzkopf
(2010).
Persbericht
‘Vital
Colors
Color
Nutritive’.
Gedownload
op
26
juli
2010
van
http://pressinformation.be/upload/Persbericht%20Vital%20Royal%20Jelly.pdf
Stichting
Nederlands
(2009).
Funshoppen
in
het
Nederlands.
Woordenlijst
onnodig
Engels.
Gedownload
op
9
juli
2010
van
http://www.stichtingnederlands.nl/woordenlijst/a.htm
39
Bijlagen
A. Advertenties
tarwebloem
B. Advertenties
beschuit
C. Advertenties
tortillachips
D. Advertenties
roomboterkoekjes
40
Bijlage
A:
Advertenties
tarwebloem
41
42
Bijlage
B:
Advertenties
beschuit
43
44
Bijlage
C:
Advertenties
tortillachips
45
46
Bijlage
D:
Advertenties
roomboterkoekjes
47
48