You are on page 1of 5

Hegemonikón 4 (februari 2003) 19–24.

Taalmystiek in de joodse traditie

J.H. Laenen

/19/ Dankzij het baanbrekende werk van Gershom Scholem (1897-1982)


en zijn leerlingen zijn we veel te weten gekomen over de geschiedenis, de
ontwikkeling en de inhoud van diverse mystieke stromingen die het joden-
dom in de loop der eeuwen heeft gekend. Door hun inspanningen is de
moeilijk toegankelijke en soms duistere wereld van de joodse mystiek in-
zichtelijker geworden. Dat stelt ons in staat de vraag te stellen waarin de
joodse mystiek eigenlijk verschilt van vormen van mystiek zoals we die in
andere grote godsdiensten aantreffen.
Een aspect dat zich specifiek in de joodse mystiek zeer prominent
manifesteert, is het denken over de Hebreeuwse taal en de Hebreeuwse
letters, die in het jodendom gelden als heilig en van goddelijke oorsprong.
De mystieke denkbeelden over de Heilige Taal zijn zo zeer uitgewerkt en zo
duidelijk aanwezig in de verschillende joodse mystieke stromingen, dat we
kunnen spreken over een joodse taalmystiek.
Aangezien alle vormen van joods denken hun wortels hebben in de He-
breeuwse Bijbel (het Oude Testament), kan een beschrijving van de joodse
taalmystiek niet anders dan beginnen bij het scheppingsverhaal in het
boek Genesis en de klassiek-rabbijnse uitleg ervan. De klassieke rabbijnen
(ca. 0-600 n.Chr.) benadrukten reeds dat God de wereld schiep door te
spreken. Zo staat er bijvoorbeeld in Gen. 1:3 En God sprak: 'Er zij licht.'
En er was licht. De handelingen waarmee het uitspansel, het planten- en
dierenrijk en de mens worden geschapen, zijn in de eerste plaats dus een
goddelijke taaluiting. Hoewel de Bijbeltekst dit niet expliciet zegt, waren
de rabbijnen ervan overtuigd dat de taal die God bij de schepping van de
wereld gebruikte, het Hebreeuws was geweest: God schiep de wereld door
het uitspreken van Hebreeuwse woorden.
/20/ Daarmee ligt in deze taal, die in de rabbijnse teksten veelal kort-
weg wordt aangeduid met 'de heilige taal' (leshon ha-qodesh), ten grond-

1
slag aan de hele kosmos. Op het moment dat God het Hebreeuwse woord
voor 'licht' uitsprak, ontstaat het licht vanzelf. Dat kwam, in de ogen van de
rabbijnen, doordat er in het Hebreeuws een natuurlijk verband is tussen
de een woord en de betekenis ervan' specifiek die combinatie van letters en
klanken geeft het wezen van het licht weer. Het Hebreeuwse woord voor
'licht' is als het ware de chemische formule waarmee God bij de schepping
het licht vormt. Hetzelfde geldt voor alle andere dingen in de wereld. Alles
wat wij in deze wereld om ons heen zien, is het resultaat van een eens door
God in een bepaalde volgorde uitgesproken lettercombinatie – de hele we-
reld is geschapen uit lettercombinaties.
De joodse mystici hebben deze klassieke rabbijnse visie op taal overge-
nomen en verder uitgewerkt in mystieke zin. Bij de klassieke rabbijnen
werd het ontstaan van de schepping eigenlijk heel eenvoudig voorgesteld:
God sprak en datgene wat hij uitsprak kwam gelijktijdig tot aanzijn. De la-
tere joodse mystici echter zagen in het ontstaan van de schepping door een
goddelijke taaluiting een zeer uitgebreid en gecompliceerd proces. Tussen
het moment dat de taaluiting de mond van God verliet en het moment dat
het uitgesprokene in de schepping een concrete vorm aannam, lag in de
ogen van de kabbalisten een geheel nieuw gebied waarin de taal zich ge-
leidelijk ontvouwde. De Hebreeuwse letters worden dan ook opgevat als
een uitkristallisatie van goddelijke krachten; elke letter heeft zijn eigen
spirituele gebied, elke letter drukt op zijn manier een stempel op de gehele
schepping.
Het wetenschappelijke onderzoek naar de joodse mystiek beschrijft
vaak de Hebreeuwse letters als archetypen, spirituele oervormen, die aan
de concrete werkelijkheid ten grondslag liggen, maar die voor ons niet di-
rect waarneembaar zijn. Wel kunnen archetypen indirect worden waarge-
nomen, namelijk uit de manier waarop ze zich in onze bewuste werkelijk-
heid manifesteren. De concrete /21/ letters die wij kennen, de vorm van de
alef, de kaf, de tsade enzovoort, zijn daarmee de weerspiegelingen van de
spirituele, voor ons verborgen krachten. Met andere woorden: de letters
bestaan dus al in een spirituele oervorm vóórdat deze voor ons waarneem-
baar worden. De Jungiaanse psychologie zou zeggen dat de Hebreeuwse
letters als beelden geladen zijn met een archetypische inhoud. Van die
beelden gaat een numineuze werking uit. Dat wil zeggen dat met die beel-
den iets 'meekomt' van het irrationele, het mysterieuze of het goddelijke.
Het is daarom ook niet het beeld zelf dat ons bewust of onbewust zozeer

