You are on page 1of 5

De Hazen en de Kabouters

Versjes van Henr.


Teekeningen van Greet

de Holl
Feuerstein

Uitgave van G. B. van Goor ZonenGouda.

Al op de wijde heide,
Woont de familie Haas;
Daar komen haast geen menschen,
Daar zijn de haasjes baas.
Ze hupplen, tripplen, springen,
In licht en zonneschijn,
Op vlugge, teere pootjes,
In pelsjes, zacht en fijn.

Soms gaan de haasjes wandlen


Naar t bosch in t licht der maan,
Waar reuzen-dikke dennen
En paddestoelen staan.
Waar naast de groene varens,
De blauwe boschbes groeit,
En waar t kaboutervolkje,
Des avonds speelt en stoeit.

Kabouters en Haasjes,
Die hadden laatst een feest:
Er was een troepje kindren
Dien dag in t bosch geweest.
Die hadden van hun speelgoed
Een eendje laten staan;

Ze hadden het vergeten,


Bij t haastig huis-toe gaan.

De oudste der kabouters,


Gooid eerst eens met zn hoed
Toen dorst hij nader sluipen
En kreeg in eens weer moed.
Wees maar niet bang, hoor makkers,
En kom gerust maar hier,
Wij maken met dien snuiter,
Vandaag nog veel plezier!

Hallo! toen werd het jolig,


Daar in de dennenlaan;
Net toen het zou beginnen,
Sprongen de haasjes aan.

Die klapten met hun ooren,


Die wipten met hun staart,
Die sprongen haasje-over
In dolle, dolle vaart.

Daar ging de optocht henen,


De Haasjes aan den kant,
Kabouters voor en achter,
Naar het kabouterland.
Ze trokken en ze zeulden,
Ze werkten zich half krom;
Het eendje gleed zoo statig
Door t zand alsof het zwom.

Maar op het hoogst der vreugde,


Daar blaft op eens een hond.

Verbeeld-je, dat een jager,


Hen alle daar eens vond!
Roef, roef, daar stoof de bende
Als hazen door het zand,
Kaboutertjes en haasjes,
Elk naar het eigen land.

Het eendje staat verlaten,


Het wordt in t bosch zoo stil!
Het hoopt maar, dat zijn baasje
Het gauw weer halen wil.

You might also like