2
kan raken, maar veel meer de archetypische inhoud, het numineuze of
goddelijke aspect dat eruit spreekt.
Een belangrijk onderdeel van de joodse taalmystiek vormt het gebruik
van getalssymboliek en letters als getallen. Iedere afzonderlijke Hebreeuw-
se letter heeft een getalswaarde. De oorsprong van dit gebruik is niet speci-
fiek joods, maar gaat terug tot in de grijze oudheid. De vroegste ons beken-
de voorbeelden van het gebruik van lettertekens als getallen dateren uit
Akkadische teksten uit het begin van de achtste eeuw v. Chr., terwijl de
technieken die hierop lijken reeds in Sumerische teksten voorkomen. Ook
bij de Grieken komen we het gebruik van getalssymboliek en de getals-
waarde van de letters tegen. Neoplatonisten en neopythagoreeërs kenden
al de techniek van het optellen van de letterwaarden van een woord ten-
einde het karakter van dat woord te bepalen. Reeds Pythagoras (ca. 570-
500 v. Chr.) was ervan overtuigd dat de werkelijkheid bestond uit een har-
monisch geheel van verhoudingen, die hij onder meer waarnam in de geo-
metrie, de wiskunde en de muziek. Omdat deze verhoudingen konden wor-
den uitgedrukt in getallen, was voor Pythagoras het getal de grondslag van
de materiële en niet-materiële wereld; via het getal kon men iets wezen-
lijks leren over de werkelijkheid.
De klassieke rabbijnen kenden eveneens het gebruik van de getals-
waarden van de letters, dat bekend was onder de term gematria. Terwijl
bij de rabbijnen het gebruik hiervan nog beperkt bleef, gaat /22/ gematria
vanaf de middeleeuwen in het denken van diverse mystieke stromingen
een belangrijke rol spelen. We zullen dit aan de hand van wat voorbeelden
toelichten.
In de kabbalistische traditie wordt verteld over de situatie vóór de
schepping van de wereld. Deze situatie – vaak de paradijselijke toestand
genoemd – wordt gezien als een ongedeelde eenheid, waarin niets onder-
scheiden kan worden. Deze nog goddelijke wereld staat voor het principe 1
(getuige het joodse gebed Shema: 'De Heer is één', Deut. 6:4). De schep-
ping waarin wij leven kenmerkt zich doordat deze eenheid verloren is
gegaan. De Kabbala drukt dit uit door te zeggen dat er een 'scheur' komt te
lopen door alle werelden. Er ontstaat een 'tweeheid', een tegenstelling of
spanning tussen uitersten, de dialectiek. Zo is er bijvoorbeeld een alles-
overheersende dualiteit tussen onze zichtbare werkelijkheid en een diepere
ongezien werkelijkheid die aan de onze ten grondslag ligt.

3
De uiteindelijke verlossing – en daarmee de zin van de gehele schep-
ping – bestaat vervolgens hierin, dat de tegenstellingen weer worden opge-
heven en de oorspronkelijke eenheid, de oerharmonie, wordt hersteld. De
situatie van vóór de schepping is die van het goddelijke als ongedeelde
eenheid, die overeenkomt met de letter alef, de eerste letter van het He-
breeuwse alfabet, die tevens het getal 1 als letterwaarde heeft. Zelfs als we
het woord alef in zijn geheel uitschrijven, gespeld als alef(1)-lamed(30)-
peh(80) is de totale getalswaarde van dit woord 111.
Aangezien het Bijbelverhaal begint bij de schepping, staat deze in het
teken van het getal 2, van de dualiteit. De wereld waarin wij leven, draagt
aldus het teken van de twee. Dat laatste blijkt onder andere uit het feit dat
het scheppingsverhaal met de letter bet begint (breshit), de tweede letter
van het alfabet, maar ook uit het feit dat bij elke scheppingshandeling van
God in Genesis 1 inderdaad steeds een scheiding tussen twee dingen ont-
staat: licht en duisternis, de wateren boven en de wateren beneden, het
water en het droge land, enzovoort. We leven dus in een werkelijkheid die
dialectisch van /23/ karakter is, terwijl de goddelijke wereld, de wereld van
de ongedeelde één, voor ons verborgen is.
Zo kunnen we ook naar het karakter van de 'mens' vragen. Het He-
breeuwse woord voor 'mens' is adam, gespeld met alef(1)-dalet(4)-mem
(40). Wanneer nu in de mens het verband met de goddelijke wereld, de 1,
verloren gaat – of anders gezegd: wanneer de mens los komt te staan van
deze 1 – blijft er slechts 'bloed' over, in het Hebreeuws dam, gespeld met
dezelfde letters als het woord voor adam maar zonder deze goddelijke 1;
dalet(4)-mem(40).
Een bekend voorbeeld uit de joodse mystieke traditie is de vergelijking
tussen de begrippen 'Messias' en 'slang'. Voor ons denken is er geen gro-
tere tegenstelling denkbaar dan tussen Messias en slang. Ook in het uiter-
lijke beeld en in de betekenis die wij aan de begrippen verlenen, lijkt er
geen enkel verband te bestaan tussen deze woorden. Via het Hebreeuws
blijkt echter dat beide begrippen in het absolute wel degelijk een overeen-
komst hebben. 'Messias' in het Hebreeuws is Mashiach, gespeld met
mem(40)-shin(300)-yod(10)-chet(8), wat neerkomt op een getalswaarde
van 358. Slang is in het Hebreeuws nachash en wordt gespeld als nun(50)-
chet(8)-shin(300), eveneens met een totale waarde van 358. Voor de jood-
se traditie betekent dit dat beide begrippen een verband hebben met het
begrip verlossing. Terwijl de slang wijst op een verlossing die door het

4
menselijk handelen en denken gerealiseerd zou moeten worden, geheel on-
afhankelijk van de goddelijke wereld, heeft de Messias te maken met een
verlossing waarin het goddelijke en het menselijke tot een éénheid vers-
melten.
Samenvattend kunnen we zeggen dat de mystieke visie op de He-
breeuwse taal en de Hebreeuwse letters een belangrijk onderdeel vormen
van de joodse mystiek als geheel. Door de taal en de letters te bestuderen,
dringt de joodse mysticus door tot in de diepste geheimen van het uni-
versum.

/24/ Drs. J.H. Laenen studeerde Spaanse taal- en letterkunde en Semitische talen.
Tijdens zijn studie legde hij zich vooral toe op de geschiedenis van de joodse
mystiek. Hij verzorgt jaarlijks gastcolleges aan de universiteit Leiden. Hij is de
auteur van Joodse mystiek. Een inleiding (Kampen/Tiel 1998). In het voorjaar
van 2003 verschijnt bij Ten Have van zijn hand Frederik Weinreb en de joodse
mystiek, een kritische analyse van het mystieke werk van Weinreb.

You might also like